ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 364

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
20 december 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1879/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1880/2006 van de Commissie van 14 december 2006 tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte heilbot in NAFO-gebied 3LMNO door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen ( 1 )

5

 

*

Verordening (EG) nr. 1882/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle op het nitraatgehalte in bepaalde levensmiddelen ( 1 )

25

 

*

Verordening (EG) nr. 1883/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige pcb's in bepaalde levensmiddelen ( 1 )

32

 

*

Verordening (EG) nr. 1884/2006 van de Commissie van 19 december 2006 houdende wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2402/96, (EG) 2449/96 en (EG) 2390/98 wat betreft het beheer van de invoertariefcontingenten voor maniok en zoete aardappelen (bataten)

44

 

*

Verordening (EG) nr. 1885/2006 van de Commissie van 19 december 2006 houdende opening en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor 2007 voor maniok van oorsprong uit Thailand

57

 

*

Verordening (EG) nr. 1886/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte heilbot in NAFO-gebied 3LMNO door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

64

 

*

Verordening (EG) nr. 1887/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot opheffing van het verbod op de visserij op tong in ICES-zone III a, III b, c, d (EG-wateren) door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

66

 

*

Verordening (EG) nr. 1888/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde suikermaïs in korrels uit Thailand

68

 

 

 

*

Bericht aan de lezers(zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/1


VERORDENING (EG) Nr. 1879/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

89,8

204

80,1

999

85,0

0707 00 05

052

116,3

204

51,8

628

155,5

999

107,9

0709 90 70

052

131,1

204

61,3

999

96,2

0805 10 20

052

63,2

388

72,9

999

68,1

0805 20 10

052

30,7

204

61,3

999

46,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

69,0

624

69,1

999

69,1

0805 50 10

052

45,9

528

35,7

999

40,8

0808 10 80

388

107,5

400

95,0

404

94,2

512

57,4

720

76,0

999

86,0

0808 20 50

052

63,8

400

101,6

720

50,2

999

71,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/3


VERORDENING (EG) Nr. 1880/2006 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2006

tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte heilbot in NAFO-gebied 3LMNO door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 51/2006 van de Raad van 22 december 2005 tot vaststelling, voor 2006, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn de quota voor 2006 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2006 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2006 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2006.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(3)  PB L 16 van 20.1.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1642/2006 van de Commissie (PB L 308 van 8.11.2006, blz. 5).


BIJLAGE

Nr.

62

Lidstaat

Portugal

Bestand

GHL/N3LMNO.

Soort

Zwarte heilbot (Reinhardtius hippoglossoides)

Zone

NAFO 3 LMNO

Datum

24 november 2006 — 12.00 UTC


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/5


VERORDENING (EG) Nr. 1881/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2006

tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name op artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie van 8 maart 2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (2) is een aantal malen aanzienlijk gewijzigd. Voor bepaalde verontreinigingen moeten de maximumgehalten opnieuw worden gewijzigd om rekening te houden met nieuwe informatie en ontwikkelingen in de Codex Alimentarius. Tegelijkertijd moet de tekst in voorkomend geval worden verduidelijkt. Verordening (EG) nr. 466/2001 moet daarom worden vervangen.

(2)

Met het oog op de bescherming van de volksgezondheid is het van essentieel belang dat deze verontreinigingen worden beperkt tot gehalten die toxicologisch aanvaardbaar zijn.

(3)

Gezien de verschillen tussen wetgevingen van de lidstaten en de concurrentievervalsing die daarvan het gevolg kan zijn, moeten voor een aantal verontreinigingen op communautair niveau maatregelen worden genomen om, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, de eenheid van de markt te waarborgen.

(4)

De maximumgehalten moeten op een strikt niveau worden vastgesteld dat redelijkerwijs haalbaar is met goede landbouw-, visserij- en productiepraktijken en rekening houdend met de risico's in verband met de consumptie van de levensmiddelen. In geval van verontreinigingen die als genotoxische carcinogenen worden beschouwd, of in gevallen waarin de huidige blootstelling van de bevolking of van een kwetsbare bevolkingsgroep dichtbij of boven de toelaatbare inname ligt, moeten de maximumgehalten zo laag als redelijkerwijs haalbaar worden vastgesteld (ALARA). Een dergelijke aanpak zorgt ervoor dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven maatregelen nemen om verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken met het oog op de volksgezondheid. Ter bescherming van de gezondheid van de kwetsbare bevolkingsgroep zuigelingen en peuters dient het laagste maximumgehalte te worden vastgesteld, dat kan worden bereikt door strikte selectie van de grondstoffen voor de vervaardiging van voedingsmiddelen voor zuigelingen en peuters. Deze strikte selectie van de grondstoffen geldt ook voor de vervaardiging van bepaalde specifieke levensmiddelen zoals zemelen voor rechtstreekse menselijke consumptie.

(5)

Om maximumgehalten te kunnen toepassen op gedroogde, verdunde, verwerkte en samengestelde levensmiddelen, waarvoor geen specifieke communautaire maximumgehalten zijn vastgesteld, moeten exploitanten van levensmiddelen de specifieke concentratie- en verdunningsfactoren opgeven tezamen met de toepasselijke experimentele gegevens die de voorgestelde factor rechtvaardigen.

(6)

Om een doeltreffende bescherming van de volksgezondheid te waarborgen, mogen producten die verontreinigingen bevatten die de maximumgehalten overschrijden, niet als zodanig op de markt worden gebracht, noch gemengd met andere levensmiddelen of als ingrediënt in andere levensmiddelen worden gebruikt.

(7)

Het is bekend dat door sortering of andere fysische behandelingen het aflatoxinegehalte van partijen aardnoten, noten, gedroogde vruchten en maïs kan worden verminderd. Teneinde de gevolgen voor de handel tot een minimum te beperken, moeten hogere aflatoxinegehalten worden toegestaan voor producten die niet voor directe menselijke consumptie of voor gebruik als ingrediënt in levensmiddelen zijn bestemd. In deze gevallen moet bij het vaststellen van de maximumgehalten voor aflatoxinen rekening worden gehouden met de effectiviteit van bovengenoemde behandelingen om het aflotoxinegehalte van aardnoten, noten, gedroogde vruchten en maïs te verminderen tot niveaus beneden de voor deze producten vastgestelde maximumgehalten voor producten die voor directe menselijke consumptie of voor gebruik als ingrediënt in levensmiddelen zijn bestemd.

(8)

Om een effectieve handhaving mogelijk te maken van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in bepaalde levensmiddelen, moet voor deze gevallen in een goed etiketteringssysteem worden voorzien.

(9)

Gezien de weersomstandigheden in sommige lidstaten is het moeilijk te waarborgen dat de maximumgehalten voor verse sla en verse spinazie niet worden overschreden. Deze lidstaten moet tijdelijk het in het verkeer brengen worden toestaan van op hun grondgebied geproduceerde en voor verbruik op hun grondgebied bestemde sla en spinazie waarvan het nitraatgehalte hoger is dan de maximumgehalten. De producenten van sla en spinazie in lidstaten die de hierboven bedoelde toestemming hebben gegeven, dienen hun productiemethoden geleidelijk te wijzigen door het toepassen van de op nationaal niveau aanbevolen goede landbouwpraktijken.

(10)

Bepaalde soorten vis uit het Oostzeegebied kunnen een hoog gehalte aan dioxine en dioxineachtige pcb's hebben. Een belangrijk deel van deze vissoorten uit het Oostzeegebied voldoet niet aan de maximumgehalten en zou daardoor van het menu worden geschrapt. Er zijn aanwijzingen dat het weren van vis uit voedsel in het Oostzeegebied een negatief effect op de gezondheid kan hebben.

(11)

Zweden en Finland hebben een systeem dat waarborgt dat de consumenten ten volle op de hoogte worden gehouden van voedingsaanbevelingen betreffende beperkingen op de consumptie van vis uit het Oostzeegebied door kwetsbare bevolkingsgroepen om eventuele gezondheidsrisico's te voorkomen. Daarom moet Finland en Zweden een afwijking worden toegestaan om tijdelijk bepaalde vissoorten uit het Oostzeegebied in de handel te brengen voor consumptie op hun grondgebied met gehalten aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s die hoger zijn dan die welke vermeld zijn in deze verordening. De noodzakelijke maatregelen moeten ten uitvoer worden gelegd om ervoor te zorgen dat vis en visproducten die niet voldoen aan de maximumgehalten, niet in andere lidstaten in de handel worden gebracht. Finland en Zweden verstrekken de Commissie ieder jaar de in het voorgaande jaar verkregen resultaten van hun controles op de gehalten aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s in vis uit het Oostzeegebied en rapporteren over de maatregelen die getroffen zijn om menselijke blootstelling aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s in vis uit het Oostzeegebied te verminderen.

(12)

Met het oog op een uniforme handhaving van de maximumgehalten moeten de bevoegde autoriteiten in de hele Europese Unie dezelfde bemonsteringscriteria en prestatiecriteria voor analysemethoden toepassen. Verder is het van belang dat de analyseresultaten op uniforme wijze gerapporteerd en geïnterpreteerd worden. De in deze verordening beschreven methoden voor bemonstering en analyse zijn gebaseerd op uniforme voorschriften voor rapportage en interpretatie.

(13)

Voor bepaalde verontreinigingen moeten de lidstaten en de belanghebbende partijen de gehalten controleren en rapporteren, alsook rapporteren over de vooruitgang met de toepassing van preventieve maatregelen, opdat de Commissie kan beoordelen of bestaande maatregelen moeten worden aangepast of aanvullende maatregelen moeten worden genomen.

(14)

De op communautair niveau vastgestelde maximumgehalten kunnen worden aangepast aan de stand van wetenschap en techniek en aan de verbetering van de landbouw-, visserij- en productiepraktijken.

(15)

Zemelen en kiemen kunnen voor rechtstreekse menselijke consumptie op de markt worden gebracht. Daarom moet voor deze producten een maximumgehalte aan deoxynivalenol en zearalenon worden vastgesteld.

(16)

De Codex Alimentarius heeft onlangs een maximumgehalte aan lood in vis vastgesteld waarmee de Gemeenschap heeft ingestemd. De huidige bepaling voor lood in vis moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(17)

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3) bevat definities voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Derhalve moeten de vermeldingen betreffende levensmiddelen van dierlijke oorsprong in een aantal gevallen worden gewijzigd overeenkomstig de in die verordening gebruikte terminologie.

(18)

Er moet worden bepaald dat de maximumgehalten aan verontreinigingen niet van toepassing zijn op levensmiddelen die vóór de datum van toepassing van deze maximumgehalten wettelijk in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht.

(19)

Groenten zijn de voornaamste bron voor de menselijke inname van nitraten. In zijn advies van 22 september 1995 (4) geeft het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF) aan dat de normale inname van nitraten in de regel ruim onder de aanvaardbare dagelijkse dosis van 3,65 mg/kg lichaamsgewicht ligt. Het beveelt desalniettemin aan de inspanningen ter verlaging van de blootstelling aan nitraten via voedsel en water voort te zetten.

(20)

Aangezien de weersomstandigheden een grote invloed hebben op de nitraatgehalten in bepaalde groenten zoals sla en spinazie, moeten verschillende maximumgehalten voor nitraten worden vastgesteld afhankelijk van het jaargetijde.

(21)

Wat betreft aflatoxinen, concludeert het SCF in zijn advies van 23 september 1994 (5) dat aflatoxinen genotoxische carcinogenen zijn. Op basis van dat advies is het noodzakelijk zowel het totaalgehalte aan aflatoxinen (som van aflatoxinen B1, B2, G1 en G2) als het gehalte aan aflatoxine B1 alleen (de veruit giftigste verbinding) in levensmiddelen te beperken. Ten aanzien van aflatoxine M1 in voedingsmiddelen voor zuigelingen en peuters moet in het licht van de laatste ontwikkelingen bij de analysemethoden een daling van het huidige maximumgehalte worden overwogen.

(22)

Wat betreft ochratoxine A (OTA) heeft het SCF op 17 september 1998 een wetenschappelijk advies goedgekeurd (6). Een evaluatie van de opname van OTA via de voeding door de bevolking van de Gemeenschap (7) is uitgevoerd in het kader van Richtlijn 93/5/EEG van de Raad van 25 februari 1993 betreffende de bijstand aan de Commissie en de samenwerking van de lidstaten bij het wetenschappelijk onderzoek van vraagstukken in verband met levensmiddelen (8) (SCOOP). Op verzoek van de Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 4 april 2006 een geactualiseerd wetenschappelijk advies met betrekking tot ochratoxine A in levensmiddelen goedgekeurd (9). In dit advies wordt rekening gehouden met nieuwe wetenschappelijke informatie en wordt een toelaatbare wekelijkse inname (TWI) van 120 ng/kg lichaamsgewicht afgeleid.

(23)

Op basis van deze adviezen moeten maximumgehalten voor granen, graanproducten, gedroogde druiven, gebrande koffie, wijn, druivensap en levensmiddelen voor zuigelingen en peuters worden vastgesteld aangezien deze levensmiddelen in belangrijke mate bijdragen aan de algemene menselijke blootstelling aan OTA of aan de blootstelling van kwetsbare groepen consumenten, zoals kinderen.

(24)

De noodzaak om een maximumgehalte aan OTA vast te stellen voor levensmiddelen zoals andere gedroogde vruchten dan gedroogde druiven, cacao en cacaoproducten, specerijen, vleesproducten, groene koffie, bier en zoethout, alsmede een aanpassing van de bestaande maximumgehalten, in het bijzonder voor OTA in gedroogde druiven en druivensap, wordt in het licht van het recente wetenschappelijk advies van de EFSA beoordeeld.

(25)

Wat betreft patuline heeft het SCF op zijn vergadering van 8 maart 2000 een voorlopige maximaal toegestane dagelijkse inname (PMTDI) van 0,4 μg/kg lichaamsgewicht goedgekeurd (10).

(26)

In het kader van Richtlijn 93/5/EEG is de SCOOP-taak „Assessment of the dietary intake of patulin by the population of EU Member States” (Evaluatie van de opname van patuline via de voeding door de bevolking van de lidstaten van de Europese Unie) in 2001 uitgevoerd (11).

(27)

Op basis van die evaluatie en rekening houdend met de PMTDI moeten maximumgehalten worden vastgesteld voor patuline in bepaalde levensmiddelen om de consumenten tegen onaanvaardbare verontreiniging te beschermen. Deze maximumgehalten moeten worden aangepast en indien nodig verlaagd, rekening houdend met de vooruitgang van de wetenschappelijke en technologische kennis en de tenuitvoerlegging van Aanbeveling 2003/598/EG van de Commissie van 11 augustus 2003 betreffende de preventie en vermindering van patulineverontreiniging in appelsap en appelsapingrediënten in andere dranken (12).

(28)

Wat betreft Fusarium-toxinen heeft het SCF een aantal adviezen goedgekeurd betreffende de evaluatie van deoxynivalenol (december 1999) (13), tot vaststelling van een toegestane dagelijkse inname (TDI) van 1 μg zearalenon/kg lichaamsgewicht (juni 2000) (14), tot vaststelling van een voorlopige TDI van 0,2 μg fumonisinen/kg lichaamsgewicht (oktober 2000) (15) (geactualiseerd in april 2003 (16)), tot vaststelling van een TDI van 2 μg nivalenol/kg lichaamsgewicht (oktober 2000) (17), tot vaststelling van een voorlopige TDI van 0,7 μg T-2 en HT-2 toxine/kg lichaamsgewicht (mei 2001) (18) en tot vaststelling van een gecombineerde voorlopige TDI van 0,06 μg/kg lichaamsgewicht en een groepsevaluatie van de trichothecenen (februari 2002) (19).

(29)

In het kader van Richtlijn 93/5/EEG is de SCOOP-taak „Collection of occurrence data on Fusarium toxins in food and assessment of dietary intake by the population of EU Member States” (Verzamelen van gegevens inzake het vóórkomen van Fusarium-toxinen in levensmiddelen en evaluatie van de opname via de voeding door de bevolking van de lidstaten van de Europese Unie) uitgevoerd en in september 2003 afgerond (20).

(30)

Op basis van de wetenschappelijke adviezen en de evaluatie van de inname via de voeding moeten maximumgehalten worden vastgesteld voor deoxynivalenol, zearalenon en fumonisinen. Met betrekking tot fumonisinen blijkt uit de resultaten van de controle op de laatste oogsten dat maïs en maïsproducten zeer zwaar met fumonisinen besmet kunnen zijn. Er moeten dus maatregelen worden genomen om te voorkomen dat dergelijke sterk besmette maïs en maïsproducten in de voedselketen terechtkomen.

(31)

Uit schattingen van de inname blijkt dat de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine een probleem voor de volksgezondheid kan zijn. De ontwikkeling van een betrouwbare en gevoelige methode, de verzameling van meer gegevens over het vóórkomen en meer onderzoek naar de factoren die van invloed zijn op de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in graan en graanproducten, en met name in haver en haverproducten, zijn dan ook noodzakelijk en hebben een hoge prioriteit.

(32)

Voor 3-acetyldeoxynivalenol, 15-acetyldeoxynivalenol en fumonisine B3 hoeven geen specifieke maatregelen te worden overwogen. Maatregelen tegen met name deoxynivalenol en fumonisine B1 en B2 zouden de bevolking namelijk ook beschermen tegen ontoelaatbare blootstelling aan 3-acetyldeoxynivalenol, 15-acetyldeoxynivalenol en fumonisine B3, aangezien deze stoffen samen voorkomen. Hetzelfde geldt voor nivalenol, dat in zekere mate samen met deoxynivalenol voorkomt. Bovendien wordt de blootstelling van de mens aan nivalenol aanzienlijk lager dan de t-TDI geschat. Voor de overige trichothecenen die in het kader van bovengenoemde SCOOP-taak werden onderzocht, zoals 3-acetyldeoxynivalenol, 15-acetyldeoxynivalenol, fusarenon-X, T2-triol, diacetoxyscirpenol, neosolaniol, monoacetoxyscirpenol en verrucol, blijkt uit de beperkte beschikbare gegevens dat deze niet veel voorkomen en dat de aangetroffen waarden in het algemeen laag zijn.

(33)

De weersomstandigheden tijdens de groei, en met name tijdens de bloei, hebben een grote invloed op het Fusarium-toxinegehalte. Goede landbouwpraktijken, waarbij de risicofactoren tot een minimum worden teruggebracht, kunnen echter tot op zekere hoogte besmetting door Fusarium-schimmels voorkomen. Aanbeveling 2006/583/EG van de Commissie van 17 augustus 2006 betreffende de preventie en de beperking van Fusarium-toxinen in granen en graanproducten (21) bevat algemene beginselen voor de preventie en vermindering van verontreinigingen met Fusarium-toxinen (zearalenon, fumonisinen en trichothecenen) in granen die ten uitvoer moeten worden gelegd door de ontwikkeling van nationale gedragscodes op basis van deze beginselen.

(34)

Er moeten maximumgehalten aan Fusarium-toxinen worden vastgesteld voor onbewerkte granen die voor eerste bewerking in de handel worden gebracht. Reinigen, sorteren en drogen worden niet als een „eerste bewerking” beschouwd aangezien er daarbij geen fysieke handeling op de graankorrels zelf wordt uitgeoefend. Pellen wordt daarentegen wel als een eerste bewerking beschouwd.

(35)

Aangezien de mate waarin Fusarium-toxinen in onbewerkte granen worden verwijderd, door reiniging en bewerking uiteen kan lopen, moeten maximumgehalten worden vastgesteld voor graanproducten voor eindgebruikers alsook voor belangrijke, van granen afgeleide voedselingrediënten met het oog op een efficiënte handhaving van de wetgeving en de bescherming van de volksgezondheid.

(36)

Voor maïs zijn nog niet alle factoren die bij de vorming van Fusarium-toxinen, en met name zearalenon en fumonisine B1 en B2, betrokken zijn, precies bekend. Daarom wordt exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de graanketen enige tijd gegund om te onderzoeken hoe deze mycotoxinen ontstaan en welke maatregelen moeten worden genomen om de aanwezigheid ervan zoveel mogelijk te voorkomen. Voorgesteld wordt om vanaf 2007 maximumgehalten op basis van de momenteel beschikbare gegevens over het vóórkomen toe te passen indien er vóór die datum geen specifieke maximumgehalten op basis van nieuwe gegevens over het vóórkomen en de vorming zijn vastgesteld.

(37)

Aangezien in rijst slechts geringe besmetting met Fusarium-toxinen wordt aangetroffen, worden voor rijst en rijstproducten geen maximumgehalten voorgesteld.

(38)

Vóór 1 juli 2008 worden de maximumgehalten voor deoxynivalenol, zearalenon en fumonisine B1 en B2 opnieuw bezien en wordt vastgesteld of het nodig is een maximumgehalte voor T-2- en HT-2-toxine in granen en graanproducten vast te stellen, rekening houdend met de vooruitgang van de wetenschappelijke en technologische kennis over deze toxinen in levensmiddelen.

(39)

Wat betreft lood heeft het SCF op 19 juni 1992 een advies goedgekeurd (22) betreffende de door de Wereldhandelsorganisatie (WHO) in 1986 voorgestelde voorlopige toegestane wekelijkse inname (PTWI) van 25 μg/kg lichaamsgewicht. In zijn advies concludeerde het SCF dat het gemiddelde loodgehalte in levensmiddelen blijkbaar geen directe reden tot bezorgdheid is.

(40)

In het kader van Richtlijn 93/5/EEG is de SCOOP-taak 3.2.11 „Assessment of the dietary exposure to arsenic, cadmium, lead and mercury of the population of the EU Member States” (Evaluatie van de blootstelling aan arseen, cadmium, lood en kwik via de voeding van de bevolking van de lidstaten van de Europese Unie) in 2004 uitgevoerd (23). Op basis van deze evaluatie en het door het SCF afgegeven advies moeten maatregelen worden getroffen om de aanwezigheid van lood in levensmiddelen zoveel mogelijk te beperken.

(41)

Wat betreft cadmium, heeft het SCF in zijn advies van 2 juni 1995 (24) zijn goedkeuring gehecht aan een voorlopige toegestane wekelijkse inname van 7 μg/kg en aangeraden meer inspanningen te leveren om de blootstelling aan cadmium via de voeding te verminderen aangezien levensmiddelen de belangrijkste menselijke innamebron van cadmium zijn. Een evaluatie van de blootstelling via de voeding is met SCOOP-taak 3.2.11 uitgevoerd. Op basis van deze evaluatie en het door het SCF afgegeven advies moeten maatregelen worden getroffen om de aanwezigheid van cadmium in levensmiddelen zoveel mogelijk te beperken.

(42)

Wat betreft kwik heeft de EFSA in haar advies van 24 februari 2004 inzake kwik en methylkwik in levensmiddelen (25) haar goedkeuring gehecht aan de voorlopige toegestane wekelijkse inname van 1,6 μg/kg lichaamsgewicht. Methylkwik is de chemische vorm die de meeste zorgen baart en die meer dan 90 % van het totale kwikgehalte in vis en zeevruchten kan uitmaken. Rekening houdend met het resultaat van SCOOP-taak 3.2.11 concludeerde de EFSA dat de in andere levensmiddelen dan vis en zeevruchten aangetroffen gehalten aan kwik minder reden tot bezorgdheid gaven. Bij de in deze andere levensmiddelen voorkomende vormen van kwik betreft het voornamelijk geen methylkwik, waardoor zij als minder gevaarlijk worden beschouwd.

(43)

Naast de vaststelling van maximumgehalten is in het geval van methylkwik een gerichte consumentenvoorlichting een geschikte manier om kwetsbare bevolkingsgroepen te beschermen. Daartoe is een voorlichtingsnota betreffende methylkwik in vis en visserijproducten op de website van het directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming van de Commissie gezet (26). Verder hebben verschillende lidstaten adviezen aan hun bevolking gegeven over dit onderwerp.

(44)

Wat betreft anorganisch tin heeft het SCF in zijn advies van 12 december 2001 (27) geconcludeerd dat gehalten aan anorganisch tin van 150 mg/kg in dranken in blik en 250 mg/kg in andere levensmiddelen in blik bij sommige mensen maagirritatie kunnen veroorzaken.

(45)

Om de bevolking tegen dit gezondheidsrisico te beschermen, moeten maximumgehalten worden vastgesteld voor anorganisch tin in levensmiddelen en dranken in blik. Totdat er informatie beschikbaar is over de gevoeligheid van zuigelingen en peuters voor anorganisch tin in levensmiddelen, moeten voor de bescherming van deze kwetsbare bevolkingsgroep uit voorzorg lagere maximumgehalten worden vastgesteld.

(46)

Met betrekking tot 3-monochloorpropaan-1,2-diol (3-MCPD) heeft het SCF op 30 mei 2001 een wetenschappelijk advies betreffende 3-MCPD in levensmiddelen gegeven (28) en zijn advies op 16 december 1994 aangepast (29) op basis van nieuwe wetenschappelijke informatie en een toegestane dagelijkse inname (TDI) vastgesteld van 2 μg/kg lichaamsgewicht voor 3-MCPD.

(47)

In het kader van Richtlijn 93/5/EEG is de SCOOP-taak „Collection and collation of data on levels of 3-MCPD and related substances in foodstuffs” (Verzameling en collationering van gegevens over het gehalte aan 3-MCPD en verwante stoffen in levensmiddelen) uitgevoerd en in juni 2004 afgerond (30). De belangrijkste bronnen van 3-MCPD in de voeding waren sojasaus en producten op basis van sojasaus. Bepaalde andere in grote hoeveelheden gegeten levensmiddelen, zoals brood en deegwaren, droegen in sommige landen ook in belangrijke mate bij tot de inname. Dit kwam echter niet door de hoge 3-MCDP-gehalten in deze levensmiddelen, maar veeleer door de hoge consumptie.

(48)

Daarom moeten maximumgehalten worden vastgesteld voor 3-MCPD in gehydrolyseerd plantaardig eiwit (HVP) en sojasaus, rekening houdend met het aan de consumptie van deze levensmiddelen gerelateerde risico. De lidstaten wordt verzocht andere levensmiddelen op de aanwezigheid van 3-MCPD te onderzoeken, teneinde te overwegen of het noodzakelijk is maximumgehalten voor bijkomende levensmiddelen vast te stellen.

(49)

Wat betreft dioxinen en pcb's heeft het SCF in zijn advies van 30 mei 2001 inzake dioxinen en dioxineachtige pcb's in levensmiddelen (31), ter actualisering van zijn advies van 22 november 2000 (32), een toelaatbare wekelijkse inname (TWI) van 14 pg toxiciteitsequivalent van de WHO (WHO-TEQ)/kg lichaamsgewicht voor dioxinen en dioxineachtige pcb's vastgesteld.

(50)

Dioxinen, zoals bedoeld in deze verordening, omvatten een groep van 75 polychloordibenzo-p-dioxinecongeneren (pcdd's) en 135 polychloordibenzofuraancongeneren (pcdf's), waarvan er 17 uit toxicologisch oogpunt van belang zijn. Polychloorbifenylen (pcb's) zijn een groep van 209 verschillende congeneren die volgens hun toxicologische eigenschappen in twee groepen kunnen worden verdeeld: twaalf congeneren bezitten soortgelijke toxicologische eigenschappen als dioxinen en worden daarom dikwijls dioxineachtige pcb's genoemd. De andere pcb's vertonen geen dioxineachtige toxiciteit, maar hebben een ander toxicologisch profiel.

(51)

Congeneren van dioxinen of dioxineachtige pcb's vertonen een verschillende toxiciteit. Voor de vaststelling van de toxiciteit van deze verschillende congeneren is het begrip toxische-equivalentiefactor (TEF) geïntroduceerd om de risicobeoordeling en wettelijke controle te vergemakkelijken. Dat betekent dat de analyseresultaten voor alle dioxinecongeneren en dioxineachtige pcb-congeneren die uit toxicologisch oogpunt van belang zijn in één kwantificeerbare eenheid worden uitgedrukt, namelijk het TCDD toxische equivalent (TEQ).

(52)

Uit schattingen van de blootstelling waarbij rekening is gehouden met de in juni 2000 afgeronde SCOOP-taak „Assessment of dietary intake of dioxins and related PCBs by the population of EU Member States” (Evaluatie van de opname van dioxinen en dioxineachtige pcb's via de voeding door de bevolking van de lidstaten van de Europese Unie) (33) blijkt dat een aanzienlijk deel van de bevolking van de Gemeenschap een dioxine-inname heeft die boven de toelaatbare wekelijkse grens (TWI) ligt.

(53)

Uit toxicologisch oogpunt moeten alle vastgestelde maximumgehalten van toepassing zijn op zowel dioxinen als dioxineachtige pcb’s, maar in 2001 zijn op communautair niveau alleen maximumgehalten vastgesteld voor dioxinen en niet voor dioxineachtige pcb’s, gezien de zeer beperkte gegevens die toen beschikbaar waren over de prevalentie van dioxineachtige pcb’s. Sinds 2001 zijn echter meer gegevens over de aanwezigheid van dioxineachtige pcb's beschikbaar geworden. Daarom zijn in 2006 maximumgehalten vastgesteld voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb's, aangezien dit uit toxicologisch oogpunt de meest geschikte aanpak is. Om voor een vlotte overgang te zorgen, moeten de gehalten voor dioxinen gedurende een overgangsperiode blijven gelden naast de vastgestelde gehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s. Gedurende die overgangsperiode moeten levensmiddelen voldoen aan de maximumgehalten voor dioxinen en aan de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb's. Vóór 31 december 2008 zal de afschaffing van de afzonderlijke maximumgehalten voor dioxinen worden overwogen.

(54)

Om een proactieve aanpak van de vermindering van de in levensmiddelen en diervoeder aanwezige dioxinen en dioxineachtige pcb’s aan te moedigen, zijn actiedrempels vastgesteld in Aanbeveling 2006/88/EG van de Commissie van 6 februari 2006 inzake de reductie van de aanwezigheid van dioxinen, furanen en pcb's in diervoeder en levensmiddelen (34). Deze actiedrempels zijn voor de bevoegde autoriteiten en de betrokken bedrijven een middel om te bepalen in welke gevallen het wenselijk is een verontreinigingsbron op te sporen en maatregelen te nemen om deze te reduceren of te elimineren. Aangezien de bronnen van dioxinen en dioxineachtige pcb’s verschillend zijn, worden afzonderlijke actiedrempels vastgesteld voor dioxinen enerzijds en dioxineachtige pcb’s anderzijds. Deze proactieve aanpak wordt gevolgd om de dioxinen en dioxineachtige pcb’s in diervoeder en levensmiddelen actief te verminderen en bijgevolg moeten de van toepassing zijnde maximumgehalten binnen een bepaalde termijn opnieuw worden bekeken om lagere gehalten vast te stellen. Daarom zal uiterlijk op 31 december 2008 worden overwogen om de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb's aanzienlijk te verminderen.

(55)

De bedrijven moeten inspanningen leveren om dioxinen, furanen en dioxineachtige pcb’s beter uit mariene olie te verwijderen. Het aanzienlijk lagere gehalte, waarvan de vaststelling uiterlijk op 31 december 2008 moet worden overwogen, moet zijn gebaseerd op de technische mogelijkheden van de meest doeltreffende decontaminatiemethode.

(56)

Wat de vaststelling van maximumgehalten voor andere levensmiddelen uiterlijk op 31 december 2008 betreft, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de noodzaak om specifieke lagere gehalten vast te stellen voor dioxinen en dioxineachtige pcb’s in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters in het licht van de controlegegevens die worden verkregen in het kader van de in 2005, 2006 en 2007 uitgevoerde programma’s voor de controle op dioxinen en dioxineachtige pcb’s in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters.

(57)

Wat betreft polycyclische aromatische koolwaterstoffen heeft het SCF in zijn advies van 4 december 2002 (35) geconcludeerd dat een aantal polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) genotoxische carcinogenen zijn. Het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO/WHO (JECFA) heeft in 2005 een risicobeoordeling uitgevoerd inzake PAK's en de geschatte blootstellingsmarges voor PAK's als basis voor advies inzake verbindingen die zowel genotoxisch als carcinogeen zijn (36).

(58)

Volgens het SCF kan benzo(a)pyreen gebruikt worden als merkstof voor het vóórkomen en het effect van carcinogene PAK's in levensmiddelen, waaronder ook benz(a)anthraceen, benzo(b)fluorantheen, benzo(j)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, benzo(g,h,i)peryleen, chryseen, cyclopenta(c,d)pyreen, dibenz(a,h)anthraceen, dibenzo(a,e)pyreen, dibenzo(a,h)pyreen, dibenzo(a,i)pyreen, dibenzo(a,l)pyreen, indeno(1,2,3-cd)pyreen en 5-methylchryseen. Er moeten verdere analyses van het relatieve aandeel van deze PAK's in levensmiddelen worden uitgevoerd, opdat bij een toekomstige herziening kan worden vastgesteld of benzo(a)pyreen verder als merkstof geschikt is. Verder moet in het licht van een aanbeveling van het JECFA ook benzo(c)fluoreen geanalyseerd worden.

(59)

Wanneer tijdens het roken, verhitten of drogen van levensmiddelen verbrandingsproducten daar rechtstreeks mee in aanraking komen, kunnen er PAK's in de levensmiddelen terechtkomen. Ook milieuvervuiling kan verontreiniging met PAK's veroorzaken, met name van vis en visserijproducten.

(60)

In het kader van Richtlijn 93/5/EEG is in 2004 een specifieke SCOOP-taak uitgevoerd „Collection of occurrence data on PAH in food” (Verzamelen van gegevens inzake het vóórkomen van PAK's in levensmiddelen) (37). Er werden hoge concentraties aangetroffen in gedroogde vruchten, olie uit afval van olijven, gerookte vis, druivenpittenolie, gerookte vleesproducten, verse weekdieren, specerijen/sauzen en kruiderijen.

(61)

Ter bescherming van de volksgezondheid moeten er maximumgehalten worden vastgesteld voor benzo(a)pyreen in bepaalde levensmiddelen die vetten en oliën bevatten, en in levensmiddelen waarbij rook- en droogprocédés hoge verontreinigingsniveaus kunnen veroorzaken. Er zijn ook maximumgehalten nodig voor levensmiddelen die door de milieuvervuiling sterk verontreinigd kunnen zijn, met name voor vis en visserijproducten, bijvoorbeeld als gevolg van olielozingen door schepen.

(62)

In sommige levensmiddelen, zoals gedroogde vruchten en voedingssupplementen, is benzo(a)pyreen aangetroffen, maar de beschikbare gegevens geven geen uitsluitsel over welke gehalten redelijkerwijs haalbaar zijn. Verder onderzoek is nodig om duidelijkheid te krijgen over de gehalten die in deze levensmiddelen redelijkerwijs haalbaar zijn. Ondertussen moeten er maximumgehalten voor benzo(a)pyreen in relevante ingrediënten gelden, zoals in oliën en vetten die in voedingssupplementen worden gebruikt.

(63)

De maximumgehalten voor PAK's en de noodzaak om een maximumgehalte voor PAK's in cacaoboter vast te stellen, moeten vóór 1 april 2007 opnieuw worden bezien, rekening houdend met de vooruitgang van de wetenschappelijke en technologische kennis over het vóórkomen van benzo(a)pyreen en andere carcinogene PAK's in levensmiddelen.

(64)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Algemene bepalingen

1.   De in de bijlage opgenomen levensmiddelen worden niet in de handel gebracht indien hun gehalte aan verontreinigingen het in de bijlage vastgestelde maximumgehalte overschrijdt.

2.   De maximumgehalten die in de bijlage zijn vastgesteld, gelden voor het eetbare gedeelte van de genoemde levensmiddelen, tenzij in de bijlage iets anders wordt bepaald.

Artikel 2

Gedroogde, verdunde, verwerkte en samengestelde levensmiddelen

1.   Bij toepassing van de in de bijlage vastgestelde maximumgehalten op gedroogde, verdunde, verwerkte of uit verschillende ingrediënten samengestelde levensmiddelen moet rekening worden gehouden met:

a)

veranderingen in de concentratie van de verontreiniging als gevolg van het drogen of verdunnen van deze producten;

b)

veranderingen in de concentratie van de verontreiniging als gevolg van het verwerken van deze producten;

c)

de relatieve hoeveelheden van de ingrediënten in het product;

d)

de analytische bepalingsgrens.

2.   De specifieke concentratie- of verdunningsfactoren voor de betreffende droog-, verdunnings-, verwerkings- en/of mengprocedés of voor de gedroogde, verdunde, verwerkte en/of samengestelde levensmiddelen worden door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf opgegeven en gerechtvaardigd wanneer de bevoegde autoriteit een officiële controle uitvoert.

Indien de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de gevraagde concentratie- of verdunningsfactor niet opgeeft of de bevoegde autoriteit die factor, gezien de gegeven motivering, ongeschikt acht, stelt de autoriteit die factor op basis van de beschikbare informatie en met het oog op een maximale bescherming van de volksgezondheid, zelf vast.

3.   De leden 1 en 2 gelden voor zover geen specifieke communautaire maximumgehalten voor gedroogde, verdunde, verwerkte of samengestelde levensmiddelen zijn vastgesteld.

4.   Voor zover de Gemeenschapswetgeving niet voorziet in specifieke maximumgehalten voor levensmiddelen voor zuigelingen en peuters, kunnen de lidstaten strengere maximumgehalten vaststellen.

Artikel 3

Verbod inzake gebruik, mengen en ontgiften

1.   Levensmiddelen die niet voldoen aan de in de bijlage vastgestelde maximumgehalten, worden niet gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen.

2.   Levensmiddelen die voldoen aan de in de bijlage vastgestelde maximumgehalten, worden niet gemengd met levensmiddelen die deze maximumgehalten overschrijden.

3.   Levensmiddelen die bestemd zijn om te worden gesorteerd of volgens een andere fysische methode te worden behandeld om het niveau van verontreiniging te verlagen, worden niet gemengd met levensmiddelen die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen.

4.   Levensmiddelen die in afdeling 2 van de bijlage vermelde verontreinigingen bevatten (mycotoxinen), ondergaan geen doelbewuste chemische behandelingen waarmee deze verontreinigingen worden verwijderd.

Artikel 4

Specifieke bepalingen voor aardnoten, noten, gedroogde vruchten en maïs

Aardnoten, noten, gedroogde vruchten en maïs die niet voldoen aan de in de punten 2.1.3, 2.1.5 en 2.1.6 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten aan aflatoxinen, mogen in de handel worden gebracht op voorwaarde dat

a)

deze producten niet bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen;

b)

zij voldoen aan de in de punten 2.1.1, 2.1.2, 2.1.4 en 2.1.7 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten;

c)

zij ervoor bestemd zijn om te worden gesorteerd of te worden onderworpen aan andere fysische behandelingen, zodat na deze behandeling de in de punten 2.1.3, 2.1.5 en 2.1.6 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten niet worden overschreden en de behandeling zelf geen andere schadelijke reststoffen doet ontstaan;

d)

zij een etiket hebben waarop duidelijk het gebruik staat aangegeven en dat de vermelding „Product dat verplicht moet worden gesorteerd of waarop verplicht andere fysische behandelingen moeten worden toegepast om het niveau van verontreiniging met aflatoxinen te verlagen, voordat het wordt bestemd voor menselijke consumptie of voor gebruik als ingrediënt bij de vervaardiging van levensmiddelen” draagt. Deze vermelding wordt op het etiket van iedere afzonderlijke zak, doos, enz. aangebracht of in het oorspronkelijke begeleidende document. De identificatiecode van de zending/partij wordt onuitwisbaar op iedere afzonderlijke zak, doos, enz. van de zending en in het oorspronkelijke begeleidende document vermeld.

Artikel 5

Specifieke bepalingen voor aardnoten, daarvan afgeleide producten en granen

Een duidelijke vermelding van het beoogde gebruik wordt op het etiket van iedere afzonderlijke zak, doos, enz. of in het oorspronkelijke begeleidende document aangebracht. Dit begeleidende document moet onmiskenbaar bij de desbetreffende zending behoren en derhalve dezelfde identificatiecode bevatten als die welke op iedere afzonderlijke zak, doos, enz. van de zending vermeld staat. Bovendien moet de op het begeleidende document vermelde bedrijfsactiviteit van de geadresseerde van de zending verenigbaar zijn met het beoogde gebruik.

Bij gebrek aan een duidelijke vermelding dat het beoogde gebruik niet voor menselijke consumptie is, gelden de in de punten 2.1.3 en 2.1.6 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten voor alle aardnoten, daarvan afgeleide producten en granen die in de handel worden gebracht.

Artikel 6

Specifieke bepalingen voor sla

Voor onder glas gekweekte sla die niet als zodanig geëtiketteerd is, gelden de in de bijlage vastgestelde maximumgehalten voor vollegrondssla.

Artikel 7

Tijdelijke afwijkingen

1.   In afwijking van artikel 1, worden België, Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk tot en met 31 december 2008 gemachtigd om op hun grondgebied gekweekte en voor consumptie op hun grondgebied bestemde verse spinazie met nitraatgehalten die hoger zijn dan de in punt 1.1 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten, in de handel te brengen.

2.   In afwijking van artikel 1, worden Ierland en het Verenigd Koninkrijk tot en met 31 december 2008 gemachtigd om op hun grondgebied gekweekte en voor consumptie op hun grondgebied bestemde en tijdens het gehele jaar geoogste verse sla met nitraatgehalten die hoger zijn dan de in punt 1.3 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten, in de handel te brengen.

3.   In afwijking van artikel 1, wordt Frankrijk tot en met 31 december 2008 gemachtigd om op zijn grondgebied gekweekte en voor consumptie op zijn grondgebied bestemde en van 1 oktober tot en met 31 maart geoogste verse sla met nitraatgehalten die hoger zijn dan de in punt 1.3 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten, in de handel te brengen.

4.   In afwijking van lid 1, worden Finland en Zweden tot en met 31 december 2011 gemachtigd uit het Oostzeegebied afkomstige en voor consumptie op hun grondgebied bestemde zalm (Salmo salar), haring (Clupea harengus), rivierprik (Lampetra fluviatilis), forel (Salmo trutta), meerforel (Salvelinus spp.) en kleine marene (Coregonus albula) in de handel te brengen met dioxinegehalten en/of gehalten aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s tezamen die hoger zijn dan die welke vermeld zijn in punt 5.3 van de bijlage, mits er een systeem bestaat dat waarborgt dat de consumenten ten volle op de hoogte worden gehouden van voedingsaanbevelingen betreffende beperkingen op de consumptie van deze vissoorten uit het Oostzeegebied door kwetsbare bevolkingsgroepen om eventuele gezondheidsrisico's te voorkomen. Finland en Zweden verstrekken de Commissie uiterlijk op 31 maart van ieder jaar de in het voorgaande jaar verkregen resultaten van hun controles op de gehalten aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s in vis uit het Oostzeegebied en rapporteren over de maatregelen die getroffen zijn om menselijke blootstelling aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s in vis uit het Oostzeegebied te verminderen.

Finland en Zweden blijven de nodige maatregelen ten uitvoer leggen om ervoor te zorgen dat vis en visproducten die niet voldoen aan punt 5.3 van de bijlage, niet in andere lidstaten in de handel worden gebracht.

Artikel 8

Bemonstering en analyse

De bemonstering en analyse voor de officiële controle van de in de bijlage vermelde maximumgehalten wordt uitgevoerd overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 1882/2006 (38), (EG) nr. 401/2006 (39) en (EG) nr. 1883/2006 (40) van de Commissie en de Richtlijnen 2001/22/EG (41), 2004/16/EG (42) en 2005/10/EG (43) van de Commissie.

Artikel 9

Toezicht en rapportage

1.   De lidstaten controleren de nitraatgehalten in groenten die hoge gehalten kunnen bevatten, met name groene bladgroenten, en delen de resultaten daarvan uiterlijk op 30 juni van elk jaar aan de Commissie mee. De Commissie stelt die resultaten ter beschikking van de lidstaten.

2.   De lidstaten en de belanghebbende partijen stellen de Commissie elk jaar in kennis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek, waaronder de gegevens over het vóórkomen, en de voortgang van de toepassing van preventieve maatregelen ter voorkoming van verontreiniging door ochratoxine A, deoxynivalenol, zearalenon, fumonisine B1 en B2, T-2 en HT-2 toxine. De Commissie stelt die resultaten ter beschikking van de lidstaten.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun bevindingen betreffende aflatoxinen, dioxinen, dioxineachtige pcb's, niet-dioxineachtige pcb's en polycyclische aromatische koolwaterstoffen, zoals vastgesteld in Beschikking 2006/504/EG van de Commissie (44), Aanbeveling 2006/794/EG van de Commissie (45) en Aanbeveling 2005/108/EG van de Commissie (46).

Artikel 10

Intrekking

Verordening (EG) nr. 466/2001 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 11

Overgangsmaatregelen

Deze verordening is niet van toepassing op producten die vóór de onder a) tot en met d) vermelde data overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen in de handel zijn gebracht:

a)

1 juli 2006 wat betreft de in de punten 2.4.1, 2.4.2., 2.4.4, 2.4.5, 2.4.6, 2.4.7, 2.5.1, 2.5.3, 2.5.5 en 2.5.7 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten voor deoxynivalenol en zearalenon;

b)

1 juli 2007 wat betreft de in de punten 2.4.3, 2.5.2, 2.5.4, 2.5.6 en 2.5.8 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten voor deoxynivalenol en zearalenon;

c)

1 oktober 2007 wat betreft de in punt 2.6 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten voor fumonisine B1 en B2;

d)

4 november 2006 wat betreft de in afdeling 5 van de bijlage vastgestelde maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s.

De bewijslast betreffende het tijdstip waarop de producten in de handel zijn gebracht, ligt bij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.

Artikel 12

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 77 van 16.3.2001, blz. 1 Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 199/2006 (PB L 32 van 4.2.2006, blz. 32).

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55, gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1662/2006 van de Commissie (PB L 320 van 18.11.2006, blz. 1).

(4)  Reports of the Scientific Committee for Food, 38th series, Opinion of the Scientific Committee for Food on nitrates and nitrite, blz. 1-33, http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/reports/scf_reports_38.pdf

(5)  Reports of the Scientific Committee for Food, 35th series, Opinion of the Scientific Committee for Food on aflatoxins, ochratoxin A and patulin, blz. 45-50, http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/reports/scf_reports_35.pdf

(6)  Opinion of the Scientific Committee on Food on Ochratoxin A (expressed on 17 September 1998), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out14_en.html

(7)  Reports on tasks for scientific co-operation, Task 3.2.7 „Assessment of dietary intake of Ochratoxin A by the population of EU Member States”, 153 blz., http://ec.europa.eu/food/food/chemicalsafety/contaminants/task_3-2-7_en.pdf

(8)  PB L 52 van 4.3.1993, blz. 18.

(9)  Opinion of the Scientific Panel on contaminants in the Food Chain of the EFSA on a request from the Commission related to ochratoxin A in food., http://www.efsa.europa.eu/etc/medialib/efsa/science/contam/contam_opinions/1521.Par,0001.File.dat/contam_op_ej365_ochratoxin_a_food_en1.pdf

(10)  Minutes of the 120th Meeting of the Scientific Committee on Food held on 8-9 March 2000 in Brussels, Minute statement on patulin, http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out55_en.pdf

(11)  Reports on tasks for scientific co-operation, Task 3.2.8 „Assessment of dietary intake of Patulin by the population of EU Member States”, 138 blz., http://ec.europa.eu/food/food/chemicalsafety/contaminants/3.2.8_en.pdf

(12)  PB L 203 van 12.8.2003, blz. 34.

(13)  Opinion of the Scientific Committee on Food on Fusarium-toxins, Part 1: Deoxynivalenol (DON) (expressed on 2 December 1999), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out44_en.pdf

(14)  Opinion of the Scientific Committee on Food on Fusarium-toxins, Part 2: Zearalenone (ZEA) (expressed on 22 June 2000), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out65_en.pdf

(15)  Opinion of the Scientific Committee on Food on Fusarium-toxins, Part 3: Fumonisin B1 (FB1) (expressed on 17 October 2000), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out73_en.pdf

(16)  Updated opinion of the Scientific Committee on Food on Fumonisin B1, B2 and B3 (expressed on 4 April 2003), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out185_en.pdf

(17)  Opinion of the Scientific Committee on Food on Fusarium-toxins, Part 4: Nivalenol (expressed on 19 October 2000), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out74_en.pdf

(18)  Opinion of the Scientific Committee on Food on Fusarium-toxins, Part 5: T-2 toxin and HT-2 toxin (adopted on 30 May 2001), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out88_en.pdf

(19)  Opinion of the Scientific Committee on Food on Fusarium-toxins, Part 6: Group evaluation of T-2 toxin, HT-2toxin, nivalenol and deoxynivalenol (adopted on 26 February 2002), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out123_en.pdf

(20)  Reports on tasks for scientific co-operation, Task 3.2.10 „Collection of occurrence data of Fusarium toxins in food and assessment of dietary intake by the population of EU Member States”, 606 blz., http://ec.europa.eu/food/fs/scoop/task3210.pdf

(21)  PB L 234 van 29.8.2006, blz. 35.

(22)  Reports of the Scientific Committee for Food, 32nd series, Opinion of the Scientific Committee for Food on „The potential risk to health presented by lead in food and drink”, blz. 7 en 8, http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/reports/scf_reports_32.pdf

(23)  Reports on tasks for scientific co-operation, Task 3.2.11 „Assessment of dietary exposure to arsenic, cadmium, lead and mercury of the population of the EU Member States”, 125 blz., http://ec.europa.eu/food/food/chemicalsafety/contaminants/scoop_3-2-11_heavy_metals_report_en.pdf

(24)  Reports of the Scientific Committee for Food, 36th series, Opinion of the Scientific Committee for Food on cadmium, blz. 67-70, http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/reports/scf_reports_36.pdf

(25)  Opinion of the Scientific Panel on contaminants in the Food Chain of the European Food Safety Authority (EFSA) on a request from the Commission related to mercury and methylmercury in food (adopted on 24 February 2004), http://www.efsa.eu.int/science/contam/contam_opinions/259/opinion_contam_01_en1.pdf

(26)  http://ec.europa.eu/food/food/chemicalsafety/contaminants/information_note_mercury-fish_12-05-04.pdf

(27)  Opinion of the Scientific Committee on Food on acute risks posed by tin in canned foods (adopted on 12 December 2001), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out110_en.pdf

(28)  Opinion of the Scientific Committee on Food on 3-monochloro-propane-1,2-diol (3-MCPD) updating the SCF opinion of 1994 (adopted on 30 May 2001), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out91_en.pdf

(29)  Reports of the Scientific Committee for Food, 36th series, Opinion of the Scientific Committee for Food on 3-monochloro-propane-1,2-diol 3-MCPD), blz. 31-34, http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/reports/scf_reports_36.pdf

(30)  Reports on tasks for scientific co-operation, Task 3.2.9 „Collection and collation of data on levels of 3-monochloropropanediol (3-MCPD) and related substances in foodstuffs”, 256 blz., http://ec.europa.eu/food/food/chemicalsafety/contaminants/scoop_3-2-9_final_report_chloropropanols_en.pdf

(31)  Opinion of the Scientific Committee on Food on the risk assessment of dioxins and dioxin-like PCBs in food. Update based on new scientific information available since the adoption of the SCF opinion of 22 November 2000 (adopted on 30 May 2001), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out90_en.pdf

(32)  Opinion of the Scientific Committee on Food on the risk assessment of dioxins and dioxin-like PCBs in food. (adopted on 22 November 2000), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out78_en.pdf

(33)  Reports on tasks for scientific co-operation, Task 3.2.5 „Assessment of dietary intake of dioxins and related PCBs by the population of EU Member States”, 115 blz., http://ec.europa.eu/dgs/health_consumer/library/pub/pub08_en.pdf

(34)  PB L 42 van 14.2.2006, blz. 26.

(35)  Opinion of the Scientific Committee on Food on the risks to human health of Polycyclic Aromatic Hydrocarbons in food (expressed on 4 December 2002), http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out153_en.pdf

(36)  Evaluation of certain food contaminants, Report of the Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives, 46th meeting, Rome, 8 — 17 February 2005, blz. 1-6 en 61-81,

WHO Technical Report Series, No. 930, 2006, http://whqlibdoc.who.int/trs/WHO_TRS_930_eng.pdf

(37)  Reports on tasks for scientific co-operation, Task 3.2.12 „Collection of occurrence data on polycyclic aromatic hydrocarbons in food”, 456 blz., http://ec.europa.eu/food/food/chemicalsafety/contaminants/scoop_3-2-12_final_report_pah_en.pdf

(38)  Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.

(39)  PB L 70 van 9.3.2006, blz. 12.

(40)  Zie bladzijde 32 van dit Publicatieblad.

(41)  PB L 77 van 16.3.2001, blz. 14. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/4/EG (PB L 19 van 21.1.2005, blz. 50).

(42)  PB L 42 van 13.2.2004, blz. 16.

(43)  PB L 34 van 8.2.2005, blz. 15.

(44)  PB L 199 van 21.7.2006, blz. 21.

(45)  PB L 322 van 22.11.2006, blz. 24.

(46)  PB L 34 van 8.2.2005, blz. 43.


BIJLAGE

Maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (1)

Afdeling 1:   Nitraat

Levensmiddel (1)

Maximumgehalte (mg NO3/kg)

1.1

Verse spinazie (Spinacia oleracea) (2)

Geoogst van 1 oktober t/m 31 maart

3 000

Geoogst van 1 april t/m 30 september

2 500

1.2

Spinazieconserven of diepgevroren spinazie

 

2 000

1.3

Verse sla (Lactuca sativa L.) (onder glas gekweekte en vollegrondssla), behalve de onder punt 1.4 vermelde sla

Geoogst van 1 oktober t/m 31 maart:

 

onder glas gekweekte sla

4 500

vollegrondssla

4 000

Geoogst van 1 april t/m 30 september:

 

onder glas gekweekte sla

3 500

vollegrondssla

2 500

1.4

IJsbergsla

Onder glas gekweekte sla

2 500

Vollegrondssla

2 000

1.5

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (3)  (4)

 

200


Afdeling 2:   Mycotoxinen

Levensmiddelen (1)

Maximumgehalte (μg/kg)

2.1

Aflatoxinen

B1

Som van B1, B2, G1 en G2

M1

2.1.1

Aardnoten bestemd om te worden gesorteerd of om een andere fysische behandeling te ondergaan voordat zij bestemd worden voor menselijke consumptie of gebruik als ingrediënt in levensmiddelen

8,0 (5)

15,0 (5)

2.1.2

Noten bestemd om te worden gesorteerd of om een andere fysische behandeling te ondergaan voordat zij bestemd worden voor menselijke consumptie of gebruik als ingrediënt in levensmiddelen

5,0 (5)

10,0 (5)

2.1.3

Aardnoten en noten en door verwerking daarvan verkregen producten, die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen

2,0 (5)

4,0 (5)

2.1.4

Gedroogde vruchten bestemd om te worden gesorteerd of om een andere fysische behandeling te ondergaan voordat zij bestemd worden voor menselijke consumptie of gebruik als ingrediënt in levensmiddelen

5,0

10,0

2.1.5

Gedroogde vruchten en door verwerking daarvan verkregen producten, die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen

2,0

4,0

2.1.6

Alle granen en van granen afgeleide producten, met inbegrip van verwerkte graanproducten, met uitzondering van de in de punten 2.1.7, 2.1.10 en 2.1.12 opgenomen levensmiddelen

2,0

4,0

2.1.7

Maïs die wordt gesorteerd of waarop een andere fysische behandeling wordt toegepast, vóór menselijke consumptie of gebruik als ingrediënt in levensmiddelen

5,0

10,0

2.1.8

Rauwe melk (6), warmtebehandelde melk en melk voor producten op basis van melk

0,050

2.1.9

Specerijen van de volgende soorten:

 

Capsicum spp. (gedroogde vruchten daarvan, heel of gemalen, met inbegrip van chilipeper, chilipoeder, cayenne peper en paprika)

 

Piper spp. (vruchten daarvan, met inbegrip van witte en zwarte peper)

 

Myristica fragrans (nootmuskaat)

 

Zingiber officinale (gember)

 

Curcuma longa (kurkuma)

5,0

10,0

2.1.10

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (3)  (7)

0,10

2.1.11

Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, met inbegrip van zuigelingenmelk en opvolgmelk (4)  (8)

0,025

2.1.12

Dieetvoeding voor medisch gebruik (9)  (10) die speciaal voor zuigelingen bestemd is

0,10

0,025

2.2

Ochratoxine A

 

2.2.1

Onbewerkte granen

5,0

2.2.2

Alle van onverwerkte granen afgeleide producten, met inbegrip van verwerkte graanproducten en granen die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie, met uitzondering van de in de punten 2.2.9 en 2.2.10 opgenomen levensmiddelen

3,0

2.2.3

Gedroogde druiven (krenten, rozijnen en sultana's)

10,0

2.2.4

Gebrande koffiebonen en gemalen gebrande koffie, met uitzondering van oploskoffie

5,0

2.2.5

Oploskoffie (instantkoffie)

10,0

2.2.6

Wijn (waaronder mousserende wijnen en met uitzondering van likeurwijnen en wijnen met een alcoholpercentage van 15 % vol of meer) en vruchtenwijnen (11)

2,0 (12)

2.2.7

Gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn, gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten (13)

2,0 (12)

2.2.8

Druivensap, geconcentreerd druivensap in gereconstitueerde vorm, druivennectar, druivenmost en geconcentreerde druivenmost in gereconstitueerde vorm, bestemd voor rechtstreekse menselijke consumptie (14)

2,0 (12)

2.2.9

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (3)  (7)

0,50

2.2.10

Dieetvoeding voor medisch gebruik (9)  (10), speciaal bestemd voor zuigelingen

0,50

2.2.11

Groene koffie, andere gedroogde vruchten dan gedroogde druiven, bier, cacao en cacaoproducten, likeurwijnen, vleesproducten, specerijen en zoethout

2.3

Patuline

 

2.3.1

Vruchtensappen, geconcentreerde vruchtensappen in gereconstitueerde vorm en vruchtennectar (14)

50

2.3.2

Gedistilleerde dranken (15), cider en andere gegiste dranken op basis van appelen of die appelsap bevatten

50

2.3.3

Vaste appelproducten, waaronder appelcompote en appelmoes bestemd voor rechtstreekse consumptie, met uitzondering van de in de punten 2.3.4 en 2.3.5 opgenomen levensmiddelen

25

2.3.4

Appelsap en vaste appelproducten, waaronder appelcompote en appelmoes voor zuigelingen en peuters (16) en die als zodanig zijn geëtiketteerd en worden verkocht (4)

10,0

2.3.5

Babyvoeding, met uitzondering van bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen, voor zuigelingen en peuters (3)  (4)

10,0

2.4

Deoxynivalenol  (17)

 

2.4.1

Onbewerkte granen (18)  (19), met uitzondering van harde tarwe, haver en maïs

1 250

2.4.2

Onbewerkte harde tarwe en haver (18)  (19)

1 750

2.4.3

Onbewerkte maïs (18)

1 750 (20)

2.4.4

Granen die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie, meel en bloem van granen (met inbegrip van maïsbloem, maïsmeel en maïsgrutten (21)), zemelen verkocht als eindproduct voor rechtstreekse menselijke consumptie en kiemen, met uitzondering van de in punt 2.4.7 opgenomen levensmiddelen

750

2.4.5

Deegwaren (droge) (22)

750

2.4.6

Brood (met inbegrip van kleine bakkerijproducten), gebak, koekjes, granensnacks en ontbijtgranen

500

2.4.7

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (3)  (7)

200

2.5

Zearalenon  (17)

 

2.5.1

Onbewerkte granen (18)  (19), met uitzondering van maïs

100

2.5.2

Onbewerkte maïs (18)

200 (20)

2.5.3

Granen die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie, meel en bloem van granen, zemelen verkocht als eindproduct voor rechtstreekse menselijke consumptie en kiemen, met uitzondering van de in de punten 2.5.4, 2.5.7 en 2.5.8 opgenomen levensmiddelen

75

2.5.4

Maïs die bestemd is voor rechtstreekse menselijke consumptie, maïsbloem, maïsmeel, maïsgrutten, maïskiemen en geraffineerde maïsolie (21)

200 (20)

2.5.5

Brood (met inbegrip van kleine bakkerijproducten), gebak, koekjes, granensnacks en ontbijtgranen, met uitzondering van maïssnacks en ontbijtgranen op basis van maïs

50

2.5.6

Maïssnacks en ontbijtgranen op basis van maïs

50 (20)

2.5.7

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen (met uitzondering van bewerkte voedingsmiddelen op basis van maïs) en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (3)  (7)

20

2.5.8

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van maïs voor zuigelingen en peuters (3)  (7)

20 (20)

2.6

Fumonisinen

Som van B1 en B2

2.6.1

Onbewerkte maïs (18)

2 000 (23)

2.6.2

Maïsbloem, maïsmeel, maïsgrutten, maïskiemen en geraffineerde maïsolie (21)

1 000 (23)

2.6.3

Voedingsmiddelen op basis van maïs voor rechtstreekse menselijke consumptie, met uitzondering van de in de punten 2.6.2 en 2.6.4 opgenomen levensmiddelen

400 (23)

2.6.4

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van maïs en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (3)  (7)

200 (23)

2.7

T-2 en HT-2-toxine  (17)

Som van T-2 en HT-2-toxine

2.7.1

Onbewerkte granen (18) en graanproducten

 


Afdeling 3:   Metalen

Levensmiddelen (1)

Maximumgehalte

(mg/kg vers gewicht)

3.1

Lood

 

3.1.1

Rauwe melk (6), warmtebehandelde melk en melk voor producten op basis van melk

0,020

3.1.2

Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (4)  (8)

0,020

3.1.3

Vlees (met uitzondering van slachtafvallen) van runderen, schapen, varkens en pluimvee (6)

0,10

3.1.4

Slachtafvallen van runderen, schapen, varkens en pluimvee (6)

0,50

3.1.5

Vlees van vis (24)  (25)

0,30

3.1.6

Schaaldieren, met uitzondering van bruin vlees van krab en vlees van de kop en borst van kreeft en soortgelijke grote schaaldieren (Nephropidae en Palinuridae) (26)

0,50

3.1.7

Tweekleppige weekdieren (26)

1,5

3.1.8

Koppotigen (zonder ingewanden) (26)

1,0

3.1.9

Granen en peulvruchten

0,20

3.1.10

Groenten, met uitzondering van koolsoorten, bladgroenten, verse kruiden en fungi (27). In het geval van aardappelen is het maximumgehalte van toepassing op geschilde aardappelen

0,10

3.1.11

Koolsoorten, bladgroenten en gekweekte fungi (27)

0,30

3.1.12

Fruit, met uitzondering van bessen en klein fruit (27)

0,10

3.1.13

Bessen en klein fruit (27)

0,20

3.1.14

Vetten en oliën, waaronder melkvet

0,10

3.1.15

Vruchtensappen, geconcentreerde vruchtensappen in gereconstitueerde vorm en vruchtennectar (14)

0,050

3.1.16

Wijn (waaronder mousserende wijnen en met uitzondering van likeurwijnen), cider, perenwijn en vruchtenwijnen (11)

0,20 (28)

3.1.17

Gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten (13)

0,20 (28)

3.2

Cadmium

 

3.2.1

Vlees (met uitzondering van slachtafvallen) van runderen, schapen, varkens en pluimvee (6)

0,050

3.2.2

Paardenvlees, met uitzondering van slachtafvallen (6)

0,20

3.2.3

Lever van runderen, schapen, varkens, pluimvee en paarden (6)

0,50

3.2.4

Nieren van runderen, schapen, varkens, pluimvee en paarden (6)

1,0

3.2.5

Vlees van vis (24)  (25), met uitzondering van de in de punten 3.2.6 en 3.2.7 vermelde vissoorten

0,050

3.2.6

Vlees van de volgende vissoorten (24)  (25):

 

ansjovis (Engraulis spp.)

 

boniet (Sarda sarda)

 

tweebandenbrasem (Diplodus vulgaris)

 

paling of aal (Anguilla anguilla)

 

diklipharder (Mugil labrosus labrosus)

 

horsmakreel (Trachurus spp.)

 

haanvis (Luvarus imperialis)

 

sardien (Sardina pilchardus)

 

sardinops (Sardinops spp.)

 

tonijn (Thunnus spp., Euthynnus spp., Katsuwonus pelamis)

 

Franse tong (Dicologoglossa cuneata)

0,10

3.2.7

Vlees van zwaardvis (Xiphias gladius) (24)  (25)

0,30

3.2.8

Schaaldieren, met uitzondering van bruin vlees van krab en vlees van de kop en borst van kreeft en soortgelijke grote schaaldieren (Nephropidae en Palinuridae) (26)

0,50

3.2.9

Tweekleppige weekdieren (26)

1,0

3.2.10

Koppotigen (zonder ingewanden) (26)

1,0

3.2.11

Granen, met uitzondering van zemelen, kiemen, tarwe en rijst

0,10

3.2.12

Zemelen, kiemen, tarwe en rijst

0,20

3.2.13

Sojabonen

0,20

3.2.14

Groenten en fruit, met uitzondering van bladgroenten, verse kruiden, fungi, stengelgroenten, pijnboompitten, wortelgroenten en aardappelen (27)

0,050

3.2.15

Bladgroenten, verse kruiden, gekweekte fungi en knolselderij (27)

0,20

3.2.16

Stengelgroenten, wortelgroenten en aardappelen, met uitzondering van knolselderij (27). In het geval van aardappelen is het maximumgehalte van toepassing op geschilde aardappelen

0,10

3.3

Kwik

 

3.3.1

Visserijproducten (26) en vlees van vis (24)  (25), met uitzondering van de in punt 3.3.2 vermelde soorten. Het maximumgehalte geldt voor schaaldieren, met uitzondering van bruin vlees van krab en met uitzondering van vlees van de kop en borst van kreeft en soortgelijke grote schaaldieren (Nephropidae en Palinuridae)

0,50

3.3.2

Vlees van de volgende vissoorten (24)  (25):

 

zeeduivel (Lophius spp.)

 

zeewolf (Anarhichas lupus)

 

boniet (Sarda sarda)

 

paling of aal (Anguilla spp.)

 

keizerbaars, Middellandsezee-slijmkop, Atlantische dorie (Hoplostethus spp.)

 

grenadiervis (Coryphaenoides rupestris)

 

heilbot (Hippoglossus hippoglossus)

 

marlijn (Makaira spp.)

 

schartong (Lepidorhombus spp.)

 

mul (Mullus spp.)

 

snoek (Esox lucius)

 

ongestreepte boniet (Orcynopsis unicolor)

 

dwergbolk (Trisopterus minutus)

 

bandvis (Centroscymnes coelolepis)

 

rog (Raja spp.)

 

roodbaars (Sebastes marinus, S. mentella, S. viviparus)

 

zeilvis (Istiophorus platypterus)

 

haarstaartvis (Lepidopus caudatus, Aphanopus carbo)

 

zeebrasem (Pagellus spp.)

 

haai (alle soorten)

 

snoekmakreel (Lepidocybium flavobrunneum, Ruvettus pretiosus, Gempylus serpens)

 

steur (Acipenser spp.)

 

zwaardvis (Xiphias gladius)

 

tonijn (Thunnus spp., Euthynnus spp., Katsuwonus pelamis)

1,0

3.4

Tin (anorganisch)

 

3.4.1

Levensmiddelen in blik, met uitzondering van dranken

200

3.4.2

Dranken in blik, met inbegrip van vruchten- en groentesap

100

3.4.3

In blik verpakte babyvoeding en bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen die speciaal voor zuigelingen en peuters bestemd is, met uitzondering van gedroogde producten en producten in poedervorm (3)  (29)

50

3.4.4

In blik verpakte volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (met inbegrip van zuigelingenmelk en opvolgmelk), met uitzondering van gedroogde producten en producten in poedervorm (8)  (29)

50

3.4.5

In blik verpakte dieetvoeding voor medisch gebruik (9)  (29) die speciaal voor zuigelingen bestemd is, met uitzondering van gedroogde producten en producten in poedervorm

50


Afdeling 4:   3-Monochloorpropaan-1,2-diol (3-MCPD)

Levensmiddelen (1)

Maximumgehalte

(μg/kg)

4.1

Gehydrolyseerd plantaardig eiwit (30)

20

4.2

Sojasaus (30)

20


Afdeling 5:   Dioxinen en pcb's (31)

Levensmiddelen

Maximumgehalte

Som van dioxinen (WHO-PCDD/F-TEQ) (32)

Som van dioxinen en dioxineachtige pcb's (WHO-PCDD/F-PCB-TEQ) (32)

5.1

Vlees en vleesproducten (met uitzondering van eetbare slachtafvallen) van de volgende dieren (6)

 

 

runderen en schapen

3,0 pg/g vet (33)

4,5 pg/g vet (33)

pluimvee

2,0 pg/g vet (33)

4,0 pg/g vet (33)

varkens

1,0 pg/g vet (33)

1,5 pg/g vet (33)

5.2

Lever van landdieren zoals bedoeld in punt 5.1 (6), en producten daarvan

6,0 pg/g vet (33)

12,0 pg/g vet (33)

5.3

Vlees van vis en visserijproducten en producten daarvan, met uitzondering van paling of aal (25)  (34). Het maximumgehalte geldt voor schaaldieren, met uitzondering van bruin vlees van krab en met uitzondering van vlees van de kop en borst van kreeft en soortgelijke grote schaaldieren (Nephropidae en Palinuridae)

4,0 pg/g vers gewicht

8,0 pg/g vers gewicht

5.4

Vlees van paling of aal (Anguilla anguilla) en producten daarvan

4,0 pg/g vers gewicht

12,0 pg/g vers gewicht

5.5

Rauwe melk (6) en melkproducten (6), inclusief botervet

3,0 pg/g vet (33)

6,0 pg/g vet (33)

5.6

Kippeneieren en eiproducten (6)

3,0 pg/g vet (33)

6,0 pg/g vet (33)

5.7

Vet van de volgende dieren:

 

 

runderen en schapen

3,0 pg/g vet

4,5 pg /g vet

pluimvee

2,0 pg/g vet

4,0 pg /g vet

varkens

1,0 pg/g vet

1,5 pg /g vet

5.8

Gemengde dierlijke vetten

2,0 pg/g vet

3,0 pg/g vet

5.9

Plantaardige oliën en vetten

0,75 pg/g vet

1,5 pg/g vet

5.10

Mariene oliën (visolie, visleverolie en oliën van andere mariene organismen bestemd voor menselijke consumptie)

2,0 pg/g vet

10,0 pg/g vet


Afdeling 6:   Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

Levensmiddelen

Maximumgehalte

(μg/kg vers gewicht)

6.1

Benzo(a)pyreen  (35)

 

6.1.1

Oliën en vetten (met uitzondering van cacaoboter) die bestemd zijn voor rechtstreekse menselijke consumptie of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen

2,0

6.1.2

Gerookt vlees en gerookte vleesproducten

5,0

6.1.3

Vlees van gerookte vis en gerookte visserijproducten (25)  (36), met uitzondering van tweekleppige weekdieren. Het maximumgehalte geldt voor gerookte schaaldieren, met uitzondering van bruin vlees van krab en met uitzondering van vlees van de kop en borst van kreeft en soortgelijke grote schaaldieren (Nephropidae en Palinuridae)

5,0

6.1.4

Vlees van vis (24)  (25), anders dan gerookte vis

2,0

6.1.5

Schaaldieren, koppotigen, anders dan gerookt (26). Het maximumgehalte geldt voor schaaldieren, met uitzondering van bruin vlees van krab en met uitzondering van vlees van de kop en borst van kreeft en soortgelijke grote schaaldieren (Nephropidae en Palinuridae)

5,0

6.1.6

Tweekleppige weekdieren (26)

10,0

6.1.7

Bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (3)  (29)

1,0

6.1.8

Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, met inbegrip van zuigelingenmelk en opvolgmelk (8)  (29)

1,0

6.1.9

Dieetvoeding voor medisch gebruik (9)  (29), speciaal bestemd voor zuigelingen

1,0


(1)  Voor fruit, groente en granen wordt verwezen naar de levensmiddelen die in de betreffende categorie zijn opgenomen, zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 178/2006 (PB L 29 van 2.2.2006, blz. 3). Dit betekent onder andere dat boekweit (Fagopyrum sp) onder de categorie „granen” valt en boekweitproducten onder „graanproducten”.

(2)  Het maximumgehalte is niet van toepassing voor verse spinazie die zal worden verwerkt en die rechtstreeks in bulk wordt vervoerd van het veld naar het verwerkende bedrijf.

(3)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen zoals gedefinieerd in Richtlijn 96/5/EG van de Commissie van 16 februari 1996 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (PB L 49 van 28.2.1996, blz. 17), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/13/EG (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 33).

(4)  Het maximumgehalte geldt voor het gebruiksklare product (als zodanig verkocht of volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant gereconstitueerd).

(5)  De maximumgehalten gelden voor het eetbare gedeelte van aardnoten en noten. Bij de analyse van aardnoten en noten „in de dop” wordt voor het bepalen van het aflatoxinegehalte aangenomen dat alle verontreiniging zich op het eetbare gedeelte van de noten bevindt.

(6)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22).

(7)  Het maximumgehalte heeft betrekking op de droge stof. De droge stof wordt vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 401/2006.

(8)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen zoals gedefinieerd in Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie van 14 mei 1991 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (PB L 175 van 4.7.1991, blz. 35), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/14/EG (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 37).

(9)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen zoals gedefinieerd in Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie van 25 maart 1999 betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik (PB L 91 van 7.4.1999, blz. 29).

(10)  De maximumgehalten gelden in het geval van melk en melkproducten voor het gebruiksklare product (als zodanig verkocht of volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant gereconstitueerd) en in het geval van andere producten dan melk en melkproducten voor de droge stof. De droge stof wordt vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 401/2006.

(11)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij het Protocol betreffende de voorwaarden en de nadere regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (PB L 157 van 21.6.2005, blz. 29).

(12)  Het maximumgehalte geldt voor producten van de oogst 2005 en daarna.

(13)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad van 10 juni 1991 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten (PB L 149 van 14.6.1991, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij het Protocol betreffende de voorwaarden en de nadere regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie. Het voor deze dranken geldende maximumgehalte aan OTA hangt af van het aandeel wijn en/of druivenmost in het eindproduct.

(14)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2001/112/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 58).

(15)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad van 29 mei 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gedistilleerde dranken (PB L 160 van 12.6.1989, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij het Protocol betreffende de voorwaarden en de nadere regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie.

(16)  Zuigelingen en peuters zoals gedefinieerd in Richtlijn 91/321/EEG en Richtlijn 96/5/EG.

(17)  Uitsluitend voor de toepassing van de maximumgehalten aan deoxynivalenol, zearalenon, T-2- en HT-2-toxine in de punten 2.4, 2,5 en 2.7 omvatten „granen” geen rijst en omvatten „graanproducten” geen rijstproducten.

(18)  Het maximumgehalte is van toepassing op onbewerkte granen die voor eerste bewerking in de handel worden gebracht. Onder „eerste bewerking” wordt een fysieke of thermische behandeling, met uitzondering van drogen, van de graankorrels verstaan. Reinigen, sorteren en drogen worden niet als een „eerste bewerking” beschouwd aangezien er daarbij geen fysieke handeling op de graankorrels zelf wordt uitgeoefend en aangezien de korrels na het reinigen en sorteren heel blijven. Bij geïntegreerde productie- en bewerkingssystemen is het maximumgehalte van toepassing op de onbewerkte granen indien deze een eerste bewerking moeten ondergaan.

(19)  De maximumgehalten zijn van toepassing op granen die vanaf het verkoopseizoen 2005-2006 worden geoogst en overgenomen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 824/2000 van de Commissie van 19 april 2000 tot vaststelling van de procedures voor de overneming van granen door de interventiebureaus, en tot vaststelling van de analysemethoden voor de bepaling van de kwaliteit (PB L 100 van 20.4.2000, blz. 31), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1068/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 65).

(20)  Het maximumgehalte geldt vanaf 1 juli 2007.

(21)  Deze categorie omvat ook soortgelijke producten met een andere naam, bijvoorbeeld griesmeel.

(22)  Deegwaren (droge): deegwaren met een watergehalte van ca. 12 %.

(23)  Het maximumgehalte geldt vanaf 1 oktober 2007.

(24)  In deze categorie opgenomen vis zoals bedoeld in categorie a), met uitzondering van vislever die onder GN-code 0302 70 00 valt, van de lijst in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22), laatstelijk gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33). Op gedroogde, verdunde, verwerkte en/of samengestelde levensmiddelen is artikel 2, leden 1 en 2, van toepassing.

(25)  Indien de vissen bestemd zijn om in hun geheel te worden gegeten, geldt het maximumgehalte voor de hele vis.

(26)  Levensmiddelen zoals omschreven in de categorieën c) en f) van de lijst in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 (onder de betreffende ingang vermelde soorten). Op gedroogde, verdunde, verwerkte en/of samengestelde levensmiddelen is artikel 2, leden 1 en 2, van toepassing.

(27)  Het maximumgehalte geldt na het wassen van het fruit of de groenten en voor het eetbare gedeelte daarvan.

(28)  Het maximumgehalte geldt voor producten van de fruitoogst 2001 en daarna.

(29)  De maximumgehalten gelden voor het product zoals het wordt verkocht.

(30)  Het aangegeven maximumgehalte geldt voor het vloeibare product met 40 % droge stof, hetgeen overeenkomt met een maximumgehalte van 50 μg/kg in de droge stof. Het gehalte moet overeenkomstig het gehalte aan droge stof in het product evenredig worden aangepast.

(31)  Dioxinen (som van polychloordibenzo-para-dioxinen (pcdd’s) en polychloordibenzofuranen (pcdf’s), uitgedrukt in toxiciteitsequivalenten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), onder gebruikmaking van de door de WHO vastgestelde toxiciteitsequivalentiefactoren (WHO-TEF's), en som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s (som van pcdd’s, pcdf’s en polychloorbifenylen (pcb’s), uitgedrukt in toxiciteitsequivalenten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), onder gebruikmaking van de WHO-TEF's. WHO-TEF's voor de beoordeling van de risico's voor de mens, gebaseerd op de conclusies van de bijeenkomst van de WHO in Stockholm, Zweden, 15-18 juni 1997 (Van den Berg et al., (1998) Toxic Equivalency Factors (TEFs) for PCBs, PCDDs, PCDFs for Humans and for Wildlife. Environmental Health Perspectives, 106 (12), 775).

Image

(32)  Bovengrensconcentraties: De bovengrensconcentraties worden berekend in de veronderstelling dat alle onder de bepaalbaarheidsgrens liggende waarden van de verschillende congeneren gelijk zijn aan de bepaalbaarheidsgrens.

(33)  Het maximumgehalte is niet van toepassing op voedingsmiddelen die < 1 % vet bevatten.

(34)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen, zoals omschreven in de categorieën a), b), c), e) en f) van de lijst in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000, met uitzondering van vislever die onder GN-code 0302 70 00 valt.

(35)  Benzo(a)pyreen, waarvoor maximumgehalten worden genoemd, wordt gebruikt als merkstof voor het vóórkomen en effect van carcinogene polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Deze maatregelen vormen derhalve een volledige harmonisatie inzake carcinogene polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de genoemde levensmiddelen in de lidstaten.

(36)  In deze categorie opgenomen levensmiddelen, zoals omschreven in de categorieën b), c), en f) van de lijst in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000.


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/25


VERORDENING (EG) Nr. 1882/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2006

tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle op het nitraatgehalte in bepaalde levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name op artikel 11, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (2) worden maximumgehalten aan nitraten vastgesteld voor spinazie, sla, ijsbergsla, babyvoeding en bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen voor zuigelingen en peuters.

(2)

Bemonstering en monstervoorbereidingsprocedures zijn zeer belangrijk om de gehalten aan nitraten nauwkeurig te kunnen bepalen.

(3)

Er moeten algemene criteria voor de analysemethode worden vastgesteld om te garanderen dat de controlelaboratoria analysemethoden van een vergelijkbaar niveau gebruiken.

(4)

Sla en spinazie zijn zeer bederfelijke producten en het is meestal niet mogelijk de zendingen vast te houden totdat het analyseresultaat van de officiële controle beschikbaar is. Daarom kunnen de bevoegde autoriteiten het in dergelijke gevallen wenselijk en noodzakelijk achten om korte tijd voor de oogst een officiële bemonstering op het veld uit te voeren.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bemonstering, monstervoorbereiding en analyses ten behoeve van de officiële controle op het nitraatgehalte in de in deel I van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 vermelde levensmiddelen worden overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening beschreven methoden uitgevoerd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 776/2006 van de Commissie (PB L 136 van 24.5.2006, blz. 3).

(2)  Zie bladzijde 5 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

METHODEN VOOR BEMONSTERING, MONSTERVOORBEREIDING EN ANALYSE TEN BEHOEVE VAN DE OFFICIËLE CONTROLE OP HET NITRAATGEHALTE IN BEPAALDE LEVENSMIDDELEN

A.   ALGEMENE BEPALINGEN

De officiële controles worden verricht overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 882/2004. Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 882/2004, gelden de volgende algemene bepalingen.

A.1.   Toepassingsgebied

Monsters die bestemd zijn voor officiële controles op het nitraatgehalte in levensmiddelen die zijn opgenomen in afdeling 1 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006, worden genomen overeenkomstig de in deze bijlage beschreven methoden. De aldus rechtstreeks van een veld of een partij verkregen verzamelmonsters worden geacht representatief voor de partijen te zijn.

Op basis van de gehalten die in de laboratoriummonsters worden geconstateerd, wordt vastgesteld of aan de voorschriften wordt voldaan.

A.2.   Definities

In deze bijlage wordt verstaan onder:

A.2.1.

„partij”: een identificeerbare, tegelijkertijd geoogste of in één keer geleverde hoeveelheid van een bepaald levensmiddel waarvan de ambtenaar gemeenschappelijke kenmerken, zoals oorsprong, soort, grondsoort in een gebied van maximaal 2 ha, verpakkingstype, verpakker, verzender of merktekens, heeft geconstateerd;

A.2.2.

„subpartij”: een deel van een grote partij dat voor bemonsteringsdoeleinden van die partij is afgescheiden; elke subpartij moet fysiek van de hoofdpartij gescheiden zijn en moet kunnen worden geïdentificeerd;

A.2.3.

„basismonster of -eenheid”: een hoeveelheid product die op één plaats uit de partij of de subpartij is genomen. Hierbij kan het om een krop sla of een krop spinazie of een handvol jonge blaadjes of een zak afgesneden bladeren gaan;

A.2.4.

„verzamelmonster”: het totaal van alle uit de partij of de subpartij genomen basismonsters;

A.2.5.

„laboratoriummonster”: een monster dat voor het laboratorium bestemd is;

A.2.6.

„veld”: een perceel met dezelfde grondsoort waar dezelfde teeltmethode wordt toegepast en waar zich één enkele soort sla of spinazie in hetzelfde groeistadium bevindt. „Veld” kan in het kader van de bemonsteringsmethode ook als partij worden beschouwd;

A.2.7.

„overdekt perceel”: een perceel dat overdekt wordt door een kas of een polytunnel (een tunnel of kas van plastic of polyethyleen) waar zich één enkele soort sla of spinazie in hetzelfde groeistadium bevindt die tegelijkertijd geoogst moet worden. „Overdekt perceel” kan in het kader van de bemonsteringsmethode ook als „partij” worden beschouwd.

A.3.   Algemene bepalingen

A.3.1.   Personeel

De monsters worden genomen door een door de lidstaat aangewezen gemachtigde.

A.3.2.   Te bemonsteren materiaal

Elke partij die moet worden geanalyseerd, wordt afzonderlijk bemonsterd. Grote partijen (d.w.z. partijen van meer dan 30 t of groter dan 3 ha) worden onderverdeeld in subpartijen, die afzonderlijk moeten worden bemonsterd.

A.3.3.   Voorzorgsmaatregelen

Bij de bemonstering en de bereiding van de monsters wordt voorkomen dat zich veranderingen voordoen:

in het nitraatgehalte, waardoor de analyses of de representativiteit van de verzamelmonsters kunnen worden beïnvloed, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van aarde op sla of spinazie tijdens de bereiding van de monsters;

met betrekking tot de voedselveiligheid en de integriteit van de te bemonsteren partijen.

Voorts worden alle nodige voorzorgsmaatregelen getroffen om de veiligheid van het personeel dat de monsters neemt, te garanderen.

A.3.4.   Basismonsters

De basismonsters worden zoveel mogelijk op verschillende plaatsen uit de partij of de subpartij genomen. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in punt A.3.8 bedoelde verslag vermeld.

A.3.5.   Bereiding van het verzamelmonster

Het verzamelmonster wordt verkregen door de basismonsters door elkaar te mengen.

A.3.6.   Identieke monsters

Van het gehomogeniseerde verzamelmonster worden identieke monsters voor controle-, verhaal- en referentiedoeleinden genomen, mits deze procedure in overeenstemming is met de regelgeving van de lidstaat inzake de rechten van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.

A.3.7.   Verpakking en verzending van de monsters

Elk monster wordt in een verzegelde schone ondoorzichtige plastic zak van inert materiaal geplaatst om vochtverlies te voorkomen en om het op adequate wijze tegen eventuele beschadiging en verontreiniging te beschermen.

Het monster moet binnen 24 uur na de bemonstering naar het laboratorium worden gebracht en wordt tijdens het vervoer koel bewaard. Indien dit niet mogelijk is, wordt het monster diepgevroren en bevroren bewaard (tot maximaal zes weken).

Voorts worden alle extra nodige voorzorgsmaatregelen genomen om verandering in de samenstelling van het monster tijdens vervoer of opslag te voorkomen.

A.3.8.   Verzegeling en etikettering van de monsters

Elk officieel monster wordt op de plaats van bemonstering verzegeld en geïdentificeerd volgens de in de lidstaat geldende voorschriften.

Van elke bemonstering wordt een bemonsteringsverslag opgesteld aan de hand waarvan de bemonsterde partij ondubbelzinnig kan worden geïdentificeerd en de monsternemer vermeldt in het bemonsteringsverslag: soort, teler, productiemethode, bemonsteringsdatum en –plaats, de voor de zending verantwoordelijke exploitant van het levensmiddelenbedrijf en eventuele alle andere voor de analist nuttige gegevens.

A.4.   Verschillende soorten partijen

Levensmiddelen kunnen in de handel worden gebracht in bulk, in recipiënten zoals balen, zakken en kratten, of in afzonderlijke detailverpakkingen. Levensmiddelen mogen in ongeacht welke verpakkingsvorm worden bemonsterd.

B.   BEMONSTERINGSMETHODE

De basismonsters worden zoveel mogelijk op verschillende plaatsen uit de partij of de subpartij genomen.

B.1.   Bemonstering op het veld

Indien de bevoegde autoriteit het noodzakelijk acht de sla of spinazie op het veld te bemonsteren, vindt de bemonstering als volgt plaats.

Basismonsters worden niet genomen van gedeelten die niet representatief lijken voor het veld of het overdekte perceel. Percelen met verschillende grondsoorten, waar verschillende teeltmethoden zijn toegepast, of waar zich verschillende soorten sla of spinazie bevinden, of waar op verschillende tijdstippen geoogst moet worden, worden als afzonderlijke partijen of velden behandeld. Een veld van meer dan 3 ha wordt in subpartijen van 2 ha verdeeld die elk afzonderlijk worden bemonsterd.

Basismonsters worden genomen door in een W- of X-vormig patroon over het veld te gaan. Gewassen op smalle bedden of in een overdekt perceel worden verzameld in een W- of X-vormig patroon uit verscheidene bedden en samengevoegd om zo een verzamelmonster te vormen.

De planten worden op grondhoogte afgesneden.

Het monster omvat minimaal tien planten en het verzamelmonster van tien planten weegt minimaal 1 kg. Het monster omvat slechts eenheden van voor de verkoop vereiste omvang (1). Aarde en niet-eetbare en beschadigde buitenbladeren worden verwijderd.

B.2.   Bemonstering van spinazie, sla, babyvoeding en bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen voor zuigelingen en peuters op de markt

De bemonsteringsmethode wordt toegepast bij partijen van maximaal 25 t.

In het geval van grote partijen (partijen > 30 t) wordt de partij in subpartijen van in beginsel 25 t verdeeld, op voorwaarde dat de subpartij fysiek van de hoofdpartij kan worden gescheiden. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van 25 t, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met ten hoogste 20 % overschrijden. Dit betekent dat de subpartij tussen 15 en 30 t mag wegen. Indien de partij niet fysiek in subpartijen kan worden gescheiden, wordt het monster van de partij genomen.

Het verzamelmonster moet een gewicht van minimaal 1 kg hebben, behalve als dat niet mogelijk is, bijvoorbeeld als een enkele krop of verpakking wordt bemonsterd.

Het minimumaantal basismonsters dat van de partij moet worden genomen, is in tabel 1 aangegeven.

Tabel 1

Minimumaantal van de partij te nemen basismonsters

Gewicht van de partij (in kg)

Minimumaantal basismonsters

Gewicht verzamelmonster (kg)

< 50

3

1

50 tot 500

5

1

> 500

10

1

Indien de partij uit afzonderlijke verpakkingen bestaat, wordt het verzamelmonster samengesteld uit een aantal verpakkingen overeenkomstig tabel 2.

Tabel 2

Aantal verpakkingen (basismonsters) waaruit het verzamelmonster wordt samengesteld indien de partij uit afzonderlijke verpakkingen bestaat

Aantal verpakkingen of eenheden in de partij

Aantal te bemonsteren verpakkingen of eenheden

Minimumgewicht verzamelmonster (kg)

1 tot 25

Eén verpakking of eenheid

1

26 tot 100

Circa 5 %, minimaal twee verpakkingen of eenheden

1

> 100

Circa 5 %, maximaal tien verpakkingen of eenheden

1

Iedere partij of subpartij die gecontroleerd wordt om na te gaan of aan de voorschriften wordt voldaan, wordt afzonderlijk bemonsterd. Indien deze bemonsteringswijze echter onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en nauwkeurig wordt beschreven en gedocumenteerd. De plaats waar een monster uit een partij wordt genomen, wordt bij voorkeur volledig willekeurig gekozen, maar wanneer dit fysiek onmogelijk is, moet een willekeurige plaats worden gekozen uit de toegankelijke delen van de partij.

B.3.   Bemonstering in de detailhandel

De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de in B.2 beschreven bemonsteringsvoorschriften. Indien dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en nauwkeurig wordt beschreven en gedocumenteerd (2).

B.4.   Beoordeling of het maximumgehalte bij een partij of subpartij niet wordt overschreden

Aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de meetonzekerheid en de correctie voor terugvinding;

weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de meetonzekerheid en de correctie voor terugvinding (d.w.z. aan de hand van het analyseresultaat, gecorrigeerd voor terugvinding, minus de uitgebreide meetonzekerheid, wordt nagegaan of aan de voorschriften wordt voldaan).

C.   MONSTERVOORBEREIDING

1.

Bij de bemonstering van verse producten vindt de monstervoorbereiding zo mogelijk binnen 24 uur na de monsterneming plaats. Zo niet, dan wordt het monster bevroren bewaard (tot maximaal zes weken).

2.

Aarde, zwaar verontreinigde en andere niet-eetbare en beschadigde buitenbladeren worden van elk van de afzonderlijke eenheden verwijderd. Het is niet toegestaan monsters te wassen, aangezien hierdoor het nitraatgehalte kan afnemen.

3.

Het volledige monster wordt gehomogeniseerd (de toevoeging van een bekende hoeveelheid water is facultatief). Afhankelijk van de omvang van de gebruikte mengers/snijmolens/hakkers, kunnen één of meer afzonderlijke eenheden worden samengevoegd voor het homogeniseren. Het mengen kan worden vergemakkelijkt door de eenheden vóór de homogenisering te bevriezen en fijn te hakken. Aangetoond moet worden dat het gebruikte homogeniseringsproces tot volledige homogenisering leidt. Een grondige homogenisering is van doorslaggevend belang voor een maximale extractie en terugvinding van nitraat. Alle monsters worden identiek behandeld, ongeacht of zij van het veld of van de detailhandel zijn verkregen.

4.

Eén of meer analysemonsters worden van de samengevoegde slurries genomen ten behoeve van de analyse.

D.   ANALYSEMETHODE, RAPPORTAGE VAN DE RESULTATEN EN DOOR DE LABORATORIA TOE TE PASSEN CONTROLEVOORSCHRIFTEN

D.1.   Definities

Voor de toepassing van deze bijlage gelden de onderstaande definities.

r

=

herhaalbaarheid: waarde waarvoor geldt dat het absolute verschil tussen de resultaten van twee afzonderlijke bepalingen die onder herhaalbaarheidsomstandigheden zijn uitgevoerd (hetzelfde monster, dezelfde persoon, dezelfde apparatuur, hetzelfde laboratorium, en kort na elkaar) met de gekozen waarschijnlijkheid (in principe 95 %) daarbeneden ligt, zodat r = 2,8 × sr

sr

=

standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder herhaalbaarheidsomstandigheden zijn verkregen

RSDr

=

relatieve standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder herhaalbaarheidsomstandigheden zijn verkregen [(sr /

Image

) × 100]

R

=

reproduceerbaarheid: waarde waarvoor geldt dat het absolute verschil tussen de resultaten van afzonderlijke bepalingen die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn uitgevoerd (identiek monstermateriaal, bepalingen met de gestandaardiseerde testmethode uitgevoerd door personen in verschillende laboratoria) met de gekozen waarschijnlijkheid (in principe 95 %) daarbeneden ligt, zodat R = 2,8 × sR

sR

=

standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen

RSDR

=

relatieve standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen [(sR /

Image

) × 100].

D.2.   Algemene voorschriften

De analysemethoden voor de controle op levensmiddelen voldoen aan de bepalingen van de punten 1 en 2 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 882/2004.

D.3.   Specifieke voorschriften

D.3.1.   Extractieprocedure

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de gebruikte extractieprocedure. Aangetoond is dat verscheidene extractieprocedures een doeltreffende extractie van het nitraat waarborgen, zoals bijvoorbeeld de extractiemethode met heet water of met methanol/water (30/70). Extractie met koud water mag slechts worden toegepast indien het analysemonster vóór de extractie is bevroren.

D.3.2.   Prestatiecriteria

De specifieke criteria voor de gebruikte analysemethoden voor de controle op de nitraatgehalten zijn:

Criterium

Concentratiebereik

Aanbevolen waarde

Maximale toegestane waarde

Terugvinding

< 500 mg/kg

60-120 %

 

≥ 500 mg/kg

90-110 %

 

Precisie RSDR

Alle

Zoals afgeleid uit de vergelijking van Horwitz

2 × waarde afgeleid uit de vergelijking van Horwitz

De precisie RSDr kan worden berekend als 0,66 × de precisie RSDR bij de desbetreffende concentratie.

Opmerkingen over de prestatiecriteria

De concentratiebereiken zijn niet aangegeven, aangezien de precisiewaarden voor de desbetreffende concentraties zijn gegeven.

De betrouwbaarheidsparameters worden berekend op basis van de vergelijking van Horwitz, namelijk:

RSDR = 2(1-0,5logC)

waarbij:

RSDR = relatieve standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen [([(sR /Image ) × 100]

C = de concentratie (1 = 100 g/100 g; 0,001 = 1 000 mg/kg).

D.4.   Rapportage van de resultaten, schatting van de meetonzekerheid en berekening van het terugvindingspercentage (3)

Het analyseresultaat wordt al dan niet met een correctie op basis van de terugvinding geregistreerd. De registratiewijze en het terugvindingspercentage moeten worden vermeld. Het voor de terugvinding gecorrigeerde analyseresultaat wordt gebruikt om te controleren of aan de eisen is voldaan.

Het analyseresultaat wordt gerapporteerd als × ± U waarbij × het analyseresultaat en U de uitgebreide meetonzekerheid is.

U is de uitgebreide onzekerheid, met een dekkingsfactor 2, die een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % oplevert.

Deze interpretatievoorschriften met het oog op de aanvaarding of weigering van de partij gelden voor het analyseresultaat van het monster voor officiële controledoeleinden. Op de analyse voor verhaal- en arbitragedoeleinden zijn de nationale voorschriften van toepassing.

D.5.   Door de laboratoria te bieden kwaliteitsgaranties

Het laboratorium moet voldoen aan de bepalingen van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 882/2004.


(1)  De voor de verkoop vereiste omvang voor sla, krulandijvie en andijvie is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1543/2001 van de Commissie van 27 juli 2001 tot vaststelling van de handelsnorm voor sla, krulandijvie en andijvie (PB L 203 van 28.7.2001, blz. 9), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 6/2005 (PB L 2 van 5.1.2005, blz. 3).

(2)  Indien het te bemonsteren deel zo klein is dat geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen. Ook in het geval van voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters kan het verzamelmonster 0,5 kg wegen.

(3)  Voor nadere gegevens over de procedures voor de schatting van de meetonzekerheid en de berekening van het terugvindingspercentage, zie het rapport „Report on the relationship between analytical results, measurement uncertainty, recovery factors and the provisions of EU food and feed legislation” — http://ec.europa.eu/food/food/chemicalsafety/contaminants/report-sampling_analysis_2004_en.pdf


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/32


VERORDENING (EG) Nr. 1883/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2006

tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige pcb's in bepaalde levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name op artikel 11, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (2) worden maximumgehalten aan dioxinen en furanen en voor de som van dioxinen, furanen en dioxineachtige pcb’s in bepaalde levensmiddelen vastgesteld.

(2)

Richtlijn 2002/69/EG van de Commissie van 30 juli 2002 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op dioxinen en de gehaltebepaling van dioxineachtige pcb's in levensmiddelen (3) stelt specifieke bepalingen vast betreffende de bemonsteringsprocedure en de analysemethoden voor de officiële controle.

(3)

Met het oog op de toepassing van nieuwe maximumgehalten voor de som van dioxinen, furanen en dioxineachtige pcb’s moet Richtlijn 2002/69/EG gewijzigd worden. Duidelijkheidshalve is het wenselijk Richtlijn 2002/69/EG door deze nieuwe verordening te vervangen.

(4)

De bij deze verordening vastgestelde bepalingen gelden alleen voor de bemonstering en analyse van dioxinen en dioxineachtige pcb's ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1881/2006 en zijn niet van invloed op de bemonsteringsstrategie en de niveaus en frequenties van bemonstering zoals vastgelegd in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (4). Evenmin zijn zij van invloed op de criteria voor gerichte bemonstering zoals vastgesteld bij Beschikking 98/179/EG van de Commissie van 23 februari 1998 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de officiële bemonstering in het kader van de opsporing van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en dierlijke producten (5).

(5)

Met behulp van een gevalideerde, op grote schaal aanvaarde screeningsmethode met hoge doorvoer kunnen de monsters met hoge gehalten aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s worden uitgeselecteerd. Het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s in deze monsters moet met behulp van een bevestigingsmethode worden bepaald. Daarom moeten er stringente voorschriften voor de bevestigingsmethoden en minimumvoorschriften voor de screeningsmethode worden vastgesteld.

(6)

De bemonstering van zeer grote vissen moet nauwkeurig worden omschreven om een geharmoniseerde methode in de hele Gemeenschap te waarborgen.

(7)

Bij vissen van dezelfde soort die uit hetzelfde gebied afkomstig zijn, kan het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s afhankelijk van de omvang en/of leeftijd van de vis verschillen. Bovendien spreekt het niet vanzelf dat het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige pcb’s in alle delen van de vis gelijk is. Daarom moet bij bemonstering van vissen de bemonstering en monstervoorbereiding nauwkeurig worden omschreven om een geharmoniseerde methode in de hele Gemeenschap te waarborgen.

(8)

Met het oog op een geharmoniseerde handhaving in de gehele Gemeenschap is het van groot belang dat de analyseresultaten op uniforme wijze worden gerapporteerd en geïnterpreteerd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bemonstering ten behoeve van de officiële controle van de in sectie 5 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 vermelde gehalten aan dioxinen, furanen en dioxineachtige pcb’s wordt overeenkomstig de methoden van bijlage I bij deze verordening uitgevoerd.

Artikel 2

De monstervoorbereiding en de analysen ten behoeve van de officiële controle van de in sectie 5 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 vermelde gehalten aan dioxinen, furanen en dioxineachtigepcb’s in levensmiddelen worden overeenkomstig de methoden van bijlage II bij deze verordening uitgevoerd.

Artikel 3

Richtlijn 2002/69/EG wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 776/2006 van de Commissie (PB L 136 van 24.5.2006, blz. 3).

(2)  Zie bladzijde 5 van dit Publicatieblad.

(3)  PB L 209 van 6.8.2002, blz. 5. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/44/EG (PB L 113 van 20.4.2004, blz. 17).

(4)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1).

(5)  PB L 65 van 5.3.1998, blz. 31. Beschikking gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.


BIJLAGE I

BEMONSTERINGSMETHODEN VOOR DE OFFICIËLE CONTROLE OP HET GEHALTE AAN DIOXINEN (PCDD's/PCDF's) EN DIOXINEACHTIGE PCB's IN BEPAALDE LEVENSMIDDELEN

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De monsters voor de officiële controle op de gehalten aan dioxinen (PCDD’s/PCDF’s) en dioxineachtige pcb’s in levensmiddelen worden genomen overeenkomstig de in deze bijlage beschreven methoden. De op die manier verkregen verzamelmonsters worden geacht representatief te zijn voor de partijen of subpartijen waarvan zij zijn genomen. Op basis van de gehalten die in de laboratoriummonsters worden geconstateerd, wordt bepaald of de partijen voldoen aan de maximumgehalten zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen.

2.   DEFINITIES

Partij: identificeerbare hoeveelheid levensmiddel die in één zending is geleverd en waarbij de verantwoordelijke functionaris gemeenschappelijke kenmerken heeft geconstateerd, zoals herkomst, soort, type verpakking, verpakker, verzender of aangebrachte vermeldingen of stempels. In geval van vissen en visserijproducten dienen ook de afmetingen van de vissen vergelijkbaar te zijn. Indien de omvang en/of het gewicht binnen een zending niet vergelijkbaar is, kan de zending nog steeds als een partij worden beschouwd, maar moet er een specifieke bemonsteringsprocedure worden uitgevoerd.

Subpartij: deel van een grote partij dat voor bemonsteringsdoeleinden van die partij is afgescheiden. Elke subpartij moet fysiek gescheiden zijn en identificeerbaar zijn.

Basismonster: hoeveelheid materiaal die op één plaats uit de partij of de subpartij is genomen.

Verzamelmonster: het totaal van alle uit de partij of de subpartij genomen basismonsters.

Laboratoriummonster: een representatief deel of een representatieve hoeveelheid van het verzamelmonster, bestemd voor het laboratorium.

3.   ALGEMENE BEPALINGEN

3.1.   Personeel

De monsters worden genomen door een door de lidstaat aangewezen gemachtigde.

3.2.   Te bemonsteren materiaal

Elke partij of subpartij die moet worden geanalyseerd, wordt afzonderlijk bemonsterd.

3.3.   Voorzorgsmaatregelen

Bij de bemonstering en de bereiding van de monsters moet worden voorkomen dat zich veranderingen voordoen waardoor het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige pcb's kan veranderen of de analytische bepaling of de representativiteit van het verzamelmonster kan worden beïnvloed.

3.4.   Basismonsters

De basismonsters worden zoveel mogelijk op verschillende plaatsen uit de partij of de subpartij genomen. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in punt 3.8 van deze bijlage bedoelde verslag vermeld.

3.5.   Bereiding van het verzamelmonster

Het verzamelmonster wordt verkregen door de basismonsters door elkaar te mengen. Het moet een gewicht van minimaal 1 kg hebben, behalve als dat niet uitvoerbaar is, bijvoorbeeld als één enkele verpakking bemonsterd is.

3.6.   Identieke monsters

Van het gehomogeniseerde verzamelmonster worden identieke monsters voor controle-, verhaal- en referentiedoeleinden genomen, mits deze procedure in overeenstemming is met de regelgeving van de lidstaat inzake de rechten van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf. De grootte van de laboratoriummonsters voor controledoeleinden moet zodanig zijn dat ten minste duploanalysen mogelijk zijn.

3.7.   Verpakking en verzending van de monsters

Elk monster wordt in een schone recipiënt van inert materiaal geplaatst die een degelijke bescherming biedt tegen verontreiniging, verlies van analyten door adsorptie aan de binnenwand van de recipiënt en beschadiging tijdens het vervoer. Voorts worden de nodige voorzorgsmaatregelen genomen om verandering in de samenstelling van het monster tijdens vervoer of opslag te voorkomen.

3.8.   Verzegeling en etikettering van de monsters

Elk officieel monster wordt op de plaats van bemonstering verzegeld en geïdentificeerd volgens de in de lidstaten geldende voorschriften.

Van elke bemonstering wordt een bemonsteringsverslag opgesteld aan de hand waarvan de bemonsterde partij ondubbelzinnig kan worden geïdentificeerd; hierin worden de bemonsteringsdatum en -plaats en alle andere voor de analist nuttige gegevens vermeld.

4.   BEMONSTERING

Bij de gebruikte bemonsteringswijze wordt ervoor gezorgd dat het verzamelmonster representatief is voor de te controleren (sub)partij.

4.1.   Verdeling van partijen in subpartijen

Grote partijen worden in subpartijen verdeeld, mits de subpartij en de partij fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden. Voor producten die in grote bulkzendingen worden verhandeld (zoals plantaardige oliën) geldt tabel 1. Voor de overige producten geldt tabel 2. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden.

Tabel 1

Onderverdeling van partijen in subpartijen bij in bulkzendingen verhandelde producten

Gewicht van de partij (in ton)

Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen

≥ 1 500

500 ton

> 300 en < 1 500

3 subpartijen

≥ 50 en ≤ 300

100 ton

< 50


Tabel 2

Onderverdeling van partijen in subpartijen bij overige producten

Gewicht van de partij (in ton)

Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen

≥ 15

15-30 ton

< 15

4.2.   Aantal basismonsters

Het verzamelmonster (totaal van alle basismonsters) moet een gewicht van minstens 1 kg hebben (zie deel 3.5 van deze bijlage).

Het minimumaantal basismonsters dat van de partij of subpartij dient te worden genomen is in de tabellen 3 en 4 aangegeven.

In geval van onverpakte vloeibare producten moet de partij of subpartij voor zover mogelijk en voor zover dit de kwaliteit van het product niet beïnvloedt, net vóór de bemonstering goed worden gemengd, hetzij handmatig, hetzij mechanisch. In dat geval wordt verondersteld dat de verontreinigingen homogeen over de partij of subpartij zijn verdeeld. Drie basismonsters van een partij of subpartij zijn daarom voldoende om het verzamelmonster te vormen.

De basismonsters moeten van vergelijkbaar gewicht zijn. Het gewicht van het basismonster moet minimaal 100 gram zijn.

Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in punt 3.8 van deze bijlage bedoelde verslag vermeld. Overeenkomstig Beschikking 97/747/EG van de Commissie van 27 oktober 1997 tot vaststelling van de niveaus en frequenties van de monsternemingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG van de Raad, ten behoeve van de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in bepaalde dierlijke producten (1) bedraagt de omvang van het samen te stellen verzamelmonster voor kippeneieren ten minste twaalf eieren (zowel voor onverpakte partijen als voor partijen die uit afzonderlijke verpakkingen bestaan, tabellen 3 en 4).

Tabel 3

Minimumaantal van de partij of subpartij te nemen basismonsters

Gewicht of volume van de partij/subpartij (in kg of liter)

Minimumaantal basismonsters

< 50

3

50 tot 500

5

> 500

10

Indien de partij of subpartij uit afzonderlijke verpakkingen of eenheden bestaat, wordt voor het verzamelmonster een aantal verpakkingen of eenheden genomen overeenkomstig tabel 4.

Tabel 4

Aantal verpakkingen of eenheden (basismonsters) waaruit het verzamelmonster wordt samengesteld indien de partij of subpartij uit afzonderlijke verpakkingen of eenheden bestaat

Aantal verpakkingen of eenheden in de partij/subpartij

Aantal te bemonsteren verpakkingen of eenheden

1 tot 25

minimaal 1 verpakking of eenheid

26 tot 100

circa 5 %, minimaal 2 verpakkingen of eenheden

> 100

circa 5 %, maximaal 10 verpakkingen of eenheden

4.3.   Bijzondere bepalingen voor de bemonstering van partijen die gehele vissen van vergelijkbaar gewicht en vergelijkbare grootte bevatten

Vissen worden geacht een vergelijkbare grootte en vergelijkbaar gewicht te bezitten, indien het verschil in grootte en gewicht niet meer dan 50 % bedraagt.

In tabel 3 wordt aangegeven hoeveel basismonsters van de partij worden genomen. Het verzamelmonster (totaal van alle basismonsters) moet een gewicht van minstens 1 kg hebben (zie punt 3.5).

Als de te bemonsteren partij kleine vissen (met een gewicht van < circa 1 kg per vis) bevat, wordt de hele vis als basismonster genomen om het verzamelmonster te vormen. Als het resulterende verzamelmonster meer dan 3 kg weegt, mogen de basismonsters bestaan uit het middendeel (met een minimumgewicht van 100 gram per stuk) van de vissen van het verzamelmonster. Het totale deel waarop het maximumgehalte van toepassing is, wordt gebruikt voor de homogenisering van het monster.

Het middendeel van de vis is waar het zwaartepunt ligt. Dit is meestal gelegen bij de rugvin (als de vis een rugvin bezit) of halverwege tussen de kieuwopening en de aars.

Als de te bemonsteren partij grotere vissen (met een gewicht van meer dan circa 1 kg per vis) bevat, bestaat het basismonster uit het middendeel van de vis. Elk basismonster weegt minstens 100 gram.

Bij middelgrote vissen (circa 1-6 kg) wordt als basismonster een moot van de vis van de ruggengraat tot de buik in het middendeel van de vis genomen.

Bij zeer grote vissen (> circa 6 kg) wordt het basismonster genomen van het vlees van de rechterdorsolaterale spier (vooraanzicht) in het middendeel van de vis. Als er ernstige economische schade ontstaat doordat een dergelijk gedeelte van het middendeel van de vis wordt genomen, wordt het voldoende geacht om drie basismonsters van elk 350 gram te nemen afhankelijk van de omvang van de partij, dan wel een gelijkwaardig gedeelte van het spiervlees dichtbij het staartdeel en het spiervlees dichtbij het kopdeel van één vis te nemen om een basismonster te vormen dat representatief is voor het gehalte aan dioxinen in de hele vis.

4.4.   Bemonstering van partijen vis die gehele vissen van verschillend gewicht en/of verschillende grootte bevatten

De bepalingen van punt 4.3 wat betreft monstersamenstellling zijn van toepassing.

Als een grootte- of gewichtsklasse/-categorie overheerst (circa 80 % of meer van de partij), wordt het monster genomen van vissen van de overheersende grootte of het overheersende gewicht. Dit monster wordt beschouwd als representatief voor de gehele partij.

Indien geen bepaalde grootte- of gewichtsklasse/-categorie overheerst, moet erop worden toegezien dat de voor het monster uitgekozen vissen representatief voor de zending zijn. Het „Guidance document for the sampling of lots of fish containing whole fishes of different size and/or weight” (2) bevat specifieke richtsnoeren voor dergelijke gevallen.

4.5.   Bemonstering in de detailhandel

De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in deel 4.2 van deze bijlage.

Is dit niet mogelijk, dan kan in de detailhandel een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits deze een voldoende representativiteit voor de bemonsterde partij of subpartij biedt.

5.   OVEREENSTEMMING VAN DE PARTIJ OF SUBPARTIJ MET DE EISEN

De partij wordt aanvaard als het analyseresultaat van één analyse het in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgestelde respectieve maximumgehalte aan dioxinen en de som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s niet overschrijdt, rekening houdend met de meetonzekerheid.

De partij is niet in overeenstemming met het in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgelegde maximumgehalte als de door een duplobepaling (3) bevestigde bovengrens (4) van het analyseresultaat buiten redelijke twijfel groter is dan dat maximumgehalte, rekening houdend met de meetonzekerheid.

Met de meetonzekerheid kan op een van de volgende wijzen rekening worden gehouden:

door de uitgebreide onzekerheid te berekenen met een dekkingsfactor 2, wat een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % oplevert. Een partij of subpartij voldoet niet aan de voorschriften als de gemeten waarde minus de onzekerheid boven het toelaatbare gehalte ligt. Bij een afzonderlijke bepaling van dioxinen en dioxineachtige pcb’s moet de som van de geschatte uitgebreide onzekerheid van de afzonderlijke analyseresultaten van dioxinen en dioxineachtige pcb’s worden gebruikt voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s;

door de beslissingsgrens (CCα) te bepalen overeenkomstig Beschikking 2002/657/EG van de Commissie van 12 augustus 2002 ter uitvoering van Richtlijn 96/23/EG van de Raad wat de prestaties van analysemethoden en de interpretatie van resultaten betreft (5) (punt 3.1.2.5. van de bijlage — stoffen waarvoor een toelaatbaar gehalte is vastgesteld). Een partij of subpartij voldoet niet aan de voorschriften als de gemeten waarde gelijk is aan of boven de CCα ligt.

Deze interpretatievoorschriften gelden voor het analyseresultaat van het monster voor officiële controledoeleinden. Op de analyse voor verhaal- en arbitragedoeleinden zijn de nationale voorschriften van toepassing.


(1)  PB L 303 van 6.11.1997, blz. 12.

(2)  http://ec.europa.eu/food/food/chemicalsafety/contaminants/dioxins_en.htm

(3)  De duplobepaling is noodzakelijk om de mogelijkheid van interne kruisverontreiniging of een onbedoelde verwisseling van monsters uit te sluiten. De eerste bepaling, waarbij de meetonzekerheid in aanmerking wordt genomen, wordt gebruikt voor de controle op de naleving.

Indien de analyse wordt gedaan in verband met een incident met dioxineverontreiniging, kan de bevestiging door middel van de duplobepaling komen te vervallen als de voor de analyse geselecteerde monsters via traceerbaarheid terug te voeren zijn op dat incident.

(4)  Om de bovengrens te berekenen wordt de bijdrage van elke niet-bepaalde congeneer aan de Toxic Equivalent (TEQ) gelijkgesteld aan de bepaalbaarheidsgrens. Om de ondergrens te berekenen wordt de bijdrage van elke niet-bepaalde congeneer aan de TEQ gelijkgesteld aan nul.

Om de middelwaarde te berekenen wordt de bijdrage van elke niet-bepaalde congeneer aan de TEQ gelijkgesteld aan de helft van de bepaalbaarheidsgrens.

(5)  PB L 221 van 17.8.2002, blz. 8. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2004/25/EG (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 38).


BIJLAGE II

MONSTERVOORBEREIDING EN VOORSCHRIFTEN VOOR DE ANALYSEMETHODEN DIE WORDEN GEBRUIKT VOOR DE OFFICIËLE CONTROLE OP HET GEHALTE AAN DIOXINEN (PCDD's/PCDF's) EN DIOXINEACHTIGE PCB's IN BEPAALDE LEVENSMIDDELEN

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De voorschriften in deze bijlage gelden voor de analyse van levensmiddelen voor de officiële controle op het gehalte aan dioxinen (polychloordibenzo-p-dioxinen (PCDD's), en polychloordibenzofuranen (PCDF's) en dioxineachtige pcb’s.

De aanwezigheid van dioxinen in levensmiddelen kan worden nagegaan aan de hand van een screeningsmethode waarmee monsters met een gehalte aan dioxinen en dioxineachtige pcb's dat minder dan 25 % onder het betrokken maximumgehalte ligt of dat overschrijdt, worden uitgeselecteerd. De dioxineconcentratie en de som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s in deze uitgeselecteerde monsters moeten worden bepaald of bevestigd met behulp van een bevestigingsmethode.

Screeningsmethoden zijn methoden die worden gebruikt om de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige pcb's op het betrokken concentratieniveau vast te stellen. Met deze methoden kunnen in korte tijd veel monsters worden verwerkt en ze worden gebruikt om uit grote aantallen monsters die monsters te selecteren die mogelijk positief reageren. Zij zijn er specifiek op gericht fout-negatieve resultaten te vermijden.

Bevestigingsmethoden zijn methoden die volledige of aanvullende informatie leveren voor de ondubbelzinnige identificatie en bepaling van dioxinen en dioxineachtige pcb's op het betrokken concentratieniveau.

2.   ACHTERGROND

De concentraties van de verschillende stoffen in een monster worden elk met de respectieve, door de Wereldgezondheidsorganisatie vastgestelde en in het aanhangsel bij deze bijlage vermelde toxische-equivalentiefactor (TEF) vermenigvuldigd en vervolgens bij elkaar opgeteld ter verkrijging van de totale concentratie aan dioxineachtige verbindingen, uitgedrukt in toxische equivalenten (TEQ's).

Met het oog op de toepassing van deze richtlijn is de aanvaarde specifieke bepaalbaarheidsgrens van een afzonderlijke congeneer gelijk aan de concentratie van een analyt in een monsterextract die voor de twee te meten ionen een instrumentele respons geeft met een signaal-ruisverhouding van 3:1 voor het zwakste signaal, waarbij voldaan wordt aan de basiseisen zoals retentietijd en isotopenverhouding overeenkomstig de bepalingsmethode die wordt beschreven in EPA method 1613 revision B.

3.   KWALITEITSBORGINGVOORSCHRIFTEN VOOR DE MONSTERVOORBEREIDING

Er moeten maatregelen worden genomen om kruiscontaminatie in elke fase van de bemonsterings- en analyseprocedure te voorkomen.

De monsters moeten worden bewaard en vervoerd in recipiënten van glas, aluminium, polypropyleen of polyethyleen. Sporen papierstof moeten van de monsterrecipiënt verwijderd worden. Het glaswerk moet worden gespoeld met oplosmiddelen die van tevoren op de aanwezigheid van dioxinen zijn gecontroleerd.

De levensmiddelmonsters moeten zodanig worden bewaard en vervoerd dat de integriteit ervan bewaard blijft.

Voor zover nodig wordt elk laboratoriummonster fijngemalen en zorgvuldig gemengd zodat een volledig homogeen product ontstaat (bv. zo fijn gemalen dat het een zeef met mazen van 1 mm kan passeren); als het vochtgehalte te hoog is, moeten de monsters voor het malen worden gedroogd.

Er moet een blancobepaling worden verricht door de gehele analyseprocedure met weglating van het monster uit te voeren.

Er moet een voldoende grote hoeveelheid monster worden geëxtraheerd om aan de eisen inzake gevoeligheid te voldoen.

De voor de producten in kwestie gebruikte specifieke monsterbereidingsprocedures moeten worden gevalideerd volgens internationaal aanvaarde richtsnoeren.

Bij vis moet de huid worden verwijderd, aangezien het maximumgehalte geldt voor spiervlees zonder huid. Het is echter noodzakelijk alle restanten van spiervlees en vetweefsel aan de binnenkant van de huid zorgvuldig en volledig van de huid te schrapen en deze resten spiervlees en vetweefsel aan het te analyseren monster toe te voegen.

4.   VOORSCHRIFTEN VOOR DE LABORATORIA

De laboratoria moeten de prestaties aantonen van een methode in de buurt van het betrokken concentratieniveau, bv. 0,5-maal, 1-maal en 2-maal het betrokken concentratieniveau met een aanvaardbare variatiecoëfficiënt voor herhaalde analyse. Zie deel 5 voor de bijzonderheden met betrekking tot de acceptatiecriteria.

De bepaalbaarheidsgrens voor een bevestigingsmethode dient ongeveer een vijfde van het betrokken concentratieniveau te zijn.

Bij wijze van interne kwaliteitsborging moeten voortdurend blancobepalingen en bepalingen op verrijkte monsters of controlemonsters (bij voorkeur gecertificeerde referentiematerialen, indien beschikbaar) worden uitgevoerd.

De geschiktheid van het laboratorium moet worden aangetoond doordat het steeds met goed gevolg deelneemt aan interlaboratoriumonderzoeken voor de gehaltebepaling van dioxinen en dioxineachtige pcb's in de betrokken matrices (levensmiddelen en diervoeders).

De laboratoria moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 door een erkende instantie die werkt volgens ISO-handleiding 58 geaccrediteerd zijn om te garanderen dat zij kwaliteitsborging op hun analysen toepassen. De laboratoria moeten geaccrediteerd zijn overeenkomstig de norm ISO/IEC/17025.

5.   VOORSCHRIFTEN VOOR EEN ANALYSEMETHODE VOOR DIOXINEN EN DIOXINEACHTIGE PCB's

Basisvoorschriften voor de acceptatie van analysemethoden:

Hoge gevoeligheid en lage aantoonbaarheidsgrenzen. Voor PCDD's en PCDF's moeten de aantoonbaarheidsgrenzen in het picogram TEQ-gebied (10-12 g) liggen in verband met de extreme toxiciteit van sommige van deze verbindingen. Het is bekend dat pcb's in hogere concentraties voorkomen dan PCDD's en PCDF's. Voor de meeste pcb-congeneren is een gevoeligheid in het nanogramgebied (10-9 g) al voldoende. Voor de bepaling van de sterker toxische dioxineachtige pcb-congeneren (met name non-ortho-gesubstitueerde congeneren) moet echter dezelfde gevoeligheid worden gehaald als voor PCDD's en PCDF's.

Hoge selectiviteit (specificiteit). PCDD's, PCDF's en dioxineachtige pcb's moeten kunnen worden onderscheiden van tal van andere stoffen die ook worden geëxtraheerd en de bepaling kunnen storen, en die aanwezig zijn in concentraties die enkele orden van grootte hoger kunnen liggen dan de concentraties van de te bepalen analyten. Bij gaschromatografie-massaspectrometriemethoden (GC/MS) moet onderscheid kunnen worden gemaakt tussen de verschillende congeneren, bijvoorbeeld tussen toxische congeneren (zoals de zeventien 2,3,7,8-gesubstitueerde PCDD's en PCDF's en dioxineachtige pcb's) en andere congeneren. Met behulp van bioassays kunnen de TEQ-waarden selectief als de som van PCDD's, PCDF's en dioxineachtige pcb's worden bepaald.

Grote nauwkeurigheid (juistheid en precisie). De bepaling moet een betrouwbare schatting van de werkelijke concentratie in een monster opleveren. Grote nauwkeurigheid (nauwkeurigheid van de meting: de mate van overeenstemming tussen het meetresultaat en de werkelijke of toegekende waarde van de te meten grootheid) is vereist om afwijzing van een analyse-uitkomst van een monster op grond van de geringe betrouwbaarheid van de raming van de TEQ's te voorkomen. De nauwkeurigheid wordt uitgedrukt als juistheid (verschil tussen de gemiddelde waarde die is gemeten voor een analyt in een gecertificeerd referentiemateriaal en zijn gecertificeerde waarde, uitgedrukt als percentage van deze laatste waarde) en precisie (RSDR = de relatieve standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen).

Tot de screeningsmethoden behoren bioassays en GC/MS-methoden; als bevestigingsmethoden worden hogeresolutiegaschromatografie/hogeresolutie-massaspectrometriemethoden (HRGC/HRMS) gebruikt. Bij de totale TEQ-waarde moet aan de volgende criteria voldaan worden:

 

Screeningsmethoden

Bevestigingsmethoden

Percentage fout-negatieve uitslagen

< 1 %

 

Juistheid

 

– 20 % tot + 20 %

Precisie (RSDR)

< 30 %

< 15 %

6.   SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR SCREENINGS- EN BEVESTIGINGSMETHODEN (GC/MS)

Aan het begin van de analyseprocedure, bijvoorbeeld vóór de extractie, moeten 13C-gelabelde 2,3,7,8-chloorgesubstitueerde interne PCDD/F-standaarden en 13C-gelabelde interne dioxineachtige pcb-standaarden worden toegevoegd om de analysemethode te valideren. Er moet ten minste één congeneer voor elk van de tetra- tot octagechloreerde homologe groepen voor PCDD/F's en ten minste één congeneer voor elk van de homologe groepen voor dioxineachtige pcb's worden toegevoegd (een andere mogelijkheid is het toevoegen van ten minste één congeneer voor elke voor de bepaling van PCDD/F's en dioxineachtige pcb's gebruikte functie voor meting van massaspectrometrisch geselecteerde ionen). Er is een duidelijke voorkeur, zeker in het geval van bevestigingsmethoden, voor het gebruik van alle zeventien 13C-gelabelde 2,3,7,8-gesubstitueerde interne PCDD/F-standaarden en alle twaalf 13C-gelabelde interne dioxineachtige pcb-standaarden.

De relatieve responsfactoren moeten ook worden bepaald voor congeneren waarvoor geen 13C-gelabeld analogon is toegevoegd onder gebruikmaking van geschikte ijkoplossingen.

In geval van levensmiddelen van plantaardige oorsprong en levensmiddelen van dierlijke oorsprong die minder dan 10 % vet bevatten, moeten de interne standaarden vóór de extractie worden toegevoegd. Bij levensmiddelen van dierlijke oorsprong die meer dan 10 % vet bevatten, kunnen de interne standaarden hetzij vóór de extractie worden toegevoegd, hetzij na de vetextractie. Er moet een geschikte validatie van de extractie-efficiëntie worden uitgevoerd, afhankelijk van het stadium waarin interne standaarden worden geïntroduceerd en van de vraag of de resultaten op product- of vetbasis worden weergegeven.

Voordat de GC/MS-analyse wordt uitgevoerd, moeten een of twee standaarden (surrogaten) worden toegevoegd ter bepaling van de terugvinding.

Bepaling van de terugvinding is noodzakelijk. Voor bevestigingsmethoden moet de terugvinding van de verschillende interne standaarden tussen 60 en 120 % liggen. Lagere of hogere terugvindingspercentages voor bepaalde congeneren, met name voor sommige hepta- en octagechloreerde dibenzodioxinen en dibenzofuranen, kunnen worden geaccepteerd mits hun bijdrage tot de TEQ-waarde niet meer dan 10 % van de totale TEQ-waarde (gebaseerd op de som van PCDD/F’s en dioxineachtige pcb’s) bedraagt. Voor screeningsmethoden moet de terugvinding tussen de 30 en 140 % liggen.

De dioxinen moeten met behulp van geschikte chromatografische technieken worden gescheiden van storende chloorverbindingen zoals niet-dioxineachtige pcb's en gechloreerde difenylethers (bij voorkeur met behulp van een florisil-, aluminiumoxide- en/of koolstofkolom).

De gaschromatografische scheiding van de isomeren moet voldoende zijn (< 25 % piek-piek tussen 1,2,3,4,7,8-HxCDF en 1,2,3,6,7,8-HxCDF).

De bepaling dient te gebeuren volgens EPA Method 1613 revision B: Tetra- through octa-chlorinated dioxins and furans by isotope dilution HRGC/HRMS of een methode met gelijkwaardige prestatiecriteria.

Het verschil tussen de bovengrens en de ondergrens mag niet meer dan 20 % bedragen voor levensmiddelen met een dioxineverontreiniging van omstreeks 1 pg WHO-TEQ/g vet (gebaseerd op de som van PCDD's/PCDF’s en dioxineachtige pcb’s). Voor levensmiddelen met een laag vetgehalte gelden dezelfde eisen voor een verontreiniging van omstreeks 1 pg WHO-TEQ/g product. Voor geringe verontreinigingen, bv. 0,50 pg WHO-TEQ/g product, mag het verschil tussen de bovengrens en de ondergrens 25 tot 40 % bedragen.

7.   SCREENINGSMETHODEN

7.1.   Inleiding

Er kunnen verschillende benaderingen worden gevolgd voor de screeningsmethode: een echte screening en een kwantitatieve benadering.

Screening

De respons van de monsters wordt vergeleken met die van een referentiemonster op het betrokken concentratieniveau. Monsters die een kleinere respons vertonen dan het referentiemonster worden als negatief aangemerkt, monsters met een grotere respons als verdacht positief. Eisen:

In elke testreeks moeten een blanco en een referentiemonster worden meegenomen, die op hetzelfde moment onder identieke omstandigheden worden geëxtraheerd en onderzocht. Het referentiemonster moet een duidelijk verhoogde respons te zien geven in vergelijking met een blanco.

Er moeten extra referentiemonsters met een concentratie van 0,5-maal en 2-maal het betrokken concentratieniveau worden onderzocht om aan te tonen dat de test in het voor de controle van het betrokken concentratieniveau relevante concentratiebereik voldoet.

Bij het onderzoeken van andere matrices moet nagegaan worden of de referentiemonsters geschikt zijn, bij voorkeur door monsters te onderzoeken waarvan met HRGC/HRMS is aangetoond dat zij een TEQ-waarde van ongeveer die dat van het referentiemonster hebben, dan wel een tot die concentratie verrijkt blancomonster.

Aangezien er bij bioassays geen interne standaarden kunnen worden gebruikt, moeten herhaalbaarheidstesten worden uitgevoerd om gegevens te verkrijgen over de standaardafwijking binnen één testreeks. De variatiecoëfficiënt moet kleiner dan 30 % zijn.

Voor bioassays moeten de doelverbindingen, de mogelijke storingen en de maximaal toelaatbare blancowaarden worden vastgesteld.

Kwantitatieve benadering

Voor de kwantitatieve benadering zijn standaardverdunningsreeksen, clean-up en bepaling in duplo of triplo, alsmede blanco- en terugvindingsbepalingen nodig. Het resultaat kan worden uitgedrukt als TEQ, waarbij wordt aangenomen dat de verbindingen die het signaal geven aan het TEQ-principe voldoen. Dit kan worden gedaan door met TCDD (of een standaardmengsel dioxinen/furanen/dioxineachtige pcb’s) een ijkkromme te maken om het TEQ-gehalte in het extract en dus in het monster te berekenen. Het resultaat wordt vervolgens gecorrigeerd voor het TEQ-gehalte dat voor een blancomonster is berekend (om te corrigeren voor onzuiverheden afkomstig van de gebruikte oplosmiddelen en chemicaliën) en de terugvinding (berekend uit het TEQ-gehalte in een kwaliteitscontrolemonster met een concentratie omstreeks het betrokken concentratieniveau). N.B.: het schijnbare verlies in de terugvinding kan ten dele te wijten zijn aan matrixeffecten en/of verschillen tussen de TEF-waarden in de bioassays en de officiële TEF-waarden die door de WHO zijn vastgesteld.

7.2.   Voorschriften voor screeningsmethoden

Voor screening kunnen GC/MS-methoden en bioassays worden gebruikt. Voor GC/MS-methoden moeten de in punt 6 beschreven voorschriften worden gebruikt. Voor bioassays op basis van cellen zijn specifieke voorschriften vastgelegd in punt 7.3 van deze bijlage en voor bioassays op basis van kits in punt 7.4 van deze bijlage.

Er moet informatie beschikbaar zijn over het aantal fout-positieve en fout-negatieve uitslagen in een groot aantal monsters onder en boven het maximumniveau of actieniveau in vergelijking met het TEQ-gehalte dat met behulp van een bevestigingsmethode is bepaald. Het werkelijke percentage fout-negatieve uitslagen moet kleiner dan 1 % zijn. Het percentage fout-positieve monsters moet zo klein zijn dat gebruik als screeningstest zinvol is.

Positieve resultaten moeten altijd door middel van een bevestigingsmethode (HRGC/HRMS) bevestigd worden. Daarnaast moeten monsters uit een groot TEQ-bereik worden bevestigd met HRGC/HRMS (ongeveer 2-10 % van de negatieve monsters). Er moet informatie over de overeenstemming tussen de bioassay- en HRGC/HRMS-resultaten worden verstrekt.

7.3.   Specifieke voorschriften voor bioassays op basis van cellen

Bij het uitvoeren van een bioassay is voor elke testrun een reeks referentieconcentraties van TCDD of een mengsel van dioxinen/furanen/dioxineachtige pcb’s vereist (volledige dosis-responscurve met R2 > 0,95). Voor screeningsdoeleinden kan echter ook een gedetailleerdere curve voor het lage-concentratiebereik worden gebruikt voor het analyseren van monsters met een laag gehalte.

Voor het resultaat van de bioassay over een constant tijdsinterval moet een TCDD-referentieconcentratie (ongeveer driemaal de bepaalbaarheidsgrens) op een kwaliteitscontroleformulier worden gebruikt. Een andere mogelijkheid is de relatieve respons van een referentiemonster ten opzichte van de TCDD-ijklijn, aangezien de respons van de cellen van tal van factoren kan afhangen.

Voor elk soort referentiemateriaal moeten kwaliteitscontrolekaarten worden bijgehouden en gecontroleerd om na te gaan of het resultaat in overeenstemming is met de aangegeven richtsnoeren.

Met name voor kwantitatieve berekeningen moet de inductie van de gebruikte monsterverdunning in het lineaire gebied van de ijkkromme liggen. Monsters die boven het lineaire gebied van de ijkkromme liggen, moeten worden verdund en opnieuw worden gemeten. Daarom moeten er telkens ten minste drie verdunningen worden gemeten.

De standaardafwijking mag voor een triplobepaling bij elke monsterverdunning niet meer zijn dan 15 % en bij drie onafhankelijke experimenten niet meer dan 30 %.

De aantoonbaarheidsgrens kan worden gesteld op driemaal de standaardafwijking van de oplosmiddelblanco of het achtergrondniveau. Een andere mogelijkheid is hiervoor de concentratie te nemen die in de ijkkromme van de testdag overeenkomt met een respons die boven de achtergrond ligt (een inductie van vijfmaal de respons van de oplosmiddelblanco). De bepaalbaarheidsgrens kan worden gesteld op vijf- tot zesmaal de standaardafwijking van de oplosmiddelblanco of het achtergrondniveau; ook kan hiervoor de concentratie worden genomen die in de ijkkromme van de testdag overeenkomt met een respons die boven de achtergrond ligt (een inductie van tienmaal de respons van de oplosmiddelblanco).

7.4.   Specifieke voorschriften voor bioassays op basis van kits

Er dient voor te worden gezorgd dat de bioassays op basis van kits gevoelig en betrouwbaar genoeg zijn om te worden gebruikt bij levensmiddelen.

De aanwijzingen van de fabrikant voor de monstervoorbereiding en de analysen moeten worden opgevolgd.

Testkits waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken, mogen niet worden gebruikt.

Materiaal of componenten die bedoeld zijn voor andere kits, mogen niet worden gebruikt.

De testkits moeten worden opgeslagen binnen het aangegeven temperatuurbereik en worden gebruikt bij de aangegeven gebruikstemperatuur.

De aantoonbaarheidsgrens voor een immunoassay wordt bepaald als de som van het gemiddelde en driemaal de standaardafwijking, verkregen uit tien herhaalde blancoanalysen, gedeeld door de helling van de lineaire regressievergelijking.

In het laboratorium moeten proeven worden uitgevoerd op referentiestandaarden om na te gaan of de respons van de standaard in de test in een aanvaardbaar bereik ligt.

8.   RAPPORTAGE VAN DE RESULTATEN

Voor zover de gebruikte analyseprocedure dit toelaat, moeten de analyseresultaten de concentratieniveaus van de afzonderlijke PCDD/F- en pcb-congeneren bevatten en worden gerapporteerd als „ondergrens”, „bovengrens” en „middelwaarde” teneinde voldoende details te verstrekken om de resultaten al naar de gestelde eisen te kunnen interpreteren.

Het verslag moet ook het vetgehalte van het monster en de voor vetextractie gehanteerde methode omvatten.

De terugvindingspercentages van de verschillende interne standaarden moeten beschikbaar worden gesteld ingeval de terugvindingspercentages buiten het in punt 6 aangegeven bereik liggen, wanneer het maximumniveau wordt overschreden en in andere gevallen op verzoek.

Daar de meetonzekerheid bij de beslissing of het monster aan de eisen voldoet, in aanmerking moet worden genomen, moet deze parameter ook ter beschikking worden gesteld. Derhalve dienen de analyseresultaten te worden vermeld als „x ± U”, waarbij x het analyseresultaat is en U de uitgebreide meetonzekerheid, met een dekkingsfactor 2, zodat een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % wordt verkregen. Bij een afzonderlijke bepaling van dioxinen en dioxineachtige pcb’s moet de som van de geschatte uitgebreide onzekerheid van de afzonderlijke analyseresultaten van dioxinen en dioxineachtige pcb’s worden gebruikt voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s.

Als de meetonzekerheid door de toepassing van CCα (zie deel 5 van bijlage I) in aanmerking wordt genomen, dient deze parameter te worden aangegeven.

De resultaten worden in dezelfde eenheden en met (minimaal) hetzelfde aantal significante cijfers weergegeven als de in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgestelde maximumgehalten.

Aanhangsel bij bijlage II

Tabel TEF's van de WHO voor de beoordeling van de risico's voor de mens, gebaseerd op de conclusies van de bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie in Stockholm, Zweden, 15-18 juni 1997 (Van den Berg e.a., (1998) Toxic Equivalency Factors (TEFs) for PCBs, PCDDs, PCDFs for Humans and for Wildlife. Environmental Health Perspectives, 106(12), 775)

Congeneer

TEF-waarde

Dibenzo-p-dioxinen (PCDD's)

2,3,7,8-TCDD

1

1,2,3,7,8-PeCDD

1

1,2,3,4,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDD

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

0,01

OCDD

0,0001

Dibenzofuranen (PCDF's)

2,3,7,8-TCDF

0,1

1,2,3,7,8-PeCDF

0,05

2,3,4,7,8-PeCDF

0,5

1,2,3,4,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDF

0,1

2,3,4,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

0,01

1,2,3,4,7,8,9-HpCDF

0,01

OCDF

0,0001

„Dioxineachtige” pcb's: non-ortho-pcb's + mono-ortho-pcb's

Non-ortho-pcb's

pcb 77

0,0001

pcb 81

0,0001

pcb 126

0,1

pcb 169

0,01

Mono-ortho-pcb's

pcb 105

0,0001

pcb 114

0,0005

pcb 118

0,0001

pcb 123

0,0001

pcb 156

0,0005

pcb 157

0,0005

pcb 167

0,00001

pcb 189

0,0001

Gebruikte afkortingen: „T” = tetra; „Pe” = penta; „Hx” = hexa; „Hp” = hepta; „O” = octa; „CDD” = chloordibenzodioxine; „CDF” = chloordibenzofuran; „CB” = chloorbifenyl.


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/44


VERORDENING (EG) Nr. 1884/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2006

houdende wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2402/96, (EG) 2449/96 en (EG) 2390/98 wat betreft het beheer van de invoertariefcontingenten voor maniok en zoete aardappelen (bataten)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Besluit 96/317/EG van de Raad van 13 mei 1996 betreffende de aanvaarding van de resultaten van het overleg met Thailand in het kader van artikel XXIII van de GATT (1), en met name op artikel 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL, die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (2), en met name op artikel 1, lid 1,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten), en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98 (3), en met name op artikel 5,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (4), en met name op artikel 9, lid 2, en artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (5) is van toepassing op invoercertificaten voor de tariefcontingentperioden die op of na 1 januari 2007 beginnen.

(2)

De bij Verordening (EG) nr. 1301/2006 vastgestelde gemeenschappelijke voorschriften, met name de bepalingen inzake de aanvragen, de kwaliteit van de aanvrager, en de afgifte van certificaten, waarbij de geldigheidsduur van de certificaten is beperkt tot de laatste dag van de geldigheidsperiode van de tariefcontingentperiode, zijn van toepassing, onverminderd de aanvullende voorwaarden of de afwijkingen die door de sectorale verordeningen zijn ingesteld. Om te voorkomen dat de voorschriften in bepaalde sectorale verordeningen uiteenlopen, moeten Verordening (EG) nr. 2402/96 van de Commissie van 17 december 1996 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van bepaalde jaarlijkse tariefcontingenten voor bataten (zoete aardappelen) en maniokzetmeel (6), Verordening (EG) nr. 2449/96 van de Commissie van 18 december 1996 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van bepaalde jaarlijkse tariefcontingenten voor producten van de GN-codes 0714 10 91, 0714 10 99, 0714 90 11 en 0714 90 19, van oorsprong uit andere derde landen dan Thailand (7) en Verordening (EG) nr. 2390/98 van de Commissie van 5 november 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1706/98 van de Raad ten aanzien van de regeling voor de invoer van bepaalde graansubstituten en verwerkte producten op basis van granen en rijst, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) of uit de landen en gebieden overzee (LGO), en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 2245/90 (8) derhalve worden gewijzigd, teneinde de volgnummers van ieder contingent en ieder subcontingent te preciseren en om de toepasselijke specifieke voorschriften opnieuw vast te stellen, met name die inzake de opstelling van de certificaataanvragen en de afgifte en de geldigheidsduur ervan en de mededeling van de informatie aan de Commissie.

(3)

Deze maatregelen moeten met ingang van 1 januari 2007 worden toegepast, aangezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 vanaf die datum van toepassing is.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2402/96 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De volgende volgnummers worden toegekend aan de in de eerste alinea bedoelde contingenten:

volgnummer 09.4014 voor het in punt 1) bedoelde contingent,

volgnummer 09.4013 voor het in punt 2) bedoelde contingent,

volgnummer 09.4064 voor de in punt 3) bedoelde 10 000 ton maniokzetmeel, en de 500 ton maniokzetmeel die overeenkomstig punt 4) niet voor Thailand zijn gereserveerd.

volgnummer 09.4065 voor de in punt 4) bedoelde voor Thailand gereserveerde 10 000 ton maniokzetmeel.”.

2)

Vóór Titel I wordt het volgende artikel 1 bis ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie (9), Verordening (EG) nr. 1342/2003 van de Commissie (10) en Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (11) is van toepassing, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

3)

Artikel 4, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   In vak 24 van de certificaten wordt een van de in bijlage III opgenomen vermeldingen aangebracht.”.

4)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk om 18 uur (Brusselse tijd) van de werkdag die volgt op de in artikel 3 bedoelde dag van indiening van de aanvraag de volgende gegevens mee:

a)

de totale hoeveelheid waarop de certificaataanvragen betrekking hebben, uitgesplitst naar oorsprong en naar productcode,

b)

de referenties van het uitvoercertificaat, alsmede de naam van het schip, voor producten van oorsprong uit China.”.

5)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

1.   Het invoercertificaat wordt afgegeven op de vierde werkdag volgende op de in artikel 7 bedoelde mededeling.

2.   De afgegeven certificaten zijn in de hele Gemeenschap geldig met ingang van de dag van hun feitelijke afgifte in de zin van artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000, tot en met het einde van de vierde maand volgende op die datum, binnen het jaar van afgifte.”.

6)

Artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk om 18 uur (Brusselse tijd) van de dag die volgt op de in artikel 9 bedoelde dag van indiening van de aanvraag de volgende gegevens mee:

a)

de totale hoeveelheid waarop de certificaataanvragen betrekking hebben, uitgesplitst naar oorsprong en naar productcode,

b)

de referenties van de uitvoercertificaten die door de Thaise autoriteiten zijn afgegeven, en de daarmee overeenstemmende hoeveelheden, alsmede de naam van het schip.”.

7)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

1.   Het invoercertificaat wordt afgegeven op de vierde werkdag volgende op de in artikel 12 bedoelde mededeling.

2.   De afgegeven certificaten zijn in de hele Gemeenschap geldig met ingang van de dag van hun feitelijke afgifte in de zin van artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000, tot en met het einde van de derde maand volgende op die datum, binnen het jaar van afgifte.”.

8)

Er wordt een bijlage III toegevoegd, die in bijlage I bij de onderhavige verordening is opgenomen.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 2449/96 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De in de punten 1) tot en met 3), eerste alinea, bedoelde contingenten krijgen respectievelijk de volgnummers 09.4009, 09.4011 en 09.4010.

Voor het in punt 4), eerste alinea, bedoelde contingent worden de volgnummers 09.4021, respectievelijk 09.4012 toegekend aan het deel van het contingent dat is gereserveerd voor de invoer van producten van voor menselijke consumptie gebruikte types (2 000 ton), respectievelijk het niet gereserveerde deel (30 000 ton).

Het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie (12), Verordening (EG) nr. 1342/2003 van de Commissie (13) en Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (14) is van toepassing, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

2)

Artikel 6, onder b), wordt vervangen door:

„b)

in vak 24 één van de in bijlage IV opgenomen vermeldingen.”.

3)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten delen de Commissie op de dag volgende op die van de indiening van de aanvraag en uiterlijk om 13 uur van de donderdag die volgt op de in lid 1, eerste alinea, bedoelde indieningstermijn de volgende gegevens mee:

a)

de totale hoeveelheid waarop de certificaataanvragen betrekking hebben, uitgesplitst naar oorsprong en naar productcode,

b)

het nummer van het overgelegde certificaat van oorsprong en de in het origineel van het document, of in een uittreksel ervan, vermelde totale hoeveelheid,

c)

de referenties van de uitvoercertificaten die door de Indonesische of Chinese autoriteiten zijn afgegeven, en de daarmee overeenstemmende hoeveelheden, alsmede de naam van het schip.”.

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„Het invoercertificaat wordt afgegeven op de vierde werkdag volgende op de in lid 3 bedoelde mededeling.”.

4)

In artikel 10, lid 2, derde alinea, wordt de laatste zin vervangen door:

„In vak 20 van het aanvullende invoercertificaat moet bovendien één van de in bijlage V opgenomen vermeldingen voorkomen.”.

5)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„De op grond van deze verordening afgegeven certificaten zijn in de gehele Gemeenschap geldig gedurende 60 dagen vanaf de dag van hun feitelijke afgifte in de zin van artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000.”.

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„De invoercertificaten zijn echter nooit langer geldig dan tot en met 31 december van het jaar waarin zij zijn afgegeven.”.

6)

Er worden een bijlage IV en een bijlage V toegevoegd, die in bijlage II bij de onderhavige verordening zijn opgenomen.

Artikel 3

Verordening (EG) nr. 2390/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie (15), Verordening (EG) nr. 1342/2003 van de Commissie (16) en Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (17) is van toepassing, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

2)

Artikel 2, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   In vak 24 van het invoercertificaat moet één van de in bijlage I opgenomen vermeldingen voorkomen.”.

3)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Voor het in het vrije verkeer brengen van producten van de GN-codes 0714 10 91 en 0714 90 11 in de Franse overzeese departementen overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2286/2002 gelden de volgende bijzondere bepalingen:

a)

Het toezicht op deze invoer vindt plaats onder dezelfde voorwaarden als bij de invoercontingenten met volgnummer 09.4192.

b)

De certificaataanvraag mag niet op meer dan 500 ton per aanvrager betrekking hebben.

c)

In vak 8 van de certificaataanvraag en van het invoercertificaat wordt de ACS staat of het land of gebied overzee (LGO) vermeld waaruit het product afkomstig is. Het certificaat brengt de verplichting mee om uit dit land of gebied in te voeren.

d)

In vak 24 van het invoercertificaat moet één van de in bijlage II opgenomen vermeldingen voorkomen.”.

4)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk om 13 uur (Brusselse tijd) op de werkdag volgende op die van de indiening van de aanvraag de totale hoeveelheid mee waarop de certificaataanvragen betrekking hebben, uitgesplitst naar oorsprong en naar productcode.”.

b)

lid 3 wordt geschrapt.

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Het invoercertificaat wordt afgegeven op de vierde werkdag volgende op de in artikel 5, lid 2, bedoelde mededeling.”.

d)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De afgegeven certificaten zijn uitsluitend geldig voor het in het vrije verkeer brengen in de Franse overzeese departementen, en wel met ingang van de dag van hun feitelijke afgifte in de zin van artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000, tot en met het einde van de tweede maand volgende op die datum, binnen het jaar van afgifte.”.

5)

Er worden een bijlage I en een bijlage II toegevoegd, die in bijlage III bij de onderhavige verordening zijn opgenomen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 122 van 22.5.1996, blz. 15.

(2)  PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5.

(4)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(5)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(6)  PB L 327 van 18.12.1996, blz. 14. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).

(7)  PB L 333 van 21.12.1996, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004.

(8)  PB L 297 van 6.11.1998, blz. 7. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004.

(9)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1.

(10)  PB L 189 van 29.7.2003, blz. 12.

(11)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.”.

(12)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1.

(13)  PB L 189 van 29.7.2003, blz. 12.

(14)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.”.

(15)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1.

(16)  PB L 189 van 29.7.2003, blz. 12.

(17)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.”.


BIJLAGE I

„BIJLAGE III

:

In het Bulgaars

:

Освобождаване от мито [член 4 от Регламент (ЕО) № 2402/96]

:

In het Spaans

:

Exención del derecho de aduana [artículo 4 del Reglamento (CE) no 2402/96]

:

In het Tsjechisch

:

Osvobozené od cla [čl. 4 nařízení (ES) č. 2402/96]

:

In het Deens

:

Fritagelse for toldsatser (artikel 4 i forordning (EF) nr. 2402/96)

:

In het Duits

:

Zollfrei (Artikel 4 der Verordnung (EG) Nr. 2402/96)

:

In het Ests

:

Tollimaksuvaba (määruse (EÜ) nr 2402/96 artikkel 4)

:

In het Grieks

:

Απαλλαγή από τoν τελωνειακό δασμό [άρθρo 4 τoυ κανoνισμoυ (ΕΚ) αριθ. 2402/96]

:

In het Engels

:

Exemption from customs duty (Article 4 of Regulation (EC) No 2402/96)

:

In het Frans

:

exemption du droit de douane [article 4 du règlement (CE) no 2402/96]

:

In het Italiaans

:

Esenzione dal dazio doganale [articolo 4 del regolamento (CE) n. 2402/96]

:

In het Lets

:

Atbrīvošana no muitas nodevas (regulas (EK) Nr. 2402/96 4. pants)

:

In het Litouws

:

Atleidimas nuo muito mokesčio (reglamento (EB) Nr. 2402/96 4 straipsnis)

:

In het Hongaars

:

Vámmentesség [2402/96/EK rendelet 4. cikk]

:

In het Nederlands

:

Vrijgesteld van douanerecht (artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2402/96)

:

In het Pools

:

Zwolnienie z należności celnych (Art. 4 rozporządzenia (WE) nr 2402/96)

:

In het Portugees

:

Isenção de direito aduaneiro [artigo 4.o do Regulamento (CE) n.o 2402/96]

:

In het Roemeens

:

Scutit de taxe vamale (articolul 4 din Regulamentul (CE) nr. 2402/96)

:

In het Slowaaks

:

Oslobodenie od cla (článok 4 nariadenia (ES) č. 2402/96)

:

In het Sloveens

:

Oproščenocarinske dajatve (člen 4 Uredbe (ES) št. 2402/96)

:

In het Fins

:

Tullivapaa (asetuksen (EY) N:o 2402/96 4 artikla)

:

In het Zweeds

:

Tullfri (artikel 4 i förordning (EG) nr 2402/96)”


BIJLAGE II

BIJLAGE IV

:

In het Bulgaars

:

Мита, ограничени до 6 % ad valorem [Регламент (ЕО) № 2449/96]

:

In het Spaans

:

Derechos de aduana limitados al 6 % ad valorem [Reglamento (CE) no 2449/96]

:

In het Tsjechisch

:

Clo limitované 6 % ad valorem (nařízení (ES) č. 2449/96)

:

In het Deens

:

Toldsatsen begrænses til 6 % af værdien (Forordning (EF) nr. 2449/96)

:

In het Duits

:

Beschränkung des Zolls auf 6 % des Zollwerts (Verordnung (EG) Nr. 2449/96)

:

In het Ests

:

Väärtuseline tollimaks piiratud 6 protsendini (määrus (EÜ) nr 2449/96)

:

In het Grieks

:

Τελωνειακός δασμός κατ’ ανώτατο όριο 6 % κατ’ αξία [Κανονισμός (ΕΚ) αριθ. 2449/96]

:

In het Engels

:

Customs duties limited to 6 % ad valorem (Regulation (EC) No 2449/96)

:

In het Frans

:

Droits de douane limités à 6 % ad valorem [règlement (CE) no 2449/96]

:

In het Italiaans

:

Dazi doganali limitati al 6 % ad valorem [Regolamento (CE) n. 2449/96]

:

In het Lets

:

Muitas nodokļi nepārsniedz 6 % ad valorem (Regula (EK) Nr. 2449/96)

:

In het Litouws

:

Muito mokestis neviršija 6 % ad valorem (Reglamentas (EB) Nr. 2449/96)

:

In het Hongaars

:

Mérsékelt, 6 %-os értékvám (2449/96/EK rendelet)

:

In het Nederlands

:

Douanerechten beperkt tot 6 % ad valorem (Verordening (EG) nr. 2449/96)

:

In het Pools

:

Należności celne ograniczone do 6 % ad valorem (Rozporządzenie (WE) nr 2449/96)

:

In het Portugees

:

Direitos aduaneiros limitados a 6 % ad valorem [Regulamento (CE) n.o 2449/96]

:

In het Roemeens

:

Taxe vamale limitate la 6 % ad valorem (Regulamentul (CE) nr. 2449/96)

:

In het Slowaaks

:

Dovozné clo so stropom 6 % ad valorem (nariadenie (ES) č. 2449/96)

:

In het Sloveens

:

Omejitev carinskih dajatev na 6 % ad valorem (Uredba (ES) št. 2449/96)

:

In het Fins

:

Arvotulli rajoitettu 6 prosenttiin (asetus (EY) N:o 2449/96)

:

In het Zweeds

:

Tullsatsen begränsad till 6 % av värdet (Förordning (EG) nr 2449/96)

BIJLAGE V

:

In het Bulgaars

:

Допълнителна лицензия, член 10, параграф 2 от Регламент (ЕО) № 2449/96

:

In het Spaans

:

Certificado complementario, apartado 2 del artículo 10 del Reglamento (CE) no 2449/96

:

In het Tsjechisch

:

Licence pro dodatečné množství, čl. 10 odst. 2 nařízení (ES) č. 2449/96

:

In het Deens

:

Supplerende licens, forordning (EF) nr. 2449/96, artikel 10, stk. 2

:

In het Duits

:

Zusätzliche Lizenz — Artikel 10 Absatz 2 der Verordnung (EG) Nr. 2449/96

:

In het Ests

:

Lisakoguse litsents, määruse (EÜ) nr 2449/96 artikli 10 lõige 2

:

In het Grieks

:

Συμπληρωματικό πιστοποιητικό — Άρθρο 10 παράγραφος 2 του κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 2449/96

:

In het Engels

:

Licence for additional quantity, Article 10(2) of Regulation (EC) No 2449/96

:

In het Frans

:

Certificat complémentaire, règlement (CE) no 2449/96, article 10, paragraphe 2

:

In het Italiaans

:

Titolo complementare, regolamento (CE) n. 2449/96, articolo 10, paragrafo 2

:

In het Lets

:

Atļauja par papildu daudzumu, Regulas (EK) Nr. 2449/96 10. panta 2. punkts

:

In het Litouws

:

Papildomoji licencija, Reglamento (EB) Nr. 2449/96 10 straipsnio 2 dalis

:

In het Hongaars

:

Kiegészítő engedély, 2449/96/EK rendelet 10. cikk (2) bekezdés

:

In het Nederlands

:

Aanvullend certificaat — artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2449/96

:

In het Pools

:

Uzupełniające pozwolenie, rozporządzenie (WE) nr 2449/96 art. 10 ust. 2

:

In het Portugees

:

Certificado complementar, n.o 2 do artigo 10.o do Regulamento (CE) n.o 2449/96

:

In het Roemeens

:

Licenţă complementară, articolul 10 alineatul (2) din Regulamentul (CE) nr. 2449/96

:

In het Slowaaks

:

Dodatočné povolenie, článok 10 ods. 2 nariadenia (ES) č. 2449/96

:

In het Sloveens

:

Dovoljenje za dodatne količine, člen 10(2), Uredba (ES) št. 2449/96

:

In het Fins

:

Lisätodistus, asetuksen (EY) N:o 2449/96 10 artiklan 2 kohta

:

In het Zweeds

:

Kompletterande licens, artikel 10.2 i förordning (EG) nr 2449/96


BIJLAGE III

BIJLAGE I

:

In het Bulgaars

:

продукт АКТБ:

освобождаване от мито

Регламент (ЕО) № 2286/2002, член 1, параграф 3

:

In het Spaans

:

Producto ACP:

exención del derecho de aduana

apartado 3 del artículo 1 del Reglamento (CE) no 2286/2002

:

In het Tsjechisch

:

Produkt AKT:

osvobozené od cla

nařízení (ES) č. 2286/2002 čl. 1 ods. 3

:

In het Deens

:

AVS-produkt:

toldfritagelse

forordning (EF) nr. 2286/2002: artikel 1, stk. 3

:

In het Duits

:

Erzeugnis AKP:

Zollfrei

Verordnung (EG) Nr. 2286/2002, Artikel 1 Absatz 3

:

In het Ests

:

AKV riikide toode:

Tollimaksuvaba

Määruse (EÜ) nr 2286/2002 artikli 1 lõige 3

:

In het Grieks

:

Πρoϊόν ΑΚΕ:

Απαλλαγή από δασμoύς

Κανoνισμός (ΕΚ) αριθ. 2286/2002 άρθρo 1 παράγραφoς 3

:

In het Engels

:

ACP product:

exemption from customs duty

Regulation (EC) No 2286/2002, Article 1(3)

:

In het Frans

:

produit ACP:

exemption du droit de douane

règlement (CE) no 2286/2002, article 1, paragraphe 3

:

In het Italiaans

:

prodotto ACP:

esenzione dal dazio doganale

regolamento (CE) n. 2286/2002, articolo 1, paragrafo 3

:

In het Lets

:

AĀK produkts:

atbrīvots no muitas nodevas

Regulas (EK) Nr. 2286/2002 1. panta 3. daļa

:

In het Litouws

:

AKR produktas:

atleistas nuo muito mokesčio

Reglamento (EB) Nr. 2286/2002 1 straipsnio 3 dalis

:

In het Hongaars

:

AKCS-termék:

vámmentes

2286/2002/EK rendelet, 1. cikk (3) bekezdés

:

In het Nederlands

:

Product ACS:

vrijgesteld van douanerecht

Verordening (EG) nr. 2286/2002: artikel 1, lid 3

:

In het Pools

:

Produkt AKP:

zwolnienie z należności celnych

art. 1 ust. 3 rozporządzenia (WE) nr 2286/2002

:

In het Portugees

:

produto ACP:

isenção do direito aduaneiro

Regulamento (CE) n.o 2286/2002, n.o 3 do artigo 1.o

:

In het Roemeens

:

produs ACP:

scutit de taxe vamale

Regulamentul (CE) nr. 2286/2002, articolul 1 alineatul (3)

:

In het Slowaaks

:

Výrobok zo štátov AKP

oslobodenie od cla

nariadenie (ES) č. 2286/2002, článok 1 odsek 3

:

In het Sloveens

:

AKP proizvodi

oproščeni carinskih dajatev

Uredba (ES) št. 2286/2002, člen 1(3)

:

In het Fins

:

AKT-maista:

Tullivapaa

asetuksen (EY) N:o 2286/2002 1 artiklan 3 kohta

:

In het Zweeds

:

AVS-produkt:

Tullfri

Förordning (EG) nr 2286/2002 artikel 1.3

BIJLAGE II

:

In het Bulgaars

:

продукт АКТБ/ОСТ:

освобождаване от мито

Регламент (ЕО) № 2286/2002, член 3, параграф 4

важи изключително за пускане в свободно обръщение в отвъдморските департаменти

:

In het Spaans

:

Producto ACP/PTU:

exención del derecho de aduana

apartado 4 del artículo 3 del Reglamento (CE) no 2286/2002

exclusivamente válido para el despacho a libre práctica en los departamentos de Ultramar

:

In het Tsjechisch

:

AKT/ZZÚ produkty:

osvobozeno od cla

nařízení (ES) č. 2286/2002 čl. 3 ods. 4

platné výhradně pro vydání do volného oběhu v zámořských zemích a územích

:

In het Deens

:

AVS/OLT-produkt:

toldfritagelse

forordning (EF) nr. 2286/2002: artikel 3, stk. 4

gælder udelukkende for overgang til fri omsætning i de oversøiske departementer

:

In het Duits

:

Erzeugnis AKP/ÜLG:

Zollfrei

Verordnung (EG) Nr. 2286/2002, Artikel 3 Absatz 4

gilt ausschließlich für die Abfertigung zum freien Verkehr in den französischen überseeischen Departements

:

In het Ests

:

AKV/ÜMT riikide toode:

Tollimaksuvaba

Määruse (EÜ) nr 2286/2002 artikli 3 lõige 4

Jõus ainult vabasse ringlusesse laskmiseks ülemeremaadel ja–territooriumitel

:

In het Grieks

:

Πρoϊόν ΑΚΕ/YΧΕ:

Απαλλαγή από δασμoύς

Κανoνισμός (ΕΚ) αριθ. 2286/2002 άρθρo 3 παράγραφoς 4

Iσχύει απoκλειστικά για μία θέση σε ελεύθερη κυκλo-φoρία στα Υπερπόντια Διαμερίσματα

:

In het Engels

:

ACP/OCT product:

exemption from customs duty

Regulation (EC) No 2286/2002, Article 3(4)

valid exclusively for release for free circulation in the overseas departments

:

In het Frans

:

produit ACP/PTOM:

exemption du droit de douane

règlement (CE) no 2286/2002, article 3, paragraphe 4

exclusivement valable pour une mise en libre pratique dans les départements d'outre-mer

:

In het Italiaans

:

prodotto ACP/PTOM:

esenzione dal dazio doganale

regolamento (CE) n. 2286/2002, articolo 3, paragrafo 4

valido esclusivamente per l'immissione in libera pratica nei DOM

:

In het Lets

:

AĀK/AZT produkts:

atbrīvots no muitas nodevas

Regulas (EK) Nr. 2286/2002 3. panta 4. daļa

ir derīgs laišanai brīvā apgrozībā vienīgi aizjūru teritorijās

:

In het Litouws

:

AKR/UŠT produktas:

atleistas nuo muito mokesčio

Reglamento (EB) Nr. 2286/2002 3 straipsnio 4 dalis

galioja leidimui į laisvą apyvartą tiktai užjūrio šalių teritorijose

:

In het Hongaars

:

AKCS/TOT-termék:

vámmentes

2286/2002/EK rendelet, 3. cikk (4) bekezdés

kizárólag a tengerentúli területeken történő szabad forgalomba bocsátás esetén érvényes

:

In het Nederlands

:

Product ACS/LGO:

vrijgesteld van douanerecht

Verordening (EG) nr. 2286/2002: artikel 3, lid 4

geldt uitsluitend voor het in het vrije verkeer brengen in de Franse overzeese departementen

:

In het Pools

:

Produkt AKP/KTZ:

zwolnienie z należności celnych

art. 3 ust. 4 rozporządzenia (WE) nr 2286/2002

ważne wyłącznie dla wprowadzenia do wolnego obrotu w departamentach zamorskich

:

In het Portugees

:

produto ACP/PTU:

isenção do direito aduaneiro

Regulamento (CE) n.o 2286/2002, n.o 4 do artigo 3.o

válido exclusivamente para uma introdução em livre prática nos departamentos ultramarinos

:

In het Roemeens

:

produs ACP/TTPM:

scutit de taxe vamale

Regulamentul (CE) nr. 2286/2002, articolul 3 alineatul (4)

valabil doar pentru punerea în liberă circulaţie în departamentele de peste mări

:

In het Slowaaks

:

výrobok zo štátov AKP/ZKU

oslobodenie od cla

nariadenie (ES) č. 2286/2002, článok 3 odsek 4

platné výhradne pre uvoľnenie do voľného obehu v zámorských krajinách a územiach

:

In het Sloveens

:

AKP/ČDO

oproščene carinskih dajatev

Uredba (ES) št. 2286/2002, člen 3(4)

Veljavna samo za sproščenje prostega pretoka v prekomorskih področjih

:

In het Fins

:

AKT-maista/Merentakaisista maista ja merentakaisilta alueilta peräisin oleva tuote:

Tullivapaa

asetuksen (EY) N:o 2286/2002 3 artiklan 4 kohta

voimassa ainoastaan merentakaisilla alueilla vapaaseen liikkeeseen laskemiseksi

:

In het Zweeds

:

AVS/ULT-produkt:

Tullfri

Förordning (EG) nr 2286/2002 artikel 3.4

Uteslutande avsedd för övergång till fri omsättning i de utomeuropeiska länderna och territorierna


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/57


VERORDENING (EG) Nr. 1885/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2006

houdende opening en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor 2007 voor maniok van oorsprong uit Thailand

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL, die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (1), en met name op artikel 1, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap heeft zich er bij de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie toe verbonden om voor producten van de GN-codes 0714 10 10, 0714 10 91 en 0714 10 99 van oorsprong uit Thailand een tariefcontingent te openen van maximaal 21 miljoen ton per periode van vier jaar, waarvoor het douanerecht tot 6 % wordt verlaagd. Dit contingent moet door de Commissie worden geopend en beheerd.

(2)

Aan de hand van een beheersysteem moet worden gegarandeerd dat in het kader van het betrokken contingent alleen producten van oorsprong uit Thailand kunnen worden ingevoerd. Daarom moet blijven gelden dat voor de afgifte van een invoercertificaat een door de Thaise autoriteiten afgegeven uitvoercertificaat moet worden overgelegd, op basis van een door Thailand aan de Commissie verstrekt model.

(3)

Aangezien de invoer van de betrokken producten in de Gemeenschap traditioneel wordt beheerd op kalenderjaarbasis, is het dienstig dit systeem te handhaven. Derhalve moet een contingent voor 2007 worden geopend.

(4)

Voor invoer van producten van de GN-codes 0714 10 10, 0714 10 91 en 0714 10 99 moet een invoercertificaat worden overgelegd overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (2), alsmede overeenkomstig de voorschriften die van Verordening (EG) nr. 1342/2003 van de Commissie van 28 juli 2003 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer- en uitvoercertificaten in de sector granen en rijst (3).

(5)

Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (4) is van toepassing op invoercertificaten voor de tariefcontingentsperioden vanaf 1 januari 2007. Bij Verordening (EG) nr. 1301/2006 zijn met name de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de aanvragen, de hoedanigheid van de aanvrager en de afgifte van de certificaten vastgesteld. Bij die verordening is de geldigheidsduur van de certificaten beperkt tot de laatste dag van de tariefcontingentsperiode en zij geldt onverminderd de bij de sectoriële verordeningen vastgestelde aanvullende voorwaarden of afwijkingen.

(6)

In het licht van de opgedane ervaring en aangezien de communautaire concessie betrekking heeft op een totale hoeveelheid voor vier jaar van 21 000 000 ton, met een jaarlijks maximum van 5 500 000 ton, is het dienstig maatregelen te handhaven die het mogelijk maken hetzij de hoeveelheden boven de in het invoercertificaat vermelde hoeveelheden onder bepaalde voorwaarden in het vrije verkeer te brengen, hetzij toe te staan dat het verschil wordt overgeboekt wanneer de werkelijk ingevoerde hoeveelheid kleiner is dan de in het invoercertificaat vermelde hoeveelheid.

(7)

Met het oog op een correcte toepassing van de overeenkomst moet een strikte en stelselmatige controle worden ingevoerd waarbij rekening wordt gehouden met de in het Thaise uitvoercertificaat vermelde gegevens en met de werkwijze die de Thaise autoriteiten volgen met betrekking tot de afgifte van de uitvoercertificaten.

(8)

Wanneer méér wordt aangevraagd dan beschikbaar is, moeten de hoeveelheden met behulp van een verminderingsmechanisme worden verlaagd, om te voorkomen dat de vastgestelde jaarlijkse hoeveelheid wordt overschreden.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

OPENING VAN HET CONTINGENT

Artikel 1

1.   Er wordt een tariefcontingent geopend voor de invoer van 5 500 000 ton maniok van de GN-codes 0714 10 10, 0714 10 91 en 0714 10 99 van oorsprong uit Thailand voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

In het kader van dit contingent wordt een douanerecht van 6 % ad valorem toegepast.

Dit contingent heeft volgnummer 09.4008.

2.   De in lid 1 bedoelde producten vallen onder de bij deze verordening vastgestelde regeling indien ze worden ingevoerd met een invoercertificaat dat wordt afgegeven tegen overlegging van een door het „Department of Foreign Trade, Ministry of Commerce, Government of Thailand” afgegeven certificaat voor uitvoer naar de Gemeenschap, hierna „uitvoercertificaat” genoemd.

3.   Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening is het bepaalde in de verordeningen (EG) nr. 1291/2000, (EG) nr. 1342/2003 en (EG) nr. 1301/2006 van toepassing.

HOOFDSTUK II

UITVOERCERTIFICATEN

Artikel 2

1.   Van het uitvoercertificaat worden een origineel en ten minste één kopie opgesteld op een formulier dat overeenstemt met het model in bijlage I.

Het formaat van dit formulier bedraagt ongeveer 201 × 297 mm. Het origineel wordt gedrukt op wit papier met een geguillocheerde gele onderdruk die vervalsingen met behulp van mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt.

2.   Het uitvoercertificaat wordt in het Engels ingevuld.

3.   Het origineel en de kopieën van het uitvoercertificaat worden met de schrijfmachine of met de hand ingevuld. In het laatste geval moeten zij met inkt en in drukletters worden ingevuld.

4.   Elk uitvoercertificaat heeft een voorgedrukt volgnummer; bovendien wordt in het bovenste vak een certificaatnummer aangebracht. Het origineel en de kopieën hebben dezelfde nummers.

Artikel 3

1.   De uitvoercertificaten zijn 120 dagen geldig vanaf de datum van afgifte. De datum van afgifte van het certificaat is begrepen in de geldigheidsduur.

Het uitvoercertificaat is slechts geldig indien de vakken op het certificaat naar behoren zijn ingevuld, overeenkomstig de aanwijzingen, en het naar behoren is geviseerd overeenkomstig lid 2. In het vak „shipped weight” moet de hoeveelheid worden aangegeven in cijfers en in letters.

2.   Het uitvoercertificaat is naar behoren geviseerd wanneer de datum van afgifte is vermeld en wanneer het is voorzien van het stempel van de instantie van afgifte en de handtekening van de gemachtigde persoon of personen.

HOOFDSTUK III

INVOERCERTIFICATEN

Artikel 4

De aanvraag om een invoercertificaat voor producten van de GN-codes 0714 10 10, 0714 10 91 en 0714 10 99 van oorsprong uit Thailand wordt bij de bevoegde instanties van de lidstaten ingediend samen met het origineel van het uitvoercertificaat.

Het origineel van het uitvoercertificaat wordt bewaard door de instantie die het invoercertificaat afgeeft. Als het invoercertificaat echter slechts voor een gedeelte van de op het uitvoercertificaat vermelde hoeveelheid wordt aangevraagd, vermeldt de instantie van afgifte op het origineel de hoeveelheid waarvoor het is gebruikt, voorziet het van haar stempel en geeft het terug aan de belanghebbende.

Voor de afgifte van het invoercertificaat dient alleen rekening te worden gehouden met de op het uitvoercertificaat als „shipped weight” vermelde hoeveelheid.

Artikel 5

Wanneer wordt geconstateerd dat bij een levering hoeveelheden worden gelost die groter zijn dan die welke zijn vermeld in de voor deze levering afgegeven invoercertificaten, doen de bevoegde autoriteiten die het betrokken invoercertificaat/de betrokken invoercertificaten op verzoek van de importeur hebben afgegeven, voor ieder geval afzonderlijk en zo spoedig mogelijk via elektronische weg aan de Commissie mededeling van het nummer/de nummers van de Thaise uitvoercertificaten, het nummer/de nummers van de invoercertificaten, de overtollige hoeveelheid en de naam van het schip.

De Commissie stelt zich in verbinding met de Thaise autoriteiten voor het opstellen van nieuwe uitvoercertificaten.

In afwachting dat de certificaten worden opgesteld, mogen de overtollige hoeveelheden niet onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden in het vrije verkeer worden gebracht zolang voor de betrokken hoeveelheden geen nieuwe invoercertificaten worden overgelegd.

De nieuwe invoercertificaten worden afgegeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.

Artikel 6

Wanneer echter wordt vastgesteld dat de daadwerkelijk geloste hoeveelheden voor een bepaalde levering niet meer dan 2 % groter zijn dan de in het overgelegde invoercertificaat/de overgelegde invoercertificaten vermelde hoeveelheden, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het betrokken product in het vrije verkeer wordt gebracht, op verzoek van de importeur in afwijking van het bepaalde in artikel 5, derde alinea, toestaan dat de geloste overtollige hoeveelheden tegen betaling van een tot 6 % ad valorem beperkt douanerecht in het vrije verkeer worden gebracht, voor zover de importeur een zekerheid stelt waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen het in het gemeenschappelijk douanetarief vastgestelde douanerecht en het door hem betaalde douanerecht.

De zekerheid wordt vrijgegeven tegen overlegging van een aanvullend invoercertificaat voor de betrokken hoeveelheden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar deze hoeveelheden in het vrije verkeer worden gebracht. De aanvraag om een aanvullend certificaat houdt niet de verplichting in om de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 of artikel 8 van deze verordening bedoelde zekerheid te stellen.

Het aanvullende invoercertificaat wordt afgegeven onder de in artikel 10 vastgestelde voorwaarden en tegen overlegging van één of meer nieuwe door de Thaise autoriteiten afgegeven uitvoercertificaten.

In vak 20 van het aanvullende invoercertificaat moet één van de in bijlage II opgenomen vermeldingen voorkomen.

Behoudens overmacht wordt de zekerheid verbeurd voor de hoeveelheden waarvoor geen aanvullend invoercertificaat is overgelegd binnen vier maanden te rekenen vanaf de datum waarop de in de eerste alinea bedoelde aangifte tot het in het vrije verkeer brengen is aanvaard. Meer in het bijzonder wordt de zekerheid verbeurd voor de hoeveelheden waarvoor op grond van artikel 10, lid 1, geen aanvullend invoercertificaat kon worden afgegeven.

Nadat het aanvullende invoercertificaat door de bevoegde autoriteit is afgeboekt en geviseerd, wordt het bij de vrijgave van de in de eerste alinea bedoelde zekerheid zo spoedig mogelijk aan de instantie van afgifte teruggezonden.

Artikel 7

De invoercertificaataanvragen op grond van deze verordening kunnen in elke lidstaat worden ingediend en de afgegeven certificaten zijn in de gehele Gemeenschap geldig.

Artikel 5, lid 1, eerste alinea, vierde streepje, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 geldt niet voor invoer in het kader van deze verordening.

Artikel 8

In afwijking van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1342/2003 bedraagt de zekerheid voor de in deze verordening bedoelde invoercertificaten 5 EUR/ton.

Artikel 9

1.   In vak 8 van de aanvraag om het invoercertificaat en van het certificaat zelf moet de vermelding „Thailand” worden aangebracht.

2.   In het invoercertificaat moeten worden aangebracht:

a)

in vak 24, één van de in bijlage III opgenomen vermeldingen;

b)

in vak 20, de volgende vermeldingen:

i)

de naam van het schip zoals aangegeven in het Thaise uitvoercertificaat,

ii)

het nummer en de datum van het Thaise uitvoercertificaat.

3.   Het invoercertificaat kan slechts tot staving van de aangifte tot het in het vrije verkeer brengen worden aanvaard wanneer met name uit een kopie van het connossement die door de belanghebbende wordt overgelegd, blijkt dat de producten waarvoor de toelating tot het vrije verkeer wordt gevraagd, naar de Gemeenschap zijn vervoerd met het schip dat is vermeld op het invoercertificaat.

4.   Onder voorbehoud van artikel 6 van deze verordening en in afwijking van artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 mag de in het vrije verkeer gebrachte hoeveelheid niet groter zijn dan de in de vakken 17 en 18 van het invoercertificaat vermelde hoeveelheid. In dit verband wordt in vak 19 van dat certificaat het cijfer 0 ingevuld.

Artikel 10

1.   Wanneer de certificaataanvragen betrekking hebben op een hoeveelheid die groter is dan de in artikel 1 vastgestelde hoeveelheid, stelt de Commissie voor de aangevraagde hoeveelheden een toewijzingscoëfficiënt vast of beslist zij de aanvragen af te wijzen.

2.   Het invoercertificaat wordt afgegeven op de vijfde werkdag na de datum waarop de aanvraag is ingediend, behalve indien de Commissie maatregelen heeft getroffen overeenkomstig lid 1.

3.   Wanneer op grond van lid 1 een toewijzingscoëfficiënt is vastgesteld, hebben de aanvragers vanaf de datum van bekendmaking van die coëfficiënt tien werkdagen de tijd om hun aanvraag in te trekken.

Bij intrekking van de aanvragen worden de overeenkomstig lid 2 afgegeven certificaten teruggegeven.

Bij intrekking van de aanvraag wordt de zekerheid vrijgegeven. De zekerheid wordt eveneens vrijgegeven voor de afgewezen aanvragen.

4.   Als de voorwaarden voor afgifte van het invoercertificaat niet in acht zijn genomen, kan de Commissie eventueel na overleg met de Thaise autoriteiten passende maatregelen nemen.

Artikel 11

In afwijking van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1342/2003 is de laatste dag waarop het invoercertificaat geldig is, de 30e dag volgende op de laatste dag van de geldigheidsduur van het overeenkomstige uitvoercertificaat. Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 mag deze laatste dag van de geldigheidsduur evenwel niet later vallen dan 31 december 2007.

Artikel 12

1.   Voor elke invoercertificaataanvraag verstrekken de lidstaten de Commissie elke werkdag, uitsluitend via elektronische weg, aan de hand van de hen door de Commissie beschikbaar gestelde formulieren en onder de voorwaarden van het door de Commissie ingevoerde informaticasysteem, de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheid waarvoor het invoercertificaat wordt aangevraagd met, eventueel, de vermelding „aanvullend invoercertificaat”;

b)

het nummer van het overgelegde uitvoercertificaat, dat is vermeld in het bovenste vak van dat certificaat;

c)

de datum van afgifte van het uitvoercertificaat;

d)

de totale hoeveelheid waarvoor het uitvoercertificaat is afgegeven.

2.   Uiterlijk op het einde van het eerste halfjaar van 2008 delen de met de afgifte van de invoercertificaten belaste autoriteiten de Commissie via elektronische weg onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden de volledige lijst mee van de niet afgeboekte hoeveelheden die op de achterzijde van de invoercertificaten voorkomen, alsmede de naam van het schip en het nummer van de overeenkomst voor het vervoer naar de Europese Gemeenschap en de nummers van de betrokken uitvoercertificaten.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.

(2)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1713/2006 (PB L 321 van 21.11.2006, blz. 11).

(3)  PB L 189 van 29.7.2003, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1713/2006.

(4)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.


BIJLAGE I

Image


BIJLAGE II

:

In het Bulgaars

:

Допълнителна лицензия, член 6 от Регламент (ЕО) № 1885/2006,

:

In het Spaans

:

Certificado complementario, artículo 6 del Reglamento (CE) no 1885/2006,

:

In het Tsjechisch

:

Licence pro dodatečné množství, čl. 6 nařízení (ES) č. 1885/2006,

:

In het Deens

:

Supplerende licens, forordning (EF) nr. 1885/2006, artikel 6,

:

In het Duits

:

Zusätzliche Lizenz — Artikel 6 der Verordnung (EG) Nr. 1885/2006,

:

In het Ests

:

Lisakoguse litsents, määruse (EÜ) nr 1885/2006 artikkel 6,

:

In het Grieks

:

Συμπληρωματικό πιστοποιητικό — Άρθρο 6 του κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 1885/2006,

:

In het Engels

:

Licence for additional quantity, Article 6 of Regulation (EC) No 1885/2006,

:

In het Frans

:

Certificat complémentaire, règlement (CE) no 1885/2006, article 6,

:

In het Italiaans

:

Titolo complementare, regolamento (CE) n. 1885/2006 articolo 6,

:

In het Lets

:

Atļauja par papildu daudzumu, Regulas (EK) Nr. 1885/2006 6. pants,

:

In het Litouws

:

Papildomoji licencija, Reglamento (EB) Nr. 1885/2006 6 straipsnio,

:

In het Hongaars

:

Kiegészítő engedély, 1885/2006/EK rendelet 6. cikk,

:

In het Nederlands

:

Aanvullend certificaat — artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1885/2006,

:

In het Pools

:

Uzupełniające pozwolenie, rozporządzenie (WE) nr 1885/2006 art. 6,

:

In het Portugees

:

Certificado complementar, artigo 6.o do Regulamento (CE) n.o 1885/2006,

:

In het Roemeens

:

Licenţă pentru cantitatea excedentară, articolul 6 din Regulamentul nr. 1885/2006,

:

In het Slowaaks

:

Dodatočné povolenie, článok 6 nariadenia (ES) č. 1885/2006,

:

In het Sloveens

:

Dovoljenje za dodatne količine, člen 6, Uredba (ES) št. 1885/2006,

:

In het Fins

:

Lisätodistus, asetus (EY) N:o 1885/2006 6 artikla,

:

In het Zweeds

:

Kompletterande licens, artikel 6 i förordning (EG) nr 1885/2006.


BIJLAGE III

:

In het Bulgaars

:

Мита, ограничени до 6 % ad valorem [Регламент (ЕО) № 1885/2006],

:

In het Spaans

:

Derechos de aduana limitados al 6 % ad valorem [Reglamento (CE) no 1885/2006],

:

In het Tsjechisch

:

Clo limitované 6 % ad valorem (nařízení (ES) č. 1885/2006),

:

In het Deens

:

Toldsatsen begrænses til 6 % af værdien (forordning (EF) nr. 1885/2006),

:

In het Duits

:

Beschränkung des Zolls auf 6 % des Zollwerts (Verordnung (EG) Nr. 1885/2006),

:

In het Ests

:

Väärtuseline tollimaks piiratud 6 protsendini (määrus (EÜ) nr 1885/2006),

:

In het Grieks

:

Τελωνειακός δασμός κατ’ ανώτατο όριο 6 % κατ’ αξία [κανονισμός (ΕΚ) αριθ. 1885/2006],

:

In het Engels

:

Customs duties limited to 6 % ad valorem (Regulation (EC) No 1885/2006),

:

In het Frans

:

Droits de douane limités á 6 % ad valorem [règlement (CE) no 1885/2006],

:

In het Italiaans

:

Dazi doganali limitati al 6 % ad valorem [regolamento (CE) n. 1885/2006],

:

In het Lets

:

Muitas nodokļi nepārsniedz 6 % ad valorem (Regula (EK) Nr. 1885/2006),

:

In het Litouws

:

Muito mokestis neviršija 6 % ad valorem (Reglamentas (EB) Nr. 1885/2006),

:

In het Hongaars

:

Mérsékelt, 6 %-os értékvám (1885/2006/EK rendelet),

:

In het Nederlands

:

Douanerechten beperkt tot 6 % ad valorem (Verordening (EG) nr. 1885/2006),

:

In het Pools

:

Należności celne ograniczone do 6 % ad valorem (Rozporządzenie (WE) nr 1885/2006),

:

In het Portugees

:

Direitos aduaneiros limitados a 6 % ad valorem [Regulamento (CE) n.o 1885/2006],

:

In het Roemeens

:

Taxe vamale limitate la 6 % ad valorem (Regulamentul (CE) nr. 1885/2006),

:

In het Slowaaks

:

Dovozné clo so stropom 6 % ad valorem (Nariadenie (ES) č. 1885/2006),

:

In het Sloveens

:

Omejitev carinskih dajatev na 6 % ad valorem (Uredba (ES) št. 1885/2006),

:

In het Fins

:

Arvotulli rajoitettu 6 prosenttiin (asetus (EY) N:o 1885/2006),

:

In het Zweeds

:

Tullsatsen begränsad till 6 % av värdet (förordning (EG) nr 1885/2006).


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/64


VERORDENING (EG) Nr. 1886/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2006

tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte heilbot in NAFO-gebied 3LMNO door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 51/2006 van de Raad van 22 december 2005 tot vaststelling, voor 2006, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn de quota voor 2006 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2006 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2006 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(3)  PB L 16 van 20.1.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2006 (PB L 345 van 8.12.2006, blz. 10).


BIJLAGE

Nr.

53

Lidstaat

Spanje

Bestand

GHL/N3LMNO.

Soort

Zwarte heilbot (Reinhardtius hippoglossoides)

Zone

NAFO 3 LMNO

Datum

30 november 2006


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/66


VERORDENING (EG) Nr. 1887/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2006

tot opheffing van het verbod op de visserij op tong in ICES-zone III a, III b, c, d (EG-wateren) door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 51/2006 van de Raad van 22 december 2005 tot vaststelling, voor 2006, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn de quota voor 2006 vastgesteld.

(2)

Op 6 oktober 2006 heeft Zweden de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 meegedeeld dat het de visserij op tong in de wateren van ICES-zone III a, III b, c, d (EG-wateren) door zijn vaartuigen met ingang van dezelfde datum stopzet.

(3)

Op 1 november 2006 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en artikel 26, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bij Verordening (EG) nr. 1631/2006 de visserij op tong in de wateren van ICES-zone III a, III b, c, d (EG-wateren) door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren of daar geregistreerd zijn, met ingang van dezelfde datum verboden.

(4)

Volgens de gegevens die de Commissie van de Zweedse autoriteiten heeft ontvangen, is er binnen het Zweedse quotum nog steeds een hoeveelheid tong beschikbaar in ICES-zone III a, III b, c, d (EG-wateren). Bijgevolg moet het verbod op de visserij op tong in deze wateren voor vaartuigen die de vlag van Zweden voeren of daar geregistreerd zijn, worden opgeheven.

(5)

Dit verbod moet worden opgeheven met ingang van 24 november 2006 om ervoor te zorgen dat de betrokken hoeveelheid haring nog voor het einde van het lopende jaar kan worden gevist.

(6)

Bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 1631/2006 van de Commissie met ingang van 24 november 2006 worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1631/2006 wordt ingetrokken.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 24 november 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(3)  PB L 16 van 20.1.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2006 (PB L 345 van 8.12.2006, blz. 10).


BIJLAGE

Nr.

64

Lidstaat

Zweden

Bestand

SOL/3A/BCD

Soort

Tong (Solea solea)

Zone

III a, III b, c,d (EG-wateren)

Datum

24 november 2006 — Intrekking verbod


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/68


VERORDENING (EG) Nr. 1888/2006 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2006

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde suikermaïs in korrels uit Thailand

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 13 februari 2006 heeft de Association Européenne des Transformateurs de Maïs Doux (AETMD) (de klager) een klacht over de invoer van bepaalde bereide en verduurzaamde suikermaïs in korrels uit Thailand ingediend namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval ongeveer 70 %, van de totale productie van bereide of verduurzaamde suikermaïs in de Gemeenschap.

(2)

Het bij die klacht gevoegde bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

(3)

Op 28 maart 2006 werd de procedure geopend met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

2.   Partijen bij de procedure

(4)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de importeurs, de haar bekende betrokken gebruikers en hun organisaties, consumentenorganisaties, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de EG-producenten van de inleiding van de antidumpingprocedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken; zij konden daarbij verzoeken te worden gehoord.

(5)

Wegens het grote aantal producenten/exporteurs, EG-producenten en importeurs die bij dit onderzoek zijn betrokken, is overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen een steekproef samen te stellen.

(6)

Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd de producenten/exporteurs, de EG-producenten, de importeurs en hun vertegenwoordigers verzocht zich te melden en binnen 15 dagen na publicatie van het bericht van inleiding de daarin gespecificeerde basisinformatie over hun activiteiten in verband met het betrokken product te verstrekken.

(7)

Na onderzoek van de verstrekte informatie werd, mede wegens het vrij kleine aantal positieve reacties op het verzoek om medewerking, zowel van de EG-producenten als van de importeurs, besloten alleen een steekproef van de exporteurs samen te stellen. De Commissie selecteerde een steekproef van vier producenten/exporteurs.

(8)

Alle voor de voorlopige vaststelling van de dumping, de schade en het belang van de Gemeenschap benodigde gegevens zijn door de Commissie ingewonnen en geverifieerd. Te dien einde heeft de Commissie een vragenlijst naar de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs gestuurd. Wat de EG-producenten en de importeurs betreft, zond de Commissie een vragenlijst naar alle ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hadden gemeld, daar een steekproef uiteindelijk overbodig werd geacht. Verder heeft de Commissie een vragenlijst gestuurd naar alle in de klacht genoemde detailhandelaren in de Gemeenschap en naar consumentenorganisaties.

(9)

Zij heeft antwoord ontvangen van vijf Thaise producenten/exporteurs, van zes EG-producenten, van één niet-verbonden importeur in de Gemeenschap en van één detailhandelaar in de Gemeenschap. Ook de Thaise autoriteiten hebben hun visie gegeven.

(10)

Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle verricht.

a)

Producenten in de Gemeenschap:

Bonduelle Conserve International SAS, Renescure, Frankrijk,

Bonduelle Nagykoros Kft., Nagykoros, Hongarije,

Compagnie Générale de Conserve SICA SA, Theix, Frankrijk,

Conserve Italia SCA, San Lazzaro di Savena, Italië.

b)

Producenten/exporteurs in Thailand:

Malee Sampran Public Co., Ltd, Pathumthani,

Karn Corn Co., Ltd, Bangkok,

River Kwai International Food Industry Co. Ltd, Bangkok,

Sun Sweet Co., Ltd, Chiangmai.

(11)

Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

3.   Onderzoektijdvak

(12)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2005 (het onderzoektijdvak). Voor de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade, heeft de Commissie gegevens onderzocht die betrekking hadden op de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 (de beoordelingsperiode).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(13)

Bij het betrokken product gaat het om suikermaïs (Zea mays var. saccharata) in korrels, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur, niet bevroren, gewoonlijk ingedeeld onder GN-code ex 2001 90 30, en suikermaïs (Zea mays var. saccharata) in korrels, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006, gewoonlijk ingedeeld onder GN-code ex 2005 80 00, uit Thailand.

(14)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product, ondanks verschillen in bereidingswijze, allemaal dezelfde biologische en chemische basiskenmerken hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

2.   Soortgelijk product

(15)

De suikermaïs die door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap geproduceerd en verkocht wordt en de suikermaïs die in Thailand wordt geproduceerd en verkocht, blijken in wezen dezelfde fysische en chemische kenmerken te hebben en hetzelfde basisgebruik te hebben als de suikermaïs die in Thailand wordt geproduceerd en naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Het gaat derhalve om soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Steekproef

(16)

Zoals in overweging 5 is gezegd, werd in het bericht van inleiding overwogen een steekproef van Thaise producenten/exporteurs samen te stellen. In totaal hebben twintig bedrijven binnen de vastgestelde termijn de vragenlijst voor de steekproef beantwoord en de gevraagde informatie verstrekt. Een van deze ondernemingen produceerde noch exporteerde evenwel het betrokken product aangezien zij een binnenlandse handelaar is en geen producent/exporteur, zodat zij bij de samenstelling van de steekproef niet in aanmerking kon komen. Verder werd het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak door drie ondernemingen niet naar de Gemeenschap uitgevoerd. In totaal kwamen 16 ondernemingen in aanmerking als medewerkende onderneming.

(17)

De steekproef van exporteurs werd overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening samengesteld op basis van het grootste representatieve volume van de uitvoer uit Thailand naar de Gemeenschap dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht.

(18)

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening pleegde de Commissie overleg met de Thaise autoriteiten en de exporteurs over haar voornemen een steekproef van vier ondernemingen te kiezen, die samen goed zijn voor 52 % van de Thaise uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap. De Thaise autoriteiten en enkele exporteurs maakten bezwaar tegen de steekproef en vroegen om meer ondernemingen in de steekproef op te nemen. De Commissie was evenwel van oordeel dat het, teneinde de hoogst mogelijke representativiteit te bereiken binnen de voor het onderzoek beschikbare tijd, dienstig was alleen deze vier ondernemingen in de steekproef op te nemen omdat i) het hierdoor mogelijk was een groter deel van de uitvoer te bestrijken, en ii) het haalbaar was deze vier ondernemingen binnen de beschikbare tijd te onderzoeken.

2.   Individueel onderzoek

(19)

De ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, dienden een verzoek in tot het vaststellen van een individuele dumpingmarge. Gezien het grote aantal verzoeken en het grote aantal ondernemingen in de steekproef was men van mening dat individuele onderzoeken te belastend in de zin van artikel 17, lid 3, van de basisverordening zouden zijn en in de weg zouden staan aan een tijdige afronding van het onderzoek. Bijgevolg worden de verzoeken voor het vaststellen van individuele marges verworpen.

(20)

Eén van de niet in de steekproef opgenomen ondernemingen die om een individuele marge had gevraagd, maakte bezwaar tegen het besluit haar geen individueel onderzoek toe te staan. Zij voerde aan dat de ondernemingen in de steekproef niet representatief waren omdat de steekproef geen kleine ondernemingen omvatte en dat de geografische spreiding van de ondernemingen in Thailand bij de samenstelling van de steekproef buiten beschouwing was gebleven. Deze onderneming diende zelfs binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn een volledig ingevulde vragenlijst in. Zoals in overweging 18 al is gezegd, werd de steekproef qua exportvolume representatief geacht. In verband hiermee moet worden opgemerkt dat het basiscriterium bij de selectie van de steekproef voor dit onderzoek het volume was (d.w.z. de omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap in het geval producenten/exporteurs), en niet het in artikel 17, lid 1, genoemde alternatieve criterium: een steekproef die statistisch geldig is op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens. Verder was het, zoals gezegd in overweging 18, niet mogelijk meer ondernemingen te onderzoeken omdat dit het onderzoek te belastend zou hebben gemaakt en in de weg zou hebben gestaan aan een tijdige afronding van het onderzoek. Daarom werd het verzoek van de onderneming om een individueel onderzoek verworpen.

3.   Normale waarde

(21)

Om de normale waarde vast te stellen is de Commissie eerst voor iedere producent/exporteur nagegaan of zijn totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer van dat product naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, eerste zin, van de basisverordening werd geconstateerd dat de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product voor slechts één van de ondernemingen in de steekproef representatief was, aangezien het volume van de binnenlandse verkoop van die onderneming meer bedroeg dan 5 % van haar totale uitvoer naar de Gemeenschap.

(22)

Vervolgens heeft de Commissie voor die onderneming vastgesteld welke op de binnenlandse markt verkochte soorten van het soortgelijke product gelijk waren aan of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de soorten die naar de Gemeenschap werden uitgevoerd. Voor elk van deze soorten werd vastgesteld of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een soort werd voldoende representatief geacht wanneer deze in het onderzoektijdvak minstens 5 % bedroeg van de uitvoer van de vergelijkbare soort naar de Gemeenschap.

(23)

De Commissie heeft vervolgens overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening onderzocht of het bij de binnenlandse verkoop van elke soort van het betrokken product die in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt was verkocht, ook ging om verkoop in het kader van normale handelstransacties. Hiertoe bepaalde zij het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop van elke uitgevoerde soort aan niet-verbonden afnemers.

(24)

Voor soorten waarvan meer dan 80 % van de totale verkoop op de binnenlandse markt plaatsvond tegen een nettoverkoopprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten en waarvan de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde per productsoort berekend als het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen van de soort in kwestie, ongeacht of deze verkopen winstgevend waren of niet.

(25)

Voor soorten waarvan ten minste 10 % doch niet meer dan 80 % (in hoeveelheid) op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet onder de productiekosten lag, werd de normale waarde per productsoort berekend als het gewogen gemiddelde van alleen die verkoopprijzen op de binnenlandse markt die hoger waren dan of gelijk waren aan de productiekosten voor de soort in kwestie.

(26)

Soorten waarvan minder dan 10 % (in hoeveelheid) op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de productiekosten, werden geacht niet in het kader van normale handelstransacties te zijn verkocht.

(27)

Voor productsoorten die op de binnenlandse markt niet in het kader van normale handelstransacties of niet in representatieve hoeveelheden waren verkocht, moest de normale waarde worden berekend. Voor de betrokken onderneming werd de normale waarde berekend voor ongeveer 80 % van de totale omvang van de verkopen naar de Gemeenschap.

(28)

Voor de in overweging 27 bedoelde productsoorten werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend door bij de productiekosten voor elke naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoort een redelijk bedrag op te tellen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten (VAA-kosten) en winst. Overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening is het bedrag van de VAA-kosten gebaseerd op de VAA-kosten en de winst die de onderneming voor de binnenlandse verkoop van het soortgelijk product had gemaakt, respectievelijk behaald.

(29)

Voor de andere drie in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs moest de normale waarde worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, aangezien er voor geen van hen sprake was van een representatieve binnenlandse verkoop. Voor hen werd de normale waarde berekend door de productiekosten van elke naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoort, waar nodig gecorrigeerd zoals nader uitgelegd in overweging 32, te vermeerderen met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst. Deze konden niet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening, aangezien slechts één bedrijf een representatieve binnenlandse verkoop had.

(30)

Voor twee ondernemingen werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening aangezien zij in het kader van normale handelstransacties een representatieve verkoop hadden van dezelfde algemene categorie producten (zoals fruit en minimaïs in blik).

(31)

Voor de laatste onderneming werden de VAA-kosten en de winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en de winst met betrekking tot de verkoop van dezelfde algemene categorie producten van de twee ondernemingen die die producten in het kader van normale handelstransacties in het binnenland verkochten.

(32)

In voorkomend geval werden de gemelde productiekosten en VAA-kosten gecorrigeerd voordat ze werden gebruikt bij de vaststelling of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en bij de berekening van de normale waarde.

4.   Uitvoerprijs

(33)

Alle verkopen van de betrokken producenten/exporteurs gingen rechtstreeks naar niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijs voor die verkopen werd overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de door die niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(34)

Eén van de exporteurs kocht een groot deel van het betrokken, naar de Gemeenschap verkochte product in. Deze aankopen moesten volgens hem worden gezien als een vorm van uitbesteding door de onderneming. De gekochte eindproducten werden echter in feite volledig geproduceerd door andere niet-verbonden producenten van het betrokken product. Derhalve werd bij de vaststelling van de dumpingmarge alleen de uitvoer van de eigen productie van de onderneming naar de Gemeenschap in aanmerking genomen.

5.   Vergelijking

(35)

De vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs vond plaats in het stadium af fabriek. Ten behoeve van een billijke vergelijking werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Voor verschillen in de kosten van vervoer over land en over zee, verzekering, lossen, laden en aanverwante kosten, commissielonen, kredietkosten en bankkosten voor valutaomrekening werden, indien van toepassing en gerechtvaardigd, correcties toegepast, die zo nodig zijn aangepast.

(36)

De twee in overweging 30 bedoelde producenten/exporteurs verlangden een correctie voor verschillen in handelsstadium, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d), i) en ii), dan wel artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening. Zij voerden aan dat de prijzen van de producten die zij onder hun eigen merk verkopen, afwijken van die van de producten die zij onder het merk van detailhandelaren verkopen. Aangezien het bij de uitvoer naar de Gemeenschap alleen om de laatste categorie ging, en de binnenlandse verkoop beide categorieën omvatte, werd ingevolge artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening een correctie toegepast. De hoogte van de correctie is geschat op basis van de verhouding tussen de winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap op producten van eigen merk en die op alle producten.

6.   Dumpingmarge

(37)

Voor de producenten/exporteurs in de steekproef werden overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening individuele dumpingmarges vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(38)

Bijgevolg bedragen de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Karn Corn

4,3 %

Malee Sampran

17,5 %

River Kwai

15,0 %

Sun Sweet

11,2 %

(39)

Voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, werd de dumpingmarge overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de ondernemingen in de steekproef. Deze dumpingmarge bedraagt 13,2 % van de cif-prijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring.

(40)

Voor niet-medewerkende producenten/exporteurs werd de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van basisverordening vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens. Hiertoe werd eerst het medewerkingsniveau vastgesteld. Uit een vergelijking van Eurostatgegevens betreffende de invoer uit Thailand en de antwoorden in het kader van de steekproef bleek dat in ruime mate medewerking was verleend (meer dan 92 %). Om die reden, en omdat er geen aanwijzingen waren dat de niet-medewerkende ondernemingen dumping op een lager niveau toepasten, werd het passend geacht de dumpingmarge voor die ondernemingen vast te stellen op het niveau van de hoogste dumpingmarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Deze aanpak is in overeenstemming met de vaste praktijk van de EG-instellingen en werd ook nodig geacht om niet-medewerking niet aan te moedigen. Daarom werd de residuele dumpingmarge vastgesteld op 17,5 %.

D.   SCHADE

1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(41)

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door 18 producenten. Hun output wordt derhalve geacht de communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening te vormen.

(42)

Van deze 18 producenten gaven er zes, allen lid van de klagende vereniging, binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn blijk van hun interesse in medewerking aan de procedure. Zij werkten naar behoren aan het onderzoek mee. Deze zes producenten bleken goed te zijn voor een groot deel (ongeveer 70 %) van de totale communautaire productie van het soortgelijk product. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en zullen hierna als „bedrijfstak van de Gemeenschap” worden aangeduid. De overige twaalf producenten in de Gemeenschap zullen de „andere EG-producenten” worden genoemd. Geen van deze twaalf andere EG-producenten maakte bezwaar tegen de klacht.

2.   Verbruik in de Gemeenschap

(43)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van het volume van de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt, de van Eurostat verkregen volumegegevens over de invoer in de Gemeenschap en, wat de andere EG-producenten betreft, de informatie die beschikbaar was op grond van de klacht of van de minivragenlijst voor de selectie van de steekproef.

(44)

In het onderzoektijdvak was de communautaire markt voor het betrokken product en het soortgelijke product ongeveer even groot als in 2002, namelijk ongeveer 330 000 ton. Het verbruik bleef in de beoordelingsperiode vrij stabiel, ook al was het in 2004 5 % hoger dan in 2002 en 2003.

 

2002

2003

2004

OT

Totaal EG-verbruik (ton)

330 842

331 945

347 752

330 331

Index (2002=100)

100

100

105

100

Bron: Onderzoek, Eurostat, klacht

3.   Invoer uit Thailand

a)   Hoeveelheid

(45)

De invoer van het betrokken product uit Thailand in de Gemeenschap nam toe met 87 %, van ongeveer 22 000 ton in 2002 tot ongeveer 42 000 ton in het onderzoektijdvak. In 2003 steeg de invoer met 58 % en in 2004 met nog eens 40 procentpunten, voordat hij in het onderzoektijdvak met 11 procentpunten afnam.

 

2002

2003

2004

OT

Volume van de invoer uit Thailand (ton)

22 465

35 483

44 435

41 973

Index (2002=100)

100

158

198

187

Marktaandeel van de invoer uit Thailand

6,8 %

10,7 %

12,8 %

12,7 %

Prijs van de invoer uit Thailand (EUR/ton)

797

720

690

691

Index (2002=100)

100

90

87

87

Bron: Eurostat

b)   Marktaandeel

(46)

Het marktaandeel van exporteurs uit Thailand nam gedurende de beoordelingsperiode met ongeveer 6 procentpunten toe, van 6,8 % in 2002 tot 12,7 % in het onderzoektijdvak. In 2003 kwamen er bijna 4 procentpunten bij en in 2004 nog eens 2 procentpunten, terwijl de uitvoer in het onderzoektijdvak min of meer stabiel bleef.

c)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(47)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de gemiddelde invoerprijs van het betrokken product uit Thailand met 13 % afgenomen. De prijzen daalden in 2003 met 10 % en in 2004 met nog eens 3 %, waarna ze in het onderzoektijdvak stabiel bleven (ongeveer 690 EUR per ton).

ii)   Prijsonderbieding

(48)

Er werd een prijsvergelijking voor soortgelijke productsoorten gemaakt tussen de verkoopprijzen in de Gemeenschap van de producenten/exporteurs en van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hiertoe zijn de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap af fabriek, na aftrek van alle kortingen en belastingen, vergeleken met de cif-prijzen franco grens Gemeenschap van de producenten/exporteurs van Thailand, naar behoren gecorrigeerd voor conventionele rechten en de kosten van het lossen en de inklaring. Uit de vergelijking bleek dat er voor het betrokken product uit Thailand bij verkoop in de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak sprake was van een prijsonderbieding van 2-10 %, afhankelijk van de betrokken producent/exporteur, met uitzondering van de twee producenten/exporteurs in de steekproef voor wie geen prijsonderbieding werd vastgesteld. Bij een vergelijking per soort werd evenwel vastgesteld dat de door de betrokken producenten/exporteurs aangeboden prijzen soms ver onder bovengenoemde gemiddelde onderbiedingsmarges lagen.

4.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(49)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren.

(50)

Deze markt wordt onder meer gekenmerkt door het bestaan van twee verkoopkanalen: verkopen onder het merk van de producent en verkopen onder het merk van de detailhandelaar. De eerste brengen doorgaans hogere verkoopkosten met zich mee, vooral voor marketing en reclame, maar leveren ook hogere verkoopprijzen op.

(51)

Uit het onderzoek bleek dat alle invoer van de medewerkende Thaise exporteurs producten betrof die onder het merk van een detailhandelaar werden verkocht. Het werd passend geacht om, waar dit relevant was, bij de schadeanalyse onderscheid te maken tussen verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder hun eigen merk en onder het merk van een detailhandelaar, omdat vooral die laatste categorie onder de invoer met dumping te lijden had. Dit onderscheid werd vooral gemaakt voor de vaststelling van het verkoopvolume, de verkoopprijzen en de winstgevendheid. Om volledig te zijn worden echter ook totalen (eigen merken en merken van detailhandelaren) gegeven en besproken. Gedurende het onderzoektijdvak bedroegen de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder het merk van een detailhandelaar ongeveer 63 % van de totale verkopen (beide categorieën) van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

a)   Productie

(52)

Terwijl de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2002 nog ongeveer 257 000 ton bedroeg, nam deze gedurende de beoordelingsperiode gestaag af. In het onderzoektijdvak was de productie 16 % lager dan in 2002. In 2003 nam zij met 6 % af, in 2004 steeg zij met 3 procentpunten, maar in het onderzoektijdvak daalde zij met maar liefst 13 procentpunten.

 

2002

2003

2004

OT

Productie (ton)

257 281

242 341

249 350

216 129

Index (2002=100)

100

94

97

84

Bron: Onderzoek

b)   Capaciteit en bezettingsgraad

(53)

De productiecapaciteit nam toe van ongeveer 276 000 ton in 2002 tot ongeveer 293 000 ton in het onderzoektijdvak: na een stijging in 2003 met 9 % volgde een daling met 3 procentpunten in 2004. Tijdens het onderzoektijdvak bleef de capaciteit op dat niveau. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak nam de capaciteit met 6 % toe. De stijging in 2003 was voornamelijk het gevolg van een stijging van de capaciteit bij één producent, bedoeld om niet-EU-markten te bedienen. Deze stijging werd in 2004 enigszins teniet gedaan door sluitingen bij andere EG-producenten.

 

2002

2003

2004

OT

Productiecapaciteit (ton)

276 360

300 869

293 424

293 424

Index (2002=100)

100

109

106

106

Bezettingsgraad

93 %

81 %

85 %

74 %

Index (2002=100)

100

87

91

79

Bron: Onderzoek

(54)

De bezettingsgraad bedroeg in 2002 93 %. Hij daalde in 2003 tot 81 %, steeg in 2004 weer tot 85 %, waarna in het onderzoektijdvak een forse daling tot 74 % optrad. Dit komt overeen met de daling van de productie en het verkoopvolume, zoals beschreven in de overwegingen 52, 56 en 57.

c)   Voorraden

(55)

De eindvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen in 2003 toe met 2 % en in 2004 met nog eens 10 procentpunten, waarna er gedurende het onderzoektijdvak sprake was van een daling met 14 procentpunten. De voorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap beliepen toen ongeveer 170 000 ton. Uiteindelijk lag het voorraadpeil in het onderzoektijdvak zeer dicht bij dat van 2002. Het voorraadpeil is evenwel geen zinvolle schade-indicator voor deze bedrijfstak, aangezien deze op bestelling produceert. Het hoge voorraadpeil aan het eind van ieder jaar (rond 75 % van het jaarlijkse productievolume) houdt verband met het feit dat de oogst en het inblikken gewoonlijk in oktober worden afgesloten. Bij de voorraden gaat het dus om goederen die klaarstaan om tussen november en juli te worden verzonden.

 

2002

2003

2004

OT

Eindvoorraad (ton)

173 653

177 124

194 576

169 693

Index (2002=100)

100

102

112

98

Bron: Onderzoek

d)   Verkoopvolume

(56)

De verkopen door de bedrijfstak van de Gemeenschap van zijn eigen productie aan niet-verbonden afnemers, maar onder het merk van een detailhandelaar, namen in 2003 nog met 4 % toe, maar daalden in 2004 met 11 procentpunten en bleven in het onderzoektijdvak op dat peil. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak namen deze verkopen met ongeveer 7 % af, na in 2002 nog ongeveer 125 000 ton te hebben bedragen.

 

2002

2003

2004

OT

Verkoopvolume in EG (merk detailhandelaar) aan onafhankelijke afnemers (ton)

124 878

130 145

116 703

116 452

Index (2002=100)

100

104

93

93

Verkoopvolume in EG (eigen merk en merk detailhandelaar) aan onafhankelijke afnemers (ton)

193 657

198 147

189 090

184 645

Index (2002=100)

100

102

98

95

Bron: Onderzoek

(57)

De totale omvang van de verkopen (eigen merk en merk van een detailhandelaar) door de bedrijfstak van de Gemeenschap van zijn eigen productie op de interne markt aan niet-verbonden afnemers volgde ongeveer hetzelfde patroon, maar in iets minder uitgesproken mate. In 2002 ging het nog om 194 000 ton, waarna de verkopen in 2003 met 2 % afnamen, in 2004 met 4 procentpunten en in het onderzoektijdvak met nog eens 3 procentpunten. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak namen deze verkopen af met ongeveer 5 %.

e)   Marktaandeel

(58)

De bedrijfstak van de Gemeenschap had in 2002 een marktaandeel van 58,5 %. In 2003 nam dit toe tot 59,7 %, waarna in 2004 plotseling een daling tot 54,4 % optrad. Gedurende het onderzoektijdvak was er sprake van een licht herstel tot 55,9 %. In de loop van de beoordelingsperiode verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap 2,6 procentpunten van zijn marktaandeel.

 

2002

2003

2004

OT

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap (eigen merk en merk detailhandelaar)

58,5 %

59,7 %

54,4 %

55,9 %

Index (2002=100)

100

102

93

95

Bron: Onderzoek

f)   Groei

(59)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak bleef het verbruik in de Gemeenschap gelijk, maar nam de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder het merk van een detailhandelaar op de interne markt met ongeveer 7 % af, en die onder eigen merk en onder het merk van een detailhandelaar samen met ongeveer 5 %. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap ongeveer 2,6 procentpunten aan marktaandeel, terwijl het marktaandeel van de invoer met dumping met ongeveer 6 procentpunten toenam, wat overeenkomt met een toename van de verkoop op de interne markt met ongeveer 20 000 ton. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet van een eventuele groei zou kunnen profiteren.

g)   Werkgelegenheid

(60)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg van 2002 op 2003 nog met 9 %, maar nam in 2004 met 11 procentpunten af en daalde in het onderzoektijdvak verder met nog eens 4 procentpunten. In de gehele beoordelingsperiode daalde de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap met 6 %: van ongeveer 1 520 personen tot 1 420 personen. Gezien de dalende verkopen (zie overwegingen 56 en 57) had de bedrijfstak van de Gemeenschap, om concurrerend te blijven, geen andere optie dan een deel van zijn werknemers te ontslaan.

 

2002

2003

2004

OT

Werkgelegenheid (personen)

1 518

1 649

1 482

1 420

Index (2002=100)

100

109

98

94

Bron: Onderzoek

h)   Productiviteit

(61)

De productiviteit van de arbeidskrachten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gemeten als output per werknemer per jaar, bedroeg in 2002 169 ton per werknemer; zij daalde in 2003 met 13 %, nam in 2004 weer toe met 12 procentpunten, en daalde vervolgens in het onderzoektijdvak met 9 procentpunten. Uit deze ontwikkeling blijkt dat de productie sterker terugliep dan de werkgelegenheid.

 

2002

2003

2004

OT

Productiviteit (ton per werknemer)

169

147

168

152

Index (2002=100)

100

87

99

90

Bron: Onderzoek

i)   Lonen

(62)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak steeg het gemiddelde loon per werknemer met 19 %: er was een stijging van 4 % in 2003, een verdere stijging met 9 procentpunten in 2004 en met nog eens 6 procentpunten in het onderzoektijdvak. De stijging in 2004 en in het onderzoektijdvak ligt boven het gemiddelde. De oorzaak hiervan is dat de gegevens van twee van de grootste medewerkende producenten beïnvloed werden door het aflopen van een nationaal programma inzake de subsidiëring van de sociale premies. Bijgevolg waren de socialezekerheidskosten in 2002 en 2003 kunstmatig laag.

 

2002

2003

2004

OT

Jaarlijkse loonkosten per werknemer (EUR)

22 283

23 141

25 152

26 585

Index (2002=100)

100

104

113

119

Bron: Onderzoek

j)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

(63)

Wat de verkopen door de bedrijfstak van de Gemeenschap van producten onder het merk van een detailhandelaar aan niet-verbonden afnemers betreft, namen de prijzen per eenheid gedurende de beoordelingsperiode bijna doorlopend af. In 2002 bedroeg de prijs nog 1 050 EUR/ton, waarna deze in 2003 afnam met 4 % en in 2004 met nog eens 9 procentpunten, voordat er in het onderzoektijdvak een marginaal herstel optrad met 2 procentpunten. De prijs bedroeg toen 928 EUR/ton. De totale daling tussen 2002 en het onderzoektijdvak bedroeg 11 %.

 

2002

2003

2004

OT

Prijs per eenheid op interne markt (merk detailhandelaar) (EUR/ton)

1 047

1 010

914

928

Index (2002=100)

100

96

87

89

Prijs per eenheid op interne markt (eigen merk en merk detailhandelaar) (EUR/ton)

1 151

1 126

1 060

1 064

Index (2002=100)

100

98

92

92

Bron: Onderzoek

(64)

De prijs van alle verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap samen (eigen merk en merk van een detailhandelaar) aan niet-verbonden afnemers volgde min of meer hetzelfde patroon. In 2002 bedroeg deze nog 1 150 EUR/ton, waarna de prijs in 2003 met 2 % daalde en in 2004 met nog eens 6 procentpunten, terwijl de prijs in het onderzoektijdvak ongeveer gelijk bleef. Met 1 060 EUR/ton lagen de verkoopprijzen toen 8 % onder die van 2002.

(65)

Gezien de omvang en de hoogte van de prijsonderbieding door de betrokken invoer, had die invoer zeker invloed op de prijzen.

k)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(66)

Gedurende de beoordelingsperiode daalde de winstgevendheid van de verkopen door de bedrijfstak van de Gemeenschap van producten die onder het merk van een detailhandelaar worden verkocht, uitgedrukt als percentage van de nettoverkopen, van 17 % in 2002 tot ongeveer 11 % in 2003, ongeveer 5 % in 2004 en ongeveer 3 % in het onderzoektijdvak.

 

2002

2003

2004

OT

Winstgevendheid van verkopen aan onafhankelijke afnemers in EG (merk detailhandelaar) (% van nettoverkopen)

17,0 %

11,1 %

4,6 %

2,9 %

Index (2002=100)

100

66

27

17

Winstgevendheid van verkopen aan onafhankelijke afnemers in EG (eigen merk en merk detailhandelaar) (% van nettoverkopen)

21,4 %

17,3 %

13,6 %

10,7 %

Index (2002=100)

100

81

64

50

Opbrengst van investeringen (eigen merk en merk detailhandelaar) (winst in % van nettoboekwaarde van investeringen)

59,8 %

43,2 %

32,3 %

25,1 %

Index (2002=100)

100

72

54

42

Bron: Onderzoek

(67)

De winstgevendheid van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap van alle producten (onder eigen merk en onder het merk van een detailhandelaar) nam af van ongeveer 21 % in 2002 tot ongeveer 17 % in 2003, ongeveer 14 % in 2004 en ongeveer 11 % in het onderzoektijdvak. De daling is dus minder sterk dan voor de verkopen onder het merk van een detailhandelaar alleen.

(68)

Het rendement van de investeringen, uitgedrukt als winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen (voor eigen merk en merk van een detailhandelaar samen), liep grotendeels gelijk met bovengenoemde ontwikkeling van de winstgevendheid. Dit rendement liep terug van ongeveer 60 % in 2002 tot ongeveer 43 % in 2003, ongeveer 32 % in 2004 en ten slotte ongeveer 25 % in het onderzoektijdvak. De totale daling over de beoordelingsperiode bedroeg derhalve 58 procentpunten.

l)   Cashflow en vermogen om kapitaal aan te trekken

(69)

De nettocashflow uit bedrijfsactiviteiten bedroeg in 2002 ongeveer 46 miljoen EUR. Vervolgens was er in 2003 sprake van een daling tot ongeveer 32 miljoen EUR en in 2004 tot ongeveer 17 miljoen, waarna er in het onderzoektijdvak een licht herstel optrad, tot ongeveer 22 miljoen EUR. Geen van de medewerkende EG-producenten gaf aan moeilijkheden te ondervinden bij het aantrekken van kapitaal.

 

2002

2003

2004

OT

Cashflow (eigen merk en merk detailhandelaar) (000 EUR)

46 113

31 750

17 057

22 051

Index (2002=100)

100

69

37

48

Bron: Onderzoek

m)   Investeringen

(70)

De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de productie van het soortgelijk product daalden tussen 2002 en 2003 met maar liefst 55 %, waarna ze in 2004 toenamen met 18 % en in het onderzoektijdvak met nog eens 13 %. Over de gehele beoordelingsperiode namen de investeringen met 24 % af. Afgezien van één medewerkende EG-producent (zie overweging 53), waren de investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bestemd voor het onderhoud en de vernieuwing van de bestaande uitrusting en niet voor de uitbreiding van de capaciteit.

 

2002

2003

2004

OT

Nettoinvesteringen (000 EUR)

12 956

5 864

8 101

9 858

Index (2002=100)

100

45

63

76

Bron: Onderzoek

n)   Hoogte van de dumpingmarge

(71)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit Thailand, valt het effect van de omvang van de feitelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Gemeenschap niet te verwaarlozen.

o)   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

(72)

Aangezien er geen informatie was over dumping voorafgaand aan de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, werd dit punt niet relevant geacht.

5.   Conclusie inzake schade

(73)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de invoer met dumping van het betrokken product uit Thailand bijna verdubbeld, en is het marktaandeel van deze invoer op de interne markt met ongeveer 6 procentpunten toegenomen. De gemiddelde prijzen van het met dumping ingevoerde product waren in de beoordelingsperiode steeds lager dan die van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien onderboden de prijzen van de ingevoerde producten uit Thailand die van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk. Afgezien van twee medewerkende producenten/exporteurs gaven prijsvergelijkingen per soort in het onderzoektijdvak onderbiedingsmarges van 2 tot 10 % te zien.

(74)

Slechts zeer weinig indicatoren ontwikkelden zich tussen 2002 en het onderzoektijdvak positief. De productiecapaciteit nam met 6 procentpunten toe en de jaarlijkse loonkosten met ongeveer 19 %. In de overwegingen 53 en 62 is evenwel uiteengezet dat er bijzondere redenen voor deze atypische ontwikkeling zijn.

(75)

Daarentegen bleek de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode duidelijk te zijn verslechterd. De meeste schade-indicatoren kenden tussen 2002 en het onderzoektijdvak een negatieve ontwikkeling: de productie nam met 16 % af, de bezettingsgraad verloor 19 procentpunten, de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap van producten onder het merk van detailhandelaren liep terug met 7 % en die van producten onder eigen merk en onder het merk van detailhandelaren samen met 5 %, het marktaandeel van bedrijfstak van de Gemeenschap daalde met 2,6 %, de werkgelegenheid was 6 % lager, de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zowel merk van detailhandelaren als alle merken samen) nam met ongeveer 10 % af, de investeringen daalden met 24 %, de winstgevendheid van de verkoop van producten onder het merk van detailhandelaren verminderde van 17 % tot ongeveer 3 % en die beide categorieën producten samen van 21 % tot ongeveer 11 %, terwijl het rendement op de investeringen en de cashflow ook terugliepen.

(76)

Voorlopig wordt dan ook geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(77)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping heeft geleden, als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(78)

De aanzienlijke toename van het volume van de invoer met dumping (87 % tussen 2002 en het einde van het onderzoekstijdvak) en van het marktaandeel van deze invoer (ongeveer 6 procentpunten), alsmede de prijsonderbieding (tussen 2 en 10 % afhankelijk van de exporteur, met uitzondering van twee producenten/exporteurs in de steekproef voor wie geen prijsonderbieding werd vastgesteld) vielen samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak nam de productie met 16 % af, daalde de bezettingsgraad met ongeveer 20 procentpunten, verslechterde het verkoopvolume voor producten onder het merk van detailhandelaren, die in de eerste plaats concurreerden met de invoer met dumping, met 7 %, verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap 2,6 procentpunten van haar marktaandeel, was de werkgelegenheid 6 % lager, nam de verkoopprijs per eenheid voor producten onder het merk van detailhandelaren met 11 % af, daalden de investeringen met 24 %, verslechterde de winstgevendheid van de verkopen aanzienlijk en werd de cashflow gehalveerd. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping aanzienlijke nadelige gevolgen had voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3.   Gevolgen van andere factoren

a)   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(79)

Diverse belanghebbenden voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten was aan zijn schamele uitvoerprestaties.

(80)

Uit onderstaande tabel blijkt dat het uitvoervolume (eigen merk en merk van detailhandelaren samen) in de beoordelingsperiode met 17 % toenam. De prijs per eenheid van deze verkopen steeg in de beoordelingsperiode met 7 % tot meer dan 1 000 EUR in het onderzoektijdvak. Beide ontwikkelingen, zowel die wat het volume als die wat de prijzen betreft, staan in scherp contrast met de in de overwegingen 63, 64, 66 en 67 beschreven negatieve ontwikkeling van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt.

 

2002

2003

2004

OT

Uitvoervolume (eigen merk en merk detailhandelaar) (ton)

48 478

48 170

51 062

56 821

Index (2002=100)

100

99

105

117

Bron: Onderzoek

(81)

Bovendien heeft de in de overwegingen 66 en 67 beschreven ontwikkeling van de winstgevendheid alleen betrekking op de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap en niet op de uitvoer. Daarom wordt geoordeeld dat de uitvoeractiviteiten in generlei opzicht kunnen hebben bijgedragen aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b)   Ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap

(82)

Diverse belanghebbenden voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten was aan een daling van het verbruik in de Gemeenschap.

(83)

Zoals in overweging 44 al werd gezegd, is het verbruik in de beoordelingsperiode gelijk gebleven. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

c)   Stijging van de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(84)

Diverse belanghebbenden voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten was aan de stijging van de productiekosten, en met name van de kosten in verband met vaste activa en de loonkosten.

(85)

Zoals in overweging 62 werd aangegeven, stegen de loonkosten per eenheid tijdens de beoordelingsperiode inderdaad met 19 %. De verklaring voor deze ontwikkeling werd ook in die overweging gegeven.

(86)

Onderstaande tabel laat zien dat de jaarlijkse afschrijvingen door de bedrijfstak van de Gemeenschap van de vaste activa die rechtstreeks voor de productie van het soortgelijk product werden gebruikt, tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 10 % verminderden. De totale productiekosten per eenheid namen gedurende de beoordelingsperiode met slechts 5 % toe. Deze stijging lijkt bescheiden in het licht van onderstaande overwegingen. Een belangrijk kostenelement is het blik, dat voor de EG-producenten ongeveer 40 % van de productiekosten uitmaakt. De blikprijs is in de beoordelingsperiode met ongeveer 15 % gestegen. Staal heeft echter een internationale notering, zodat de bedrijfstak van de Gemeenschap en zijn Thaise concurrenten hun lege blikjes tegen vergelijkbare prijzen moesten kopen. De Thaise producenten zullen dus hoogstwaarschijnlijk op gelijke wijze met deze ontwikkeling te kampen hebben gehad, wat, zonder dumping en zonder belemmeringen voor prijsverhoging, zowel bij de Thaise als bij de EG-producenten in de verkoopprijzen tot uiting had moeten komen. Zoals in overweging 47 al is gezegd, verhoogden de Thaise producenten hun uitvoerprijzen niet dienovereenkomstig, maar verlaagden zij de prijs gedurende de beoordelingsperiode zelfs met 13 %. Overigens bleek uit het onderzoek dat de totale kosten van uitvoer plus vervoer min of meer overeenkwamen met de totale productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De met dumping ingevoerde producten zijn derhalve niet kostenefficiënter vervaardigd dan de producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

2002

2003

2004

OT

Afschrijving van vaste activa (000 EUR)

10 356

11 501

10 953

9 286

Index (2002=100)

100

111

106

90

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

904

930

916

950

Index (2002=100)

100

103

101

105

Bron: Onderzoek

(87)

De ernstige verslechtering van de winstgevendheid tussen 2002 en het onderzoektijdvak is daarom niet te wijten aan het uit de hand lopen van de productiekosten, maar aan de lagere verkoopprijzen. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden namelijk als gevolg van de door de invoer met dumping veroorzaakte neerwaartse druk op de prijzen en belemmeringen voor prijsverhoging tussen 2002 en het onderzoektijdvak met 11 %. De stijging van de productiekosten speelde derhalve geen of slechts een ondergeschikte rol bij het ontstaan van de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, in ieder geval niet in dusdanige mate dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, werd verbroken.

d)   Wisselkoersen

(88)

Eén belanghebbende voerde aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten was aan ongunstige wisselkoersen.

(89)

Bij het onderzoek moet echter worden vastgesteld of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping (wat prijzen en hoeveelheden betreft) of dat deze schade aan andere factoren moet worden toegeschreven. Volgens artikel 3, lid 6, van de basisverordening moet worden aangetoond dat de prijzen van de invoer met dumping schade veroorzaken. Er is dus uitsluitend sprake van een verschil in prijspeil, zodat geen analyse hoeft te worden gegeven van de factoren die dat prijspeil bepalen.

(90)

In de praktijk wordt het effect van de invoer met dumping op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap vooral onderzocht door na te gaan of er sprake is van prijsonderbieding, neerwaartse druk op de prijzen en belemmeringen voor prijsverhoging. Daartoe worden de prijzen van de met dumping ingevoerde producten vergeleken met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waarbij in sommige gevallen de voor de berekening van de schade gebruikte uitvoerprijzen in een andere valuta moeten worden omgerekend om tot een vergelijkbare basis te komen. Bijgevolg heeft het gebruik van wisselkoersen in dit verband alleen tot doel de prijsverschillen op een vergelijkbare basis vast te stellen. Hieruit wordt duidelijk dat de wisselkoers in beginsel geen schadefactor kan zijn.

(91)

Dit is in overeenstemming met artikel 3, lid 7, van de basisverordening, waarin wordt verwezen naar andere bekende factoren dan de invoer met dumping. In de lijst van de andere bekende factoren in dat artikel wordt naar geen enkele factor verwezen die van invloed is op het prijspeil van de invoer met dumping. Samengevat komt het erop neer dat, als producten worden gedumpt en zelfs als de ontwikkeling van de wisselkoersen de uitvoerprijzen gunstig beïnvloedt, de ontwikkeling van die wisselkoersen bezwaarlijk als een andere schadefactor kan worden gezien.

(92)

De analyse van de factoren die van invloed zijn op het prijspeil van de invoer met dumping, of het nu wisselkoersschommelingen dan wel andere elementen zijn, kan geen sluitende conclusie opleveren en een dergelijke analyse zou verder gaan dan wat in de basisverordening is voorgeschreven. Het argument wordt derhalve afgewezen.

e)   Invoer uit andere derde landen

(93)

De invoer uit andere derde landen dan Thailand nam in de beoordelingsperiode met ongeveer 44 % af, van ongeveer 23 000 ton in 2002 tot 13 000 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van deze invoer daalde van ongeveer 7 % tot ongeveer 3,8 %. Uit de cijfers van Eurostat blijkt dat de gemiddelde prijzen van de invoer uit derde landen veel hoger waren dan de prijzen uit Thailand en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De prijzen lagen in 2002 op 1 100 EUR/ton, en waren in het onderzoektijdvak 2 % hoger. Geen van de derde landen had in het onderzoektijdvak een marktaandeel van meer dan 2 %, en ook was de prijs van het in de Gemeenschap ingevoerde product tijdens het onderzoektijdvak voor geen van hen lager dan die van Thailand of van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Ook werd niet aangetoond dat een van de derde landen het soortgelijk product op de interne markt had gedumpt.

(94)

Gezien de daling van het volume van de invoer uit en het marktaandeel van die derde landen en het feit dat hun gemiddelde prijs aanzienlijk hoger was dan die van Thailand of van de bedrijfstak van de Gemeenschap, luidt de conclusie dat de invoer uit de andere derde landen niet heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade. Integendeel, deze invoer heeft waarschijnlijk ook te lijden gehad van de invoer met dumping.

 

2002

2003

2004

OT

Volume invoer uit andere derde landen (ton)

22 698

15 764

19 683

12 643

Index (2002=100)

100

69

87

56

Marktaandeel van invoer uit andere derde landen

6,9 %

4,7 %

5,7 %

3,8 %

Prijs van invoer uit andere derde landen (EUR/ton)

1 098

1 084

1 020

1 125

Index (2002=100)

100

99

93

102

Bron: Eurostat

f)   Concurrentie van andere EG-producenten

(95)

Zoals in overweging 42 is aangegeven, werkten de andere EG-producenten niet aan het onderzoek mee. Op basis van de tijdens het onderzoek verzamelde informatie wordt hun verkoopvolume in de Gemeenschap voor 2002 geschat op 92 000 ton. In 2003 liep dit met 10 % terug, waarna het in 2004 met 13 procentpunten toenam om in het onderzoektijdvak weer met 4 procentpunten te dalen en zo ongeveer uit te komen op het peil van 2002. Ook het marktaandeel lag in het onderzoektijdvak ongeveer op het niveau van 2002, namelijk iets onder 28 %. Het verkoopvolume en het marktaandeel van de andere producenten namen dus niet toe ten koste van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Over de door die andere EG-producenten gehanteerde prijzen was geen informatie beschikbaar.

(96)

Gezien bovenstaande opmerkingen en bij gebrek aan bewijs van het tegendeel luidt de voorlopige conclusie dat de andere EG-producenten niet aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade hebben bijgedragen.

 

2002

2003

2004

OT

Verkoopvolume van andere EG-producenten in EG (ton)

92 022

82 552

94 544

91 070

Index (2002=100)

100

90

103

99

Marktaandeel van andere EG-producenten

27,8 %

24,9 %

27,2 %

27,6 %

Index (2002=100)

100

89

98

99

Bron: Onderzoek, klacht

4.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(97)

Uit bovenstaande analyse blijkt dat het volume en het marktaandeel van de invoer uit Thailand in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn gestegen, terwijl de verkoopprijzen van het ingevoerde product sterk zijn gedaald en er in het onderzoektijdvak een aanzienlijke prijsonderbieding was. Deze stijging van het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer uit Thailand viel samen met een daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap en met een daling van de verkoopprijs per eenheid, de winstgevendheid, het rendement van de investeringen en de cashflow uit de bedrijfsactiviteiten.

(98)

Bij het onderzoek van de andere factoren waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade kon hebben geleden, bleek dat geen van die factoren aanmerkelijke negatieve gevolgen kon hebben gehad.

(99)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden onderscheiden van de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping uit Thailand de oorzaak is van de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(100)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen. Met het oog hierop heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke consequenties van het achterwege laten van maatregelen.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(101)

Zoals in overweging 42 is aangegeven, bestaat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit zes ondernemingen. Hier zijn ongeveer 1 400 personen direct betrokken bij de productie, verkoop en administratie van het soortgelijk product. Maatregelen zullen er vermoedelijk toe leiden dat het verkoopvolume en dus ook het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt zullen toenemen en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap daardoor van schaalvoordelen zal kunnen profiteren. Hij zal het feit dat de door de invoer met dumping veroorzaakte belemmeringen voor een prijsverhoging minder groot worden, gebruiken om zijn verkoopprijzen enigszins te verhogen, met name omdat de voorgestelde maatregelen een eind zullen maken aan de tijdens het onderzoektijdvak vastgestelde prijsonderbieding. Alles bij elkaar zullen deze verwachte positieve ontwikkelingen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat stellen zijn financiële situatie te verbeteren.

(102)

Worden evenwel geen antidumpingmaatregelen genomen, dan zal de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich waarschijnlijk negatief blijven ontwikkelen. Het marktaandeel en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen dan waarschijnlijk verder omlaag gaan, wat hoogstwaarschijnlijk zal leiden tot een daling van de productie en van de investeringen, de sluiting van bepaalde productiefaciliteiten en een verder verlies van arbeidsplaatsen in de Gemeenschap.

(103)

Antidumpingmaatregelen zullen de bedrijfstak van de Gemeenschap dus in staat stellen zich te herstellen van de gevolgen van de vastgestelde schadelijke dumping.

2.   Belang van de andere EG-producenten

(104)

Omdat deze producenten niet hebben meegewerkt en precieze gegevens over hun activiteiten dus ontbreken, kan de Commissie op grond van de klacht en van de geretourneerde minivragenlijsten voor de steekproeftrekking alleen schatten dat de andere producenten bij een geraamde productie van ongeveer 100 000 ton in het onderzoektijdvak circa 640 personen in dienst hadden. Wanneer antidumpingmaatregelen worden opgelegd, kunnen voor de andere EG-producenten dezelfde positieve ontwikkelingen qua verkoopvolume, prijzen en winstgevendheid worden verwacht als voor de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie overweging 101).

(105)

De andere EG-producenten zouden dus zeker profiteren van het opleggen van antidumpingmaatregelen.

3.   Belang van de niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap

(106)

Een vereniging van Duitse importeurs heeft als enige bezwaar tegen mogelijke antidumpingmaatregelen aangetekend, zonder dit met bewijzen te staven.

(107)

Zoals in overweging 9 is gezegd, werkte slechts één importeur mee aan het onderzoek. Tijdens het onderzoektijdvak voerde deze importeur ongeveer 4 % van de totale invoer van het betrokken product uit Thailand in. Hij zette zijn standpunt over de klacht niet duidelijk uiteen. De wederverkoop van het betrokken product uit Thailand maakt slechts een te verwaarlozen percentage (minder dan 1 %) van zijn totale omzet uit. Minder dan één van zijn werknemers is rechtstreeks betrokken bij de handel in en wederverkoop van het betrokken product.

(108)

Gezien i) de geringe medewerking, ii) het feit dat deze niet-verbonden importeur in deze procedure geen standpunt heeft ingenomen en iii) het feit dat het deel van zijn omzet en zijn werknemers dat verband houdt met de wederverkoop van het betrokken product in de Gemeenschap te verwaarlozen is, luidt de voorlopige conclusie dat antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen belangrijke gevolgen zullen hebben voor de situatie van niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap.

4.   Belangen van de detailhandelaren en de consument

(109)

Gezien de bijzondere kenmerken van de betrokken markt werd de detailhandelaren en consumentenorganisaties om medewerking gevraagd. Er werden echter maar weinig reacties ontvangen. Slechts één detailhandelaar was bereid medewerking te verlenen. Hij gaf geen standpunt over de klacht. Tijdens het onderzoektijdvak bedroeg het volume van zijn wederverkoop van het betrokken product uit Thailand nog geen 2 % van de totale invoer van de Gemeenschap van het betrokken product uit Thailand. De met de wederverkoop van het betrokken product behaalde omzet was te verwaarlozen: minder dan 0,01 % van de totale omzet van deze detailhandelaar. Hetzelfde geldt wanneer niet alleen naar de wederverkoop van het betrokken product wordt gekeken, maar ook naar de wederverkoop van het soortgelijk product. Uitgaande van het aandeel van het betrokken en het soortgelijk product in de totale omzet, werd het aantal banen van de meewerkende detailhandelaar die met dat product verband houden, voor het onderzoektijdvak geschat op ongeveer vijf.

(110)

Voor de consumenten zal het prijseffect er waarschijnlijk als volgt uitzien: de cif-uitvoerprijs van het betrokken product uit Thailand franco grens Gemeenschap wordt verhoogd met een gewogen gemiddeld antidumpingrecht van ongeveer 10 %; dit komt boven op een conventioneel douanerecht (inclusief een speciaal agrarisch element) van ongeveer 16 %. Om de uiteindelijke consumentenprijs te berekenen, moeten aan deze cif-prijs diverse kosten worden toegevoegd, zoals de kosten van levering aan en de winst van de importeurs en de kosten van levering aan en de winst van de detailhandelaren; dit zal het effect van de voorgestelde maatregelen op de uiteindelijke detailhandelsprijs afzwakken.

(111)

Gezien de ongebruikte productiecapaciteit en de concurrentiepositie wordt verwacht dat vooral de bedrijfstak van de Gemeenschap van antidumpingmaatregelen zal profiteren aangezien de verkoop zal toenemen. Op grond hiervan en omdat suikermaïs slechts een gering gewicht heeft in het gemiddelde consumptiepakket, zijn de gevolgen van een antidumpingrecht op de financiële situatie van de gemiddelde consument waarschijnlijk te verwaarlozen.

(112)

Gelet op het voorgaande en gezien de geringe medewerking zullen de voorgestelde maatregelen waarschijnlijk geen ingrijpende gevolgen voor de situatie van de detailhandelaren en de consumenten in de Gemeenschap hebben.

5.   Minder mededinging op de interne markt en risico van productschaarste

(113)

Diverse belanghebbenden voerden aan dat antidumpingmaatregelen zouden leiden tot minder mededinging op de interne markt, die al zou worden gekenmerkt door een oligopolistische voorzieningssituatie omdat de markt wordt gedomineerd door twee Franse producenten. Verder werd beweerd dat er door het uitsluiten van Thaise producenten van de interne markt tekorten zouden ontstaan voor detailhandelaren en consumenten.

(114)

Het doel van antidumpingmaatregelen is niet om producten waarvoor maatregelen worden genomen, niet langer tot de Gemeenschap toe te laten, maar om het effect van de marktverstoring als gevolg van invoer met dumping op te heffen.

(115)

Het is weliswaar mogelijk dat het verkoopvolume en het marktaandeel van de betrokken invoer als gevolg van de maatregelen teruglopen, maar de invoer uit andere derde landen is dan nog altijd een belangrijke alternatieve voorzieningsbron. Bovendien maakt een terugkeer tot normale marktomstandigheden de interne markt attractiever voor die andere leveranciers.

(116)

Tijdens het onderzoektijdvak had de bedrijfstak van de Gemeenschap een marktaandeel van ongeveer 60 %, terwijl het marktaandeel van de andere EG-producenten ongeveer 28 % bedroeg, dat van Thailand ongeveer 13 % en dat van andere derde landen ongeveer 4 %. Zoals in overweging 41 al is gezegd, zijn er in totaal 18 producenten van het soortgelijk product in de Gemeenschap bekend. Bovendien werkte de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak, zoals onder overweging 54 al werd aangetoond, ruim beneden zijn volle capaciteit. Ook de andere EG-producenten hebben waarschijnlijk capaciteit in reserve. Er is dus ruimschoots gelegenheid om de productie in de Gemeenschap flink op te voeren voordat er gebrek aan capaciteit ontstaat.

(117)

Gezien bovenstaande overwegingen, bovengenoemde marktaandelen en bovengenoemd aantal niet-verbonden leveranciers van het betrokken en het soortgelijk product, worden bovenstaande beweringen over concurrentie en voorzieningstekorten verworpen.

6.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(118)

Verwacht wordt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap en de andere EG-producenten profijt zullen hebben van maatregelen omdat zij dan hun kwijtgeraakte verkopen en verloren marktaandeel kunnen terugwinnen en hun winstgevendheid kunnen verbeteren. Hoewel er misschien enige negatieve gevolgen kunnen zijn in de vorm van een geringe prijsverhoging voor de eindverbruikers, wegen deze niet op tegen de verwachte positieve gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Gelet op het voorgaande luidt de voorlopige conclusie dat er in dit geval geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen en dat dergelijke maatregelen in het belang van de Gemeenschap zijn.

G.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(119)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, moeten voorlopige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade blijft lijden.

1.   Schademarge

(120)

De voorlopige antidumpingrechten moeten hoog genoeg zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap blijft toebrengen, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarges niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst voor belasting te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, kan worden verwezenlijkt.

(121)

Op grond van de beschikbare gegevens werd voorlopig vastgesteld dat een winstmarge van 14 % op de omzet kan worden aangemerkt als een passend winstpeil waarop de bedrijfstak van de Gemeenschap zonder schadeveroorzakende dumping zou kunnen rekenen. Zoals in overweging 67 al werd gezegd, haalde de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2002, toen het volume van de invoer met dumping uit Thailand het kleinst was, een winst van 21,4 % op zijn verkoop onder eigen merk en onder het merk van detailhandelaren samen. Maar de invoer met dumping uit Thailand heeft, zoals in overweging 51 werd aangegeven, uitsluitend betrekking op de producten die onder het merk van detailhandelaren worden verkocht. Daarom werd het dienstig geacht bovenstaande winstgevendheid van 21,4 % voor dit verschil in verkoopkanalen tussen de bedrijfstak van de Gemeenschap en de invoer uit Thailand te corrigeren. Dit resulteerde in een winst zonder invoer met dumping van 14 %.

(122)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals bepaald voor de berekening van de prijsonderbieding, per productsoort te vergelijken met de niet-schadeveroorzakende prijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt verkochte soortgelijk product. Deze prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap zodanig aan te passen dat bovengenoemde winstmarge hierin tot uiting kwam. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-waarde bij invoer.

(123)

Op basis van deze prijsvergelijking werden de volgende schademarges vastgesteld.

Karn Corn

31,3 %

Malee Sampran

12,8 %

River Kwai

12,8 %

Sun Sweet

18,6 %

Medewerkende exporteurs, niet in de steekproef

17,7 %

Alle andere ondernemingen

31,3 %

(124)

Voor twee ondernemingen (Malee Sampran en River Kwai) is de schademarge lager dan de vastgestelde dumpingmarge, zodat de voorlopige maatregelen op de schademarge moeten worden gebaseerd. Omdat de schademarge voor de andere twee ondernemingen boven de dumpingmarge ligt, moeten de voorlopige maatregelen voor hen op de dumpingmarge worden gebaseerd.

2.   Voorlopige maatregelen

(125)

Gezien het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden opgelegd dat volgens de „regel van het laagste recht” gelijk moet zijn aan de dumpingmarge, dan wel aan de schademarge indien deze lager is.

(126)

Omdat er in zeer ruime mate medewerking werd verleend, werd het passend geacht het recht voor de ondernemingen die geen medewerking aan het onderzoek hadden verleend, vast te stellen op het niveau van het hoogste recht dat werd opgelegd aan ondernemingen die wel medewerking hadden verleend. Derhalve werd het residuele recht vastgesteld op 13,2 %.

(127)

De voorlopige antidumpingrechten luiden derhalve als volgt:

Exporteurs in de steekproef

Voorgesteld antidumpingrecht

Karn Corn

4,3 %

Malee Sampran

12,8 %

River Kwai

12,8 %

Sun Sweet

11,2 %

Medewerkende exporteurs, niet in de steekproef

13,2 %

Alle andere ondernemingen

13,2 %

(128)

De bij deze verordening voor de genoemde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van het onderzoek in het kader van onderhavige procedure. Zij weerspiegelen derhalve de situatie die in het kader van het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het recht dat voor „alle andere ondernemingen” in het land geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op de invoer van producten uit Thailand die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn vervaardigd. Op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van bedrijven die met de vermelde ondernemingen verbonden zijn, zijn deze rechten niet van toepassing. Voor hen geldt het recht dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(129)

In dit verband zij opgemerkt dat één van de ondernemingen in de steekproef grote hoeveelheden van het eindproduct van andere Thaise producenten heeft gekocht om deze naar de Gemeenschap door te verkopen (zie overweging 34). Voor deze onderneming geldt het individuele recht alleen voor de zelf geproduceerde goederen, en dit onder de voorwaarde dat de onderneming zich ertoe verplicht bij uitvoer naar de Gemeenschap productiecertificaten in te dienen zodat de douane kan nagaan door wie het product vervaardigd is.

(130)

Verzoeken om toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopbedrijven) moeten aan de Commissie worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopbedrijven verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien gerechtvaardigd, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(131)

Om een correcte toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor de niet-meewerkende producenten/exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het onderzoektijdvak niet naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd.

3.   Slotbepaling

(132)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen inzake het vaststellen van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van eventuele definitieve maatregelen herzien kunnen worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op suikermaïs (Zea mays var. saccharata) in korrels, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur, niet bevroren, ingedeeld onder GN-code ex 2001 90 30 (TARIC-code 2001903010), en suikermaïs (Zea mays var. saccharata) in korrels, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006, ingedeeld onder GN-code ex 2005 80 00 (Taric-code 2005800010), uit Thailand.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, zijn als volgt.

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Karn Corn Co., Ltd, 278 Krungthonmuangkeaw, Sirinthon Rd., Bangplad, Bangkok, Thailand

4,3

A789

Malee Sampran Public Co., Ltd, Abico Bldg. 401/1 Phaholyothin Rd., Lumlookka, Pathumthani 12130, Thailand

12,8

A790

River Kwai International Food Industry Co., Ltd, 52 Thaniya Plaza, 21st. Floor, Silom Rd., Bangrak, Bangkok 10500, Thailand

12,8

A791

Sun Sweet Co., Ltd, 9 M 1, Sanpatong-Bankad Rd., T. Toongsatok, Sanpatong, Chiangmai, Thailand

11,2

A792

In bijlage I vermelde producenten

13,2

A793

Alle andere ondernemingen

13,2

A999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen van het in lid 1 bedoelde product in de Gemeenschap dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De voor de in artikel 1, lid 2, genoemde onderneming River Kwai gespecificeerde individuele antidumpingrechten gelden alleen indien een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in bijlage II, aan de douaneautoriteiten van de lidstaten wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht toegepast dat voor alle andere ondernemingen geldt.

Artikel 3

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 75 van 28.3.2006, blz. 6.


BIJLAGE I

Lijst van de in artikel 1, lid 2, bedoelde medewerkende producenten die onder de aanvullende Taric-code A793 vallen

Naam

Adres

Agro-On (Thailand) Co., Ltd

50/499-500 Moo 6, Baan Mai, Pakkret, Monthaburi 11120, Thailand

B.N.H. Canning Co., Ltd

425/6-7 Sathorn Place Bldg., Klongtonsai, Klongsan, Bangkok 10600, Thailand

Boonsith Enterprise Co., Ltd

7/4 M.2, Soi Chomthong 13, Chomthong Rd., Chomthong, Bangkok 10150, Thailand

Erawan Food Public Company Limited

Panjathani Tower 16th floor, 127/21 Nonsee Rd., Chongnonsee, Yannawa, Bangkok 10120, Thailand

Great Oriental Food Products Co., Ltd

888/127 Panuch Village, Soi Thanaphol 2, Samsen-Nok, Huaykwang, Bangkok 10310, Thailand

Kuiburi Fruit Canning Co., Ltd

236 Krung Thon Muang Kaew Bldg., Sirindhorn Rd., Bangplad, Bangkok 10700, Thailand

Lampang Food Products Co., Ltd

22K Building, Soi Sukhumvit 35, Klongton Nua, Wattana, Bangkok 10110, Thailand

O.V. International Import-Export Co., Ltd

121/320 Soi Ekachai 66/6, Bangborn, Bangkok 10500, Thailand

Pan Inter Foods Co., Ltd

400 Sunphavuth Rd., Bangna, Bangkok 10260, Thailand

Siam Food Products Public Co., Ltd

3195/14 Rama IV Rd., Vibulthani Tower 1, 9th Fl., Klong Toey, Bangkok 10110, Thailand

Viriyah Food Processing Co., Ltd

100/48 Vongvanij B Bldg, 18th Fl, Praram 9 Rd., Huay Kwang, Bangkok 10310, Thailand

Vita Food Factory (1989) Ltd

89 Arunammarin Rd., Banyikhan, Bangplad, Bangkok 10700, Thailand


BIJLAGE II

De in artikel 3 van deze verordening bedoelde geldige handelsfactuur moet een door een gemachtigde van de onderneming ondertekende verklaring bevatten met de volgende gegevens:

De naam en functie van de gemachtigde van de onderneming, die de handelsfactuur heeft opgesteld.

De volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de „hoeveelheid” (betrokken product) die naar de Europese Gemeenschap wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, vervaardigd werd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (land). Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”

Datum en handtekening.


20.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 364/s3


BERICHT AAN DE LEZER

Vanaf 1 januari 2007 wordt de structuur van het Publicatieblad aangepast. De gepubliceerde wetten worden duidelijker onderverdeeld waarbij de noodzakelijke continuïteit niettemin blijft behouden.

De nieuwe structuur en voorbeelden van hoe wetten worden onderverdeeld, kunt u bekijken op de EUR-Lex website:

http://eur-lex.europa.eu/nl/index.htm