ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 171

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
29 juni 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie ( 1 )

1

 

*

Verordening (EG) nr. 716/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de communautaire statistiek van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen ( 1 )

17

 

*

Verordening (EG) nr. 717/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG ( 1 )

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

29.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 171/1


VERORDENING (EG) Nr. 715/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2007

betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal moet worden gewaarborgd. Daartoe is bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (3) een allesomvattend communautair systeem voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen vastgesteld. De technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies moeten dus worden geharmoniseerd om te voorkomen dat de voorschriften van lidstaat tot lidstaat verschillen en om voor een hoog niveau van milieubescherming te zorgen.

(2)

Deze verordening maakt deel uit van een reeks afzonderlijke regelgevingsteksten in het kader van de communautaire typegoedkeuringsprocedure overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG. Daarom moet die richtlijn dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Op verzoek van het Europees Parlement is voor de communautaire voertuigwetgeving een nieuwe regelgevingsaanpak ingevoerd. Vandaar dat bij deze verordening de fundamentele bepalingen betreffende voertuigemissies worden vastgesteld, terwijl de technische specificaties zullen worden vastgesteld bij volgens comitologieprocedures genomen uitvoeringsmaatregelen.

(4)

In maart 2001 is de Commissie van start gegaan met het programma „Schone lucht voor Europa” (CAFE), waarvan de hoofdlijnen in een mededeling van 4 mei 2005 zijn uiteengezet. Naar aanleiding daarvan is bij mededeling van 21 september 2005 een thematische strategie inzake luchtverontreiniging vastgesteld. Een van de conclusies van de thematische strategie is dat emissies uit de vervoersector (vervoer door de lucht, over zee en over het land), van huishoudens en uit de energie-, landbouw- en industriesector verder moeten worden verminderd om de EU-doelstellingen inzake luchtkwaliteit te verwezenlijken. De vermindering van de voertuigemissies dient hier als onderdeel van een algehele strategie te worden gezien. De Euro 5 en 6-normen zijn een van de ontwikkelde maatregelen ter vermindering van de uitstoot van deeltjes (fijnstof) en ozonprecursoren zoals stikstofoxide en koolwaterstof.

(5)

Om de luchtkwaliteitsdoelstellingen in de Europese Unie te halen, moet onverminderd worden gestreefd naar vermindering van voertuigemissies. Daarom moet de industrie duidelijke informatie krijgen over de toekomstige emissiegrenswaarden. Om deze reden bevat deze verordening naast Euro 5- ook de Euro 6-emissiegrenswaarden.

(6)

Met name de stikstofoxide-uitstoot van dieselvoertuigen moet aanzienlijk dalen om de luchtkwaliteit te verbeteren en te voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging. Hiertoe moeten de ambitieuze grenswaarden worden gehaald van de Euro 6-fase, zonder de voordelen van dieselmotoren te moeten opgeven op het gebied van brandstofverbruik en uitstoot van koolwaterstof en koolmonoxide. Door reeds in een vroeg stadium deze bijkomende norm ter verlaging van de stikstofoxide-uitstoot vast te stellen, verschaft dit de fabrikanten van voertuigen zekerheid voor hun Europese brede langetermijnplanning.

(7)

Bij het vaststellen van emissienormen is het van belang rekening te houden met de gevolgen voor de markten en het concurrentievermogen van de fabrikanten, de directe en indirecte kosten voor het bedrijfsleven en de voordelen op het punt van aanmoediging van innovatie, betere luchtkwaliteit, lagere gezondheidskosten en extra levensjaren, evenals de gevolgen voor de totale CO2-emissiebalans.

(8)

Een onbeperkte toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie — via een gestandaardiseerde format voor het vinden van technische informatie — en effectieve concurrentie op de onderhouds- en reparatiemarkt voor voertuigen is nodig om de werking van de interne markt, met name op de punten van het vrij verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening te verbeteren. Een groot deel van deze informatie betreft boorddiagnosesystemen (OBD-systemen) en de interactie daarvan met andere voertuigsystemen. Er moet worden vastgesteld aan welke technische specificaties de websites van fabrikanten zullen moeten voldoen, naast gerichte maatregelen om een redelijke toegang voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo/mkb) te waarborgen. Gemeenschappelijke normen, vastgesteld met medewerking van de betrokken marktdeelnemers, bijvoorbeeld de OASIS (4)-format, kunnen de uitwisseling van informatie tussen fabrikanten en dienstverleners vergemakkelijken. Daarom is het aangewezen aanvankelijk te eisen dat de technische specificaties van de OASIS-format worden gebruikt en de Commissie te vragen CEN/ISO te verzoeken dit format verder te ontwikkelen tot een norm die op een bepaald ogenblik de OASIS-format moet vervangen.

(9)

Uiterlijk vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, moet de Commissie de werking van het systeem inzake toegang tot alle voertuigreparatie- en onderhoudsinformatie herzien om te bepalen of het aangewezen is alle bepalingen betreffende de toegang tot voertuigreparatie- en onderhoudsinformatie in een herziene typegoedkeuringskaderrichtlijn te consolideren. Als de bepalingen betreffende de toegang tot alle voertuiginformatie in die richtlijn worden opgenomen, moeten de overeenkomstige bepalingen van deze verordening worden ingetrokken, op voorwaarde dat de bestaande rechten inzake toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie gevrijwaard blijven.

(10)

De Commissie moet emissies waarvoor nog geen regelgeving bestaat en die vrijkomen als gevolg van het toenemende gebruik van nieuwe brandstofformules, motortechnologie en emissiecontrolesystemen, opnieuw beoordelen en zo nodig bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel indienen om deze emissies te reglementeren.

(11)

Teneinde de invoering van voertuigen op alternatieve brandstof die mogelijk een geringe emissie van stikstof en deeltjes hebben, te vereenvoudigen en niet van de markt te laten verdringen en tegelijkertijd bij voertuigen met benzinemotoren een geringere emissie te bereiken, worden in deze verordening afzonderlijke grenswaarden ingevoerd voor totale koolwaterstoffen en totale niet-methaan-koolwaterstoffen.

(12)

Er moet onverminderd worden gestreefd naar vaststelling van strengere emissiegrenswaarden, o.a. kooldioxide-emissieverminderingen en de garantie dat die grenswaarden in relatie staan tot de werkelijke gebruiksprestaties van voertuigen.

(13)

Met het oog op de beperking van de emissies van ultrafijne deeltjes (PM 0,1 μm en kleiner), moet de Commissie zo spoedig mogelijk en uiterlijk bij de inwerkingtreding van de Euro 6-fase een aanpak vaststellen die gebaseerd is op het aantal deeltjes, naast de momenteel gevolgde aanpak op basis van de deeltjesmassa, een en ander op basis van de resultaten van het VN/ECE-deeltjesmeetprogramma en onder waarborging van de bestaande ambitieuze doelstellingen voor het milieu.

(14)

Om de herhaalbaarheid van metingen van de deeltjesmassa en het aantal deeltjes in laboratoria te verbeteren, moet de Commissie ter vervanging van de tot dusverre gebruikte meetprocedure zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk bij de inwerkingtreding van de Euro 6-fase een nieuwe meetprocedure aannemen, een en ander op basis van de resultaten van het VN/ECE-deeltjesmeetprogramma. Wanneer de nieuwe meetprocedure wordt toegepast, moeten de in deze verordening vermelde grenswaarden voor de deeltjesmassa worden bijgesteld, aangezien met de nieuwe procedure een kleinere massa kan worden gedetecteerd dan met de huidige.

(15)

De Commissie moet regelmatig nagaan of de Europese rijcyclus „New European Drive Cycle” – de testprocedure die ten grondslag ligt aan de verordeningen betreffende EG-typegoedkeuring met betrekking tot emissies - aan herziening toe is. Het kan nodig zijn de testcycli te actualiseren of te vervangen naar aanleiding van wijzigingen in de voertuigspecificaties en het rijgedrag. Herzieningen kunnen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de emissies in reële omstandigheden overeenstemmen met de emissies die bij de typegoedkeuring worden gemeten. Voorts moet worden overwogen om draagbare emissiemeetsystemen te gebruiken en het „not-to-exceed”-regelgevingsconcept in te voeren.

(16)

Boorddiagnosesystemen zijn belangrijk voor de emissiecontrole tijdens het gebruik van een voertuig. Omdat het belangrijk is de emissies in reële omstandigheden te beperken, moet de Commissie de vereisten voor boorddiagnosesystemen en de tolerantiedrempels voor de foutencontrole regelmatig opnieuw bekijken.

(17)

Om technische handelsbarrières tussen de lidstaten te voorkomen, is een gestandaardiseerde methode voor de meting van het brandstofverbruik en de kooldioxide-emissies nodig. Ook moet ervoor worden gezorgd dat klanten en gebruikers objectieve en juiste informatie krijgen.

(18)

Alvorens een voorstel voor nieuwe emissienormen in te dienen, dient de Commissie studies te laten verrichten om te bepalen of een verdere onderverdeling van voertuigcategorieën in groepen nog noodzakelijk is en of het niet mogelijk is niet aan de massa van het voertuig gerelateerde emissiegrenzen toe te passen.

(19)

De lidstaten moeten het in de handel brengen van voertuigen die aan de communautaire voorschriften voldoen, met fiscale stimulansen kunnen bespoedigen. Deze stimulansen moeten echter wel in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Verdrag, en vooral met de regels voor overheidssteun om de interne markt niet te verstoren. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om emissies op te nemen in de grondslag voor de berekening van voertuigbelastingen.

(20)

Aangezien de wetgeving inzake emissies en brandstofverbruik van voertuigen zich over meer dan 35 jaar heeft ontwikkeld en momenteel over meer dan 24 richtlijnen is verspreid, is het raadzaam die richtlijnen door een nieuwe verordening en een aantal uitvoeringsmaatregelen te vervangen. Door een verordening worden de gedetailleerde technische voorschriften rechtstreeks van toepassing op fabrikanten, goedkeuringsinstanties en technische diensten en kunnen ze veel sneller en efficiënter worden bijgewerkt. Richtlijnen 70/220/EEG (5), 72/306/EEG (6), 74/290/EEG (7), 80/1268/EEG (8), 83/351/EEG (9), 88/76/EEG (10), 88/436/EEG (11), 89/458/EEG (12), 91/441/EEG (13), 93/59/EEG (14), 94/12/EG (15), 96/69/EG (16), 98/69/EG (17), 2001/1/EG (18), 2001/100/EG (19) en 2004/3/EG (20) moeten bijgevolg worden ingetrokken. Bovendien moeten de lidstaten ook de wetgeving tot omzetting van de ingetrokken richtlijnen intrekken.

(21)

Teneinde de reikwijdte in de wetgeving inzake emissies van voertuigen te verduidelijken, dient Richtlijn 2005/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (21) zodanig te worden gewijzigd dat deze alle zware bedrijfsvoertuigen bestrijkt en duidelijk wordt gemaakt dat de onderhavige verordening betrekking heeft op lichte bedrijfsvoertuigen.

(22)

Om te zorgen voor een vlotte overgang tussen de bestaande richtlijnen en deze verordening moet de toepassing van deze verordening gedurende een bepaalde periode na de inwerkingtreding ervan worden uitgesteld. Gedurende deze periode moeten fabrikanten echter kunnen kiezen of zij hun voertuigen overeenkomstig de bestaande richtlijnen of overeenkomstig deze verordening laten goedkeuren. Voorts moeten de bepalingen betreffende financiële stimulansen onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zijn. De inwerkingtreding van deze verordening mag geen gevolgen hebben voor de geldigheid van typegoedkeuringen die overeenkomstig de bestaande richtlijnen zijn verleend.

(23)

Om te zorgen voor een vlotte overgang tussen de bestaande richtlijnen en deze verordening, moeten bepaalde uitzonderingen voor voertuigen die in specifieke sociale behoeften voorzien, in de Euro 5-fase worden opgenomen. Deze uitzonderingen komen te vervallen bij de inwerkingtreding van de Euro 6-fase.

(24)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (22).

(25)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om grenswaarden voor deeltjesaantallen in bijlage I vast te stellen, alsook om de in die bijlage gestelde grenswaarden op basis van deeltjesmassa bij te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(26)

In het bijzonder moet de Commissie ook de bevoegdheid worden gegeven specifieke procedures, tests en vereisten voor typegoedkeuringen vast te stellen, alsook een herziene meetprocedure voor deeltjes en op deeltjesaantallen gebaseerde grenswaarden, en maatregelen vast te stellen inzake het gebruik van manipulatie-instrumenten, toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie en de bij de emissiemeting te gebruiken testcycli. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(27)

De doelstelling van deze verordening, namelijk de voltooiing van de interne markt door de invoering van gemeenschappelijke technische voorschriften betreffende emissies van motorvoertuigen en de waarborging van de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie voor onafhankelijke garages op dezelfde basis als voor erkende handelaren en reparatiebedrijven, kan niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan daarom beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. De Gemeenschap kan maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

1.   Deze verordening stelt gemeenschappelijke technische voorschriften vast voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen, hierna „voertuigen” genoemd, en vervangingsonderdelen zoals vervangende emissiebeperkingssystemen met het oog op hun emissies.

2.   Voorts stelt deze verordening voorschriften vast voor de overeenstemming van in gebruik zijnde voertuigen, de duurzaamheid van emissiebeperkingssystemen, boorddiagnosesystemen (OBD-systemen), de meting van het brandstofverbruik en de toegankelijkheid van reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op voertuigen van de categorieën M1, M2, N1 en N2, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 70/156/EEG, met een referentiemassa van maximaal 2 610 kg.

2.   Op verzoek van de fabrikant kan de ingevolge deze verordening afgegeven typegoedkeuring voor voertuigen zoals bedoeld in lid 1, worden uitgebreid tot voertuigen van de categorieën M1, M2, N1 en N2, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 70/156/EEG, met een referentiemassa van maximaal 2 840 kg die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen.

Artikel 3

Definities

In deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan wordt verstaan onder:

1.

„hybride voertuig”: een voertuig met ten minste twee verschillende energieomzetters en twee verschillende energieopslagsystemen (in het voertuig) voor de aandrijving van het voertuig;

2.

„voertuig dat in een specifieke sociale behoefte moet voorzien”: een dieselmotorvoertuig van de categorie M1 dat:

a)

een voertuig voor bijzondere gebruiksdoeleinden is in de zin van Richtlijn 70/156/EEG met een referentiemassa van meer dan 2 000 kg,

dan wel

b)

een voertuig is met een referentiemassa van meer dan 2 000 kg en ontworpen voor vervoer van zeven of meer inzittenden inclusief de chauffeur, met uitzondering, vanaf 1 september 2012, van voertuigen van de categorie M1G zoals bedoeld in Richtlijn 70/156/EEG,

dan wel

c)

een voertuig is met een referentiemassa van meer dan 1 760 kg dat speciaal is gebouwd voor handelsdoeleinden en dat voor rolstoelgebruik binnen het voertuig is ingericht;

3.

„referentiemassa”: de massa van het voertuig in rijklare toestand, verminderd met een massa van 75 kg voor de bestuurder en vermeerderd met een massa van 100 kg;

4.

„verontreinigende gassen”: de als uitlaatgassen uitgestoten koolmonoxide, stikstofoxiden, uitgedrukt in stikstofdioxide(NO2)-equivalent, en koolwaterstoffen;

5.

„verontreinigende deeltjes”: de bestanddelen van de uitlaatgassen die bij een maximumtemperatuur van 325 K (52 °C) uit het verdunde uitlaatgas worden verwijderd door middel van de filters zoals beschreven in de testprocedure voor de controle van de gemiddelde uitlaatemissies;

6.

„uitlaatemissies”: de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes;

7.

„verdampingsemissies”: de koolwaterstofdampen die anders dan via de uitlaat uit het brandstofsysteem van een voertuig ontsnappen;

8.

„motorcarter”: de ruimten in of buiten de motor die met het oliecarter zijn verbonden door in- of uitwendige verbindingen waaruit gassen en dampen kunnen ontsnappen;

9.

„boorddiagnosesysteem” of „OBD-systeem”: een emissiebeperkingssysteem dat bij een storing door middel van in een computergeheugen opgeslagen foutcodes kan aangeven in welk gebied de storing waarschijnlijk is opgetreden;

10.

„manipulatie-instrument”: een constructieonderdeel dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om een onderdeel van het emissiecontrolesysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, zodat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn;

11.

„emissiebeheersingssysteem”: de onderdelen van een voertuig die de uitlaat- en verdampingsemissies regelen en/of beperken;

12.

„origineel emissiebeheersingssysteem”: een voorziening op het gebied van beheersing van verontreiniging of samenstel van dergelijke voorzieningen die onder de voor het betrokken voertuig verleende typegoedkeuring valt (vallen);

13.

„vervangingsemissiebeheersingssysteem”: een voorziening op het gebied van beheersing van verontreiniging (of samenstel van dergelijke voorzieningen) ter vervanging van een origineel emissiebeheersingssysteem die (dat) kan worden goedgekeurd als technische eenheid zoals gedefinieerd in Richtlijn 70/156/EEG;

14.

„reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig”: alle informatie die nodig is voor diagnose, onderhoud, inspectie, periodieke controle, reparatie, herprogrammering of re-initialisatie van het voertuig en die de fabrikanten aan hun erkende handelaren en reparatiebedrijven verstrekken, met inbegrip van alle latere wijzigingen van en aanvullingen op deze informatie. Deze informatie omvat alle gegevens die nodig zijn voor het aanbrengen van onderdelen of uitrustingstukken op voertuigen;

15.

„onafhankelijke marktdeelnemer”: ondernemingen, met uitzondering van erkende handelaren en reparatiebedrijven, die direct of indirect bij de herstelling en het onderhoud van motorvoertuigen betrokken zijn, met name reparateurs, fabrikanten of distributeurs van reparatieapparatuur, -gereedschap of reserveonderdelen, uitgevers van technische informatie, automobielclubs, wegenwachtdiensten, bedrijven die keurings- en controlediensten aanbieden en bedrijven die opleidingen aanbieden voor installateurs, fabrikanten en reparateurs van uitrustingsstukken voor voertuigen die op alternatieve brandstof rijden;

16.

„biobrandstoffen”: van biomassa vervaardigde vloeibare of gasvormige brandstof voor vervoer;

17.

„voertuig dat op alternatieve brandstof rijdt”: een voertuig dat qua ontwerp geschikt is om op ten minste één soort brandstof te rijden die bij atmosferische temperatuur en druk ofwel gasvormig is, dan wel in substantiële mate van niet-minerale oliën is afgeleid.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTINGEN BETREFFENDE DE TYPEGOEDKEURING VAN DE FABRIKANTEN

Artikel 4

Verplichtingen van de fabrikanten

1.   De fabrikanten tonen aan dat alle nieuwe voertuigen die verkocht, geregistreerd of in het verkeer worden gebracht in de Gemeenschap, een typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met deze verordening en aan de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen. De fabrikanten tonen ook aan dat alle nieuwe vervangende emissiebeheersingssystemen die een typegoedkeuring behoeven en die worden verkocht of in het verkeer worden gebracht in de Gemeenschap, een typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met deze verordening en aan de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

In deze verplichtingen is inbegrepen dat wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden in bijlage I en de uitvoeringsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 5.

2.   De fabrikanten zien erop toe dat de typegoedkeuringsprocedures voor de controle van de overeenstemming van de productie, de duurzaamheid van het emissiebeheersingssysteem en de overeenstemming van in gebruik zijnde voertuigen worden nageleefd.

Bovendien moeten de door de fabrikant genomen technische maatregelen zo zijn dat is gewaarborgd dat de uitlaat- en verdampingsemissies in overeenstemming met deze verordening gedurende de hele normale levensduur van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden daadwerkelijk worden beperkt. Daartoe worden de maatregelen met het oog op de overeenstemming van in gebruik zijnde voertuigen gecontroleerd totdat het voertuig vijf jaar oud is of, indien dat eerder het geval is, 100 000 km heeft afgelegd. De duurzaamheidstests van de emissiebeheersingssystemen ten behoeve van de typegoedkeuring omvatten 160 000 km. Teneinde aan deze duurzaamheidstest te voldoen, moeten fabrikanten de mogelijkheid hebben gebruik te maken van verouderingstests op een proefbank, mits in overeenstemming met de in lid 4 bedoelde uitvoeringsmaatregelen.

Bij de overeenstemming van in gebruik zijnde voertuigen wordt in het bijzonder gekeken naar uitlaatemissies afgezet tegen de emissiegrenswaarden vastgelegd in bijlage I. Om de controle van verdampingsemissies en emissies bij lage omgevingstemperaturen te verbeteren, herziet de Commissie de testprocedures.

3.   Bij de aankoop van een voertuig krijgt de koper van de fabrikant een document waarin de kooldioxide-emissiewaarden en het brandstofverbruik worden vermeld.

4.   De specifieke procedures en vereisten voor de tenuitvoerlegging van de leden 2 en 3 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 15, lid 2.

Artikel 5

Voorschriften en tests

1.   De fabrikanten rusten hun voertuigen zo uit dat de onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies zodanig ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd zijn dat het voertuig onder normale gebruiksomstandigheden aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan kan voldoen.

2.   Het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen, is verboden. Dit verbod geldt niet indien:

a)

het instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren;

b)

het instrument slechts functioneert als de motor gestart wordt,

of

c)

de omstandigheden in belangrijke mate zijn meegenomen in de testprocedures voor de controle van de verdampingsemissies en de gemiddelde uitlaatemissies.

3.   De specifieke procedures, tests en voorschriften voor de typegoedkeuring, vastgelegd in dit lid, alsmede voorschriften voor de uitvoering van lid 2 die tot doel hebben deze verordening op niet-essentiële onderdelen te wijzigen door deze aan te vullen, worden aangenomen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 15, lid 3. Hieronder valt het vaststellen van voorschriften betreffende:

a)

uitlaatemissies, met inbegrip van testcycli, emissies bij lage omgevingstemperatuur, emissies bij stationair toerental, rookopaciteit en de correcte werking en regeneratie van de nabehandelingssystemen;

b)

verdampingsemissies en motorcarteremissies;

c)

boorddiagnosesystemen en de overeenstemming van in gebruik zijnde emissiebeheersingssystemen;

d)

de duurzaamheid van emissiebeheersingssystemen, vervangende emissiebeheersingssystemen, de overeenstemming van in gebruik zijnde voertuigen, de overeenstemming van de productie en de technische controle;

e)

meting van broeikasgasemissies en brandstofverbruik;

f)

hybride voertuigen en op alternatieve brandstof rijdende voertuigen;

g)

de uitbreiding van typegoedkeuringen en de vereisten voor kleine fabrikanten;

h)

testapparatuur,

en

i)

referentiebrandstoffen zoals benzine, diesel, gasvormige brandstoffen en biobrandstoffen, zoals bio-ethanol, biodiesel en biogas.

Bovenvermelde voorschriften zijn, in voorkomend geval, van toepassing op voertuigen, ongeacht de gebruikte brandstof.

HOOFDSTUK III

TOEGANG TOT REPARATIE- EN ONDERHOUDSINFORMATIE VAN HET VOERTUIG

Artikel 6

Verplichtingen van de fabrikanten

1.   De fabrikanten bieden onafhankelijke marktdeelnemers op snel en gemakkelijk te raadplegen websites via een gestandaardiseerde zoekfunctie onbeperkte toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig, zonder hen daarbij te discrimineren wat betreft de voorzieningen en de toegang die zij erkende dealers en reparatiebedrijven bieden. Om dit doel beter te kunnen bereiken, wordt de informatie op consistente wijze verstrekt, in eerste instantie in overeenstemming met de technische vereisten van de OASIS-format (23). De fabrikant stelt aan onafhankelijke marktdeelnemers en aan erkende dealers en reparatiebedrijven eveneens opleidingsdocumentatie ter beschikking.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie omvat:

a)

een duidelijke identificatie van het voertuig;

b)

onderhoudshandleidingen;

c)

technische handleidingen;

d)

informatie over onderdelen en diagnose (zoals de theoretische minimale en maximale meetwaarden);

e)

bedradingsschema's;

f)

de diagnostische foutcodes (met inbegrip van de eigen codes van de fabrikant);

g)

het identificatienummer van de softwarekalibratie dat op een voertuigtype van toepassing is;

h)

over en door middel van eigen instrumenten en apparatuur verstrekte informatie,

en

i)

informatie over gegevensregistratie en bidirectionele bewaking en testgegevens.

3.   Erkende dealers en reparatiebedrijven die deel uitmaken van het distributienet van een bepaalde voertuigfabrikant, worden als onafhankelijke marktdeelnemers in de zin van deze verordening beschouwd voor zover zij reparatie- of onderhoudsdiensten verrichten voor voertuigen van een fabrikant van wiens distributienet zij geen deel uitmaken.

4.   De reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig is altijd beschikbaar, uitgezonderd tijdens noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden aan het informatiesysteem.

5.   Voor de fabricage en het onderhoud van OBD-compatibele vervangings- en onderhoudsonderdelen en diagnose- en testapparatuur verstrekken de fabrikanten de relevante OBD en de reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig op niet-discriminerende wijze aan belangstellende fabrikanten en reparateurs van onderdelen en diagnose- en testapparatuur.

6.   Ten behoeve van het ontwerp en de fabricage van auto-onderdelen voor voertuigen die op alternatieve brandstof rijden, verstrekken de fabrikanten, zonder daarbij te discrimineren, de relevante OBD en de reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig aan iedere installateur, fabrikant of reparateur van onderdelen voor op alternatieve brandstof rijdende voertuigen.

7.   Wanneer de fabrikanten een EG-typegoedkeuring of een nationale typegoedkeuring aanvragen, leveren zij aan de typegoedkeuringsinstantie het bewijs dat zij, wat de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig en de in lid 5 bedoelde informatie betreft, aan deze verordening voldoen. Indien deze informatie op dat moment nog niet beschikbaar is of nog niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoet, verstrekt de fabrikant deze informatie binnen zes maanden na de datum van typegoedkeuring. Indien bovengenoemd bewijs van naleving niet binnen deze termijn wordt geleverd, neemt de typegoedkeuringsinstantie de nodige maatregelen om op de naleving toe te zien.

De fabrikant stelt latere wijzigingen van en aanvullingen op de reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig op zijn website ter beschikking zodra deze ter beschikking worden gesteld van erkende reparateurs.

Artikel 7

Vergoedingen voor de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig

1.   De fabrikanten mogen een redelijke en evenredige vergoeding vragen voor de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig waarop deze verordening van toepassing is; een vergoeding wordt niet redelijk of evenredig geacht indien deze ontmoedigend werkt doordat geen rekening wordt gehouden met de mate waarin de marktdeelnemer deze toegang gebruikt.

2.   De fabrikanten stellen de reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig op dag-, maand- of jaarbasis ter beschikking, waarbij de vergoeding voor de toegang tot deze informatie afhankelijk is van de periode waarvoor toegang wordt verleend.

Artikel 8

Uitvoeringsmaatregelen

De maatregelen voor de toepassing van de artikelen 6 en 7, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Deze maatregelen omvatten de vaststelling en actualisering van de technische specificaties voor de wijze waarop de OBD en reparatie- en onderhoudinformatie van het voertuig ter beschikking worden gesteld, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke behoeften van kmo/mkb.

Artikel 9

Verslag

Uiterlijk op 2 juli 2011 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de werking van de regeling voor toegang tot reparatie- en onderhoudinformatie, met bijzondere aandacht voor de impact op de mededinging en de werking van de interne markt en de milieuvoordelen. In het verslag wordt tevens nagegaan of het wenselijk is de bepalingen met betrekking tot de toegang tot reparatie- en onderhoudinformatie van het voertuig in het kader van een herziene kaderrichtlijn inzake typegoedkeuring te consolideren.

HOOFDSTUK IV

VERPLICHTINGEN VAN DE LIDSTATEN

Artikel 10

Typegoedkeuring

1.   Met ingang van 2 juli 2007 of van de uitvoeringsmaatregelen ervan, naar gelang van welke datum later valt, mogen de lidstaten aanvragen van fabrikanten om EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype niet weigeren om redenen die verband houden met de emissies of het brandstofverbruik, en mogen zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van een nieuw voertuig niet verbieden indien dit voertuig aan deze verordening en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen, en in het bijzonder de Euro 5-grenswaarden van tabel 1 van bijlage I, of de Euro 6-grenswaarden van tabel 2 van bijlage I, voldoet.

2.   Met ingang van 1 september 2009 en met ingang van 1 september 2010 voor categorie N1-, klassen II en III, en categorie N2-voertuigen weigeren de lidstaten om redenen die verband houden met de emissies of het brandstofverbruik EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigtypes die niet aan deze verordening en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen en in het bijzonder aan de bijlagen, met uitzondering van de in tabel 2 van bijlage I vermelde Euro 6-grenswaarden, voldoen. Bij de uitlaatemissiestest gelden voor voertuigen voor specifieke sociale behoeften dezelfde grenswaarden als voor voertuigen van categorie N1, klasse III.

3.   Met ingang van 1 januari 2011, en met ingang van 1 januari 2012 voor categorie N1-, klassen II en III, en categorie N2-voertuigen en voertuigen voor specifieke sociale behoeften, beschouwen de lidstaten certificaten van overeenstemming van nieuwe voertuigen die niet aan deze verordening en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen, en in het bijzonder aan de bijlagen met uitzondering van de in tabel 2 van bijlage I vermelde Euro 6-grenswaarden, voldoen, als niet meer geldig voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG en verbieden zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen om redenen die verband houden met de emissies of het brandstofverbruik. Bij de uitlaatemissiestest gelden voor voertuigen voor specifieke sociale behoeften dezelfde grenswaarden als voor voertuigen van categorie N1, klasse III.

4.   Met ingang van 1 september 2014, en met ingang van 1 september 2015 voor categorie N1-, klassen II en III, en categorie N2-voertuigen, weigeren de lidstaten om redenen die verband houden met de emissies of het brandstofverbruik, EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigtypes die niet aan deze verordening en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen en in het bijzonder aan de bijlagen, met inbegrip van de in tabel 2 van bijlage I vermelde Euro 6-grenswaarden, voldoen.

5.   Met ingang van 1 september 2015, en met ingang van 1 september 2016 voor categorie N1-, klassen II en III, en categorie N2-voertuigen, beschouwen de lidstaten certificaten van overeenstemming van nieuwe voertuigen die niet aan deze verordening en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen, en in het bijzonder aan de in tabel 2 van bijlage I vermelde Euro 6-grenswaarden, voldoen, als niet meer geldig voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG en verbieden zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen om redenen die verband houden met de emissies of het brandstofverbruik.

Artikel 11

Typegoedkeuring van vervangingsonderdelen

1.   De nationale autoriteiten verbieden dat nieuwe vervangende emissiebeheersingssystemen die bestemd zijn om te worden gemonteerd op krachtens deze verordening goedgekeurde voertuigen, worden verkocht of op een voertuig worden gemonteerd indien deze vervangingskatalysatoren niet van een type zijn waarvoor overeenkomstig deze verordening en de uitvoeringsbepalingen ervan typegoedkeuring is verleend.

2.   De nationale autoriteiten mogen uitbreidingen van EG-typegoedkeuringen voor vervangende emissiebeheersingssystemen bedoeld voor voorschriften voorafgaand aan deze verordening, blijven verlenen onder de oorspronkelijk geldende voorwaarden. De nationale autoriteiten verbieden de verkoop of de montage op een voertuig van dergelijke vervangende emissiebeheersingssystemen tenzij voor dat type een desbetreffende typegoedkeuring is verleend.

3.   Vervangende emissiebeheersingssystemen die bestemd zijn om te worden gemonteerd op voertuigen waaraan een typegoedkeuring is verleend voorafgaande aan de inwerkingtreding van de eisen inzake typegoedkeuring van vervangingsonderdelen, zijn vrijgesteld van de vereisten van de leden 1 en 2.

Artikel 12

Financiële stimulansen

1.   De lidstaten kunnen voorzien in financiële stimulansen voor in serie geproduceerde voertuigen die aan deze verordening en de uitvoeringsbepalingen ervan voldoen.

Deze stimulansen gelden voor alle nieuwe voertuigen die in een lidstaat in de handel worden gebracht en die reeds vóór de in artikel 10, lid 3, vermelde data ten minste aan de emissiegrenswaarden in tabel 1 van bijlage I voldoen; zij eindigen op die data.

De financiële stimulansen die uitsluitend gelden voor voertuigen die voldoen aan de emissiegrenswaarden in tabel 2 van bijlage I, kunnen aan dergelijke nieuwe voertuigen die voor verkoop op de markt van een lidstaat worden aangeboden, worden toegekend vanaf de data vermeld in artikel 10, lid 3, vooruitlopend op de data vermeld in artikel 10, lid 5; zij eindigen op de in artikel 10, lid 5, vermelde data.

2.   De lidstaten kunnen financiële stimulansen toekennen voor het aanpassen van reeds in gebruik zijnde voertuigen en voor het slopen van voertuigen die niet voldoen.

3.   Voor elk type voertuig overschrijden de in de leden 1 en 2 bedoelde financiële stimulansen niet de extra kosten voor de technische middelen waarmee aan de in bijlage I vermelde emissiegrenswaarden wordt voldaan, inclusief de kosten van de montage op het voertuig.

4.   De Commissie wordt tijdig in kennis gesteld van plannen om de in de leden 1 en 2 bedoelde financiële stimulansen in te voeren of te wijzigen.

Artikel 13

Sancties

1.   De lidstaten stellen de sancties vast die bij overtreding van deze verordening door fabrikanten worden opgelegd en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 2 januari 2009 in kennis van de desbetreffende bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.

2.   Het soort overtredingen waarvoor sancties worden opgelegd, is in elk geval:

a)

het afleggen van onjuiste verklaringen tijdens de goedkeuringsprocedures of de procedures die tot een terugroeping leiden;

b)

het vervalsen van testresultaten voor typegoedkeuring of conformiteit onder bedrijfsomstandigheden;

c)

het achterhouden van gegevens of technische specificaties die tot terugroeping of intrekking van de typegoedkeuring zouden kunnen leiden;

d)

het gebruiken van manipulatie-instrumenten;

e)

het weigeren om toegang tot informatie te verschaffen.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Herziening van de specificaties

1.   De Commissie zal overwegen om de methaanemissies op te nemen in de berekening van de kooldioxide-emissies. Indien nodig, legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor met maatregelen voor het verrekenen of beperken van methaanemissies.

2.   Na de afronding van het VN/ECE-deeltjesmeetprogramma, dat wordt uitgevoerd onder leiding van het Wereldforum voor de harmonisatie van voertuigreglementen (World Forum for Harmonization of Vehicle Regulations) en uiterlijk bij de inwerkingtreding van Euro 6, zal de Commissie, ter wijziging van niet essentiële elementen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen, zonder het huidige ambitieniveau ten aanzien van het milieu te verlagen, de volgende maatregelen vaststellen:

a)

wijziging van deze verordening overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 15, lid 3, om de grenswaarden voor de deeltjesmassa in bijlage I bij te stellen en in die bijlage op deeltjesaantal gebaseerde grenswaarden op te nemen, zodat deze grotendeels aansluiten bij de grenswaarden voor de deeltjesmassa voor benzine- en dieselmotoren;

b)

vaststellen van een herziene meetprocedure voor deeltjes en een grenswaarde voor het deeltjesaantal, overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing zoals bedoeld in artikel 15, lid 3.

3.   De Commissie beoordeelt regelmatig de procedures, tests en vereisten zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, evenals de testscycli voor het meten van emissies. Blijkt bij deze beoordeling dat deze niet langer adequaat zijn of niet langer de echte emissies weerspiegelen, dan worden zij aangepast teneinde adequaat de emissies bij reëel rijden op de weg te weerspiegelen. De nodige maatregelen tot wijziging van niet essentiële elementen van de onderhavige verordening, door middel van aanvulling ervan, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing zoals bedoeld in artikel 15, lid 3.

4.   De Commissie beoordeelt regelmatig de verontreinigende stoffen met inachtneming van de vereisten en tests zoals bedoeld in artikel 5, lid 3. Indien de Commissie concludeert dat het nodig is de emissies van additionele verontreinigende stoffen te regelen, dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in voor een dienovereenkomstige wijziging van de onderhavige verordening.

5.   De Commissie beoordeelt regelmatig de uitlaatemissiegrenzen vervat in tabel 4 van bijlage I, voor koolmonoxide en koolwaterstoffen bij koude start en dient, zo nodig, bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in ter aanscherping van de emissiegrenzen.

6.   De desbetreffende bijlagen van Richtlijn 2005/55/EG worden, overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing zoals bedoeld in artikel 15, lid 3, zodanig gewijzigd dat zij eisen bevatten voor typegoedkeuring van alle voertuigen die onder de toepassing van genoemde richtlijn vallen.

Artikel 15

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijnen worden vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

Artikel 16

Wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG en 2005/55/EG

1.   Richtlijn 70/156/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

2.   Richtlijn 2005/55/EG wordt als volgt gewijzigd:

a)

De titel wordt vervangen door volgende tekst:

„Richtlijn 2005/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 inzake typegoedkeuring van zware bedrijfsvoertuigen en motoren voor wat betreft hun emissies (Euro IV en V)”.

b)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„voertuig”: een motorvoertuig zoals omschreven in artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG met een referentiemassa van meer dan 2 610 kg;

b)

„motor”: de aandrijvingsbron van een voertuig waarvoor typegoedkeuring als technische eenheid, zoals omschreven in artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG, kan worden verleend;

c)

„milieuvriendelijker gemaakt voertuig (EEV)”: een voertuig aangedreven door een motor die voldoet aan de emissiegrenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I.”.

c)

Sectie 1 van bijlage I wordt vervangen door:

„1.

Deze richtlijn is van toepassing op de beheersing van verontreinigende gassen en deeltjes, de nuttige levensduur van emissiebeperkende voorzieningen, overeenstemming van voertuigen/motoren in gebruik en boorddiagnosesystemen (OBD-systemen) van alle motorvoertuigen en op voertuigen zoals omschreven in artikel 1, met uitzondering van de voertuigen van de categorieën M1, N1, N2 en M2 waarvoor typegoedkeuring is verleend krachtens Verordening (EG) nr. 715/2007 (24).

Artikel 17

Intrekking

1.   De volgende Richtlijnen worden ingetrokken met ingang van 2 januari 2013:

Richtlijn 70/220/EEG,

Richtlijn 72/306/EEG,

Richtlijn 74/290/EEG,

Richtlijn 77/102/EEG,

Richtlijn 78/665/EEG,

Richtlijn 80/1268/EEG,

Richtlijn 83/351/EEG,

Richtlijn 88/76/EEG,

Richtlijn 88/436/EEG,

Richtlijn 89/458/EEG,

Richtlijn 91/441/EEG,

Richtlijn 93/59/EEG,

Richtlijn 93/116/EG,

Richtlijn 94/12/EG,

Richtlijn 96/44/EG,

Richtlijn 96/69/EG,

Richtlijn 98/69/EG,

Richtlijn 98/77/EG,

Richtlijn 1999/100/EG,

Richtlijn 1999/102/EG,

Richtlijn 2001/1/EG,

Richtlijn 2001/100/EG,

Richtlijn 2002/80/EG,

Richtlijn 2003/76/EG,

Richtlijn 2004/3/EG.

2.   De bijlagen II en V bij Richtlijn 89/491/EEG van de Commissie van 17 juli 1989 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de Richtlijnen 70/157/EEG, 70/220/EEG, 72/245/EEG, 72/306/EEG, 80/1268/EEG en 80/1269/EEG van de Raad op het gebied van motorvoertuigen (25) worden geschrapt met ingang van 2 januari 2013.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

4.   De lidstaten trekken hun uitvoerende wetgeving die overeenkomstig de in lid 1 genoemde richtlijnen zijn goedgekeurd, in met ingang van 2 januari 2013.

Artikel 18

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 3 januari 2009, met uitzondering van artikel 10, lid 1, en artikel 12, die van toepassing zijn met ingang van 2 juli 2007.

3.   De wijzigingen of uitvoeringsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, en artikel 14, lid 6, worden goedgekeurd uiterlijk op 2 juli 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 20 juni 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

G. GLOSER


(1)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 62.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 13 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2007.

(3)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/96/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81).

(4)  Organisation for the Advancement of Structured Information Standards.

(5)  Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen luchtverontreiniging door gassen van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PB L 76 van 6.4.1970, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/76/EG van de Commissie (PB L 206 van 15.8.2003, blz. 29).

(6)  Richtlijn 72/306/EEG van de Raad van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PB L 190 van 20.8.1972, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/21/EG van de Commissie (PB L 61 van 8.3.2005, blz. 25).

(7)  Richtlijn 74/290/EEG van de Raad van 28 mei 1974 houdende aanpassing van de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PB L 159 van 15.6.1974, blz. 61). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/101/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 238).

(8)  Richtlijn 80/1268/EEG van de Raad van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het brandstofverbruik van motorvoertuigen (PB L 375 van 31.12.1980, blz. 36). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/3/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 49 van 19.2.2004, blz. 36).

(9)  Richtlijn 83/351/EEG van de Raad van 16 juni 1983 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PB L 197 van 20.7.1983, blz. 1).

(10)  Richtlijn 88/76/EEG van de Raad van 3 december 1987 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren en motorvoertuigen (PB L 36 van 9.2.1988, blz. 1).

(11)  Richtlijn 88/436/EEG van de Raad van 16 juni 1988 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren in motorvoertuigen (Beperking van emissies van verontreinigende deeltjes door dieselmotoren) (PB L 214 van 6.8.1988, blz. 1).

(12)  Richtlijn 89/458/EEG van de Raad van 18 juli 1989 tot wijziging, voor wat betreft de Europese emissienormen voor auto's met een cilinderinhoud van minder dan 1,4 liter, van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motorvoertuigen (PB L 226 van 3.8.1989, blz. 1).

(13)  Richtlijn 91/441/EEG van de Raad van 26 juni 1991 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 242 van 30.8.1991, blz. 1).

(14)  Richtlijn 93/59/EEG van de Raad van 28 juni 1993 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 186 van 28.7.1993, blz. 21).

(15)  Richtlijn 94/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 100 van 19.4.1994, blz. 42).

(16)  Richtlijn 96/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 oktober 1996 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 282 van 1.11.1996, blz. 64).

(17)  Richtlijn 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 1).

(18)  Richtlijn 2001/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 januari 2001 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad betreffende maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 35 van 6.2.2001, blz. 34).

(19)  Richtlijn 2001/100/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 december 2001 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 16 van 18.1.2002, blz. 32).

(20)  Richtlijn 2004/3/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG en 80/1268/EEG van de Raad wat betreft de meting van de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1 (PB L 49 van 19.2.2004, blz. 36).

(21)  PB L 275 van 20.10.2005, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/51/EG van de Commissie (PB L 152 van 7.6.2006, blz. 11).

(22)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(23)  De „OASIS-format” verwijst naar de technische specificaties van OASIS-format SC2-D5, Format of Automotive Repair Information, versie 1.0, van 28 mei 2003 (beschikbaar op http://www.oasis-open.org/committees/download.php/2412/Draft%20Committee%20Specification.pdf) en van de afdelingen 3.2, 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8 van OASIS-format SC1-D2, Autorepair Requirements Specification, versie 6.1, van 10 januari 2003 (beschikbaar op: http://lists.oasis-open.org/archives(autorepair/200302/pdf00005.pdf), uitsluitend met gebruik van open tekst en grafische formats.

(24)  PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1.”.

(25)  PB L 238 van 15.8.1989, blz. 43.


BIJLAGE I

EMISSIEGRENSWAARDEN

Tabel 1

Euro 5-emissiegrenswaarden

 

Referentiemassa

(RM)

(kg)

Grenswaarden

Massa koolmonoxide

(CO)

Massa totale koolwaterstoffen

(THC)

Massa niet-methaan koolwaterstoffen

(NMHC)

Massa stikstofoxiden

(NOx)

Gecombineerde massa totale koolwaterstoffen en stikstofoxiden

(THC + NOx)

Deeltjesmassa

(PM)

Aantal deeltjes (1)

(P)

L1

(mg/km)

L2

(mg/km)

L3

(mg/km)

L4

(mg/km)

L2 + L4

(mg/km)

L5

(mg/km)

L6

(#/km)

Categorie

Klasse

 

PI

CI

PI

CI

PI

CI

PI

CI

PI

CI

PI (2)

CI

PI

CI

M

Alle

1 000

500

100

68

60

180

230

5,0

5,0

 

 

N1

I

RM ≤ 1 305

1 000

500

100

68

60

180

230

5,0

5,0

 

 

II

1 305 < RM ≤ 1 760

1 810

630

130

90

75

235

295

5,0

5,0

 

 

III

1 760 < RM

2 270

740

160

108

82

280

350

5,0

5,0

 

 

N2

 

 

2 270

740

160

108

82

280

350

5,0

5,0

 

 

Legende: PI = elektrische ontsteking, CI = compressieontsteking.


Tabel 2

Euro 6-emissiegrenswaarden

 

Referentiemassa

(RM)

(kg)

Grenswaarden

Massa koolmonoxide

(CO)

Massa totale koolwaterstoffen

(THC)

Massa niet-methaan koolwaterstoffen

(NMHC)

Massa stikstofoxiden

(NOx)

Gecombineerde massa totale koolwaterstoffen en stikstofoxiden

(THC + NOx)

Deeltjesmassa

(PM)

Aantal deeltjes (3)

(P)

L1

(mg/km)

L2

(mg/km)

L3

(mg/km)

L4

(mg/km)

L2 + L4

(mg/km)

L5

(mg/km)

L6

(#/km)

Categorie

Klasse

 

PI

CI

PI

CI

PI

CI

PI

CI

PI

CI

PI (4)

CI

PI

CI

M

Alle

1 000

500

100

68

60

80

170

5,0

5,0

 

 

N1

I

RM ≤ 1 305

1 000

500

100

68

60

80

170

5,0

5,0

 

 

II

1 305 < RM ≤ 1 760

1 810

630

130

90

75

105

195

5,0

5,0

 

 

III

1 760 < RM

2 270

740

160

108

82

125

215

5,0

5,0

 

 

N2

 

 

2 270

740

160

108

82

125

215

5,0

5,0

 

 

Legende: PI = elektrische ontsteking, CI = compressieontsteking.


Tabel 3

Emissiegrenswaarde voor de verdampingsemissietest

Massa van de verdampingsemissie (g/test)

2,0


Tabel 4

Emissiegrenswaarden voor de uitlaatemissie van koolmonoxide en koolwaterstoffen na een koudestarttest

Testtemperatuur: 266 K (–7 °C)

Voertuigcategorie

Klasse

Massa koolmonoxide (CO)

L1 (g/km)

Massa koolwaterstoffen (HC)

L2 (g/km)

M

15

1,8

N1

I

15

1,8

II

24

2,7

III

30

3,2

N2

 

30

3,2


(1)  De norm voor het deeltjesaantal zal zo spoedig mogelijk en uiterlijk bij de inwerkingtreding van Euro 6 worden vastgesteld.

(2)  De normen voor de deeltjesmassa bij motoren met elektrische ontsteking zijn alleen van toepassing op voertuigen met directe-injectiemotoren.

(3)  De norm voor het deeltjesaantal zal in een later stadium worden vastgesteld.

(4)  De normen voor de deeltjesmassa bij motoren met elektrische ontsteking zijn alleen van toepassing op voertuigen met directe-injectiemotoren.


BIJLAGE II

Wijzigingen van Richtlijn 70/156/EEG

Richtlijn 70/156/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 2 wordt na het laatste streepje de volgende zin toegevoegd:

„Indien in deze richtlijn wordt verwezen naar een bijzondere richtlijn of verordening, worden daaronder ook de uitvoeringsbesluiten verstaan.”.

2.

De woorden „of verordening” worden toegevoegd na de woorden „bijzondere richtlijn” in de volgende bepalingen:

artikel 2, eerste streepje; artikel 2, negende streepje; artikel 2, tiende streepje; artikel 2, veertiende streepje; artikel 3, lid 1; artikel 3, lid 4; artikel 4, lid 1, letter c); artikel 4, lid 1, letter d); artikel 5, lid 5; artikel 6, lid 3; artikel 7, lid 2; artikel 13, lid 4; artikel 13, lid 5; bijlage I, eerste alinea; bijlage III, deel III; bijlage IV, deel II, eerste alinea; bijlage V, sectie 1, letters a), b) en c); bijlage VI, bladzijde 2 van het EG-typegoedkeuringsformulier; bijlage VII, punt 1, deel 4; bijlage VII, voetnoot 1; bijlage X, sectie 2.1.; bijlage X, sectie 3.3.; bijlage XI, aanhangsel 4, Betekenis van letters: X; bijlage XII, sectie B, punt 2; bijlage XIV, sectie 2, letters a), c) en d).

3.

De woorden „of verordeningen” worden toegevoegd na de woorden „bijzondere richtlijnen” in de volgende bepalingen:

artikel 2, achtste streepje; artikel 3, lid 1; artikel 3, lid 2; artikel 4, lid 1, letter a), eerste en tweede streepje; artikel 4, lid 1, letter b); artikel 4, lid 3; artikel 5, lid 4, derde alinea; artikel 5, lid 6; artikel 8, lid 2; artikel 8, lid 2, letter c); artikel 9, lid 2; artikel 10, lid 2; artikel 11, lid 1; artikel 13, lid 2; artikel 14, lid 1, onder i); Lijst van bijlagen: titel van bijlage XIII; bijlage I, eerste alinea; bijlage IV, deel I, eerste en tweede regel; bijlage IV, deel II, voetnoot 1 bij de tabel; bijlage V, sectie 1, letter b); bijlage V, sectie 3; bijlage V, sectie 3, letters a) en b); bijlage VI, punten 1 en 2; bijlage VI, bladzijde 2 van het EG-typegoedkeuringsformulier; bijlage X, sectie 2.2.; bijlage X, sectie 2.3.5.; bijlage X, sectie 3.5; bijlage XII, titel; bijlage XIV, sectie 1.1.; bijlage XIV, sectie 2, letter c).

4.

De woorden „of verordening” worden toegevoegd na het woord „richtlijn” in de volgende bepalingen:

artikel 5, lid 3, derde alinea; bijlage IV, deel I, voetnoot X bij de tabel; bijlage VI, bladzijde 2 van het EG-typegoedkeuringsformulier, titel van de tabellen; bijlage VII, punt 1, delen 2, 3 en 4; bijlage VIII, secties 1, 2, 2.1, 2.2 en 3; bijlage IX, bladzijde 2, volledige/voltooide voertuigen van categorie M1, punten 45, 46.1 en 46.2; bijlage IX, bladzijde 2, volledige/voltooide voertuigen van de categorieën M2 en M3, punten 45 en 46.1; bijlage IX, bladzijde 2, volledige of voltooide voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3, punten 45 en 46.1; bijlage IX, bladzijde 2, onvoltooide/onvolledige voertuigen van de categorieën M1 en M3, punten 45 en 46.1; bijlage IX, bladzijde 2, onvoltooide/onvolledige voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3, punten 45 en 46.1; bijlage X, voetnoot 2; bijlage X, sectie 1.2.2; bijlage XI, aanhangsel 4, Betekenis van letters: N/A; bijlage XV, opschrift van de tabel.

De woorden „of verordening” worden toegevoegd na het woord „richtlijn” in de volgende bepalingen:

bijlage IX, bladzijde 2, voor voltooide of volledige voertuigen van de categorieën M1; bijlage IX, bladzijde 2, voor voltooide of volledige voertuigen van de categorieën M2 en M3; bijlage IX, bladzijde 2, voor voltooide of volledige voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3; bijlage IX, bladzijde 2, voor onvoltooide/onvolledige voertuigen van de categorie M1; bijlage IX, bladzijde 2, voor onvoltooide/onvolledige voertuigen van de categorieën M2 en M3; bijlage IX, bladzijde 2, voor onvoltooide/onvolledige voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3; bijlage XV.

5.

In artikel 8, lid 2, letter c), worden de woorden „of verordening(en)” toegevoegd na het woord „richtlijn(en)”.

6.

In bijlage IV, deel I, worden het hoofd van de tabel en punt 2 vervangen door:

„Onderwerp

Richtlijn/Verordening

Publicatieblad

Van toepassing op

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

2. Emissies/Toegang tot informatie

…/…/EG

(EG) nr. …/…

L …, van …, blz. …

X (1)

X (1)

 

X (1)

X (1)

 

 

 

 

 

7.

In bijlage IV, deel I, worden de punten 11 en 39 geschrapt;

8.

In bijlage VII, punt 4, worden de woorden „of verordening” toegevoegd na de woorden „in het geval van een richtlijn”.

9.

In bijlage VII, punt 5, worden de woorden „of verordening” toegevoegd na de woorden „de laatste richtlijn”;

10.

In bijlage XI, aanhangsel 1, worden het hoofd van de tabel en punt 2 vervangen door:

„Item

Onderwerp

Richtlijn/Verordening

M1 ≤ 2 500 (1) kg

M1 > 2 500 (1) kg

M2

M3

2

Emissies/Toegang tot informatie

…/…/EG

(EG) nr. …/…

Q

G + Q

G + Q”

 

11.

In bijlage XI, aanhangsel 1, worden de punten 11 en 39 geschrapt.

12.

In bijlage XI, aanhangsel 2, worden het hoofd en punt 2 van de tabel vervangen door:

„Item

Onderwerp

Richtlijn/Verordening

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

2

Emissies/Toegang tot informatie

…/…/EG

(EG) nr. …/…

A

A

 

A

A”

 

 

 

 

 

13.

In bijlage XI, aanhangsel 2, worden de punten 11 en 39 geschrapt.

14.

In bijlage XI, aanhangsel 3, worden het hoofd van de tabel en punt 2 vervangen door:

„Item

Onderwerp

Richtlijn/Verordening

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

2

Emissies/Toegang tot informatie

…/…/EG

(EG) nr. …/…

Q

 

Q

Q”

 

 

 

 

 

15.

In bijlage XI, aanhangsel 3, wordt punt 11 geschrapt.

16.

In bijlage XI, aanhangsel 4, worden het hoofd van de tabel en punt 2 vervangen door:

„Item

Onderwerp

Richtlijn/Verordening

Mobiele kraan van categorie N

2

Emissies/Toegang tot informatie

…/…/EG

(EG) nr. …/…

N/A”

17.

In bijlage XI, aanhangsel 4, wordt punt 11 geschrapt.


(1)  Voor voertuigen met een referentiemassa van ten hoogste 2 610 kg. Op verzoek van de fabrikant, kan het gelden voor voertuigen met een referentiemassa van ten hoogste 2 840 kg.”.


29.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 171/17


VERORDENING (EG) Nr. 716/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2007

betreffende de communautaire statistiek van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Regelmatig verschijnende communautaire statistieken van goede kwaliteit over de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen in de gehele economie zijn van wezenlijk belang voor een goede beoordeling van het effect dat ondernemingen in buitenlandse handen op de economie van de Europese Unie hebben. Dit vergemakkelijkt ook het toezicht op de doeltreffendheid van de interne markt en op de geleidelijke integratie van de economieën in het kader van de mondialisering. In dit kader speelt dit vooral bij multinationale ondernemingen, maar ook kleine en middelgrote ondernemingen kunnen in buitenlandse handen zijn.

(2)

Voor de tenuitvoerlegging en de herziening van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) en de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPs) en ter ondersteuning van de lopende en toekomstige onderhandelingen over andere overeenkomsten moet relevante statistische informatie beschikbaar worden gesteld.

(3)

Voor de voorbereiding van het economisch, mededingings-, ondernemings-, onderzoeks-, technologie- en werkgelegenheidsbeleid in het kader van het liberaliseringsproces zijn statistieken over buitenlandse filialen nodig om de directe en indirecte effecten van buitenlandse zeggenschap op de werkgelegenheid, de lonen en de productiviteit in specifieke landen en sectoren te kunnen meten.

(4)

De in het kader van de bestaande Gemeenschapswetgeving verstrekte of in de lidstaten beschikbare informatie is ontoereikend, niet geschikt of onvoldoende vergelijkbaar om dienst te kunnen doen als betrouwbare basis voor de werkzaamheden van de Commissie.

(5)

Bij Verordening (EG) nr. 184/2005 (3) wordt een gemeenschappelijk kader voor de systematische productie van communautaire statistieken over de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen vastgesteld. Omdat de betalingsbalansstatistieken slechts een deel van de gegevens omvatten waarop de GATS betrekking heeft, is het van wezenlijk belang dat er regelmatig gedetailleerde statistieken over buitenlandse filialen worden geproduceerd.

(6)

Bij Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97 van de Raad van 20 december 1996 inzake structurele bedrijfsstatistieken (4) en Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993 inzake de statistische eenheden voor waarneming en analyse van het productiestelsel in de Gemeenschap (5) werd een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het verzamelen, opstellen, indienen en evalueren van communautaire statistieken over de structuur en de activiteiten van het bedrijfsleven in de Gemeenschap.

(7)

Voor de opstelling van nationale rekeningen volgens Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (6) zijn vergelijkbare, volledige en betrouwbare bedrijfsstatistieken over buitenlandse filialen nodig.

(8)

Samen stellen het Manual on statistics of international trade in services van de Verenigde Naties, het Balance of Payments Manual (5e editie) van het Internationaal Monetair Fonds, de Benchmark Definition of Foreign Direct Investment en het Handbook on Economic Globalisation Indicators van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling de algemene regels vast voor het opstellen van internationaal vergelijkbare statistieken over buitenlandse filialen.

(9)

Voor de productie van specifieke communautaire statistieken gelden de regels die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (7).

(10)

Aangezien het doel van deze verordening, namelijk de totstandbrenging van gemeenschappelijke statistische normen voor de productie van vergelijkbare statistieken over buitenlandse filialen, niet op voldoende wijze door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter op Gemeenschapsniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, maatregelen nemen. Overeenkomstig het ook in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om dat doel te bereiken.

(11)

De voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(12)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de definities in de bijlagen I en II alsook het detailleringsniveau in bijlage III aan te passen, met inbegrip van de daaruit voortvloeiende wijzigingen aan de bijlagen I en II, de resultaten van de proefstudies ten uitvoer te leggen en de juiste gemeenschappelijke kwaliteitsnormen, alsmede de inhoud en de frequentie van de kwaliteitsverslagen vast te stellen. Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening of ter aanvulling van deze verordening met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten deze maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG neergelegde regelgevingsprocedure met toetsing.

(13)

Het Comité statistisch programma, opgericht bij Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad (9), en het Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek, opgericht bij Besluit 2006/856/EG van de Raad (10), zijn geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader voor de systematische productie van communautaire statistieken van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen vastgesteld.

Artikel 2

Definities

In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„buitenlands filiaal”, een in het registrerende land gevestigde onderneming waarover een niet in dat land gevestigde institutionele eenheid zeggenschap heeft, of een niet in het registrerende land gevestigde onderneming waarover een wel in dat land gevestigde institutionele eenheid zeggenschap heeft;

b)

„zeggenschap” of „in handen zijn van”, het vermogen het algemene beleid van een onderneming vast te stellen, zo nodig door hiervoor geschikte bestuurders te kiezen. Onderneming A wordt in dit kader geacht in handen te zijn van institutionele eenheid B wanneer B direct of indirect zeggenschap heeft over meer dan de helft van de stemrechten van de aandeelhouders of over meer dan de helft van de aandelen;

c)

„in buitenlandse handen”, dat de institutionele eenheid die de zeggenschap heeft, in een ander land gevestigd is dan dat waar de institutionele eenheid waarover het zeggenschap heeft, gevestigd is;

d)

„vestigingen”, lokale eenheden zonder eigen rechtspersoonlijkheid die afhankelijk zijn van ondernemingen in buitenlandse handen. Zij worden behandeld als quasivennootschappen in de zin van punt 3, onder f), van de toelichting bij deel III, onder B, van de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 696/93;

e)

„statistieken van buitenlandse filialen”, statistieken die een beschrijving geven van alle activiteiten van buitenlandse filialen;

f)

„statistieken van buitenlandse filialen in het binnenland”, statistieken die de activiteit van in het registrerende land gevestigde buitenlandse filialen beschrijven;

g)

„statistieken van buitenlandse filialen in het buitenland”, statistieken die de activiteit in het buitenland beschrijven van buitenlandse filialen die in handen zijn van een in het registrerende land gevestigde institutionele eenheid;

h)

„institutionele eenheid die de uiteindelijke zeggenschap heeft over een buitenlands filiaal”, de institutionele eenheid die hogerop in de zeggenschapsketen waarvan het buitenlandse filiaal deel uitmaakt, niet in handen is van een andere institutionele eenheid;

i)

„onderneming”, „lokale eenheid” en „institutionele eenheid”, de overeenkomstige eenheden in de betekenis die zij hebben volgens Verordening (EEG) nr. 696/93.

Artikel 3

Indiening van gegevens

De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) gegevens over de kenmerken, de economische activiteit en de geografische indeling van de buitenlandse filialen, zoals genoemd in de bijlagen I, II en III.

Artikel 4

Gegevensbronnen

1.   De lidstaten verzamelen de krachtens deze verordening verlangde informatie onder gebruikmaking van alle bronnen die zij relevant en geëigend achten, mits zij hierbij voldoen aan de in artikel 6 genoemde kwaliteitseisen.

2.   Natuurlijke en rechtspersonen die informatie moeten verstrekken, nemen bij de beantwoording de termijnen en definities in acht die de voor de verzameling van de gegevens in de lidstaten verantwoordelijke nationale bureaus in overeenstemming met deze verordening hebben vastgesteld.

3.   Wanneer de vereiste gegevens niet tegen redelijke kosten kunnen worden verzameld, mogen zo goed mogelijke schattingen, met inbegrip van nulwaarden, worden ingediend.

Artikel 5

Proefstudies

1.   De Commissie stelt een programma van proefstudies vast, die de nationale instanties in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 322/97 op vrijwillige basis kunnen uitvoeren naar aanvullende variabelen en indelingen voor statistieken van buitenlandse filialen in het binnenland en in het buitenland.

2.   De proefstudies worden uitgevoerd om de wenselijkheid en de haalbaarheid van het verzamelen van gegevens te beoordelen, waarbij de voordelen van de beschikbaarheid van gegevens worden afgewogen tegen de kosten van het statistisch stelsel en de lasten voor ondernemingen.

3.   Het programma van proefstudies van de Commissie is in overeenstemming met de bijlagen I en II.

4.   Op basis van de conclusies van de proefstudies keurt de Commissie volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 10, lid 3, de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen voor statistieken van buitenlandse filialen in het binnenland en in het buitenland goed.

5.   De proefstudies worden uiterlijk op 19 juli 2010 voltooid.

Artikel 6

Kwaliteitsnormen en -verslagen

1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de ingediende gegevens in overeenstemming is met de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) een verslag over de kwaliteit van de ingediende gegevens (hierna „kwaliteitsverslagen” genoemd).

3.   De gemeenschappelijke kwaliteitsnormen en de inhoud en de frequentie van de kwaliteitsverslagen worden door de Commissie vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toezicht bedoeld in artikel 10, lid 3.

4.   De Commissie beoordeelt de kwaliteit van de ingediende gegevens.

Artikel 7

Handboek met aanbevelingen

De Commissie publiceert, in nauwe samenwerking met de lidstaten, een handboek met aanbevelingen, dat de van toepassing zijnde definities alsmede aanvullende richtsnoeren voor de ingevolge deze verordening geproduceerde communautaire statistieken bevat.

Artikel 8

Tijdschema en afwijkingen

1.   Bij de opstelling van de gegevens houden de lidstaten de hand aan het tijdschema voor de uitvoering dat is opgenomen in de bijlagen I en II.

2.   Gedurende een overgangsperiode van maximaal vier jaar na het eerste referentiejaar als bedoeld in de bijlagen I en II, kan de Commissie de lidstaten volgens de regelgevingsprocedure bedoeld in artikel 10, lid 2, gedurende een beperkte periode een afwijking van de bepalingen van deze verordening toestaan wanneer hun nationale stelsels grondig moeten worden aangepast.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De volgende uitvoeringsmaatregelen voor deze verordening worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 10, lid 2:

a)

het vaststellen van de passende opmaak en procedure voor de indiening van de resultaten door de lidstaten,

en

b)

het toestaan van afwijkingen aan lidstaten wanneer hun nationale stelsels grondig moeten worden aangepast, met inbegrip van het toestaan van afwijkingen van eventuele nieuwe vereisten na de proefstudies, in overeenstemming met artikel 8, lid 2.

2.   De volgende maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing:

a)

aanpassing van de definities in de bijlagen I en II alsook van het detailleringsniveau in bijlage III, met inbegrip van het aanbrengen van de daaruit voor de bijlagen I en II voortvloeiende wijzigingen;

b)

tenuitvoerlegging van de resultaten van de proefstudies volgens artikel 5, lid 4,

en

c)

vaststelling van de juiste gemeenschappelijke kwaliteitsnormen, alsmede de inhoud en de frequentie van de kwaliteitsverslagen, in overeenstemming met artikel 6, lid 3.

3.   Bijzondere aandacht wordt gegeven aan het beginsel dat de baten van dergelijke maatregelen groter moeten zijn dan de kosten, alsook aan het beginsel dat eventuele extra financiële lasten voor lidstaten of ondernemingen binnen redelijke grenzen moeten blijven.

Artikel 10

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité statistisch programma, hierna „het Comité” genoemd.

2.   Wanneer naar dit lid verwezen wordt, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

4.   De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken kunnen de vergaderingen van het comité als waarnemer bijwonen.

Artikel 11

Samenwerking met het comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek

Bij de uitvoering van deze verordening vraagt de Commissie het comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek om advies over alle aangelegenheden die binnen de bevoegdheid van dat comité vallen, en met name over alle maatregelen om de verzameling en statistische verwerking van de gegevens en de verwerking en indiening van de resultaten aan de economische en technische ontwikkelingen aan te passen.

Artikel 12

Uitvoeringsverslag

De Commissie dient uiterlijk op 19 juli 2012 een verslag over de uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad. Met name gaat het in dit verslag om:

a)

een beoordeling van de kwaliteit van de geproduceerde statistieken;

b)

een beoordeling van de voordelen die de Gemeenschap, de lidstaten en de verstrekkers en gebruikers van de statistische informatie van de geproduceerde statistieken hebben, in verhouding tot de kosten;

c)

een beoordeling van de voortgang en de uitvoering van de proefstudies,

en

d)

de aanwijzing van gebieden waarop gezien de verkregen resultaten en de gemaakte kosten verbeteringen en wijzigingen nodig worden geacht.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 20 juni 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

G. GLOSER


(1)  PB C 144 van 14.6.2005, blz. 14.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 12 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 mei 2007.

(3)  PB L 35 van 8.2.2005, blz. 23. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 602/2006 van de Commissie (PB L 106 van 19.4.2006, blz. 10).

(4)  PB L 14 van 17.1.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(5)  PB L 76 van 30.3.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(6)  PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1267/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 180 van 18.7.2003, blz. 1).

(7)  PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(9)  PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47.

(10)  PB L 332 van 30.11.2006, blz. 21.


BIJLAGE I

GEMEENSCHAPPELIJKE MODULE VOOR STATISTIEKEN VAN BUITENLANDSE FILIALEN IN HET BINNENLAND

SECTIE 1

Statistische eenheid

De statistische eenheden zijn alle ondernemingen en vestigingen die in buitenlandse handen zijn, volgens de definities in artikel 2.

SECTIE 2

Kenmerken

Voor de volgende kenmerken, als gedefinieerd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2700/98 van de Commissie van 17 december 1998 betreffende de definities van kenmerken voor de structurele bedrijfsstatistieken (1), worden statistieken opgesteld:

Code

Titel

11 11 0

Aantal ondernemingen

12 11 0

Omzet

12 12 0

Productiewaarde

12 15 0

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

13 12 0

Aankoop van goederen en diensten, ingekocht voor wederverkoop in de oorspronkelijke staat

13 31 0

Personeelskosten

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

16 11 0

Aantal werkzame personen

22 11 0

Totale O&O-uitgaven binnenshuis (2)

22 12 0

Totaal aantal O&O-werknemers (2)

Indien het aantal werkzame personen niet bekend is, zullen in plaats daarvan statistieken voor het aantal werknemers (code 16 13 0) worden opgesteld.

Voor de variabelen 22 11 0 (Totale O&O-uitgaven binnenshuis) en 22 12 0 (Totaal aantal O&O-werknemers) zijn alleen statistieken nodig voor activiteiten in de NACE-secties C, D, E en F.

Voor NACE-sectie J zijn alleen statistieken voor het aantal ondernemingen, de omzet (3) en het aantal werkzame personen (of in plaats daarvan het aantal werknemers) nodig.

SECTIE 3

Mate van gedetailleerdheid

Uitgangspunt bij de te verstrekken gegevens is het begrip „institutionele eenheid die de zeggenschap uiteindelijke heeft”, met een geografische indeling op niveau 2-IN in combinatie met indeling naar economische activiteit op niveau 3, zoals gespecificeerd in bijlage III, en een geografische indeling op niveau 3 in combinatie met de economische activiteit van de bedrijven.

SECTIE 4

Eerste referentiejaar en frequentie

1.

Het eerste referentiejaar waarvoor jaarstatistieken zullen worden opgesteld, is het kalenderjaar van de inwerkingtreding van deze verordening.

2.

De lidstaten verstrekken gegevens voor ieder daaropvolgend kalenderjaar.

3.

Het eerste referentiejaar waarvoor statistieken worden opgesteld voor de variabelen Totale O&O-uitgaven binnenshuis (22 11 0) en Totaal aantal O&O-werknemers (22 12 0) is 2007.

SECTIE 5

Indiening van resultaten

De resultaten worden binnen 20 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

SECTIE 6

Verslagen en proefstudies

1.

De lidstaten verstrekken de Commissie een verslag over de definitie, de structuur en de beschikbaarheid van de statistische gegevens die ten behoeve van deze gemeenschappelijke module worden opgesteld.

2.

Wat de voor deze bijlage voorziene mate van gedetailleerdheid betreft, bepaalt de Commissie welke proefstudies de nationale instanties in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 322/97 volgens artikel 5 van deze verordening kunnen uitvoeren.

3.

In de proefstudies wordt nagegaan of het haalbaar is gegevens te verzamelen, waarbij de voordelen van de beschikbaarheid van zulke gegevens worden gerelateerd aan de kosten van het verzamelen en de last voor het bedrijfsleven.

4.

Er worden proefstudies uitgevoerd voor de volgende kenmerken:

Code

Titel

 

Uitvoer van goederen en diensten

 

Invoer van goederen en diensten

 

Uitvoer van goederen en diensten binnen de groep

 

Invoer van goederen en diensten binnen de groep

Uitvoer, invoer, uitvoer binnen de groep en invoer binnen de groep worden onderverdeeld in goederen en diensten.

5.

Ook zullen er proefstudies worden uitgevoerd ter bestudering van de haalbaarheid van de opstelling van statistieken voor activiteiten in de NACE-secties M, N en O en, voor de activiteiten in de NACE-secties G, H, I, K, M, N en O, voor de variabelen 22 11 0 (Totale O&O-uitgaven binnenshuis) en 22 12 0 (Totaal aantal O&O-werknemers). Verder zullen er proefstudies worden uitgevoerd naar de relevantie, haalbaarheid en kosten van een indeling van de in sectie 2 bedoelde gegevens in grootteklassen op basis van het aantal werkzame personen.


(1)  PB L 344 van 18.12.1998, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1670/2003 (PB L 244 van 29.9.2003, blz. 74).

(2)  Voor de variabelen 22 11 0 en 22 12 0 moeten om de twee jaar gegevens worden verstrekt. Indien het totale bedrag van de omzet of het aantal werkzame personen in een afdeling van de secties C tot en met F van de NACE Rev. 1.1 in een lidstaat minder dan 1 % van het totaal voor de Gemeenschap uitmaakt, hoeft de voor de opstelling van statistieken betreffende de kenmerken 22 11 0 en 22 12 0 benodigde informatie voor deze verordening niet te worden verzameld.

(3)  Voor afdeling 65 van de NACE Rev. 1.1 wordt de omzet vervangen door de productiewaarde.


BIJLAGE II

GEMEENSCHAPPELIJKE MODULE VOOR STATISTIEKEN VAN BUITENLANDSE FILIALEN IN HET BUITENLAND

SECTIE 1

Statistische eenheid

De statistische eenheden zijn de ondernemingen en alle vestigingen in het buitenland die in handen zijn van een in het registrerende land gevestigde institutionele eenheid, volgens de definities in artikel 2.

SECTIE 2

Kenmerken

Voor de volgende kenmerken, als gedefinieerd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2700/98 worden statistieken opgesteld:

Code

Titel

12 11 0

Omzet

16 11 0

Aantal werkzame personen

11 11 0

Aantal ondernemingen

Indien gegevens over het aantal werkzame personen niet beschikbaar zijn, moet het aantal werknemers (code 16 13 0) worden geregistreerd.

SECTIE 3

Mate van gedetailleerdheid

De gegevens worden verstrekt met de in bijlage III gespecificeerde mate van gedetailleerdheid naar land van vestiging en activiteit van het buitenlandse filiaal. De gedetailleerdheid naar land van vestiging en activiteit wordt als volgt gecombineerd:

niveau 1 van de geografische indeling in combinatie met niveau 2 van de indeling naar economische activiteit;

niveau 2-UIT van de geografische indeling in combinatie met niveau 1 van de indeling naar economische activiteit;

niveau 3 van de geografische indeling alleen in combinatie met gegevens over de totale economische activiteit.

SECTIE 4

Eerste referentiejaar en frequentie

1.

Het eerste referentiejaar waarover jaarlijkse statistieken worden opgesteld, is het kalenderjaar waarin deze verordening in werking treedt.

2.

De lidstaten verstrekken over elk daaropvolgend kalenderjaar gegevens.

SECTIE 5

Indiening van resultaten

De resultaten worden binnen twintig maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

SECTIE 6

Verslagen en proefstudies

1.

De lidstaten verstrekken de Commissie een verslag over de definitie, de structuur en de beschikbaarheid van de statistische gegevens die ten behoeve van deze gemeenschappelijke module worden opgesteld.

2.

Wat de voor deze bijlage voorziene mate van gedetailleerdheid betreft, bepaalt de Commissie welke proefstudies de nationale instanties in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 322/97 volgens artikel 5 van deze verordening kunnen uitvoeren.

3.

In de proefstudies wordt nagegaan of het dienstig en haalbaar is gegevens te verzamelen, waarbij de voordelen van de beschikbaarheid van zulke gegevens worden gerelateerd aan de kosten van het verzamelen en de last voor het bedrijfsleven.

4.

Er worden proefstudies uitgevoerd voor de volgende kenmerken:

Code

Titel

13 31 0

Personeelskosten

 

Uitvoer van goederen en diensten

 

Invoer van goederen en diensten

 

Uitvoer van goederen en diensten binnen de groep

 

Invoer van goederen en diensten binnen de groep

12 15 0

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen


BIJLAGE III

NIVEAUS VOOR GEDETAILLEERDE INFORMATIE, GEOGRAFISCH EN NAAR ECONOMISCHE ACTIVITEIT

Niveaus geografische indeling

Niveau 1

 

Niveau 2-UIT

(Niveau 1 + 24 landen)

V2

Extra-EU27

V2

Extra-EU27

 

 

IS

IJsland

 

 

LI

Liechtenstein

 

 

NO

Noorwegen

CH

Zwitserland

CH

Zwitserland

 

 

HR

Kroatië

RU

Russische Federatie

RU

Rusland

 

 

TR

Turkije

 

 

EG

Egypte

 

 

MA

Marokko

 

 

NG

Nigeria

 

 

ZA

Zuid-Afrika

CA

Canada

CA

Canada

US

Verenigde Staten van Amerika

US

Verenigde Staten

 

 

MX

Mexico

 

 

AR

Argentinië

BR

Brazilië

BR

Brazilië

 

 

CL

Chili

 

 

UY

Uruguay

 

 

VE

Venezuela

 

 

IL

Israël

CN

China

CN

China

HK

Hongkong

HK

Hongkong

IN

India

IN

India

 

 

ID

Indonesië

JP

Japan

JP

Japan

 

 

KR

Zuid-Korea

 

 

MY

Maleisië

 

 

PH

Filipijnen

 

 

SG

Singapore

 

 

TW

Taiwan

 

 

TH

Thailand

 

 

AU

Australië

 

 

NZ

Nieuw-Zeeland

Z8

Extra-EU27, niet ingedeeld

Z8

Extra-EU27, niet ingedeeld

C4

Offshore financiële centra

C4

Offshore financiële centra

Z7

Gelijkelijk gedeelde zeggenschap van UCI’s (1) van meer dan een lidstaat

Z7

Gelijkelijk gedeelde zeggenschap van UCI’s (1) van meer dan een lidstaat


Niveau 2-IN

A1

Totaal wereld (alle eenheden, inclusief registrerend land)

Z9

Buitenland (exclusief registrerend land)

A2

Zeggenschap door registrerend land

V1

EU27 (Intra-EU27) zonder registrerend land

BE

België

BG

Bulgarije

CZ

Tsjechië

DK

Denemarken

DE

Duitsland

EE

Estland

IE

Ierland

GR

Griekenland

ES

Spanje

FR

Frankrijk

IT

Italië

CY

Cyprus

LV

Letland

LT

Litouwen

LU

Luxemburg

HU

Hongarije

MT

Malta

NL

Nederland

AT

Oostenrijk

PL

Polen

PT

Portugal

RO

Roemenië

SI

Slovenië

SK

Slowakije

FI

Finland

SE

Zweden

UK

Verenigd Koninkrijk

Z7

Gelijkelijk gedeelde zeggenschap van UCI’s (2) van meer dan een lidstaat

V2

Extra-EU27

AU

Australië

CA

Canada

CH

Zwitserland

CN

China

HK

Hongkong

IL

Israël

IS

IJsland

JP

Japan

LI

Liechtenstein

NO

Noorwegen

NZ

Nieuw-Zeeland

RU

Rusland

TR

Turkije

US

Verenigde Staten

C4

Offshore financiële centra

Z8

Extra-EU27, niet ingedeeld


Niveau 3

AD

Andorra

EE

Estland (3)

KZ

Kazachstan

QA

Qatar

AE

Verenigde Arabische Emiraten

EG

Egypte

LA

Laos

RO

Roemenië (3)

AF

Afghanistan

ER

Eritrea

LB

Libanon

RS

Servië

AG

Antigua en Barbuda

ES

Spanje (3)

LC

Saint Lucia

RU

Rusland

AI

Anguilla

ET

Ethiopië

LI

Liechtenstein

RW

Rwanda

AL

Albanië

FI

Finland (3)

LK

Sri Lanka

SA

Saoedi-Arabië

AM

Armenië

FJ

Fiji

LR

Liberia

SB

Salomonseilanden

AN

Nederlandse Antillen

FK

Falklandeilanden (Malvinas)

LS

Lesotho

SC

Seychellen

AO

Angola

FM

Micronesië

LT

Litouwen (3)

SD

Soedan

AQ

Antarctica

FO

Faeröer

LU

Luxemburg (3)

SE

Zweden (3)

AR

Argentinië

FR

Frankrijk (3)

LV

Letland (3)

SG

Singapore

AS

Amerikaans-Samoa

GA

Gabon

LY

Libië

SH

Sint-Helena

AT

Oostenrijk (3)

GD

Grenada

MA

Marokko

SI

Slovenië (3)

AU

Australië

GE

Georgië

MD

Moldavië

SK

Slowakije (3)

AW

Aruba

GG

Guernsey

ME

Montenegro

SL

Sierra Leone

AZ

Azerbeidzjan

GH

Ghana

MG

Madagaskar

SM

San Marino

BA

Bosnië en Herzegovina

GI

Gibraltar

MH

Marshalleilanden

SN

Senegal

BB

Barbados

GL

Groenland

MK (5)

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

SO

Somalië

BD

Bangladesh

GM

Gambia

ML

Mali

SR

Suriname

BE

België (3)

GN

Guinee

MM

Myanmar

ST

Sao Tomé en Principe

BF

Burkina Faso

GQ

Equatoriaal-Guinea

MN

Mongolië

SV

El Salvador

BG

Bulgarije (3)

GR

Griekenland (3)

MO

Macau

SY

Syrië

BH

Bahrein

GS

Zuid-Georgië en Zuidelijke Sandwicheilanden

MP

Noordelijke Marianen

SZ

Swaziland

BI

Burundi

GT

Guatemala

MR

Mauritanië

TC

Turks- en Caicoseilanden

BJ

Benin

GU

Guam

MS

Montserrat

TD

Tsjaad

BM

Bermuda

GW

Guinee-Bissau

MT

Malta (3)

TF

Franse Zuidelijke Gebieden

BN

Brunei

GY

Guyana

MU

Mauritius

TG

Togo

BO

Bolivia

HK

Hongkong

MV

Maldiven

TH

Thailand

BR

Brazilië

HM

Heard- en McDonaldeilanden

MW

Malawi

TJ

Tadzjikistan

BS

Bahama’s

HN

Honduras

MX

Mexico

TK

Tokelau-eilanden

BT

Bhutan

HR

Kroatië

MY

Maleisië

TM

Turkmenistan

BV

Bouveteiland

HT

Haïti

MZ

Mozambique

TN

Tunesië

BW

Botswana

HU

Hongarije (3)

NA

Namibië

TO

Tonga

BY

Belarus

ID

Indonesië

NC

Nieuw-Caledonië

TP

Oost-Timor

BZ

Belize

IE

Ierland (3)

NE

Niger

TR

Turkije

CA

Canada

IL

Israël

NF

Norfolkeiland

TT

Trinidad en Tobago

CC

Cocoseilanden

IM

Man

NG

Nigeria

TV

Tuvalu

CD

Congo, Democratische Republiek

IN

India

NI

Nicaragua

TW

Taiwan (provincie van China)

CF

Centraal-Afrikaanse Republiek

IO

Brits Territorium in de Indische Oceaan

NL

Nederland (3)

TZ

Tanzania

CG

Congo

IQ

Irak

NO

Noorwegen

UA

Oekraïne

CH

Zwitserland

IR

Iran

NP

Nepal

UG

Oeganda

CI

Ivoorkust

IS

IJsland

NR

Nauru

UK

Verenigd Koninkrijk (3)

CK

Cookeilanden

IT

Italië (3)

NU

Niue

UM

Amerikaanse ondergeschikte afgelegen eilanden

CL

Chili

JE

Jersey

NZ

Nieuw-Zeeland

US

Verenigde Staten

CM

Kameroen

JM

Jamaica

OM

Oman

UY

Uruguay

CN

China

JO

Jordanië

PA

Panama

UZ

Oezbekistan

CO

Colombia

JP

Japan

PE

Peru

VA

Heilige Stoel (Vaticaanstad)

CR

Costa Rica

KE

Kenia

PF

Frans-Polynesië

VC

Saint Vincent en de Grenadines

CU

Cuba

KG

Kirgizië

PG

Papoea-Nieuw-Guinea

VE

Venezuela

CV

Kaapverdië

KH

Cambodja

PH

Filipijnen

VG

Britse Maagdeneilanden

CX

Christmaseiland

KI

Kiribati

PK

Pakistan

VI

Amerikaanse Maagdeneilanden

CY

Cyprus (3)

KM

Comoren

PL

Polen (3)

VN

Vietnam

CZ

Tsjechië (3)

KN

Saint Kitts en Nevis

PN

Pitcairneilanden

VU

Vanuatu

DE

Duitsland (3)

KP

Noord-Korea

PS

Bezet Palestijns gebied

WF

Wallis en Futuna

DJ

Djibouti

KR

Zuid-Korea

PT

Portugal (3)

WS

Samoa

DK

Denemarken (3)

KW

Koeweit

PW

Palau

YE

Jemen

DM

Dominica

KY

Caymaneilanden

PY

Paraguay

 

 

DO

Dominicaanse Republiek

 

 

 

 

ZA

Zuid-Afrika

DZ

Algerije

 

 

 

 

ZM

Zambia

EC

Ecuador

Z8

Extra-EU27, niet ingedeeld

 

 

ZW

Zimbabwe

A2

Zeggenschap door registrerend land

Z7

Gelijkelijk gedeelde zeggenschap van UCI’s (4) van meer dan een lidstaat

 

 

 

 


Niveaus indeling naar economische activiteit

Niveau 1

Niveau 2

 

 

NACE Rev. 1.1 (6)

TOTALE ACTIVITEIT

TOTALE ACTIVITEIT

Sec. C t/m O (excl. L)

WINNING VAN DELFSTOFFEN

WINNING VAN DELFSTOFFEN

Sec. C

waarvan:

 

Winning van aardolie en aardgas

Afd. 11

INDUSTRIE

INDUSTRIE

Sec. D

Voedingsmiddelen

Subsectie DA

Textiel en textielproducten

Subsectie DB

Hout, uitgeverijen en drukkerijen

Subsecties DD & DE

TOTAAL textiel + hout

 

Geraffineerde aardolieproducten en andere behandelingen

Afd. 23

Chemische producten

Afd. 24

Rubber en kunststof

Afd. 25

Olie, chemie, rubber, kunststof

TOTAAL aardolie, chemische stoffen, rubber, kunststof

 

Producten van metaal

Subsectie DJ

Machines, apparaten en werktuigen

Afd. 29

TOTAAL producten van metaal en machines

 

Kantoormachines en computers

Afd. 30

Audio-, video en telecommunicatieapparatuur

Afd. 32

Kantoormachines, computers, RTV, telecom

TOTAAL kantoormachines, computers, audio-, video en telecommunicatieapparatuur

 

Auto’s

Afd. 34

Overige transportmiddelen

Afd. 35

Auto’s, overige transportmiddelen.

TOTAAL auto’s + overige transportmiddelen

 

Industrie n.e.g.

 

ELEKTRICITEIT, GAS EN WATER

ELEKTRICITEIT, GAS EN WATER

Sec. E

BOUWNIJVERHEID

BOUWNIJVERHEID

Sec. F

TOTAAL DIENSTEN

TOTAAL DIENSTEN

 

HANDEL EN REPARATIE

HANDEL EN REPARATIE

Sec. G

Verkoop, onderhoud en reparatie van auto’s en motorrijwielen; kleinhandel in motorbrandstoffen

Afd. 50

Groothandel en handelsbemiddeling, m.u.v. handel in auto’s en motorrijwielen

Afd. 51

Kleinhandel, behalve in auto’s en motorrijwielen; reparatie van consumentenartikelen

Afd. 52

HOTELS EN RESTAURANTS

HOTELS EN RESTAURANTS

Sec. H

VERVOER, OPSLAG EN COMMUNICATIE

VERVOER, OPSLAG EN COMMUNICATIE

Sec. I

Vervoer en opslag

Afd. 60, 61, 62, 63

Vervoer te land; vervoer via pijpleidingen

Afd. 60

Vervoer over water

Afd. 61

Luchtvaart

Afd. 62

Vervoerondersteunende activiteiten; reisbureaus

Afd. 63

Post en telecommunicatie

Afd. 64

Posterijen en koeriersdiensten

Groep 64.1

Telecommunicatie

Groep 64.2

FINANCIËLE INSTELLINGEN

FINANCIËLE INSTELLINGEN

Sec. J

Financiële instellingen, excl. verzekeringswezen en pensioenfondsen

Afd. 65

Verzekeringswezen en pensioenfondsen, excl. verplichte sociale verzekeringen

Afd. 66

Ondersteunende activiteiten in verband met financiële instellingen

Afd. 67

EXPLOITATIE VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED

Sec. K, Afd. 70

VERHUUR VAN MACHINES ZONDER BEDIENINGSPERSONEEL EN VAN OVERIGE ROERENDE GOEDEREN

Sec. K, Afd. 71

ACTIVITEITEN I.V.M. COMPUTERS

ACTIVITEITEN IN VERBAND MET COMPUTERS

Sec. K, Afd. 72

O&O

ONDERZOEK EN ONTWIKKELINGSWERK

Sec. K, Afd. 73

OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING

OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING

Sec. K, Afd. 74

Rechtskundige dienstverlening, accountants, marktonderzoek, adviesbureaus

Groep 74.1

Rechtskundige dienstverlening

Klasse 74.11

Accountants, boekhouders en belastingconsulenten

Klasse 74.12

Markt- en opinieonderzoekbureaus

Klasse 74.13

Adviesbureaus op het gebied van bedrijfsvoering en beheer

Klasse 74.14

Beheersactiviteiten van holdings

Klasse 74.15

Architecten, ingenieurs en aanverwante technische adviesbureaus

Groep 74.2

Reclamewezen

Groep 74.4

Overige zakelijke dienstverlening

Groep 74.3, 74.5, 74.6, 747, 74.8

ONDERWIJS

Sec. M

GEZONDHEIDSZORG EN MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING

Sec. N

INZAMELING EN VERWERKING VAN AFVALWATER EN AFVAL

Sec. O, Afd. 90

VERENIGINGEN N.E.G.

Sec. O, Afd. 91

CULTUUR, SPORT, RECREATIE

CULTUUR, SPORT EN RECREATIE

Sec. O, Afd. 92

Film, radio, tv, amusement

Groep 92.1, 92.2, 92.3

Persagentschappen

Groep 92.4

Bibliotheken, archieven, musea en overige culturelen activiteiten

Groep 92.5

Sport en overige recreatie

Groep 92.6, 92.7

OVERIGE DIENSTEN

Sec. O, Afd. 93

Niet ingedeeld

 


Niveau 3 (NACE Rev. 1.1)

Rubriek

Vereiste mate van gedetailleerdheid

Economische activiteit van de bedrijven

Secties C t/m K

Winning van delfstoffen

Sectie C

Industrie

Sectie D

Alle subsecties DA t/m DN

Alle afdelingen 15 t/m 37

Aggregaten:

Hightech (HIT)

24.4, 30, 32, 33, 35.3

Medium-hightech (MHT)

24 m.u.v. 24.4, 29, 31, 34, 35.2, 35.4, 35.5

Medium-lowtech (MLT)

23, 25-28, 35.1

Lowtech (LOT)

15-22, 36, 37

Elektriciteit, gas en water

Sectie E

Alle afdelingen (40 en 41)

Bouwnijverheid

Sectie F (Afdeling 45)

Alle groepen (45.1 t/m 45.5)

Groothandel en kleinhandel; reparatie van auto’s, motorrijwielen en consumentenartikelen

Sectie G

Alle afdelingen (50 t/m 52)

Groepen 50.1 + 50.2 + 50.3, 50.4, 50.5, 51.1 t/m 51.9

Groepen 52.1 t/m 52.7

Hotels en restaurants

Sectie H (Afdeling 55)

Groepen 55.1 t/m 55.5

Vervoer, opslag en communicatie

Sectie I

Alle afdelingen

Groepen 60.1, 60.2, 60.3, 63.1 + 63.2, 63.3, 63.4, 64.1, 64.2

Financiële instellingen

Sectie J

Alle afdelingen

Onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening

Sectie K

Afdeling 70

Afdeling 71, groepen 71.1 + 71.2, 71.3 en 71.4

Afdeling 72, groepen 72.1 t/m 72.6

Afdeling 73

Afdeling 74, aggregaten 74.1 t/m 74.4 en 74.5 t/m 74.8


(1)  Institutionele eenheid die de uiteindelijke zeggenschap heeft over een buitenlands filiaal.

(2)  Institutionele eenheid die de uiteindelijke zeggenschap heeft over een buitenlands filiaal.

(3)  Alleen voor binnenland.

(4)  Institutionele eenheid die de uiteindelijke zeggenschap heeft over een buitenlands filiaal.

(5)  Voorlopige code die geen invloed heeft op de definitieve benaming die aan het land moet worden toegekend aan het einde van de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties.

(6)  Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (PB L 293 van 24.10.1990, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1893/2006.


29.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 171/32


VERORDENING (EG) Nr. 717/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 juni 2007

betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het hoge niveau van de tarieven die de gebruikers van openbare mobiele telefoonnetwerken, zoals studenten, zakenreizigers en toeristen, betalen wanneer zij hun mobiele telefoon gebruiken op buitenlandse reizen binnen de Gemeenschap wordt door de nationale regelgevende instanties, alsook door de consumenten en door de communautaire instellingen als een probleem gezien. Deze buitensporige retailtarieven zijn een gevolg zowel van de hoge wholesaletarieven die door de exploitant van het buitenlandse gastnetwerk in rekening worden gebracht als, in vele gevallen, van de hoge marges op de retailtarieven die door de exploitant van het eigen netwerk van de gebruiker in rekening worden gebracht. Verlagingen van de wholesaletarieven worden vaak niet doorberekend aan de retailklant. Hoewel sommige exploitanten recent tariefplannen hebben ingevoerd als gevolg waarvan de klant gunstiger voorwaarden en lagere prijzen worden geboden, is de verhouding tussen kosten en tarieven nog steeds aantoonbaar anders dan zij op volledig concurrerende markten zou zijn.

(2)

De totstandbrenging van een op de mobiliteit van personen gebaseerde Europese maatschappelijke, educatieve en culturele ruimte moet de communicatie tussen mensen vergemakkelijken ten einde te komen tot een echt „Europa van de burger”.

(3)

Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (3), Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (4), Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (5), Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (6) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (7) (Richtlijn inzake privacy en elektronische communicatie), (hierna samen „het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002” genoemd), hebben tot doel binnen de Gemeenschap een interne markt voor elektronische communicatie tot stand te brengen waarin door meer concurrentie een hoog niveau van bescherming van de consument wordt gewaarborgd.

(4)

Deze verordening is geen op zichzelf staande maatregel, maar vormt, voor wat betreft de roaming in de Gemeenschap, een aanvulling op en een ondersteuning van de regels waarin het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002 voorziet. Dit kader heeft de nationale regelgevende instanties niet voldoende middelen verschaft om doeltreffend en beslissend in te grijpen in de prijszetting voor roamingdiensten binnen de Gemeenschap, en blijkt dus niet geschikt om een soepele werking van de interne markt voor roamingdiensten te verzekeren. Deze verordening vormt een adequaat middel om deze situatie bij te sturen.

(5)

Het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002 is gebaseerd op het beginsel dat verplichtingen via regelgeving ex ante slechts kunnen worden opgelegd als de markt niet voldoende concurrerend is, en voorziet in een proces van periodieke marktanalyse en herziening van verplichtingen door de nationale regelgevende instanties. Een en ander leidt tot het opleggen van verplichtingen ex ante aan exploitanten die zijn aangewezen als exploitanten met een aanmerkelijke marktmacht. De elementen van dit proces zijn onder meer de afbakening van de relevante markten in overeenstemming met de aanbeveling van de Commissie (8) betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronische-communicatiesector die overeenkomstig Richtlijn 2002/21/EG aan regelgeving ex ante kunnen worden onderworpen (hierna „de aanbeveling” genoemd), de analyse van de afgebakende markten overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie voor de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in het bestek van het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (9), de aanwijzing van de exploitanten met aanmerkelijke marktmacht en het opleggen van verplichtingen ex ante aan de op die wijze aangewezen exploitanten.

(6)

In de aanbeveling wordt de nationale wholesalemarkt voor internationale roaming via openbare mobiele netwerken aangewezen als een relevante markt voor regulering ex ante. De werkzaamheden van de nationale regelgevende instanties (zowel afzonderlijk als in het kader van de Europese Groep van regelgevende instanties) ter analyse van de nationale wholesalemarkten voor internationale roaming hebben echter aangetoond dat het voor de nationale regelgevende instanties nog niet mogelijk is gebleken om het hoge niveau van de wholesaletarieven voor roaming in de Gemeenschap aan te pakken gezien de moeilijkheid om ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht te identificeren wegens de specifieke kenmerken van internationale roaming, onder meer de grensoverschrijdende aard ervan.

(7)

Wat de levering op retailniveau van internationale roamingdiensten betreft, wordt in de aanbeveling geen enkele retailmarkt voor internationale roaming aangewezen als een relevante markt, dit (onder meer) ten gevolge van het feit dat de internationale roamingdiensten op retailniveau niet afzonderlijk worden aangekocht, maar slechts één element vormen van het bredere retailpakket dat de klanten kopen bij hun thuisaanbieder.

(8)

Bovendien zijn de nationale regelgevende instanties, die verantwoordelijk zijn voor de bescherming en bevordering van de belangen van mobiele klanten die doorgaans verblijven op hun grondgebied, niet in staat het gedrag te controleren van de exploitanten van het bezochte netwerk dat zich in een andere lidstaat bevindt en van wie deze klanten afhangen wanneer zij van internationale roamingdiensten gebruik maken. Deze beperking kan ook de doeltreffendheid verlagen van maatregelen die door afzonderlijke lidstaten worden genomen op basis van de voor hen overblijvende bevoegdheid om regels ter bescherming van de consument vast te stellen.

(9)

Bijgevolg is er druk op de lidstaten om maatregelen om het niveau van de internationale roamingtarieven aan te pakken, te treffen, maar de praktijk heeft uitgewezen dat het door het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002 ingestelde mechanisme voor regulering ex ante door de nationale regelgevende instanties niet volstaat om het voor die instanties mogelijk te maken om op dit specifieke gebied op een beslissende wijze op te treden in het belang van de consument.

(10)

Voorts werd de Commissie in de resolutie van het Europees Parlement inzake Europese elektronische-communicatieregelgeving en -markten in 2004 (10) verzocht nieuwe initiatieven te nemen om de hoge kosten van het grensoverschrijdende mobiele telefoonverkeer terug te dringen, terwijl op de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 werd geconcludeerd dat een gericht, doeltreffend en geïntegreerd beleid voor de informatie- en communicatietechnologie (ICT), zowel op Europees als op nationaal niveau, essentieel is voor het behalen van de doelstellingen van de vernieuwde Lissabon-strategie van economische groei en productiviteit en er in dat verband werd gewezen op het belang van lagere roamingtarieven voor het concurrentievermogen.

(11)

Het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002 was bedoeld, op basis van de overwegingen die toen duidelijk waren, om alle handelsbelemmeringen tussen de lidstaten op het gebied dat door dit kader werd geharmoniseerd, weg te werken, onder meer maatregelen die gevolgen hebben voor de roamingtarieven. Dit mag evenwel niet beletten dat geharmoniseerde regels worden aangepast uit hoofde van andere overwegingen teneinde met de meest doeltreffende middelen een hoog niveau van consumentenbescherming gepaard aan een verbetering van de voorwaarden voor het functioneren van de interne markt te bewerkstelligen.

(12)

Het is daarom noodzakelijk het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002, met name de Kaderrrichtlijn, te wijzigen om een afwijking mogelijk te maken van de voor het overige geldende regel — meer bepaald dat, wanneer er geen ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht zijn, de tarieven voor dienstverlening moeten worden bepaald door commerciële overeenkomsten — en daarbij aanvullende verplichtingen op basis van regulering in te voeren die rekening houden met de specifieke kenmerken van roamingdiensten in de Gemeenschap.

(13)

De retail- en wholesale-roamingmarkten hebben unieke kenmerken die buitengewone maatregelen rechtvaardigen welke verder gaan dan de mechanismen die voor het overige in het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002 beschikbaar zijn.

(14)

Om de belangen van de roamende klant te beschermen moeten er verplichtingen op basis van regulering worden ingevoerd, op zowel het retail- als het wholesaleniveau, aangezien uit ervaring is gebleken dat een verlaging van de wholesaletarieven voor roamingdiensten in de Gemeenschap, wegens het ontbreken van stimulansen daartoe, vaak niet uitmondt in lagere roamingtarieven op retailniveau. Anderzijds kan actie om het niveau van de retailtarieven te verlagen zonder het probleem van de wholesalekosten voor de levering van de desbetreffende diensten aan te pakken, het ordelijk functioneren van de roamingmarkt in de Gemeenschap verstoren.

(15)

Deze verplichtingen op basis van regelgeving moeten rechtstreeks gelden in alle lidstaten en moeten zo spoedig mogelijk van kracht worden, maar tegelijk moeten de betrokken exploitanten een redelijke termijn krijgen om hun tarieven en aangeboden diensten aan de nieuwe verplichtingen aan te passen.

(16)

Er moet een gemeenschappelijke aanpak worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat de gebruikers van terrestrische publieke mobiele telefoonnetwerken wanneer zij binnen de Gemeenschap reizen, en die telefoongesprekken initiëren of ontvangen, geen buitensporige tarieven betalen voor roamingdiensten in de Gemeenschap, waardoor een hoog niveau van bescherming van de consument wordt bereikt en tegelijkertijd de vrije mededinging tussen de exploitanten van mobiele netwerken gewaarborgd wordt en zowel prikkels voor innovatie als keuzemogelijkheden voor de consument blijven gehandhaafd. Gezien de grensoverschrijdende aard van de betrokken diensten is deze gemeenschappelijke aanpak nodig opdat de exploitanten kunnen werken binnen één samenhangend regelgevingskader dat gebaseerd is op objectieve criteria.

(17)

De meest doeltreffende en evenredige aanpak ter regulering van de tarieven voor het initiëren en ontvangen van intracommunautaire roamingoproepen is de vaststelling op communautair niveau van een maximaal gemiddeld tarief per minuut op het wholesaleniveau en van tariefplafonds op retailniveau, door middel van invoering van een Eurotarief. Het gemiddelde wholesaletarief moet worden toegepast tussen twee exploitanten binnen de Gemeenschap gedurende een bepaald tijdvak.

(18)

Het Eurotarief moet worden vastgesteld op een niveau waarop een voldoende marge voor de exploitanten is gegarandeerd en waarop concurrerende roamingaanbiedingen tegen lagere tarieven worden gestimuleerd. De exploitanten dienen al hun roamende klanten actief een Eurotarief aan te bieden, kosteloos en op een duidelijke en transparante wijze.

(19)

Deze reguleringsaanpak moet ervoor zorgen dat de retailtarieven voor roaming in de Gemeenschap de onderliggende kosten voor de levering van de desbetreffende dienst op een redelijker wijze weerspiegelen dan tot nog toe het geval is. Het maximale Eurotarief dat aan roamende klanten kan worden aangeboden moet daarom een redelijke marge boven de wholesalekosten van de verstrekking van een roamingdienst weerspiegelen, terwijl de exploitanten de vrijheid behouden om de concurrentie aan te gaan door hun aanbod te differentiëren en hun tariefstructuur aan te passen aan de marktomstandigheden en de voorkeuren van de consument. Deze reguleringsaanpak moet niet gelden voor diensten met een toegevoegde waarde.

(20)

Deze reguleringsaanpak moet op een eenvoudige wijze kunnen worden ingevoerd en gecontroleerd teneinde de administratieve belasting te minimaliseren voor zowel de exploitanten waarop de voorschriften ervan gelden, als de nationale regelgevende instanties verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. De aanpak moet ook transparant zijn en direct begrijpelijk voor alle mobiele klanten in de Gemeenschap. Verder zou hiermee zekerheid en voorspelbaarheid moeten worden geboden voor exploitanten die wholesale- en retailroamingdiensten aanbieden. Daarom moeten de maximale tarieven per minuut op wholesale- en retailniveau rechtstreeks in deze verordening worden vermeld, uitgedrukt in geldbedragen.

(21)

Bij het aldus gespecificeerde gemiddelde maximumtarief per minuut op wholesaleniveau moeten de verschillende elementen van een roamingoproep binnen de Gemeenschap in aanmerking worden genomen, met name de kosten van gespreksopbouw en -afgifte over mobiele netwerken en met inbegrip van overhead, signalering en doorgifte. De meest geschikte benchmark voor gespreksopbouw en -afgifte is het gemiddelde tarief voor mobiele afgifte voor exploitanten van mobiele netwerken in de Gemeenschap, gebaseerd op door de nationale regelgevende instanties verstrekte en door de Commissie gepubliceerde informatie. Bij de bepaling van de in deze verordening vastgestelde gemiddelde maximumtarieven per minuut moet daarom rekening worden gehouden met het gemiddelde tarief voor mobiele afgifte, dat een benchmark vormt voor de betrokken kosten. Het gemiddelde maximumtarief per minuut op wholesaleniveau zou jaarlijks moeten dalen om rekening te houden met verlagingen van de tarieven voor mobiele afgifte die van tijd tot tijd door de nationale regelgevende instanties worden opgelegd.

(22)

Het op retailniveau toepasselijke Eurotarief moet roamende klanten de zekerheid bieden dat zij geen buitensporig hoge tarieven moeten betalen wanneer zij een gereguleerd roaminggesprek initiëren of ontvangen en moet de thuisaanbieders voldoende ruimte geven om de door hen aan de consument aangeboden producten te differentiëren.

(23)

Alle klanten moeten zonder bijkomende kosten of voorwaarden een eenvoudig roamingtarief kunnen kiezen dat niet hoger is dan de gereguleerde tarieven. Dankzij een redelijke marge tussen wholesalekosten en retailprijzen moeten de exploitanten al hun specifieke roamingkosten op retailniveau kunnen dekken, met inbegrip van een passend deel van de marketingkosten en van gesubsidieerde mobiele telefoons, en houden zij voldoende over om een redelijke winst te boeken. Een Eurotarief vormt een passend middel om enerzijds de consument te beschermen en anderzijds de exploitant flexibiliteit te bieden. Parallel met het wholesaleniveau moeten de maximumgrenzen van het Eurotarief jaarlijks dalen.

(24)

Nieuwe roamende klanten dienen volledig te worden ingelicht over de bestaande tarieven voor roaming binnen de Gemeenschap, met inbegrip van de tarieven die in overeenstemming zijn met het Eurotarief. Bestaande roamende klanten moet de mogelijkheid worden geboden om binnen een bepaald tijdsbestek te kiezen voor een nieuw tarief dat in overeenstemming is met het Eurotarief, of voor enig ander roamingtarief. Voor bestaande roamende klanten die binnen dat tijdsbestek geen keuze hebben gemaakt, moet onderscheid worden gemaakt tussen degenen die reeds voor de inwerkingtreding van deze verordening gekozen hadden voor een specifiek roamingtarief of -pakket, en degenen die dat niet hadden gedaan. Klanten die onder deze laatste categorie vallen, moeten automatisch een tarief krijgen dat voldoet aan deze verordening. Roamende klanten die al specifieke roamingtarieven- of pakketten hebben die aan hun persoonlijke vereisten beantwoorden en die op die grond hun keuze hebben gemaakt, zouden hun eerder gekozen tarief of pakket moeten behouden indien zij, na te zijn gewezen op hun huidige tariefvoorwaarden, verzuimen om binnen het gestelde tijdvak een keuze kenbaar maken. Dergelijke specifieke roamingtarieven kunnen bijvoorbeeld vaste roamingtarieven omvatten, niet-publieke tarieven, tarieven met aanvullende vaste roamingtarieven, tarieven met bedragen per minuut die lager zijn dan het maximale Eurotarief of tarieven met set-up charges.

(25)

De aanbieders van retail-roamingdiensten in de Gemeenschap moeten over een termijn beschikken waarbinnen zij hun retailtarieven kunnen aanpassen om ze in overeenstemming te brengen met de bij deze verordening vastgestelde plafonds.

(26)

Parallel daarmee moeten de aanbieders van wholesale-roamingsdiensten in de Gemeenschap over een aanpassingstermijn van twee maanden beschikken om te voldoen aan de bij deze verordening vastgestelde plafonds.

(27)

Aangezien in deze verordening wordt bepaald dat de richtlijnen die het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002 vormen de specifieke maatregelen onverlet laten die zijn genomen voor de regulering van roamingtarieven voor mobiele telefoongesprekken in de Gemeenschap, en aangezien leveranciers van roamingdiensten in de Gemeenschap zich op grond van deze verordening verplicht zouden kunnen zien veranderingen aan te brengen in hun retail-roamingtarieven om aan de voorschriften van deze verordening te voldoen, zouden mobiele klanten aan die veranderingen geen rechten mogen ontlenen om uit hoofde van nationale wetten waarin het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002 is omgezet, hun contracten op te zeggen.

(28)

Deze verordening hoeft geen belemmering vormen voor de invoering van innovatieve consumentenaanbiedingen die voordeliger zijn dan het in deze verordening bepaalde maximale Eurotarief, maar zou eerder innoverende aanbiedingen aan roamende klanten voor lagere tarieven moeten aanmoedigen. Deze verordening schrijft niet voor dat roamingtarieven opnieuw worden ingevoerd waar zij eventueel volledig zijn afgeschaft en evenmin dat bestaande roamingtarieven worden verhoogd tot de in deze verordening vastgestelde plafonds.

(29)

Elke thuisaanbieder kan een vast maandtarief op basis van een redelijk gebruik aanbieden waarin alles is inbegrepen en waarop geen tariefplafond van toepassing is. Dit vaste tarief kan op basis van roaming in de Gemeenschap geleverde spraaktelefonie- en gegevenscommunicatiediensten (met inbegrip van Short Message Service (SMS) en Multimedia Messaging Service (MMS)) binnen de Gemeenschap dekken.

(30)

Opdat alle gebruikers van mobiele spraaktelefonie er baat bij hebben, moeten de retail-tariefvoorschriften gelden ongeacht het feit of roamende klanten een pre-paid- dan wel een post-paid-contract hebben met hun thuisaanbieder en ongeacht of de thuisaanbieder een eigen netwerk heeft, een exploitant van een virtueel mobiel netwerk is dan wel een wederverkoper van mobiele-spraaktelefoniediensten is.

(31)

Wanneer leveranciers van mobiele-telefoniediensten in de Gemeenschap de voordelen van interoperabiliteit en eind-tot-eindverbindingen voor hun klanten in gevaar zien komen als gevolg van de beëindiging of dreigende beëindiging van hun roamingovereenkomsten met exploitanten van mobiele netwerken in andere lidstaten, of wanneer zij niet in staat zijn hun klanten een dienst in een andere lidstaat aan te bieden wegens het ontbreken van een overeenkomst met ten minste één wholesale-netwerkaanbieder, moeten de nationale regelgevende instanties gebruik maken van de bevoegdheden waarover zij krachtens artikel 5 van de Toegangsrichtlijn beschikken om te zorgen voor de benodigde toegang en interconnectie om een dergelijke eind-tot-eindverbinding en de interoperabiliteit van diensten te verzekeren, daarbij rekening houdend met de doelstellingen als vermeld in artikel 8 van de Kaderrichtlijn, met name de totstandbrenging van een volledig werkende interne markt voor elektronische-communicatiediensten.

(32)

Om de transparantie van de retailtarieven voor het initiëren en ontvangen van gereguleerde roaminggesprekken binnen de Gemeenschap te vergroten en roamende klanten te helpen om te beslissen hoe zij hun mobiele telefoon in het buitenland gebruiken, moeten de leveranciers van mobiele telefoniediensten hun roamende klanten in staat stellen om gemakkelijk en kosteloos informatie te verkrijgen over de roamingtarieven die voor hen gelden wanneer zij in de door hen bezochte lidstaat telefoongesprekken initiëren of ontvangen. Ook zouden de leveranciers hun klanten op verzoek en kosteloos aanvullende informatie moeten verstrekken over de tarieven per minuut of per eenheid gegevens (inclusief BTW) voor het initiëren en ontvangen van telefoongesprekken en voor het zenden en ontvangen van SMS, MMS en andere gegevenscommunicatiediensten in de bezochte lidstaat.

(33)

Eveneens omwille van de transparantie dienen de leveranciers informatie te verstrekken over roamingtarieven, met name het Eurotarief en het vaste all-in tarief, als zij dat aanbieden, wanneer een abonnement wordt genomen en telkens wanneer de roamingtarieven gewijzigd worden. De thuisaanbieders moeten met passende middelen, zoals op facturen of via Internet, TV-reclame of direct mail, informatie verstrekken over roamingtarieven. De thuisaanbieders dienen ervoor te zorgen dat al hun roamende klanten zich bewust zijn van het bestaan van gereguleerde tarieven en een duidelijke en ondubbelzinnige mededeling toe te sturen aan deze klanten waarin de voorwaarden van het Eurotarief worden beschreven, alsook het recht om over te stappen naar en van dat tarief.

(34)

De nationale regelgevende instanties, die belast zijn met taken overeenkomstig het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002, moeten over de bevoegdheid beschikken om de naleving van de in deze verordening vervatte verplichtingen op hun grondgebied te controleren en te handhaven. Zij moeten ook de ontwikkeling controleren van de tarieven voor spraaktelefonie- en gegevensdiensten voor mobiele klanten die roamen in de Gemeenschap, indien passend met inbegrip van de specifieke kosten in verband met geïnitieerde of ontvangen roamingoproepen in de ultraperifere regio's van de Gemeenschap en de noodzaak erover te waken dat deze kosten op een adequate wijze kunnen worden terugverdiend op de wholesalemarkt, en dat verkeerssturingstechnieken niet gebruikt worden om de keuzemogelijkheden van de klanten te beperken. Zij moeten ervoor zorgen dat actuele informatie over de toepassing van deze verordening beschikbaar wordt gesteld voor de betrokken partijen en moeten de resultaten van deze controles om de zes maanden publiceren. De informatie over zakelijke, pre-paid- en post-paid-klanten moet afzonderlijk worden verstrekt.

(35)

Bij binnenlandse roaming in de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap waar vergunningen voor mobiele telefonie verschillen van die welke voor de rest van het nationale grondgebied zijn afgegeven, moet gebruik kunnen worden gemaakt van tariefverlagingen die gelijk zijn aan die welke op de communautaire roamingmarkt worden gehanteerd. De toepassing van deze verordening mag niet leiden tot een minder gunstige tariefbehandeling voor klanten die gebruik maken van binnenlandse roamingdiensten ten opzichte van klanten die gebruik maken van roamingdiensten in de Gemeenschap. Te dien einde kunnen de nationale instanties aanvullende maatregelen nemen die stroken met de Gemeenschapswetgeving.

(36)

In het licht van het feit dat, naast spraaktelefonie, nieuwe mobiele gegevenscommunicatiediensten steeds meer terrein winnen, moet deze verordening het mogelijk maken om ook op het gebied van die diensten de marktontwikkelingen te volgen. Met het oog daarop moet de Commissie ook de markt voor gegevenscommunicatiediensten op grond van roaming controleren, met inbegrip van SMS en MMS.

(37)

De lidstaten moeten voorzien in een regeling van sancties bij inbreuken op deze verordening.

(38)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de invoering van een gemeenschappelijke aanpak om ervoor te zorgen dat de gebruikers van openbare mobiele telefoonnetwerken wanneer zij binnen de Gemeenschap reizen geen buitensporige tarieven betalen voor roamingdiensten in de Gemeenschap wanneer zij gesprekken initiëren of ontvangen, waarbij een hoog niveau van bescherming van de consument wordt bereikt zonder dat de vrije mededinging tussen de exploitanten van mobiele netwerken in het gedrang komt, door de lidstaten niet voldoende op zekere, geharmoniseerde en tijdige wijze kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter kunnen worden verwezenlijkt op Gemeenschapsniveau, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel als neergelegd in artikel 5 van het Verdrag. In overeenstemming met het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(39)

Deze gemeenschappelijke aanpak moet voor een beperkte periode worden ingevoerd. Deze verordening kan in het licht van een door de Commissie verrichte evaluatie worden uitgebreid of gewijzigd. De Commissie moet de doeltreffendheid van de verordening en de mate waarin zij bijdraagt tot de tenuitvoerlegging van het regelgevingskader en de soepele werking van de interne markt evalueren, en tevens onderzoeken welke gevolgen deze verordening heeft voor de kleinere leveranciers van mobiele telefonie in de Gemeenschap en voor hun positie op de roamingmarkt in de Gemeenschap,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

1.   Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijke aanpak ingevoerd die ervoor moet zorgen dat de gebruikers van openbare mobiele telefoonnetwerken, wanneer zij binnen de Gemeenschap reizen, geen buitensporig hoge tarieven betalen voor roamingdiensten in de Gemeenschap wanneer zij oproepen initiëren of ontvangen, waardoor wordt bijgedragen aan de soepele werking van de interne markt en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de consument wordt bereikt, de vrije mededinging tussen de exploitanten van mobiele netwerken gewaarborgd wordt en zowel prikkels voor innovatie als keuzevrijheid voor de consument gehandhaafd blijven. Bij de verordening, die van toepassing is zowel op de tarieven welke op wholesaleniveau door de exploitanten van netwerken in rekening worden gebracht als op de tarieven die door thuisaanbieders op retailniveau worden gehanteerd, worden regels ingevoerd voor de tarieven die door de exploitanten van mobiele netwerken mogen worden gehanteerd voor de levering van internationale roamingdiensten voor telefoongesprekken met opbouw en -afgifte binnen de Gemeenschap.

2.   Bij deze verordening worden tevens regels ingevoerd ter vergroting van de prijstransparantie en ter verbetering van de verstrekking van informatie over tarieven aan gebruikers van roamingdiensten in de Gemeenschap.

3.   Deze verordening is een specifieke maatregel in de zin van artikel 1, lid 5, van de Kaderrichtlijn.

4.   De in deze verordening genoemde tariefplafonds zijn uitgedrukt in euro. Wanneer onder de artikelen 3 en 4 vallende tarieven in andere munteenheden zijn uitgedrukt, worden de initiële grenswaarden overeenkomstig deze artikelen vastgesteld in die munteenheden middels toepassing van de referentiewisselkoers van 30 juni 2007 zoals gepubliceerd door de Europese Centrale Bank in het Publicatieblad van de Europese Unie. Met het oog op de daaropvolgende verlagingen van deze grenswaarden als bepaald in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, worden de herziene waarden bepaald middels toepassing van de referentiewisselkoers die een maand voor de datum van inwerkingtreding van de herziene waarden op dezelfde wijze zijn gepubliceerd.

Artikel 2

Definities

1.   In de zin van deze verordening zijn de definities van artikel 2 van de Toegangsrichtlijn, artikel 2 van de Kaderrichtlijn en artikel 2 van de Universeledienstrichtlijn van toepassing.

2.   Naast de definities waarnaar wordt verwezen in lid 1, zijn de volgende definities van toepassing:

a)

„Eurotarief”: elk tarief dat het tariefplafond als vastgesteld in artikel 4 niet overschrijdt en dat een thuisaanbieder mag aanrekenen voor de levering van gereguleerde roaminggesprekken in overeenstemming met dat artikel;

b)

„thuisaanbieder”: een onderneming die een roamende klant terrestrische openbare mobiele-telefoniediensten aanbiedt, hetzij over zijn eigen netwerk, hetzij als exploitant van een virtueel mobiel netwerk, hetzij als wederverkoper;

c)

„thuisnetwerk”: een terrestrisch openbaar mobiel telefoonnetwerk dat zich bevindt binnen een lidstaat en dat door een thuisaanbieder wordt gebruikt voor de levering van terrestrische openbare mobiele-telefoniediensten aan een roamende klant;

d)

„roaming in de Gemeenschap”: het gebruik door roamende klanten van een mobiele telefoon of een ander apparaat om intracommunautaire oproepen te initiëren of te ontvangen terwijl zij in een andere lidstaat zijn dan die waarin zich hun thuisnetwerk bevindt, op basis van een overeenkomst tussen de exploitant van het thuisnetwerk en de exploitant van het bezochte netwerk;

e)

„gereguleerd roaminggesprek”: een mobiel telefoongesprek dat hetzij geïnitieerd is door een roamende klant, opgebouwd op een bezocht netwerk en afgegeven op een openbaar telefoonnetwerk binnen de Gemeenschap, hetzij ontvangen is door een roamende klant, opgebouwd op een openbaar telefoonnetwerk binnen de Gemeenschap en afgegeven op een bezocht netwerk;

f)

„roamende klant”: een klant van een aanbieder van terrestrische openbare mobiele-telefoniediensten, middels een terrestrisch openbaar mobiel netwerk dat zich in de Gemeenschap bevindt, die op grond van een contract of regeling met zijn thuisaanbieder een mobiele telefoon of een ander toestel mag gebruiken om oproepen te initiëren of te ontvangen op een bezocht netwerk, door middel van regelingen tussen de exploitant van het thuisnetwerk en de exploitant van het bezochte netwerk;

g)

„bezocht netwerk”: een terrestrisch openbaar mobiel telefoonnetwerk dat zich bevindt in een lidstaat die niet de lidstaat is waarin zich het thuisnetwerk bevindt, en dat het voor een roamende klant mogelijk maakt om oproepen te initiëren of te ontvangen door middel van regelingen met de exploitant van het thuisnetwerk.

Artikel 3

Wholesaletarieven voor gereguleerde roaminggesprekken

1.   Het gemiddelde wholesaletarief dat de exploitant van een bezocht netwerk in rekening mag brengen aan de exploitant van het thuisnetwerk van een roamende klant voor de levering van een gereguleerd roaminggesprek dat op dat bezochte netwerk is opgebouwd, inclusief onder meer de kosten voor opbouw, -doorgifte en -afgifte, mag niet hoger liggen dan 0,30 EUR per minuut.

2.   Dit gemiddelde wholesaletarief wordt in alle gevallen toegepast tussen twee exploitanten en wordt berekend over een tijdvak van twaalf maanden of elk korter tijdvak dat overblijft tot het aflopen van deze verordening. Het maximale gemiddelde wholesaletarief wordt verlaagd tot 0,28 EUR en 0,26 EUR op 30 augustus 2008 en 30 augustus 2009.

3.   Het gemiddelde wholesaletarief als bedoeld in lid 1 wordt berekend door de in totaal ontvangen wholesale-roaminginkomsten te delen door het totale aantal wholesale-roamingminuten die zijn verkocht voor levering van wholesale-roaminggesprekken binnen de Gemeenschap door de desbetreffende exploitant tijdens het desbetreffende tijdvak. De exploitant van het bezochte netwerk mag een onderscheid maken tussen tarieven voor de piekuren en tarieven voor de daluren.

Artikel 4

Retailtarieven voor gereguleerde roaminggesprekken

1.   De thuisaanbieders stellen een Eurotarief als bepaald in lid 2 beschikbaar en bieden dat op duidelijke en transparante wijze actief aan al hun roamende klanten aan. Aan dit Eurotarief is geen abonnement of zijn geen andere vaste of terugkerende kosten verbonden en het kan worden gecombineerd met om het even welk retailtarief.

Wanneer zij dit aanbod doen, wijzen de thuisaanbieders elke roamende klant die vóór 30 juni 2007 de inwerkingtreding van deze verordening een specifiek roamingtarief of -pakket had gekozen, op de voorwaarden die op dat tarief of pakket van toepassing zijn.

2.   Het retailtarief, exclusief BTW, van een Eurotarief dat een thuisaanbieder zijn roamende klant in rekening mag brengen voor de levering van een gereguleerd roaminggesprek, kan voor elk roaminggesprek verschillend zijn maar mag niet hoger liggen dan 0,49 EUR per minuut voor elke geïnitieerde oproep en 0,24 EUR per minuut voor elke ontvangen oproep. Het prijsplafond voor geïnitieerde oproepen wordt verlaagd tot 0,46 EUR en 0,43 EUR, en voor ontvangen oproepen tot 0,22 EUR en 0,19 EUR, respectievelijk op 30 augustus 2008 en op 30 augustus 2009.

3.   Aan alle roamende klanten wordt een tarief aangeboden als omschreven in lid 2.

Alle bestaande roamende klanten wordt de mogelijkheid geboden om uiterlijk op 30 juli 2007 vrijwillig voor een Eurotarief of elk ander roamingtarief te kiezen; hun moet de mogelijkheid worden geboden hun keuze binnen twee maanden aan hun thuisaanbieder kenbaar te maken. Het gevraagde tarief wordt uiterlijk een maand nadat de thuisaanbieder de aanvraag van de klant heeft ontvangen, geactiveerd.

Roamende klanten die binnen dat tijdvak van twee maanden hun keuze niet kenbaar hebben gemaakt, krijgen automatisch een Eurotarief zoals beschreven in lid 2.

Roamende klanten echter die vóór 30 juni 2007 al doelbewust hadden gekozen voor een ander specifiek roamingtarief of -pakket dan het roamingtarief dat zij gekregen zouden hebben als zij die keuze niet hadden gemaakt, en die nalaten een keuze kenbaar te maken in overeenstemming met dit lid, behouden hun eerder gekozen tarief of pakket.

4.   Een roamende klant kan op elk moment na afloop van het in lid 3 beschreven proces, verzoeken om over te stappen naar of van een Eurotarief. Elke overstap geschiedt binnen een werkdag na ontvangst van de aanvraag en is kosteloos en zonder dat er voorwaarden of beperkingen worden opgelegd op grond van andere bestaande elementen van het abonnement. Een thuisaanbieder mag deze overstap uitstellen totdat het voorgaande roamingtarief voor een gespecificeerde minimumperiode van kracht is geweest. Deze minimumperiode mag niet langer zijn dan drie maanden.

Artikel 5

Toepassing van de artikelen 3 en 6

1.   Artikel 3 is van toepassing met ingang van 30 augustus 2007.

2.   Artikel 6, leden 1 en 2, is van toepassing met ingang van 30 september 2007.

Artikel 6

Transparantie van de retailtarieven

1.   Om een roamende klant attent te maken op het feit dat hij roamingkosten zal moeten betalen wanneer hij een oproep initieert of ontvangt, verstrekt elke thuisleverancier, behalve wanneer de klant zijn thuisaanbieder heeft laten weten dat hij deze dienst niet wenst te gebruiken, de klant, zodra deze een andere lidstaat dan die van zijn thuisnetwerk binnengaat, automatisch, zonder onnodige vertraging en kosteloos via een berichtendienst basale gepersonaliseerde prijsinformatie over de roaming-tarieven (inclusief BTW) die van toepassing zijn op het initiëren en ontvangen van oproepen door die klant in de bezochte lidstaat.

Deze basale gepersonaliseerde prijsinformatie bedoeld in dit lid omvat de maximumtarieven die de klant op grond van zijn tariefplan in rekening kunnen worden gebracht voor het initiëren van oproepen binnen de bezochte lidstaat en in de lidstaat van zijn thuisnetwerk, alsook voor het ontvangen van oproepen. Zij omvat verder het in lid 2 bedoelde gratis telefoonnummer waar de klant meer gedetailleerde informatie kan verkrijgen.

Een klant die kenbaar heeft gemaakt deze automatische berichtendienst niet te verlangen, heeft het recht om op elk moment en kosteloos de verstrekking van de dienst door de thuisaanbieder opnieuw te verlangen.

Op verzoek verstrekken de thuisaanbieders aan blinde of slechtziende klanten automatisch, middels een telefoongesprek en kosteloos deze basale gepersonaliseerde prijsinformatie.

2.   In aanvulling op lid 1, heeft de klant het recht om kosteloos meer gedetailleerde gepersonaliseerde prijsinformatie over de toepasselijke roamingtarieven voortelefoongesprekken, SMS, MMS en andere gegevenscommunicatiediensten te vragen en te ontvangen door middel van een mobiel telefoongesprek of via SMS. Voor een dergelijk verzoek wordt een gratis nummer gebruikt dat de thuisaanbieder voor dat doel beschikbaar stelt.

3.   De thuisaanbieders verstrekken alle gebruikers bij het nemen van hun abonnement alle informatie over de door hen gehanteerde roamingtarieven, met name over het Eurotarief. Zij geven aan hun roamende klanten ook zonder onnodige vertraging, telkens wanneer er een wijziging is, een actualisering van de gehanteerde tarieven.

De thuisaanbieders nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat al hun roamende klanten zich bewust zijn van de beschikbaarheid van het Eurotarief. Zij stellen met name uiterlijk op 30 juli 2007 al hun roamende klanten op duidelijke en ondubbelzinnige wijze in kennis van de voorwaarden in verband met het Eurotarief. Zij sturen daarna met redelijke tussenpozen een herinnering aan alle klanten die voor een ander tarief hebben gekozen.

Artikel 7

Toezicht en handhaving

1.   De nationale regelgevende instanties controleren en zien toe op de naleving van deze verordening op hun grondgebied.

2.   De nationale regelgevende instanties stellen geactualiseerde informatie over de toepassing van deze verordening, met name de artikelen 3 en 4 ervan, publiek beschikbaar op een wijze die belangstellenden gemakkelijk toegang tot die informatie biedt.

3.   Ter voorbereiding op de evaluatie bedoeld in artikel 11, zien de nationale regelgevende instanties toe op de ontwikkeling van de wholesale- en retailtarieven voor de levering aan roamende klanten van spraaktelefonie- en gegevenscommunicatiediensten, met inbegrip van SMS en MMS, inclusief in de ultraperifere regio's van de Gemeenschap bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag. De nationale regelgevende instanties geven tevens aandacht aan het bijzondere geval van ongewilde roaming in de grensgebieden van aan elkaar grenzende lidstaten en controleren of er verkeerssturingstechnieken worden gebruikt die nadelig zijn voor de klanten. Zij delen de resultaten van dit toezicht, met inbegrip van afzonderlijke informatie over zakelijke, pre-paid- en post-paidklanten, om de zes maanden aan de Commissie mede.

4.   De nationale regelgevende instanties hebben de bevoegdheid om bij de ondernemingen waarop de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, alle informatie op te vragen die relevant is voor de tenuitvoerlegging en handhaving van deze verordening. Die ondernemingen verstrekken dergelijke informatie op verzoek onverwijld en volgens de door de nationale regelgevende instantie vastgestelde termijnen en mate van detail.

5.   De nationale regelgevende instanties kunnen op eigen initiatief optreden om de naleving van deze verordening te waarborgen. In het bijzonder maken zij, indien nodig, gebruik van de bevoegdheden waarover zij uit hoofde van artikel 5 van de Toegangsrichtlijn beschikken om te zorgen voor de benodigde toegang en interconnectie om een de eind-tot-eindverbinding en de interoperabiliteit van roamingdiensten te verzekeren.

6.   Wanneer de nationale regelgevende instantie een inbreuk op deze verordening constateert, heeft zij de bevoegdheid om de onmiddellijke beëindiging van deze inbreuk te eisen.

Artikel 8

Beslechting van geschillen

1.   In geval van geschillen in verband met de in deze verordening vervatte verplichtingen tussen ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken of -diensten aanbieden in een lidstaat, zijn de geschilbeslechtingsprocedures van de artikelen 20 en 21 van de Kaderrichtlijn van toepassing.

2.   Bij niet-beslechte geschillen over kwesties die onder deze verordening vallen en waarbij een consument of eindgebruiker betrokken is, zorgen de lidstaten ervoor dat de procedures van buitengerechtelijke beslechting van geschillen overeenkomstig artikel 34 van de Universeledienstrichtlijn kunnen worden gebruikt.

Artikel 9

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat zij ten uitvoer worden gelegd. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en ontradend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 30 maart 2008 in kennis van deze regels en brengen haar bij latere wijzigingen daarvan onverwijld op de hoogte.

Artikel 10

Wijziging van de Richtlijn 2002/21/EG

Aan artikel 1 van de Kaderrichtlijn wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen laten de specifieke maatregelen onverlet die zijn genomen voor de regulering van internationale roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap.”.

Artikel 11

Evaluatie

1.   De Commissie evalueert de resultaten van deze verordening en brengt daarover uiterlijk op 30 december 2008 verslag uit aan bij het Europees Parlement en de Raad. De Commissie evalueert met name of de doelstellingen van deze verordening verwezenlijkt zijn. In haar verslag evalueert de Commissie de ontwikkeling van de wholesale- en retailtarieven voor de levering aan roamende klanten van spraaktelefonie- en gegevenscommunicatiediensten, met inbegrip van SMS en MMS, en formuleert zij zonodig aanbevelingen met betrekking tot de noodzaak van regulering van deze diensten. Te dien einde maakt de Commissie gebruik van de overeenkomstig artikel 7, lid 3, verstrekte informatie.

2.   De Commissie beoordeelt in haar verslag of er in het licht van de marktontwikkelingen en gelet op zowel de concurrentievoorwaarden als de consumentenbescherming een noodzaak bestaat om de duur van deze verordening na de in artikel 13 vermelde periode te verlengen of de verordening te wijzigen, rekening houdend met de tariefontwikkelingen voor mobiele-spraaktelefonie- en gegevenscommunicatiediensten op nationaal niveau en met de gevolgen van deze verordening voor de concurrentiepositie van kleinere, onafhankelijke of recentelijk begonnen exploitanten. Als de Commissie tot de conclusie komt dat zulks het geval is, dient zij een voorstel in bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 12

Kennisgevingsvoorschriften

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 30 augustus 2007 in kennis van de gegevens betreffende de nationale regelgevende instanties die belast zijn met de uitvoering van taken krachtens deze verordening.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij verstrijkt op 30 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juni 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

A. MERKEL


(1)  PB C 324 van 30.12.2006, blz. 42.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 23 mei 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 juni 2007.

(3)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.

(4)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.

(5)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.

(6)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51.

(7)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2006/24/EG (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 54).

(8)  PB L 114 van 8.5.2003, blz. 45.

(9)  PB C 165 van 11.7.2002, blz. 6.

(10)  PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 143.