ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 353

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
13 december 2006


Inhoud

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 17 december 2002 in een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag ten aanzien van Alfa Acciai SpA, Feralpi Siderurgica SpA, Ferriere Nord SpA, IRO Industrie Riunite Odolesi SpA, Leali SpA, Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA (in vereffening), Lucchini SpA, Siderpotenza SpA, Riva Acciaio SpA, Valsabbia Investimenti SpA, Ferriera Valsabbia SpA en van de ondernemersvereniging Federacciai, Federazione delle Imprese Siderurgiche Italiane (Zaak nr. C.37.956 — Betonstaal) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 5807)

1

 

*

Beschikking van de Commissie van 26 mei 2004 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag ten aanzien van The Topps Company Inc., Topps Europe Limited, Topps International Limited, Topps UK Limited en Topps Italia SRL (Zaak nr. COMP/C-3/37.980 — Souris-Topps) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1910)

5

 

*

Beschikking van de Commissie van 26 oktober 2004 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst (Zaak nr. COMP/M.3436 — Continental/Phoenix) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4219)  ( 1 )

7

 

*

Beschikking van de Commissie van 19 januari 2005 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst tegen Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV, Akzo Nobel Base Chemicals AB, Eka Chemicals AB, en Akzo Nobel AB, hoofdelijk en gezamenlijk, Clariant AG en Clariant GmbH, hoofdelijk en gezamenlijk, Elf Aquitaine SA en Arkema SA, hoofdelijk en gezamenlijk, en Hoechst AG (Zaak nr. C.37.773 — MCAA) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4876)  ( 1 )

12

 

*

Beschikking van de Commissie van 22 juni 2005 over de maatregelen die Italië heeft genomen ten behoeve van professionele sportclubs — (Decreto salva calcio) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 1794)  ( 1 )

16

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 juli 2005 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst (Zaak nr. COMP/M.3653 — Siemens/VA Tech) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 2676)  ( 1 )

19

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 oktober 2005 betreffende de staatssteun die door Finland is toegekend in de vorm van investeringssteun aan Componenta Oyj (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 3871)  ( 1 )

36

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 oktober 2005 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag (Zaak nr. COMP/C.38281/B.2 — Ruwe tabak Italië) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4012)

45

 

*

Beschikking van de Comissie van 21 december 2005 in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-overeenkomst ten aanzien van Flexsys NV, Bayer AG, Crompton Manufacturing Company Inc. (voormalig Uniroyal Chemical Company Inc.), Crompton Europe Ltd, Chemtura Corporation (voormalig Crompton Corporation), General Química SA, Repsol Química SA en Repsol YPF SA (Zaak nr. COMP/F/C.38.443 — Rubberchemicaliën) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 5592)  ( 1 )

50

 

*

Beschikking van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-overeenkomst ten aanzien van Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB, EKA Chemicals AB, Degussa AG, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret SA, Kemira Oyj, L’Air Liquide SA, Chemoxal SA, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA/NV, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA en Arkema SA (Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 1766)  ( 1 )

54

 

*

Beschikking van de Commissie van 7 juni 2006 betreffende de staatssteun nr. C 8/2005 (ex N 451/2004) die Duitsland voornemens is toe te kennen aan Nordbrandenburger UmesterungsWerke (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 2088)  ( 1 )

60

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/1


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2002

in een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag ten aanzien van Alfa Acciai SpA, Feralpi Siderurgica SpA, Ferriere Nord SpA, IRO Industrie Riunite Odolesi SpA, Leali SpA, Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA (in vereffening), Lucchini SpA, Siderpotenza SpA, Riva Acciaio SpA, Valsabbia Investimenti SpA, Ferriera Valsabbia SpA en van de ondernemersvereniging Federacciai, Federazione delle Imprese Siderurgiche Italiane

(Zaak nr. C.37.956 — Betonstaal)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 5807)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(2006/894/EG)

Op 17 december 2002 heeft de Commissie een beschikking gegeven in een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag. Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag (1), maakt de Commissie hier de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking, waaronder de opgelegde sancties, bekend, rekening houdend met het rechtmatige belang dat ondernemingen bij het bewaren van hun bedrijfsgeheimen hebben. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking in de authentieke taal van de zaak en in de werktalen van de Commissie is te vinden op de website van het DG COMP, op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/competition/index_en.html.

I.   SAMENVATTING VAN DE INBREUK

(1)

De adressaten van de beschikking zijn: Alfa Acciai SpA, Feralpi Siderurgica SpA, Ferriere Nord SpA, IRO Industrie Riunite Odolesi SpA, Leali SpA, Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA (in vereffening), Lucchini SpA, Siderpotenza SpA, Riva Acciaio SpA, Valsabbia Investimenti SpA, Ferriera Valsabbia SpA en de ondernemersvereniging Federacciai, Federazione delle Imprese Siderurgiche Italiane.

(2)

De adressaten hebben deelgenomen aan één enkele voortgezette en complexe inbreuk op artikel 65, lid 1, van het EGKS-Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (hierna: „het EGKS-Verdrag”) die ertoe strekte of ten gevolge had de prijzen te bepalen; met het oog daarop zijn ook afspraken gemaakt om de productie of de afzet op de Italiaanse markt voor betonstaal in ringen of staven te beperken of te beheersen.

(3)

Wat Alfa Acciai SpA betreft, gaat het om een onderneming waaraan, naast de gedragingen van Alfa Acciai SpA zelf, ook de gedragingen van Acciaieria Megara SpA (vanaf 1996), Alfa Acciai SRL (vóór 1996) en van Acciaierie di Sicilia SpA zijn toe te rekenen.

(4)

Wat Feralpi Siderurgica SpA betreft, gaat het om een onderneming waaraan, naast de gedragingen van het huidige Feralpi Siderurgica SpA, ook de gedragingen van Feralpi Siderurgica SRL (vanaf 1990) en van het vroegere Feralpi Siderurgica SpA zijn toe te rekenen.

(5)

Wat Leali SpA en Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA in liquidazione betreft, gaat het om ondernemingen waaraan, naast de gedragingen van Leali SpA en van Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA in liquidazione, ook de gedragingen van Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA (tot november 1998), waarvan zij de rechtsopvolgers zijn, zijn toe te rekenen. Sinds die datum is Leali SpA als enige voor de betrokken gedragingen aansprakelijk.

(6)

Wat Lucchini SpA en Siderpotenza SpA betreft, gaat het om ondernemingen waaraan, naast de gedragingen van Lucchini SpA en Siderpotenza SpA zelf, ook de gedragingen van de gemeenschappelijke onderneming Siderpotenza SpA (tot 1991) en van Lucchini Siderurgica SpA (tot eind 1997) zijn toe te rekenen.

(7)

Wat Riva SpA betreft, gaat het om een onderneming waaraan, naast de gedragingen van Riva SpA zelf, ook de gedragingen van Fire Finanziaria SpA, van Riva Prodotti Siderurgici SpA, van Acciaierie e Ferriere di Galtarossa SpA en van Acciaierie del Tanaro SpA zijn toe te rekenen.

(8)

Wat Valsabbia Investimenti SpA en Ferriera Valsabbia SpA betreft, gaat het om een onderneming waaraan, naast de gedragingen van Valsabbia Investimenti SpA en Ferriera Valsabbia SpA zelf, ook de gedragingen van het voormalige Ferriera Valsabbia SpA (tot 2000) en van het daaraan voorafgaande Ferriera Valsabbia SpA (tot 1990) zijn toe te rekenen.

(9)

Bij de overige adressaten van de beschikking gaat het steeds om dezelfde ondernemingen en dezelfde ondernemersvereniging, alsmede om dezelfde rechtspersonen met dezelfde bedrijfsnaam, die op de markt voor betonstaal actief waren sinds de aanvang van de inbreuk (vanaf 1993, wat Ferriere Nord SpA betreft).

(10)

De ondernemingen waren minstens voor de volgende perioden bij de inbreuk betrokken:

 

Alfa Acciai SpA, van 6 december 1989 tot en met 4 juli 2000;

 

Feralpi Siderurgica SpA, van 6 december 1989 tot en met 27 juni 2000;

 

Ferriere Nord SpA, van 1 april 1993 tot en met 4 juli 2000;

 

IRO Industrie Riunite Odolesi SpA, van 6 december 1989 tot en met 27 juni 2000;

 

Leali SpA en Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA in liquidazione, van 6 december 1989 tot en met 27 juni 2000;

 

Lucchini SpA/Siderpotenza SpA, van 6 december 1989 tot en met 27 juni 2000;

 

Riva SpA, van 6 december 1989 tot en met 27 juni 2000;

 

Ferriera Valsabbia SpA en Valsabbia Investimenti SpA, van 6 december 1989 tot en met 27 juni 2000, en

 

Federacciai — Federazione delle Imprese Siderurgiche Italiane, van 6 december 1989 tot en met 24 juli 1998.

(11)

Betonstaal (of wapeningsstaal) is warmgewalst rondstaal in de vorm van ringen of staven van 5 mm doorsnede of meer, met een glad, ruw of geribd oppervlak, dat wordt gebruikt voor de wapening van beton. De klassieke leveringsvorm voor betonstaal is de rechte staaf (warmgewalst), met een lengte van 6, 12 of 14 meter (uitzonderlijk 18 meter).

(12)

Betonstaal in ringen is beschikbaar in de vorm van coils/rollen die de gebruiker zelf kan richten en op de gewenste lengte snijden. Betonstaal in ringen is meestal iets duurder, maar volgt gewoonlijk de prijs van staven.

(13)

Al deze soorten betonstaal worden vervaardigd met een diameter van 5 tot 40 mm, afhankelijk van de structurele toepassing. Betonstaal in ringen heeft een diameter van maximaal 16 mm. Bovenop de basisprijs voor betonstaal wordt een toeslag betaald die afhankelijk is van de diameter (de zgn. „diametertoeslag”).

(14)

Betonstaal wordt vooral in de bouwsector als wapening van constructies gebruikt.

(15)

Van de vijftien lidstaten van de Europese Unie wordt het overgrote deel van betonstaal in Italië geproduceerd. De omzet die de adressaten van deze beschikking met betonstaal behaalden en die naar het eind van de periode waarin de inbreuk liep, goed was voor circa 80 % van de Italiaanse markt, bedroeg in 2000-2001 zo'n 900 miljoen EUR.

(16)

Federacciai en de andere ondernemingen die met deze vereniging samenwerkten, hebben — minstens sinds eind 1989 — besloten tot en uitvoering gegeven aan de vaststelling van uniforme prijzen voor betonstaal met „diametertoeslag” in Italië. Vanaf april 1992 hebben de ondernemingen — met de steun van Federacciai — hun besluiten en gedragingen uitgebreid tot de vaststelling van basisprijzen voor betonstaal in Italië. Vanaf datzelfde tijdstip en tot en met september 1995 werd het kartel ook uitgebreid naar de vaststelling van de betalingstermijnen.

(17)

Minstens sinds eind 1994 heeft Federacciai haar activiteiten als organisator systematischer gestructureerd, wat betreft zowel de prijzen als volumes, opbrengsten en verkopen van betonstaal.

(18)

Vanaf 1995 zijn de karteldeelnemers de beperking of beheersing van de productie of de afzet onderling beginnen af te stemmen om de hoeveelheid op de markt gebracht betonstaal in te krimpen. Enkele producenten hebben een gerichter en systematischer systeem opgezet voor onderlinge, multilaterale controle op de hoeveelheden die elke individuele onderneming produceerde en afzette.

(19)

De Commissie beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen aantonen dat de inbreuk op de mededingingsregels nà 4 juli 2002 is blijven doorgaan. Aangetekend zij evenwel dat niet alle ondernemingen noodzakelijkerwijs aan alle beschreven gedragingen hebben deelgenomen en dat sommige onder hen slechts voor kortere periode betrokken waren.

II.   GELDBOETEN

(20)

De inbreuk bestaat in één enkel voortgezet en complexe kartel, dat ertoe strekte of ten gevolge had de prijzen te bepalen en de productie of de afzet te beperken of te beheersen, hetgeen naar zijn aard een zeer zware inbreuk op artikel 65, lid 1, van het EGKS-Verdrag is. Het kartel bestreek het volledige grondgebied van de Italiaanse Republiek. Vast is komen te staan dat de kartelovereenkomsten ten uitvoer zijn gelegd en impact hebben gehad op de markt, ook al werden de verhoopte effecten niet steeds bereikt. Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat de adressaten een zeer zware inbreuk hebben begaan. Het feit dat de impact van het kartel alleen tot de Italiaanse markt was beperkt, betekent nog niet dat de zwaarte van de inbreuk kan worden teruggebracht van „zeer zwaar” tot „zwaar”, omdat ook rekening dient te worden gehouden met het belang van de Italiaanse productie.

(21)

Onverminderd het feit dat het een zeer zware inbreuk betreft, heeft de Commissie bij de vaststelling van het basisbedrag van de geldboeten rekening gehouden met de specifieke kenmerken van deze zaak, namelijk dat het een nationale markt was die op het tijdstip van de feiten aan de specifieke regels van het EGKS-Verdrag was onderworpen en waarop de adressaten van de beschikking tijdens de eerste periode dat de inbreuk liep, slechts een beperkt deel van de betrokken markt vertegenwoordigden.

(22)

Krachtens artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag kunnen een ondernemersvereniging geen geldboeten of dwangsommen worden opgelegd. Niettemin bevat artikel 65, lid 1, geen enkel element om te besluiten dat het door die bepaling bekrachtigde verbod ook niet van toepassing is op een vereniging die een besluit heeft genomen dat ertoe kan leiden de normale werking van de mededinging te beletten, te beperken of te vervalsen. Mitsdien is ook Federacciai, ondanks dat haar voor voornoemde concurrentieverstorende gedragingen geen geldboete kan worden opgelegd, adressaat van deze beschikking.

(23)

In de categorie van de zeer zware inbreuken is dankzij het scala van mogelijke geldboeten een gedifferentieerde behandeling van de ondernemingen mogelijk. Zo kan rekening worden gehouden met het daadwerkelijke economische vermogen van de inbreukmakers om de mededinging aanzienlijke schade te berokkenen, en kan het bedrag van de geldboete op een zodanig niveau worden vastgesteld dat daarvan een voldoende afschrikkende werking uitgaat.

(24)

De Commissie is van mening dat de marktaandeelgegevens die van de adressaten van deze beschikking werden ontvangen voor het laatste volledige jaar dat de inbreuk liep (1999), niet representatief zijn voor hun daadwerkelijke positie op de relevante markt in de betrokken periode. In de periode 1990-1999 zijn de marktaandelen van deze ondernemingen zo goed als verdrievoudigd. Daarom kunnen, op basis van de gemiddelde marktaandelen voor de periode 1990-1999, drie groepen ondernemingen worden onderscheiden, in afnemende orde van hun aanwezigheid op de markt. Tot de eerste groep behoren Feralpi en Valsabbia. In de tweede groep bevinden zich Lucchini/Siderpotenza, Alfa, Riva en Leali (met een gemiddeld marktaandeel van circa 70 % van het aandeel van de ondernemingen uit de eerste groep). Tot de derde en laatste groep behoren Iro en Ferriere Nord (met een gemiddeld marktaandeel van circa 35 % van het aandeel van de ondernemingen uit de eerste groep).

(25)

Wat Riva en Lucchini/Siderpotenza betreft, moet het basisbedrag dat werd verkregen uitgaande van het relatieve belang op de relevante markt, worden verhoogd om rekening te houden met de omvang en de algemene mogelijkheden van die ondernemingen. De omzet die deze beide ondernemingen voor EGKS-producten behaalden, overtreft namelijk ruim die van de ondernemingen welke bij deze gedragingen waren betrokken (circa 3,5 miljard EUR voor Riva in 2001 en circa 1,2 miljard EUR voor Lucchini). Bovendien dient ook te worden herhaald dat uit het dossier blijkt dat bij talrijke gelegenheden de top van deze ondernemingen rechtstreeks bij de kwestieuze inbreuken was betrokken. Bijgevolg moet, met het oog op een voldoende afschrikkende werking, het basisbedrag van de geldboete voor Lucchini/Siderpotenza met 225 % worden verhoogd omdat de omzet van de onderneming voor EGKS-producten driemaal hoger ligt dan die van de grootste van de andere ondernemingen, en moet het basisbedrag voor Riva met 375 % worden verhoogd omdat haar totale omzet voor EGKS-producten driemaal meer bedraagt dan die van Lucchini/Siderpotenza. Dankzij deze coëfficiënten wordt rekening gehouden met de aanzienlijke verschillen in omvang en totale mogelijkheden van deze beide ondernemingen in vergelijking met de overige adressaten van deze beschikking.

(26)

De inbreuk heeft dus een duur van tien jaar en zes maanden voor alle ondernemingen, met uitzondering van Ferriere Nord SpA waarvoor de duur van de inbreuk meer dan zeven jaar bedraagt. Bijgevolg wordt het basisbedrag van de geldboete verhoogd met 105 % voor alle ondernemingen, behalve voor Ferriere Nord waarvoor het basisbedrag met 70 % wordt verhoogd.

(27)

In deze zaak heeft de Commissie als verzwarende omstandigheid alleen het feit in aanmerking genomen dat er bij Ferriere Nord sprake is van recidive. Deze onderneming was reeds een adressaat van een beschikking van de Commissie van 2 augustus 1989 wegens haar betrokkenheid bij een kartel met prijsafspraken en afzetbeperkingen in de sector betonstaalmatten (2).

(28)

Daarom acht de Commissie het noodzakelijk het basisbedrag van de geldboete voor Ferriere Nord met 50 % te verhogen.

(29)

De Commissie heeft in deze zaak geen verzachtende omstandigheden vastgesteld.

(30)

Geen enkele van de ondernemingen tot wie deze beschikking is gericht, komt in aanmerking voor het niet-opleggen, een zeer aanzienlijke of een aanzienlijke vermindering van de geldboete overeenkomstig delen B en C van de clementieregeling van 1996 (3), omdat aan geen van de aldaar genoemde voorwaarden is voldaan. Geen van de ondernemingen heeft vóór noch na een inspectie door de Commissie het bestaan van het kartel aan licht gebracht. Evenmin hebben zij enig doorslaggevend of ander bewijsmateriaal voor het bestaan van het kartel aangedragen.

(31)

Wat deel D van de clementieregeling van 1996 betreft, erkent de Commissie dat Ferriere Nord haar dienstige inlichtingen heeft verstrekt die de Commissie in staat stelden de werking van het kartel beter te begrijpen. De Commissie is van oordeel dat hiermee is voldaan aan deel D, punt 2, eerste streepje, van de clementieregeling dat bepaalt dat een belangrijke vermindering kan worden toegekend indien een onderneming, voordat een mededeling van punten van bezwaar is gezonden, aan de Commissie inlichtingen of schriftelijke of andere bewijsstukken verstrekt die bijdragen tot het bewijs van het bestaan van de inbreuk.

(32)

De Commissie is van oordeel dat het gerechtvaardigd is Ferriere Nord een vermindering van 20 % van het bedrag van de geldboete toe te kennen.

Besluit

1.

De volgende geldboeten worden opgelegd:

Feralpi Siderurgica SpA

10,25 miljoen EUR

Valsabbia Investimenti SpA en Ferriera Valsabbia SpA, waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is,

10,25 miljoen EUR

Lucchini SpA en Siderpotenza SpA, waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is,

16,14 miljoen EUR

Alfa Acciai SpA

7,175 miljoen EUR

Riva Acciaio SpA

26,9 miljoen EUR

Leali SpA en Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA in liquidazione, waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is,

6,093 miljoen EUR

Leali SpA (4)

1,082 miljoen EUR

IRO Industrie Riunite Odolesi SpA

3,58 miljoen EUR

Ferriere Nord SpA

3,57 miljoen EUR

2.

Federacciai en de hier genoemde ondernemingen dienen onverwijld een eind te maken aan de inbreuk, voorzover zij zulks nog niet hebben gedaan. Zij moeten zich onthouden van elke handeling of gedraging die hetzelfde of een soortgelijk doel of gevolg heeft als de inbreuk.


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.

(2)  PB L 260 van 6.9.1989, blz. 1.

(3)  PB C 45 van 19.2.2002, blz. 3.

(4)  Hierbij dient te worden onderscheiden tussen de gedragingen zoals die door Acciaierie en Ferriere Leali Luigi SpA ten uitvoer zijn gelegd tot aan het tijdstip van de tenuitvoerlegging van de vereffening, en de gedragingen zoals die door Leali SpA sinds haar oprichting ten uitvoer zijn gelegd: de eerste gedragingen zijn toe te rekenen aan Acciaierie en Ferriere Leali Luigi SpA in liquidazione en aan Leali SpA waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is, de tweede zijn daarentegen uitsluitend aan Leali SpA toe te rekenen. Bijgevolg is het bedrag van de geldboete opgesplitst in twee perioden, die proportioneel zijn aan 1) de periode die loopt vanaf de aanvang van de inbreuk tot en met 25.11.1998, en 2) de periode die loopt vanaf dat tijdstip tot en met het einde van de inbreuk. Het bedrag van de geldboete voor de eerste periode wordt toegerekend aan Leali SpA en Acciaierie e Ferriere Leali Luigi SpA in liquidazione, waarbij ieder aansprakelijk is, terwijl het bedrag voor de tweede periode uitsluitend aan Leali SpA wordt toegerekend.


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/5


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 2004

betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag ten aanzien van The Topps Company Inc., Topps Europe Limited, Topps International Limited, Topps UK Limited en Topps Italia SRL

(Zaak nr. COMP/C-3/37.980 — Souris-Topps)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1910)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2006/895/EG)

Op 26 mei 2004 heeft de Commissie een beschikking betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag genomen. Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 (1) publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking, rekening houdend met het rechtmatige belang van ondernemingen betreffende de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking in de authentieke taal en in de werktalen van de Commissie is te vinden op de website van DG COMP: http://europa.eu.int/comm/competition/index_en.html.

I:   BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN DE INBREUK

(1)

Deze beschikking is gericht tot The Topps Company Inc (hierna „Topps USA” genoemd), Topps Europe Ltd (hierna „Topps Europe” genoemd), Topps UK Ltd (hierna „Topps UK” genoemd), Topps International Ltd (hierna „Topps International” genoemd) en Topps Italia SRL (hierna „Topps Italia” genoemd) (samen „Topps” genoemd).

(2)

De adressanten hebben inbreuk gemaakt op artikel 81, lid 1, van het Verdrag door met meerdere van hun tussenpersonen in het Verenigd Koninkrijk, Italië, Finland, Duitsland, Frankrijk en Spanje deel te nemen aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met de bedoeling parallelimport van Pokémon-stickers, ruilkaarten en andere spaarartikelen vanaf 4 februari 2000 tot 29 november 2000 te beperken.

(3)

De zaak is voortgevloeid uit een klacht van La Souris Bleue, een Franse detailhandelaar voor spaarartikelen, die beweerde dat Topps en zijn distributeurs erin geslaagd waren parallelimport van Pokémon-stickers en -albums van Spanje naar Frankrijk te verhinderen.

(4)

De beschikking betreft Pokémon-spaarartikelen. Spaarartikelen zijn producten als stickers, ruilkaarten of verwijderbare tatoeages die bij jonge kinderen populair zijn en die bepaalde thema's volgen (bv. leden van sportploegen of tekenfilmfiguren). Pokémon is de benaming voor een hele reeks figuren die oorspronkelijk voor de Nintendogameboy werden ontwikkeld, maar wordt onder licentie ook door Topps gebruikt om op spaarartikelen af te beelden. In 2000 was er een grote vraag naar dergelijke Pokémon-spaarartikelen.

(5)

De definitie van de relevante markt hoeft niet te worden ingevuld aangezien het deze zaak gaat over handelen met als oogmerk de mededinging te beperken.

(6)

De beschikking identificeert het bestaan van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen Topps en zeven van haar Europese tussenpersonen, met als algemeen doel parallelimport van Pokémon-spaarartikelen tussen lidstaten te beperken. Topps en haar tussenpersonen hebben dit doel nagestreefd met de volgende middelen en mechanismen:

Topps heeft actief informatie verzameld om via zijn tussenpersonen op de hoogte te raken van gevallen van parallelhandel.

Topps controleerde de eindbestemming van Pokémon-producten;

wanneer Topps door zijn tussenpersonen in kennis gesteld was over gevallen van parallelhandel, verzocht het hen te helpen bij het traceren van parallelimport tot aan de bron;

Topps heeft zijn tussenpersonen eveneens betrokken door van hen de verzekering te eisen en te krijgen dat hun voorraden niet naar andere lidstaten zouden worden uitgevoerd;

in sommige gevallen, waar Topps de indruk had dat zijn tussenpersonen niet meewerkten, dreigde zij leveranties stop te zetten.

(7)

Topps heeft toegegeven dat zij „zich had ingelaten met activiteiten die ten gevolge hebben gehad dat grensoverschrijdende handel binnen de EU werd verhinderd” en dat „een volledig verbod op export en een uitgebreide territoriale bescherming voor haar distributeurs in de hoger beschreven omstandigheden moeilijk met artikel 81 te verzoenen is”.

(8)

De overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen Topps en haar distributeurs of agenten hebben het oogmerk de mededinging te beperken. Ze hebben als oogmerk tussenpersonen te verhinderen Pokémon-producten te exporteren, zowel actief als passief, vanuit hun respectievelijke contractgebieden. Aangezien het oogmerk van de overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in dit geval de beperking van de mededinging is, is het niet noodzakelijk hun daadwerkelijke effect op de mededinging te overwegen. Niettemin toont het bewijsmateriaal uit het dossier van de Commissie aan dat parallelimporten daadwerkelijk werden verhinderd.

(9)

De groepsvrijstellingsverordeningen Verordening (EEG) nr. 1983/83 (toepasselijk tot 31 mei 2000) en Verordening (EG) nr. 2790/1999 waren niet van toepassing, daar de beperkingen ten doel hadden absolute territoriale bescherming te garanderen, en zodoende zowel actieve als passieve verkoop betroffen. De overeenkomsten konden evenmin een individuele vrijstelling op grond van artikel 81, lid 3, van het Verdrag genieten, omdat ze niet hebben geleid tot een verbetering van de distributie van deze producten en omdat ze nadelig waren voor de consumenten.

(10)

De beschikking is gericht tot alle Europese dochterondernemingen van Topps die aan de concurrentiebeperkende overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen hebben deelgenomen, en tot de Amerikaanse moedermaatschappij die gezamenlijk en hoofdelijk voor de inbreuk aansprakelijk worden gesteld. De moedermaatschappij wordt aansprakelijk gesteld omdat ze in staat was beslissende invloed uit te oefenen op de gedragingen van haar volle dochterondernemingen. De Commissie neemt, op basis van de jurisprudentie van het Hof, wettelijk aan dat deze macht om invloed uit te oefenen, daadwerkelijk werd uitgeoefend. Topps is er niet in geslaagd dit wettelijke vermoeden te weerleggen. Het werd bevestigd door de parallelle betrokkenheid van alle Europese dochterondernemingen en door de dubbele positie van een van de Topps-medewerkers als Managing Director van de Ierse dochteronderneming en als Vice President (International) van de Amerikaanse moedermaatschappij. De beschikking is niet tot de tussenpersonen van Topps gericht omdat hun verantwoordelijkheid voor de inbreuk minder beduidend was.

II:   GELDBOETE

(11)

Bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk is de Commissie van oordeel dat inbreuken die ten doel hebben parallelimport tussen lidstaten te verhinderen, naar hun aard zeer ernstige schendingen van artikel 81, lid 1, van het Verdrag zijn. Het doel van dergelijke inbreuken is de interne markt kunstmatig te verdelen en daardoor een grondbeginsel van het Verdrag in gevaar te brengen. Wat de daadwerkelijke impact van de inbreuk betreft, houdt de Commissie ermee rekening dat zij niet over bewijzen beschikt dat de beperkingen op parallelimport systematisch voor alle tussenpersonen of producten werden toegepast. Bepaalde overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen lijken niet in alle opzichten te zijn uitgevoerd en hebben mogelijkerwijs een beperkt gevolg gehad in termen van de waarde van de betrokken goederen. De Commissie heeft geen bewijsmateriaal over merkbare invloed van de beperkingen op de markt. Wat de omvang van de betrokken markt betreft, hadden de overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die in deze beschikking zijn geïdentificeerd, betrekking op zeven nationale markten, maar waren de beperkende gevolgen vooral voelbaar in slechts drie importerende lidstaten.

(12)

De inbreuk die door Topps werd begaan, wordt bijgevolg als een ernstige inbreuk beschouwd. In het licht hiervan kan volgens de beschikking 2,65 miljoen EUR als passend uitgangspunt dienen voor de berekening van de geldboete. Aangezien de inbreuk van korte duur is (van 4 februari 2000 tot 29 november 2000) wordt het basisbedrag van de geldboete niet verhoogd.

(13)

De Commissie neemt in deze zaak geen verzwarende omstandigheden in aanmerking.

(14)

Met betrekking tot verzachtende omstandigheden, houdt de Commissie ermee rekening dat Topps na het eerste optreden van de Commissie de inbreuk heeft stopgezet. Op grond hiervan wordt het basisbedrag van de boete met 20 % (530 000 EUR) verlaagd. De Commissie is eveneens van mening dat Topps tijdens de procedure daadwerkelijk met de Commissie heeft meegewerkt. Topps is verder gegaan dan wat wettelijk vereist was om de verplichtingen op grond van artikel 11 van Verordening nr. 17 te vervullen, betwist de feiten waarop de inbreuk is gebaseerd niet en heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de vaststelling van de inbreuk. Om deze redenen wordt het basisbedrag van de boete nog eens met 20 % (530 000 EUR) verlaagd.

(15)

Gelet op het voorgaande wordt Topps uiteindelijk een geldboete van 1,59 miljoen EUR opgelegd.


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 411/2004 (PB L 68 van 6.3.2004, blz. 1).


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/7


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2004

waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst

(Zaak nr. COMP/M.3436 — Continental/Phoenix)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4219)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/896/EG)

Op 26 oktober 2004 heeft de Commissie een beschikking gegeven in een zaak in het kader van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (1) (de concentratieverordening), en met name van artikel 8, artikel 2. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking, in de authentieke taal van de zaak en in de werktalen van de Commissie, is te vinden op de website van DG COMP op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/competition/index_en.html.

I.   DE TRANSACTIE

(1)

Op 12 mei 2004 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie waarbij de onderneming Continental AG volledige zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening zou verkrijgen over de onderneming Phoenix AG door een openbaar bod dat op 26 april 2004 was bekendgemaakt.

1.   De partijen

(2)

Continental AG („Continental”) is een van de grootste producenten van banden, remmen, veringssystemen en andere technische rubberproducten, voornamelijk ten behoeve van de auto-industrie.

(3)

Phoenix AG („Phoenix”) is eveneens gespecialiseerd in de productie van technische rubberproducten (bv. veringssystemen, trillingdempende systemen, slangen en transportbanden), maar produceert geen banden. Beide ondernemingen hebben hun hoofdvestiging in Duitsland.

2.   De operatie

(4)

Continental is voornemens volledige zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening te verkrijgen over de gehele onderneming Phoenix. De transactie werd op 12 mei 2004 bij de Commissie aangemeld; op 28 juni verwierf Continental 75,51 % van de aandelen in Phoenix door een openbaar bod.

II.   DE RELEVANTE MARKTEN

(5)

De concentratie leidt tot horizontale overlappingen op een aantal productmarkten voor technische rubberproducten. De Commissie heeft vastgesteld dat er op vier markten mededingingsproblemen kunnen ontstaan:

luchtveren voor bedrijfsvoertuigen;

luchtveren voor personenauto's;

luchtveren voor spoorvoertuigen;

zware staalkoord-transportbanden.

1.   Luchtveren voor bedrijfsvoertuigen (OEM/OES)

(6)

Beide partijen vervaardigen luchtveren voor bedrijfsvoertuigen (2). Luchtveren bestaan meestal uit een rubberen balg en een stalen plaat. Zij worden in bedrijfsvoertuigen gebruikt om de trillingen tussen de as en het chassis op te vangen en het chassis aan verschillende ladingen aan te passen (3). Hoewel Continental voorstelt de markt voor alle soorten veringssystemen voor bedrijfsvoertuigen (stalen spiraalveren, platte samengestelde veren en luchtveren), als één markt te beschouwen, onderschreef het marktonderzoek het standpunt van de Commissie dat luchtveren een onderscheiden productmarkt vormen. Het onderzoek bevestigde tevens onderscheid moet worden gemaakt tussen luchtveren die aan autofabrikanten worden verkocht (OES/OEM) en luchtveren die aan de onafhankelijke vervangingsmarkt (independent aftermarket-IAM) worden verkocht. Een verdere afbakening van kleinere markten (bv. voor luchtveren voor vrachtwagens/bussen enerzijds en voor aanhangwagens/assen anderzijds) wordt door het marktonderzoek niet bevestigd en zal hoe dan ook geen wijziging brengen in de beoordeling vanuit mededingingsoogpunt.

(7)

Wat de geografische markt betreft betoogt Continental dat de geografische markt voor luchtveren voor bedrijfsvoertuigen wereldwijd is. Uit het marktonderzoek is evenwel gebleken dat de marktvoorwaarden voor luchtveren voor bedrijfsvoertuigen in Europa aanzienlijk verschillen van die in andere regio's. Door andere technische vereisten (bv. grotere vrachtwagens) en een andere voorkeur van de klanten (Europese veren zijn technisch meer geavanceerd) kunnen in Amerikaanse vrachtwagens toegepaste veren niet in Europa worden gebruikt en omgekeerd. Daardoor ondergaat de Europese markt geen grote concurrentiedruk van buiten Europa. Slechts één onderneming (het Amerikaanse Firestone) voert momenteel luchtveren naar Europa uit. Deze luchtveren zijn speciaal voor de Europese markt ontworpen. Zij bevatten metalen onderdelen die in Europa worden gekocht, naar de VS worden verzonden, in de luchtveren worden ingebouwd welke vervolgens weer naar Europa worden verscheept. Een andere kostennadeel vloeit voort uit tarieven en transportkosten. De invoer van Firestone maakte in 2003 circa 12 % van de markt uit, doch zal in de nabije toekomst waarschijnlijk aanzienlijk dalen aangezien Firestone momenteel een productie-installatie in Polen bouwt, die in 2005 klaar zal zijn. Daarom is de Commissie van mening dat de relevante markt voor luchtveren voor OEM/OES de Europese markt is.

(8)

Wat luchtveren betreft die door onafhankelijke handelaren op de vervangingsmarkt worden verkocht, doet de afbakening van de relevante geografische markt niet terzake omdat uit het marktonderzoek is gebleken dat op deze markt geen mededingingsbezwaren rijzen.

2.   Luchtveren voor personenauto's

(9)

Zowel Continental als Phoenix/Vibracoustic produceren luchtveren voor personenauto's. In personenauto's vormen de luchtveren (balg + afsluitplaat) onderdeel van een meer geavanceerd luchtveringssysteem, bestaande uit een luchtveer en andere onderdelen (bv. luchtdruksysteem, controle-eenheden, enz.). De activiteiten van Continental en Phoenix overlappen elkaar uitsluitend op het gebied van luchtveren. Luchtveren zijn thans een nicheproduct dat voornamelijk in luxeauto's wordt gebruikt. Het marktonderzoek heeft uitgewezen dat luchtveren voor personenauto's los van andere soorten veren (zoals stalen veren) moeten worden beoordeeld. Het lijkt echter niet juist om een verder onderscheid te maken tussen verschillende klantensegmenten op de markt voor luchtveren voor personenauto's (bv. „limousines”, „SUV's” en „lichte bedrijfsvoertuigen”), aangezien het productieproces en de klanten voor deze drie segmenten vergelijkbaar zijn.

(10)

Continental beweert dat deze markt een wereldwijde markt is. Het marktonderzoek wijst echter veeleer op een Europese geografische markt. Er is namelijk momenteel slechts één niet-Europese leverancier — het Amerikaanse Gates — in Europa actief. De invoer bedroeg in 2003 slechts circa [5-10 (4)] %. Gates heeft onlangs een nieuwe productiefaciliteit voor luchtveren in Aken, Duitsland geopend om de Europese markt vanuit Europa te kunnen bedienen. De meeste klanten zijn namelijk niet geneigd geïmporteerde luchtveren te kopen. Dit komt voornamelijk doordat voor de ontwikkeling van luchtveren voor personenauto's nauwe samenwerking tussen klanten is vereist omdat luchtveren technologisch gevoelige producten zijn. Bovendien zijn bij de ontwikkeling van een volledig luchtveringssysteem ook andere leveranciers van onderdelen betrokken, die over het algemeen in Europa gevestigd zijn. Daardoor geven de meeste autofabrikanten er de voorkeur aan om deze producten van de twee Europese producenten te betrekken (Phoenix/Vibracoustic of Conti).

3.   Luchtveren voor spoorvoertuigen

(11)

Beide partijen produceren tevens veringsproducten voor spoorvoertuigen. Ook hier stelt Continental voor, alle soorten verschillende verings- en trillingdempende systemen die in spoorvoertuigen worden gebruikt (zoals stalen veren, hydraulische systemen, luchtveren, rubber-metalen onderdelen) als één productmarkt te beschouwen. Het marktonderzoek heeft echter het standpunt van de Commissie bevestigd dat secundaire luchtveringssystemen (rubberbalg plus rubber-metalen onderdelen) een onderscheiden productmarkt vormen, die los staat van andere primaire of secundaire veringsonderdelen. Dit komt voornamelijk omdat de meeste klanten de luchtveren onafhankelijk van andere veringonderdelen kopen en de productie-know-how voor luchtveren aanzienlijk verschilt van de know-how voor andere producten. Anders dan op het gebied van bedrijfsvoertuigen is er geen IAM voor veringsproducten voor spoorvoertuigen.

(12)

Continental betoogt dat het een wereldwijde markt betreft. Het marktonderzoek wijst echter veeleer in de richting van een Europese geografische markt, omdat de meeste Europese klanten met Europese producenten zaken doen. De afbakening van de geografische markt doet evenwel niet ter zake omdat de transactie zelfs op een Europese markt niet tot een machtspositie van Continental en Phoenix zou leiden.

4.   Zware staalkoord-transportbanden

(13)

Phoenix en Continental zijn ook gespecialiseerd in de productie van transportbanden. Transportbanden, of zij nu van rubber, textiel of PVC zijn vervaardigd, zijn bestemd voor het vervoer van goederen. Transportbanden kunnen in drie categorieën worden onderverdeeld: lichte transportbanden, zware transportbanden en bijzondere transportbanden. Zware transportbanden worden gebruikt voor het vervoer van zware goederen zoals kolen, erts, grint of zand. Er kunnen twee hoofdsoorten zware transportbanden worden onderscheiden, staalkoord-transportbanden en textiel transportbanden. De partijen hebben een bijzonder sterke positie op het gebied van staalkoord-transportbanden. Continental beweert dat beide soorten (textiel en staal) tot dezelfde markt voor zware transportbanden behoren. Deze marktafbakening wordt echter door het marktonderzoek niet bevestigd.

(14)

Wat de aanbodzijde betreft loopt het productieproces van textielbanden en staalkoordbanden sterk uiteen, omdat de stalen exemplaren gemaakt zijn van rubber en staaldraad terwijl de transportbanden van textiel worden geweven van verschillende lagen technische vezels. Bovendien hebben zowel concurrenten als klanten aangegeven dat de twee soorten banden door hun duidelijk uiteenlopende kenmerken hun eigen toepassingsgebieden hebben: textielbanden kunnen voor kleinschaliger toepassingen worden gebruikt (korte afstanden, lichtere ladingen), terwijl voor het vervoer van zware ladingen over lange afstanden (bv. bij oppervlakte-ontginning) staalkoord-transportbanden onontbeerlijk zijn. Textielbanden zijn veel elastischer dan banden van staal en kunnen daarom alleen voor relatief korte afstanden worden gebruikt. Continental beweert terecht dat voor sommige toepassingen beide soorten banden kunnen worden gebruikt, maar uit het marktonderzoek blijkt dat slechts 5 — 10 % van de staalkoordtoepassingen kunnen worden vervangen door textielbanden. Derhalve lijken zware staalkoord-transportbanden niet tot dezelfde markt te behoren als zware textiel transportbanden, en dienen zij afzonderlijk te worden beoordeeld.

(15)

Volgens Continental is de relevante geografische markt voor zware transportbanden een wereldwijde markt. Het marktonderzoek wijst echter uit dat het een Europese markt betreft. Dit komt doordat staalkoord-transportbanden dikwijls op maat worden gemaakt voor specifieke toepassingen. Bovendien spelen vervoer en logistieke problemen een belangrijke rol. Daardoor hebben niet-Europese producenten slechts een bescheiden positie op de Europese markt voor dit product. De Commissie is dan ook bij haar beoordeling van de mededingingssituatie uitgegaan van een Europese markt.

III.   BEOORDELING

1.   Luchtveren voor bedrijfsvoertuigen (OEM/OES)

(16)

Continental en Phoenix zouden een gezamenlijk marktaandeel op deze markt hebben van [55-65] %. De grootste concurrenten zijn CF Gomma [10-15] %, Firestone [10-15] % en Goodyear [5-10] % .

(17)

Een zo groot marktaandeel zou op zich al wijzen op een machtspositie (5) van Continental. Er is waarschijnlijk tevens sprake van een machtspositie wat de marktstructuur betreft: het marktaandeel van de nieuwe entiteit zal viermaal zo groot zijn als dat van de eerstvolgende concurrent.

(18)

Het is niet uitgesloten dat zich mededingingsproblemen zullen voordoen, alleen al door het feit dat de klanten van de gefuseerde entiteit, althans voor een deel, grote autofabrikanten zijn. Weliswaar hebben de grotere vrachtwagenproducenten geen ernstige bezwaren tegen de concentratie naar voren gebracht, maar veel kleine producenten van assen en aanhangwagens vrezen dat de transactie een negatief effect op de prijzen zal hebben.

(19)

Er zijn nog andere factoren die deze mededingingsbezwaren versterken. Ten eerste zouden de klanten, in geval van prijsstijgingen bij de gefuseerde entiteit, zich niet gemakkelijk voor grote volumes tot concurrenten kunnen wenden. Dit komt niet alleen doordat eventuele nieuwe leveranciers bij de meeste klanten een kwalificatieprocedure zouden moeten doorlopen, maar ook doordat alle concurrenten slechts over een beperkte capaciteit beschikken. Zowel CF Gomma als Goodyear benutten vrijwel hun volledige capaciteit. Ook de nieuwe productiefaciliteit van Firestone in Polen zal waarschijnlijk volledig worden benut in het kader van de bestaande leveringscontracten.

(20)

Ten tweede zou de transactie de twee grootste ondernemingen op de OEM/OES-markt samenvoegen. De huidige marktpositie van Phoenix lijkt haar werkelijke potentieel niet correct weer te geven. Phoenix heeft haar OEM/OES-activiteiten inzake vrachtwagens en bussen ondergebracht bij Vibracoustic, haar gemeenschappelijke onderneming met Freudenberg. Vibracoustic richtte haar afzetinspanningen echter op luchtveren voor personenauto's en had daardoor een vrij zwakke positie op de markt voor vrachtwagens en bussen. Het is Phoenix contractueel verboden om in te gaan op offerteaanvragen van vrachtwagen- en busfabrikanten. Phoenix is er echter in geslaagd een opschorting van het boetebeding te bewerkstelligen waardoor zij recentelijk aan twee aanbestedingen kon deelnemen. In beide gevallen eindigde Phoenix vlak achter Continental. Volgens de klanten staat Phoenix dichtbij Contitech wat de technische deskundigheid betreft en scoort de onderneming zelfs nog beter op het gebied van prijzen.

(21)

Ten derde heeft het marktonderzoek uitgewezen dat, in tegenstelling tot wat Continental beweert, octrooien worden gebruikt om concurrenten ervan te weerhouden als tweede leverancier een bres te slaan in een lopend leveringscontract. Een concurrerende onderneming heeft de Commissie meegedeeld dat vooral Continental op agressieve wijze gebruik maakt van beweerde industriële eigendomsrechten om concurrenten van aanbestedingen uit te sluiten.

(22)

Om al deze redenen is de Commissie van oordeel dat de voorgenomen overname van Phoenix door Continental tot een machtspositie van de gefuseerde entiteit zou leiden op de markt voor luchtveren voor bedrijfsvoertuigen in Europa.

2.   Luchtveren voor personenauto's

(23)

De overname van Phoenix/Vibracoustic door Continental zou de twee enige Europese producenten van luchtveren voor personenauto's samenvoegen. Het marktaandeel van de gefuseerde entiteit zou in 2003 in Europa circa [85-95] % bedragen. Hoewel alle klanten van luchtveringssystemen grote autofabrikanten zijn die gewoonlijk over enige kopersmacht over hun leveranciers beschikken, hebben zelfs sommige van deze grote klanten bezwaar gemaakt tegen de transactie. Ook het onderzoek heeft aangetoond dat veel autoproducenten slechts één leverancier hebben voor luchtveren. Door de concentratie zouden zij niet langer voor onderlinge concurrentie tussen Continental en Phoenix kunnen zorgen omdat zij nog slechts één leverancier zouden hebben die in Europa actief is. Wel zijn er aanwijzingen dat er in de nabije toekomst wellicht nieuwe spelers van buiten Europa de Europese markt zullen betreden.

(24)

De vraag of de transactie tot een machtspositie op de markt voor luchtveren voor personenauto's zou leiden kan onbeantwoord blijven omdat Continental zich er onlangs toe heeft verbonden de activiteiten van Phoenix op deze markt af te stoten door het aandeel van Phoenix in de gemeenschappelijke onderneming Vibracoustic aan Freudenberg te verkopen. De verwerving van de aandelen van Phoenix in Vibracoustic door Freudenberg neemt de mededingingsbezwaren op het gebied van luchtveren voor personenauto's weg, omdat Phoenix alleen via Vibracoustic actief is op de markt voor luchtveren voor personenauto's.

3.   Luchtveren voor spoorvoertuigen

(25)

Uit het marktonderzoek is gebleken dat het gecombineerde marktaandeel van Continental en Phoenix voor secundaire luchtveringssystemen circa [55-65] % zou bedragen. Andere concurrenten (bv. Paulstra, Schwab, Trelleborg of Toyo) zouden slechts een klein marktaandeel hebben van 5 % of minder.

(26)

Ondanks deze relatief grote marktaandelen is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen machtspositie kan worden verwacht op de markt voor luchtveren voor spoorvoertuigen, en wel voornamelijk om twee redenen: ten eerste moeten alle concurrenten (inclusief de partijen) tot 70 % van de onderdelen van het luchtveringssysteem kopen van hun concurrenten die hetzij de rubberen balgen, hetzij de metalen onderdelen produceren. Continental heeft kunnen aantonen dat zij haar leveringen van rubberen balgen aan een concurrent van het luchtveringssysteem onlangs heeft verhoogd, waaruit blijkt dat onderlinge leveranties in deze industrie gebruikelijk zijn. Ten tweede zijn er voldoende potentiële concurrenten op de markt die de partijen ervan kunnen weerhouden eenzijdig hun prijzen te verhogen. De Japanse ondernemingen Toyo en Sumitomo hebben hun aanwezigheid in Europa aanzienlijk versterkt door er dochterondernemingen te vestigen. Aldus konden zij hun activiteiten in Europa uitbreiden, en het is zeer waarschijnlijk dat zij hun machtspositie in de nabije toekomst verder zullen versterken. Door de lange levensduur van treinen (tot maximaal 30 jaar) zullen de klanten genoeg tijd hebben om nieuwe geschikte leveranciers te vinden.

(27)

De Commissie is derhalve van mening dat de voorgenomen overname geen machtspositie op de markt voor luchtveren voor spoorvoertuigen met zich zal brengen.

4.   Zware staalkoord-transportbanden

(28)

De operatie zou de twee grootste leveranciers in Europa samenvoegen. Het diepgaande marktonderzoek leidde immers tot de conclusie dat het gezamenlijke marktaandeel van Continental en Phoenix [ruim 70] % zou bedragen. De overige concurrenten zijn Sempertrans [5-15] %, Bridgestone [0-5] % en een aantal kleine, veelal regionale leveranciers met marktaandelen van minder dan [0-5] %.

(29)

De transactie brengt het aantal grote Europese concurrenten derhalve terug van vier naar drie, waarbij de twee andere ondernemingen (Sempertrans en Bridgestone) zeer klein zijn in vergelijking met de gefuseerde entiteit. Anderzijds is uit het marktonderzoek gebleken dat de grootste klanten — grote energiebedrijven als RWE — zeker over enige kopersmacht beschikken waarmee zij de concurrentie op de markt zullen verdedigen. Zij erkennen echter dat zij na de concentratie nog slechts een beperkt aantal — of geen — andere leveranciers zouden overhouden. De marktpositie van de gefuseerde entiteit zou bijzonder sterk zijn op het gebied van transportbanden voor de bruinkoolwinning en banden met een breedte van meer dan 2,4 meter. Bruinkoolondernemingen nemen meer dan 50 % van de totale vraag naar staalkoord-transportbanden voor hun rekening. Voor sommige bandbreedten (> 2,4 m) zou de gefuseerde onderneming de facto zelfs een monopoliepositie in Europa verwerven.

(30)

Om bovengenoemde redenen is het waarschijnlijk dat de voorgenomen overname van Phoenix door Continental tot een machtspositie op de markt voor zware staalkoord-transportbanden in Europa zou leiden.

5.   Conclusie

(31)

De beschikking concludeert derhalve dat de aangemelde concentratie ernstige twijfels doet rijzen over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt op de markten voor luchtveren voor bedrijfsvoertuigen (OES/OEM) en zware staalkoord-transportbanden.

IV.   DOOR DE PARTIJEN AANGEGANE VERBINTENISSEN

(32)

Om de bovengenoemde mededingingsbezwaren weg te nemen heeft de aanmeldende partij op 1 oktober verbintenissen ingediend. Continental stelt voor:

(1)

het aandeel van 50 % van Phoenix in Vibracoustic te verkopen aan Freudenberg, de partner in de gemeenschappelijke onderneming (6);

(2)

de volledige productie van luchtveren voor personenauto's (OES/OEM) van Phoenix, gevestigd in Nyíregyháza in Hongarije, aan Freudenberg te verkopen;

(3)

een productie-installatie voor zware staalkoord-transportbanden van 3,2 meter te verkopen aan haar concurrent Sempertrans.

(33)

Door de afstoting van de aandelen van Phoenix in Vibracoustic zullen Freudenberg/Vibracoustic het gehele assortiment luchtveren voor bedrijfsvoertuigen kunnen aanbieden, met inbegrip van veren voor aanhangwagens/assen en veren voor de IAM-markt. Door haar zeggenschap over Vibracoustic kan Freudenberg gebruik maken van een sterke onderzoeks- en ontwikkelingsdivisie en een ervaren distributieteam om op de markten voor luchtveren te concurreren. Met de verwerving van de luchtverenproductie in Hongarije zullen Freudenberg/Vibracoustic beschikken over een eigen productiefaciliteit voor luchtveren, waardoor zij dit product niet alleen aan producenten van bedrijfsvoertuigen en bussen kunnen verkopen maar ook aan fabrikanten van aanhangwagens en assen. De afstoting omvat ook de bestaande leveringscontracten met klanten van Phoenix.

(34)

Door de volledige afstoting van de activiteiten van Phoenix op de markt voor luchtveren voor bedrijfsvoertuigen (OES/OEM) worden de overlappingen op deze markt ongedaan gemaakt.

(35)

De toezegging om een gehele productiefaciliteit voor staalkoord-transportbanden met een breedte van meer dan 2,4 meter aan Sempertrans te verkopen is eveneens een passende maatregel om de mededingingsproblemen op de markt voor deze producten weg te nemen. De voornaamste problemen op deze markt betreffen het segment van de transportbanden voor klanten die actief zijn op het gebied van de bruinkoolwinning. De koper Semperit/Sempertrans, die reeds met een aantal transportbanden in dit segment aanwezig is, zou door de afstoting toegang krijgen tot de productietechnologie voor brede transportbanden; dit is van cruciaal belang om de markt voor staalkoord-transportbanden te kunnen betreden. Het marktonderzoek heeft de doeltreffendheid van de verbintenis bevestigd, aangezien alle grote klanten de Commissie hebben verklaard dat zij de afstoting van een productiefaciliteit als een doeltreffende maatregel beschouwen om de concurrentie op deze markt te bevorderen. Daarom is de Commissie van oordeel dat de afstoting de mededingingsbezwaren op deze markt zal wegnemen.

V.   CONCLUSIE

(36)

De beschikking komt derhalve tot de conclusie dat de aangemelde concentratie dankzij de door de partijen aangegane verbintenissen, niet zal leiden tot een machtspositie van de partijen op de markten voor luchtveren voor bedrijfsvoertuigen (OEM/OES), voor personenauto's, voor spoorvoertuigen en voor zware staalkoord-transportbanden, die de daadwerkelijke mededinging in de gemeenschappelijke markt of een aanzienlijk deel daarvan in significante mate zou belemmeren. De concentratie dient derhalve verenigbaar te worden verklaard met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst, mits de in de bijlage genoemde verplichtingen overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 8, lid 2, van de concentratieverordening en artikel 57 van de EER-Overeenkomst, volledig worden nagekomen.


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1310/97, PB L 180 van 9.7.1997, blz. 1.

(2)  Phoenix heeft de verkoop van OES/OEM-luchtveren voor vrachtwagens en bussen ondergebracht bij haar gemeenschappelijke onderneming (Vibracoustic) met de Duitse onderdelenproducent Freudenberg (zie zaak M.1778 — Freudenberg/Phoenix/JV). Vibracoustic heeft geen eigen productie van luchtveren voor bedrijfsvoertuigen maar verkoopt wel door Phoenix geproduceerde luchtveren.

(3)  Door de luchtdruk in de luchtveer te variëren kan de hoogte van het chassis worden geregeld.

(4)  Gedeelten van de oorspronkelijke beschikking zijn uit deze samenvatting weggelaten om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie wordt prijsgegeven; deze gedeelten staan tussen vierkante haken.

(5)  Opgemerkt zij dat deze zaak is aangemeld op basis van de oude Verordening 4064/89.

(6)  Opgemerkt zij dat Freudenberg een calloptie heeft op het 50 %-aandeel van Phoenix in Vibracoustic indien Phoenix door een derde onderneming wordt overgenomen. Zonder de verbintenis was evenwel niet duidelijk of Freudenberg deze calloptie zou uitoefenen of niet.


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/12


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 19 januari 2005

betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst tegen Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV, Akzo Nobel Base Chemicals AB, Eka Chemicals AB, en Akzo Nobel AB, hoofdelijk en gezamenlijk, Clariant AG en Clariant GmbH, hoofdelijk en gezamenlijk, Elf Aquitaine SA en Arkema SA, hoofdelijk en gezamenlijk, en Hoechst AG

(Zaak nr. C.37.773 — MCAA)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4876)

(Alleen de tekst in de Engelse, Franse en Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/897/EG)

Op 19 januari 2005 nam de Commissie een beschikking aan betreffende een procedure krachtens artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 (1) publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking - met inbegrip van de opgelegde sancties - rekening houdend met het rechtmatige belang van de ondernemingen inzake de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking is te vinden in de authentieke talen van de zaak en in de werktalen van de Commissie op de website van DG Concurrentie op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/competition.

I.   SAMENVATTING VAN DE INBREUK

(1)

De beschikking is gericht tot Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV, Akzo Nobel Base Chemicals AB, Eka Chemicals AB, en Akzo Nobel AB (hierna „Akzo”), hoofdelijk en gezamenlijk, Clariant AG en Clariant GmbH (hierna „Clariant”) hoofdelijk en gezamenlijk, Elf Aquitaine SA (hierna „Elf Aquitaine”) en Arkema SA (hierna „Arkema”, voorheen Atofina SA), hoofdelijk en gezamenlijk, en Hoechst AG (hierna „Hoechst”).

(2)

In deze samenvatting wordt meestal verwezen naar Atofina SA (of „Atofina”), en niet naar Arkema, terwijl deze onderneming de adressaat van deze beschikking is, omdat Atofina de tijdens de administratieve procedure gebruikte naam was.

(3)

De adressaten namen deel aan één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna „het EG-Verdrag” of „Verdrag”) en, vanaf 1 januari 1994, op artikel 53, lid 1, van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „EER-Overeenkomst”), waarbij het volledige EER-grondgebied werd bestreken.

(4)

De Commissie opende een onderzoek naar de MCAA-industrie in de gehele EER nadat zij van Clariant in december 1999 een verzoek om toepassing van de clementieregeling had gekregen. Uit het onderzoek bleek dat het kartel van ten minste 1 januari 1984 tot 7 mei 1999 heeft geduurd.

(5)

Monochloorazijnzuur (of „MCAA”) is een reactief organisch zuur dat als chemisch tussenproduct wordt gebruikt bij de vervaardiging van detergenten, kleefstoffen, hulpstoffen voor textiel en verdikkingsmiddelen in voedingsmiddelen, farmaceutica en cosmetica.

(6)

De geografische markt werd geacht de volledige EER te omvatten. In 1998, het laatste volledige jaar van de inbreuk, was deze markt naar schatting ongeveer 121 miljoen EUR waard. Tijdens de onderzochte periode viel bijna elk onderdeel van de gemeenschappelijke markt en de EER onder de invloedssfeer van het kartel.

(7)

Wat de organisatie van het kartel betreft, konden sporen van contacten tussen de belangrijkste MCAA-producenten worden teruggevonden vanaf eind jaren 1970 en begin jaren 1980. In dat stadium waren de contacten grotendeels bilateraal en hadden zij betrekking op de uitwisseling van informatie over klanten en prijzen.

(8)

Tegen begin en medio 1980 werd begonnen met de organisatie van multilaterale bijeenkomsten en werden er krachtdadiger afspraken gemaakt met het oog op het behoud van ieders respectieve marktaandeel. De deelnemers in dit stadium waren Hoechst, Akzo en Atochem SA (later Atofina SA, thans bekend als Arkema). Clariant vervoegde het kartel pas in 1997, na haar overname van de MCAA-activiteiten van Hoechst.

(9)

In die periode hielden de deelnemers twee à vier keer per jaar multilaterale bijeenkomsten die roulerend werden georganiseerd in de respectieve landen van de betrokken ondernemingen. De bilaterale contacten werden in stand gehouden en de deelnemers kwamen ook bijeen tijdens speciale bijeenkomsten en bij sociale gelegenheden.

(10)

Het kartel werd verder geformaliseerd in 1993; het had als doel meer transparante statistieken te verkrijgen, bedrog uit te roeien, de controle over het verkooppersoneel te vergroten en een compensatiesysteem in te stellen. De deelnemers voerden ook een formeel systeem in voor de uitwisseling van driemaandelijkse verkoop- en prijsgegevens.

(11)

Daarbij werd, in een poging om de uitwisseling van marktgegevens te rechtvaardigen, een organisatie voor de statistiek, […] (hierna „[…]”), in de arm genomen. […] zorgde voor geaggregeerde marktstatistieken en de deelnemers ontmoetten tweemaal per jaar een vertegenwoordiger van […], meestal in […], om deze gegevens en andere kwesties in verband met de bedrijfstak te bespreken.

(12)

Deze rechtmatige bijeenkomsten dienden evenwel als dekmantel voor het werkelijke doel van de bijeenkomsten: samenkomen met de andere partijen om de tenuitvoerlegging van de kartelovereenkomsten te bespreken. Deze onrechtmatige bijeenkomsten vonden meestal de avond vóór de […]-vergadering plaats op een aparte locatie. Tussen 1994 en 1999 werden […]-bijeenkomsten gepland, hoewel de laatste vergadering afgelast blijkt te zijn geweest.

(13)

Ofschoon de organisatie van het kartel tijdens de duur ervan misschien niet altijd op dezelfde manier is verlopen, bleven de belangrijkste kenmerken hetzelfde. Het ging daarbij om de toewijzing van volumes en klanten teneinde de marktaandelen in stand te houden. De marktaandelen werden daarenboven veilig gesteld door een compensatiemechanisme tussen de partijen in het geval er teveel of te weinig werd verkocht. Er werd in aanzienlijke mate informatie over de verkoop en de prijzen uitgewisseld en er zijn ook bewijzen van afgesproken prijsverhogingen.

II:   GELDBOETEN

(14)

De inbreuk bestond uit de toewijzing van klanten en volumequota, het gezamenlijk overeenkomen van prijsstijgingen, het opzetten van een compensatiemechanisme om ervoor te zorgen dat de quota werden nageleefd, uitwisseling van informatie over verkoopvolumes en prijzen, en de deelname aan regelmatige bijeenkomsten, zowel multilateraal als bilateraal, alsmede andere contacten om te zorgen voor een goede werking van het kartel. Deze soort gedragingen vormen per definitie zeer ernstige inbreuken op artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

(15)

De kartelovereenkomst werd ten uitvoer gelegd door de producenten, die tijdens de relevante periode het grootste deel van de gemeenschappelijke markt en, na 1 januari 1994, van de EER in handen hadden. Het kartel moet derhalve een weerslag hebben gehad op de MCAA-markt in de gemeenschap en de EER.

(16)

Gezien de aard van de onderzochte gedragingen was de Commissie van oordeel dat de adressaten van deze beschikking een zeer zware inbreuk hebben gepleegd op artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

(17)

De ondernemingen werden overeenkomstig hun relatieve belangrijkheid op de markt in verschillende categorieën ingedeeld om rekening te houden met het specifieke gewicht, en derhalve met de daadwerkelijke invloed van elke onderneming afzonderlijk op de markt.

(18)

Om een vergelijking van de relatieve belangrijkheid van de ondernemingen op de betrokken markt te maken, meende de Commissie dat moet worden uitgegaan van de productomzet over de hele EER. De vergelijking werd gemaakt op basis van de productomzet in de EER tijdens het laatste volledige jaar van de inbreuk: 1998 voor alle ondernemingen, behalve voor Hoechst, waarvoor 1996 het referentiejaar was, aangezien deze onderneming medio 1997 uit de MCAA-markt is getreden.

(19)

Akzo, Clariant en Atofina waren in 1998 de belangrijkste producenten van MCAA in de EER, met geraamde marktaandelen van, respectievelijk, 44 %, 34 % en 17 %. Hoechst had een marktaandeel van 28 % in 1996, vóór zij de MCCA-markt medio 1997 verliet. Derhalve werden de ondernemingen in drie categorieën onderverdeeld. Eerste categorie: Akzo; tweede categorie: Hoechst en Clariant; derde categorie: Atofina.

(20)

Binnen de categorie van zeer zware inbreuken maakt het scala van sancties het mogelijk het bedrag van de geldboete op een zodanig niveau te stellen dat daarvan een voldoende afschrikkende werking uitgaat, rekening houdend met de grootte van elke onderneming. In dit verband merkt de Commissie op dat de omzet van Atofina/Elf Aquitaine in 2003, 84,5 miljard EUR bedroeg, en die van Akzo 13 miljard EUR. Derhalve achtte de Commissie het passend om de boete voor Atofina/Elf Aquitaine te vermenigvuldigen met een factor 2,5 en die voor Akzo met een factor 1,5.

(21)

Akzo en Atofina hebben een inbreuk van lange duur gepleegd: zij namen van januari 1984 tot mei 1999 deel aan het kartel. Dit komt neer op 15 jaar en 4 maanden, hetgeen een verhoging met 150 % van het basisbedrag van de geldboete voor beide ondernemingen rechtvaardigt.

(22)

Hoechst heeft eveneens een inbreuk van lange duur gepleegd. Zij nam deel aan de onrechtmatige afspraken van januari 1984 tot eind juni 1997, of een periode van 13 jaar en 6 maanden, hetgeen een verhoging met 135 % van het basisbedrag van de geldboete rechtvaardigt.

(23)

De deelname van Clariant bleef beperkt tot de periode van juli 1997, datum waarop zij de MCAA-activiteiten van Hoechst heeft verworven, tot mei 1999. Derhalve was zij bij het kartel betrokken gedurende 1 jaar en 10 maanden, hetgeen een verhoging met 15 % van het basisbedrag van de geldboete rechtvaardigt.

(24)

Op het moment dat de inbreuk werd gepleegd waren twee van de adressaten van deze beschikking reeds het voorwerp geweest van vroegere beschikkingen van de Commissie in kartelzaken. Hoechst was een adressaat van de beschikkingen van de Commissie inzake PVC II (94/599/EG van 27 juli 1994) en Dyestuffs (69/243/EEG van 24 juli 1969). Ook Atofina was een adressaat van de beschikking inzake PVC II. Deze verzwarende omstandigheden rechtvaardigden een verhoging met 50 % van het basisbedrag van de aan Hoechst en Atofina opgelegde geldboete.

(25)

Akzo heeft vrijwillige verklaringen afgelegd waaruit de Commissie kon concluderen dat Eka Nobel AB, Eka Nobel Skoghall AB en Nobel Industrier AB (thans respectievelijk Eka Chemicals AB, Akzo Nobel Base Chemicals AB en Akzo Nobel AB) vanaf 15 juni 1993 onafhankelijk van elkaar hebben deelgenomen aan het kartel, tot zij op 25 februari 1994 tot het Akzo-concern zijn gaan behoren. Door deze bekendmakingen staat Akzo voor een hogere geldboete dan zij zou gekregen hebben zonder haar medewerking. De Commissie achtte het derhalve passend, rekening houdend met de beginselen van eerlijkheid en de bijzondere omstandigheden van het geval, de geldboete die bovenstaande ondernemingen wordt opgelegd voor hun individuele inbreuk, tot nul te reduceren.

(26)

Drie van de adressaten van de huidige beschikking (Akzo, Atofina en Clariant) hebben de Commissie tijdens verschillende stadia van het onderzoek naar de inbreuk hun medewerking verleend teneinde een gunstige behandeling te krijgen zoals uiteengezet is in de mededeling van de Commissie van 1996 inzake clementie (2).

(27)

De clementieregeling werd als volgt in deze beschikking toegepast:

1.   Niet-oplegging of zeer aanzienlijke vermindering van de geldboete („sectie B”: vermindering van 75 % tot 100 %)

(28)

Clariant was de eerste onderneming die materiaal heeft verstrekt dat van doorslaggevend belang was om het bestaan van het geheime kartel dat een invloed had op de MCAA-sector in de EER, te bewijzen. Deze informatie werd verstrekt in de vorm van door Clariant op 6 december 1999 verstrekte verklaringen en bewijsstukken, welke de Commissie in staat stelden een inspectie uit te voeren ten kantore van Akzo en Atofina. Clariant voldeed tevens aan de andere voorwaarden van sectie B: zij beëindigde haar deelneming aan het kartel, verleende haar volledige medewerking tijdens de gehele duur van het onderzoek en heeft niet het initiatief genomen tot het kartel. In de beschikking werd rekening gehouden met al deze elementen en werd een vermindering van 100 % verleend van de geldboete die Clariant AG en Clariant GmbH zouden zijn opgelegd indien zij niet hadden meegewerkt met de Commissie.

2.   Aanzienlijke vermindering van de geldboete („Sectie C”: vermindering van 50 % tot 75 %)

(29)

Akzo noch Atofina voldeden aan de in sectie C van de clementiemededeling vermelde voorwaarden.

3.   Belangrijke vermindering van de geldboete („Sectie D”: vermindering van 10 % tot 50 %)

(30)

Zowel Akzo als Atofina hebben hun medewerking aan de Commissie verleend.

(31)

Atofina werkte nauw mee met de Commissie en kwam derhalve in aanmerking voor een belangrijke vermindering van de geldboete, daar zij de tweede onderneming was die aan de Commissie inlichtingen en bewijsstukken verstrekte die hebben bijgedragen tot het bewijs van het bestaan van het kartel. Daarenboven heeft Atofina de feiten op grond waarvan het bestaan van het kartel werd vastgesteld, niet betwist. De door Atofina verstrekte informatie en bewijsstukken waren gedetailleerd en werden door de Commissie uitvoerig gebruikt bij het opstellen van deze beschikking. Atofina voldeed aan de voorwaarden van sectie D, waardoor zij in aanmerking komt voor een vermindering van 40 % van de geldboete die haar zou zijn opgelegd.

(32)

Akzo kwam in aanmerking voor een belangrijke vermindering van de geldboete omdat zij de derde onderneming was die de Commissie inlichtingen en bewijsstukken heeft verstrekt die het bestaan van het MCAA-kartel hebben bevestigd. Akzo heeft de feiten waarop de Commissie zich heeft gebaseerd, niet betwist. De Commissie concludeerde dat Akzo voldeed aan de voorwaarden van sectie D. De door Akzo verstrekte informatie en bewijsstukken waren gedetailleerd en de Commissie heeft deze gebruikt. Dit resulteert in een vermindering van 25 % van de geldboete die de onderneming zou zijn opgelegd.

(33)

Onderstaande ondernemingen hebben inbreuk gepleegd op artikel 81 van het Verdrag omdat zij volumequota hebben toegewezen, klanten hebben toegewezen, gezamenlijk prijsstijgingen zijn overeengekomen, een compensatiemechanisme hebben uitgewerkt, informatie hebben uitgewisseld over verkoopvolumes en prijzen, en deelgenomen hebben aan regelmatige bijeenkomsten en andere contacten hebben onderhouden om bovenstaande beperkingen overeen te komen en uit te voeren. De gedragingen van de hieronder vermelde ondernemingen vormden vanaf 1 januari 1994 eveneens een inbreuk op artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

(a)

Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV, Akzo Nobel Nederland BV en Akzo Nobel NV, van 1 januari 1984 tot 7 mei 1999;

(b)

Akzo Nobel Base Chemicals AB, Eka Chemicals AB en Akzo Nobel AB, van 15 juni 1993 tot 7 mei 1999;

(c)

Hoechst AG, van 1 januari 1984 tot 31 juni 1997;

(d)

Elf Aquitaine en Arkema SA (voorheen Atofina SA), van 1 januari 1984 tot 7 mei 1999;

(e)

Clariant AG, Clariant GmbH, van 1 juli 1997 tot 7 mei 1999.

(34)

Wegens deze inbreuken worden de volgende geldboeten opgelegd:

(a)

Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV, Akzo Nobel Base Chemicals AB, Eka Chemicals AB en Akzo Nobel AB

84,38 miljoen EUR;

(b)

Hoechst AG

74,03 miljoen EUR;

(c)

Elf Aquitaine SA en Arkema SA (voorheen Atofina SA) hoofdelijk en gezamenlijk

45,00 miljoen EUR;

(d)

Arkema SA (voorheen Atofina SA)

13,50 miljoen EUR;

(e)

Clariant AG en Clariant GmbH hoofdelijk en gezamenlijk

0 miljoen EUR.

Akzo Nobel Base Chemicals AB, Eka Chemicals AB en Akzo Nobel AB zijn hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk voor de betaling van de in punt (a) van de eerste alinea opgelegde geldboete, tot een bedrag van 50,63 miljoen EUR. De andere in dat punt vermelde Akzo-ondernemingen zijn hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk voor het volledige bedrag van de geldboete.

(35)

De in punt 1 genoemde ondernemingen dienen onmiddellijk een einde te maken aan hun inbreuk, voorzover zij dat nog niet gedaan hebben. Zij onthouden zich voortaan van iedere handeling of gedraging die met de in deze zaak geconstateerde inbreuk overeenkomt, alsook van iedere handeling of gedraging die dezelfde of gelijkaardige doelstellingen of gevolgen heeft.


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 411/2004 (PB L 68 van 6.3.2004, blz. 1).

(2)  Volgens punt 28 van de clementiemededeling van 2002, vervangt de mededeling van 2002 vanaf 14 februari 2002 de mededeling van 1996 voor alle zaken, waarin geen enkele onderneming met de Commissie contact heeft opgenomen om in aanmerking te worden genomen voor de gunstige behandeling die in die mededeling is beschreven. Aangezien in deze zaak verschillende ondernemingen vóór 14 februari 2002 bij de Commissie om clementie hebben verzocht, is de clementiemededeling van 1996 van toepassing.


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/16


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 22 juni 2005

over de maatregelen die Italië heeft genomen ten behoeve van professionele sportclubs — („Decreto salva calcio”)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 1794)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(voor de EER relevante tekst)

(2006/898/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

De Commissie heeft via berichten in de pers vernomen dat, toen wetsdecreet nr. 282 van 24 december 2002 in wetgeving werd omgezet, de Italiaanse regering bepalingen heeft vastgesteld betreffende de boekhouding van professionele sportclubs. Bij brief D/51643 van 12 maart 2003 heeft de Commissie om informatie over de maatregel in kwestie verzocht. Bij brief van 22 april 2003, ingeschreven onder nr. 5243, verzochten de Italiaanse autoriteiten om verlenging van de termijn voor het verstrekken van de gegevens tot 14 mei. Aangezien de Commissie binnen genoemde termijn geen antwoord had ontvangen, zond zij op 22 mei 2003 een herinneringsbrief. Hierin herinnerde zij de Italiaanse autoriteiten eraan dat, overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, steunmaatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie haar opmerkingen terzake heeft gemaakt. Het antwoord van de Italiaanse autoriteiten werd op 26 juni 2003 door de Commissie ontvangen.

(2)

Bij schrijven van 11 november 2003 heeft de Commissie Italië in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de steunmaatregel in te leiden.

(3)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). De Commissie heeft de belanghebbenden verzocht hun opmerkingen over de maatregel in kwestie kenbaar te maken.

(4)

De Commissie ontving de opmerkingen van de Italiaanse autoriteiten bij brief van 13 februari 2004 en de opmerkingen van belanghebbenden bij brieven van 19 januari 2004 en 16 februari 2004. Bij brief D/51415 van 25 februari 2004 heeft de Commissie de opmerkingen van de belanghebbenden voor een reactie aan Italië doorgezonden.

(5)

Bij brief nr. 08/RB/04 van 10 maart 2004 verbonden de Italiaanse autoriteiten zich ertoe de maatregel in kwestie te wijzigen teneinde ieder effect van fiscale aard uit te sluiten. Gelet op de toezegging de maatregel verenigbaar met de communautaire concurrentieregels te maken en aangezien de maatregel uit het oogpunt van staatssteun geen onmiddellijk effect had, besloot de Commissie in afwachting van de daadwerkelijke wijziging van de maatregel in kwestie de procedure op te schorten.

(6)

Bij brief nr. 13346 van 11 november 2004 deden de Italiaanse autoriteiten de Commissie de tekst toekomen van de amendementen op de „Legge Comunitaria 2004” die op dat ogenblik in het Italiaanse parlement werd behandeld. De reeds aangekondigde amendementen werden definitief ingevoerd bij artikel 28 van wet nr. 62 van 18 april 2005, („Disposizioni per l'adempimento di obblighi derivanti dall'appartenenza dell'Italia alle Comunità europee. Legge comunitaria 2004”) (hierna „Wet nr. 62/2005” genoemd) (3).

II.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

(7)

De maatregel die was ingevoerd bij artikel 3, lid 1 bis, van wetsdecreet nr. 282 van 24 december 2002, waarin dringende maatregelen zijn vervat inzake de inachtneming van gemeenschaps- en belastingwetgeving, inning en boekhoudprocedures en in wet nr. 27 van 21 februari 2003 is omgezet, is van toepassing op de sportclubs die onder wet nr. 91 van 23 maart 1981 (hierna „Wet nr. 91/1981” genoemd) vallen.

(8)

De maatregel in kwestie, die is vastgelegd in artikel 18 bis, onder 1), van Wet nr. 91/1981, zoals gewijzigd bij Wet nr. 27/2003, geeft de maatregel sportclubs de mogelijkheid de kapitaalverliezen als gevolg van de verminderde waarde van de rechten op de exploitatie van de prestaties van beroepsspelers, zoals bepaald op basis van een taxatie door een beëdigde expert, in een speciale activapost van de balans te plaatsen. Derhalve wordt deze post, met instemming van de raad van commissarissen, over een bepaald aantal jaren afgeschreven.

(9)

In artikel 18 bis, lid 2, van wet nr. 91/1981, zoals gewijzigd bij wet nr. 27/2003, wordt bepaald: „ondernemingen die de in lid 1 vastgelegde mogelijkheid kiezen, moeten, voor civielrechtelijke en belastingdoeleinden, de waardevermindering in tien gelijke jaarlijkse bedragen afschrijven”.

(10)

Om te bepalen of een maatregel staatssteun behelst in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag moet de Commissie nagaan of: i) de maatregel in kwestie bepaalde ondernemingen of bepaalde producties begunstigt door een voordeel van economische aard toe te kennen; ii) of dit voordeel selectief is en derhalve de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen; iii) of het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt en iv) of het met staatsmiddelen is bekostigd.

(11)

In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag stelde de Commissie onder andere vast dat:

a)

de sportclubs waar de maatregel voor bestemd is, oefenen een economische activiteit uit en moeten derhalve worden beschouwd als ondernemingen in de zin van artikel 87, lid 1. De maatregel zou de sportclubs in de gelegenheid hebben gesteld gedurende een langere periode in het verleden geleden verliezen te compenseren met toekomstige winst: de mogelijkheid de periode te verlengen gedurende welke verliezen aftrekbaar zijn zou hun een economisch voordeel hebben opgeleverd;

b)

de maatregel is selectief omdat zij alleen is bestemd voor sportclubs waarop Wet nr. 91 van 23 maart 1981 van toepassing is en zou derhalve sectorale steun hebben betekend;

c)

sportclubs oefenen verscheidene economische activiteiten uit. Tenminste enkele clubs verrichten een aantal van deze activiteiten op internationale markten. Aangezien op deze markten ook sportclubs en andere economische actoren uit andere lidstaten actief zijn, zou de maatregel in kwestie het intracommunautaire handelsverkeer ongunstig kunnen beïnvloeden;

d)

de maatregel zou het gebruik van staatsmiddelen — de staat ziet af van belastinginkomsten — impliceren. Zoals reeds gezegd zou de maatregel sportclubs in staat stellen gedurende een langere periode dan nu het geval is aftrekbare verliezen over te dragen, naast een vermindering van de mogelijke afschrijving in de eerste jaren. Door sportclubs de keuze tussen twee alternatieve methoden van belastingheffing te geven, zou de staat deze belastingbetalers de mogelijkheid bieden de voor hen gunstigste methode te kiezen en aldus aanvaarden dat hij van een deel van de belastinginkomsten afziet.

(12)

Op basis van dit beknopte onderzoek leekt de maatregel aan alle voorwaarden te voldoen om als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag te worden aangemerkt.

(13)

Daarnaast leek, om de in de punten 22 tot en met 29 van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure genoemde redenen, de maatregel niet aan de voorwaarden te voldoen om deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren.

III.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

(14)

In artikel 28 van Wet nr. 62/2005 werd het in overweging nr. 9 vermelde artikel 18bis, lid 2, van Wet nr. 91/1981 gewijzigd. De woorden „voor civielrechtelijke en belastingdoeleinden” werden vervangen door de woorden „uitsluitend voor civielrechtelijke doeleinden”.

(15)

Door deze wijziging wordt elke mogelijkheid geschrapt om voor fiscale doeleinden gebruik te maken van de afwijkende verantwoordings- en vastleggingsmethode die in Wet nr. 91/1981, zoals gewijzigd bij Wet nr. 27/2003, is voorzien. Bijgevolg kunnen sportclubs de periode waarin eventuele verliezen fiscaal aftrekbaar zijn, niet meer verlengen.

(16)

Hoewel op grond van Wet nr. 91/1981, zoals gewijzigd bij Wet nr. 27/2003, aan sportclubs nog steeds een voordeel wordt verleend in de vorm van een gunstige boekhoudkundige behandeling, voorziet de nieuwe formulering van de wet niet meer in een fiscaal voordeel. Aangezien de fiscale voordelen waarin de wet vroeger voorzag, slechts in de toekomst (4) in werking zouden zijn getreden, werd bovendien op basis van de maatregel geen enkel fiscaal voordeel verleend in de loop van de periode waarin de gewijzigde bepalingen van kracht waren.

(17)

Aangezien de maatregel niet meer leidt tot de derving van belastinginkomsten, wordt in het kader van de maatregel geen gebruik gemaakt van staatsmiddelen. Derhalve vervalt een van de essentiële voorwaarden voor het bestaan van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Rekening houdend met de wijzigingen die bij Wet nr. 62/2005 („Legge Comunitaria 2004”) zijn aangebracht, komt de Commissie tot de conclusie dat de maatregel geen staatssteun vormt.

(18)

Bijgevolg moeten de door de Italiaanse autoriteiten en derde partijen gemaakte opmerkingen niet nader worden onderzocht.

IV.   CONCLUSIE

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De maatregel ten gunste van professionele sportclubs die Italië op grond van Wet nr. 27 van 21 februari 2003, zoals gewijzigd bij Wet nr. 62 van 18 april 2005 heeft vastgesteld, vormt geen staatssteun.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 22 juni 2005

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 308 van 18.12.2003, blz. 9.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Gepubliceerd in het publicatieblad van de Italiaanse republiek nr. 96 van 27 april 2005 — Supplemento ordinario n.76.

(4)  Na de normale vastgestelde periode van vijf jaar voor het overboeken van verliezen.


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/19


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 juli 2005

waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst

(Zaak nr. COMP/M.3653 — Siemens/VA Tech)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 2676)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/899/EG)

Op 13 juli 2005 heeft de Commissie een beschikking gegeven in een concentratiezaak in het kader van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, en met name van artikel 8, lid 2. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking in de authentieke taal van de zaak en in de werktalen van de Commissie is te vinden op de website van directoraat-generaal Concurrentie, op het volgende adres: http://ec.europa.eu/comm/competition/index_en.html

I.   KORTE SAMENVATTING

(1)

Deze zaak heeft betrekking op de overname van het Oostenrijkse technologieconcern VA Tech door Siemens.

(2)

Siemens is een gediversifieerde technologiegroep met de volgende kernactiviteiten: informatie en communicatie, automatiserings- en aandrijvingstechniek, energietechniek, verkeer, wegverlichting en medische uitrusting.

(3)

VA Tech, dat gevestigd is in Linz, is met ongeveer 17 000 werknemers en een jaaromzet 4,3 miljard EUR de grootste industriële groep in Oostenrijk. De vier gebieden waarop deze onderneming hoofdzakelijk actief is, zijn productie, transport en distributie van energie, metallurgietechniek, de bouw van elektrische installaties en infrastructuurtechniek.

(4)

Op 10 december 2004 deed Siemens een openbaar overnamebod op VA Tech om zijn bestaand aandeel van 16,45 % van de stemrechten tot minstens 50 % plus één aandeel te verhogen. […] (1). De toestemming van de Commissie is de enige nog niet vervulde voorwaarde om het bod daadwerkelijk te laten ingaan.

(5)

De voorgenomen transactie waarmee Siemens de uitsluitende zeggenschap over VA Tech verwerft, is een concentratie in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening.

(6)

De betrokken ondernemingen behalen een wereldwijde totale omzet van meer dan 5 miljard EUR (Siemens 74 miljard EUR in het boekjaar van 1 oktober 2002 tot 30 september 2003 en VA Tech 3,9 miljard in het boekjaar 2003). Siemens en VA Tech behalen in de Gemeenschap elk een totale omzet van meer dan 250 miljoen EUR […] (1). Geen van beide ondernemingen behaalde meer dan twee derde van haar totale omzet in de Gemeenschap in een en dezelfde lidstaat. De aangemelde concentratie heeft bijgevolg een communautaire dimensie.

(7)

Uit het marktonderzoek van de Commissie is gebleken dat het concentratievoornemen tot talrijke horizontale en verticale overlappingen leidt in de volgende sectoren: energieproductie (zie onder A.), energietransport en energiedistributie (B.), spoorwegtechniek (C.), frequentieomvormers (D.), metallurgie en bouw van elektrische installaties (E.), schakelapparatuur voor laagspanning (F.), gebouwentechniek (G.), infrastructuur en kabelbanen (H.), andere IT-diensten (I.).

(8)

De Commissie is in haar beschikking tot de conclusie gekomen dat, rekening houdend met de door de partijen ingediende verbintenissen op het gebied van (i) waterkrachtuitrusting en (ii) de bouw van mechanische metallurgische installaties, de aangemelde concentratie op geen van deze gebieden de daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel ervan op merkbare wijze belemmert.

II.   UITGEBREIDE SAMENVATTING

A.   ENERGIEPRODUCTIE

A1.   UITRUSTING VOOR WATERKRACHTCENTRALES

De relevante markten

(9)

De uitrusting voor waterkrachtcentrales omvat een groot aantal afzonderlijke componenten zoals waterturbines, generatoren en verscheidene mechanische en elektrische componenten („mechanical (electrical) balance of plant”). Vaak worden die componenten door de klanten afzonderlijk aanbesteed, vooral in Europa, waar het grootste deel van de vraag betrekking heeft op de vervanging of de modernisering van bestaande waterkrachtcentrales. Aan de vraagzijde zijn de verschillende componenten niet substitueerbaar. Na een reeks fusies tussen producenten van mechanische en elektrische waterkrachtuitrusting kunnen Siemens/VA Tech en hun belangrijkste concurrenten het totale pakket componenten leveren. Factoren aan de aanbodzijde brengen de Commissie ertoe om het met Siemens eens te zijn dat voor waterkrachtuitrusting één enkele relevante markt bestaat, waarbij de producten op deze markt sterk van elkaar verschillen.

(10)

Met betrekking tot de relevante geografische markt wordt in de beschikking uiteengezet dat er in de diverse regio's in de wereld verschillende groepen concurrenten aanwezig zijn, maar dat de leidende Europese aanbieders Siemens, VA Tech, Alstom en GE Hydro wereldwijd actief zijn. Vooral in China en in de rest van Azië is een aantal Chinese, Indische en Japanse ondernemingen actief, die door Europese klanten niet als geloofwaardige aanbieders worden beschouwd. Ofwel kennen de klanten in de EER deze producenten niet, ofwel classificeren zij hen duidelijk als minder goed dan de aanbieders in Europa. Zij hebben tot dusver in de EER nog geen opdracht gekregen en ook geen offerte ingediend (Siemens heeft gewezen op twee succesvolle projecten van Chinese aanbieders in Albanië in de jaren zestig en zeventig).

(11)

[…] (1) In de beschikking wordt tot besluit opgemerkt dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de vraag- en aanbodvoorwaarden in de EER en die in andere regio’s van de wereld, om welke reden de EER als de relevante geografische markt moet worden beschouwd.

Beoordeling uit mededingingsoogpunt

(12)

Voor de periode 2000-2004 schatte Siemens zijn gecombineerde aandeel samen met VA Tech op de EER-markt op [40-50] (1) % (Voith Siemens [20-30] (1) % (2), VA Tech [20-30] (1)). VA Tech heeft [40-50] (1) % opgegeven, terwijl Alstom het gecombineerde marktaandeel van Siemens/VA Tech op 61 % raamde. De marktaandeelramingen van de klanten liggen overwegend in dezelfde grootteorde, waarbij Andino, een kleinere concurrent, van oordeel is dat Siemens/VA Tech in de EER een marktaandeel van 70 % heeft. De door de belangrijkste concurrenten voor dezelfde periode van vijf jaar voorgelegde omzetcijfers leveren de volgende marktaandelen op (met inbegrip van wat Siemens aangaf als omzet voor „overige”):

EER 2000-2004

€ (miljoen)

Marktaandeel %

Siemens

318

[10-20] (1) %

VA Tech

 

[30-40] (1) %

Gecombineerd

 

50 %

Alstom

 

[20-30] (1) %

GE Hydro

 

[0-10] (1) %

Ansaldo

 

[<1] (1) %

Andritz

 

[<1] (1) %

Overige

473

[20-30] (1) %

Totaal

 

100 %

Bron: marktonderzoek van de Commissie

(13)

Siemens betoogt weliswaar dat de marktaandelen op deze biedersmarkt van jaar tot jaar aanzienlijk schommelden […] (1), maar een aantal factoren laat toe daaruit af te leiden dat de marktaandelen belangrijke informatie over de machtsverdeling op die markt bevat. Bovendien komen aanbestedingen die betrekking hebben op klantspecifieke en aanzienlijk gedifferentieerde producten, vaak voor en hebben deze een beperkte omvang (slechts […] (1) op […] (1) biedingen van Siemens hadden een omvang van meer dan […] (1) EUR). Bij grotere opdrachten bestaat er voor de succesvolle bieder aanvankelijk onzekerheid over de concrete waarde (dit wil zeggen de rendabiliteit) van het project. Wanneer het aantal geloofwaardige bieders vermindert, moet de waarde van het laagste bod echter stijgen. Gelet op het grote gecombineerde marktaandeel van Siemens/VA Tech, de relatief geringe omvang van de overblijvende concurrenten en het wegvallen van een belangrijke bieder, wordt het waarschijnlijker dat door de concentratie een machtspositie in het leven wordt geroepen.

(14)

Uit de antwoorden op het marktonderzoek […] (1) blijkt dat er een groep van vier leidende concurrenten bestaat (Siemens, VA Tech, Alstom en GE Hydro). Deze ondernemingen worden door de klanten als geloofwaardige bieders van grote waterkrachtuitrusting beschouwd. Alle overige concurrenten worden aanzienlijk lager ingeschat of produceren geen vergelijkbare uitrusting, zelfs wanneer zij voor kleinere opdrachten in aanmerking zouden komen. In de beschikking zijn de klanteninschattingen van de verschillende bouwers van installaties kwantitatief samengevoegd, om deze conclusie te ondersteunen. […] (1).

(15)

Uit de door Siemens […] (1) voorgelegde biederlijsten kan ook worden afgeleid dat Siemens bij aanbestedingen vaker VA Tech treft (in […] (1) % van de aanbestedingen met een waarde van meer dan […] (1) EUR) […] (1) dan Alstom [..] (1) of GE […] (1). In […] (1) procedures waren Siemens en VA Tech de enige van de grote vier die een bod deden. De frequentie waarmee zij elkaar treffen is deels te verklaren door het feit dat GE Hydro slechts zelden buiten Scandinavië en het Verenigd Koninkrijk offertes indient (GE Hydro is ontstaan uit de overname door GE van de waterkrachtactiviteiten van Kvaerner). Alstom neemt vaker deel aan aanbestedingen in verscheidene regio’s van Europa, maar op het Iberische schiereiland iets vaker dan in andere regio’s. Bovendien dient zij vaker een offerte in bij grotere projecten dan bij kleinere.

(16)

Een groot aantal klanten en concurrenten betoogde in hun opmerkingen overeenkomstig artikel 11 dat de overname tot prijsverhogingen zou leiden wanneer twee nauwe concurrenten op een reeds geconcentreerde markt zouden fuseren.

(17)

Siemens is het kennelijk eens met de conclusie van de Commissie dat Siemens, VA Tech en Alstom op dit moment de leidende concurrenten voor waterkrachtuitrusting in de EER zijn. Derhalve roept Siemens vooral dynamische argumenten in om zich te verantwoorden.

(18)

Volgens Siemens zouden de Chinese en kleinere Europese aanbieders zonder meer in staat zijn om concurrerende uitrusting te leveren, wanneer Siemens/VA Tech zou proberen om na de fusie de prijzen te verhogen. De reeds sinds lange tijd bestaande leveringsbetrekkingen hebben volgens Siemens tot nu toe verhinderd dat nieuwe aanbieders op de markt kwamen en dat de klanten zich tot nieuwe leveringsbronnen wendden. Siemens heeft echter geen bewijzen voor plannen dat aanbieders die nog niet in Europa actief zijn, zouden deelnemen aan aanbestedingen in de EER. Naast Chinese producenten heeft Siemens een aantal kleine Europese producenten van kleine waterkrachtuitrusting en leveranciers van kleine componenten vermeld, waarvan producten onder andere ook voor waterkrachtcentrales kunnen worden gebruikt. Deze ondernemingen hebben echter marktaandelen van minder dan 1 % en leveren producten die niet gelijkwaardig zijn met die van Siemens en VA Tech.

(19)

De beschikking heeft als conclusie dat de argumenten van Siemens speculaties betreffen, die leiden tot het algemene oordeel dat elk monopolie op lange termijn nieuwe spelers aantrekt. Het grote gecombineerde marktaandeel van Siemens/VA Tech, de afname van het aantal geloofwaardige bieders van 4 naar 3, de biedergegevens volgens welke Siemens/VA Tech eng verwante substituten leveren en het grote aantal klachten van klanten brengt de Commissie tot de conclusie dat de concentratie een merkbare belemmering van de daadwerkelijke mededinging zou zijn doordat zij op de markt voor uitrusting voor waterkrachtcentrales een machtspositie in het leven zou roepen.

A2.   UITRUSTING VOOR FOSSIELE WATERKRACHT

(20)

Bij fossiele waterkrachtuitrusting levert VA Tech gas-stoomkrachtcentrales als systeemintegrator, die overwegend door derden geleverde componenten, zoals in het bijzonder de door GE geproduceerde gasturbines, gebruikt in combinatie met de zelf geproduceerde turbogeneratoren. Op de markt voor de bedrijfsklare projecten blijven na de concentratie meerdere concurrenten over, in het bijzonder de producenten van turbines Siemens, GE, Alstom en Mitsubishi, maar ook algemene ondernemingen zoals Bechtel en boilerproducent Foster & Wheeler. Het aandeel van VA Tech op de EER-markt voor bedrijfsklare projecten bedraagt minder dan 15 % […] (1). Door de overname zal een afzetkanaal voor de turbines en een leverancier van generatoren voor zijn turbines wegvallen. Gelet op de strategische rol van gasturbines bij gecombineerde centrales en de leidende marktpositie van GE op dit gebied, wordt in de beschikking geconcludeerd dat GE in staat zal zijn VA Tech als afzetkanaal voor zijn turbines te vervangen. GE heeft zelf capaciteit om generatoren te produceren. Het heeft tegen deze overname geen bezwaren geformuleerd. In de beschikking worden derhalve geen mededingingsbezwaren op dit gebied opgenomen.

B.   TRANSPORT EN DISTRIBUTIE VAN ENERGIE (T&D)

(21)

Zoals de uitrusting voor energieproductie omvat ook de markt voor transport en distributie een grote variëteit van verschillende componenten die aan de klanten (vooral nationale netbeheerders en lokale/regionale elektriciteitsverdelers) worden geleverd en op een bepaald niveau worden samengevoegd. De horizontale overlapping tussen Siemens en VA Tech in aanmerking genomen, stelt Siemens voor de relevante markt te definiëren op het niveau van de onder a) tot en met e) aangehaalde productgroepen.

a.

HOOGSPANNINGSPRODUCTEN (VOOR TRANSPORTNETTEN MET EEN SPANNING TUSSEN 52 EN 800 KV)

i)

luchtgeïsoleerd schakelmateriaal

ii)

gasgeïsoleerd schakelmateriaal

iii)

vermogensschakelaars

iv)

scheidingsschakelaars

v)

meettransformatoren

vi)

smoorspoelen

b.

TRANSFORMATOREN

i)

vermogenstransformatoren

ii)

verdeeltransformatoren

c.

ENERGIE-AUTOMATISERING EN INFORMATIESYSTEMEN

i)

netbeheertechniek

ii)

beschermingsrelais

d.

BEDRIJFSKLARE PROJECTEN

i)

HS-projecten

ii)

MS-projecten

e.

TRANSPORT- EN DISTRIBUTIEDIENSTEN

i)

bouwdiensten

ii)

netplanning

(22)

Het marktonderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd voor het feit dat op de productmarkten, in tegenspraak met de zienswijze van Siemens, ten minste een aantal van de onder I, II, … in elk van de punten vermelde componenten afzonderlijke geografische relevante markten kunnen vormen. Een nauwkeurige definitie van de productmarkt is voor deze beschikking echter niet noodzakelijk aangezien geen van de mogelijke marktdefinities aanleiding zou geven tot mededingingsbezwaren.

(23)

Wat de afbakening van de relevante geografische markt betreft, wordt in de beschikking geconcludeerd dat het bij transport en distributie om EER-markten gaat. De technische normen vormen voor de regionale netbeheerders geen belemmering meer om producten in het buitenland aan te kopen, in het bijzonder op de hoogspanningsmarkt, waar de producten in grote mate op de klanten zijn afgestemd. De grote aanbieders nemen met succes deel aan aanbestedingen voor uitrusting voor transport- en distributie in de hele EER.

(24)

De door Siemens in zijn aanmelding opgegeven onderstaande marktaandelen en de namen van de concurrenten op elke markt werden door het marktonderzoek verregaand bevestigd. De markt voor bedrijfsklare hoogspanningsprojecten, waar geen andere marktdeelnemer het aandeel van Siemens zo hoog [50-60] (1) % schatte, vormt daarop een uitzondering. De markt voor bedrijfsklare projecten omvat echter een reeks producten en componenten, zodat de omzetcijfers voor de bedrijfsklare diensten van de deelnemers aan het marktonderzoek anders zouden kunnen worden ingedeeld dan bij de componenten in kwestie.

Product

Siemens

VA Tech

Totaal

Belangrijkste concurrenten

a.

Hoogspanningsproducten

[10-20] (3)

[0-10] (3)

[20-30] (3)

Areva 18, ABB 15

i)

luchtgeïsoleerd schakelmateriaal

[0-10] (3)

[0-10] (3)

[10-20] (3)

Areva 12; ABB 9, Cegelec 6, EFACEC 6

ii)

gasgeïsoleerd schakelmateriaal

[30-40] (3)

[10-20] (3)

[40-50] (3)

ABB 33, Areva 23

iii)

vermogensschakelaars

[30-40] (3)

[0-10] (3)

[40-50] (3)

Areva 30, ABB 28

iv)

scheidingsschakelaars

[30-40] (3)

[20-30] (3)

[30-40] (3)

Areva 21, HAPAM 14

v)

meettransformatoren

[10-20] (3)

[0-10] (3)

[10-20] (3)

Areva 20-25, ABB 10-15, Ritz 10-15, Arteche 10-15, Pfiffner 3-8

vi)

smoorspoelen

[20-30] (3)

[10-20] (3)

[40-50] (3)

Areva 22-27, ABB 17-22, Trafomec 5-10

b.

Transformatoren

[10-20] (3)

[0-10] (3)

[20-30] (3)

ABB 18-23, Areva 13-18, RWE Solutions 8-13, Schneider 4-7, Pauwels 4-7, andere

i)

vermogenstransformatoren

[10-20] (3)

[10-20] (3)

[20-30] (3)

ABB 20-25, Areva 15-20, RWE Solutions 7-14, Pauwels 2-5, EFACEC 2-5, andere

ii)

verdeeltransformatoren

[10-20] (3)

[0-10] (3)

[10-20] (3)

ABB 12-17, Schneider 10-15, RWE Solutions 8-13, Areva 7-12, Pauwels 5-10, andere

c.

Energie-automatisering en informatisering

 

 

 

 

i)

netbeheertechniek

[10-20] (3)

[10-20] (3)

[20-30] (3)

ABB 8-12, Areva 6-10, andere (o.a. verscheidene software-ondernemingen)

ii)

beschermingsrelais

[20-30] (3)

[0-10] (3)

[20-30] (3)

Areva 23-27, ABB 13-17, Schneider 4-8

d.

Bedrijfsklare projecten

[20-30] (3)

[0-10] (3)

[30-40] (3)

ABB 18, Areva 14, Cegelec 9

i)

HS-projecten

[50-60] (3)

[10-20] (3)

[70-80] (3)

ABB 21, Areva 9

ii)

MS-projecten

[10-20] (3)

[0-10] (3)

[10-20] (3)

ABB 17, Areva 16, Cegelec 12

e.

Transport- en distributiediensten (T&D)

Geen getroffen nationale of EER-markten

(25)

Terwijl Siemens, VA Tech, Areva en ABB een brede reeks van T&D-componenten leveren, bezetten de kleinere concurrenten zoals Cegelec, EFACEC, Ansaldo, HAPAM of Pauwels slechts kleinere productsegmenten.

(26)

De overname leidt tot marktaandelen van meer dan [30-40] (1) % op verscheidene mogelijke T&D-markten, namelijk die van gasgeïsoleerd schakelmateriaal, vermogensschakelaars en bedrijfsklare hoogspanningsprojecten. Bovendien werd het aantal geloofwaardige concurrenten op deze productmarkten van 4 naar 3 herleid (Siemens/VA Tech, Areva en ABB). Deze drie markten zijn verticaal met elkaar verbonden aangezien een groot deel van de bedrijfsklare hoogspanningsprojecten gasgeïsoleerd schakelmateriaal als hoofdcomponent hebben. Vermogensschakelaars worden opnieuw als componenten bij gasgeïsoleerde gasinstallaties gebruikt. Siemens, VA Tech, Areva en ABB zijn op deze drie verticale niveaus actief.

(27)

Op de overige T&D-markten zijn de gecombineerde marktaandelen van Siemens/VA Tech kleiner en bovendien zijn er daar meer concurrenten. Voor deze markten zijn er geen mededingingsbezwaren.

(28)

De antwoorden van de klanten en de concurrenten op het marktonderzoek van de Commissie waren over het algemeen minder negatief als bij waterkrachtuitrusting. De negatieve opmerkingen werden eerder algemeen gehouden en hadden betrekking op het feit dat een concurrent op een reeds geconcentreerde markt wegvalt. De Commissie heeft derhalve haar onderzoek gefocust op de mogelijke gevolgen van een vermindering van het aantal geloofwaardige bieders van vier naar drie in een aantal mogelijke markten.

(29)

Op de markt van de bedrijfsklare HS-projecten liggen de overlappingen tussen Siemens en VA Tech hoofdzakelijk bij het bedrijfsklare GIS-schakelmateriaal. De marktmacht bij bedrijfsklare HS-projecten hangt dus samen met de marktpositie van de bieder bij de betrokken GIS-componenten. De bedrijfsklare markt is in grote mate projectgedreven en onderscheidt zich door sterk fluctuerende marktaandelen. In de periode van 1999 — 2003 schommelde het marktaandeel van Siemens tussen [5-10] (1) % in 2000 en [50-60] (1) % in 2003, en dat van VA Tech tussen [0-5] (1) in 1999 en [15-20] (1) % in 2002. De overblijvende projecten gingen in die jaren naar ABB en Areva. Een enkel groot project kan het marktaandeel van een bieder in een jaar aanzienlijk beïnvloeden. Daaruit volgde zijn sterke marktpositie van [50-60] (1) % in 2003. In de beschikking wordt daaruit geconcludeerd dat de markt voor bedrijfsklare HS-projecten een biedersmarkt is met mededinging „voor de markt” en niet „op de markt”, waar de marktaandelen weinig zeggen over de bekwaamheid van een concurrent om toekomstige opdrachten te krijgen.

(30)

Wat GIS betreft, zijn in de EER dezelfde concurrenten actief als bij bedrijfsklare HS-projecten, namelijk Siemens, VA Tech, ABB en Areva. Volgens Siemens bedroeg het gecombineerde marktaandeel met VA Tech in 2003 [40-50] (1) % (Siemens [30-40] (1) %, VA Tech [10-15] (1) %). De gecombineerde marktaandelen schommelden van 1999 tot en met 2003 tussen [40-50] (1) % en [60-70] (1) %. Bij de respectieve marktaandelen waren de schommelingen echter hoger (Siemens [10-15] (1) %-[40-50] (1) % en VA Tech ([10-15] (1) %-[40-50] (1)). Zoals in de bedrijfsklare markt waren de overblijvende EER-marktaandelen voor ABB en Areva.

(31)

De veiligheidseisen voor HS-producten beperken het aantal in aanmerking komende leveranciers voor de Europese elektriciteitsproducenten, waarbij er kennelijk slechts een beperkte productdifferentiëring bestaat tussen de door de vier marktleiders voor een bepaalde aanbesteding geleverde uitrusting. In het licht van deze feiten (biedersmarkt, beperkte productdifferentiëring tussen de marktleiders) kunnen de GIS-/bedrijfsklare HS-markten in beginsel ook met slechts drie geloofwaardige bieders tot concurrerende resultaten komen.

(32)

In het marktonderzoek werden de biederslijsten voor bedrijfsklare HS-projecten, GIS en vermogenschakelaars en de gegevens voor de periode vanaf 1999 onderzocht die door Siemens en de concurrenten werden voorgelegd. Hieruit blijkt dat ABB het vaakst de concurrent van Siemens was bij aanbestedingen, gevolgd door Areva. VA Tech nam minder vaak deel aan GIS-aanbestedingen en was daarbij nauwelijks een concurrent van Siemens. Dat Siemens en VA Tech elkaar zelden treffen, kan worden verklaard door het feit dat de Europese GIS-activiteiten van VA Tech stammen uit de overname van de hoogspanningsactiviteiten van Schneider in Grenoble. Zijn geïnstalleerde basis is derhalve op Frankrijk geconcentreerd terwijl het traditionele geografische zwaartepunt van Siemens in andere delen van Europa ligt.

(33)

Sinds Hongarije lid van de EU is geworden, heeft Ganz-Transelektro een reeks offertes in de EER ingediend. Recent werd hem in Nederland samen met Corus een GIS-opdracht gegund. Toshiba-Mitsubishi (TM) en JAEPS, de Japanse GIS-producenten, hebben hun activiteiten in de EER beperkt tot aanbestedingen in de insulaire staten IJsland en Cyprus.

(34)

De Commissie heeft offertes van […] (1) aanbestedingen waaraan alle vier de ondernemingen hebben deelgenomen, met elkaar vergeleken, om na te gaan of een van hen veelvuldig de laagste of de op één na laagste offerte had ingediend. Dit was niet het geval.

(35)

Zoals in de beschikking wordt uiteengezet, zou de GIS-markt ook met slechts drie geloofwaardige bieders concurrerende oplossingen kunnen vinden, voorzover aan de concentratie geen bieders of concurrenten deelnemen die de laagste of op een na laagste prijzen bieden en die in een andere orde van grootte enge substituten zijn. Uit de beschikbare biedgegevens kan dit niet worden afgeleid.

(36)

In de beschikking wordt ook de mogelijkheid onderzocht of het voornemen tot coördinatie kan leiden. De structuur van de markten voor GIS, bedrijfsklare HS en vermogensschakelaars (drie nauwe concurrenten, niet-homogene producten, grootafnemers) en het vastgestelde biedersprofiel (alle concurrenten nemen met succes deel aan aanbestedingen in heel Europa) leiden tot de conclusie dat een doeltreffend coördinatiemechanisme op de GIS-markt vernuftig in elkaar zou moeten zitten en moeilijk toe te passen zou zijn.

(37)

In de beschikking wordt geconcludeerd dat er bij geen van de mogelijke productmarktdefinities sprake is van een merkbare belemmering voor de daadwerkelijke mededinging op de T&D-markt.

C.   SPOORWEGTECHNIEK

C1.   SPOORVOERTUIGEN

(38)

De overname van VA Tech leidt tot het wegvallen van VA Tech Elin EBG Traction (ETR) als onafhankelijke aanbieder van elektrische aandrijving voor trams, metro’s, en regionale treinen. ETR levert ook aan geïntegreerde producenten van spoorvoertuigen, die in consortia samen met onder andere Bombardier en Siemens voor speciale types trams en treinen worden gebouwd.

(39)

In aansluiting aan vroegere beschikkingen worden in deze beschikking de gevolgen van het voornemen op basis van een EER-markt voor elektrische aandrijving en nationale markten voor spoorvoertuigen afzonderlijk onderzocht voor de verschillende soorten voertuigen zoals b.v. trams, metro's, regionale treinen en locomotieven. De overlappingen op de markt voor elektrische aandrijving zijn onbeduidend en leveren geen mededingingsbezwaren op. Op basis van de positie van ETR en Siemens in een aantal lidstaten is er toch sprake van verticaal getroffen markten.

(40)

Uit het marktonderzoek is gebleken dat op de door het voornemen getroffen markten, — die voor trams in Spanje, Polen, Oostenrijk en de Tsjechische Republiek, die voor metro’s in België en die voor regionale treinen in Duitsland en Oostenrijk — ook na het uitvoeren van het voornemen voldoende concurrentie zal blijven bestaan. Om de banden tussen ETR en Bombardier overeenkomstig beschikking COMP/M.2139 Bombardier/Adtranz van de Commissie van 3 april 2001 te verbreken, wordt voorgesteld om gelijktijdig een beschikking in de zin van artikel 8, lid 2, te geven, waarmee een van de door Bombardier in dit geval aangegane verbintenissen zou worden opgeheven, wanneer Siemens de uitsluitende zeggenschap over VA Tech zou verwerven. Deze verbintenis verplicht Bombardier ertoe om zijn tram City-Runner van het type „Linz” alleen met ETR-aandrijving aan te bieden.

(41)

Om de volgende redenen is er geen marktafscherming ten aanzien van de niet-geïntegreerde ondernemingen: Om te beginnen zal er steeds een onafhankelijke aanbieder van elektrische aandrijving voor trams (Kiepe) en metro’s (Mitsubishi) blijven bestaan. Ten tweede bestaat de mogelijkheid dat niet-geïntegreerde producenten binnen twee of drie jaar fuseren, zoals bij Stadler gebeurde met betrekking tot trams en regionale treinen. De derde optie, met name dat geïntegreerde en niet-geïntegreerde aanbieders fuseren, blijft evenzeer bestaan. Ten slotte zal ook in de toekomst voldoende concurrentie blijven bestaan op de markt voor spoorvoertuigen, zelfs wanneer niet-geïntegreerde aanbieders de markt voor spoorvoertuigen met elektrische aandrijving moeten verlaten. In de beschikking wordt geconcludeerd dat het voornemen op de markt voor elektrische aandrijving en op de markt voor trams, metro’s, regionale treinen en locomotieven geen merkbare belemmering voor de daadwerkelijke mededinging doet ontstaan.

C2.   BOVENLEIDINGEN

(42)

In de beschikking wordt geconcludeerd dat de vraag of er een gezamenlijke markt voor alle soorten bovenleidingen bestaat, dan wel of kleinere productmarkten, bv. bovenleidingen voor het treinverkeer bestaan, onbeslist kan blijven. Door de concentratie wordt slechts één nationale markt getroffen. In Duitsland hadden Siemens en VA Tech een gecombineerd marktaandeel van ongeveer [30-40] (1) % van de totale markt, gevolgd door Balfour Beatty met een gelijkaardig marktaandeel en vijf kleinere concurrenten. De Commissie leidt uit het marktonderzoek af dat na de concentratie geen merkbare belemmeringen voor een daadwerkelijke mededinging bestaan. Hetzelfde geldt voor de kleinere mogelijke productmarkt van de bovenleidingen voor het spoorverkeer, waarop voor het product waarvoor overlappingen bestaan, slechts één klant, met name de Deutsche Bahn (de Duitse spoorwegen), en ten minste vier geloofwaardige concurrenten voorhanden zijn. Bovendien is gebleken dat Siemens en VA Tech slechts zelden als concurrent tegenover elkaar stonden. Ook een stilzwijgende afstemming tussen de fusieonderneming en Balfour Beatty kan als onwaarschijnlijk worden beschouwd, aangezien de markt elk jaar krimpt, en VA Tech niet als buitenbeentje kan worden beschouwd, die over te nemen zou zijn en een coördinatie zou vergemakkelijken. In de beschikking wordt geconcludeerd dat er op de markt voor bovenleidingen geen sprake is van een merkbare belemmering voor een daadwerkelijke mededinging.

C3.   STROOMVOORZIENING VOOR HET SPOORWEGVERVOER

(43)

Stroomvoorziening voor het spoorwegvervoer is het leveren van elektriciteit voor het bovenleidingnetwerk van de exploitant over onderstations (injectiepunten). In de beschikking werden twee productmarkten onderscheiden: een gezamenlijke markt voor onderstations en een markt voor componenten. Er bestaat een overlapping op de markt voor het onderhoud van stroomstations voor spoorwegvervoer in Duitsland. De concentratie betreft twee nationale markten voor stroomvoorziening voor spoorwegvervoer. In Oostenrijk zouden Siemens en VA Tech een gecombineerd marktaandeel van [40-50] (1) % van de totale markt hebben. Naast Siemens/VA Tech zijn er vier internationaal actieve geloofwaardige bieders, te weten ABB, Areva, Balfour Beatty en SAG (RWE) met marktaandelen tussen 5 en 25 % en een aantal kleinere bieders. De vraagzijde is zeer geconcentreerd; meer dan 90 % van de vraag op deze relatief kleine markt waarop aanbestedingen plaatsvinden, komt van de Österreichische Bundesbahnen (de Oostenrijkse spoorwegen) en van de Wiener Linien (de Weense maatschappij voor openbaar vervoer). Daardoor komt het tot aanzienlijke schommelingen op deze biedersmarkt.

(44)

In Duitsland zouden Siemens en VA Tech een even groot marktaandeel hebben als in Oostenrijk. De concurrenten zijn ABB, Balfour Beatty, Elpro en Spitzke. VA Tech is bijna uitsluitend in het segment van spoorverkeer actief met de Deutsche Bahn als enige klant. Aangezien het om een biedersmarkt gaat met één machtige klant in het segment waarin een overlapping bestaat, rijzen er geen mededingingsbezwaren ten aanzien van alle onderstations voor stroomvoorziening voor spoorwegvervoer. Wat de componenten van onderstations betreft, werd de Commissie erop gewezen dat de fusieonderneming bij bepaalde componenten een monopoliepositie zou kunnen verwerven, die marktafschermend zou kunnen werken voor concurrenten. Uit het marktonderzoek is echter gebleken dat Siemens geen van de drie betrokken componenten aanbiedt, dat voor twee van die componenten concurrenten voorhanden zijn en dat bij de component waarvoor VA Tech de enige aanbieder is, de Deutsche Bahn actief ijvert om die door de reguleringsautoriteiten te laten onderzoeken en ten slotte te laten goedkeuren. In de beschikking wordt geconcludeerd dat er op de markt voor stroomvoorziening voor spoorwegvervoer geen sprake is van een merkbare belemmering voor daadwerkelijke mededinging. Hetzelfde geldt voor onderhoud van stroomstations voor spoorwegvervoer waarvoor VA Tech slechts één van de ongeveer 20 installaties leverde, die het het best kan uitvoeren, en omdat verscheidene geloofwaardige alternatieven voor Siemens en VA Tech voorhanden zijn.

C4.   SPOORWEGOVERGANGEN

(45)

Zowel Siemens als VA Tech zijn aanbieders van spoorwegovergangen. VA Tech is uitsluitend in Oostenrijk actief en Siemens kan worden beschouwd als een potentiële toetreder tot de Oostenrijkse markt. Een klant stelde de vraag of Siemens na de concentratie het product van VA Tech zou terugtrekken en het door zijn eigen aanbod zou vervangen. Het marktonderzoek heeft echter aangetoond dat het product van VA Tech aan een Duitse onderneming toebehoort, die juridisch over de mogelijkheid beschikt om de rechten van verkoop aan andere onderneming over te dragen. Zo verandert er niets aan het aantal aanbieders op de Oostenrijkse markt.

D.   FREQUENTIEOMVORMERS

(46)

Zowel Siemens als VA Tech zijn aanbieders van frequentieomvormers. In het marktonderzoek werd de stelling van Siemens bevestigd dat de EER de relevante geografische markt is voor frequentieomvormers. In de lijn met vorige beschikkingen moet de relevante productmarkt worden onderverdeeld met een scheidingslijn van 100 kW. De vraag of bij frequentieomvormers van een vermogen van meer dan 100 kW een verdere onderverdeling in watergekoelde en vierkwadrant-omvormers noodzakelijk is, kan onbeslist blijven, aangezien de beoordeling uit mededingingsoogpunt daardoor niet verandert.

(47)

Het gecombineerde marktaandeel van Siemens en VA Tech zou bij frequentieomvormers van minder dan 100 kW minder dan [15-20] (1) % bedragen. Aangezien VA Tech in 2004 met Schneider en Toshiba (STI) een gemeenschappelijke onderneming heeft opgericht, moet het marktaandeel van STI daarbij worden gevoegd. Maar ook in dat geval zou het gecombineerde marktaandeel minder dan [30-40] (1) % bedragen. Belangrijke concurrenten zijn ABB en Danfoss met aandelen van 10-20 %, en Lenze, SEW Eurodrive, Vacon en Yaskawa/Omron met aandelen van telkens 5-10 %. Op plaatselijk niveau zijn er talrijke kleinere maar goed vertegenwoordigde ondernemingen. Bij omvormers van meer dan 100 kW bedraagt het gecombineerde marktaandeel, inclusief dat van de gemeenschappelijke onderneming STI, minder dan [20-30] (1) %. Bij watergekoelde en vierkwadrant-omvormers zou het gecombineerde marktaandeel minder dan [20-30] (1) % bedragen. De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat er bij geen van de mogelijke productmarktdefinities mededingingsbezwaren zijn.

E.   BOUW VAN METALLURGISCHE INSTALLATIES EN VAN ANDERE INDUSTRIELE INSTALLATIES

1.   RELEVANTE PRODUCTMARKTEN

a.   Fundamentele onderscheiden

(48)

In de bouw van industriële installaties wordt een onderscheid gemaakt naargelang van de bedrijfstak (bv. metallurgie, chemie, papier, cement enz.). Deze zaak heeft hoofdzakelijk betrekking op de bouw van metallurgische installaties. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen de bouw van mechanische en elektrische industriële installaties en tussen onderhoud van de installaties en diensten.

(49)

Bij de bouw van mechanische industriële installaties wordt het inzetten van machines voor het betrokken productieproces gepland, het machinepark aangeschaft en in die productie-installaties ingebouwd. VA Tech is op dit gebied via zijn dochtervennootschap VAI als aanbieder actief. Siemens treedt hier niet als aanbieder op, maar heeft in de metallurgiesector een […] (1) belang in SMS Demag, een van de twee naaste concurrenten van VA Tech.

(50)

De bouw van elektrische industriële installaties omvat de algemene elektrificatie van de installatie, het aanbrengen en de montage van aandrijfoplossingen en de eigenlijke automatisering, die in wezen bestaat uit elektrische controle- en regelsystemen en uit procesautomatisering. Zowel Siemens als VA Tech zijn aanbieders in deze sector; VA Tech is via zijn dochtervennootschappen VAI (metallurgie) en Elin EBG (verscheidene sectoren) actief.

(51)

Tot het onderhoud van de installaties en diensten behoren de gewone reparaties en het leveren van diensten, maar niet het ontwerpen van nieuwe delen van de installatie. Siemens en VA Tech zijn beide actief op het gebied van onderhoud van installaties en dienstverlening op het gebied van metallurgie.

b.   Bouw van mechanische metallurgische installaties

(52)

Siemens vindt dat het mechanische gedeelte van industriële installaties bedrijfstakspecifiek is en gaat derhalve uit van een eigen productmarkt voor de bouw van mechanische metallurgische installaties. Siemens volgt echter niet de verdere indeling volgens de processtappen, zoals de Commissie in haar beschikking SMS/Mannesman Demag heeft gedaan (4), maar is van oordeel dat het hierbij slechts om segmenten van de ruimere markt voor de bouw van mechanische metallurgische installaties gaat.

(53)

De Commissie besluit uit de resultaten van het marktonderzoek dat de indeling naar processtappen, zoals in de zaak SMS/Mannesmann Demag voor de bouw van mechanische industriële installaties in ijzer- en staalsector werd gedaan, ook in deze beschikking kan worden gebruikt. Daartoe moet een onderscheid worden gemaakt tussen productmarkten voor de productie van ruw ijzer, de staalproductie, installaties voor continugieten, warmwalserijen, koudwalserijen, profielwalserijen, bandstaalinstallaties en de pers- en smeedtechniek. Er moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen de bouw van metallurgische installaties voor ijzer en staal enerzijds en voor non-ferrometalen anderzijds, in het bijzonder aluminium en koper.

(54)

Een nauwkeurige definitie van de productmarkt kan voor de sector van de bouw van mechanische metallurgische installaties echter achterwege blijven.

c.   Bouw van elektrische metallurgische installaties

(55)

De bouw van elektrische metallurgische installaties omvat de stap 0-automatisering (stroomvoorziening en aandrijving), de eigenlijke automatisering (stappen 1 en 2) en de recentere sector van de IT-oplossingen voor installatielogistiek/MES (stap 3).

Niet één enkele markt

(56)

Siemens is van oordeel dat de bouw van elektrische industriële installaties voor de metallurgiesector sectoronafhankelijk is en geen eigen markt vormt.

(57)

In de loop van het marktonderzoek hebben de meeste marktdeelnemers echter duidelijk gemaakt dat voor de bouw van elektrische installaties in de metallurgiesector een bijzondere knowhow noodzakelijk is. In hun verklaringen benadrukten de concurrenten in het bijzonder de specialisering van hun ingenieurs. Uit de betekenis van de referentielijsten in de bij het marktonderzoek gegeven antwoorden kan worden afgeleid dat de meeste klanten dergelijke ervaring in de metallurgiesector van hun aanbieders eisen. […] (1). Een andere aanwijzing voor de toenemende sectorspecifieke specialisering is het doordringen van Danieli, SMS Demag en VAI, de voormalige specialisten in de bouw van mechanische metallurgische installaties, in de sector van de bouw van elektrische metallurgische installaties.

(58)

Terwijl de producten van niveau 0 (elektriciteit, aandrijving) slechts in geringe mate specifiek voor de metallurgie zijn, geldt dit niet voor de producten van de niveaus 1 en 2 (eigenlijke automatisering). Dit vindt zijn verklaring in het feit dat sectorspecifieke oplossingen nodig zijn (softwaremodules), die op deze niveaus toepasbaar zijn. Siemens en zijn concurrenten zijn betrokken bij het ontwikkelen van dergelijke sectorspecifieke productfamilies in de bouw van elektrische industriële installaties.

(59)

Om deze redenen moet bij de vaststelling van de productmarkt op zijn minst in de metallurgiesector worden uitgegaan van het bestaan van een eigen markt voor de bouw van elektrische installaties. Een dergelijke markt kan ofwel worden gedefinieerd als de totale markt voor de bouw van elektrische metallurgische installaties, met inbegrip van de mogelijke submarkten of, in engere zin, als mogelijke totale markt voor elektrische metallurgische installaties op de automatiseringsniveaus 0-2 wat ijzer en staal betreft.

Mogelijke afzonderlijke markten voor afzonderlijke procesgroepen of -stappen

(60)

Een aantal marktdeelnemers vindt dat de markt voor de bouw van elektrische installaties verder kan worden onderverdeeld volgens de respectieve stappen in het metallurgische productieproces. Het marktonderzoek heeft hiervoor een aantal aanwijzingen opgeleverd, maar de vraag of er afzonderlijke elektrische productmarkten bestaan voor de drie belangrijkste processtappen in de bouw van elektrische metallurgische installaties (de vloeibare fase, de warme en de koude fase) en op het bijzondere gebied van het walsen van lange producten, kan echter onbeantwoord blijven. Ten behoeve van deze beschikking kan ook de vraag of een verdere onderverdeling volgens processtappen moet worden ingevoerd, onbeantwoord blijven.

Afzonderlijke submarkten voor de automatiseringsniveaus 1 en 2?

(61)

In deze beschikking kan ook onbeslist blijven of afzonderlijke productmarkten voor de niveaus 1 en 2 samen of als submarkten daarvan moeten worden beschouwd.

Afzonderlijke markten voor de ijzer-/staalsector en de aluminiumsector, in het bijzonder voor het warmwalsen en het koudwalsen van aluminium

(62)

Ook de vraag of er een splitsing moet worden aangebracht in de productmarkten voor ijzer- en staal- en voor aluminiumwalsmarkten, kan onbeantwoord blijven.

Mogelijke markt voor IT-oplossingen voor de installatielogistiek/MES/niveau 3

(63)

Het marktonderzoek van de Commissie leverde aanwijzingen op voor een afzonderlijke zich ontwikkelende metallurgiespecifieke productmarkt van IToplossingen voor de installatielogistiek/MES/niveau 3. Ook de vraag of dit een afzonderlijk segment is dat deel uitmaakt van de markt voor de bouw van elektrische metallurgische installaties of daarvan moet worden uitgesloten, kan echter onbeantwoord blijven.

d.   Onderhoud en diensten

(64)

Siemens is van oordeel dat het verrichten van diensten voor metallurgische installaties een eigen markt vormt. Uit het onderzoek van de Commissie blijkt dat er een tendens is die deze opvatting bevestigt. Een nauwkeurige marktdefinitie kan op dit gebied worden opengelaten.

e.   Bouw van elektrische industriële installaties in niet-metallurgische bedrijfstakken

(65)

In deze beschikking kan de definitie van een sectorspecifieke markt voor de bouw van niet-metallurgische elektrische industriële installaties worden opengelaten, aangezien de voorgenomen concentratie onafhankelijk van de definitie van de productmarkt (die verscheidene sectoren omvat of afzonderlijke markten voor elke sector) geen aanleiding geeft tot mededingingsbezwaren.

f.   Conclusie bij de productmarktdefinitie wat de bouw van metallurgische installaties betreft en de bouw van industriële installaties in andere vakgebieden

(66)

In deze beschikking moet op het gebied van de bouw van mechanische metallurgische installaties van de volgende productmarkten worden uitgegaan:

een totale markt voor de bouw van mechanische metallurgische installaties die ofwel beperkt is tot ferrometalen ofwel ferrometalen en niet-ferrometalen omvat;

mogelijke submarkten voor de verscheidene processtappen bij de bouw van mechanische metallurgische installaties.

(67)

In deze beschikking wordt op het gebied van de bouw van elektrische metallurgische installaties van de volgende productmarkten uitgegaan:

de totale markt voor de bouw van elektrische metallurgische installaties, alle hieronder volgende mogelijke submarkten meegerekend;

de mogelijke (engere) totale markt voor de bouw van elektrische metallurgische installaties van de automatiseringsniveaus 0-2 op het gebied van ijzer/staal;

de mogelijke submarkten van de bouw van elektrische metallurgische installaties voor de vloeibare fase, de warme fase, de koude fase en het walsen van lange producten (procesgroepmarkten) op het vlak van ijzer/staal alsmede de mogelijke processtapmarkten (of verdere onderverdelingen naar gelang van de automatiseringsniveaus) en de mogelijke submarkten van niveaus 1 en 2;

de markten voor het warmwalsen en koudwalsen van aluminium, en

de mogelijke markt voor IT-oplossingen voor de installatielogistiek/MES/niveau 3

(68)

In deze beschikking wordt uitgegaan van ten minste een afzonderlijke productmarkt voor onderhoud van en dienstverlening aan metallurgische installaties.

(69)

De productmarktdefinitie voor de bouw van elektrische industriële installaties op andere vakgebieden kan worden opengelaten.

2.   DE RELEVANTE GEOGRAFISCHE MARKTEN

a.   Bouw van mechanische metallurgische installaties

(70)

Siemens is van mening dat de markt voor de bouw van mechanische metallurgische installaties een wereldmarkt is of ten minste een EER-markt met een sterke neiging naar een wereldmarkt.

(71)

Het is echter niet nodig de relevante geografische markt in deze beschikking te proberen af te bakenen, aangezien de concentratie aanleiding geeft tot mededingingsbezwaren op het gebied van de bouw van mechanische metallurgische installaties, onafhankelijk van de definitie van de geografische markt (EER-markt of ruimer).

b.   Bouw van elektrische metallurgische installaties

(72)

Ook op het gebied van de bouw van elektrische metallurgische installaties gaat Siemens van het bestaan van een wereldmarkt uit.

(73)

Uit de resultaten van het marktonderzoek blijkt dat de relevante geografische markt in de zin van deze beschikking ten minste een EER-markt is, maar de mogelijkheid dat er een grotere markt bestaat, moet echter ook in overweging worden genomen.

(74)

Dit geldt voor alle mogelijke submarkten en voor de markten voor de bouw van elektrische metallurgische installaties, met inbegrip van de mogelijke markt voor IT-oplossingen voor de installatielogistiek/MES/niveau 3

(75)

Siemens is het slechts met de door de Commissie voorgestelde definitie van de relevante geografische markt voor de bouw van elektrische metallurgische installaties eens voorzover de Commissie bereid is, de mogelijkheid van een markt die ruimer is dan de EER te overwegen, maar is het niet eens met de opvatting dat bepaalde Aziatische regio’s niet in de relevante markt meegerekend kunnen worden. De desbetreffende submarkten zouden voor buitenlandse aanbieders onbeperkt toegankelijk zijn.

(76)

De Commissie is echter nog steeds van mening dat in bepaalde delen van de wereld uiteenlopende mededingingsomstandigheden blijven voortbestaan, die niet alleen tot historische factoren terug te brengen zijn. Of het hier om een EER-markt dan wel om een ruimere — mogelijkerwijze zelfs mondiale — markt gaat, kan worden opengelaten.

c.   Onderhoud en diensten

(77)

Volgens Siemens moet deze markt als EER-markt worden gedefinieerd. De meerderheid van de marktdeelnemers schat de markt echter enger in, aangezien de geografische nabijheid bij de leveranciers en, in zekere zin het zich verstaanbaar maken in een gemeenschappelijke taal in deze sector bijzonder belangrijk worden gevonden. Een aantal klanten zou geen leveranciers uit een andere lidstaat dan die van de plaats van hun productie kiezen, zelfs wanneer de prijzen van de diensten van hun huidige aanbieders met 5 tot 10 % zouden stijgen. Dit geldt zowel voor de mechanische als voor de elektrische sector.

(78)

Voor deze beschikking kan een precieze marktdefinitie echter worden opengelaten. De relevante geografische markt is in elk geval niet kleiner dan de nationale markt en niet groter dan de EER-markt.

d.   Bouw van elektrische industriële installaties op andere gebieden

(79)

De interne bedrijfsorganisatie van VA Tech — met de bouwer van metalen installaties VAI als wereldwijd actieve onderneming en Elin EBG als de met de bouw van elektrische installaties belaste divisie, die haar zwaartepunt hoofdzakelijk in Oostenrijk heeft en bovendien actief is in de bouw van industriële installaties in Midden-Europa — laat uitschijnen dat de markt of markten van de overige elektrische industriële installaties in geografisch opzicht enger moeten worden afgebakend dan de markten van de gespecialiseerde bouw van elektrische metallurgische installaties. Dit standpunt werd bevestigd door het marktonderzoek, waarbij veel industriële ondernemingen in hun antwoorden van veeleer nationale markten of van regionaal bepaalde relevante geografische markten uitgingen. Voor enkele gespecialiseerde procesindustrieën zoals papier en chemie zou een nog ruimere geografische markt kunnen worden overwogen. Toch bevatte het marktonderzoek geen aanwijzingen dat er sprake was van een geografische markt die ruimer was dan de EER.

(80)

De vraag naar de precieze afbakening van de relevante geografische markt kan voor deze beschikking echter worden opengelaten. De relevante markt of markten zijn in elk geval niet kleiner dan de nationale markten en niet groter dan de EER-markt.

3.   BEOORDELING VANUIT MEDEDINGINGSOOGPUNT

a.   Bouw van mechanische metallurgische installaties

(81)

De concentratie leidt op de EER- of wereldmarkt voor de bouw van mechanische metallurgische installaties of op de submarkten voor de bouw van mechanische installaties voor staalproductie en voor continugieten tot een wezenlijke verzwakking van de concurrentie tussen Siemens/VAI en zijn belangrijkste concurrent SMS. Omdat dit voor Siemens/VAI een machtspositie doet ontstaan, leidt dit tot een merkbare belemmering voor een daadwerkelijke mededinging op de genoemde submarkten.

(1)   Marktomstandigheden

(82)

In tegenstelling tot VA Tech is Siemens in deze sector niet actief. Siemens geeft voor VA Tech een marktaandeel van minder dan [10-15] (1) % aan op alle mogelijke submarkten.

(83)

De marktdeelnemers hebben voor VA Tech echter aanzienlijk hogere marktaandelen opgegeven op de mogelijke productmarkten voor de bouw van mechanische installaties. Wat de bouw van metallurgische installaties betreft, werden de marktaandelen van VA Tech wereldwijd en voor de EER ongeveer even hoog ingeschat als die van de vroegere enige marktleider SMS-Demag (hierna „SMS” genoemd), gevolgd door Danieli, de derde en verder enige in de EER actieve totaalaanbieder. Op enkele mogelijke mechanische submarkten wordt VA Tech als ondubbelzinnige marktleider beschouwd.

(84)

Verklaringen van marktdeelnemers wijzen er ook op dat de markt of markten voor de bouw van mechanische metallurgische installaties als een sterk geconcentreerde markt respectievelijk sterk geconcentreerde markten moeten worden beschouwd.

(85)

SMS beschouwt VAI als zijn belangrijkste concurrent voor de meeste van zijn activiteiten. SMS geeft voor zichzelf en voor VAI een marktaandeel in de bouw van mechanische metallurgische installaties van respectievelijk 24 en 20 % aan. In een aantal processtapmarkten zijn de gezamenlijke marktaandelen van beide leidende ondernemingen duidelijk hoger. In de processtapmarkt staalproductie staat VAI gelijk met SMS (elk 33 %), terwijl VAI op de processtapmarkt continugieten ver vóór SMS staat (SMS: 23 %, VAI: 62 %). VAI heeft in openbare verklaringen zijn leidende positie in het continugieten en grote marktaandelen bevestigd.

(2)   Totale markt voor de bouw van mechanische metallurgische installaties voor ijzer en staal of totale markt waarin non-ferrometalen zijn meegerekend: aanzienlijke belemmering voor daadwerkelijke mededinging

(86)

Het marktonderzoek heeft aangetoond dat de concentratie, gelet op de minderheidsdeelneming van Siemens in SMS, tot een aanzienlijke verzwakking van de huidige concurrentie tussen VAI en SMS zal leiden. Gelet op de bijzondere sterkte van VAI op deze zeer geconcentreerde markt, de zeer nauwe concurrentieverhouding tussen VAI en Siemens en het feit dat andere concurrenten niet in staat zijn, de concurrentiemarge van Siemens/VAI voldoende in te perken, zal, wanneer de concurrentiedruk van SMS op Siemens/VAI vermindert, de concentratie in elk geval leiden tot een merkbare belemmering voor de daadwerkelijke mededinging door niet-gecoördineerd optreden en mogelijkerwijze ook doordat voor Siemens/VAI een machtspositie ontstaat.

(87)

VAI en SMS zijn de nauwste concurrenten op de betrokken markt. Wegens deze nauwe concurrentieverhouding zou een klant, die in een bepaald metallurgisch project, niet voor VA Tech kiest, hoogstwaarschijnlijk SMS als eerste alternatief beschouwen. Dit blijkt uit de inschattingen die de tijdens het marktonderzoek geraadpleegde concurrenten en klanten hebben gemaakt.

(88)

Danieli wordt algemeen als de op twee na sterkste concurrent beschouwd, maar in de meeste gevallen ver achter SMS en VAI. Zijn sterkte ligt vooral in het walsen van lange producten, waarvoor het marktleider is. Gelet op zijn marktpositie en de inschatting van de klanten zou Danieli nauwelijks in staat zijn om een vermindering van de concurrentie op de markt voor de bouw van mechanische metallurgische installaties totaal te verhinderen of de machtspositie die VAI op grond van het informatievoordeel van Siemens/VAI zou kunnen verwerven, aan te vechten. Bovendien hebben de klanten ten minste drie biedingen nodig om in de bouw van metallurgische installaties met succes te kunnen onderhandelen.

(89)

Van andere concurrenten gaat geen significante druk uit. De door Siemens naast de drie marktleiders genoemde grotere aanbieders zijn in Europa nauwelijks of niet actief en zijn dus geen geschikte alternatieven voor de Europese klanten. Wat de kleine aanbieders betreft, is het onwaarschijnlijk dat zij met succes kunnen bieden voor grote opdrachten. Afgezien van de drie marktleiders is de concurrentie versnipperd en kan deze derhalve de marktmacht van de drie leidende aanbieders niet tegengaan.

(90)

Een grootaanbieder in de bouw van mechanische metallurgische installaties heeft een groot aantal klanten, van wie het grootste deel van zijn opdrachten komt, en is daarom niet bijzonder afhankelijk van enkele klanten.

(91)

De concentratie zou de mededingingsdruk die door SMS op Siemens/VAI wordt uitgeoefend, aanzienlijk verzwakken. Dit zou Siemens naast zijn bestaande aandeel in SMS van 28 % de zeggenschap over VA Tech opleveren. Weliswaar kan er, gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak (zie volgende punt: voorafgaande uitoefening van de verkoopoptie; normaal gesproken moet de waarde van de aandelen op 31 december 2004 worden vastgesteld), niet met voldoende zekerheid worden van uitgegaan dat het 28 %-belang van Siemens in SMS (en de financiële deelneming in het bedrijfssucces van SMS, die daarmee doorgaans gepaard gaat) ertoe zal leiden dat Siemens/VA Tech in de concurrentie met SMS verzwakt. […] (1)

(92)

Siemens heeft een verkoopoptie uitgeoefend, om zijn aandeel in SMS aan de meerderheidsaandeelhouder te verkopen. De waarde van het aandeel van Siemens is echter omstreden, en een mogelijk langdurig rechtsgeding is voor het Duitse gerecht aanhangig. Zolang dit niet opgehelderd is en de verkoop van het 28 %-belang van Siemens niet heeft plaatsgevonden […] (1).

(93)

[…] (1).

(94)

[…] (1).

(95)

[…] (1). Aangezien het 28 %-belang in SMS zal voortbestaan, zou de concentratie de concurrentie tussen Siemens/VAI en SMS derhalve aanzienlijk verzwakken. De vraag of Siemens/VAI dankzij het informatievoordeel tegenover zijn sterkste concurrent SMS en de voorsprong wat marktmacht betreft tegenover Danieli, een machtspositie verwerft, kan worden opengelaten. In elk geval zou de concentratie bijzonder nadelige gevolgen hebben voor de mededinging als gevolg van een niet-gecoördineerd optreden van de ondernemingen. Hieruit blijkt een aanzienlijke belemmering voor de daadwerkelijke mededinging op de totale markt voor de bouw van mechanische metallurgische installaties.

(3)   Submarkten in de bouw van mechanische metallurgische installaties: totstandbrenging van een machtspositie

(96)

Deze conclusies gelden des te meer voor de mogelijke processtapsubmarkten in de bouw van mechanische installaties voor staalproductie en continugieten. Voor de overige mogelijke submarkten in de bouw van mechanische metallurgische installaties kan echter niet met zekerheid worden vastgesteld of de concentratie tot een merkbare belemmering voor de daadwerkelijke mededinging zou leiden.

(97)

Op de mogelijke markt voor de bouw van mechanische installaties voor staalproductie werd VAI in het marktonderzoek van de Commissie door alle concurrenten en klanten als grootste ingeschat. Onmiddellijk daarna volgt op de tweede plaats SMS. VAI en SMS hebben in deze geconcentreerde markt grote aandelen op de EER- en op de wereldmarkt. Hun respectieve aandelen op de wereldmarkt bedragen tussen 30 en 40 %; hun aandelen op de EER-markt bedragen zeer waarschijnlijk nog meer. Uit deze hoge marktaandelen kan worden afgeleid dat de markt reeds sterk geconcentreerd is, hetgeen aanzienlijk nadelige gevolgen voor de klanten waarschijnlijker maakt. Dit geldt in het bijzonder rekening houdend met de nauwe mededinging tussen de beide sterkste aanbieders, die na de concentratie in het voordeel van de leidende onderneming zal teruglopen. VAI en SMS zijn de nauwste concurrenten. Danieli volgt op grote afstand op de derde plaats en staat niet in een zo nauwe concurrentieverhouding. Voor het overige is de concurrentie versplinterd. De kleinere aanbieders kunnen bij grote projecten niet in concurrentie treden met de grote aanbieders, of zijn aangewezen op samenwerking met hen of specialiseren zich op een aantal nichemarkten.

(98)

Op de mogelijke markt voor de bouw van mechanische installaties voor continugieten wordt VAI door klanten en concurrenten zowel in de EER als wereldwijd ondubbelzinnig als marktleider beschouwd. VAI heeft hoogstwaarschijnlijk marktaandelen van meer dan 50 % in de EER en wereldwijd. SMS volgt op de tweede plaats en is de nauwste concurrent van VAI. Danieli komt op duidelijke afstand op de derde plaats. De concurrentie is versplinterd en niet van die aard dat zij de marktmacht van VAI kan inperken.

(99)

In deze omstandigheden zouden […] (1) tot een machtspositie van Siemens op de mogelijke markten voor de bouw van mechanische installaties voor staalproductie en voor de bouw van mechanische installaties voor continugieten en derhalve tot een merkbare belemmering voor de daadwerkelijke mededinging leiden.

b.   De bouw van elektrische metallurgische installaties

Markt voor de bouw van elektrische metallurgische installaties (stappen 0-2, ijzer/staal), mogelijke procesgebied- en processtapsubmarkten

Marktstructuur en marktaandelen

(100)

Uit het marktonderzoek is gebleken dat Siemens door veel marktdeelnemers als de belangrijkste aanbieder voor de bouw van elektrische metallurgische installaties voor de ijzer-/staalsector in de EER en wereldwijd wordt beschouwd. Dit geldt voor de mogelijke totale markt en de meeste submarkten met uitzondering van de mogelijke submarkt voor het walsen van lange producten, waarop Danieli als marktleider wordt beschouwd. Op dit gebied wordt VAI als sterke concurrent hoofdzakelijk op de tweede plaats gezet en op het gebied van het continugieten zelfs even sterk als Siemens beschouwd. Er moet echter worden benadrukt dat vier andere concurrenten als sterke en geloofwaardige aanbieders moeten worden beschouwd. Hierbij gaat het hoofdzakelijk om ABB, Alstom, SMS en Danieli, in een aantal sectoren, in het bijzonder op wereldniveau, om Toshiba (of TMEIC-GE) en om Sundwig-Andritz, Ingelectric en ASI Robicon.

Marktaandelen

(101)

Marktaandelen kunnen voor dit homogene en gedifferentieerde segment van producten en diensten slechts moeilijk worden bepaald. De Commissie beschikt over enkele ramingen van Siemens, die deels ten behoeve van de procedure en deels duidelijk vóór het begin van de procedure werden opgesteld. Er zijn ook ramingen beschikbaar die door VA Tech vóór het begin van de procedure werden opgesteld en ramingen die op verzoek van de Commissie tijdens de procedure zijn opgesteld. Bovendien heeft ook SMS de Commissie ramingen voorgelegd ten behoeve van de procedure. Deze ramingen leveren sterk uiteenlopende marktaandelen op. Siemens gaat in zijn ramingen uit van gecombineerde marktaandelen van minder dan 20 %, terwijl de gegevens van VAI aanzienlijk hoger liggen: van 40 tot 50 %. De ramingen van SMS vermelden de hoogste cijfers voor een aantal processtapmarkten.

(102)

Volgens de Commissie (en een aantal van de genoemde concurrenten) kan geen van deze schattingen als bijzonder betrouwbaar worden beschouwd.

(103)

De Commissie maakte een analyse van de sterkte van de belangrijkste concurrenten in het grootste deel van de vermelde markt, d.w.z. de opdrachten van meer dan 1 miljoen EUR in 2002-2004. Zij raadpleegde de concurrenten over alle opdrachten die zij in de betrokken periode hebben gekregen en telde de betrokken cijfers op. In de resultaten van de raadpleging wordt de relatieve grootte van de geraadpleegde ondernemingen weerspiegeld. In een laat stadium van de procedure legde Siemens enkele verdere verklaringen voor over andere concurrenten in de vloeibare fase. De Commissie onderzocht deze verklaringen en hield ermee rekening, nadat deze door de klanten en/of concurrenten bevestigd waren. Volgens de Commissie is deze berekening een bruikbare benadering van de werkelijke marktaandelen. De opgegeven marktaandelen moeten echter als bovengrenzen worden beschouwd, terwijl de werkelijke marktaandelen hoogstwaarschijnlijk lager uitkomen.

(104)

Deze cijfers tonen aan dat de concentratie zeer waarschijnlijk niet tot marktaandelen van meer dan 35-40 % zal leiden. In elk procesgebied en in elke processtap zullen ten minste vier sterke aanbieders op de markt overblijven waarvan kan worden aangenomen dat zij voldoende concurrentiedruk op de gefuseerde onderneming zullen uitoefenen.

Analyse van de aanbesteding

(105)

De relevante markt(en) is (zijn) biedmarkt(en), waarop de marktaandelen slechts een richtinggevende grootte hebben. Doorslaggevend is de sterkte van de concurrentiedruk, die de ondernemingen in het biedproces op elkaar uitoefenen, waarbij de marktaandelen op lange termijn een belangrijke indicator voor deze sterkte zijn.

(106)

De analyse van de gegevens van Siemens en VAI toont aan dat hoogstens Siemens en VAI als nauwe concurrenten op een aantal mogelijke submarkten (continugieten, vloeibare fase) kunnen worden beschouwd, maar ook dat zij zelfs op deze deelmarkten niet de nauwste concurrenten zijn.

Gevolgen van de deelneming van Siemens in SMS

(107)

De verbintenissen betreffende het […] (1) belang van Siemens in SMS, die Siemens werden opgelegd om de mededingingsbezwaren op het gebied van de bouw van mechanische metallurgische installaties uit de weg te ruimen, nemen een belangrijke mededingingsbelemmering alleen op grond van dat […] (1) belang weg ten minste op het gebied van de bouw van elektrische metallurgische installaties (dit geldt ook voor alle overige markten voor de bouw van elektrische metallurgische installaties).

Mogelijke automatiseringsmarkten van de niveaus 1 en 2

(108)

Het marktonderzoek heeft bevestigd dat de softwareoplossingen van niveaus 1 en 2 door concurrenten als bewijskrachtige indicatoren voor de marktsterkte worden beschouwd.

(109)

[…] (1). Ook op deze markten blijft echter een voldoende aantal sterke concurrenten over, zoals SMS, Danieli, ABB, Alstom en TMEIC-GE. Bovendien zijn er een aantal andere concurrenten die vooral op niveau 1 actief zijn, waarop de toetredingsbarrières kleiner zijn dan op niveau 2, of bij nicheoplossingen in de concurrentie met Siemens/VA Tech. Dit wordt bevestigd door een analyse van de marktsterkte van softwaremodules van niveaus 1 en 2 in een aantal processtappen. Er waren geen gegevens beschikbaar voor de belangrijkste concurrenten afzonderlijk, maar het was toch mogelijk een benadering te maken van het worst-case-scenario waarmee het voortbestaan van sterke concurrenten op de mogelijke markten werd bevestigd.

Bouw van elektrische metallurgische installaties voor het warmwalsen en koudwalsen van aluminium

(110)

De mogelijke markten voor de bouw van installaties voor het walsen van aluminium zijn zeer klein in vergelijking met die voor de installaties voor het walsen van staal. Alleen op grond hiervan zal de voorgaande analyse van de markten voor het walsen van staal in het geval van gemeenschappelijke markten voor het walsen van staal en van aluminium niet wezenlijk veranderen.

(111)

De grote meerderheid van de klanten beschouwt de gevolgen van de concentratie op de bouw van elektrische installaties voor het koud- en warmwalsen van aluminium niet als problematisch. Het klopt dat Siemens en VA Tech vaak onder de leidende bieders worden gerangschikt. Er worden echter ook andere ondernemingen als ABB, TMEIC, Alstom, ASI Robicon en IAS als succesvolle bieders genoemd.

(112)

De toetredingsbarrières in de aluminiumsector zijn gevoelig kleiner voor de aanbieders van mechanische installaties voor het walsen van aluminium en voor ondernemingen die reeds een automatisering van niveaus 1 en 2 in de staalsector aanbieden. Aan de hooggeconcentreerde vraagzijde kan met zekerheid een bepaalde mate van afnemersmacht worden toegeschreven, hetgeen de toetreding tot de markt van nieuwe aanbieders uit deze groep zou kunnen bevorderen. In dit verband dient vooral melding te worden gemaakt van SMS.

IT-oplossingen voor installatielogistiek/MES/niveau 3

(113)

Op deze relatief jonge en reeds sterk groeiende markt geeft het voornemen geen aanleiding tot mededingingsbezwaren. Het maakt derhalve geen wezenlijk verschil uit of dit kleine gebied wordt meegeteld bij de beschouwing van een mogelijke totale markt voor de bouw van elektrische metallurgische installaties.

Conclusie wat betreft een mogelijke totale markt voor de bouw van elektrische metallurgische installaties met inbegrip van alle hierboven genoemde en alle mogelijke submarkten.

(114)

In geen van de mogelijke submarkten van een totale markt voor de bouw van elektrische metallurgische installaties zijn er mededingingsproblemen en derhalve ook niet in een mogelijke totale markt. In geen mogelijke markt voor elektrische metallurgische installaties rijst de vraag naar het in het leven roepen of het versterken van een machtspositie of een andere merkbare belemmering voor de daadwerkelijke mededinging. Ook uit het aanvullend onderzoek van mogelijke niet-horizontale effecten blijken geen concurrentieverstorende effecten voor de bouw van elektrische metallurgische installaties.

c.   Onderhoud van en diensten voor metallurgische installaties

(115)

De activiteiten van Siemens en VA Tech overlappen elkaar ook op deze markt. Uit het marktonderzoek zijn nochtans geen aanwijzingen voor mededingingsproblemen op de markt voor het onderhoud van metallurgische installaties en diensten gebleken. De drempels voor toetreding tot deze markt zijn aanzienlijk lager dan op de markten voor de bouw van elektrische en mechanische installaties. Ook is een voldoende aantal lokale concurrenten op dit gebied actief. Bovendien zijn de klanten van de bouwers van metallurgische installaties in staat deze werkzaamheden zelf uit te voeren.

(116)

De concentratie zou op deze markt derhalve niet tot het in het leven roepen of het versterken van een machtspositie of een andere merkbare belemmering voor de daadwerkelijke mededinging leiden.

d.   Bouw van elektrische industriële installaties in andere branches

(117)

De voorgenomen concentratie geeft, onafhankelijk van de productmarktdefinitie, in de bouw van elektrische niet-metallurgische industriële installaties geen aanleiding tot mededingingsbezwaren.

e.   Conclusies wat betreft de markten voor de bouw van elektrische metallurgische installaties alsmede wat betreft de markt(en) voor de bouw van elektrische industriële installaties in niet-metallurgische branches

(118)

Om de hier uiteengezette redenen zal het aangemelde voornemen op de relevante markten voor de bouw van elektrische metallurgische installaties of op de markt(en) voor de bouw van industriële installaties in niet-metallurgische branches niet tot het in het leven roepen of de versterking van een machtspositie of een andere merkbare belemmering van de mededinging leiden.

F.   SCHAKELAPPARATUUR VOOR LAAGSPANNING

(119)

De relevante productmarkt voor schakelapparatuur voor laagspanning wordt, uitgaande van de ingebouwde lastschakelaar in drie submarkten onderverdeeld: ACB, MCB en MCCB. Daarnaast is er een afzonderlijke markt voor stroomgeleiderverdelers, een andere component. Andere componenten zijn programmeerbare besturingssystemen („SPS”) en verbruikersaftakkingen. De markten voor componenten en geassembleerd schakelmateriaal worden, in lijn met vorige beschikkingen, per lidstaat onderzocht, maar aangezien de voorgestelde concentratie ook op EER-niveau geen mededingingsbezwaren oproept, kan deze vraag uiteindelijk worden opengelaten.

(120)

Op basis daarvan zouden de markten voor schakelapparatuur voor laagspanning en voor een aantal componenten in Oostenrijk en voor andere componenten in de EER en in een aantal lidstaten door het voornemen horizontaal en/of verticaal getroffen markten zijn. VA Tech is een producent van platien en neemt de voor de assemblage van laagspanningsschakelborden vereiste componenten af van derden. Siemens produceert zowel platien als alle nodige componenten. Onafhankelijk van de gekozen marktdefinitie bedraagt het gecombineerde marktaandeel op geen horizontaal getroffen markt meer dan [30-40] (1) %, en bovendien zijn er in elke getroffen markt sterke concurrenten, die ofwel hun eigen componenten produceren ofwel een eigen, onafhankelijke componentenleverancier hebben, zodat het voor Siemens onmogelijk is deze concurrenten uit te sluiten. De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat er geen mededingingsbezwaren zullen zijn.

G.   GEBOUWENTECHNIEK EN GEBOUWENBEHEER

1.   RELEVANTE PRODUCTMARKTEN

G1.   Gebouwentechniek

(121)

Siemens en VA Tech zijn actief in de gebouwentechniek, die volgens Siemens moet worden onderverdeeld in een componentniveau, een systeemniveau en een installatieniveau. Volgens Siemens bestaan er weliswaar markten voor het gebouwenbeheer (zie G.2), maar de overige diensten moeten echter in de desbetreffende hoofdmarkt worden ingedeeld. Het componentniveau en het systeemniveau moeten volgens toepassingsgebied worden ingedeeld. Op componentniveau moet vooral een onderscheid worden gemaakt naar elektrische installatietechniek, veiligheidstechniek, besturingstechniek en HKLS (verwarming, klimaatregeling, verluchting, sanitair), en op systeemniveau tussen veiligheids- en besturingstechniek. Ten slotte moet op installatieniveau een onderscheid worden gemaakt tussen de bouw van elektrische en van mechanische installaties. Overeenkomstig de resultaten van het marktonderzoek moet bij de veiligheidstechniek ten minste een onderscheid worden gemaakt tussen de sectoren (i) brandbeveiliging en (ii) toegang-/inbraakbeveiliging. De vraag naar verdere onderverdelingen kan in deze beschikking worden opengelaten.

(122)

Op het installatieniveau kan een onderscheid worden gemaakt tussen elektrische en mechanische installaties voor gebouwen. Uit het marktonderzoek is gebleken dat ook een afzonderlijke, deze gebieden overstijgende markt kan bestaan voor het bouwen van elektrische en mechanische installaties voor gebouwen (5) door een volledig verantwoordelijke algemene aannemer. De precieze afbakening kan uiteindelijk echter worden opengelaten.

G2.   Gebouwenbeheer

(123)

Uit het marktonderzoek is gebleken dat deze markt kan worden onderverdeeld in technisch, commercieel en algemeen gebouwenbeheer. De vraag naar de precieze productmarktdefinitie kan echter worden opengelaten.

2.   DE RELEVANTE GEOGRAFISCHE MARKTEN

G1.   Gebouwentechniek

(124)

Volgens Siemens zijn alle onder G vermelde markten (behalve de gebouwentechniekcomponenten) op zijn minst EER-markten. Het marktonderzoek heeft heel wat aanwijzingen opgeleverd voor het feit dat het om nationale markten gaat. De vraag naar de definitie van de geografische markt kan echter worden opengelaten.

G2.   Gebouwenbeheer

(125)

Hetzelfde geldt voor de markt(en) voor gebouwenbeheer.

3.   BEOORDELING UIT OOGPUNT VAN DE MEDEDINGING

G1.   Gebouwentechniek

(126)

Op het componentniveau kan het alleen in verticaal opzicht om betrokken markten gaan, omdat VA Tech op deze markten niet actief is.

(127)

Het marktonderzoek leverde niet voldoende aanwijzingen op om te besluiten dat Siemens door de concentratie in staat zou zijn de componentmarkten in Oostenrijk voor zijn concurrenten op het componentniveau af te schermen. Op de lagere systeem- en installatiemarkten is er voldoende concurrentie. Op het rechtstreeks ondergeschikte systeemniveau is bovendien de samenvoeging van de marktaandelen op grond van de concentratie zeer beperkt. Op de eigenlijke componentmarkten staan grote internationaal actieve ondernemingen tegenover Siemens (o.a. ABB en Möller of Honeywell, Johnson Controls en Sauter).

(128)

VA Tech is volgens eigen verklaringen niet op het systeemniveau actief. Het deelt zijn omzetten op dit gebied in bij de bouw van installaties. De horizontale effecten van de concentratie op het gebied van de afzonderlijke activiteiten buiten Oostenrijk zijn onbeduidend. Ook binnen Oostenrijk zijn er geen relevante markten met een toename van het marktaandeel van meer dan 10 %. Er is een voldoende aantal alternatieve systeemaanbieders en -integratoren voorhanden. Ook uit verticaal oogpunt zou de concentratie niet leiden tot een merkbare belemmering voor de daadwerkelijke mededinging.

(129)

Op het installatieniveau komt het alleen in Oostenrijk tot noemenswaardige overlappingen tussen VA Tech en Siemens. Het duidelijkst zijn de rechtstreekse concurrentiepositie en de respectieve marktsterkte van Siemens en VA Tech in de mogelijke submarkt voor technische algemene aannemers. De concentratie zou hier weliswaar tot een afname van het aantal aanbieders in Oostenrijk leiden, maar met RWE Solutions, MCE, de Nederlandse groep Imtech (via haar Duitse dochteronderneming) en M+W Zander (Duitsland) zouden grotere aanbieders van technische prestaties van algemene aannemers in Oostenrijk voortbestaan. Middelgrote bouwers van elektrische installaties zoals Klenk & Meder, Landsteiner en Bostelmann zijn op deze markt actief via consortia. Mochten in afzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij grote projecten, uit het oogpunt van de klant niet voldoende aanbieders voorhanden zijn, zouden de klanten volgens hun eigen verklaringen niet aarzelen een opdeling van de aanbestedingen te maken in kleinere loten (voor afzonderlijke systemen/installaties in plaats van de totale technische algemene opdracht). De klanten zouden dan ofwel het ontwerp en de integratie zelf maken of die aan een ingenieursadviesbureau toevertrouwen. Daardoor zou geen merkbare belemmering voor de daadwerkelijke mededinging ontstaan. Hetzelfde geldt voor de sectoren van de bouw van elektrische en mechanische installaties.

G2.   Gebouwenbeheer

(130)

De meeste klanten van Siemens en VA Tech gaven in het marktonderzoek aan dat de andere partij niet de meestbelovende concurrent bij aanbestedingsprocedures en gunningsonderhandelingen was. In Oostenrijk, de enige mogelijke betrokken markt, is er een aantal andere grotere aanbieders, wier diensten op het gebied van het technische gebouwenbeheer uit het oogpunt van de klant voornamelijk overeenstemmen met de diensten van VA Tech en Siemens. Ook kleine ondernemingen oefenen vooral op regionaal niveau concurrentiedruk uit op de vermelde grotere concurrenten. Het concentratievoornemen zou derhalve niet tot een merkbare belemmering van de daadwerkelijke mededinging op dit gebied leiden.

H.   INFRASTRUCTUURVOORZIENINGEN EN KABELBAANTECHNIEK

H1.   VERKEERSINFRASTRUCTUURVOORZIENINGEN

(131)

Op het gebied van verkeersinfrastructuurvoorzieningen zouden zich alleen in Oostenrijk een aantal kleinere overlappingen tussen Siemens en VA Tech voordoen bij wegverlichting, verkeerslichten, installaties voor het beheer van parkeerruimten, en verkeersregelingsinstallaties. De vraag naar de relevante productmarkt en de relevante geografische markt kan op dit gebied worden opengelaten. De klanten hebben voldoende alternatieven ter beschikking. De concentratie zou niet tot een merkbare belemmering van de daadwerkelijke mededinging leiden.

H2.   WATERZUIVERINGSINSTALLATIES

(132)

Hetzelfde geldt voor de waterzuivering.

H3.   ELEKTROTECHNIEK VOOR KABELBAANINSTALLATIES

(133)

Hetzelfde geldt voor de elektrische uitrusting voor kabelbaaninstallaties.

I.   ANDERE IT-DIENSTEN

(134)

Hetzelfde geldt voor elektrische uitrusting voor andere IT-diensten.

CONCLUSIE

(135)

De ontwerp-beschikking leidt derhalve tot de conclusie dat het aangemelde voornemen in een merkbare belemmering van de daadwerkelijke mededinging zou resulteren, in het bijzonder door het in het leven roepen van een machtspositie op de markten (i) voor waterkrachtuitrusting en (ii) voor de bouw van mechanische metallurgische installaties.

J.   VERBINTENISSEN

(136)

Om deze mededingingsbezwaren op de markten (i) voor waterkrachtuitrusting en voor (ii) de bouw van mechanische metallurgische installaties weg te nemen, hebben de partijen de volgende verbintenissen ingediend.

(137)

Op het gebied van waterkrachtuitrusting zal VA Tech Hydro worden verkocht, in deze dochtervennootschap van VA Tech zijn de activiteiten van de onderneming op het gebied van waterkrachtuitrusting en de uitrusting voor gecombineerde centrales samengevoegd. Deze laatste sector heeft geen aanleiding gegeven tot mededingingsbezwaren, maar het grootste deel ervan is zowel fysiek als financieel in grote mate in de waterkrachtactiviteiten geïntegreerd. Het marktonderzoek heeft bevestigd dat de verkoop van VA Tech Hydro (waardoor de overlappingen bij waterkracht volledig weggewerkt worden) de mededingingsproblemen op deze markt zouden oplossen.

(138)

Op het gebied van de bouw van mechanische metallurgische installaties zal het 28 %-belang van Siemens in SMS Demag, de belangrijkste concurrent van VA Tech, worden verkocht om een merkbare belemmering van de daadwerkelijke mededinging uit de weg te ruimen. Siemens heeft reeds met ingang van 31 december 2004 een verkoopoptie uitgeoefend om zijn aandeel aan de zeggenschapsaandeelhouder van SMS Demag te verkopen. De uitvoering van de verkoop is echter voor onbepaalde tijd vertraagd wegens een rechtsgeding met SMS over de waardering van de aandelen. Siemens heeft derhalve een verbintenis ingediend om elke belemmering van de mededinging door zijn voortbestaande deelneming […] (1) in SMS en van de economische interesse in zijn toekomstige concurrent weg te werken. Dientengevolge zal een trustee de vertegenwoordigers van Siemens in de aandeelhoudersraad en in de raad van toezicht van SMS vervangen. Aan Siemens zal geen gevoelige strategische informatie over de toekomstige zakelijke activiteiten van SMS worden doorgegeven. De trustee zal Siemens alleen die informatie doorgeven welke absoluut noodzakelijk is, zodat Siemens zich op de rechtszitting kan verdedigen en zijn jaarrekening kan opstellen. Eerstgenoemde informatie heeft alleen betrekking op de periode tot 31 december 2004, de laatstgenoemde is niet gebaseerd op de aandeelhoudersovereenkomst, maar op de gebruikelijke rechten van minderheidsaandeelhouders. Bovendien zal het afzien van een wederinkoop en de expliciete verklaring dat de waarde van de deelneming van Siemens op 31 december 2004 zal worden bepaald alsmede het feit dat Siemens geen recht meer heeft op dividenden, elke twijfel wegnemen omtrent de vraag of Siemens in het vervolg nog zou kunnen delen in de toekomstige winsten van SMS Demag. Derhalve stemt deze verbintenis zoveel mogelijk overeen met een volledige verkoop van het aandeel in SMS Demag tegen het afsluiten van het rechtsgeding. Het marktonderzoek van de verbintenissen in de sector van de bouw van mechanische metalen installaties was positief.

(139)

De Commissie is in haar beschikking tot de conclusie gekomen dat, op basis van de door de partijen ingediende verbintenissen, de aangemelde concentratie niet zal leiden tot machtspositie van de partijen op het gebied van (i) waterkrachtuitrusting en (ii) de bouw van mechanische metallurgische installaties.

K.   CONCLUSIE

(140)

De beschikking leidt tot de conclusie dat de voorgenomen concentratie, op voorwaarde dat de door de partijen ingediende verbintenissen volledig worden nagekomen, een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel ervan niet zal belemmeren. De Commissie heeft derhalve de concentratie overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 8, lid 2, van de concentratieverordening en artikel 57 van de EER-Overeenkomst met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst verenigbaar verklaard.

III.   ADVIESCOMITÉ

(141)

Het Adviescomité voor concentraties steunde op zijn 133e bijeenkomst van 29 juni 2005 unaniem de ontwerp-beschikking van de Commissie om de concentratie onder bepaalde voorwaarden en verplichtingen goed te keuren op basis van de door de partijen ingediende verbintenissen.

(142)

Overeenkomstig artikel 19, lid 7, van de concentratieverordening publiceert de Commissie het advies van het Adviescomité samen met de beschikking, gelet op het rechtmatige belang van ondernemingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. In dit geval bevat het advies van het Adviescomité geen bedrijfsgeheimen.


(1)  Delen van deze tekst werden weggelaten om ervoor te zorgen dat geen vertrouwelijke informatie wordt bekendgemaakt; deze delen staan tussen vierkante haakjes en zijn gemerkt met een asterisk.

(2)  Voith Siemens is de gemeenschappelijke onderneming waarmee Siemens op het gebied van waterkracht actief is.

(3)  Niet-controlerend aandeel van 40 %; 60 % verkocht aan Southern States LLC (USA) in 2004.

(4)  Zaak nr. IV/M.1450 — SMS/Mannesmann Demag.

(5)  De activiteiten van de partijen op dit gebied hebben hoofdzakelijk betrekking op de bouw van woningen, kantoren, concertgebouwen, musea, ziekenhuizen en tunnels.


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/36


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

betreffende de staatssteun die door Finland is toegekend in de vorm van investeringssteun aan Componenta Oyj

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 3871)

(slechts de tekst in de Finse en de Zweedse taal is authentiek)

(voor de EER relevante tekst)

(2006/900/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 10 maart 2004 heeft de Metalls Verkstadsklubb vid Componenta Alvesta AB (plaatselijke vertegenwoordiging van de metaalvakbond bij Componenta Alvesta in Zweden) de Commissie ervan in kennis gesteld dat de stad Karkkila met het in Karkkila gevestigde Componenta Oyj een transactie heeft verricht die vermoedelijk staatssteun inhield. Op basis van deze informatie heeft de Commissie Finland om opheldering verzocht. Bij brief van 22 juni 2004 heeft Finland de Commissie de gevraagde inlichtingen verstrekt.

(2)

Bij brief van 19 november 2004 heeft de Commissie Finland in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van deze steun.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(4)

De Commissie heeft van de belanghebbenden geen opmerkingen ontvangen.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

(5)

Componenta Oyj, hierna „Componenta” genoemd, is een metaalonderneming die internationaal actief is en die haar hoofdvestiging in Karkkila heeft. De onderneming heeft fabrieken in Finland, Nederland en Zweden. Het grootste deel van de omzet van de onderneming van 316 miljoen euro in 2004 kwam uit de Noordse landen en Midden-Europa. Het concern heeft ongeveer 2 200 werknemers.

(6)

De vermeende steun werd in december 2003 aan Componenta toegekend en bestond uit twee maatregelen. In de eerste plaats ontving Componenta steun via een transactie waarbij de stad Karkkila, hierna „Karkkila” genoemd, 50 % van de aandelen kocht van de vastgoedonderneming Karkkilan Keskustakiinteistöt Oy, hierna „KK” genoemd. Karkkila en Componenta waren elk voor de helft eigenaar van KK. In de tweede plaats kende Karkkila KK een rentevrije lening toe, waarmee KK een lening voor hetzelfde bedrag terugbetaalde die Componenta in 1996 aan KK had verstrekt. In totaal was hiermee 2 383 276,50 euro gemoeid (713 092,50 euro voor de aandelen en 1 670 184 euro voor de terugbetaling van de lening) (3).

(7)

De prijs voor de aandelen was gebaseerd op de geraamde nettowaarde van de onderneming (activa minus passiva), gedeeld door twee omdat Componenta voor 50 % eigenaar was van KK. De nettowaarde van KK werd becijferd op 1 495 918 euro, zodat de waarde van 50 % van de aandelen 747 958 euro was. De prijs van de aandelen werd iets lager vastgesteld, namelijk op 713 092,50 euro.

(8)

In de koopovereenkomst tussen Karkkila (koper) en Componenta (verkoper) was voorts het volgende bepaald:

a.

„De verkoper verbindt zich ertoe te investeren in de uitbreiding van de productiefaciliteiten van Componenta Karkkila Oy in de stad Karkkila, zoals gespecificeerd in bijlage 1. De investering zal naar verwachting in 2004 50-70 nieuwe voltijdbanen scheppen in Karkkila (het aantal werknemers was in 2003 ongeveer 130).

b.

Indien de uitbreiding van de faciliteiten van de verkoper niet in 2004 van start gaat overeenkomstig het bovenstaande punt, kan de koper de transactie naar eigen goeddunken annuleren.”

(9)

Bijlage 1 bij de koopovereenkomst bepaalt dat Componenta de activiteiten van twee gieterijen van het concern, nl. die in Alvesta in Zweden en die in Karkkila, die beide een lage capaciteitsbenutting hebben, zal samenvoegen, dat er analyses moeten worden verricht om te kunnen beslissen over de locatie van de gieterij en om te kunnen beginnen met onderhandelingen tussen werkgever en werknemers over de sluiting van de gieterij in Alvesta of Karkkila, en dat het noodzakelijk is de nieuwe gieterij en de overbrenging van de machines van de andere gieterij gedetailleerd te plannen. Het is dus duidelijk dat de beslissing verband houdt met de overbrenging van de productiefaciliteiten van de ene vestigingsplaats naar de andere.

(10)

Volgens het jaarverslag 2004 van Componenta werd de gieterij in Alvesta in mei 2004 gesloten 2004 en werden de productie en de machines vervolgens naar Karkkila overgebracht. Volgens de van de onderneming verkregen informatie beliepen de kosten van de beëindiging van de productie in Zweden en de investeringen in Finland in totaal 13 miljoen euro.

(11)

Finland voerde aan dat de transactie tussen Componenta en Karkkila volgens marktvoorwaarden plaatsvond en dat er geen sprake was van steun. In haar besluit om de formele procedure in te leiden heeft de Commissie echter twijfel geuit over de vraag of de transactie tussen Karkkila en Componenta volgens marktvoorwaarden heeft plaatsgevonden. Zij voerde aan dat als de koopprijs boven de marktwaarde van de aandelen lag, er sprake zou zijn van steun aan Componenta. Het bedrag van de steun zou het verschil zijn tussen de prijs die een particuliere belegger voor de aandelen zou willen betalen en de 2,4 miljoen euro die Karkkila aan Componenta heeft betaald.

(12)

Voorts was de Commissie van oordeel dat de bepalingen van de bovengenoemde koopovereenkomst een sterke aanwijzing geven dat de transactie niet volgens marktvoorwaarden plaatsvond, maar bedoeld was als compensatie voor de nieuwe investeringen van Componenta in Karkkila, die dus verband hielden met de sluiting van de gieterij in Alvesta.

(13)

Nadat Karkkila de aandelen van Componenta in KK had overgenomen, heeft Karkkila besloten KK op te heffen en de grond aan de stad over te dragen.

III.   OPMERKINGEN VAN FINLAND

(14)

Omdat het belangrijkste eigendom van KK de grond was, heeft Finland aangegeven hoe de waarde van de grond werd bepaald toen de prijs van de aandelen werd vastgesteld.

a.

Voor grond voor appartementsgebouwen en eengezinswoningen was de waarde gebaseerd op de criteria die door de stad zelf worden gehanteerd bij de verkoop van grond. Volgens Finland was deze gelijk aan of lager dan de marktprijs. Finland heeft ook een brief van een erkende vastgoedmakelaar bijgevoegd, waarin wordt aangegeven dat de marktwaarde per vierkante meter van de verschillende soorten grond iets hoger lag dan de in de beoordeelde transactie gehanteerde prijs.

b.

Ten aanzien van het grote perceel in het centrum van Karkkila dat Asemansuo heet, beweert Finland dat de koopprijs was berekend op basis van de ondergrens voor de toegestane bebouwing in het bestemmingsplan, maar er werd geen informatie verstrekt over de wijze waarop de prijs per vierkante meter was berekend.

c.

Ten slotte is de marktwaarde van de voor parken bestemde grond door de makelaar geraamd op 456 000 euro.

(15)

De Commissie heeft Finland verzocht een taxatie van de marktwaarde te maken van alle grond waarvan KK ten tijde van de transactie eigenaar was. Finland antwoordde dat dit niet nodig was, omdat Karkkila en Componenta een vastgoedmakelaar hadden gebruikt voor het taxeren van de eenheidswaarde van grond die vergelijkbaar was met de grond waarop de transactie betrekking had, en dat de marktwaarde dus al was vastgesteld.

(16)

Ten aanzien van de voorwaarde in de koopovereenkomst dat Karkkila de aandelen KK van Componenta alleen koopt als Componenta in nieuwe productiefaciliteiten investeert (waarbij de gieterij van Alvesta in Zweden naar Karkkila wordt overgebracht), ontkent Finland dat deze bepaling betekent dat de transactie niet volgens marktvoorwaarden heeft plaatsgevonden. Finland motiveert de bepaling met het feit dat als de activiteiten in Karkkila worden uitgebreid, dit gunstig voor de stad zou zijn omdat het de inkomsten doet stijgen. Voorts zou de vraag naar vastgoed stijgen, zodat de waarde van de grond van KK zou toenemen. Anders zou er voor Karkkila geen aanleiding zijn om de transactie af te sluiten.

(17)

Op de vraag van de Commissie of Componenta had geprobeerd een andere koper voor de aandelen te vinden, antwoordde Finland dat dit niet het geval was, omdat Karkkila een voorkeursrecht had om de aandelen tegen de marktprijs te kopen wanneer Componenta haar aandelen in KK wilde verkopen.

(18)

Wat betreft de lening bevestigt Finland dat de terugbetaling van de aandeelhouderslening van Componenta aan KK met nieuwe middelen van Karkkila een integrerend deel uitmaakte van de aandelentransactie tussen Karkkila en Componenta en dat de totale koopprijs bestond uit de betaling voor de aandelen en de terugbetaling van de lening.

(19)

In dit verband voert Finland aan dat ook de lening tegen marktvoorwaarden plaatsvond, aangezien het totale bedrag dat Componenta voor de aandelen en de lening ontving, 2,37 miljoen euro, minder was dan de marktwaarde van de helft van KK. Voorts voert Finland aan dat de financiële situatie van KK sinds 1996, toen de lening door Componenta aan KK werd toegekend, was verbeterd.

IV.   BEOORDELING VAN DE STEUN

(20)

Volgens artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Volgens de vaste rechtsspraak van de Europese rechterlijke instanties is voldaan aan het criterium van ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer wanneer de begunstigde onderneming een economische activiteit uitoefent waarin sprake is van handelsverkeer tussen lidstaten.

(21)

Bij de activiteiten van Componenta is sprake van handelsverkeer tussen lidstaten. Aan deze onderneming toegekende steun zou dus binnen het toepassingsgebied van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vallen. Onder staatsmiddelen valt ook door regionale en plaatselijke autoriteiten toegekende financiële bijstand (4).

(22)

In haar besluit om de formele procedure in te leiden heeft de Commissie verklaard dat het bedrag van de steun het verschil zou zijn tussen de prijs die een particuliere belegger voor de aandelen zou willen betalen en de koopprijs van 2,37 miljoen euro.

(23)

De Commissie merkt op, dat de totale koopprijs uit twee delen bestond. Enerzijds ontving Componenta 0,7 miljoen euro in contanten voor haar aandelen en anderzijds werd aan Componenta 1,67 miljoen euro terugbetaald die zij als lening aan KK had verstrekt. In totaal ontving Componenta in het kader van de betrokken transactie dus 2,37 miljoen euro. De twee elementen zullen afzonderlijk worden geanalyseerd.

(24)

De Commissie merkt op dat Componenta het alternatief had om haar gieterijactiviteiten van Karkkila naar Alvesta over te brengen. Het is dus begrijpelijk dat Karkkila bezorgd was over de mogelijkheid dat de productiefaciliteiten en daarmee de arbeidsplaatsen verloren zouden gaan.

(25)

Het mag dan waar zijn dat de vraag naar grond zou toenemen als een belangrijke werkgever in de gemeente zijn activiteiten zou uitbreiden in plaats van inkrimpen. Maar het feit dat de koop van de aandelen KK en de toekenning van een lening aan KK contractueel verbonden waren met het investeringsbesluit van Componenta, en dat de stad zelfs het recht had de gehele transactie te annuleren als Componenta niet de beloofde investeringen in Karkkila zou doen, bewijst dat het besluit van de stad om de transactie met Componenta aan te gaan niet alleen op de marktwaarde van KK was gebaseerd, maar ook op andere overwegingen.

(26)

Volgens het beginsel van de investeerder in een markteconomie, dat is vastgesteld door het Hof van Justitie, neemt een dergelijke investeerder zijn beslissingen met het oog op het verwachte rendement en laat hij alle overwegingen van sociale aard of van regionaal of sectoraal beleid buiten beschouwing. Aangezien de investering van Componenta in nieuwe productiefaciliteiten een directe voorwaarde was voor de financiële transactie in kwestie, kan worden geconcludeerd dat het gedrag van de stad Karkkila niet in overeenstemming was met het beginsel van de investeerder in een markteconomie. Indien de stijging van de belastinginkomsten en de welvaart in de gemeente wordt aanvaard als onderdeel van de overwegingen van de investeerder in een markteconomie, dan zou de rol van de stad als overheidsinstantie worden vermengd met haar rol als commerciële mede-eigenaar van KK.

(27)

De Commissie merkt voorts op dat de gemeenteraad van Karkkila tijdens zijn vergadering van 1 september 2003 verklaarde dat de transactie met Componenta rechtstreeks verband houdt met de beslissing van Componenta om in Karkkila te investeren en dat, als Karkkila de aandelen van KK koopt, Componenta de middelen zal hebben om in de gieterij in Karkkila te investeren.

(28)

Deze opmerkingen schragen de onderstaande bevindingen van de Commissie dat de transactie niet volgens marktvoorwaarden heeft plaatsgevonden.

(29)

De prijs die voor de aandelen KK is betaald, is een onderdeel van de financiële transactie tussen de Karkkila en Componenta. Het is de vraag of het hier ging om een marktprijs.

(30)

Finland heeft de prijs van de aandelen KK gemotiveerd met de nettowaarde van de activa van KK. Bij deze transactie is echter geen sprake van de verkoop van vastgoed, maar de verwerving van aandelen in een onderneming. Voor een dergelijke investering zou een belegger in een markteconomie zijn beoordeling van de marktprijs voornamelijk baseren op het verwachte rendement dat hij met zijn investering zou behalen. Een belegger in een markteconomie investeert immers met het oog op de winst, ofwel het rendement dat van zijn investering kan worden verwacht. Hij zou derhalve rekening hebben gehouden met de verhouding tussen het verwachte jaarlijkse rendement van de aandelen en het geïnvesteerde kapitaal om te zien of hij in vergelijking met andere alternatieven voldoende rendement kan behalen.

(31)

Op basis van de resultaten van de laatste paar jaar is het rendement van een investering in KK duidelijk negatief. Ook zijn er geen tekenen dat deze situatie in de toekomst zal verbeteren. Finland heeft geen ondernemingsplan van KK verstrekt dat zou kunnen wijzen op maatregelen ter verbetering van de winstgevendheid, en Finland heeft evenmin aangegeven dat de stad Karkkila de verwachting had dat de winst en het rendement zouden verbeteren.

(32)

De reden voor de negatieve resultaten is dat KK zich blijkbaar in moeilijkheden bevond, de vraag naar de grond laag was en de opbrengsten van de grond gering waren. De onderneming had de laatste vier jaar verlies geleden, had een zeer geringe omzet, kon geen dividend uitkeren en bevond zich in een precaire financiële situatie. Daar kan nog aan worden toegevoegd dat de moeilijke financiële situatie bestond hoewel de onderneming rentevrije leningen had ontvangen. Als zij haar activiteiten met normale rentedragende leningen had gefinancierd, dan zou de situatie nog slechter zijn geweest. Op basis van ervaringen uit het verleden en gezien het gebrek aan vooruitzichten op verbetering van de financiële situatie van de onderneming zou een marktinvesteerder geen rendement op zijn investering kunnen verwachten bij de aankoop van aandelen KK. Op basis hiervan is de Commissie van mening dat de waarde van de aandelen KK nihil was.

(33)

Deze conclusie wordt versterkt door het feit dat KK, zoals hierboven is beschreven, grotendeels werd gefinancierd met twee rentevrije aandeelhoudersleningen. Dit betekent dat een overdracht van de eigendom van de aandelen vergezeld zou moeten gaan van een overname van de rentevrije leningen, wat, zoals hieronder wordt uitgelegd, een marktinvesteerder niet zou hebben gedaan.

(34)

Zoals gezegd is doorslaggevend wat het verwachte rendement op lange termijn is, dat kan afwijken van het jaarlijkse rendement in het verleden. Een marktinvesteerder zou echter ook rekening houden met de resultaten uit het verleden. Wat het verwachte rendement betreft, is de cruciale vraag of redelijkerwijs kon worden verwacht dat KK voldoende inkomsten zou behalen door middel van de verkoop en verhuur van grond. Dit houdt verband met de waardebepaling van het onroerend goed in zijn totaliteit, zoals hieronder wordt besproken.

(35)

Finland legt uit dat de waarde van de grond van KK de basis was voor de bepaling van de waarde van de aandelen. Met de nettowaarde van de activa wordt door een investeerder in een markteconomie inderdaad rekening gehouden wanneer hij zijn beslissing neemt. De Finse argumentatie voor de bepaling van de waarde van de aandelen wordt in de onderstaande tabel samengevat:

Tabel 1

Waarde van KK volgens Finland:

Soort grond

Waarde volgens Finland (in euro)

Voor vrijstaande huizen

1 031 565

Voor rijtjeshuizen en appartements-gebouwen

1 136 849

Asemansuo

2 358 158

Parken en gemeenschapsgrond

491 738

Andere terreinen (Haapala)

49 678

Totale waarde grond

5 067 988

Boekhoudkundig eigen vermogen KK

- 231 595

Schulden van KK

-3 340 475

Nettowaarde KK

1 495 918

Nettowaarde 50 % van KK

747 959

Door de stad betaalde prijs

713 092

Steun

0

(36)

De overwegingen van de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties  (5) zijn niet rechtstreeks van toepassing, omdat het bij de transactie niet om de verkoop van afzonderlijke onroerende goederen gaat, maar om aandelen in een onderneming. Zij kunnen echter naar analogie in dit geval worden toegepast aangezien het doel van de mededeling van de Commissie, namelijk ervoor te zorgen dat grondtransacties tussen openbare instanties en ondernemingen geen steun inhouden, relevant is voor openbare aan- en verkopen van grond, en omdat Finland in dit geval aanvoert dat de taxatie van de waarde van de grond de basis vormt voor de bepaling van de prijs van de aandelen. Volgens de mededeling moet de taxatie van grond, wanneer deze niet is gebaseerd op een onvoorwaardelijke biedprocedure, vóór de verkoop door een of meer onafhankelijke taxateurs van onroerend goed worden verricht om de marktwaarde vast te stellen op grond van algemeen aanvaarde marktindicaties en taxatiecriteria.

(37)

De Commissie stelt vast dat de grond niet is getaxeerd op basis van een onvoorwaardelijke biedprocedure. Er had dus een taxatie moeten worden verricht door een onafhankelijke taxateur. Het is de vraag of de door Finland verrichte taxatie als een dergelijke onafhankelijke taxatie kan gelden. De Commissie merkt in de eerste plaats op dat het door Finland verstrekte korte verslag van een vastgoedmakelaar niet duidelijk vermeldt dat het betrekking heeft op een taxatie van grond die eigendom is van KK. Op de relevantie van dit verslag wordt hierna ingegaan.

(38)

De Commissie constateert in dit verband dat de grond die eigendom is van KK verschillend werd getaxeerd voor verschillende soorten grond (grond voor vrijstaande huizen, grond voor rijtjeshuizen en appartementsgebouwen, een stuk grond met de naam Asemansuo en parken en gemeenschapsgrond). Deze verschillende soorten grond worden apart geanalyseerd.

(39)

De taxatie van grond voor vrijstaande huizen was gebaseerd op de door Karkkila gehanteerde officiële eenheidsprijs voor dergelijke grond van 10,19 euro/m2. De Commissie merkt op dat dit de prijs was die door de stad werd gehanteerd bij de verkoop van grond aan particulieren, d.w.z. de retailprijs. Finland heeft ook informatie van een vastgoeddeskundige over de eenheidswaarde (voor de eindgebruiker, dus in dit geval ook de retailprijs) van de verschillende soorten grond in Karkkila verstrekt. Volgens deze deskundige werd dergelijke grond in Karkkila verkocht voor prijzen tussen 9,43 en 14,76 euro/m2 in 2003 en lag de door Karkkila gehanteerde prijs dicht bij de marktwaarde van de percelen, maar hij gaf geen verdere preciseringen.

(40)

De Commissie stelt echter vast dat er geen echte externe taxatie is verricht van de voor vrijstaande huizen bestemde percelen. Voorts is geen taxatie gemaakt van de groothandelsprijs van de grond. Naar de mening van de Commissie is het evident dat de waarde van het land in het retailstadium duidelijk hoger ligt dan wanneer een grote hoeveelheid grond wordt verkocht (zoals in dit geval, KK was bijvoorbeeld eigenaar van 80 percelen voor vrijstaande huizen), waarbij de koper niet de bedoeling heeft om de grond zelf te gebruiken, maar om deze later te verkopen.

(41)

Een evaluatie waarbij de geraamde retailwaarde voor een soort grond gewoon wordt vermenigvuldigd met de totale hoeveelheid grond van KK, bevat dus twee fouten. Ten eerste is de grond waarom het hier gaat niet getaxeerd, en ten tweede geeft de taxatie niet aan wat een marktinvesteerder die alle grond tegelijk koopt, hiervoor op het moment van de transactie zou hebben willen betalen, met name gelet op de beperkte omvang van de markt voor dergelijke percelen.

(42)

Wat betreft de grond voor rijtjeshuizen en appartementsgebouwen, waarvoor een waarde van 1 136 849 euro was opgegeven, verwijst Finland naar de taxatie van de vastgoeddeskundige. De Commissie constateert dat de waarde volgens de taxatie van de vastgoeddeskundige voor rijtjeshuizen 70–80 euro en voor appartementen 60–75 euro per vierkante meter vloeroppervlak was. De door Finland gehanteerde waarde was voor rijtjeshuizen 74,02 euro en voor appartementen 79,56 euro per vierkante meter vloeroppervlak. Deze cijfers liggen dus midden tussen respectievelijk iets boven de door de vastgoeddeskundige aangegeven grenswaarden. De deskundige benadrukt voorts dat er in de laatste jaren slechts een paar vergelijkbare transacties zijn geweest en dat de vraag laag blijft.

(43)

De Commissie merkt op dat ook voor deze soorten land de deskundige blijkbaar de retailwaarde van de grond verstrekt, en niet de groothandelswaarde, d.w.z. de prijs die een marktinvesteerder zou betalen om alle grond in één transactie te kopen. Omdat de deskundige benadrukt dat de vraag voor dergelijke grond laag blijft, is de Commissie van mening dat de groothandelsmarktwaarde ten tijde van de transactie ook voor deze soorten grond veel te hoog geraamd was.

(44)

Ten aanzien van de geraamde waarde van de in het centrum van de stad gelegen grond (Asemansuo), die ongeveer de helft van de geraamde waarde van de grond van KK (2 358 158 euro) uitmaakt, is het niet duidelijk hoe de marktwaarde is vastgesteld. Finland gebruikt een waarde per vierkante meter bouwgrond (79,56 euro) en vermenigvuldigt dit cijfer met de totale oppervlakte van de bouwgrond (29 640 m2). De door Finland genoemde vastgoedmakelaar heeft deze grond echter getaxeerd op 50 euro per vierkante meter bouwgrond, wat een waarde van 1 480 200 euro zou opleveren. Het verschil tussen deze taxaties bedraagt 877 958 euro. Omdat het om één groot stuk grond gaat, kan worden aangenomen dat de taxatie van de vastgoeddeskundige voor Asemansuo de retailwaarde was, en het door hem verstrekte cijfer kan dus door de Commissie als plausibel worden beschouwd. Finland heeft geen verklaring gegeven voor de aanzienlijke afwijking ten opzichte van het verslag van de deskundige.

(45)

Ten aanzien van grond die bestemd is voor parken en gemeenschappelijk gebruik, waarvoor een waarde van 491 738 euro was opgegeven, vraagt de Commissie zich af of deze wel veel waarde heeft, aangezien dergelijke grond die niet voor productief gebruik bestemd is, geen inkomsten zal opleveren en een investeerder in een markteconomie dus niet bereid zou zijn hiervoor een significant bedrag te betalen.

(46)

Op basis van de bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat de taxatie van de grond die eigendom is van KK niet op de juiste wijze is verricht en niet voldeed aan de criteria van de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties.

(47)

Alleen op basis van de te hoge waardering van Asemansuo wordt de totale waarde van de grond van KK, en dus de waarde van de onderneming wanneer die wordt berekend op basis van de waarde van de activa, met 876 158 euro verminderd tot 619 760 euro.

(48)

De Commissie is voorts van mening dat de waarde van de grond voor vrijstaande huizen, rijtjeshuizen en appartementsgebouwen, alsmede gemeenschapsgrond en parken, veel te hoog werd geraamd aangezien deze waarde zoals hierboven aangegeven op twee fouten berustte, namelijk dat de grond in kwestie niet is getaxeerd en dat de taxatie niet vermeldde wat een marktinvesteerder die alle grond in een keer zou verkopen hiervoor ten tijde van de transactie zou ontvangen. Volgens Finland was de totale waarde van deze grond 2 660 152 euro. De Commissie is van mening dat de overwaardering van de grond hoger is dan 619 760 euro, wat de resterende nettowaarde van KK zou zijn op basis van de berekening van Finland, na correctie van de overwaardering voor Asemansuo. Zelfs wanneer de waarde van de aandelen op deze wijze wordt berekend, vormt het gehele voor de aandelen KK betaalde bedrag derhalve steun aan Componenta.

Tabel 2

Door de Commissie gemaakte raming van de steun in verband met de prijs van de aandelen KK

 

Euro

Nettowaarde KK volgens Finland

1 495 918

Vermindering op basis van taxatie Asemansuo door deskundige

876 158

Geraamde nettowaarde KK na deze correctie

619 760

Verdere overwaardering grond volgens de Commissie

ten minste 619 760

Nettowaarde KK op basis van de waarde van de activa

0

(49)

Omdat een investeerder die de aandelen KK zou kopen, geen rendement op het kapitaal zou kunnen verwachten en omdat de waarde van de grond te hoog was geraamd, is de Commissie van mening dat de nettowaarde van de aandelen KK nihil was. Verder heeft Componenta niet eens geprobeerd om een andere koper voor haar aandelen KK te vinden, hetgeen ook een indicatie is dat Karkkila een prijs boven de marktprijs heeft betaald, omdat ten minste een poging om een andere koper te vinden een nuttige manier was geweest om de marktprijs ervan vast te stellen.

(50)

De Commissie concludeert derhalve op basis van de waarde van de onderneming als zodanig en de waarde van de grond van KK dat de aandelen KK ten tijde van de eigendomsoverdracht waardeloos waren en dat de door de stad Karkkila voor de aandelen betaalde prijs (713 092 euro) in zijn geheel steun aan Componenta vormt.

(51)

Indien Finland echter kan bewijzen dat de hierboven beschreven overwaardering van de grond minder dan 617 760 euro zou bedragen, kan het steunelement in de aandelentransactie dienovereenkomstig worden verlaagd. Een dergelijk bewijs zou moeten berusten op een nauwkeurige taxatie door een onafhankelijke taxateur met een goede reputatie en een passend diploma of een academische opleiding, dan wel het equivalent daarvan, alsmede voldoende ervaring en bekwaamheid bij het taxeren van grond en gebouwen in het gebied en van de categorie in kwestie. De taxatie zou de groothandelswaarde van alle grond waarvan KK eigenaar was ten tijde van de transactie moeten bepalen, d.w.z. hoeveel KK zou hebben kunnen ontvangen als alle grond destijds tegen marktvoorwaarden was verkocht.

(52)

Het andere gedeelte van de transactie tussen Karkkila en Componenta hield in dat Karkkila aan KK een rentevrije lening van 1,67 miljoen euro toekende, waarmee KK onmiddellijk een lening terugbetaalde die Componenta in 1996 aan KK had toegekend. In 1996 waren aan KK twee leningen voor hetzelfde bedrag en tegen dezelfde voorwaarden toegekend, een daarvan door Karkkila en de andere door Componenta. De leningen werden toegekend omdat KK destijds niet in staat was aan haar verplichtingen jegens particuliere crediteuren te voldoen. Het totale bedrag van de twee leningen was dus 3,34 miljoen euro.

(53)

Finland beweert dat de financiële situatie van KK in 2003 goed was. Finland verwijst bijvoorbeeld naar een voetnoot in het jaarverslag 2003 van KK waarin staat dat de huidige waarde van de grond die eigendom is van KK naar raming 5 052 459 euro is, ofwel 1 971 845 euro meer dan de boekwaarde van de grond. Zoals echter hierboven is uiteengezet, was volgens de beoordeling van de Commissie geen sprake van een dergelijke waarde van de grond.

(54)

De jaarverslagen van KK voor 2001–2003 geven de volgende belangrijke gegevens:

(Bedrag in euro)

Omzet

Resultaat

Contanten (eind van het jaar)

Eigen vermogen (eind van het jaar)

2000

19 883

-14 817

94 147

- 207 052

2001

25 127

-16 180

65 576

- 223 233

2002

50 015

-1 879

53 425

- 225 113

2003

48 044

-6 481

28 256

- 231 595

(55)

Uit deze tabel blijkt duidelijk dat de vraag naar grond gedurende deze vier jaar zeer gering is geweest. De tabel toont voorts aan dat de onderneming zeer weinig inkomsten heeft uit de verkoop of verhuur van grond. Ook is het duidelijk dat de onderneming bijna geen contanten meer had en dat sprake was van een ongewone balanssituatie met een voortdurend negatief eigen vermogen. Voorts was de belangrijkste financiering van de onderneming (de leningen van Karkkila en Componenta voor in totaal 3,34 miljoen euro) rentevrij. Als op de leningen een normale rentevoet was toegepast, zou de financiële situatie veel slechter zijn geweest.

(56)

Op basis van deze informatie is de Commissie het niet eens met de verklaringen van Finland dat de financiële situatie van KK goed was.

(57)

Het is de vraag of KK in staat zou zijn geweest haar lening aan Componenta terug te betalen zonder de maatregel van Karkkila.

(58)

De Commissie merkt in de eerste plaats op dat om KK re redden in 1996 twee rentevrije leningen voor hetzelfde bedrag aan KK zijn verstrekt, de ene door Componenta en de andere door Karkkila. Deze leningen leverden KK duidelijk voordeel op. Een marktinvesteerder die een dergelijke lening had verstrekt, zou hebben geëist dat de terugbetaling zou geschieden in gelijke delen aan de beide partijen die de lening hadden verstrekt. De gedeeltelijke of volledige terugbetaling moet dus aan beide leninggevers (Componenta en Karkkila) worden gedaan om te voorkomen dat aan een van hen een voordeel wordt toegekend.

(59)

Omdat Componenta in de beoordeelde transactie volledig werd terugbetaald voor de door haar verstrekte lening, moet worden nagegaan of KK in een normale marktsituatie in staat zou zijn geweest niet alleen haar lening van Componenta, maar ook die van Karkkila terug te betalen om er zeker van te zijn dat Componenta geen voordelige behandeling heeft gekregen. De vraag is dus of KK in staat zou zijn geweest om op de markt 3,34 miljoen euro bijeen te brengen om haar twee aandeelhoudersleningen terug te betalen.

(60)

als KK niet met rentevrije leningen was gefinancierd, maar op haar leningen van 3,34 miljoen euro een marktrentevoet had betaald, zou de jaarlijkse rente ten minste 265 000 euro hebben bedragen op basis van het referentietarief van de Commissie voor 2003, vermeerderd met de 4 procentpunt die de Commissie normaliter voor een onderneming in moeilijkheden hanteert (3,95 % + 4 % = 7,59 % × 3,4 miljoen).

(61)

Gezien de cijfers over de inkomsten in de afgelopen jaren en de kassituatie van de onderneming, had KK haar jaarlijkse inkomsten drastisch moeten opvoeren om de rente op een lening voor dit bedrag te kunnen aflossen. Omdat de grond geen of slechts zeer geringe huuropbrengsten opleverde, zou KK de rente op de lening alleen hebben kunnen betalen door snel te zorgen voor meer verkopen van grond.

(62)

Omdat volgens de vastgoeddeskundige de vraag gering was voor het grootste deel van de grond van KK (voor rijtjeshuizen en appartementsgebouwen) en Asemansuo niet klaar was voor exploitatie, is het onwaarschijnlijk dat KK haar jaarlijkse inkomsten plotseling sterk zou kunnen opvoeren.

(63)

Nog belangrijker is dat dergelijke grondverkopen om de rente op de lening te kunnen betalen, zouden betekenen dat de onderneming louter voor dit doel afstand zou doen van haar belangrijkste activa. Als KK voor ten minste 300 000 euro per jaar aan grond zou moeten verkopen ten behoeve van de rentebetalingen en bepaalde geringe administratieve kosten, zou de onderneming na bv. 10 jaar nagenoeg geen activa meer over hebben, maar nog steeds een schuld hebben van 3,34 miljoen euro.

(64)

De Commissie concludeert dan ook dat het zelfs op basis van een eenvoudige berekening evident is dat KK niet in staat zou zijn geweest om haar twee rentevrije leningen te vervangen door leningen met een marktrentevoet. Gezien de financiële situatie van KK is het zelfs onwaarschijnlijk dat KK een kleinere lening tegen marktvoorwaarden had kunnen ontvangen om een deel van de rentevrije leningen af te betalen.

(65)

De Commissie concludeert dat de transactie waarbij KK van Karkkila een rentevrije lening van 1,67 miljoen euro ontving, die onmiddellijk werd gebruikt om Componenta terug te betalen, niet strookt met het beginsel van een marktinvesteerder en dus staatssteun aan Componenta vormt.

(66)

Op basis van de door Finland verstrekte informatie is het steunbedrag het volledige bedrag dat bij de beoordeelde transactie aan Componenta is betaald. Het gaat hierbij dus om de betaling voor de aandelen KK (713 092,50 euro) en een lening aan KK (1 670 184 euro), waarmee KK een door Componenta verstrekte lening kon terugbetalen. Het totale bedrag van de steun is dus 2 383 276,50 euro. Als Finland echter kan bewijzen dat de overwaardering van de grond, volgens de hierboven beschreven methode, minder dan 617 760 euro zou bedragen, kan het steunelement in de aandelentransactie (713 092,50 euro) dienovereenkomstig worden verlaagd.

(67)

De Commissie merkt op dat haar twijfel over de vraag of de transactie tussen de stad Karkkila en Componenta volgens marktvoorwaarden heeft plaatsgevonden, is bevestigd, en dat Componenta 2 383 276,50 euro aan steun heeft ontvangen.

(68)

De Commissie merkt tevens op dat het om onwettige staatssteun gaat, omdat de steun niet bij de Commissie was aangemeld.

(69)

De Commissie merkt voorts op dat bij de activiteiten van Componenta sprake is van handelsverkeer tussen de lidstaten en dat onder staatsmiddelen ook door regionale en plaatselijke autoriteiten toegekende financiële bijstand valt (6).

(70)

De Commissie concludeert derhalve dat de steun, waarvan het bestaan hierboven is aangetoond, onder het verbod van artikel 87, lid 1, van het Verdrag valt, aangezien deze steun met staatsmiddelen is bekostigd, de mededinging door begunstiging van een onderneming (Componenta) dreigt te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(71)

De enige uitzonderingen op dit verbod zijn vermeld in artikel 87 van het Verdrag. Omdat de steun diende ter financiering van een nieuwe investering in Karkkila, is de Commissie nagegaan of Componenta voor regionale investeringssteun in aanmerking had kunnen komen. De conclusie van de Commissie luidt dat dit om twee redenen niet mogelijk zou zijn geweest.

(72)

Ten eerste ligt Karkkila volgens de regionalesteunkaart van Finland voor 2000-2006 niet in een steungebied. Ten tweede is Componenta geen kleine of middelgrote onderneming volgens de criteria van bijlage 1 bij Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (7). Componenta had in 2003 een omzet van 178 miljoen euro, terwijl volgens de definitie van KMO's de omzet ten hoogste 40 miljoen euro mag zijn. Voorts had Componenta in 2003 gemiddeld 1595 werknemers, terwijl het maximum volgens de KMO-criteria 250 is.

(73)

De Commissie concludeert voorts dat de steun niet kan worden goedgekeurd op grond van andere uitzonderingsbepalingen in het Verdrag, en met name die in artikel 87. De onwettige steun is dus niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en moet met rente worden teruggevorderd.

V.   CONCLUSIE

(74)

De Commissie stelt vast dat Finland in strijd met artikel 88, lid 3, van het Verdrag op onwettige wijze steun van in totaal 2 383 276,50 euro heeft toegekend. De steun is op onwettige wijze door de stad Karkkila in Finland aan Componenta Oyj toegekend.

(75)

Het eerste deel beloopt 713 092,50 euro, in de vorm van een boven de marktprijs liggende prijs die aan Componenta Oyj is betaald voor haar aandelen in Karkkilan Keskustakiinteistöt Oy. Dit bedrag kan worden verminderd met de geraamde theoretische waarde van KK, indien Finland het bewijs verstrekt dat de hierboven beschreven overwaardering van de grond lager ligt dan 619 760 euro.

(76)

Het tweede deel beloopt 1 670 184 euro, die Componenta Oyj ontving via een aan Karkkilan Keskustakiinteistöt Oy toegekende rentevrije lening waarmee een lening van hetzelfde bedrag aan Componenta Oyj werd terugbetaald.

(77)

De steun is niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en moet dus met rente worden teruggevorderd van de begunstigde, Componenta Oyj,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De staatssteun ten bedrage van 2 383 276,50 euro die Finland aan Componenta Oyj heeft toegekend in de vorm van een betaling van de stad Karkkila voor aandelen in Karkkilan Keskustakiinteistöt Oy ten bedrage van 713 092,50 euro en een door de stad Karkkila aan Karkkilan Keskustakiinteistöt Oy toegekende rentevrije lening ten bedrage van 1 670 184 euro die door Karkkilan Keskustakiinteistöt Oy werd gebruikt om Componenta Oyj terug te betalen voor een openstaande lening voor hetzelfde bedrag, is niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Dit steunbedrag van 713 092,50 euro kan worden verminderd indien Finland het bewijs levert dat de hierboven beschreven overwaardering van de grond minder dan 619 760 euro bedraagt. Het steunbedrag zou in dat geval worden verminderd met de desbetreffende bewezen waarde van de aan de stad Karkkila verkochte aandelen in Karkkilan Keskustakiinteistöt Oy.

Artikel 2

1.   Finland neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onwettig ter beschikking gestelde steun van de begunstigde, Componenta Oyj, terug te vorderen.

2.   De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures voorzover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze beschikking toelaten.

3.   De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigde ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

4.   De rente wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 (8) van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.

Artikel 3

1.   Finland deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft reeds heeft genomen en heeft gepland om de in artikel 1 bedoelde steun terug te vorderen. Hiervoor gebruikt Finland het formulier van bijlage I bij deze beschikking.

2.   Finland verstrekt binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking tevens documenten waaruit blijkt dat de terugvorderingsprocedure is ingeleid tegen de begunstigde, Componenta Oyj.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Finland.

Gedaan te Brussel 20 oktober 2005

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 49 van 25.2.2005, blz. 11.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Hierna worden deze bedragen voor het gemak afgerond.

(4)  Zaak 248/84, Duitsland tegen Commissie Jurispr. 1987, blz. 4013, rechtsoverweging 17.

(5)  PB C 209 van 10.7.1997, blz. 3.

(6)  Zaak 248/84, Duitsland tegen Commissie, Jurispr. 1987, blz. 4013, rechtsoverweging 17.

(7)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33.

(8)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE

Informatie over de tenuitvoerlegging van beschikking van de Commissie (2006//EG)

1.   Berekening van het terug te vorderen bedrag

1.1.

Verstrek de volgende gegevens over de ongeoorloofde staatssteun die ter beschikking van de begunstigde is gesteld:

Datum van betaling (1)

Bedrag van de steun (2)

Valuta

Begunstigde van de steun

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opmerkingen:

1.2.

Vermeld in detail hoe de rente op het terug te vorderen steunbedrag zal worden berekend.

2.   Geplande en reeds genomen maatregelen om de steun terug te vorderen

2.1.

Vermeld in detail welke maatregelen reeds zijn genomen en welke maatregelen zijn gepland voor de onverwijlde en daadwerkelijke terugvordering van de steun. Welke alternatieve maatregelen kunnen volgens de nationale wetgeving worden gebruikt om de steun terug te vorderen? Vermeld waar nodig ook de rechtsgrond voor de genomen/geplande maatregelen.

2.2.

Op welke datum zal de terugvordering van de steun zijn voltooid?

3.   Reeds verrichte terugvordering

3.1.

Vermeld de volgende gegevens over de steunbedragen die reeds van de begunstigde zijn teruggevorderd:

Datum (3)

Terugbetaald bedrag

Valuta

Begunstigde van de steun

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.

Gelieve documentatie tot staving van de in de tabel onder punt 3.1 genoemde steunbedragen bij te voegen.


(1)  

(°)

Datum waarop de steun ter beschikking van de begunstigde is gesteld (gebruik aparte rijen wanneer een maatregel verschillende termijnen en terugbetalingen omvat)

(2)  Bedrag van de steun dat ter beschikking van de begunstigde is gesteld (brutosteunequivalent).

Opmerkingen:

(3)  

(°)

Datum waarop de steun is terugbetaald.


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/45


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag

(Zaak nr. COMP/C.38281/B.2 — Ruwe tabak Italië)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4012)

(Slechts de tekst in de Engelse en de Italiaanse taal is authentiek)

(2006/901/EG)

SAMENVATTING VAN DE BESCHIKKING

1.   Inleiding

Op 20 oktober 2005 gaf de Commissie een beschikking in een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag (hierna „de beschikking” genoemd). Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 publiceert de Commissie bij dezen de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking, waaronder de opgelegde sancties, rekening houdend met het rechtmatige belang van de ondernemingen inzake de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking is te vinden in de authentieke talen van de zaak en in de werktalen van de Commissie op de website van DG Concurrentie op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/competition/index_en.html.

Van 1995 tot begin 2002 hebben vier grote Italiaanse bewerkingsbedrijven van ruwe tabak — Deltafina, Dimon (thans Mindo), Transcatab en Romana Tabacchi (hierna tezamen „de bewerkingsbedrijven” genoemd) — overeenkomsten gesloten en/of deelgenomen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen met als doel de handelsvoorwaarden vast te stellen voor de inkoop van ruwe tabak in Italië (zowel wat betreft rechtstreekse inkoop bij telers als de inkoop bij derde partijen/verpakkers), met inbegrip van prijsafspraken en marktverdeling.

De beschikking betreft ook twee andere inbreuken, die minstens van begin 1999 tot eind 2001 plaatsvonden en die erin bestonden dat de brancheorganisatie van Italiaanse tabakbewerkende bedrijven (de Associazione Professionale Trasformatori Tabacchi Italiani, hierna „APTI” genoemd) de contractprijzen vastlegde die zij namens haar leden bij de onderhandelingen met de Italiaanse federatie van verenigingen van telers van ruwe tabak (de Unione Italiana Tabacco, hierna „UNITAB” genoemd) over sectorale (interprofessionele) overeenkomsten zou hanteren, en de vastlegging door UNITAB van de prijzen die zij namens haar leden bij de onderhandelingen met APTI over diezelfde overeenkomsten zou hanteren.

2.   Achtergrond van de zaak en procedure

Nadat de Commissie bepaalde informatie had ontvangen over het bestaan van sectorale overeenkomsten waarin voor diverse kwaliteiten van een of meerdere soorten ruwe tabak een prijsvork werd vastgesteld, zond zij op 15 januari 2002 verzoeken om inlichtingen aan de brancheorganisaties van de bewerkingsbedrijven (APTI) en de telers (UNITAB).

Op 19 februari 2002 ontving de Commissie een clementieverzoek van Deltafina SpA (hierna „Deltafina” genoemd), het grootste Italiaanse bewerkingsbedrijf, op grond van de toen pas door de Commissie goedgekeurde mededeling betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (hierna „de clementieregeling” genoemd). Op 6 maart 2002 verleende de Commissie Deltafina voorwaardelijke immuniteit op grond van punt 15 van de clementieregeling.

Op 4 en 10 april 2002 ontving de Commissie twee andere clementieverzoeken van, onderscheidenlijk, Dimon Srl (hierna „Dimon” genoemd) en Transcatab SpA (hierna „Transcatab” genoemd).

Op 18 en 19 april 2002 voerde de Commissie inspecties uit in de lokalen van Dimon, Transcatab Trestina Azienda Tabacchi SpA (hierna „Trestina” genoemd) en Romana Tabacchi srl (hierna „Romana Tabacchi”).

Op 8 oktober 2002 deelde de Commissie Dimon en Transcatab haar voornemen mee om hun aan het eind van de procedure boetevermindering te verlenen (binnen de marges van, onderscheidenlijk, 30-50 % en 20-30 %).

Op 25 februari 2004 leidde de Commissie de procedure in deze zaak in en stelde zij een mededeling van punten van bezwaar vast waarop de adressaten konden reageren, zowel schriftelijk als tijdens de mondelinge hoorzitting van 22 juni 2004.

Op 21 december 2004 werd een addendum bij de mededeling van punten van bezwaar van 25 februari 2004 goedgekeurd (hierna ook „het addendum” genoemd). Daarom vond op 1 maart 2005 een tweede hoorzitting plaats.

3.   De partijen

3.1.   De bewerkingsbedrijven

Deltafina is de Italiaanse volledige dochteronderneming van Universal Corporation (hierna „Universal” genoemd), 's werelds grootste tabakshandelaar. In 2001 (het laatste volledige jaar van de inbreuk voor de bewerkingsbedrijven) nam Deltafina zo'n 25 % van de Italiaanse ruwe tabak af. Zowel Deltafina als Universal zijn adressaten van de beschikking.

Dimon en Transcatab waren op het tijdstip van de inbreuk de Italiaanse volledige dochterondernemingen van, onderscheidenlijk, Dimon Incorporated (hierna „Dimon Inc” genoemd) en Standard Commercial Corporation (hierna „SCC” genoemd), de nummers twee en drie onder de tabakshandelaren. Sinds september 2004 heeft Dimon haar naam veranderd in Mindo Srl (hierna „Mindo” genoemd) en maakt zij niet langer deel uit van het Dimon Inc-concern. Dimon Inc en SCC zijn op 13 april 2005 gefuseerd tot Alliance One International Inc (hierna „Alliance” genoemd). In 2001 nam Dimon zo'n 11,28 % van de in Italië geproduceerde ruwe tabak af en Transcatab 10,8 %. Mindo, Transcatab en Alliance zijn adressaten van de beschikking.

Romana Tabacchi is een familiebedrijf. Tot 1997 trad zij op als de agent van een internationale handelsonderneming (die toen door Dimon Inc werd overgenomen). Sinds 1997 is zij als onafhankelijke handelsonderneming actief. In 2001 nam Romana Tabacchi 9,5 % van de in Italië geproduceerde ruwe tabak af.

APTI is de Italiaanse organisatie van bewerkingsbedrijven voor ruwe tabak. APTI telt 17 leden (op in totaal 59 bewerkingsbedrijven in Italië).

3.2.   De telers

UNITAB is de Italiaanse federatie van verenigingen van telers van ruwe tabak; zij vertegenwoordigt zo'n 80 % van alle telers.

4.   De betrokken sector: Italiaanse ruwe tabak

De productie van ruwe tabak in de EU vertegenwoordigt ongeveer 5 % van de wereldwijde productie van ruwe tabak. Griekenland, Italië en Spanje zijn de grootste lidstaten wat betreft de tabaksproductie, en zijn goed voor, onderscheidenlijk, 38 %, 37,5 % en 12 % van de EU-productie.

Ruwe tabak is geen homogeen product. In Italië zijn Burley en Bright de meest voorkomende soorten. Binnen elke soort kunnen verschillende kwaliteitscategorieën worden onderscheiden. Nadat de tabak is gedroogd, verkopen de telers deze aan de bewerkingsbedrijven in partijen waarvan de prijs verschilt afhankelijk van de kwaliteit van de tabak in die partijen.

Italiaanse bewerkingsbedrijven van ruwe tabak kopen ruwe tabak in bij Italiaanse telers en telersverenigingen (en verpakte tabak van andere tussenpersonen), bewerken die (verder) en verkopen die verwerkingsklaar door aan de tabaksproducenten in Italië en in het buitenland. Zij staan bekend als „eerste bewerkingsbedrijven” omdat zij de eersten zijn die tabak bewerken (in tegenstelling tot de tweede bewerking die door sigarettenfabrikanten gebeurt) of als handelaren in bladtabak omdat zij tussen de telers en de fabrikanten van het eindproduct staan.

De term „exporteur” wordt meestal gebruikt voor bewerkingsbedrijven die strip- en breekmachines hebben, waarmee het afgewerkte, bewerkte product kan worden geproduceerd (strips) dat sigarettenfabrikanten nodig hebben. Bewerkingsbedrijven die alleen losse bladeren produceren, worden „derde partijen/verpakkers” of eenvoudigweg „verpakkers” genoemd. Na een eerste bewerking (bv. verwijderen van onzuiverheden en sorteren) brengen verpakkers de tabak naar exporteurs, met het oog op verdere verwerking zodat de tabak aan de fabrikanten kan worden aangeboden. De bewerkingsbedrijven die adressaten van de beschikking zijn, worden als „exporteurs” beschouwd.

5.   Het regelgevingskader

Zowel de productie van ruwe tabak als de verkoop ervan aan bewerkingsbedrijven zijn onderworpen aan communautaire en nationale wetgeving.

5.1.   De gemeenschappelijke marktordening voor ruwe tabak

De gemeenschappelijke marktordening in de sector ruwe tabak (1) voorziet in: i) een productiequotaregeling en ii) inkomenssteun aan de telers via een premieregeling voor de teelt van ruwe tabak.

Er wordt alleen een premie toegekend voor tabak die binnen de toegewezen quota (met bepaalde aanpassingen) wordt geproduceerd. Sinds 1998 wordt de betaling van een deel van de communautaire premie (het zogenaamde variabele gedeelte) gekoppeld aan de kwaliteit van de geproduceerde tabak, hetgeen in de prijs tot uiting komt. Het variabele gedeelte van de premie wordt aan de telersverenigingen betaald.

Krachtens de gemeenschappelijke marktordening moet elke teler of iedere telersvereniging en elk bedrijf voor eerste bewerking jaarlijks bij het begin van het verkoopseizoen (rond maart-mei, wanneer tabakzaailingen worden verplant) zogenaamde „teeltcontracten” sluiten, waarin de „contractprijzen” voor elke kwaliteitscategorie van elke verschillende soort worden overeengekomen. In dit stadium worden de prijzen vaak vermeld in de vorm van minimumprijzen of van een prijsvork. Belangrijk is evenwel dat de uiteindelijke prijs (of „leveringsprijs”) pas kan worden vastgesteld wanneer de oogst plaatsvindt (dat wil zeggen tussen oktober en januari). Deze prijs kan aanzienlijk afwijken van de „prijs in het teeltcontract”, afhankelijk van kwaliteit, hoeveelheden en verdere onderhandelingen.

Door de communautaire wetgeving wordt de oprichting begunstigd van kolomorganisaties waarbinnen telers en bewerkingsbedrijven zouden moeten samenwerken voor een doelmatig functionerende markt. Het afspreken van prijzen en quota is echter uitdrukkelijk verboden. Geen van de bij deze zaak betrokken verenigingen is een kolomorganisatie in de zin van de communautaire wetgeving.

5.2.   Nationale wet- en regelgeving

De Italië de nationale wetgeving is wet nr. 88/88 betreffende de interprofessionele (sectorale) overeenkomsten, teeltcontracten en afzet van landbouwproducten. Meer bepaald moet volgens artikel 5, lid 1, onder b), van wet nr. 88/88 in de interprofessionele overeenkomsten bepaald zijn: het product waarop de overeenkomst ziet, de voorwaarden en het tijdsschema voor de levering van het product, en de minimumprijs. Telers en bewerkingsbedrijven die de voorwaarden van interprofessionele overeenkomsten naleven, krijgen incentives (met name voorrang bij de steun). Wet nr. 88/88 wordt toegepast in een aantal landbouwsectoren, waaronder de tabaksector waar APTI en UNITAB in de periode 1999-2001 een aantal interprofessionele overeenkomsten hebben gesloten (waarin de prijzen in teeltcontracten werden uitgedrukt in de vorm van een minimumprijs of prijsvork).

6.   In de beschikking behandelde praktijken

6.1.   De door de bewerkingsbedrijven gemaakte inbreuk

Van 1995 tot begin 2002 hebben Deltafina, Dimon, Transcatab en Romana Tabacchi overeenkomsten gesloten en/of deelgenomen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen met als doel de handelsvoorwaarden voor het afnemen van ruwe tabak in Italië (zowel wat betreft rechtstreekse inkoop bij telers als de inkoop bij derden/verpakkers) af te spreken. Daarbij ging het onder meer om: a) het vaststellen van gemeenschappelijke inkoopprijzen die bewerkingsbedrijven zouden betalen bij de levering van tabak, en andere handelsvoorwaarden; b) de toewijzing van leveranciers en hoeveelheden; c) de uitwisseling van informatie om hun concurrerende inkoopgedragingen te coördineren; d) het vaststellen van hoeveelheden en prijzen wat betreft overproductie, en e) de coördinatie van biedingen op openbare veilingen in 1995 en 1998.

6.2.   De inbreuk van APTI

Van 1999 tot eind 2001 bepaalde APTI haar onderhandelingspositie ten aanzien van de prijzen per kwaliteitscategorie van elke tabakssoort in overleg met UNITAB in het kader van het sluiten van de interprofessionele overeenkomsten.

6.3.   De inbreuk van UNITAB

Van 1999 tot eind 2001 bepaalde UNTIAB haar onderhandelingspositie ten aanzien van de prijzen per kwaliteitscategorie van elke tabakssoort in overleg met APTI in het kader van het sluiten van de interprofessionele overeenkomsten.

7.   Juridische beoordeling

In de beschikking komt de Commissie tot de bevinding dat de hier beschreven praktijken drie afzonderlijke inbreuken op artikel 81 van het Verdrag vormen, waarbij het telkens om één voortdurende inbreuk gaat.

Alle deelnemers aan de inbreuk tot wie de beschikking is gericht, zijn ondernemingen, ondernemersverenigingen of verenigingen van ondernemersverenigingen in de zin van artikel 81 van het Verdrag.

Overeenkomsten en/of onderling afgestemde gedragingen waarbij al dan niet rechtstreeks transactieprijzen worden bepaald of hoeveelheden worden verdeeld, zijn door hun doel zelf concurrentiebeperkend. Meer bepaald had de coördinatie door de bewerkingsbedrijven van hun inkoopgedragingen in deze zaak een ongunstige impact op fundamentele aspecten van hun concurrentiepositie en kon zulks per definitie ook de gedragingen van dezelfde ondernemingen op andere markten waarop zij concurreerden — waaronder de downstreammarkten — ongunstig beïnvloeden. Artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag ziet specifiek op dit soort gedragingen.

Dergelijke gedragingen kunnen, minstens potentieel, de handel in ruwe tabak tussen Italië en andere lidstaten beïnvloeden, aangezien zij een aanzienlijk volume van de afgenomen hoeveelheden Italiaanse ruwe tabak betreffen en verband houden met een product (ruwe tabak) dat een tussenproduct vormt voor bewerkte tabak, een product dat op grote schaal wordt geëxporteerd.

In de beschikking wordt het vraagstuk behandeld in hoeverre Verordening nr. 26 van de Raad van 4 april 1962 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten op de hier onderzochte praktijken van toepassing is. De conclusie luidt dat de betrokken mededingingsbeperkende gedragingen niet kunnen worden beschouwd als „noodzakelijk” voor het behalen van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en dat zij derhalve volledig onder de toepassing van artikel 81, lid 1, van het Verdrag vallen.

Ten slotte wordt in de beschikking geconcludeerd dat de bewerkingsbedrijven noch uit hoofde van de nationale wetgeving noch op grond van de administratieve praktijk waren verplicht om afspraken te maken over de gemiddelde of de maximumafnameprijs voor ruwe tabak of om de door elk bewerkingsbedrijf af te nemen tabakshoeveelheden te verdelen. Bovendien was krachtens dit regelgevingskader niet vereist dat bewerkingsbedrijven en telers tezamen de „contractprijzen” moesten overeenkomen, en werd alle potentiële concurrentie tussen hen ook niet uitgesloten. Bijgevolg vallen de overeenkomsten tussen en/of onderling afgestemde gedragingen van de telersvertegenwoordigers en de bewerkingsbedrijven onder de toepassing van artikel 81, lid 1, van het Verdrag.

8.   Aansprakelijkheid van de moedermaatschappijen van Deltafina, Transcatab en Dimon

Uit de beschikking blijkt ook dat Universal (voor Deltafina), Dimon Inc (voor Dimon) en SCC (voor Transcatab) tijdens de betrokken periode een beslissende invloed hebben uitgeoefend op hun dochterondernemingen en dat zij derhalve voor de gedragingen van hun dochteronderneming hoofdelijk aansprakelijk moeten worden gesteld.

9.   Geldboeten

9.1.   Geldboeten op te leggen voor de door UNITAB en APTI gemaakte inbreuken

Wat de gedragingen van de vertegenwoordigers van telers en bewerkingsbedrijven betreft, is de Commissie in de beschikking van oordeel dat een geldboete van slechts 1 000 EUR passend is.

Was het sluiten van interprofessionele overeenkomsten volgens wet nr. 88/88 weliswaar niet verplicht en werden er gedurende meerdere jaren zelfs geen interprofessionele overeenkomst gesloten, toch werden met wet nr. 88/88 (zoals die verder in de administratieve praktijk van het Ministerie werd toegepast) de prikkels gecreëerd om interprofessionele overeenkomsten te sluiten die minimumprijzen bevatten. Ook dient ermee rekening te worden gehouden dat wet nr. 88/88 in de landbouwsector al bij diverse gelegenheden werd toegepast vooraleer de in de beschikking behandelde interprofessionele overeenkomsten werden gesloten — met inbegrip van de tabakssector. Evenmin werden de gedragingen van de partijen die via onderhandelingen deze overeenkomsten sloten, nooit aangevochten op grond van nationale of communautaire wet- en regelgeving, ook al waren deze overeenkomsten algemeen bekend en aan het Ministerie meegedeeld.

9.2.   Geldboeten op te leggen voor de door de bewerkingsbedrijven gemaakte inbreuken

9.2.1.   Zwaarte van de door de bewerkingsbedrijven gemaakte inbreuk

De door de bewerkingsbedrijven gemaakte inbreuk wordt naar haar aard als zeer zwaar beschouwd, omdat het gaat over het vaststellen van de prijzen van de soorten ruwe tabak in Italië en het verdelen van hoeveelheden. Inkoopkartels kunnen de bereidheid van producenten om output te produceren grondig verstoren, maar ook de concurrentie tussen bewerkingsbedrijven op downstreammarkten beperken. Dit is met name het geval in zaken zoals deze, waar het door het inkoopkartel getroffen product (ruwe tabak) een belangrijke grondstof is voor de activiteiten die door marktdeelnemers downstream (in dit geval, de eerste bewerking en de verkoop van bewerkte tabak) worden verricht. De productie van ruwe tabak in Italië is goed voor zo'n 38 % van de communautaire productie binnen de quota. Deze productie had in 2001 (het laatste volledige jaar van de inbreuk) een totale waarde van 67,338 miljoen EUR.

9.2.2.   Individuele weging en afschrikkende werking

De Commissie is van mening dat de geldboeten voor de vier betrokken bewerkingsbedrijven op basis van hun marktpositie moeten worden bepaald. Het basisbedrag van de aan Deltafina op te leggen geldboete moet hoger zijn, omdat zij de grootste afnemer lijkt te zijn — met een marktaandeel van rond 25 % in 2001 (het laatste volledige jaar van de inbreuk). Omdat Transcatab, Dimon, Romana Tabacchi kleinere marktaandelen hebben op de Italiaanse markt voor ruwe tabak (tussen 8,86 en 11,28 %), moeten zij in één groep worden ondergebracht en moet het basisbedrag van de hun op te leggen geldboete lager zijn.

Aangezien Deltafina, Transcatab en Dimon (thans Mindo) deel uitmaken (of, in het geval van Mindo, deel uitmaakten) van grote concerns die eveneens adressaten van de beschikking zijn, wordt een vermenigvuldigingsfactor toegepast voor de hun op te leggen geldboete, om een voldoende afschrikkende werking te verzekeren.

Daarom wordt het basisbedrag van de geldboeten in deze zaak als volgt vastgesteld:

Deltafina:

37,5 miljoen EUR;

Transcatab:

12,5 miljoen EUR;

Dimon (Mindo):

12,5 miljoen EUR, en

Romana Tabacchi:

10 miljoen EUR.

9.2.3.   Duur van de inbreuk

Deltafina, Dimon en Transcatab maakten gedurende zo'n 6 jaar en 5 maanden inbreuk. De deelneming van Romana Tabacchi aan de inbreuk wordt geacht meer dan 2 jaar en 9 maanden te hebben geduurd.

Daarom wordt het basisbedrag van de in deze zaak op te leggen geldboeten als volgt vastgesteld:

Deltafina:

60 miljoen EUR;

Transcatab:

20 miljoen EUR;

Dimon (Mindo):

20 miljoen EUR, en

Romana Tabacchi:

12,5 miljoen EUR.

9.2.4.   Verzachtende omstandigheden

Voor Romana Tabacchi geldt als verzachtende omstandigheid dat zij niet aan bepaalde aspecten van het kartel heeft deelgenomen en dat zij de doelstellingen van het kartel zozeer doorkruiste, dat de andere deelnemers onderzochten hoe ze gezamenlijk tegen deze onderneming konden optreden.

Ook voor Deltafina is er een verzachtende omstandigheid: haar daadwerkelijke medewerking tijdens de procedure. Zoals verder nog wordt uiteengezet is Deltafina haar boete-immuniteit uit hoofde van de clementieregeling kwijtgespeeld. Gezien evenwel de bijzondere omstandigheden van deze zaak (het was de eerste zaak waarin een verzoek op grond van de clementieregeling werd ingediend en de eerste beschikking waarin de regeling wordt toegepast), moet de medewerking van Deltafina positief in aanmerking worden genomen. De medewerking van Deltafina was inderdaad aanzienlijk en werd tijdens de hele procedure voortgezet (met uitzondering van de hierna te bespreken feiten). Daarom moet deze ook als verzachtende omstandigheid in aanmerking worden genomen.

9.2.5.   Bovengrens van de geldboete

Het plafond van 10 % van de omzet zoals dat in artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 is vastgesteld, lijkt in deze zaak niet worden overschreden wat betreft de aan Universal/Deltafina en Alliance/Transcatab-Mindo op te leggen geldboeten. Aangezien Mindo geen enkele band meer met de vroegere Dimon-groep heeft, dient de haar toe te rekenen hoofdelijke aansprakelijkheid tot onder het plafond van 10 % van de omzet in haar laatste exploitatiejaar (namelijk 2,59 miljoen EUR) te worden teruggebracht.

Ten aanzien van Romana Tabacchi is een verlaging tot onder het 10 %-plafond noodzakelijk.

Een en ander levert dus de volgende bedragen op:

Deltafina:

30 miljoen EUR;

Dimon (Mindo):

20 miljoen EUR;

Transcatab:

20 miljoen EUR, en

Romana Tabacchi:

2,05 miljoen EUR.

9.3.   Toepassing van de clementieregeling

Deltafina, Dimon en Transcatab hebben een clementieverzoek ingediend op grond van de clementieregeling (zie deel 2).

9.3.1.   Het verzoek van Deltafina voor boete-immuniteit

In de clementieregeling wordt de definitieve toekenning van boete-immuniteit afhankelijk gesteld van de nakoming van alle voorwaarden van punt 11 van de clementieregeling. Met name wordt in punt 11, onder a), geëist dat ondernemingen die voorwaardelijke immuniteit hebben gekregen, „onafgebroken en zonder dralen” meewerken.

Op de hoorzitting van 22 juni 2004 bleek dat Deltafina haar verzoek om boete-immuniteit had openbaar gemaakt op een bijeenkomst van het beheerscomité van APTI, waarop ook vertegenwoordigers van Dimon, Transcatab en Trestina aanwezig waren. Deze openbaarmaking vond plaats vooraleer de Commissie de gelegenheid had inspecties uit te voeren, en kon deze inspecties ook in het gedrang brengen.

In de beschikking wordt geconcludeerd dat Deltafina door dergelijke handelwijze de verplichting tot medewerking waartoe zij uit hoofde van punt 11, onder a), van de clementieregeling was gehouden, had geschonden. Bijgevolg kan Deltafina geen boete-immuniteit worden verleend.

In antwoord op de verdediging van Deltafina op dit punt, wordt in de beschikking bevestigd dat punt 11, onder a), van de clementieregeling de verplichting inhoudt het verzoek om boete-immuniteit vertrouwelijk te houden, hetgeen is gerechtvaardigd door de noodzaak ervoor te zorgen dat de uitkomst van de inspecties die de Commissie nadien moet uitvoeren, niet in gevaar wordt gebracht. Deltafina was op de hoogte van het voornemen van de Commissie om onaangekondigd inspecties uit te voeren. De inspecties werden daadwerkelijk georganiseerd en vonden plaats zoals dat tijdens een bijeenkomst tussen Deltafina en de diensten van de Commissie aan Deltafina was aangekondigd.

Een immuniteitsverzoek vertrouwelijk houden, is steeds in zekere mate een probleem, dat inherent is verbonden aan alle zaken waarin een karteldeelnemer besluit een verzoek om boete-immuniteit in te dienen. Dergelijke problemen (of het feit dat de Commissie daarvan op de hoogte is gebracht) zijn voor de verzoeker om boete-immuniteit echter nog geen vrijgeleide om vrijwillig zijn immuniteitsverzoek te onthullen op bijeenkomsten met concurrenten.

9.3.2.   Deltafina's subsidiaire verzoek om boetevermindering.

Het verzoek van Deltafina om boete-immuniteit bevatte ook een verzoek om boetevermindering die, subsidiair, in deze zaak moest worden toegekend, onder de strikte voorwaarde dat DG Comp het verzoek van de onderneming om volledige boete-immuniteit zou verwerpen.

In de beschikking wordt (gebaseerd op de teneur van de clementieregeling, maar ook op de teleologische en systematische uitlegging ervan) de vaststelling gedaan dat subsidiaire verzoeken om boetevermindering alleen kunnen worden geaccepteerd in zaken waarin voorwaardelijke immuniteit niet kan worden toegekend op het tijdstip dat een verzoek wordt ingediend, en dat deze alle juridische waarde verliezen zodra voorwaardelijke immuniteit is toegekend. Aangezien Deltafina initieel voorwaardelijke boete-immuniteit ontving en deze verloor door de schending van de samenwerkingsverplichtingen waartoe zij gehouden was, kan zij geen boetevermindering krijgen.

9.3.3.   Clementieverzoek van Dimon en Transcatab

In de beschikking wordt geconcludeerd dat het feit dat Deltafina uiteindelijk geen boete-immuniteit kreeg, geen enkele invloed heeft op de wijze waarop de clementieregeling op Dimon en Transcatab moet worden toegepast. Met name biedt de clementieregeling niet de mogelijkheid om de positie van de ondernemingen op te waarderen, omdat Deltafina geen definitieve boete-immuniteit kreeg.

Zowel Dimon als Transcatab bleken de voorwaarden die uit hoofde van hun verzoek om boetevermindering op hen rustten, te hebben nageleefd. Na onderzoek van het aan de Commissie verschafte bewijsmateriaal en van hun medewerking met de Commissie tijdens de procedure, wordt in de beschikking aan Dimon en Transcatab de hoogst mogelijke boetevermindering toegekend die binnen de marges valt zoals die aan deze ondernemingen werden meegedeeld na hun verzoeken om boetevermindering (onderscheidenlijk, 50 % en 30 %).

Rekening houdend met bovenstaande overwegingen, wordt het uiteindelijke bedrag van de boetes in deze zaak als volgt vastgesteld:

Deltafina en Universal, hoofdelijk aansprakelijk:

30 miljoen EUR;

Dimon (Mindo) en Alliance One International:

10 miljoen EUR,

waarbij Alliance One International volledig aansprakelijk is, en Mindo slechts hoofdelijk aansprakelijk is voor 3,99 miljoen EUR;

Transcatab en Alliance One International, hoofdelijk aansprakelijk:

14 miljoen EUR;

Romana Tabacchi:

2,05 miljoen EUR;

APTI:

1 000 EUR, en

UNITAB:

1 000 EUR


(1)  Verordening (EEG) nr. 727/70 van de Raad van 21 april 1970 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (PB L 94 van 28.4.1970, blz. 1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (PB L 215 van 30.7.1992, blz. 70), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 864/2004 van de Raad van 29 april 2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 48). Zie ook Verordening (EG) nr. 1636/98 van de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2075/92 (PB L 210 van 28.7.1998, blz. 23) en Verordening (EG) nr. 2848/98 van de Commissie van 22 december 1998 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad ten aanzien van de premieregeling, de productiequota en de aan de telersverenigingen toe te kennen specifieke steun in de sector ruwe tabak (PB L 358 van 31.12.1998, blz. 17), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1983/2002 van de Commissie van 7 november 2002 (PB L 306 van 8.11.2002, blz. 8).


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/50


BESCHIKKING VAN DE COMISSIE

van 21 december 2005

in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-overeenkomst ten aanzien van Flexsys NV, Bayer AG, Crompton Manufacturing Company Inc. (voormalig Uniroyal Chemical Company Inc.), Crompton Europe Ltd, Chemtura Corporation (voormalig Crompton Corporation), General Química SA, Repsol Química SA en Repsol YPF SA

(Zaak nr. COMP/F/C.38.443 — Rubberchemicaliën)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 5592)

(Slechts de tekst in de Engelse, de Duitse en de Spaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/902/EG)

1.   SAMENVATTING VAN DE INBREUK

1.1.   Adressaten

(1)

Deze beschikking is gericht tot de volgende ondernemingen:

Flexsys N.V.;

Bayer AG;

Crompton Manufacturing Company, Inc. (voormalig Uniroyal Chemical Company Inc.);

Crompton Europe Ltd;

Chemtura Corporation (voormalig Crompton Corporation);

General Química SA;

Repsol Química SA;

Repsol YPF SA.

(2)

De adressaten van de beschikking waren betrokken bij één voortdurende en complexe inbreuk op zowel artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap als op artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; deze inbreuk bestond in het bepalen van prijzen en het uitwisselen van vertrouwelijke informatie met betrekking tot bepaalde rubberchemicaliën (antioxidanten, antiozonanten en primaire versnellers), zowel in de EER als wereldwijd.

1.2.   De rubberchemicaliënsector

(3)

Rubberchemicaliën zijn synthetische of organische chemicaliën die de productieresultaten en de kenmerken van rubberproducten verbeteren en die vooral bij het vervaardigen van autobanden worden gebruikt. In 2001 werd de waarde van de EER-markt op 200 miljoen EUR geraamd. Deze raming had betrekking op de categorieën antiozonanten, antioxidanten en primaire versnellers die bij het kartel waren betrokken.

(4)

De grootste internationale producenten van rubberchemicaliën zijn Flexsys, Bayer en Chemtura (voormalige Crompton), die samen ongeveer de helft van mondiale markt voor rubberchemicaliën uitmaken. Er zijn een aantal belangrijke kleinere concurrenten, zoals General Química (Spanje), Duslo (Slowakije), Istrochem (Slowakijke), Noveon (Verenigde Staten) en Great Lakes (Verenigde Staten), alsmede talrijke bescheiden concurrenten, die hoofdzakelijk in Azië zijn gevestigd.

(5)

De grootste afnemers van rubberchemicaliën zijn de grote, mondiaal werkzame bandenproducenten Michelin (Frankrijk), Goodyear (Verenigde Staten), Bridgestone/Firestone (Japan), Continental (Duitsland) en Pirelli (Italië), die samen circa 35-40 % van het mondiale verbruik uitmaken.

(6)

Medio jaren negentig deed zich een geleidelijke wijziging voor van de geografische reikwijdte van de rubberchemicaliënsector. De sector kreeg een mondiale in plaats regionale omvang. Hierdoor werd ook de omvang van het kartel beïnvloed, waardoor na 1995 de partijen meestal overeenkomsten sloten over mondiale prijsstijgingen.

1.3.   Werking van het kartel

(7)

Hoewel er een reeks aanwijzigingen zijn dat reeds in de jaren zeventig — minstens occasioneel — heimelijke regelingen in de rubberchemicaliënsector plaatsvonden, heeft de Commissie slechts voldoende en overtuigende harde bewijzen van het bestaan van het kartel gevonden voor de periode 1996 – 2001 voor de ondernemingen Flexsys, Bayer en Crompton (nu Chemtura) (inclusief Crompton Europe en Uniroyal Chemical Company). De ondernemingen maakten ten minste in 1996, 1998, 1999, 2000 en 2001 afspraken over prijsverhogingen van bepaalde rubberchemicaliën (antioxidanten, antiozonanten en primaire versnellers) op de EER- en wereldwijde markten. General Química, die als een speler in de marge moet worden beschouwd, was in 1999 en 2000 bij deze afspraken betrokken.

(8)

De coördinatie van de prijsverhogingen verliep normaalgesproken volgens een algemeen patroon waarbij de concurrenten met elkaar in contact stonden tijdens een voorbereidende fase die voorafging aan de bekendmaking van de prijsverhogingen aan de afnemers, vervolgens tijdens de onderhandelingen met de afnemers en ten slotte na het sluiten van de overeenkomsten om toezicht te houden op de succesvolle naleving op de markt. Tijdens de contacten die aan het gecoördineerde optreden voorafgingen, zochten de partijen naar steun voor een voorgestelde prijsverhoging en bereikten ze een overeenkomst over het bedrag van de verhoging, de producten en het gebied waarvoor de verhoging zou gelden alsmede over het tijdstip van de bekendmaking en wie daarbij de leidinggevende rol zou vervullen. Tijdens de tenuitvoerlegging was de aandacht gericht op de reacties van de afnemers op de aangekondigde prijsverhogingen en op de uitwisseling van informatie met betrekking tot de standpunten die in prijsonderhandelingen met de afnemers werden ingenomen. Kenmerkend voor de daaropvolgende contacten was de uitwisseling van gedetailleerde informatie over gecontracteerde volumes en prijzen met specifieke afnemers.

1.4.   Procedure

(9)

Het onderzoek in de rubberchemicaliënsector werd ingeleid nadat Flexsys in april 2002 een verzoek om voorwaardelijke immuniteit voor geldboeten had ingediend. Vervolgens voerde de Commissie in september 2002 inspecties uit in de bedrijfslokalen van Bayer, Crompton Europe en General Química.

(10)

Op respectievelijk 8 oktober 2002, 24 oktober 2002 en 7 juni 2004 verzochten Crompton (nu Chemtura), Bayer en General Química om clementie. De Commissie heeft alle verzoekers te gepasten tijde in kennis gesteld van haar voornemen om boeteverminderingen toe te passen.

(11)

Op 12 april 2005 heeft de Commissie een mededeling van punten van bezwaar gericht aan Bayer, Crompton, Crompton Europe, Uniroyal Chemical Company, Flexsys, Akzo Nobel, Pharmacia (voormalig Monsanto), General Química, Repsol Química, Repsol YPF, Duslo, Prezam, Vagus and Istrochem. Een mondelinge hoorzitting betreffende de zaak werd op 18 juli 2005 gehouden. De juridische stappen tegen Akzo Nobel NV, Pharmacia Corporation, Duslo a.s., Prezam a.s., Vagus a.s., and Istrochem a.s werden vervolgens beëindigd.

1.5.   Aansprakelijkheid

(12)

Hoewel Repsol YPF SA en Repsol Química SA zelf niet aan de desbetreffende regelingen hebben deelgenomen, worden zij evenwel verantwoordelijk gehouden voor de gedraging van hun volledige dochteronderneming General Química.

2.   GELDBOETEN

2.1.   Basisbedrag

(13)

Het basisbedrag van de geldboete wordt bepaald op basis van de zwaarte en de duur van de inbreuk.

2.1.1.   Zwaarte van de inbreuk

(14)

Om de zwaarte van de inbreuk te beoordelen neemt de Commissie de aard ervan, de feitelijke gevolgen op de markt voor zover deze kunnen worden gemeten, en de omvang van de relevante geografische markt in aanmerking.

(15)

Gezien de aard en de geografische reikwijdte van de inbreuk (in deze zaak bestond de inbreuk in de eerste plaats uit geheime afspraken tussen kartelleden om de prijzen in de EER en elders vast te stellen, wat gepaard ging met de uitwisseling van vertrouwelijke informatie), moet de inbreuk als zeer ernstig worden beschouwd.

2.1.2.   Gedifferentieerde behandeling

(16)

In de categorie zeer zware inbreuken biedt het scala aan mogelijke boetebedragen de mogelijkheid ondernemingen verschillend te behandelen teneinde rekening te houden met verschillen in het daadwerkelijke economische vermogen van de inbreukmakers om de mededinging aanzienlijke schade te berokkenen, en het bedrag van de geldboete op een zodanig niveau vast te stellen dat daarvan een voldoende afschrikkende werking uitgaat.

(17)

Aangezien zowel de geografische reikwijdte van het kartel als de bedrijfsactiviteiten op het vlak van rubberchemicaliën hoofdzakelijk mondiaal zijn, worden de mondiale marktaandelen in 2001, het laatste volledige jaar van de inbreuk, als referentiewaarden bij de berekening van de geldboeten gebruikt.

(18)

Flexsys was de grootste marktdeelnemer ter wereld met een marktaandeel van circa [20-30] %. Deze onderneming behoort derhalve tot de eerste categorie. Bayer, met een marktaandeel van circa [10-20] %, vormt de tweede categorie. Crompton, met een marktaandeel van circa [10-20] %, vormt de derde categorie. Tenslotte vormt General Química, met een marktaandeel van circa [0-10] %, de vierde categorie. De basisbedragen zullen proportioneel, zij het niet rekenkundig worden vastgesteld, waarbij met de marktaandelen rekening zal worden gehouden.

2.1.3.   Voldoende afschrikkende werking

(19)

In de categorie zeer zware inbreuken biedt het scala aan mogelijke boetebedragen ook de mogelijkheid geldboeten vast te stellen op een niveau dat een voldoende afschrikkende werking garandeert, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang van elke onderneming waaraan een geldboete zal worden opgelegd. In 2004 waren de totale omzetcijfers van de ondernemingen als volgt: Bayer 29,7 miljard EUR; Crompton circa 2 miljard EUR; Flexsys ongeveer 425 miljoen EUR en Repsol YPF 41,7 miljard EUR. De Commissie acht het derhalve passend voor de geldboeten een vermenigvuldigingsfactor van 2 (voor Bayer) en van 2,5 (voor Repsol) toe te passen.

2.1.4.   Verhoging in verband met de duur van de inbreuk

(20)

Flexsys, Bayer en Uniroyal (inclusief Crompton Europe) hebben een inbreuk van zes jaar begaan, terwijl Crompton Corporation (nu Chemtura) aansprakelijk is voor een inbreuk van vijf jaar en vier maanden. Al deze ondernemingen pleegden derhalve een inbreuk van lange duur en de basisbedragen van hun geldboeten dienen bijgevolg met 10 % te worden verhoogd voor elk volledig jaar van de inbreuk.

(21)

General Química pleegde een inbreuk van acht maanden. Aangezien de inbreuk van deze onderneming minder dan een jaar heeft geduurd, zal haar geldboete niet worden verhoogd.

2.2.   Verzachtende omstandigheden

(22)

De geldboete van General Química dient te worden verminderd, en wel met 50 %, gezien de passieve en weinig prominente rol die de onderneming met betrekking tot de inbreuk speelde in vergelijking met de overige karteldeelnemers.

2.3.   Toepassing van de clementieregeling 2002

2.3.1.   Immuniteit

(23)

Flexsys heeft als eerste bewijsstukken verstrekt die de Commissie in staat hebben gesteld bij beschikking een inspectie te gelasten in verband met het vermoedelijke kartel in de rubberchemicaliënsector. Flexsys heeft gedurende de gehele administratieve procedure van de Commissie, onafgebroken en zonder dralen haar volledige medewerking verleend en de Commissie alle bewijsmateriaal ter beschikking gesteld dat met betrekking tot de vermoedelijke inbreuk in haar bezit was. Flexsys beëindigde haar betrokkenheid bij de vermoedelijke inbreuk uiterlijk op het tijdstip waarop zij in het kader van de clementieregeling haar bewijsmateriaal verschafte, en heeft andere ondernemingen niet tot deelname aan de inbreuk gedwongen. Derhalve komt Flexsys in aanmerking voor volledige immuniteit voor de geldboeten.

(24)

Crompton heeft de immuniteit van Flexsys betwist en heeft onder andere aangevoerd dat Flexsys de immuniteitsvoorwaarden niet is nagekomen door andere partijen tot deelname aan de inbreuk te dwingen en door de inbreuk voort te zetten na haar verzoek om immuniteit. Na grondig onderzoek van de aantijgingen van Crompton is de Commissie van mening dat er geen doorslaggevend concreet bewijsmateriaal is die deze aantijgingen ondersteunen.

2.3.2.   Punt 23, onder b), eerste streepje (vermindering van 30 tot 50 %)

(25)

Crompton was de eerste onderneming die voldeed aan de vereisten van punt 21 van de clementieregeling, omdat zij de Commissie bewijsmateriaal verschafte dat significante toegevoegde waarde had ten opzichte van de bewijzen waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte. De onderneming komt derhalve overeenkomstig punt 23, onder b), eerste streepje, in aanmerking voor een vermindering van de geldboete met 30 tot 50 %.

(26)

Gezien het vroege tijdstip van haar medewerking, de kwaliteit van het bewijsmateriaal en de uitgebreide en onafgebroken medewerking gedurende de gehele procedure is de Commissie van oordeel dat Crompton in aanmerking komt voor de maximale vermindering (50 %).

2.3.3.   Punt 23, onder b), tweede streepje (vermindering van 20 tot 30 %)

(27)

Bayer was de tweede onderneming die voldeed aan de vereisten van punt 21 van de clementieregeling, omdat zij de Commissie bewijsmateriaal verschafte dat significante toegevoegde waarde had ten opzichte van de bewijzen waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte. De onderneming komt derhalve overeenkomstig punt 23, onder b), tweede streepje, in aanmerking voor een vermindering van de geldboete met 20 tot 30 %. De mate waarin het door Bayer verstrekte bewijsmateriaal toegevoegde waarde voor de zaak heeft opgeleverd, is beperkt en Bayer heeft alleen toegegeven dat zij gedurende de laatste vier jaren aan de inbreuk heeft deelgenomen. De Commissie is derhalve van mening dat Bayer in aanmerking komt voor de minimale vermindering binnen de desbetreffende marges, met name een vermindering van 20 %.

2.3.4.   Punt 23, onder b), derde streepje (vermindering van ten hoogste 20 %)

(28)

General Química was de derde onderneming die voldeed aan de vereisten van punt 21 van de clementieregeling, omdat zij de Commissie bewijsmateriaal verschafte dat significante toegevoegde waarde had ten opzichte van de bewijzen waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte. De onderneming komt derhalve overeenkomstig punt 23, onder b), derde streepje, in aanmerking voor een vermindering van de geldboete van ten hoogste 20 %. Aangezien General Química voldeed slechts vrij laat in de loop van de procedure aan de voorwaarde van significant toegevoegde waarde — anderhalf jaar na de inspecties ten kantore van de onderneming — voldeed en dat de mate waarin de door haar ingediende stukken toegevoegde waarde voor het bewijsmateriaal hebben opgeleverd, beperkt bleef, is de Commissie van mening dat General Química (en Repsol) aanspraak kunnen maken op een vermindering van 10 % van de geldboete die anders zou zijn opgelegd.

2.3.5.   Slotopmerking betreffende de toepassing van de clementieregeling

(29)

In deze zaak heeft de Commissie tevens een sterke aanmaning gegeven aan clementieverzoekers die trachten te verhinderen dat de Commissie de inbreuk bewijst terwijl er een samenhangend geheel van aanwijzingen en bewijsstukken zijn waaruit het bestaan van het kartel blijkt. De Commissie is van oordeel dat door zulke houding de mate en de continuïteit van de samenwerking van de clementieverzoekers ernstig in twijfel wordt getrokken.

3.   BESCHIKKING

(30)

De volgende ondernemingen hebben inbreuk gemaakt op artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst door hun deelname voor de aangegeven perioden aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestaande uit het bepalen van prijzen en het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens in de rubberchemicalënsector in de EER:

a)

Bayer AG, van 1 januari 1996 tot 31 december 2001;

b)

Crompton Manufacturing Company Inc., van 1 januari 1996 tot 31 december 2001;

c)

Crompton Europe Ltd., van 1 januari 1996 tot 31 december 2001;

d)

Chemtura Corporation, van 21 augustus 1996 tot 31 december 2001;

e)

Flexsys N.V., van 1 januari 1996 tot 31 december 2001;

f)

General Química SA, van 31 oktober 1999 tot 30 juni 2000;

g)

Repsol Química SA, van 31 oktober 1999 tot 30 juni 2000;

h)

Repsol YPF SA, van 31 oktober 1999 tot 30 juni 2000.

(31)

De bovengenoemde ondernemingen dienen onmiddellijk een einde te maken aan hun inbreuk, voor zover zij dat nog niet gedaan hebben. Zij onthouden zich voortaan van iedere hierboven beschreven handeling of gedraging, alsook van iedere handeling of gedraging die dezelfde of gelijkaardige doelstellingen of gevolgen heeft.

(32)

Voor de hierboven bedoelde inbreuken worden de volgende geldboeten opgelegd aan de volgende ondernemingen:

(a)

Flexsys N.V

0 EUR

(b)

Crompton Manufacturing Company, Inc., hoofdelijk en gezamenlijk met Crompton Europe Ltd.

13,6 miljoen EUR

waarvan hoofdelijk en gezamenlijk met Chemtura Corporation:

12,75 miljoen EUR

(c)

Bayer AG

58,88 miljoen EUR

(d)

General Química SA, hoofdelijk en gezamenlijk met Repsol Química SA en Repsol YPF SA:

3,38 miljoen EUR.

Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking is te vinden in de authentieke talen van de zaak en in de werktalen van de Commissie op de website van DG Concurrentie op het volgende adres: http://ec.europa.eu/comm/competition/.


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/54


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 3 mei 2006

in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 53 van de EER-overeenkomst ten aanzien van Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB, EKA Chemicals AB, Degussa AG, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret SA, Kemira Oyj, L’Air Liquide SA, Chemoxal SA, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA/NV, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA en Arkema SA

(Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 1766)

(Slechts de tekst in de Engelse, de Franse en de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/903/EG)

1.   SAMENVATTING VAN DE INBREUK

1.1.   Adressaten

(1)

De beschikking is gericht tot de volgende ondernemingen:

Akzo Nobel NV („Akzo”)

Akzo Nobel Chemicals Holding AB („ANCH”)

EKA Chemicals AB („EKA”)

Degussa AG („Degussa”)

Edison SpA („Edison”)

FMC Corporation („FMC”)

FMC Foret S.A. („Foret”)

Kemira OYJ („Kemira”)

L’Air Liquide SA („Air Liquide”)

Chemoxal SA („Chemoxal”)

Snia SpA („Snia”)

Caffaro Srl („Caffaro”)

Solvay SA/NV („Solvay”)

Solvay Solexis SpA („Solexis”)

Total SA („Total”)

Elf Aquitaine SA („Elf Aquitaine”)

Arkema SA („Atofina”).

(2)

De adressaten van de beschikking hebben deelgenomen aan één enkele, voortdurende inbreuk op artikel 81 van het Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst met betrekking tot waterstofperoxide („HP”) en het daarvan afgeleide product natriumperboraat („PBS”), welke inbreuk zich over het gehele grondgebied van de EER uitstrekte („de inbreuk”). Volgens de beschikking duurde de inbreuk van 31 januari 1994 tot en met 31 december 2000. Zij bestond voornamelijk in de uitwisseling van belangrijke, vertrouwelijke markt- en of bedrijfsinformatie, de beperking en/of controle van de productie evenals van de potentiële en feitelijke productiecapaciteit, de verdeling van marktaandelen en klanten, en de vaststelling en controle van (richt) prijzen door de concurrerende ondernemingen.

1.2.   De sector waterstofperoxide en perboraat

(3)

HP is een sterk oxiderende stof met verschillende industriële toepassingen. Het is een heldere, kleurloze vloeistof die commercieel verkrijgbaar is als waterige oplossing in concentraties van doorgaans 30 tot 70 %. Als eindproduct wordt HP gebruikt als bleekmiddel in de pulp- en papierindustrie, voor het bleken van textiel, als desinfectiemiddel en voor milieutoepassingen zoals de behandeling van afvalwater. Het dient ook als grondstof voor de productie van afgeleide peroxiden, zoals perzouten waaronder PBS en perazijnzuur.

(4)

Natriumperboraat wordt, evenals natriumpercarbonaat („PCS”) voornamelijk als actieve stof in synthetische detergentia en waspoeder gebruikt. In het kader van de onderhavige procedure zijn zowel PBS als PCS onderzocht, maar uit de antwoorden op de Mededeling van punten van bezwaar en de argumenten die tijdens de hoorzitting naar voren zijn gebracht kan niet worden geconcludeerd dat het inbreukmakende gedrag zich tot PCS uitstrekte. De beschikking heeft daarom alleen betrekking op inbreukmakend gedrag op het gebied van HP en PBS, en niet van PCS, hoewel dit product in de Mededeling van punten van bezwaar wel wordt genoemd.

1.3.   Het aanbod

(5)

HP: in de EER bestonden gedurende de periode van de inbreuk zes grote leveranciers: de grootste was Solvay met een marktaandeel van circa [20-30] %, gevolgd door EKA. De overige waren Atofina, Kemira, Degussa en Foret. Air Liquide en Ausimont hebben tot respectievelijk juni 1998 en mei 2002 HP verkocht. Tenslotte waren er een klein aantal wederverkopers die HP uit Oost-Europa en van buiten Europa invoerden. Er zijn in de afgelopen jaren geen nieuwe ondernemingen tot de markt toegetreden.

(6)

PBS: de volgende producenten waren gedurende de gehele inbreukperiode of een deel daarvan in de EER actief: Degussa, Foret, Solvay, Caffaro (welke onderneming echter de productie in 1999 stopzette), Atofina (die eveneens in 1999 de productie staakte), Air Liquide (tot 1994) en Ausimont.

1.4.   De vraag

(7)

Gedurende de inbreukperiode waren er in de EER een relatief klein aantal afnemers van HP (zes à acht), voornamelijk uit de pulp- en papierindustrie, die voor het gehele EER-gebied geldende contracten afsloten en prijzen overeenkwamen.

(8)

Grote klanten (zoals Scandinavische en Duitse pulp- en papierfabrikanten) sloten contracten af waarbij op meerdere locaties in de EER werd geleverd tegen één en dezelfde prijs. De transportkosten werden aldus door de leverancier gedragen, die er daarom wellicht belang bij had HP te betrekken van een bron die zich geografisch dichtbij de fabrieken van de afnemers bevond.

(9)

Op het gebied van de perzouten was de vraagzijde gedurende de inbreukperiode beperkt tot een zeer klein aantal grote multinationale ondernemingen: een klein aantal klanten nam 75 à 80 % van de aankopen van perzouten in de EER voor zijn rekening. De aankopen in Europa van al deze ondernemingen vinden op gecentraliseerde wijze plaats; er wordt tweemaal per jaar een bijeenkomst gehouden. De perzouten worden meestal van meer dan één leverancier betrokken, ten einde een zekere concurrentiedruk te behouden.

1.5.   Geografische reikwijdte

(10)

De inbreuk strekte zich over het gehele grondgebied van de EER uit waar vraag bestond naar de betrokken producten.

1.6.   Werking van het kartel

(11)

Als periode van de inbreuk wordt in de beschikking de periode van 31 januari 1994 tot en met 31 december 2000 aangehouden.

(12)

De heimelijke praktijken kunnen als volgt worden samengevat: uitwisseling van marktinformatie (met inbegrip van prijzen en verkoopvolumes), marktverdeling, beperking/beheersing van de productie en leveringsbronnen evenals de vaststelling van prijzen voor HP en PBS. De praktijken ten aanzien van de twee producten hangen onderling samen en maken deel uit van een algemeen plan; zij vormen daarom één enkele inbreuk, hoewel de gedragingen ten aanzien van HP en PBS afzonderlijk ook onder het verbod van artikel 81, lid 1 van het Verdrag zouden vallen.

1.7.   Procedure

(13)

In december 2002 maakte Degussa het bestaan van een kartel in de HP en PBS-sector bekend en deelde de onderneming mee met de Commissie te willen samenwerken uit hoofde van de mededeling van 2002 betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken („de clementieregeling”) (1). Degussa overhandigde de Commissie bewijzen op basis waarvan de Commissie in maart 2003 in de bedrijfsruimten van drie ondernemingen inspecties verrichtte (het onderzoek met betrekking tot andere ondernemingen bestond in eerste instantie uit verzoeken om inlichtingen).

(14)

Na de inspecties dienden nog eens vijf ondernemingen een verzoek om vermindering van geldboeten in. Deze vermindering werd overeenkomstig punt 23 en 26 van de clementieregeling, toegekend aan EKA, Atofina en Solvay. De verzoeken van Kemira en Solexis werden niet gehonoreerd.

2.   GELDBOETEN

2.1.   Basisbedrag

(15)

Het basisbedrag van de geldboete wordt bepaald op basis van de zwaarte en de duur van de inbreuk.

2.1.1.   Zwaarte

(16)

Om de zwaarte van de inbreuk te beoordelen neemt de Commissie de aard ervan, de feitelijke gevolgen op de markt voor zover deze kunnen worden gemeten, en de omvang van de relevante geografische markt in aanmerking.

(17)

Gezien de aard van de gepleegde inbreuk, het feit dat deze gevolgen moet hebben gehad en het feit dat zij zich over de gehele EER uitstrekte en de HP- en PBS-markt tezamen in 1999, het laatste volledige jaar van de inbreuk, een totale waarde van circa 470 miljoen EUR hadden, is de Commissie van oordeel dat de ondernemingen waaraan deze beschikking is gericht een zeer ernstige inbreuk op artikel 81 van het Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst hebben begaan.

2.1.2.   Gedifferentieerde behandeling

(18)

In de categorie zeer zware inbreuken biedt het scala aan mogelijke boetebedragen de mogelijkheid ondernemingen verschillend te behandelen teneinde rekening te houden met verschillen in het daadwerkelijke economische vermogen van de inbreukmakers om de mededinging aanzienlijke schade te berokkenen. Daartoe kunnen de betrokken ondernemingen naargelang van hun relatieve belang op de relevante markt in verschillende categorieën worden ingedeeld.

(19)

Om de omzet in de verschillende producten per onderneming vast te stellen en af te zetten tegen de totale omzet voor HP en PBS teneinde het individuele aandeel te bepalen, heeft de Commissie er rekening mee gehouden dat sommige ondernemingen slechts actief waren op de markt voor een van beide producten, en andere op die voor beide betrokken producten. Aldus heeft de Commissie de daadwerkelijke gevolgen van het onwettige gedrag van elke onderneming voor de mededinging in aanmerking genomen. Gezien de verschillende vormen waarin HP en PBS kunnen worden verkocht lijkt de verkoop op basis van de totale waarde een betrouwbaarder indicator van de capaciteit van de marktdeelnemers. Uit deze cijfers blijkt dat Solvay de grootste marktdeelnemer in de EER was, met een aandeel in de totale afzet van beide producten van circa [20-30] %. Deze onderneming behoort derhalve tot de eerste categorie. Degussa, met een marktaandeel van [10-20] %, vormt de tweede categorie. Foret, EKA, Atofina, Kemira en Ausimont zijn in de derde categorie opgenomen met aandelen van [5-15] % elk. Caffaro tenslotte is, met een marktaandeel voor PBS van circa [5-10] % in het laatste volledige jaar, 1998, en een verkooppercentage met betrekking tot de totale HP en PBS-markt van [1-5] %, in de vierde categorie ingedeeld.

(20)

Wat Caffaro betreft meent de Commissie dat, ondanks het feit dat de twee producten verwant zijn, niet is aangetoond dat Caffaro zich rekenschap gaf of noodzakelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van het algemene plan van mededingingsbeperkende regelingen. Gezien de omstandigheden van de zaak wordt het basisbedrag van de geldboete van Caffaro verlaagd met 25 %.

2.1.3.   Voldoende afschrikkende werking

(21)

In de categorie zeer zware inbreuken biedt het scala aan mogelijke boetebedragen ook de mogelijkheid geldboeten vast te stellen op een niveau dat een voldoende afschrikkende werking garandeert, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang van elke onderneming waaraan een geldboete zal worden opgelegd. De Commissie merkt op dat in het meest recente financiële jaar dat aan deze beschikking voorafging, 2005, de internationale omzet van Total 143 miljard EUR bedroeg, die van Elf Aquitaine 120 miljard EUR, van Akzo 13 miljard EUR, van Degussa 11,750 miljard EUR, van Solvay 8,560 miljard EUR en van Edison 6,650 miljard EUR. De Commissie acht het dan ook passend de geldboete voor Total met een factor 3 te vermenigvuldigen, op basis van de omvang van de moedermaatschappijen, Elf Aquitaine en Total, die elk een omzet hebben van meer dan 100 miljard EUR. Akzo en Degussa, die elk een omzet hebben van circa 10 % van die van Total, zijn niettemin zeer grote ondernemingen met een omzet van meer dan 10 miljard EUR. Het wordt daarom passend geacht de geldboete voor deze ondernemingen te vermenigvuldigen met een factor van 1,75. Gezien de omzet van Solvay, 8,560 miljard EUR, meent de Commissie dat de geldboete voor deze onderneming met een factor 1,5 moet worden vermenigvuldigd. Voor Edison met een omzet van 6,650 miljard EUR wordt een vermenigvuldigingsfactor van 1,25 passend geacht. Aangezien Ausimont aan een andere onderneming werd verkocht is de vermenigvuldigingsfactor in dit geval slechts van toepassing op de geldboete voor Edison.

2.1.4.   Verhoging in verband met de duur van de inbreuk

(22)

Degussa, Solvay en Kemira namen van 31 januari 1994 tot en met 31 december 2000 aan de inbreuk deel, een periode van zes jaar en elf maanden. Deze ondernemingen pleegden derhalve een inbreuk van lange duur. De basisbedragen van de geldboeten dienen dan ook te worden verhoogd met 10 % voor elk volledig jaar van de inbreuk. Zij dienen verder te worden verhoogd met 5 % voor de resterende periode van zes maanden à één jaar. Dit resulteert in een verhoging van het basisbedrag per onderneming van 65 %. EKA heeft van 31 januari 1994 tot en met 31 december 1999 aan de inbreuk deelgenomen, een periode van vijf jaar en elf maanden, terwijl Atofina en Ausimont deelnamen van 12 mei 1995 tot en met 31 december 2000, een periode van vijf jaar en zeven maanden. Voor deze ondernemingen dient het basisbedrag te worden verhoogd met 55 % (2). Foret heeft van 29 mei 1997 tot en met 13 december 1999 aan de inbreuk deelgenomen, een periode van twee jaar en zeven maanden. Het basisbedrag zal voor deze onderneming worden verhoogd met 25 %. Caffaro nam van 29 mei 1997 tot en met 31 december 1998 aan de inbreuk deel, een periode van een jaar en zeven maanden. In dit geval wordt het basisbedrag met 15 % verhoogd.

2.2.   Verzwarende omstandigheden

(23)

Toen de inbreuk plaatsvond had de Commissie reeds eerder verbodsbeschikkingen wegens kartelactiviteiten uitgevaardigd tegen Atofina, Degussa, Edison en Solvay (3). Het feit dat de ondernemingen opnieuw in kartelgedrag vervielen, hetzij in dezelfde sector, hetzij in andere sectoren dan die waarin voorheen sancties waren opgelegd, geeft aan dat de eerdere sancties de ondernemingen er niet toe hebben gebracht hun gedrag te wijzigen. Dit vormt voor de Commissie een verzwarende omstandigheid die een verhoging met 50 % van het basisbedrag van de aan bovengenoemde ondernemingen op te leggen geldboete rechtvaardigt (4).

2.3.   Verzachtende omstandigheden

(24)

De geldboete van Caffaro dient te worden verminderd, en wel met 50 %, gezien de passieve en weinig prominente rol die de onderneming met betrekking tot de inbreuk speelde in vergelijking met de overige karteldeelnemers.

2.4.   Toepassing van het 10 %-omzetplafond

(25)

In artikel 23, lid 2), van Verordening (EG) nr. 1/2003 wordt bepaald dat de geldboete die aan iedere onderneming wordt opgelegd niet meer mag bedragen dan 10 % van haar totale omzet. Wat het plafond van 10 % betreft, blijkt dat wanneer „op de datum waarop deze beschikking wordt gegeven, verschillende adressaten de „onderneming” vormen, dat wil zeggen de economische entiteit die verantwoordelijk is voor de beboete inbreuk, […] het plafond kan worden berekend op basis van de totale omzet van deze onderneming, dat wil zeggen alle delen waaruit deze is samengesteld, samengeteld. Indien daarentegen deze economische eenheid inmiddels is verbroken, dan kan iedere adressaat van de beschikking aanspraak maken op de individuele toepassing van het plafond in kwestie”  (5).

(26)

De wereldwijde omzet van Solexis bedroeg in 2005 256 190 307 EUR. De aan deze onderneming op te leggen geldboete mag derhalve niet hoger zijn dan 25,619 miljoen EUR.

2.5.   Toepassing van de clementieregeling

(27)

Degussa, EKA, Atofina, Solvay, Solexis en Kemira hebben om clementie verzocht overeenkomstig de clementieregeling. Zij hebben in verschillende fasen van het onderzoek met de Commissie samengewerkt ten einde de gunstige behandeling te ontvangen waartoe deze regeling de mogelijkheid biedt.

2.5.1.   Punt 8, onder a) — Immuniteit

(28)

Degussa was de eerste Europese producent van HP en perzouten die de Commissie inlichtte over het bestaan van een kartel in de HP-markt evenals in de aanverwante PBS-markt. Degussa heeft gedurende de gehele administratieve procedure van de Commissie, onafgebroken en zonder dralen haar volledige medewerking verleend en de Commissie alle bewijsmateriaal ter beschikking gesteld dat met betrekking tot de vermoedelijke inbreuk in haar bezit was, waarbij zij inlichtingen over bijeenkomsten tussen concurrerende ondernemingen verschafte ten aanzien van beide producten en de Commissie in staat stelde het bestaan van een kartel voor beide producten te bewijzen. Degussa beëindigde haar betrokkenheid bij de vermoedelijke inbreuk uiterlijk op het tijdstip waarop zij op grond van punt 8, onder a), haar bewijsmateriaal verschafte, en heeft andere ondernemingen niet tot deelname aan de inbreuk gedwongen. Degussa komt derhalve in aanmerking voor volledige immuniteit voor de geldboete die de onderneming anders was opgelegd.

2.5.2.   Punt 23, onder b), eerste streepje (vermindering van 30 tot 50 %)

(29)

EKA was de tweede onderneming die de Commissie op grond van de clementieregeling benaderde, en wel op 29 maart 2003, en was ook de eerste onderneming die voldeed aan punt 21 van die regeling, aangezien zij de Commissie bewijsmateriaal verschafte dat een significante toegevoegde waarde had ten opzichte van het materiaal waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte.

(30)

EKA beëindigde haar betrokkenheid bij de inbreuk uiterlijk op het tijdstip waarop zij het bewijsmateriaal verschafte en nam vervolgens niet opnieuw aan de inbreuk deel. De Commissie zal daarom een vermindering van geldboete toepassen binnen een marge van 30 tot 50 %. De Commissie verleent EKA een vermindering met 40 % van de geldboete die haar anders was opgelegd.

(31)

Dank zij het door EKA verschafte bewijsmateriaal kon de Commissie het bestaan van het kartel terugvoeren tot 31 januari 1994. De bewijsstukken van EKA voor de periode van de inbreuk vóór 14 oktober 1997 hadden betrekking op feiten die de Commissie voordien niet bekend waren en die rechtstreekse gevolgen hadden voor de duur van het vermoedelijke kartel. Overeenkomstig punt 23 van de clementieregeling nam de Commissie deze elementen niet in aanmerking bij het bepalen van de geldboete die aan EKA moet worden opgelegd.

2.5.3.   Punt 23, onder b), tweede streepje (vermindering van 20 tot 30 %)

(32)

Atofina (thans Arkema) was de tweede onderneming die voldeed aan de voorwaarden van punt 21 van de clementieregeling, aangezien zij de Commissie bewijsmateriaal verschafte dat een significante toegevoegde waarde had ten opzichte van het bewijsmateriaal waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte; bovendien beëindigde Atofina, voorzover de Commissie bekend is, haar betrokkenheid bij de inbreuk uiterlijk op het tijdstip waarop zij het bewijsmateriaal verschafte. De onderneming komt derhalve ingevolge punt 23, onder b), tweede streepje, van de clementieregeling in aanmerking voor een vermindering van de geldboete met 20 tot 30 %. Om binnen de marge van 20 tot 30 % de omvang van de vermindering te bepalen, hield de Commissie rekening met het tijdstip waarop het bewijsmateriaal met een significante toegevoegde waarde werd ingediend en de mate waarin het toegevoegde waarde bezat. De Commissie verleent Atofina een vermindering met 30 % van de geldboete die haar anders was opgelegd.

2.5.4.   Punt 23, onder b), derde streepje (vermindering van ten hoogste 20 %)

(33)

Solvay was de derde onderneming die voldeed aan punt 21 van de clementieregeling. Nadat op 25 maart 2003 een inspectiebezoek aan haar bedrijfsruimten had plaatsgevonden op grond van artikel 14 van Verordening nr. 17, diende de onderneming op 4 april 2003 uit hoofde van de clementieregeling een verzoek in. De op 4 april 2003 ingediende bewijsstukken voldeden aan de vereisten van punt 21 van de clementieregeling, omdat het hierin vervatte bewijsmateriaal significante toegevoegde waarde had ten opzichte van de bewijzen waarover de Commissie op datzelfde tijdstip reeds beschikte. Voorzover de Commissie bekend is heeft Solvay haar betrokkenheid bij de inbreuk uiterlijk op het tijdstip waarop zij het bewijsmateriaal verschafte, stopgezet.

(34)

Solvay beweert dat zij op 3 april 2003 's morgens contact heeft opgenomen met de Commissie met de mededeling dat zij een verzoek wenste in te dienen ingevolge de clementieregeling. Het verzoek van Atofina, dat op 3 april 2003 om 15.50 uur werd ingediend, bevatte 13 documenten die, volgens Solvay, onleesbaar en/of onbegrijpelijk waren zonder transcriptie of enigerlei uitleg, zodat de Commissie geen van deze documenten kon gebruiken tot hun volledige uitleg was verschaft, hetgeen op 26 mei 2003 gebeurde, in ieder geval nadat het clementieverzoek was ingediend.

(35)

Solvay betoogt dat, om vast te stellen of een verzoek om clementie in aanmerking komt voor een vermindering van de geldboete overeenkomstig de clementieregeling, de objectieve kwaliteit van de ingediende informatie, d.w.z. de mate waarin deze nuttig is voor de Commissie, van doorslaggevend belang is. De onderneming meent dat haar verzoek om clementie naar behoren was ingediend in de ochtend van 3 april 2003 en significante toegevoegde waarde bevatte zowel wat HP als wat PBS betreft. Zij komt daarom in aanmerking voor de maximale vermindering (50 %) van een eventuele geldboete die met betrekking tot de twee producten zou worden opgelegd.

(36)

De Commissie is van oordeel dat de verzoeken van EKA en Atofina significante waarde bevatten overeenkomstig punt 21 van de clementieregeling; deze documenten werden vóór het eerste verzoek van Solvay ingediend, dat pas op 4 april 2003 werd ontvangen. Daarom verwerpt de Commissie het argument van Solvay.

(37)

Solvay werd een vermindering verleend met 10 % van de geldboete die haar anders zou zijn opgelegd.

2.5.5.   Overige verzoeken op grond van de clementieregeling

(38)

Solvay, Solexis en Kemira hebben eveneens verzoeken ingediend op grond van deel B van de clementieregeling, maar geen vermindering werd verleend wegens het gebrek aan significante toegevoegde waarde in hun verzoeken..

3.   BESCHIKKING

(39)

Onderstaande ondernemingen hebben inbreuk gepleegd op artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst door, gedurende de aangegeven perioden, deel te nemen aan één enkele, voortdurende inbreuk met betrekking tot de producten waterstofperoxide en natriumperboraat, welke inbreuk het gehele grondgebied van de EER besloeg en voornamelijk bestond uit de uitwisseling van informatie over prijzen en verkoopvolumes, prijsovereenkomsten, overeenkomsten inzake de verlaging van de productiecapaciteit in de EER en het toezicht op de mededingingsbeperkende regelingen door de concurrerende ondernemingen:

(a)

Akzo Nobel NV, van 25 februari 1994 tot en met 31 december 1999;

(b)

Akzo Nobel Chemicals Holding AB, van 31 januari 1994 tot en met 31 december 1999;

(c)

EKA Chemicals AB, van 31 januari 1994 tot en met 31 december 1999;

(d)

Degussa AG, van 31 januari 1994 tot en met 31 december 2000;

(e)

Edison SpA, van 12 mei 1995 tot en met 31 december 2000;

(f)

FMC Corporation, van 29 mei 1997 tot en met 13 december 1999;

(g)

FMC Foret S.A., van 29 mei 1997 tot en met 13 december 1999;

(h)

Kemira OYJ, van 31 januari 1994 tot en met 31 december 2000;

(i)

L’Air Liquide SA, van 12 mei 1995 tot en met 31 december 1997;

(j)

Chemoxal SA, van 12 mei 1995 tot en met 31 december 1997;

(k)

Snia SpA, van 29 mei 1997 tot en met 31 december 1998;

(l)

Caffaro Srl, van 29 mei 1997 tot en met 31 december 1998;

(m)

Solvay SA/NV, van 31 januari 1994 tot en met 31 december 2000;

(n)

Solvay Solexis SpA, van 12 mei 1995 tot en met 31 december 2000;

(o)

Total SA, van 30 april 2000 tot en met 31 december 2000;

(p)

Elf Aquitaine SA, van 12 mei 1995 tot en met 31 december 2000;

(q)

Arkema SA, van 12 mei 1995 tot en met 31 december 2000.

(40)

Wegens deze inbreuken werden de volgende geldboeten opgelegd:

(a)

Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB en EKA Chemicals AB, hoofdelijk en gezamenlijk: 25,2 miljoen EUR;

(b)

Degussa AG: 0 EUR;

(c)

Edison SpA: 58,125 miljoen EUR, waarvan 25,619 miljoen EUR hoofdelijk en gezamenlijk met Solvay Solexis SpA,

(d)

FMC Corporation en FMC Foret S.A., hoofdelijk en gezamenlijk: 25 miljoen EUR;

(e)

Kemira OYJ: 33 miljoen EUR;

(f)

L’Air Liquide SA en Chemoxal SA: 0 EUR;

(g)

Snia SpA en Caffaro Srl, hoofdelijk en gezamenlijk: 1,078 miljoen EUR;

(h)

Solvay SA/NV: 167,062 miljoen EUR;

(i)

Arkema SA: 78,663 miljoen EUR, waarvan 42 miljoen EUR hoofdelijk en gezamenlijk met Total SA en 65,1 miljoen EUR hoofdelijk en gezamenlijk met Elf Aquitaine SA.

(41)

De bovengenoemde ondernemingen werden gemaand onverwijld een einde te maken aan de inbreuk, voorzover zij zulks nog niet hebben gedaan en zich voortaan te onthouden van elke handeling of gedraging als die welke in overweging 2 worden beschreven alsook van iedere handeling of gedraging die een soortgelijk doel of gevolg heeft als de inbreuk.


(1)  PB C 45 van 19.2.2002, blz. 3.

(2)  Dankzij het door EKA ingediende bewijsmateriaal kon de Commissie de aanvang van het kartel terugvoeren tot 31 januari 1994; overeenkomstig punt 23 van de clementieregeling zal met deze elementen geen rekening worden gehouden bij het bepalen van de geldboete, zodat de verhoging voor de duur van de inbreuk in dit geval geen 55 % maar 20 % bedraagt.

(3)  Tot deze beschikkingen behoren: Voor Degussa: Beschikking van de Commissie van 23 november 1984 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/30.907 — Peroxideproducten, PB L 35 van 7.2.1985, blz. 1), Beschikking van de Commissie van 23 april 1986 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/31.149 — Polypropyleen, PB L 230 van 18.8.1986, blz. 1). Voor Edison: Beschikking van de Commissie van 27 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/31865 — PVC II, PB L 239 van 14.9.1994, blz. 14). Voor Solvay: Beschikking van de Commissie van 23 november 1984, reeds aangehaald (Peroxideproducten), Beschikking van de Commissie van 23 april 1986, reeds aangehaald (Polypropyleen), Beschikking van de Commissie van 27 juli 1994, reeds aangehaald (PVC II). Voor Atofina/Arkema: Beschikking van de Commissie van 23 november 1984, reeds aangehaald (Peroxideproducten), Beschikking van de Commissie van 27 juli 1994, reeds aangehaald (PVC II).

(4)  De verhoging wegens recidive is uitsluitend van toepassing op Atofina en niet op haar moederondernemingen Elf Aquitaine en Total, omdat zij geen zeggenschap hadden over Atofina ten tijde van de vorige inbreuk. De vermenigvuldigingsfactor die op Total is toegepast, 3, is niet in de berekening vervat. In plaats daarvan is een vermenigvuldigingsfactor van 1,25 gebruikt, de factor die zou zijn toegepast indien Atofina de enige adressaat van de beschikking zou zijn geweest (op basis van haar wereldwijde omzet van 5,7 miljard EUR in 2005) om de recidive te berekenen. Voor dit bedrag is enkel aan Atofina een afzonderlijke geldboete opgelegd.

(5)  Zie het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 juni 2005 in gevoegde zaken T-71/03, T-74/03, T-87/03 en T-91/03 Tokai Carbon Co. Ltd. e.a./Commissie, nog niet verschenen (zie PB C 205 van 20.8.2005, blz. 18), punt 390.


13.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 353/60


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 7 juni 2006

betreffende de staatssteun nr. C 8/2005 (ex N 451/2004) die Duitsland voornemens is toe te kennen aan Nordbrandenburger UmesterungsWerke

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 2088)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/904/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig het genoemde artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 11 oktober 2004, welke op 12 oktober 2004 werd ingeschreven, deelde Duitsland de Commissie mee dat het voornemens was een regionale steunmaatregel ten uitvoer te leggen ten behoeve van NUW Nordbrandenburger Umesterungs-Werke. De maatregel werd onder nummer N 451/2004 als aangemelde steun geregistreerd. Op 6 november 2004 verzocht de Commissie om nadere inlichtingen, die op 16 december 2004 door Duitsland werden verstrekt.

(2)

Op 16 februari 2005 deelde de Commissie Duitsland mee dat zij had besloten in verband met deze steun de procedure van artikel 88, lid 2, EG-Verdrag te zullen inleiden.

(3)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden werd in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (2). De belanghebbenden werden aangemaand hun opmerkingen over de steunmaatregel kenbaar te maken.

(4)

Duitsland reageerde op de inleiding van de procedure bij brief van 22 maart 2005, welke op 23 maart 2005 werd ingeschreven, en verstrekte hierin uitvoerige aanvullende inlichtingen aan de Commissie.

(5)

De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

(6)

Op basis van eigen onderzoek stelde de Commissie vast dat de door Duitsland verschafte informatie onvolledig was, en zij stelde op 8 november 2005 schriftelijk nadere vragen. Deze werden op 13 januari 2006 beantwoord, waarbij nadere inlichtingen werden verstrekt.

2.   BESCHRIJVING VAN DE STEUN

2.1   De begunstigde en de voorgenomen steun

(7)

De begunstigde van de steun is NUW Nordbrandenburger UmesterungsWerke GmbH & Co. KG („NUW”), gevestigd in Schwedt, Brandenburg (Duitsland), een steungebied overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag. NUW werd op 4 mei 2004 opgericht. Vóór de uitvoering van de geplande investering verrichtte de onderneming geen bedrijfsactiviteiten. Derhalve had NUW in oktober 2004 noch voltijdse werknemers, noch deeltijdwerknemers in dienst.

(8)

NUW is voornemens een installatie te bouwen en te exploiteren voor de productie van biodiesel met een verwachte capaciteit van 130 000 ton en subsidiabele investeringskosten van 41,84 miljoen EUR. Zij zal vooral aan PCK Raffinerie GmbH Schwedt („PCK”) leveren, waarvan de installaties momenteel voor de verwerking van biobrandstoffen worden uitgerust.

2.2   De financieringsmaatregelen

(9)

De deelstaat Brandenburg is voornemens NUW steun te verlenen voor 50 % van de subsidiabele kosten voor een totaalbedrag van maximaal 20,92 miljoen EUR op basis van door de Commissie goedgekeurde steunprogramma's.

(10)

De steun wordt toegekend in de vorm van een rechtstreekse investeringssubsidie van 14,204 miljoen EUR en een investeringspremie van 6,716 miljoen EUR op basis van de Gemeinschaftsaufgabe „Verbesserung der regionalen Wirtschaftsstruktur”  (3) („Gemeinschaftsaufgabe”) en in het kader van het steunprogramma „Investitionszulage” für betriebliche Investitionen im Jahr 2004  (4). Duitsland zal ervoor zorgen dat de bovengrens van 50 % steunintensiteit niet wordt overschreden.

2.3   Redenen om de formele onderzoeksprocedure in te leiden

(11)

Omdat de steun op goedgekeurde regelingen gebaseerd is beperkt de Commissie haar onderzoek tot de vraag of de begunstigde als KMO kan worden aangemerkt en uit dien hoofde aanspraak kan maken op de extra verhoging van 15 % voor dergelijke ondernemingen, die in het steunbedrag is vervat.

(12)

Volgens artikel 2 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO-aanbeveling) (5) behoren ondernemingen tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen indien zij minder dan 250 werknemers hebben en een jaaromzet van maximaal 50 miljoen EUR en/of een balanstotaal van ten hoogste 43 miljoen EUR per jaar hebben.

(13)

Het begrip „onderneming” houdt niet in dat de begunstigde beperkt is tot één enkele rechtspersoon; hiermee kan ook een economische groep ondernemingen worden bedoeld die groter is dan één enkele KMO. Ondernemingen kunnen als verbonden ondernemingen worden beschouwd wanneer zij via een natuurlijke persoon banden onderhouden en op dezelfde markt of verwante markten actief zijn.

(14)

De banden tussen NUW en andere ondernemingen via natuurlijke personen, en met name via leden van de familie Sauter, kunnen tot gemeenschappelijke activiteiten op dezelfde markt of verwante markten leiden. Verbonden ondernemingen worden in het kader van een onderzoek naar de KMO-status en de berekening van het aantal werknemers van een onderneming als één onderneming beschouwd.

(15)

Gezien de banden tussen genoemde ondernemingen betwijfelde de Commissie of de begunstigde van de investeringssteun (NUW) daadwerkelijk de voordelen nodig heeft die KMO’s uit hoofde van de verschillende regelingen en maatregelen ten behoeve van KMO’s genieten, en of NUW in aanmerking komt voor de aangemelde KMO-verhoging. Ook betwijfelde de Commissie of de begunstigde voldoet aan de KMO-definitie in de zin van de aanbeveling ter zake.

3.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(16)

De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

4.   OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

(17)

Duitsland verklaart dat NUW Verwaltung GmbH financieel niet in de begunstigde onderneming NUW participeert. Haar taak zou beperkt zijn tot de zakelijke leiding en de aansprakelijkheid voor de verplichtingen van NUW. Ook de overige partnerondernemingen („Verwaltung GmbH”) zijn slechts aansprakelijk voor hun desbetreffende ondernemingen en verrichten verder geen bedrijfsactiviteiten.

(18)

Daniela Sauter heeft weliswaar een deelneming van 74 % in NUW, doch haar deelnemingen in NBE Nordbrandenburger BioEnergie GmbH & Co. KG, MBE Mitteldeutsche BioEnergie GmbH & Co. KG en SBE Swiss BioEnergy AG zijn niet groter dan 50 %. Duitsland merkt op dat NUW niet met andere ondernemingen verbonden is.

(19)

Wat de partnerondernemingen betreft heeft Daniela Sauter volgens Duitsland een deelneming van 50 % in NBE en van 38 % in MBE; verder heeft zij een deelneming van 20 % in SBE. Daarom zouden slechts de deelnemingen in NBE en MBE van belang zijn voor de beoordeling van de grootte van de begunstigde onderneming.

(20)

Wat een mogelijk gemeenschappelijk optredende groep van natuurlijke personen betreft deelt Duitsland de Commissie mee dat Daniela Sauter en Dr. Georg Pollert als grootste aandeelhouders van NUW slechts met betrekking tot deze onderneming gemeenschappelijk optreden, doch niet voor andere ondernemingen. Hun gemeenschappelijk belang is uitsluitend beperkt tot NUW; afgezien van de oprichtingsakte zijn er geen andere overeenkomsten.

(21)

Duitsland benadrukt dat er met betrekking tot de deelnemingen van de broers en zusters, de ouders en de schoonzuster geen sprake is van een uniforme deelnemingsstructuur, die een gemeenschappelijk belang zou doen vermoeden. Afgezien van de familiebanden bestaan er geen juridische of economische betrekkingen tussen deze personen. Behalve de oprichtingsakte zijn er geen andere overeenkomsten.

(22)

Volgens de door Duitsland verstrekte inlichtingen zijn NUW en MUW Mitteldeutsche UmesterungsWerke GmbH & Co. KG op dezelfde markt actief, doch hebben zij verschillende klanten. Er is, via de heer Dr. Pollert, sprake van betrekkingen tussen de ondernemingen, doch deze zijn weinig intensief en derhalve niet van belang.

(23)

Volgens de door Duitsland verstrekte inlichtingen produceert NUW biodiesel, terwijl NBE en MBE actief zijn op de markt voor bio-ethanol. Deze drie ondernemingen hebben weliswaar de grote oliemaatschappijen als klant, doch zij gebruiken geheel andere grondstoffen en productieprocédés.

(24)

Sinds eind 2004 is de heer Heidenreich geen directeur meer van NBE Verwaltung GmbH. Volgens Duitsland worden alle andere betrokken ondernemingen door verschillende personen geleid, zodat er geen banden zijn tussen de zakelijke leiding van de afzonderlijke ondernemingen.

(25)

Duitsland heeft de financiële gegevens en de gegevens met betrekking tot het aantal werknemers berekend op grond van de hypothese dat NUW, MBE en NBE partnerondernemingen, doch geen verbonden ondernemingen zijn. Het komt tot de conclusie dat deze groep voor alle KMO-criteria onder de desbetreffende drempel blijft.

(26)

NUW heeft SBE met de bouw van de biodieselinstallatie belast. Het ondernemingsdoel van SBE is de bouw en exploitatie van chemische installaties met het oog op het vervaardigen van biodiesel, alsmede de handel in biogene brandstoffen in Europa. Hoewel SBE een deel van de investeringen zal financieren verzekert Duitsland dat beide ondernemingen verder onafhankelijk van elkaar zijn. Om afhankelijkheid van SBE te verkomen bepaalt NUW zelf het tijdstip van terugbetaling van de lening.

(27)

Bovendien zal SBE vanaf 2004 de rechtstreekse investeringssubsidie voorfinancieren. Duitsland benadrukt dat de overeenkomst tussen SBE en NUW zodanig is geformuleerd dat SBE geen invloed kan uitoefenen op de ondernemingsbeslissingen van NUW.

(28)

Volgens de door Duitsland verstrekte gegevens is de verkoop van grondstoffen, met slechts 1 % van de omzet, van geringe betekenis. Sauter Verpachtung GmbH heeft volgens deze gegevens geen noemenswaardige activiteiten op het gebied van de verwerking van of de handel in biodiesel of bio-ethanol.

(29)

Toch was deze onderneming de hoofdcontractant bij de bouw van de bio-ethanolinstallatie van NBE.

(30)

Sauter Verpachtung heeft geen rechtstreekse juridische of economische betrekkingen met NUW.

(31)

Aangezien de betrekkingen tussen NBE en MBE uitsluitend via de persoon van Daniela Sauter lopen en er geen belangrijke banden met andere ondernemingen zijn, concludeert Duitsland dat NUW als KMO moet worden aangemerkt. De aandeelhouders van NUW zijn geen gemeenschappelijk optredende groep natuurlijke personen. Volgens de deelstaat Brandenburg kan op grond van de familiebanden niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een gemeenschappelijk belang in de zin van de KMO-definitie.

5.   AANVULLENDE INFORMATIE VAN DUITSLAND

(32)

In het kader van haar eigen onderzoek vond de Commissie bewijzen voor het feit dat leden van de familie Sauter nog andere ondernemingen bezaten waarover Duitsland de Commissie niet had ingelicht. De Commissie stelde Duitsland hierover bij brief van 8 november 2005 vragen, waarna Duitsland op 13 januari 2006 aanvullende inlichtingen verstrekte.

(33)

Afgezien van verscheidene onroerendgoedmaatschappijen en windenergiebedrijven (hierover zijn geen nadere inlichtingen verstrekt) hebben de leden van de familie Sauter meerderheidsdeelnemingen in 16 ondernemingen. Daniela Sauter heeft met 74 % een meerderheidsaandeel in NUW, de onderneming waarvoor een KMO-verhoging werd aangemeld; zij is de zuster van Bernd en Claus Sauter. Alois en Albertina Sauter zijn de ouders van Daniela, Bernd en Claus Sauter. Marion Sauter is de echtgenote van Claus Sauter. Daarnaast heeft Georg Pollert, die geen familiebanden met de familie Sauter heeft, een deelneming van 24 % in NUW.

(34)

Met uitzondering van NUW Nordbrandenburger Umesterungswerke Verwaltung GmbH (6) (Daniela Sauter: 50 %) heeft de familie door middel van meerderheidsdeelnemingen zeggenschap over alle ondernemingen van de familie Sauter:

SBE Swiss BioEnergy AG (100 %), Sauter Verpachtung GmbH (100 %), Alois Sauter Landesprodukten-Großhandlung GmbH & Co. KG (100 %), Sauter GmbH (100 %), Compos Entsorgung GmbH (100 %), MUW Mitteldeutsche UmesterungsWerke GmbH & Co. KG (66 %), MUW Mitteldeutsche UmesterungsWerke Verwaltungs GmbH (66 %), AIIEN GmbH (100 %), Autokontor Bayern GmbH (66 %), Autokontor Vertriebs GmbH (60 %), MBE Mitteldeutsche BioEnergie GmbH & Co. KG (100 %), MBE Mitteldeutsche BioEnergie Verwaltung GmbH (100 %), NBE Nordbrandenburger BioEnergie GmbH & Co. KG (100 %), NBE Nordbrandenburger BioEnergie Verwaltung GmbH (100 %) en NUW (74 %).

(35)

NUW Nordbrandenburger Umesterungswerke Verwaltung GmbH, MUW Mitteldeutsche UmesterungsWerke Verwaltung GmbH, Mitteldeutsche BioEnergie Verwaltung GmbH en NBE Nordbrandenburger BioEnergie Verwaltung GmbH hebben de zakelijke leiding en de belangenbehartiging van andere ondernemingen als ondernemingsdoel.

(36)

Volgens Duitsland wordt de naam „Sauter-Gruppe” (Sauter-groep) officieel slechts gebruikt met betrekking tot Alois Sauter Landesproduktengroßhandlung, Sauter Verpachtung en Compos Entsorgung, ondernemingen die op het gebied van afvalverwerking en transport nauw samenwerken. Op de voertuigen van Sauter Verpachtung en Alois Sauter Landesproduktengroßhandlung wordt reclame gemaakt voor biodiesel. Duitsland kan niet verklaren waarom kredietinstellingen als NordLB voor verscheidene ondernemingen van de Sauter-familie de term „groep” gebruiken.

(37)

De ondernemingen onderhouden vele zakelijke betrekkingen die volgens Duitsland niet afzonderlijk kunnen worden opgesomd:

(a)

SBE Swiss BioEnergy AG zal, als hoofdcontractant van de voorgenomen begunstigde NUW, de biodieselinstallatie bouwen. Bovendien zal zij de investering deels financieren en zal zij de investeringssubsidie voorfinancieren. Sauter Verpachtung GmbH was in het verleden actief als hoofdcontractant voor de bouw van de bio-ethanolinstallaties van MBE GmbH en NBE GmbH evenals voor de biodieselinstallaties van MUW. Daarnaast heeft zij een aantal windenergie-installaties voor MUW en MBE gebouwd. In het tankstation van het bedrijf wordt door voertuigen van MBE en van Autokontor Bayern getankt.

(b)

Compos Entsorgung GmbH gebruikt voor de verwijdering van zuiveringsslib doorgaans de voertuigen van Alois Sauter Landesproduktengrosshandlung GmbH en van Sauter Verpachtung GmbH. Sauter Verpachtung deelt een administratiekantoor met Compos Entsorgung GmbH en Autokontor Bayern GmbH.

(c)

Tot de klanten van MUW behoren Alois Sauter Landesproduktengroßhandlung, Autokontor Bayern, Sauter Verpachtung en MBE. SBE levert MUW ruwe olie en raffinaat voor de verdere verwerking tot biodiesel.

(d)

Alois Sauter Landesproduktengroßhandlung verhuurt gebouwen en terreinen aan Autokontor Bayern en repareert en onderhoudt de voertuigen van Sauter Verpachtung, Autokontor Bayern, MBE en MUW. De onderneming exploiteert een bedrijfstankstation voor MUW, MBE, Sauter Verpachtung en Autokontor Bayern.

(e)

MBE en Sauter Verpachtung hebben een tijd lang een administratiekantoor gedeeld. MBE voert transportdiensten uit voor Sauter Verpachtung en Autokontor Bayern.

(f)

SBE werkt samen met MUW, NUW, MBE NBE en Autokontor Bayern.

(38)

De directeur van NUW, de heer Niesmann, was eerder bedrijfsleider van MUW. De heer Klotz, directeur van MBE, had tot 2004 procuratie bij Sauter Verpachtung.

(39)

Daniela Sauter, de meerderheidsaandeelhouder van de begunstigde onderneming, is directeur van NBE.

(40)

De heer Johne heeft procuratie bij SBE en was vanaf december 2004 werkzaam bij MUW. De heer Heidenreich was directeur van NBE en kreeg vervolgens dezelfde functie bij NUW.

(41)

In afzonderlijke gevallen werden medewerkers overgeplaatst van de ene onderneming van de familie Sauter naar de andere.

(42)

De ondernemingen Bunge Deutschland GmbH en Cargill leveren plantaardige olie aan MUW en NUW. SBE is klant van NUW, MUW, MBE en NBE.

6.   BEOORDELING VAN DE KMO-STATUS

(43)

In de bijlage van de KMO-aanbeveling worden KMO’s gedefinieerd als ondernemingen die minder dan 250 werknemers hebben, een jaaromzet hebben van maximaal 50 miljoen EUR en/of een balanstotaal van ten hoogste 43 miljoen EUR per jaar.

(44)

In artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag wordt het begrip „ondernemingen” gebruikt met het oog op de definitie van de begunstigde van steun. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bevestigd (7) is dit begrip niet beperkt tot één enkele rechtspersoon, maar kan het ook betrekking hebben op een groep ondernemingen.

(45)

Volgens vaste rechtspraak kan de Commissie eerst nagaan of een onderneming deel uitmaakt van een groep die als economische eenheid moet worden beschouwd, en kan zij pas daarna vaststellen of de desbetreffende groep voldoet aan de criteria van de KMO-aanbeveling. Wanneer juridisch onderscheiden natuurlijke of rechtspersonen een economische eenheid vormen, moeten zij in het kader van het mededingingsrecht van de Gemeenschap als één enkele onderneming worden beschouwd. Bovendien moet worden gewaarborgd dat juridische constructies van KMO’s die als economische groep een veel grotere macht hebben dan gewone KMO-ondernemingen, worden uitgesloten, en dat de KMO-definitie niet op grond van louter formele aspecten wordt omzeild. Het Gerecht van eerste instantie van de Europese Gemeenschappen heeft uitdrukkelijk verklaard dat de Commissie over een ruime bevoegdheid beschikt wanneer zij moet bepalen of de tot een groep behorende ondernemingen als een economische eenheid moeten worden beschouwd (8).

(46)

Deze benadering wordt in de KMO-aanbeveling overgenomen. In artikel 3, lid 3, van de bijlage van deze aanbeveling wordt gesteld dat ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een overheersende invloed uitoefenen op andere ondernemingen, als verbonden ondernemingen moeten worden beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen. Als verwante markt wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct boven of onder het niveau van de relevante markt bevindt.

(47)

In het arrest van het Hof in de zaak Italië/Commissie (9) wordt nader toegelicht hoe de Commissie over de toelaatbaarheid van een KMO-verhoging kan beslissen: „De Commissie heeft dus het recht om een dergelijke verhoging van de steun te weigeren wanneer een onderneming in feite niet de voor KMO’s typische nadelen ondervindt. Met name zou de goedkeuring van een verhoging van de steun aan ondernemingen die aan de formele criteria van de definitie van KMO’s voldoen maar niet de voor KMO’s typische nadelen ondervinden, in strijd zijn met artikel 87 (EG), aangezien een dergelijke verhoging de concurrentievervalsing in de hand kan werken en dus, in de zin van lid 3, sub c), van bedoeld artikel, de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt zodanig kan veranderen dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.”

(48)

Om de noodzaak van een verhoogde steunintensiteit voor de begunstigde onderneming te beoordelen acht de Commissie het onontbeerlijk om factoren als de deelnemingsstructuur, de identiteit van de directeuren, de mate van economische vervlechting en soortgelijke andere betrekkingen tussen de desbetreffende ondernemingen te onderzoeken. Op basis daarvan kan de Commissie vaststellen of NUW aan de criteria van de KMO-definitie beantwoordt en/of zij aan de voorwaarden voor een verhoging van de steunintensiteit zou kunnen voldoen.

(49)

De eigendomsstructuur is een van de voornaamste criteria voor het onderzoek naar de zeggenschap over ondernemingen. Aan de hand van de eigendomsstructuur kunnen betrekkingen tussen afzonderlijke ondernemingen worden aangetoond en conclusies worden getrokken over economische eenheden.

(50)

Afgezien van NUW Nordbrandenburger Umesterungswerke Verwaltung GmbH (geen omzet, geen werknemers, balanstotaal 32 000 EUR) waarin Daniela Sauter een deelneming van 50 % heeft, heeft de familie Sauter door middel van meerderheidsdeelnemingen zeggenschap over 15 ondernemingen (zie overweging 34 en bijlage).

(51)

Wat de betrekkingen tussen de natuurlijke personen betreft die zeggenschap hebben over de individuele ondernemingen, lijken de familiebanden bijzonder sterk te zijn omdat zij beperkt zijn tot zes personen.

(52)

Daniela Sauter heeft een meerderheidsbelang in NUW (74 %), de onderneming waarvoor de KMO-verhoging werd aangemeld; zij is de zuster van Bernd en Claus Sauter. Alois en Albertina Sauter zijn de ouders van Daniela, Bernd en Claus Sauter. Marion Sauter is de echtgenote van Claus Sauter. Bijgevolg behoren Daniela, Bernd, Claus, Alois en Albertina tot de traditionele „kernfamilie” terwijl Marion Sauter een schoonzuster is. Zowel de kwaliteit als de intensiteit van de familiebanden, die slechts zes natuurlijke personen omvatten, lijken bijzonder sterk te zijn.

(53)

De zakelijke betrekkingen, zoals bijvoorbeeld de betrekkingen op het niveau van de bedrijfsleiding, de overlappingen in de betrekkingen met leveranciers en klanten, het gemeenschappelijke gebruik van de logistieke voorzieningen (zoals bijvoorbeeld transportmiddelen, gebouwen en kantoren) zijn in dit geval eveneens als criteria voor het aantonen van een band tussen de ondernemingen beschouwd. Aan de hand van deze indicatoren kan worden nagegaan of betrekkingen via natuurlijke personen niet slechts informeel, doch ook formeel tot betrekkingen tussen bedrijfsonderdelen en activiteiten leiden.

(54)

Volgens Duitsland zijn de betrekkingen tussen de ondernemingen zo talrijk dat zij onmogelijk allemaal kunnen worden opgesomd. SBE Swiss BioEnergy AG en Sauter Verpachtung fungeren als hoofdcontractant voor de bouw van bio-ethanol- en biodieselinstallaties die worden geëxploiteerd door ondernemingen welke in familiebezit zijn. De samenwerking tussen de door de familie Sauter gecontroleerde ondernemingen, vooral op het gebied van transport, management, personeel en klanten toont aan dat de activiteiten van de afzonderlijke ondernemingen op elkaar zijn afgestemd en dat gemeenschappelijk optreden bewust wordt nagestreefd.

(55)

De betrekkingen tussen de afzonderlijke ondernemingen van de familie Sauter kunnen worden verduidelijkt aan de hand van drie eenvoudige voorbeelden, die door Duitsland zijn genoemd ter illustratie van de vele gemeenschappelijke activiteiten en de onderlinge samenwerking: de voertuigen van Sauter Verpachtung GmbH en Alois Sauter Landesproduktengroßhandlung GmbH & Co. KG bevatten reclameopschriften voor biodiesel. Verder bezit Alois Sauter Landesproduktengroßhandlung GmbH & Co. KG een helikopter die door alle leden van de familie in het kader van hun respectieve bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt. Dezelfde onderneming onderhoudt en repareert het wagenpark van Sauter Verpachtung GmbH, Autokontor Bayern GmbH, MBE en MUW.

(56)

Afgezien van deze zakelijke betrekkingen blijken de nauwe banden tussen de leden van de familie Sauter ook uit het grote aantal vastgoedmaatschappijen en windenergiebedrijven dat door hen wordt geëxploiteerd.

(57)

Daarom is de Commissie van mening dat de groep ondernemingen ook vanuit economisch oogpunt als eenheid moet worden beschouwd. Vooral dankzij de banden op het persoonlijke vlak — de familiebanden — maar ook door de zakelijke relaties en organisatorische betrekkingen kan de familie Sauter niet alleen haar zakelijke activiteiten, maar ook haar strategische ontwikkeling als groep zonder enig probleem coördineren. De betrekkingen tussen de ondernemingen zijn niet recent, maar lijken gebaseerd te zijn op een gemeenschappelijk geschiedenis en een geplande gemeenschappelijke ontwikkeling.

(58)

Op internet staan de ondernemingen Landesprodukten-Großhandlung GmbH, Sauter GmbH, Compos Entsorgung GmbH, MUW GmbH, AIIEN GmbH, Autokontor Bayern GmbH en Biodiesel Production S.A op de site http://www.sauter-logistik.de/Sauter_Gruppe.htm zelfs vermeld als „Sauter-Gruppe”, wat eveneens een gemeenschappelijk economisch optreden suggereert.

(59)

Bovendien worden een aantal van de door de familie Sauter gecontroleerde ondernemingen als „Sauter-groep” aangeduid. Het optreden van de Sauter-ondernemingen als groep wordt door de analyse van de bank bevestigd. Duitsland heeft niet kunnen verklaren waarom de banken de betrokken ondernemingen op deze wijze aanduiden.

(60)

De concrete zakelijke betrekkingen tussen NUW en SBE Swiss BioEnergy AG benadrukken de vergaande vervlechting van NUW met het netwerk van ondernemingen van de familie Sauter. Zoals reeds eerder werd aangegeven zal SBE Swiss BioEnergy AG als hoofdcontractant de biodieselinstallaties bouwen voor NUW, de voorgenomen begunstigde onderneming. Bovendien zal SBE de investering gedeeltelijk financieren en tevens de investeringssubsidie voorfinancieren.

(61)

Op basis van de door Duitland verstrekte inlichtingen (zie hoofdstuk 4 en 5) concludeert de Commissie dat de ondernemingen waarin leden van de familie Sauter alleen of gemeenschappelijk een meerderheidsdeelneming hebben, deel uitmaken van een enkele economische eenheid. Het is duidelijk dat de leden van de familie een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van personen vormen in de zin van artikel 3, lid 3, van de bijlage van de KMO-aanbeveling en dat zij hun zakelijke activiteiten coördineren.

(62)

De verschillende ondernemingen zijn in hoge mate op dezelfde of verwante markten actief. In dit verband moet worden benadrukt dat NUW, MUW, MBE en NBE hun producten aan SBE Swiss BioEnergy AG leveren en dat drie ondernemingen van de groep (NUW, NBE en MBE) hun producten aan de grote oliemaatschappijen verkopen. Anderzijds kopen zowel NUW als MUW hun plantaardige olie, het belangrijkste voorproduct, van Bunge Deutschland GmbH en Cargill GmbH. Evenzo lijkt het van belang dat SBE Swiss BioEnergy AG chemische installaties voor de productie van biobrandstoffen zowel bouwt als exploiteert — dergelijke productie-installaties worden door een groot aantal ondernemingen in eigendom van de familie Sauter geëxploiteerd — en dat SBE Swiss BioEnergy AG daarnaast in biobrandstoffen handelt. Kennelijk verrichten Sauter Verpachtung GmbH, Alois Sauter Landesproduktenhandlung en Autokontor Bayern transportdiensten waarop alle ondernemingen van de groep een beroep kunnen doen wanneer zij daaraan behoefte hebben. Tenslotte zijn zowel biodiesel als bio-ethanol brandstoffen voor voertuigen. Met betrekking tot de analyse van de verwante markten is het niet relevant dat biodiesel rechtstreeks door vrachtwagens gebruikt wordt, terwijl bio-ethanol met minerale oliën moet worden gemengd en door personenauto's wordt gebruikt. Beide producten worden via soortgelijke of zelfs via dezelfde handels- en afzetkanalen gedistribueerd en uiteindelijk door voertuigen voor transportdiensten gebruikt. Daarom moeten, voor de beoordeling van de KMO-status van NUW, het personeelsbestand en de financiële gegevens van de ondernemingen worden samengeteld.

(63)

Volgens de KMO-aanbeveling van de Commissie moet voor de beoordeling van de vraag of de begunstigde onderneming een KMO is, het laatste afgesloten boekjaar als referentiejaar worden gebruikt. Een onderneming die de drempel voor het aantal werknemers of de financiële grenswaarde overschrijdt verliest haar KMO-status pas wanneer deze situatie zich in twee opeenvolgende boekjaren voordoet. In geval van recent opgerichte ondernemingen waarvan de eerste jaarrekening nog niet is afgesloten, worden de in aanmerking te nemen gegevens bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

(64)

De Sauter-groep overschreed de KMO-drempel voor de omzet en het balanstotaal in elk onderzocht jaar (2002, 2003, 2004 en 2005). In de jaren 2004 en 2005 werden alle grenswaarden, met inbegrip van het aantal werknemers, overschreden.

(65)

De door Duitsland verstrekte inlichtingen bevatten voor de ondernemingen waarin de familie Sauter een meerderheidsdeelneming heeft (NUW Verwaltung GmbH uitgezonderd) de volgende personele en financiële gegevens over de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005:

 

2002

2003

2004

2005

Werknemers

122

164

332

412

Jaaromzet in EUR

79 819 124

107 082 928

296 332 725

421 855 238

Jaarlijks balanstotaal in EUR

135 966 984

327 657 218

331 071 069

404 652 910

Nadere informatie betreffende het personeelsbestand en de financiële gegevens van de afzonderlijke ondernemingen zijn in de bijlage opgenomen.

(66)

In de bijlage bij de KMO-aanbeveling van de Commissie worden KMO gedefinieerd als ondernemingen met minder dan 250 werknemers en hetzij een jaaromzet van ten hoogste 50 miljoen EUR, hetzij een balanstotaal van maximaal 43 miljoen EUR per jaar. De Sauter-groep overschreed in 2002 en 2003 de grenswaarden van zowel de jaaromzet als het balanstotaal; in de jaren 2004 en 2005 werden de drempels zelfs alle drie overschreden. Daarom kan NUW als onderneming van deze groep niet als KMO worden beschouwd en kan zij daarom geen aanspraak maken op de KMO-verhoging.

(67)

Gezien de structuur van de Sauter-groep, de betrekkingen tussen de aandeelhouders van de verschillende ondernemingen en de economische banden tussen de afzonderlijke entiteiten van de groep is bovendien noch de groep als geheel, noch NUW als lid van deze groep met de typische moeilijkheden van een KMO geconfronteerd: gezien de omzet en het balanstotaal van de groep kan worden aangenomen dat NUW onbeperkt toegang tot de financiële markten heeft en dat de onderneming de voorgenomen investering tegen dezelfde voorwaarden kan financieren als welke andere grote onderneming dan ook.

(68)

Tenminste drie ondernemingen van de Sauter-groep, NUW, NBE en MBE, hebben grote oliemaatschappijen als klant. Daarom zijn de leden van de Sauter-groep in staat over de grenzen van de regionale of nationale Duitse markt heen te leveren. Met name via SBE Swiss BioEnergy AG hebben zij eveneens toegang tot de noodzakelijke technologie. Omdat de verschillende leden van de groep op verschillende niveaus van de productie- en afzetketen actief zijn, kan de Sauter-groep als geïntegreerde groep — en niet als typische KMO — optreden. De Commissie trekt hieruit de conclusie dat NUW en de Sauter-groep geen KMO's zijn overeenkomstig de definitie van de KMO-aanbeveling en dat zij daarom niet de typische nadelen van KMO's ondervinden. Daarom komen zij niet in aanmerking voor een KMO-verhoging.

7.   CONCLUSIE

(69)

Rekening houdend met alle feiten die haar ter kennis zijn gebracht komt de Commissie tot de conclusie dat de staatssteun die Duitsland voornemens is aan NUW te verlenen in de vorm van een KMO-verhoging, niet als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De steun in de vorm van een KMO-verhoging die Duitsland voornemens is te verlenen aan NUW Nordbrandenburger UmesterungsWerke GmbH & Co. KG is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Deze steun mag derhalve niet worden toegekend.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht aan de Bondsrepubliek Duitsland.

Brussel, 7 Juni 2006.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 27 van 27.1.2001, blz. 44.

(2)  PB C 86 van 8.4.2005, blz. 2.

(3)  „Gesetz über die Gemeinschaftsaufgabe (GA) „Verbesserung der regionalen Wirtschaftsstruktur” vom 6. Oktober 1969 in Verbindung mit den einschlägigen Bestimmungen von Teil II des 31. Rahmenplans zur GA”; laatstgenoemde verlenging werd bij beschikking van de Commissie onder nr. N 642/02 op 1 oktober 2003 goedgekeurd (PB C 284 van 27.11.2003, blz. 2).

(4)  „Investitionszulage für betriebliche Investitionen im Jahr 2004”, goedgekeurd onder nr. N 336/2003 op 10.12.2003 ingevolge de „Investitionszulagengesetzes 1999 in der Fassung der Bekanntmachung vom 11. Oktober 2002 unter Berücksichtigung des Entwurfs des Steueränderungsgesetzes 2003” (PB C 67 van 17.3.2004, blz. 12).

(5)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(6)  NUW Nordbrandenburger Umesterungswerke Verwaltung GmbH is de partneronderneming van NUW.

(7)  Arrest van het HvJEG van 14 november 1984 in zaak 323/82, Intermills/Commissie, Jurispr. 1984, blz. 3808.

(8)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 oktober 2004 in zaak T-137/02, Pollmeier Malchow/Commissie, Jurispr. 2005, blz. II-3541.

(9)  Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004 in zaak C-91/101, Italië/Commissie, Jurispr. 2004, blz. I-4355, punt 54.


BIJLAGE

Ondernemingen van de familie Sauter volgens de door Duitsland verstrekte inlichtingen

Deelnemingen

Bernd Sauter:

33 %

Bernd Sauter:

33 %

Mario Biele:

1 %

 

 

Bernd Sauter:

12 %

Bernd Sauter:

12 %

 

 

 

 

Claus Sauter:

33 %

Claus Sauter:

33 %

Karl-Heinz Reipert:

1 %

 

 

Claus Sauter

12 %

Claus Sauter:

12 %

 

 

 

 

Dr. Georg Pollert:

34 %

Dr. Georg Pollert:

34 %

Daniela Sauter:

74 %

Daniela Sauter:

50 %

Daniela Sauter:

38 %

Daniela Sauter:

38 %

Daniela Sauter:

50 %

Daniela Sauter:

50 %

 

 

 

 

Dr. Georg Pollert:

24 %

Dr. Georg Pollert:

50 %

Marion Sauter:

38 %

Marion Sauter:

38 %

Marion Sauter:

50 %

Marion Sauter:

50 %

Directeuren

Dr. Georg Pollert

Dr. Georg Pollert

Theodor Niesmann

Theodor Niesmann

Dr. Bernd Klotz

Dr. Bernd Klotz

Daniela Sauter & Klaus-Dieter Bettin

Daniela Sauter & Klaus-Dieter Bettin

MUW Mitteldeutsche UmesterungsWerke GmbH & Co. KG

MUW Mitteldeutsche UmesterungsWerke Verwaltungs GmbH

NUW Nordbrandenburger UmesterungsWerke GmbH & Co. KG

NUW Nordbrandenburger UmesterungsWerke Verwaltung GmbH

MBE Mitteldeutsche BioEnergie Verwaltung GmbH

MBE Mitteldeutsche BioEnergie GmbH & Co. KG

NBE Nordbrandenburger BioEnergie Verwaltung GmbH

NBE Nordbrandenburger BioEnergie GmbH & Co. KG

vertegenwoordigd door

MUW Mitteldeutsche UmesterungsWerke GmbH

 

vertegenwoordigd door

NUW Nordbrandenburger Umesterungswerke Verwaltung GmbH

 

 

vertegenwoordigd door

MBE Mitteldeutsche BioEnergie Verwaltung GmbH

 

vertegenwoordigd door

Nordbrandenburger BioEnergie Verwaltung GmbH

Product: Biodiesel

Product: Biodiesel

Product: Biodiesel

Product: Biodiesel

Product: bio-ethanol

Product: bio-ethanol

Product: bio-ethanol

Product: bio-ethanol

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

Omzet:

110 358 000

Omzet:

0

Omzet:

0

Omzet:

0

Omzet:

0

Omzet:

4 104 087

Omzet:

0

Omzet:

12 531 681

Balanstotaal:

73 788 863

Balanstotaal:

48 084

Balanstotaal:

25 085 041

Balanstotaal:

28 000

Balanstotaal:

48 084

Balanstotaal:

60 894 944

Balanstotaal:

36 147

Balanstotaal:

67 919 722

Werknemers:

44

Werknemers:

0

Werknemers:

2

Werknemers:

0

Werknemers:

0

Werknemers:

76

Werknemers:

0

Werknemers:

65

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

Omzet:

120 000 000

Omzet:

0

Omzet:

10 200 000

Omzet:

0

Omzet:

0

Omzet:

26 135 000

Omzet:

0

Omzet:

35 300 000

Balanstotaal:

60 000 000

Balanstotaal:

50 000

Balanstotaal:

48 000 000

Balanstotaal:

32 000

Balanstotaal:

50 000

Balanstotaal:

60 900 000

Balanstotaal:

40.000

Balanstotaal:

70 000 000

Werknemers:

44

Werknemers:

0

Werknemers:

45

Werknemers:

0

Werknemers:

0

Werknemers:

95

Werknemers:

0

Werknemers:

70

Deelnemingen

Bernd Sauter:

40 %

Albertina Sauter:

25 %

Bernd Sauter:

50 %

Bernd Sauter:

50 %

 

 

 

 

 

 

 

 

Claus Sauter:

40 %

Alois Sauter:

25 %

Claus Sauter:

50 %

Claus Sauter:

50 %

Claus Sauter:

100 %

Bernd Sauter:

50 %

Bernd Sauter:

33,33 %

Bernd Sauter:

40 %

Daniela Sauter:

20 %

Bernd Sauter:

25 %

Sauter GmbH:

0 %

 

 

 

 

Claus Sauter:

50 %

Claus Sauter:

33,33 %

Claus Sauter:

20 %

 

 

Claus Sauter:

25 %

 

 

 

 

 

 

 

 

Roland Koch:

33,33 %

Roland Koch:

40 %

Directeuren

Claus Sauter

Bernd Sauter & Alois Sauter

Bernd Sauter

Bernd Sauter

Alois Sauter

Bernd Sauter

Bernd Sauter & Roland Koch

Roland Koch

SBE Swiss BioEnergie AG

Sauter Verpachtung GmbH

Alois Sauter Landesprodukten-Großhandlung GmbH & Co. KG

Sauter GmbH

Compos Entsorgungs GmbH

ALLEN GmbH

Autorkontor Bayern GmbH

Autokontor Vertriebs GmbH

Handel in biogene brandstoffen

Verhuur en verpachting, handel, verwerking en op de markt brengen van duurzame grondstoffen

vertegenwoordigd door Sauter GmbH

Handel in landbouwproducten

Handel in landbouwproducten

Verwijdering van zuiveringsslib en compost

Energieproductie-installaties

Exploitatie van een autobedrijf, handel in voertuigen, transport

Exploitatie van een autobedrijf, handel in voertuigen, transport

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

2004

EUR

Omzet:

41 923 832

Omzet:

99 610 485

Omzet:

5 078 988

Omzet:

0

Omzet:

1 120 786

Omzet:

0

Omzet:

18 203 975

Omzet:

3 400 000

Balanstotaal:

33 947 576

Balanstotaal:

54 695 450

Balanstotaal:

5 938 678

Balanstotaal:

41 790

Balanstotaal:

1 787 142

Balanstotaal:

1 442 219

Balanstotaal:

4 006 114

Balanstotaal:

1 400 000

Werknemers:

4

Werknemers:

61

Werknemers:

37

Werknemers:

0

Werknemers:

4

Werknemers:

0

Werknemers:

32

Werknemers:

7

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

2005

EUR

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

(raming)

Omzet:

172 220 238

Omzet:

25 000 000

Omzet:

4 800 000

Omzet:

0

Omzet:

1 200 000

Omzet:

0

Omzet:

27 000 000

Omzet:

0

Balanstotaal:

95 677 910

Balanstotaal:

55 000 000

Balanstotaal:

5 900 000

Balanstotaal:

43 000

Balanstotaal:

1 800 000

Balanstotaal:

1 100 000

Balanstotaal:

6 000 000

Balanstotaal:

100 000

Werknemers:

7

Werknemers:

50

Werknemers:

37

Werknemers:

0

Werknemers:

4

Werknemers:

0

Werknemers:

60

Werknemers:

0