ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 337

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
5 december 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1783/2006 van de Commissie van 4 december 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1784/2006 van de Commissie van 4 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het gebruik van technische hulpstoffen

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1785/2006 van de Commissie van 4 december 2006 tot vaststelling van bijzondere regels voor het beheer en de verdeling van bepaalde krachtens Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad voor 2007 ingestelde kwantitatieve contingenten voor textielproducten

5

 

*

Verordening (EG) nr. 1786/2006 van de Commissie van 4 december 2006 tot wijziging van de bijlagen III B, IV en VI bij Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad wat betreft textielcontingenten voor 2007

12

 

*

Verordening (EG) nr. 1787/2006 van de Commissie van 4 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 809/2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van reclame betreft

17

 

*

Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof

21

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 17 november 2006 betreffende de ondertekening, namens de Gemeenschap, van een protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (PECA)

33

Protocol inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds (PECA)

34

 

*

Besluit van de Raad van 20 november 2006 betreffende de sluiting van een aanvullend protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (PECA)

43

 

*

Besluit van de Raad van 28 november 2006 betreffende de aanvaarding door de Europese Gemeenschap van Reglement nr. 107 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen van categorie M2 of M3 wat hun algemene constructie betreft ( 1 )

45

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 30 november 2006 tot goedkeuring van de door de lidstaten voor het jaar 2007 ingediende programma’s voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten en van bepaalde TSE’s en ter preventie van zoönoses (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5677)

46

 

*

Beschikking van de Commissie van 30 november 2006 tot goedkeuring van de door Bulgarije en Roemenië voor het jaar 2007 ingediende programma’s voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten en van bepaalde TSE’s en ter preventie van zoönoses, en tot wijziging van Beschikking 2006/687/EG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5702)

57

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/1


VERORDENING (EG) Nr. 1783/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 5 december 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 4 december 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

74,2

204

44,5

999

59,4

0707 00 05

052

139,4

204

74,2

628

163,6

999

125,7

0709 90 70

052

165,3

204

60,8

999

113,1

0805 10 20

388

46,7

999

46,7

0805 20 10

052

63,4

204

55,7

999

59,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

56,1

388

111,5

999

83,8

0805 50 10

052

53,3

388

44,4

528

33,5

999

43,7

0808 10 80

388

59,7

400

100,7

404

99,8

508

80,5

720

45,7

999

77,3

0808 20 50

052

107,8

400

111,9

720

51,2

999

90,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/3


VERORDENING (EG) Nr. 1784/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het gebruik van technische hulpstoffen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (1), inzonderheid op artikel 2, zestiende streepje, derde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ozonafbrekende stof tetrachloorkoolstof (CTC) is als gereguleerde stof opgenomen in groep IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2037/2000 en bijgevolg gelden er krachtens die verordening restricties ten aanzien van het gebruik ervan.

(2)

Rekening houdend met nieuwe informatie en technische ontwikkelingen waarover de Process Agents Task Force van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken heeft gerapporteerd in zijn voortgangsverslag van oktober 2004 (2), hebben de partijen bij het Protocol van Montreal op hun zeventiende vergadering in december 2005 besluit XVII/7 (3) aangenomen. Met name wordt CTC bij besluit XVII/7 aan de herziene tabel A van besluit X/14 toegevoegd als technische hulpstof voor de productie van radioactief gelabelde cyanocobalamine, een geneesmiddel dat wordt gebruikt voor de diagnose van de vermoedelijke oorzaken van vitamine B12-deficiëntie.

(3)

Momenteel is het gebruik van CTC als technische hulpstof bij de productie van radioactief gelabelde cyanocobalamine in de Gemeenschap verboden krachtens Verordening (EG) nr. 2037/2000. Teneinde overeenkomstig bovengenoemd recentelijk vastgesteld besluit uit hoofde van het Protocol van Montreal deze specifieke toepassing toe te staan, dient bijlage VI bij die verordening te worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 2037/2000 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2006.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1366/2006 (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 12).

(2)  Verslag van de Process Agents Task Force, oktober 2004, blz. 17 (http://hq.unep.org/ozone/teap/Reports/PATF/PATF_Report2004.pdf).

(3)  Zeventiende vergadering van de partijen bij het Protocol van Montreal (2005), besluit XVII/7: Lijst van toepassingen van gereguleerde stoffen als technische hulpstoffen (http://hq.unep.org/ozone/Meeting_Documents/mop/17mop/17mop-11.e.pdf).


BIJLAGE

„BIJLAGE VI

Processen waarbij gereguleerde stoffen worden gebruikt als technische hulpstof in de zin van artikel 2, zestiende streepje

a)

Gebruik van tetrachloorkoolstof voor de verwijdering van trichloorstikstof bij de productie van chloor en natriumhydroxide;

b)

gebruik van tetrachloorkoolstof bij de terugwinning van chloor in de afvoergassen bij de productie van chloor;

c)

gebruik van tetrachloorkoolstof bij de vervaardiging van chloorrubber;

d)

gebruik van tetrachloorkoolstof bij de vervaardiging van isobutylacetofenon (ibuprofeen-pijnstiller);

e)

gebruik van tetrachloorkoolstof bij de vervaardiging van polyfenyleentereftalamide;

f)

gebruik van tetrachloorkoolstof bij de productie van radioactief gelabelde cyanocobalamine;

g)

gebruik van chloorfluorkoolstof-11 bij de vervaardiging van dunne synthetische polyolefinevezelfilm;

h)

gebruik van chloorfluorkoolstof-12 bij de fotochemische synthese van perfluorpolyetherpolyperoxide-voorlopers van Z-perfluorpolyethers en bifunctionele derivaten;

i)

gebruik van chloorfluorkoolstof-113 bij de reductie van het tussenproduct perfluorpolyetherpolyperoxide voor de productie van perfluorpolyetherdiesters;

j)

gebruik van chloorfluorkoolstof-113 bij de vervaardiging van hoogwaardige perfluorpolyetherdiolen;

k)

gebruik van tetrachloorkoolstof bij de productie van cyclodime;

l)

gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen bij de onder a) tot en met k) genoemde processen ter vervanging van chloorfluorkoolstoffen of tetrachloorkoolstof.”


5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/5


VERORDENING (EG) nr. 1785/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2006

tot vaststelling van bijzondere regels voor het beheer en de verdeling van bepaalde krachtens Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad voor 2007 ingestelde kwantitatieve contingenten voor textielproducten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielproducten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling (1), en met name op artikel 17, leden 3 en 6, en artikel 21, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 517/94 zijn kwantitatieve restricties ingesteld voor de invoer van bepaalde textielproducten van oorsprong uit bepaalde derde landen, die worden toegewezen in chronologische volgorde van binnenkomst van de kennisgevingen van de lidstaten.

(2)

Overeenkomstig de genoemde verordening is het in bepaalde omstandigheden mogelijk om bij de toewijzing van hoeveelheden andere methoden toe te passen, het contingent in tranches te verdelen of een aandeel van een specifiek kwantitatief maximum te reserveren voor aanvragen die door bewijzen van eerdere invoerprestaties worden gestaafd.

(3)

Om de continuïteit van het handelsverkeer niet te verstoren dienen de regels voor het beheer van de kwantitatieve contingenten voor 2007 vóór aanvang van het contingentjaar te worden aangepast.

(4)

De in voorgaande jaren goedgekeurde maatregelen, zoals die vervat in Verordening (EG) nr. 2038/2005 van de Commissie van 14 december 2005 tot vaststelling van bijzondere regels voor het beheer en de verdeling van bepaalde krachtens Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad (2) voor 2006 ingestelde kwantitatieve contingenten voor textielproducten, hebben tot een bevredigend resultaat geleid, en het is derhalve passend soortgelijke regels goed te keuren voor 2007.

(5)

Om aan de behoeften van een zo groot mogelijk aantal bedrijven te voldoen, verdient het aanbeveling de methode van toewijzing op grond van de chronologische volgorde van binnenkomst van de kennisgevingen van de lidstaten flexibeler te maken door de hoeveelheden die op grond van deze methode per bedrijf kunnen worden toegewezen tot een maximumhoeveelheid te beperken.

(6)

Om de continuïteit van het handelsverkeer zo veel mogelijk te waarborgen en om een doelmatig beheer van de contingenten mogelijk te maken, is het wenselijk toe te staan dat bedrijven een eerste aanvraag voor een invoervergunning voor 2007 indienen voor de hoeveelheid producten die zij in 2006 hebben ingevoerd.

(7)

Met het oog op een optimale benutting van de contingenten dient te worden bepaald dat elk bedrijf, na gebruik van ten minste 50 % van een vergunning, een nieuwe aanvraag voor een vergunning kan indienen voor een bijkomende hoeveelheid, voor zover het contingent niet is uitgeput.

(8)

Met het oog op een goed beheer van de contingenten is het dienstig de geldigheidsduur van de invoervergunningen vast te stellen op negen maanden vanaf de datum van afgifte, met dien verstande dat zij niet langer geldig zijn dan tot het einde van het jaar. De lidstaten geven de invoervergunningen pas af nadat zij van de Commissie hebben vernomen dat hoeveelheden beschikbaar zijn, en uitsluitend indien het betrokken bedrijf het bestaan van een contract kan aantonen en, bij afwezigheid van een specifieke verklaring van het tegendeel, schriftelijk verklaart dat het binnen de Gemeenschap niet reeds eerder op grond van deze verordening een invoervergunning voor de betrokken categorie en het betrokken land heeft verkregen. De bevoegde nationale autoriteiten mogen de geldigheidsduur van vergunningen echter op verzoek van de betrokken importeurs verlengen met drie maanden, doch uiterlijk tot en met 31 maart 2008, indien de vergunningen op de datum van de aanvraag van de verlenging reeds voor ten minste 50 % zijn benut.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het textielcomité dat is opgericht krachtens artikel 25 van Verordening (EG) nr. 517/94,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze verordening beoogt regels vast te stellen voor het beheer van kwantitatieve contingenten voor de invoer van bepaalde textielproducten, genoemd in de bijlagen III B en IV bij Verordening (EG) nr. 517/94, voor 2007.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde contingenten worden toegewezen in chronologische volgorde van binnenkomst van de kennisgevingen van de lidstaten bij de Commissie. In deze kennisgevingen zijn de hoeveelheden aangegeven die de bedrijven hebben aangevraagd en die per bedrijf de in bijlage I aangegeven maximumhoeveelheden niet mogen overschrijden.

De maximumhoeveelheden zijn echter niet van toepassing op bedrijven die, ten overstaan van de bevoegde nationale autoriteiten bij hun eerste aanvraag voor 2007, aan de hand van de hun in 2006 verleende invoervergunningen, kunnen aantonen, uit het betrokken derde land een grotere hoeveelheid van dezelfde categorie producten te hebben ingevoerd dan bovenbedoelde maximumhoeveelheid voor die categorie.

Voor die bedrijven kan de hoeveelheid die door de bevoegde autoriteiten kan worden toegestaan, binnen de grenzen van de beschikbare hoeveelheden, niet hoger zijn dan de in 2006 uit hetzelfde derde land ingevoerde hoeveelheid van dezelfde categorie.

Artikel 3

Een importeur die reeds 50 % van de hem op grond van deze verordening toegewezen hoeveelheid heeft benut, kan een nieuwe aanvraag indienen voor de invoer van producten van dezelfde categorie en uit hetzelfde land van oorsprong, voor hoeveelheden die de in bijlage I genoemde maximumhoeveelheden niet overschrijden.

Artikel 4

1.   De in bijlage II opgenomen bevoegde nationale autoriteiten kunnen de Commissie in kennis stellen van de hoeveelheden waarvoor aanvragen voor invoervergunningen worden ingediend, met ingang van 4 januari 2007, 10.00 uur.

Met de in de eerste alinea vastgestelde tijd wordt plaatselijke tijd in Brussel bedoeld.

2.   De bevoegde nationale autoriteiten geven de invoervergunningen pas af nadat zij van de Commissie hebben vernomen dat hoeveelheden voor invoer beschikbaar zijn, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 517/94.

Zij geven de invoervergunningen slechts af indien het betrokken bedrijf:

a)

het bestaan kan aantonen van een contract voor de levering van de goederen, en

b)

schriftelijk verklaart, voor de betrokken categorie en het betrokken land:

i)

niet reeds een vergunning te hebben gekregen krachtens deze verordening, dan wel

ii)

een vergunning te hebben gekregen krachtens deze verordening, maar deze voor tenminste 50 % heeft opgebruikt.

3.   De invoervergunningen zijn vanaf de datum van afgifte negen maanden geldig, echter uiterlijk tot en met 31 december 2007.

De bevoegde nationale autoriteiten kunnen echter, op verzoek van de betrokken importeur, de geldigheidsduur van een vergunning verlengen met drie maanden, indien de vergunning op het moment van de aanvraag voor verlenging voor ten minste 50 % was benut. Een dergelijke verlenging verstrijkt in geen geval later dan 31 maart 2008.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 67 van 10.3.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 931/2005 van de Commissie (PB L 162 van 23.6.2005, blz. 37).

(2)  PB L 328 van 15.12.2005, blz. 27.


BIJLAGE I

Maximumhoeveelheden bedoeld in de artikelen 2 en 3

Land

Categorie

Eenheid

Maximum

Noord-Korea

1

kilogram

10 000

2

kilogram

10 000

3

kilogram

10 000

4

stuks

10 000

5

stuks

10 000

6

stuks

10 000

7

stuks

10 000

8

stuks

10 000

9

kilogram

10 000

12

paar

10 000

13

stuks

10 000

14

stuks

10 000

15

stuks

10 000

16

stuks

10 000

17

stuks

10 000

18

kilogram

10 000

19

stuks

10 000

20

kilogram

10 000

21

stuks

10 000

24

stuks

10 000

26

stuks

10 000

27

stuks

10 000

28

stuks

10 000

29

stuks

10 000

31

stuks

10 000

36

kilogram

10 000

37

kilogram

10 000

39

kilogram

10 000

59

kilogram

10 000

61

kilogram

10 000

68

kilogram

10 000

69

stuks

10 000

70

stuks

10 000

73

stuks

10 000

74

stuks

10 000

75

stuks

10 000

76

kilogram

10 000

77

kilogram

5 000

78

kilogram

5 000

83

kilogram

10 000

87

kilogram

10 000

109

kilogram

10 000

117

kilogram

10 000

118

kilogram

10 000

142

kilogram

10 000

151A

kilogram

10 000

151B

kilogram

10 000

161

kilogram

10 000

Republiek Montenegro, Kosovo (1)

1

kilogram

20 000

2

kilogram

20 000

2a

kilogram

10 000

3

kilogram

10 000

5

stuks

10 000

6

stuks

10 000

7

stuks

10 000

8

stuks

10 000

9

kilogram

10 000

15

stuks

10 000

16

stuks

10 000

67

kilogram

10 000


(1)  Zoals omschreven in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.


BIJLAGE II

Lijst van bureaus die vergunningen afgeven als bedoeld in artikel 4

1.

Oostenrijk

Bundesministerium für Wirtschaft und Arbeit

Außenwirtschaftsadministration

Abteilung C2/2

Stubenring 1

A-1011 Wien

Tel. (43-1) 711 00-0

Fax (43-1) 711 00-8386

2.

België

FOD Economie, KMO,

Middenstand en Energie

Economisch Potentieel

KBO-Beheerscel — Vergunningen

Leuvenseweg 44

B-1000 Brussel

Tel. (32-2) 548 64 69

Fax (32-2) 548 65 70

SPF économie, PME, classes moyennes et énergie

Potentiel économique

Cellule de gestion BCE — Licences

Rue de Louvain 44

B-1000 Bruxelles

Tel. (32-2) 548 64 69

Fax (32-2) 548 65 70

3.

Bulgarije

Министерство на икономиката и енергетиката

Дирекция „Регистриране, лицензиране и контрол“ ул. „Славянска“ № 8

1052 София

Република България

Tel.

(359) 29 40 7008 / (359) 29 40 7673 / (359) 29 40 7800

Fax

(359) 29 81 5041 / (359) 29 80 4710 / (359) 29 88 3654

4.

Cyprus

Ministry of Commerce, Industry and Tourism

Trade Department

6 Andrea Araouzou Str.

1421 Nicosia

Tel. (357) 2 867100

Fax (357) 2 375120

5.

Tsjechië

Ministerstvo průmyslu a obchodu

Licenční správa

Na Františku 32

110 15 Praha 1

Tel. (420) 224 907 111

Fax (420) 224 212 133

6.

Denemarken

Erhvervs- og Byggestyrelsen

Økonomi- og Erhvervsministeriet

Vejlsøvej 29

DK-8600 Silkeborg

Tel. (45) 35 46 64 30

Fax (45) 35 46 64 01

7.

Estland

Majandus- ja Kommunikatsiooniministeerium

Harju 11

15072 Tallinn

Tel. (372) 6256 400

Fax (372) 6313 660

8.

Finland

Tullihallitus

Erottajankatu 2

FIN-00101 Helsinki

Tel. (358-9) 61 41

Fax (358-20) 492 28 52

9.

Frankrijk

Ministère de l'économie, des finances et de l'industrie

Direction générale de l'industrie, des technologies de l'information et des postes

Service des industries manufacturières (SIM)

Mission Textile-Importations

Le Bervil

12, rue Villiot

F-75572 Paris Cedex 12

Tel. (33) 144 87 17 17

Fax (33) 153 44 91 81

10.

Duitsland

Bundesamt für Wirtschaft und Ausfuhrkontrolle (BAFA)

Frankfurter Str. 29—35

D-65760 Eschborn

Tel. (49-61 96) 9 08-0

Fax (49-61 96) 9 42 26

11.

Griekenland

Υπουργείο Οικονομίας & Οικονομικών

Γενική Διεύθυνση Διεθνούς Οικονομικής Πολιτικής

Διεύθυνση Καθεστώτων Εισαγωγών-Εξαγωγών, Εμπορικής

Άμυνας

Κορνάρου 1

GR-105 63 Αθήνα

Tel. (30210) 328 6021-22

Fax (30210) 328 6094

12.

Hongarije

Magyar Kereskedelmi Engedélyezési Hivatal

H-1024 Budapest

Margit krt. 85.

Postafiók: 1537 Budapest Pf. 345.

Tel. (36-1) 336 7300

Fax (36-1) 1 336 7302

13.

Ierland

Department of Enterprise, Trade and Employment

Internal Market

Kildare Street

IRL-Dublin 2

Tel. (353 1) 631 21 21

Fax (353 1) 631 28 26

14.

Italië

Ministero del Commercio con l'estero

Direzione generale per la politica commerciale e per la gestione del regime degli scambi

DIV. III

Viale America, 341

I-00144 Roma

Tel. (39) 06 59 64 75 17, 06 59 93 22 02/22 15

Fax (39) 06 59 93 22 35/22 63

Telex (39) 06 59 64 75 31

15.

Letland

Ekonomikas ministrija

Brīvības iela 55

LV-1519 Rīga

Tel. (371) 701 3006

Fax (371) 728 0882

16.

Litouwen

Lietuvos Respublikos ūkio ministerija

Gedimino pr. 38/2

LT-01104 Vilnius

Tel. (370-5) 262 87 50 / (370-5) 261 94 88

Fax (370-5) 262 39 74

17.

Luxemburg

Ministère des affaires étrangères

Office des licences

Boîte postale 113

L-2011 Luxembourg

Tel. (352) 47 82 371

Fax (352) 46 61 38

18.

Malta

Ministry for Competitiveness and Communication

Commerce Division, Trade Services Directorate Lascaris

Valletta CMR02 Malta

Tel. (356) 21 237 112

Fax (356) 21 237 900

19.

Nederland

Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer

Engelse Kamp 2

Postbus 30003

NL-9700 RD Groningen

Tel. (31 50) 523 91 11

Fax (31 50) 523 22 10

20.

Polen

Ministerstwo Gospodarki

Pl. Trzech Krzyży 3/5

00-950 Warszawa

Tel. (48-22) 693 55 53

Fax (48-22) 693 40 21

21.

Portugal

Ministério das Finanças

Direcção-Geral das Alfândegas e dos Impostos Especiais sobre o Consumo

Rua Terreiro do Trigo

Edifício da Alfândega

PT-1149-060 LISBOA

Tel. (351-1) 218 814 263

Fax (351-1) 218 814 261

E-mail: dsl@dgaiec.min-financas.pt

22.

Roemenië

Ministerul Economiei și Comerțului

Direcția Generală Politici Comerciale

Str. Ion Câmpineanu nr. 16

București, Sector 1

Cod poștal 010036

Tel. (40) 21 315 00 81

Fax (40) 21 315 04 54

E-mail: clc@dce.gov.ro

23.

Slowakije

Ministerstvo hospodárstva SR

Oddelenie licencií

Mierová 19

827 15 Bratislava

Slovenská republika

Tel. (421-2) 48 54 20 21/ (421-2) 48 54 71 19

Fax (421-2) 43 42 39 19

24.

Slovenië

Ministrstvo za finance

Carinska uprava Republike Slovenije

Carinski urad Jesenice

Center za TARIC in kvote

Spodnji Plavž 6c

SI-4270 Jesenice

Tel. (386-4) 297 44 70

Fax (386-4) 297 44 72

E-mail: taric.cuje@gov.si

25.

Spanje

Ministerio de Industria, Turismo y Comercio

Secretaría General de Comercio Exterior

Paseo de la Castellana 162

E-28046 Madrid

Tel. (34) 913 49 38 17, (34) 913 49 37 48

Fax (34) 915 63 18 23, (34) 913 49 38 31

26.

Zweden

National Board of Trade (Kommerskollegium)

Box 6803

S-113 86 Stockholm

Tel. (46-8) 690 48 00

Fax (46-8) 30 67 59

27.

Verenigd Koninkrijk

Department of Trade and Industry

Import Licensing Branch

Queensway House

West Precinct

Billingham

UK TS23 2NF

Tel. (44 1642) 36 43 33, 36 43 34

Fax (44 1642) 53 35 57


5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/12


VERORDENING (EG) Nr. 1786/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2006

tot wijziging van de bijlagen III B, IV en VI bij Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad wat betreft textielcontingenten voor 2007

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielproducten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling (1), en met name op artikel 5, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 517/94 stelt de jaarlijkse kwantitatieve maxima vast voor bepaalde textielproducten van oorsprong uit Montenegro, Kosovo (2) en Noord-Korea.

(2)

Met ingang van 1 januari 2007 telt de Europese Unie twee nieuwe lidstaten: Roemenië en Bulgarije. Artikel 6, lid 7, van de Toetredingsakte bepaalt dat de door de Gemeenschap toegepaste kwantitatieve beperkingen op de invoer van textielproducten en kleding worden aangepast om rekening te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten tot de Gemeenschap. De kwantitatieve beperkingen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde textielproducten uit derde landen in de uitgebreide Gemeenschap, moeten bijgevolg worden aangepast om de invoer in de twee nieuwe lidstaten te dekken. Dit vereist wijziging van bepaalde bijlagen bij Verordening (EG) nr. 517/94.

(3)

Om te vermijden dat de uitbreiding beperkende gevolgen voor de handel heeft, is het dienstig voor de wijziging van de hoeveelheden een methode te gebruiken die bij de aanpassing van de nieuwe contingenten rekening houdt met de traditionele invoer in de nieuwe lidstaten. Een formule, bestaande uit het gemiddelde van de invoer in de twee nieuwe lidstaten van oorsprong uit derde landen over de laatste drie jaar, geeft een adequaat beeld van die historische handelsstromen. Omdat Montenegro op 3 juni 2006 onafhankelijk is geworden, beschikt de Commissie niet over afzonderlijke cijfers betreffende de handelsstroom tussen Montenegro en Kosovo enerzijds en de nieuwe lidstaten anderzijds. Daarom zijn de nieuwe contingenten vastgesteld aan de hand van het meest geschikte criterium daarvoor, namelijk de bevolkingsomvang van de twee nieuwe lidstaten. In beide gevallen is er een groeipercentage bij opgeteld.

(4)

De bijlagen III B, IV en VI bij Verordening (EG) nr. 517/94 moeten dan ook worden aangepast zodat de toepasselijke contingenten voor het jaar 2007 erin zijn opgenomen. De gedetailleerde regels voor de toewijzing van contingenten voor 2007 zijn die welke zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1785/2006 van de Commissie (3) inzake het beheer van krachtens Verordening (EG) nr. 517/94 voor 2007 ingestelde kwantitatieve contingenten voor textielproducten.

(5)

Alle bepalingen van Verordening (EG) nr. 517/94 zijn van toepassing op de invoer in de nieuwe lidstaten. Verordening (EG) nr. 517/94 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Textielcomité dat is ingesteld bij artikel 25 van Verordening (EG) nr. 517/94,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen III B, IV en VI bij Verordening (EG) nr. 517/94 worden vervangen overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 67 van 10.3.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 931/2005 van de Commissie (PB L 162 van 23.6.2005, blz. 37).

(2)  Zoals gedefinieerd in Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.

(3)  Zie bladzijde 5 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

De bijlagen III B, IV en VI bij Verordening (EG) nr. 517/94 worden als volgt gewijzigd:

1.

Bijlage III B wordt vervangen door:

„BIJLAGE III B

Jaarlijkse kwantitatieve maxima van de Gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, vierde streepje

Republiek Montenegro, Kosovo (1)

Categorie

Eenheid

Hoeveelheid

1

ton

631

2

ton

765

2a

ton

173

3

ton

84

5

1 000 stuks

356

6

1 000 stuks

191

7

1 000 stuks

104

8

1 000 stuks

297

9

ton

78

15

1 000 stuks

148

16

1 000 stuks

75

67

ton

65

2.

Bijlage IV wordt vervangen door:

„BIJLAGE IV

Jaarlijkse kwantitatieve maxima van de Gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1

Noord-Korea

Categorie

Eenheid

Hoeveelheid

1

ton

128

2

ton

153

3

ton

117

4

1 000 stuks

289

5

1 000 stuks

189

6

1 000 stuks

218

7

1 000 stuks

101

8

1 000 stuks

302

9

ton

71

12

1 000 paar

1 308

13

1 000 stuks

1 509

14

1 000 stuks

154

15

1 000 stuks

175

16

1 000 stuks

88

17

1 000 stuks

61

18

ton

61

19

1 000 stuks

411

20

ton

142

21

1 000 stuks

3 416

24

1 000 stuks

263

26

1 000 stuks

176

27

1 000 stuks

289

28

1 000 stuks

286

29

1 000 stuks

120

31

1 000 stuks

293

36

ton

96

37

ton

394

39

ton

51

59

ton

466

61

ton

40

68

ton

120

69

1 000 stuks

184

70

1 000 stuks

270

73

1 000 stuks

149

74

1 000 stuks

133

75

1 000 stuks

39

76

ton

120

77

ton

14

78

ton

184

83

ton

54

87

ton

8

109

ton

11

117

ton

52

118

ton

23

142

ton

10

151A

ton

10

151B

ton

10

161

ton

152”

3.

Bijlage VI wordt vervangen door:

„BIJLAGE VI

PASSIEVE VEREDELING

Jaarlijkse kwantitatieve maxima van de Gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2

Republiek Montenegro, Kosovo (2)

Categorie

Eenheid

Hoeveelheid

5

1 000 stuks

403

6

1 000 stuks

1 196

7

1 000 stuks

588

8

1 000 stuks

1 325

15

1 000 stuks

691

16

1 000 stuks

369


(1)  Zoals gedefinieerd in Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.”

(2)  Zoals gedefinieerd in Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.”


5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/17


VERORDENING (EG) Nr. 1787/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 809/2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van reclame betreft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (1), en met name op artikel 7, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (2) bepaalt dat ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen en waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat zijn toegelaten, voor elk boekjaar, beginnend op of na 1 januari 2005, hun geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen overeenkomstig goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen, die thans gewoonlijk International Financial Reporting Standards („IFRS”) worden genoemd.

(2)

Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van reclame betreft (3) schrijft voor dat de historische financiële informatie die door uitgevende instellingen uit derde landen in prospectussen voor de aanbieding van effecten aan het publiek of voor de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt wordt verstrekt, moet zijn opgesteld conform op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS, dan wel overeenkomstig nationale standaarden voor jaarrekeningen van een derde land welke gelijkwaardig zijn aan eerstgenoemde standaarden. Indien de historische financiële informatie niet in overeenstemming met dergelijke standaarden is opgesteld, moet deze in de vorm van aangepaste financiële overzichten in het prospectus worden gepresenteerd.

(3)

Artikel 35 van Verordening (EG) nr. 809/2004 bevat evenwel overgangsbepalingen op grond waarvan uitgevende instellingen uit derde landen in een beperkt aantal gevallen worden vrijgesteld van de verplichting tot aanpassing van historische financiële informatie die niet is opgesteld conform de IFRS of overeenkomstig standaarden voor jaarrekeningen van een derde land welke gelijkwaardig zijn aan de IFRS. Krachtens deze overgangsbepalingen is de verplichting tot aanpassing van historische financiële informatie niet van toepassing op alle prospectussen die vóór 1 januari 2007 gedeponeerd zijn door een uitgevende instelling uit een derde land die bij de opstelling van haar historische financiële informatie gebruik heeft gemaakt van internationaal aanvaarde standaarden of van de nationale standaarden voor jaarrekeningen van een derde land, en waarvan vóór die datum effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. In laatstgenoemd geval moet de historische financiële informatie, indien deze geen getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van de uitgevende instelling, ook vergezeld gaan van de gedetailleerdere of aanvullende informatie die noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat wel een getrouw beeld wordt gegeven.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 809/2004 in de huidige formulering zullen deze overgangsbepalingen niet meer gelden voor na 1 januari 2007 gedeponeerde prospectussen, hetgeen inhoudt dat niet conform de IFRS of gelijkwaardige standaarden van derde landen gepresenteerde historische financiële informatie zal moeten worden aangepast.

(5)

Sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1606/2002 hebben tal van landen de IFRS rechtstreeks in hun nationale standaarden voor jaarrekeningen overgenomen. Dit toont duidelijk aan dat de verwezenlijking van een van de doelstellingen van deze verordening — namelijk het aanmoedigen van een voortgaande onderlinge afstemming van standaarden voor jaarrekeningen zodat de IFRS internationaal worden aanvaard en tot waarlijk wereldwijde standaarden uitgroeien — zich aan het voltrekken is. Het is derhalve aangewezen dat aan uitgevende instellingen uit derde landen ontheffing wordt verleend van de verplichting om conform nationale standaarden voor jaarrekeningen opgestelde historische financiële informatie aan te passen, dan wel om een beschrijving van de verschillen te geven zoals bedoeld in artikel 1, punt 2, lid 5 bis, van deze verordening, mits deze informatie overeenkomstig IAS 1 „Presentatie van de jaarrekening” een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring bevat dat zij in overeenstemming met de IFRS is opgesteld.

(6)

In zijn in juni 2005 uitgebracht advies was het bij Besluit 2001/527/EG van de Commissie (4) ingestelde Comité van Europese effectenregelgevers („CEER”) van oordeel dat de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen (Generally Accepted Accounting Principles — „GAAP”) van Canada, Japan en de Verenigde Staten elk in hun geheel genomen gelijkwaardig zijn aan de op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde IFRS, onder voorbehoud van corrigerende maatregelen, zoals het verstrekken van aanvullende informatie en, in sommige gevallen, aanvullende financiële overzichten.

(7)

In januari 2005 hebben de Accounting Standards Board of Japan („ASBJ”) en de International Accounting Standards Board („IASB”) bekendgemaakt dat zij overeengekomen waren een gezamenlijk project op te zetten om de verschillen tussen de IFRS en de Japanse GAAP te verminderen en in maart 2005 hebben zij een aanvang gemaakt met een gezamenlijk werkprogramma met het oog op de afstemming van de Japanse GAAP op de IFRS. In januari 2006 heeft de Accounting Standards Board of Canada publiekelijk bekendgemaakt dat het zijn bedoeling is voor vennootschappen op één enkel samenstel van mondiaal aanvaarde hoogwaardige standaarden over te stappen, waarbij hij tot de conclusie is gekomen dat dit doel het best kan worden bereikt door de Canadese standaarden voor jaarrekeningen binnen de vijf jaar op de IFRS af te stemmen. In februari 2006 hebben de IASB en de US Financial Accounting Standards Board een memorandum van overeenstemming gepubliceerd met een werkprogramma om tot een onderlinge afstemming tussen de IFRS en de US GAAP te komen; met dit werkprogramma wordt beoogd om uiterlijk in 2009 een van de voorwaarden van de US Securities and Exchange Commission (SEC) te vervullen waaraan moet worden voldaan voordat de SEC het aanpassingsvereiste afschaft voor bij de SEC geregistreerde buitenlandse uitgevende instellingen die van de IFRS gebruikmaken.

(8)

Het is evenwel van belang dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving overeenkomstig de op beginselen gebaseerde IFRS bewaard blijft, dat de IFRS consequent worden toegepast, dat adequate rechtszekerheid wordt geboden aan ondernemingen en beleggers en dat EU-ondernemingen overal ter wereld op een gelijke behandeling van hun financiële overzichten kunnen rekenen. In de toekomst dient de toetsing van de gelijkwaardigheid te geschieden op basis van zowel een gedetailleerde technische en objectieve analyse van de verschillen tussen de IFRS en de standaarden voor jaarrekeningen van derde landen als de concrete toepassing van deze standaarden in vergelijking met de IFRS. De voortgang van het afstemmingsproces dient nauwlettend te worden gevolgd voordat een beslissing over de gelijkwaardigheid van de standaarden wordt getroffen.

(9)

In het licht van de inspanningen die de opstellers van standaarden voor jaarrekeningen van Canada, Japan en de Verenigde Staten zich hebben getroost om hun standaarden op de IFRS af te stemmen, is het aangewezen om de geldigheidsduur van de in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 809/2004 vervatte overgangsbepalingen op grond waarvan uitgevende instellingen uit derde landen zijn vrijgesteld van de verplichting om conform de standaarden voor jaarrekeningen van Canada, Japan of de Verenigde Staten opgestelde historische financiële informatie aan te passen, dan wel een beschrijving van de verschillen te geven (naar gelang van het geval), te verlengen met een periode van maximaal twee jaar, tijdens welke opstellers van standaarden en regelgevers actief met elkaar van gedachten wisselen, het afstemmingsproces voortduurt en het voortgangsverslag wordt voltooid.

(10)

Hoewel tal van landen de IFRS rechtstreeks in hun nationale GAAP hebben overgenomen, zijn er andere landen die hun nationale GAAP over een bepaalde periode op de IFRS afstemmen. In het licht hiervan is het aangewezen om gedurende een overgangsperiode van ten hoogste twee jaar ook uitgevende instellingen uit dergelijke derde landen vrij te stellen van de verplichting om historische financiële informatie aan te passen, dan wel een beschrijving van de verschillen te geven (naar gelang van het geval), mits de verantwoordelijke nationale autoriteit een publieke toezegging in deze zin heeft gedaan en een werkprogramma heeft opgesteld. Teneinde ervoor te zorgen dat deze vrijstelling alleen geldt in gevallen waarin aan bovenvermelde voorwaarden is voldaan, dienen uitgevende instellingen uit derde landen verplicht te zijn ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan te tonen dat hun nationale autoriteit een publieke toezegging heeft gedaan en een werkprogramma heeft opgesteld. Teneinde de consistentie binnen de Gemeenschap te waarborgen, dient het CEER de toetsing door de bevoegde autoriteiten of met betrekking tot de GAAP van afzonderlijke derde landen aan deze voorwaarden is voldaan, te coördineren.

(11)

Gedurende deze periode van twee jaar dient de Commissie niet alleen met de autoriteiten van de betrokken derde landen actief van gedachten te wisselen, maar ook nauwlettend de vooruitgang te volgen die wordt geboekt bij de onderlinge afstemming tussen de IFRS en de GAAP van Canada, Japan, de Verenigde Staten en andere derde landen die een afstemmingsprogramma hebben opgesteld, teneinde erop toe te zien dat zij in staat is ten minste zes maanden vóór 1 januari 2009 over de gelijkwaardigheid te beslissen. Voorts dient de Commissie actief te controleren in hoeverre de autoriteiten uit de betrokken derde landen vorderingen maken bij hun werkzaamheden om ervoor te zorgen dat uitgevende instellingen uit de Gemeenschap die zich op de financiële markten van een dergelijk derde land begeven, hun overeenkomstig de IFRS opgestelde financiële overzichten niet meer hoeven aan te passen. Aan het eind van de extra overgangsperiode zal de Commissie moeten beslissen dat uitgevende instellingen uit de Gemeenschap en uit niet-EU-landen op gelijke voet dienen te staan.

(12)

De Commissie dient het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de vorderingen die bij de afschaffing van de aanpassingsverplichtingen en bij het afstemmingsproces zijn gemaakt. De Commissie dient het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement dan ook vóór 1 april 2007 in kennis te stellen van het tijdschema dat de nationale autoriteiten voor de financiële verslaggeving van Canada, Japan en de Verenigde Staten voor de onderlinge afstemming hebben opgesteld. Voorts dient de Commissie vóór 1 april 2008 en na raadpleging van het CEER aan het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement verslag uit te brengen over de toetsing van de GAAP van derde landen waarvan gebruik wordt gemaakt door uitgevende instellingen die niet verplicht zijn historische financiële informatie aan te passen die is opgenomen in een prospectus dat op of na 1 januari 2009 bij een bevoegde autoriteit is gedeponeerd, dan wel daarin een beschrijving van de verschillen te geven (naar gelang van het geval). Ten slotte dient de Commissie vóór 1 januari 2008 na passend overleg met het CEER te zorgen voor een definitie van gelijkwaardigheid aan de hand waarvan op basis van een daartoe opgezet mechanisme wordt uitgemaakt of de GAAP van derde landen gelijkwaardig zijn aan de IFRS.

(13)

Het verdient derhalve aanbeveling artikel 35 van Verordening (EG) nr. 809/2004 zodanig te wijzigen dat uitgevende instellingen uit derde landen in de bovenbeschreven gevallen gedurende een maximumtermijn van twee jaar niet verplicht zijn historische financiële informatie aan te passen, dan wel een beschrijving van de verschillen te geven (naar gelang van het geval), zodat verder overleg kan plaatsvinden. In alle andere gevallen dienen uitgevende instellingen uit derde landen verplicht te zijn hun historische financiële informatie die is opgenomen in een prospectus dat op of na 1 januari 2007 is gedeponeerd, aan de goedgekeurde IFRS aan te passen, dan wel daarin een beschrijving van de verschillen te geven (naar gelang van het geval).

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 35 van Verordening (EG) nr. 809/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Lid 5 komt als volgt te luiden:

„5.   Onverminderd lid 5 bis presenteren uitgevende instellingen uit derde landen zoals bedoeld in de leden 3 en 4, hun historische financiële informatie overeenkomstig de ingevolge Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen, dan wel overeenkomstig nationale standaarden voor jaarrekeningen van een derde land welke gelijkwaardig zijn aan eerstgenoemde standaarden. Indien deze historische financiële informatie niet met dergelijke standaarden in overeenstemming is, moet zij worden gepresenteerd in de vorm van aangepaste financiële overzichten.”.

2)

De volgende leden 5 bis, 5 ter, 5 quater, 5 quinquies en 5 sexies worden ingevoegd:

„5 bis.   Uitgevende instellingen uit derde landen zijn niet onderworpen aan een vereiste uit hoofde van bijlage I, rubriek 20.1, bijlage IV, rubriek 13.1, bijlage VII, rubriek 8.2, bijlage X, rubriek 20.1, of bijlage XI, rubriek 11.1, om historische financiële informatie aan te passen dan wel aan een vereiste uit hoofde van bijlage VII, rubriek 8.2 bis, bijlage IX, rubriek 11.1, of bijlage X, rubriek 20.1 bis, om een beschrijving te geven van de verschillen tussen de ingevolge Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen en de boekhoudkundige beginselen overeenkomstig welke dergelijke informatie is opgesteld, in een prospectus dat vóór 1 januari 2009 bij een bevoegde autoriteit is gedeponeerd, wanneer aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

overeenkomstig IAS 1 „Presentatie van de jaarrekening” bevat de toelichting bij de financiële overzichten die deel uitmaken van de historische financiële informatie, een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring dat de gehanteerde standaarden met de International Financial Reporting Standards in overeenstemming zijn;

b)

de historische financiële informatie is opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika;

c)

de historische financiële informatie is opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van een ander derde land dan Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika en er is aan alle volgende voorwaarden voldaan:

i)

de autoriteit van het derde land die voor de nationale standaarden voor jaarrekeningen in kwestie verantwoordelijk is, heeft vóór het begin van het boekjaar waarin het prospectus is gedeponeerd, publiekelijk toegezegd deze standaarden op de International Financial Reporting Standards te zullen afstemmen;

ii)

de betrokken autoriteit heeft een werkprogramma opgesteld waaruit de intentie blijkt om vóór 31 december 2008 voortgang te maken met de onderlinge afstemming;

iii)

de uitgevende instelling verstrekt bewijsstukken die de bevoegde autoriteit ervan overtuigen dat aan de onder i) en ii) gestelde voorwaarden is voldaan.

5 ter.   Uiterlijk op 1 april 2007 brengt de Commissie aan het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement een eerste verslag uit met het tijdschema van de werkzaamheden die de autoriteiten die in de Verenigde Staten, Japan en Canada voor de nationale standaarden voor jaarrekeningen verantwoordelijk zijn, voornemens zijn te verrichten om de onderlinge afstemming tussen de IFRS en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van hun land te bewerkstelligen.

De Commissie ziet nauwlettend toe op en stelt het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement regelmatig in kennis van de vorderingen die zijn gemaakt bij de onderlinge afstemming tussen de International Financial Reporting Standards en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van Canada, Japan en de Verenigde Staten van Amerika en bij de afschaffing van de aanpassingsvereisten die in deze landen voor uitgevende instellingen uit de Gemeenschap gelden. Zij stelt het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement er met name onmiddellijk van in kennis indien bij dit proces geen bevredigende vooruitgang wordt geboekt.

5 quater.   Tevens stelt de Commissie het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement regelmatig in kennis van het verloop van de gedachtewisselingen tussen de regelgevers, alsook van de vorderingen die zijn gemaakt bij de onderlinge afstemming tussen de International Financial Reporting Standards en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van de in lid 5 bis, onder c), bedoelde derde landen en bij de afschaffing van eventuele aanpassingsvereisten. Zij stelt het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement er met name onmiddellijk van in kennis indien bij dit proces geen bevredigende vooruitgang wordt geboekt.

5 quinquies.   De Commissie voldoet aan de in de leden 5 ter en 5 quater neergelegde verplichtingen, opent en onderhoudt een periodieke dialoog met de autoriteiten van derde landen en brengt uiterlijk op 1 april 2008 aan het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Europees Parlement verslag uit over de vorderingen die zijn gemaakt bij de onderlinge afstemming en bij de afschaffing van eventuele aanpassingsvereisten die krachtens de regelgeving van een onder lid 5 bis, onder b) of c), vallend derde land gelden voor uitgevende instellingen uit de Gemeenschap. De Commissie kan vragen of verlangen dat een andere persoon het verslag opstelt.

5 sexies.   Ten minste zes maanden vóór 1 januari 2009 neemt de Commissie een beslissing over de gelijkwaardigheid van de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen van derde landen aan de hand van een definitie van gelijkwaardigheid en een mechanisme die zij daartoe vóór 1 januari 2008 overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in artikel 24 van Richtlijn 2003/71/EG heeft vastgesteld. Wanneer de Commissie aan dit lid uitvoering geeft, pleegt zij eerst overleg met het Comité van Europese effectenregelgevers over de adequaatheid van de definitie van gelijkwaardigheid, het mechanisme en de beslissing over de gelijkwaardigheid.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2006.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(2)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 149 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 215 van 16.6.2004, blz. 3.

(4)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 43.


5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/21


RICHTLIJN 2006/117/EURATOM VAN DE RAAD

van 20 november 2006

betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 31, lid 2, en artikel 32,

Gezien het voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 31 van het Verdrag opgesteld na advies van een groep personen, aangewezen door het Wetenschappelijk en Technisch Comité uit wetenschappelijke deskundigen van de lidstaten, en na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verrichtingen voor overbrenging van radioactief afval of verbruikte splijtstof zijn onderworpen aan een aantal voorschriften van communautaire en internationale rechtsinstrumenten welke met name betrekking hebben op het veilig vervoer van radioactief materiaal en de omstandigheden waaronder radioactief afval of verbruikte splijtstof in het land van bestemming wordt verwijderd of opgeslagen.

(2)

Ingevolge deze voorschriften is het met het oog op de bescherming van de gezondheid van de werknemers en de bevolking vereist dat overbrenging van radioactief afval of verbruikte splijtstof tussen lidstaten en naar en vanuit de Gemeenschap wordt onderworpen aan een dwingend en gemeenschappelijk stelsel van voorafgaande vergunningen.

(3)

Zoals in resolutie van de Raad van 22 mei 2002 over de invoering van nationale systemen voor toezicht en controle op de aanwezigheid van radioactieve stoffen in de recycling van metaalhoudende materialen in de lidstaten (3) staat, is het van belang de stralingsrisico's in verband met de aanwezigheid van radioactieve stoffen in voor recycling bestemde metaalhoudende materialen te minimaliseren.

(4)

Bij Richtlijn 92/3/Euratom van de Raad van 3 februari 1992 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en naar en vanuit de Gemeenschap (4) is een communautair stelsel van strenge controles en voorafgaande vergunningen voor overbrengingen van radioactief afval vastgesteld dat naar genoegen functioneert. Zij dient evenwel in het licht van de ervaring te worden gewijzigd om begrippen en definities te verduidelijken of toe te voegen, situaties te behandelen die in het verleden over het hoofd zijn gezien, de bestaande procedure voor de overbrenging van radioactief afval tussen lidstaten te vereenvoudigen en te zorgen voor overeenstemming met andere communautaire en internationale voorschriften, met name het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, waartoe de Gemeenschap op 2 januari 2006 is toegetreden.

(5)

In het kader van de vijfde fase van het SLIM-initiatief (Eenvoudiger regelgeving voor de interne markt) is een werkgroep van vertegenwoordigers van lidstaten en gebruikers opgericht om een oplossing te vinden voor een aantal problemen waarop gebruikers van Richtlijn 92/3/Euratom hebben gewezen, terwijl de richtlijn in overeenstemming wordt gebracht met de geldende internationale voorschriften en instrumenten.

(6)

De procedure van Richtlijn 92/3/Euratom is in de praktijk alleen toegepast op overbrengingen van verbruikte splijtstof die niet voor verder gebruik bestemd is en die voor de doeleinden van die richtlijn dus als „radioactief afval” wordt beschouwd. Uit het oogpunt van stralingsbescherming is het niet verantwoord die toezichts- en controleprocedure niet toe te passen op verbruikte splijtstof die voor opwerking bestemd is. Het is derhalve wenselijk dat deze richtlijn van toepassing is op alle overbrengingen van verbruikte splijtstof, ongeacht of deze voor eindberging dan wel voor opwerking bestemd is.

(7)

Elke lidstaat dient volledig verantwoordelijk te blijven voor de vaststelling van het eigen beleid voor het beheer van onder zijn jurisdictie vallend nucleair afval en bestraalde splijtstof; sommige kiezen daarbij voor de opwerking van verbruikte splijtstof en andere richten zich op de definitieve eindberging van verbruikte splijtstof zonder dat daarbij een ander gebruik is gepland. Deze richtlijn mag dan ook niet indruisen tegen het recht van de lidstaten om hun verbruikte splijtstof uit te voeren voor opwerkingsdoeleinden en niets in deze richtlijn mag inhouden dat een lidstaat van bestemming overbrengingen van radioactief afval of verbruikte splijtstof met het oog op eindbehandeling of eindberging moet accepteren, behalve in het geval van terugzending. Iedere weigering van zulke overbrengingen dient te worden gerechtvaardigd aan de hand van de in deze richtlijn bepaalde criteria.

(8)

De vereenvoudiging van de bestaande procedure mag geen belemmering vormen voor de bestaande rechten van de lidstaten om bezwaar te maken tegen of voorwaarden te stellen voor een overbrenging van radioactief afval waarvoor hun toestemming is vereist. Bezwaren mogen niet willekeurig zijn en moeten gebaseerd zijn op relevant nationaal, gemeenschaps- of internationaal recht. Deze richtlijn moet de rechten en plichten krachtens het internationale recht onverlet laten, met name de door schepen en luchtvaartuigen uit te oefenen maritieme, rivier- en luchtnavigatierechten en -vrijheden, zoals neergelegd in het internationale recht.

(9)

De mogelijkheid voor een lidstaat van bestemming of doorvoer om de automatische toestemmingsprocedure voor overbrengingen te weigeren, legt een onverantwoorde administratieve last op en leidt tot onzekerheid. De verplichte bevestiging van ontvangst van de aanvraag door de autoriteiten van de landen van bestemming en doorvoer, in combinatie met de verlenging van de termijn voor het verlenen van de toestemming, zou een hoge mate van zekerheid over de stilzwijgende toestemming moeten verschaffen.

(10)

De „vergunningen” voor overbrengingen in de zin van deze richtlijn komen niet in de plaats van eventuele specifieke nationale voorschriften voor de overbrenging, zoals vervoersvergunningen.

(11)

De bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen de aan radioactief afval verbonden gevaren vereist dat rekening wordt gehouden met risico's die zich buiten de Gemeenschap voordoen. In het geval van radioactief afval dat de Gemeenschap verlaat, moet het derde land van bestemming niet alleen van de overbrenging in kennis worden gesteld, maar er ook zijn toestemming voor verlenen.

(12)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming dienen samen te werken en contact te onderhouden met de andere betrokken bevoegde autoriteiten om onnodige vertragingen te voorkomen en een soepele werking van de in deze richtlijn bepaalde toestemmingsprocedure te waarborgen.

(13)

De eis dat de persoon die verantwoordelijk is voor de overbrenging in het geval van een niet uitgevoerde overbrenging daar waar nodig corrigerende veiligheidsmaatregelen neemt, vormt geen beletsel voor de toepassing van mechanismen die de lidstaten op nationaal niveau hebben vastgesteld.

(14)

De eis dat de houder in het geval van een niet uitgevoerde overbrenging aansprakelijk is voor de kosten, belet niet dat mechanismen die de lidstaten op nationaal niveau hebben vastgesteld of een contractuele regeling tussen de houder en een andere bij de overbrenging betrokken persoon van toepassing zijn.

(15)

Hoewel radioactief afval, voor zover dit verenigbaar is met de veiligheid van het beheer van dergelijk materiaal, definitief opgeborgen moet worden in de staat waar het is ontstaan, wordt erkend dat de lidstaten overeenkomsten dienen te bevorderen met het oog op het vergemakkelijken van een veilig en efficiënt beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof van lidstaten die dit in kleine hoeveelheden produceren of wanneer het aanleggen van geschikte faciliteiten vanuit stralingsbeschermingsstandpunt niet verantwoord zou zijn.

(16)

Wanneer tussen een in een derde land gevestigde ontvanger en een in een derde land gevestigde houder een regeling is gesloten op grond van artikel 27 van het Gezamenlijk Verdrag, kan diezelfde regeling voor deze richtlijn worden gebruikt.

(17)

Voor de toepassing van deze richtlijn en gezien de opgedane ervaring is het passend het bestaande uniforme document aan te passen. Duidelijkheidshalve moet een verplichting worden opgenomen dat tegen de datum van omzetting van deze richtlijn een nieuw uniform document moet zijn opgesteld. Overgangsbepalingen moeten echter waarborgen dat, mocht dit nieuwe document niet binnen de gestelde termijn zijn opgesteld, het bestaande document wordt gebruikt. Duidelijke regels voor het gebruik van de talen moeten daarenboven rechtszekerheid verschaffen en ongerechtvaardigde vertragingen voorkomen.

(18)

Periodieke verslagen van de lidstaten aan de Commissie en van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité bieden een nuttig overzicht van de in de Gemeenschap verleende vergunningen, terwijl de aandacht wordt gevestigd op eventuele moeilijkheden die de lidstaten in de praktijk ondervinden en op de oplossingen die daarvoor zijn aangewend.

(19)

Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (5), is onder meer van toepassing op het vervoer binnen, de invoer in en de uitvoer vanuit de Gemeenschap van radioactieve stoffen en behelst een rapporterings- en vergunningverleningssysteem inzake praktijken met betrekking tot ioniserende straling. Deze bepalingen zijn daarom relevant voor het toepassingsgebied van deze richtlijn.

(20)

In het licht van het voorafgaande is het ter wille van de duidelijkheid noodzakelijk Richtlijn 92/3/Euratom in te trekken en te vervangen. De onderhavige richtlijn dient geen afbreuk te doen aan de verplichtingen van de lidstaten in verband met de termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de ingetrokken richtlijn.

(21)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (6) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze richtlijn wordt een communautair systeem vastgesteld voor toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrengingen van radioactief afval en verbruikte splijtstof teneinde een adequate bescherming van de bevolking te waarborgen.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op de grensoverschrijdende overbrenging van radioactief afval of verbruikte splijtstof wanneer:

a)

het land van herkomst, of het land van bestemming of het land of de landen van doorvoer lidstaat zijn van de Gemeenschap, en

b)

de hoeveelheden en de concentratie van de zending de waarden overschrijden die zijn vermeld in artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn 96/29/Euratom.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op de overbrenging van afgedankte bronnen naar een leverancier of fabrikant van radioactieve bronnen of naar een erkende installatie.

4.   Deze richtlijn is niet van toepassing op de overbrenging van radioactief materiaal dat voor verder gebruik door opwerking wordt gerecupereerd.

5.   Deze richtlijn is niet van toepassing op de grensoverschrijdende overbrenging van afval dat radioactief materiaal van natuurlijke oorsprong bevat dat niet het gevolg is van handelingen.

6.   Deze richtlijn laat de rechten en plichten krachtens het internationale recht onverlet.

Artikel 2

Terugzending in verband met bewerking en opwerking

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van een lidstaat of van een onderneming in die lidstaat, waarnaar

a)

radioactief afval voor bewerking wordt overgebracht, of

b)

ander materiaal wordt overgebracht met als doel het radioactieve afval te recupereren,

om het radioactieve afval na behandeling terug te zenden naar het land van herkomst. Zij doet evenmin afbreuk aan het recht van een lidstaat of van een onderneming in die lidstaat, waarnaar verbruikte splijtstof voor opwerking wordt overgebracht, om uit het opwerkingsproces gerecupereerd radioactief afval naar het land van herkomst terug te zenden.

Artikel 3

Grensoverschrijdende overbrenging van verbruikte splijtstof met het oog op opwerking

Onverminderd de bevoegdheid van elke lidstaat om een eigen beleid betreffende de cyclus van verbruikte splijtstof te bepalen, doet deze richtlijn geen afbreuk aan het recht van een lidstaat om verbruikte splijtstof voor opwerkingsdoeleinden uit te voeren, rekening houdend met de beginselen van de gemeenschappelijke markt op het gebied van kernenergie en met name het vrije verkeer van goederen. Het toezicht en de controle op deze overbrenging en uitvoer geschieden overeenkomstig de in deze richtlijn vastgestelde procedures.

Artikel 4

Terugzending naar aanleiding van niet vergunde overbrenging en niet aangegeven radioactief afval

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van een lidstaat om:

a)

radioactief afval en verbruikte splijtstof die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen maar niet over een in overeenstemming met deze richtlijn afgegeven vergunning beschikken, en

b)

radioactief besmet afval of materiaal dat een radioactieve bron bevat en dat door het land van herkomst niet als radioactief afval is aangegeven, op veilige wijze terug te zenden naar het land van herkomst.

Artikel 5

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)   „radioactief afval”: radioactieve stoffen in gasvormige, vloeibare of vaste vorm, waarvoor geen verder gebruik is voorzien door het land van herkomst of van bestemming of door een natuurlijke of rechtspersoon wiens beslissing door deze landen wordt aanvaard, en die door een regelgevende instantie als radioactief afval worden gecontroleerd overeenkomstig het wet- en regelgevingskader van de landen van herkomst en bestemming;

2)   „verbruikte splijtstof”: nucleaire brandstof die is bestraald in en permanent verwijderd is uit een reactorkern; verbruikte splijtstof kan worden beschouwd als bruikbare grondstof die kan worden opgewerkt, of kan, zonder verder gepland gebruik, voor eindberging bestemd zijn en als radioactief afval worden behandeld;

3)   „opwerking”: een procédé of de bewerking die tot doel heeft radioactieve isotopen uit verbruikte splijtstof te extraheren om deze naderhand te gebruiken;

4)   „overbrenging”: alle verrichtingen voor het verplaatsen van radioactief afval of verbruikte splijtstof van het land of de lidstaat van herkomst naar het land of de lidstaat van bestemming;

5)   „intracommunautaire overbrenging”: een overbrenging waarbij het land van herkomst én het land van bestemming lidstaten zijn;

6)   „extracommunautaire overbrenging”: een overbrenging waarbij het land van herkomst en/of het land van bestemming derde landen zijn;

7)   „eindberging”: de plaatsing van radioactief afval of verbruikte splijtstof in een faciliteit waarvoor vergunning is verleend, zonder de bedoeling dit terug te halen;

8)   „opslag”: het onderbrengen van radioactief afval of van verbruikte splijtstof in een faciliteit, die voor de insluiting ervan zorgt, met de bedoeling dit terug te halen;

9)   „houder”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die vóór de overbrenging van radioactief afval of verbruikte splijtstof krachtens het toepasselijke nationale recht verantwoordelijk is voor dergelijk materiaal en de uitvoering van deze overbrenging naar een ontvanger plant;

10)   „ontvanger”: iedere natuurlijke of rechtspersoon naar wie radioactief afval of verbruikte splijtstof wordt overgebracht;

11)   „land of lidstaat van herkomst”en„land of lidstaat van bestemming”: respectievelijk ieder land of iedere lidstaat van waaruit een overbrenging gepland is of plaatsvindt, en ieder land of iedere lidstaat waarnaar een overbrenging gepland is of plaatsvindt;

12)   „land of lidstaat van doorvoer”: ieder land of iedere lidstaat, anders dan het land of de lidstaat van herkomst of het land of de lidstaat van bestemming, over het grondgebied waarvan een overbrenging gepland is of plaatsvindt;

13)   „bevoegde autoriteiten”: alle autoriteiten die krachtens de respectieve wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de landen van herkomst, doorvoer of bestemming gemachtigd zijn uitvoering te geven aan het toezichts- en controlesysteem voor overbrengingen van radioactief afval of verbruikte splijtstof;

14)   „ingekapselde bron”: ingekapselde bron in de zin van Richtlijn 96/29/Euratom, met inbegrip, in voorkomend geval, van de capsule die het radioactieve materiaal omsluit, als geïntegreerd onderdeel van de bron;

15)   „afgedankte bron”: een ingekapselde bron die niet langer wordt gebruikt, noch bestemd is om te worden gebruikt voor de handeling waarvoor een vergunning was verleend;

16)   „erkende installatie”: een installatie op het grondgebied van een land waaraan de bevoegde autoriteiten van dat land overeenkomstig het nationale recht een vergunning hebben verleend voor de langdurige opslag of eindberging van ingekapselde bronnen of een installatie waaraan krachtens het nationale recht een vergunning is verleend voor de tijdelijke opslag van ingekapselde bronnen;

17)   „naar behoren ingevulde aanvraag”: het uniforme document dat aan alle eisen voldoet en opgesteld is overeenkomstig artikel 17.

HOOFDSTUK 2

INTRACOMMUNAUTAIRE OVERBRENGINGEN

Artikel 6

Aanvraag van een overbrengingsvergunning

1.   Een houder die een intracommunautaire overbrenging van radioactief afval of verbruikte splijtstof, dan wel het doen overbrengen ervan, plant, dient bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een naar behoren ingevulde aanvraag voor een vergunning in.

2.   De aanvraag kan voor meer dan één overbrenging gelden mits:

a)

het radioactieve afval of de verbruikte splijtstof waarop de aanvraag betrekking heeft, in wezen dezelfde fysische, chemische en radioactieve kenmerken vertoont, en

b)

de overbrenging van dezelfde houder naar dezelfde ontvanger geschiedt en er dezelfde bevoegde autoriteiten bij betrokken zijn, en

c)

indien de overbrenging doorvoer door derde landen omvat, de doorvoer plaatsvindt via dezelfde grensdoorlaatpost van binnenkomst en/of uitreis van de Gemeenschap en via dezelfde grensdoorlaatpost van het (de) betrokken derde land(en), tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten anders zijn overeengekomen.

Artikel 7

Doorzending van de aanvraag naar de bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst zenden de naar behoren ingevulde aanvraag als bedoeld in artikel 6 ter toestemming naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming en van de eventuele lidstaten van doorvoer.

2.   De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat alle informatie betreffende overbrengingen waarop deze richtlijn van toepassing is, met de nodige zorgvuldigheid wordt behandeld en tegen misbruik wordt beschermd.

Artikel 8

Ontvangstbevestiging en verzoek om informatie

1.   Binnen 20 dagen volgende op de ontvangst van de aanvraag gaan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van bestemming en van doorvoer na of de aanvraag naar behoren is ingevuld in de zin van artikel 5, punt 17.

2.   Indien de aanvraag naar behoren is ingevuld, zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming uiterlijk 10 dagen na de in lid 1 bepaalde termijn van 20 dagen een ontvangstbevestiging aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, met een kopie aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten.

3.   Indien bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten van mening zijn dat de aanvraag niet naar behoren is ingevuld, verzoeken zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst om de ontbrekende informatie; zij stellen de andere bevoegde autoriteiten van dat verzoek in kennis. Het verzoek wordt vóór het verstrijken van de in lid 1 bepaalde termijn gedaan.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst doen de gevraagde informatie aan de betrokken bevoegde autoriteiten toekomen.

Uiterlijk 10 dagen na ontvangst van de ontbrekende informatie en ten vroegste na het verstrijken van de in lid 1 bepaalde termijn van 20 dagen zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming een ontvangstbevestiging aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, met een kopie aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten.

4.   De in de leden 1, 2 en 3 vastgelegde termijnen voor het verzenden van de ontvangstbevestiging kunnen worden ingekort indien de bevoegde autoriteiten van bestemming en doorvoer zich ervan hebben vergewist dat de aanvraag naar behoren is ingevuld.

Artikel 9

Toestemming en weigering

1.   Uiterlijk twee maanden na de datum van de ontvangstbevestiging stellen de bevoegde autoriteiten van alle betrokken lidstaten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis van hetzij hun toestemming, hetzij van de voorwaarden die zij noodzakelijk achten om toestemming te verlenen, hetzij van hun weigering om toestemming te verlenen.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming of eventuele lidstaten van doorvoer kunnen echter vragen de in de eerste alinea bedoelde termijn voor het meedelen van hun standpunt met maximaal één maand te verlengen.

2.   Indien bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijnen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming en/of de beoogde lidstaat van doorvoer geen antwoord is ontvangen, worden die landen geacht hun toestemming voor de gevraagde overbrenging te hebben verleend.

3.   Weigeringen van toestemming of aan een toestemming verbonden voorwaarden worden door de lidstaten met redenen omkleed, die gebaseerd zijn op:

a)

voor lidstaten van doorvoer, de relevante nationale, communautaire of internationale wetgeving met betrekking tot het vervoer van radioactief materiaal;

b)

voor de lidstaat van bestemming, de relevante wetgeving met betrekking tot het beheer van radioactief afval of verbruikte splijtstof en met betrekking tot de toepasselijke nationale, communautaire of internationale wetgeving met betrekking tot het vervoer van radioactief materiaal.

Eventuele door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gestelde voorwaarden, ongeacht of deze land van doorvoer of land van bestemming zijn, mogen niet strenger zijn dan die welke voor soortgelijke overbrengingen binnen die lidstaten zijn vastgesteld.

4.   Een lidstaat die voor een bepaalde overbrenging toestemming voor doorvoer heeft verleend, mag in de volgende gevallen toestemming voor terugzending niet weigeren:

a)

wanneer de aanvankelijke toestemming betrekking had op materiaal dat werd overgebracht voor behandelings- of opwerkingsdoeleinden, indien de terugzending betrekking heeft op radioactief afval of andere producten die gelijkwaardig zijn aan het oorspronkelijke materiaal na behandeling of opwerking, en alle relevante voorschriften zijn nageleefd,

b)

onder de in artikel 12 beschreven omstandigheden, indien de terugzending op dezelfde voorwaarden en met dezelfde specificaties wordt verricht.

5.   Ongerechtvaardigde vertragingen en/of gebrek aan samenwerking van de kant van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat worden gemeld bij de Commissie.

Artikel 10

Overbrengingsvergunning

1.   Indien alle nodige toestemmingen voor de overbrenging zijn verleend, zijn de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst gerechtigd de houder vergunning tot overbrenging te verlenen en stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming en eventuele lidstaten of derde landen van doorvoer daarvan in kennis.

2.   De in lid 1 bedoelde vergunning doet geenszins af aan de aansprakelijkheid van de houder, de vervoerders, de eigenaar, de ontvanger of enige andere natuurlijke of rechtspersoon die bij de overbrenging betrokken is.

3.   Eén vergunning kan voor meer dan één overbrenging gelden mits aan de voorwaarden van artikel 6, lid 2, is voldaan.

4.   Een vergunning geldt voor ten hoogste drie jaar.

Bij de vaststelling van deze geldigheidsperiode houden de lidstaten rekening met de voorwaarden die door de lidstaten van bestemming of van doorvoer bij hun toestemming zijn gesteld.

Artikel 11

Ontvangstbevestiging van de overbrenging

1.   Binnen 15 dagen na ontvangst stuurt de ontvanger de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming van elke overbrenging een ontvangstbevestiging.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming sturen een afschrift van de ontvangstbevestiging aan de lidstaat van herkomst en de eventuele lidstaten of derde landen van doorvoer.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst sturen een afschrift van de ontvangstbevestiging aan de oorspronkelijke houder.

Artikel 12

Niet uitgevoerde overbrenging

1.   De lidstaat van bestemming, herkomst of doorvoer kan besluiten dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd wanneer volgens deze richtlijn niet langer aan de voorwaarden voor overbrenging wordt voldaan of wanneer deze voorwaarden niet in overeenstemming zijn met de vergunningen of toestemmingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn verleend.

Bedoelde lidstaat brengt de bevoegde autoriteiten van de andere bij de overbrenging betrokken lidstaten onverwijld van een dergelijk besluit op de hoogte.

2.   Wanneer een overbrenging niet kan worden uitgevoerd of als niet is voldaan aan de voorwaarden voor overbrenging overeenkomstig deze richtlijn, zien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst erop toe dat het radioactieve afval of de verbruikte splijtstof in kwestie door de houder ervan wordt teruggenomen, tenzij een andere veilige regeling kan worden getroffen. Deze bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de persoon die verantwoordelijk is voor de overbrenging daar waar nodig corrigerende veiligheidsmaatregelen neemt.

3.   De houder is aansprakelijk voor alle kosten in gevallen waarbij de overbrenging niet kan of mag worden uitgevoerd.

HOOFDSTUK 3

EXTRACOMMUNAUTAIRE OVERBRENGINGEN

Artikel 13

Invoer in de Gemeenschap

1.   Wanneer radioactieve afvalstoffen of verbruikte splijtstof die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, vanuit een derde land de Gemeenschap zullen worden binnengebracht en het land van bestemming een lidstaat is, dient de ontvanger bij de bevoegde autoriteiten van die lidstaat een vergunningsaanvraag in. Die aanvraag kan, overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, genoemde voorwaarden, betrekking hebben op meer dan één overbrenging.

In de aanvraag moet worden aangetoond dat de ontvanger een regeling heeft getroffen met de in het derde land gevestigde houder, die door de bevoegde autoriteiten van dat derde land is aanvaard, waarbij de houder verplicht is het radioactieve afval of de verbruikte splijtstof terug te nemen wanneer de overbrenging niet kan worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, zoals bedoeld in lid 5 van dit artikel.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming sturen de in lid 1 bedoelde aanvraag ter toestemming aan de bevoegde autoriteiten van eventuele lidstaten van doorvoer.

De artikelen 8 en 9 zijn van toepassing.

3.   Indien alle nodige toestemmingen voor de overbrenging zijn verleend, zijn de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming gerechtigd de ontvanger vergunning tot overbrenging te geven en stellen zij de bevoegde autoriteiten van eventuele lidstaten of derde landen van doorvoer en van het land van herkomst daarvan in kennis.

De leden 2, 3 en 4 van artikel 10 zijn van toepassing.

4.   Binnen 15 dagen na ontvangst stuurt de ontvanger de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming van elke overbrenging een ontvangstbevestiging. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming sturen een afschrift van de ontvangstbevestiging aan het land van herkomst en de eventuele lidstaten of derde landen van doorvoer.

5.   De lidstaat van bestemming of een eventuele lidstaat van doorvoer kan besluiten dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd wanneer volgens deze richtlijn niet langer aan de voorwaarden voor overbrenging wordt voldaan of wanneer deze voorwaarden niet in overeenstemming zijn met de vergunningen of toestemmingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn verleend. Bedoelde lidstaat brengt de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst onverwijld op de hoogte van een dergelijk besluit. De ontvanger is aansprakelijk voor alle kosten in gevallen waarbij de overbrenging niet kan of mag worden uitgevoerd.

6.   De ontvanger is aansprakelijk voor alle kosten in gevallen waarbij de overbrenging niet kan of mag worden uitgevoerd.

Artikel 14

Doorvoer door de Gemeenschap

1.   Wanneer radioactief afval of verbruikte splijtstof vanuit een derde land de Gemeenschap zal worden binnengebracht en het land van bestemming geen lidstaat is, dient de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de overbrenging binnen de lidstaat waarin het douanekantoor gelegen is waarlangs het radioactieve afval of verbruikte splijtstof het eerst de Gemeenschap binnenkomt („eerste lidstaat van doorvoer”), een vergunningsaanvraag in bij de bevoegde autoriteiten van die lidstaat. Die aanvraag kan, overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, genoemde voorwaarden, betrekking hebben op meer dan één overbrenging.

In de aanvraag moet worden aangetoond dat de in het derde land gevestigde ontvanger een regeling heeft getroffen met de in het derde land gevestigde houder, die door de bevoegde autoriteiten van dat derde land is aanvaard, waarbij de houder verplicht is het radioactieve afval of de verbruikte splijtstof terug te nemen wanneer de overbrenging niet overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn kan worden uitgevoerd, zoals bedoeld in lid 5 van dit artikel.

2.   De bevoegde autoriteiten van de eerste lidstaat van doorvoer sturen de in lid 1 bedoelde aanvraag ter toestemming aan de bevoegde autoriteiten van eventuele andere lidstaten van doorvoer.

De artikelen 8 en 9 zijn van toepassing.

3.   Indien alle nodige toestemmingen voor de overbrenging zijn verleend, zijn de bevoegde autoriteiten van de eerste lidstaat van doorvoer gerechtigd de in lid 1 bedoelde verantwoordelijke persoon vergunning tot overbrenging te verlenen en stellen zij de bevoegde autoriteiten van eventuele andere lidstaten of derde landen van doorvoer en van het land van herkomst daarvan in kennis.

De leden 2, 3 en 4 van artikel 10 zijn van toepassing.

4.   De in lid 1 bedoelde verantwoordelijke persoon stelt de bevoegde autoriteiten van de eerste lidstaat van doorvoer ervan in kennis dat het radioactieve afval of de verbruikte splijtstof op zijn bestemming in het derde land is aangekomen, en dit binnen 15 dagen na de aankomstdatum, en hij vermeldt daarbij het laatste douanekantoor in de Gemeenschap waarlangs de overbrenging is verricht.

Deze kennisgeving gaat vergezeld van een verklaring of bevestiging van de ontvanger dat het radioactieve afval of de verbruikte splijtstof de juiste bestemming heeft bereikt, met vermelding van het douanekantoor van binnenkomst in het derde land.

5.   Een lidstaat van doorvoer kan besluiten dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd wanneer volgens deze richtlijn niet langer aan de voorwaarden voor overbrenging wordt voldaan of wanneer deze voorwaarden niet in overeenstemming zijn met de vergunningen of toestemmingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn verleend. Bedoelde lidstaat brengt de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst onverwijld op de hoogte van een dergelijk besluit. De in lid 1 bedoelde verantwoordelijke persoon is aansprakelijk voor alle kosten in gevallen waarbij de overbrenging niet kan of mag worden uitgevoerd.

Artikel 15

Uitvoer uit de Gemeenschap

1.   Wanneer radioactief afval of verbruikte splijtstof uit de Gemeenschap naar een derde land moet worden uitgevoerd, dient de houder een vergunningsaanvraag in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst. Die aanvraag kan, overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, genoemde voorwaarden, betrekking hebben op meer dan één overbrenging.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst:

a)

stellen de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming in kennis van deze geplande overbrenging en vragen hun toestemming; en

b)

zenden de in lid 1 bedoelde aanvraag ter toestemming aan de bevoegde autoriteiten van eventuele lidstaten van doorvoer.

Artikel 8 is van toepassing.

3.   Indien alle nodige toestemmingen voor de overbrenging zijn verleend, zijn de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst gerechtigd de houder vergunning tot overbrenging te verlenen en stellen zij de bevoegde autoriteiten van het derde land van bestemming en van eventuele lidstaten of derde landen van doorvoer daarvan in kennis.

De leden 2, 3 en 4 van artikel 10 zijn van toepassing.

4.   De houder stelt de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst er binnen 15 dagen na de datum van aankomst van in kennis dat het radioactieve afval of de verbruikte splijtstof zijn bestemming in het derde land heeft bereikt en vermeldt het laatste douanekantoor in de Gemeenschap waarlangs de overbrenging is verricht.

Deze kennisgeving gaat vergezeld van een verklaring of bevestiging van de ontvanger dat het radioactieve afval of de verbruikte splijtstof de juiste bestemming heeft bereikt, met vermelding van het douanekantoor van binnenkomst in het derde land.

5.   De lidstaat van herkomst of een eventuele lidstaat van doorvoer kan besluiten dat de overbrenging niet kan worden uitgevoerd wanneer volgens deze richtlijn niet langer aan de voorwaarden voor overbrenging wordt voldaan of wanneer deze voorwaarden niet in overeenstemming zijn met de vergunningen of toestemmingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn verleend. De betrokken lidstaat brengt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst onverwijld op de hoogte van een dergelijk besluit.

De leden 2 en 3 van artikel 12 zijn van toepassing.

Artikel 16

Verboden uitvoer

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verlenen geen vergunning voor overbrenging:

a)

naar een bestemming ten zuiden van 60° zuiderbreedte, of

b)

naar een staat die partij is bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds, (ACP-EG-overeenkomst van Cotonou) en geen lidstaat is, behoudens het bepaalde in artikel 2, of

c)

naar een derde land dat, naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde criteria, niet beschikt over de administratieve en technische middelen en de regelgevingsstructuur om het radioactieve afval of de verbruikte splijtstof veilig te beheren, zoals in het Gezamenlijk Verdrag is vastgesteld. Bij die beoordeling houden de lidstaten naar behoren rekening met alle relevante informatie van andere lidstaten. In dat verband informeren de lidstaten jaarlijks de Commissie en het krachtens artikel 21 ingesteld Raadgevend comité.

2.   Volgens de procedure van artikel 21 stelt de Commissie, rekening houdend met onder meer de toepasselijke veiligheidsnormen van de IAEA, criteria op die het voor de lidstaten gemakkelijker maken om na te gaan of aan de voorwaarden voor uitvoer is voldaan.

HOOFDSTUK 4

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 17

Gebruik van een uniform document

1.   Voor alle overbrengingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, wordt een uniform document gebruikt.

2.   De Commissie stelt het uniforme document op volgens de procedure als bedoeld in artikel 21. Dat uniforme document omvat in een bijlage een lijst van de minimumeisen voor een naar behoren ingevulde aanvraag.

Het uniforme document en de bijlagen daarbij worden uiterlijk op 25 december 2008 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en in elektronische vorm beschikbaar gesteld. Indien nodig wordt het volgens dezelfde procedure bijgewerkt.

3.   De vergunningsaanvraag wordt ingevuld, en eventuele verdere documentatie en informatie als bedoeld in de artikelen 10, 13, 14 en 15 wordt verstrekt, in een taal die aanvaardbaar is voor de bevoegde autoriteit van de lidstaat waaraan de vergunningsaanvraag overeenkomstig deze richtlijn wordt gericht.

De houder verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming of doorvoer een authentieke vertaling in een voor hen aanvaardbare taal.

4.   Eventuele aanvullende eisen voor het verlenen van vergunning tot overbrenging worden aan het uniforme document gehecht.

5.   Onverminderd alle andere begeleidende documenten uit hoofde van andere ter zake dienende wettelijke voorschriften, moet het ingevulde uniforme document waaruit blijkt dat aan de vergunningsprocedure is voldaan, elke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende overbrenging vergezellen, ook wanneer één enkel vergunningsdocument wordt gebruikt voor meerdere overbrengingen.

6.   Deze documenten zijn beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst en bestemming en van alle landen van doorvoer.

Artikel 18

Bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 25 december 2008 in kennis van de namen en de adressen van de bevoegde autoriteit of autoriteiten en van alle gegevens die noodzakelijk zijn voor snelle communicatie met deze autoriteiten.

2.   De lidstaten stellen de Commissie regelmatig in kennis van wijzigingen in deze gegevens.

Artikel 19

Toezending

1.   Volgens de in artikel 21 bedoelde procedure werkt de Commissie aanbevelingen uit voor een veilig en doeltreffend systeem voor de toezending van documenten en informatie met betrekking tot de bepalingen van deze richtlijn.

2.   De Commissie stelt een elektronisch communicatieplatform in, en houdt dat bij, voor de publicatie van:

a)

de namen en adressen van de bevoegde autoriteit of autoriteiten van alle lidstaten,

b)

de talen die aanvaardbaar zijn voor de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat, en

c)

alle algemene voorwaarden en eventuele aanvullende eisen die de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat stellen voor een vergunning voor een overbrenging.

Artikel 20

Periodieke verslagen

1.   Uiterlijk op 25 december 2011 en vervolgens om de drie jaar brengen de lidstaten bij de Commissie verslag uit over de uitvoering van deze richtlijn.

2.   Op basis van deze verslagen legt de Commissie, volgens de in artikel 21 bedoelde procedure, aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een samenvattend verslag voor, waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan de toepassing van artikel 4.

Artikel 21

Raadgevend comité

1.   Bij de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 16, lid 2, artikel 17, lid 2, artikel 19, lid 1, en artikel 20, lid 2, wordt de Commissie bijgestaan door een raadgevend comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2.   De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter naar gelang van de urgentie van de materie kan vaststellen, advies over dit ontwerp uit, zo nodig door middel van een stemming.

3.   Het advies wordt in de notulen opgenomen. Iedere lidstaat heeft het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

4.   De Commissie houdt rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij stelt het comité in kennis van de wijze waarop zij met het advies rekening heeft gehouden.

Artikel 22

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 25 december 2008 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onmiddellijk op de hoogte van deze maatregelen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 23

Intrekking

1.   Richtlijn 92/3/Euratom wordt ingetrokken met ingang van 25 december 2008, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten in verband met de termijn voor omzetting in nationaal recht en toepassing van die richtlijn.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in de bijlage opgenomen concordantietabel.

Artikel 24

Overgangsbepalingen

1.   Indien de vergunningsaanvraag vóór 25 december 2008 naar behoren is goedgekeurd door of ingediend bij de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst, is Richtlijn 92/3/Euratom van toepassing op alle overbrengingsverrichtingen die onder diezelfde vergunning vallen.

2.   Bij het nemen van een besluit over aanvragen die vóór 25 december 2008 zijn ingediend en betrekking hebben op meer dan één overbrenging van radioactief afval of verbruikte splijtstof naar een derde land van bestemming, houdt de lidstaat van herkomst rekening met alle relevante omstandigheden en met name:

a)

met het geplande tijdschema voor de uitvoering van alle overbrengingen die onder dezelfde aanvraag vallen;

b)

met de motivering voor het bundelen van alle overbrengingen in dezelfde aanvraag;

c)

met de vraag of het niet wenselijk is een vergunning te verlenen voor een aantal overbrengingen dat lager is dan het aantal waarop de aanvraag betrekking heeft.

3.   Totdat het in artikel 17 van deze richtlijn bedoelde uniforme document beschikbaar komt, wordt het uniforme document zoals vastgesteld bij Beschikking 93/552/Euratom van de Commissie (7) mutatis mutandis gebruikt voor de doeleinden van deze richtlijn.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 26

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 november 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


(1)  PB C 286 van 17.11.2005, blz. 34.

(2)  Advies uitgebracht op 5 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB C 119 van 22.5.2002, blz. 7.

(4)  PB L 35 van 12.2.1992, blz. 24.

(5)  PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

(6)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(7)  Beschikking 93/552/Euratom van de Commissie van 1 oktober 1993 tot vaststelling van het in Richtlijn 92/3/Euratom van de Raad bedoelde uniform document voor toezicht en controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen (PB L 268 van 29.10.1993, blz. 83).


BIJLAGE

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 92/3/Euratom

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 5

Artikel 3

Eerste overweging

Artikel 4, alinea 1, eerste zin

Artikel 6, lid 1

Artikel 4, alinea 1, tweede zin

Artikel 7, lid 1

Artikel 4, alinea 2

Artikel 17, lid 1

Artikel 4, alinea 3

-

Artikel 5, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 5, lid 2

Artikel 10, lid 4

Artikel 6, lid 1, eerste alinea

Artikel 9, lid 1

Artikel 6, lid 1, tweede alinea

Artikel 17, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 6, lid 3

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 6, lid 4

Artikel 9, lid 2

Artikel 7, alinea 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 7, alinea 2

Artikel 17, lid 1

Artikel 7, alinea 3

Artikel 10, lid 2

Artikel 8

Artikel 17, lid 5

Artikel 9, lid 1, eerste zin

Artikel 11, lid 1

Artikel 9, lid 1, eerste zin

Artikel 17, lid 1

Artikel 9, lid 2, eerste zin

Artikel 11, lid 2

Artikel 9, lid 2, tweede zin

Artikel 11, lid 3

Artikel 10, lid 1

Artikel 13

Artikel 10, lid 1, eerste zin

Artikel 17, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 14

Artikel 10, lid 3

Artikel 13

Artikel 11

Artikel 16, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 15, lid 1

Artikel 12, lid 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 12, lid 3

Artikel 10, lid 2

Artikel 12, lid 4

Artikel 17, lid 1

Artikel 12, lid 5

Artikel 15, lid 4, eerste alinea

Artikel 12, lid 6

Artikel 15, lid 4, tweede alinea

Artikel 13

Artikel 1, lid 3

Artikel 14

Artikel 2

Artikel 15, lid 1

Artikel 12, lid 2

Artikel 15, lid 2

Artikel 13, lid 1, tweede alinea

Artikel 16

Artikel 9, lid 4

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 20

Artikel 19

Artikel 21

Artikel 20, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 17, lid 1

Artikel 20, vierde streepje

Artikel 16, lid 2

Artikel 20, vijfde streepje

Artikel 20, lid 2

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 22

Artikel 26

 

Artikel 3 (nieuw)

 

Artikel 4 (nieuw)

 

Artikel 8 (nieuw)

 

Artikel 19 (nieuw)

 

Artikel 23 (nieuw)

 

Artikel 24 (nieuw)

 

Artikel 25 (nieuw)


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/33


BESLUIT VAN DE RAAD

van 17 november 2006

betreffende de ondertekening, namens de Gemeenschap, van een protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (PECA)

(2006/872/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 1 februari 1995 is een Europaovereenkomst in werking getreden waarbij een associatie tot stand werd gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds (1).

(2)

In artikel 75 van de Europaovereenkomst is bepaald dat de samenwerking op het gebied van de normalisatie en de conformiteitsbeoordeling moet leiden tot de totstandkoming van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning.

(3)

Over het Protocol inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten bij de Europaovereenkomst is door de Commissie onderhandeld namens de Gemeenschap.

(4)

Onder voorbehoud van sluiting op een latere datum moet het op 18 april 2006 te Brussel geparafeerde Protocol inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (PECA) bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, worden ondertekend,

BESLUIT:

Enig artikel

Onder voorbehoud van sluiting op een latere datum wordt de voorzitter van de Raad gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is namens de Gemeenschap over te gaan tot ondertekening van het Protocol inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (PECA) bij de Europaovereenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds.

De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.

Gedaan te Luxemburg, 17 november 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. TUOMIOJA


(1)  PB L 357 van 31.12.1994, blz. 2.


PROTOCOL

inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds (PECA)

DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN ROEMENIË,

hierna „de partijen” genoemd,

OVERWEGENDE dat Roemenië om toetreding tot de Europese Unie heeft verzocht en dat aan het lidmaatschap de voorwaarde is verbonden dat Roemenië het acquis van de Gemeenschap daadwerkelijk ten uitvoer legt,

OVERWEGENDE dat de geleidelijke overname en implementatie van het Gemeenschapsrecht door Roemenië het mogelijk maakt bepaalde voordelen van de interne markt tot dit land uit te breiden en de goede werking daarvan in bepaalde sectoren reeds voor de toetreding te garanderen,

OVERWEGENDE dat in de sectoren waarop dit protocol betrekking heeft, het Gemeenschapsrecht grotendeels in de nationale wetgeving van Roemenië wordt overgenomen,

OVERWEGENDE dat beide partijen het beginsel van het vrije verkeer van goederen onderschrijven en overtuigd zijn van de noodzaak de kwaliteit van de producten te garanderen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van hun burgers en van het milieu, onder meer door wederzijdse technische bijstand en andere vormen van onderlinge samenwerking,

WENSENDE een Protocol inzake de conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten bij de Europaovereenkomst (hierna „het protocol” genoemd) te sluiten, dat voorziet in de wederzijdse aanvaarding van industrieproducten die voldoen aan de voorwaarden om legaal op het grondgebied van een van de partijen in de handel te worden gebracht en in de wederzijdse erkenning van de resultaten van conformiteitsbeoordelingsprocedures voor industrieproducten die aan de communautaire of nationale wetgeving onderworpen zijn; zich ervan bewust dat artikel 75 van de Europaovereenkomst in de sluiting, indien nodig, van een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning voorziet,

WIJZENDE op de nauwe betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en IJsland, Liechtenstein en Noorwegen in het kader van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, die de sluiting van een met dit protocol overeenstemmende, parallelle overeenkomst inzake conformiteitsbeoordeling tussen Roemenië en deze landen wenselijk maken,

GELET OP hun status als overeenkomstsluitende partij bij de overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie en zich in het bijzonder bewust van hun verplichtingen krachtens de in het kader van de Wereldhandelsorganisatie gesloten overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Doel

Dit protocol heeft ten doel de opheffing van technische belemmeringen voor de handel in industrieproducten door de partijen te vereenvoudigen. Roemenië zal te dien einde geleidelijk de met het Gemeenschapsrecht overeenstemmende nationale wetgeving goedkeuren en ten uitvoer leggen.

Dit protocol voorziet in:

a)

de wederzijdse aanvaarding van de in de bijlagen inzake wederzijdse aanvaarding van industrieproducten vermelde industrieproducten die voldoen aan de voorwaarden om op het grondgebied van een van de partijen legaal in de handel te worden gebracht;

b)

de wederzijdse erkenning van de resultaten van conformiteitsbeoordelingsprocedures voor industrieproducten die zijn onderworpen aan de communautaire wetgeving en de overeenkomstige nationale wetgeving van Roemenië, die beide in de bijlagen inzake wederzijdse erkenning van de resultaten van de conformiteitsbeoordeling zijn vermeld.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

a)

„industrieproducten”: de producten bedoeld in artikel 9 van de Europaovereenkomst en in protocol nr. 2 bij die overeenkomst;

b)

„communautaire wetgeving”: de rechtsvoorschriften en uitvoeringsbepalingen van de Europese Gemeenschap, zoals deze door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden uitgelegd, die op een bepaalde situatie, een bepaald risico of een bepaalde categorie industrieproducten van toepassing zijn;

c)

„nationale wetgeving”: de rechtsvoorschriften en uitvoeringsbepalingen door middel waarvan Roemenië de communautaire wetgeving implementeert die op een bepaalde situatie, een bepaald risico of een bepaalde categorie industrieproducten van toepassing is.

De in dit protocol gebruikte termen hebben de betekenis die daaraan is verleend in de communautaire wetgeving en in de nationale wetgeving van Roemenië.

Artikel 3

Aanpassing van de wetgeving

Voor de toepassing van dit protocol verbindt Roemenië zich ertoe in overleg met de Commissie van de Europese Gemeenschappen passende maatregelen te nemen om de implementatie van de communautaire wetgeving te handhaven of te voltooien, in het bijzonder op het gebied van de normalisatie, de metrologie, de erkenning, de conformiteitsbeoordeling, het markttoezicht, de algemene productveiligheid en de aansprakelijkheid van producenten.

Artikel 4

Wederzijdse aanvaarding van industrieproducten

De partijen komen overeen dat, ten behoeve van de wederzijdse aanvaarding, de in de bijlagen inzake wederzijdse aanvaarding van industrieproducten vermelde industrieproducten die voldoen aan de voorwaarden om op het grondgebied van een partij legaal in de handel te worden gebracht, zonder verdere beperking ook op het grondgebied van de andere partij in de handel mogen worden gebracht. Dit geldt onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de Europaovereenkomst.

Artikel 5

Wederzijdse erkenning van de resultaten van conformiteitsbeoordelingsprocedures

De partijen komen overeen de resultaten van conformiteitsbeoordelingsprocedures te erkennen die zijn verricht overeenkomstig de in de bijlagen inzake wederzijdse erkenning van de resultaten van de conformiteitsbeoordeling vermelde communautaire of nationale wetgeving. De partijen aanvaarden deze conformiteit zonder te verlangen dat procedures worden herhaald en verbinden zich ertoe geen aanvullende eisen te stellen.

Artikel 6

Vrijwaringsclausule

Wanneer een partij van oordeel is dat een uit hoofde van dit protocol op haar grondgebied in de handel gebracht industrieproduct dat wordt gebruikt voor het doel waarvoor het bestemd is, de veiligheid of de gezondheid van de gebruikers of andere personen in gevaar kan brengen of anderszins aanleiding geeft tot legitieme bezwaren uit hoofde van de wettelijke bepalingen die in de bijlagen zijn vermeld, kan zij passende maatregelen treffen om dit product uit de handel te nemen, om te verbieden dat het in de handel wordt gebracht of in dienst of in gebruik wordt genomen, dan wel om het vrije verkeer ervan te beperken. De in dergelijke gevallen toe te passen procedure is in de bijlagen beschreven.

Artikel 7

Uitbreiding van het toepassingsgebied

Naarmate Roemenië meer nationale wetgeving vaststelt en implementeert waarin de communautaire wetgeving is overgenomen, kunnen de partijen volgens de in artikel 14 omschreven procedure bijlagen wijzigen of in onderling overleg nieuwe bijlagen vaststellen.

Artikel 8

Oorsprong

De bepalingen van dit protocol zijn van toepassing op industrieproducten ongeacht hun oorsprong.

Artikel 9

Verplichtingen van de partijen wat hun autoriteiten en instanties betreft

De partijen dragen er zorg voor dat de onder hun jurisdictie vallende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de daadwerkelijke implementatie van de communautaire en de nationale wetgeving deze steeds toepassen. Tevens zien zij erop toe dat deze autoriteiten in voorkomend geval in staat zijn instanties aan te melden, aanmeldingen te schorsen, schorsingen in te trekken en aanmeldingen ongedaan te maken, te garanderen dat industrieproducten aan de bepalingen van de communautaire of de nationale wetgeving voldoen of te eisen dat zij uit de handel worden genomen.

De partijen dragen er zorg voor dat instanties die onder hun jurisdictie zijn aangemeld om de conformiteit overeenkomstig de bepalingen van de in de bijlagen vermelde communautaire of de nationale wetgeving te beoordelen, steeds aan deze bepalingen voldoen. Zij nemen bovendien alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat deze instanties de nodige deskundigheid bezitten voor het uitvoeren van de taken waarvoor zij zijn aangemeld.

Artikel 10

Aangemelde instanties

In een eerste stadium zijn de voor de toepassing van dit protocol aangemelde instanties die welke zijn opgenomen in de lijsten die Roemenië en de Europese Gemeenschap vóór de voltooiing van de voor de inwerkingtreding van dit protocol vereiste procedures hebben uitgewisseld.

Daarna geschiedt de aanmelding van instanties voor het beoordelen van de conformiteit overeenkomstig de bepalingen van de in de bijlagen vermelde communautaire of nationale wetgeving als volgt:

a)

een partij deelt de aanmelding schriftelijk aan de andere partij mee;

b)

indien de andere partij de aanmelding aanvaardt en deze aanvaarding schriftelijk bevestigt, wordt de betrokken instantie als aangemeld beschouwd en is zij vanaf die datum bevoegd voor het beoordelen van de conformiteit overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen.

Indien een partij besluit een onder haar jurisdictie vallende aangemelde instantie te schrappen, stelt zij de andere partij daarvan schriftelijk in kennis. De betrokken instantie beëindigt haar conformiteitsbeoordelingen overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen uiterlijk met ingang van de datum waarop zij is geschrapt. Vóór die datum verrichte conformiteitsbeoordelingen blijven evenwel geldig, tenzij de Associatieraad een andersluidende beslissing neemt.

Artikel 11

Verificatie van aangemelde instanties

Een partij kan de andere partij verzoeken de technische deskundigheid en de naleving van de voorschriften door een onder de jurisdictie van die partij vallende aangemelde instantie te verifiëren. Dergelijke verzoeken worden met redenen omkleed, teneinde de voor de aanmelding verantwoordelijke partij in staat te stellen de gevraagde verificatie te verrichten en aan de andere partij daarvan ten spoedigste verslag uit te brengen. De partijen kunnen de betrokken instantie ook, in samenwerking met de ter zake bevoegde autoriteiten, aan een gezamenlijk onderzoek onderwerpen. Te dien einde zien de partijen erop toe dat de onder hun jurisdictie vallende instanties hun volle medewerking verlenen. De partijen nemen alle noodzakelijke maatregelen en maken gebruik van alle hun ter beschikking staande middelen om een oplossing te vinden voor de problemen die aan het licht komen.

Indien de problemen niet naar tevredenheid van beide partijen kunnen worden opgelost, stellen deze de voorzitter van de Associatieraad daarvan met opgave van redenen in kennis. De Associatieraad kan passende maatregelen nemen.

Behoudens andersluidende beslissing van de Associatieraad en tot het tijdstip waarop de Associatieraad deze andersluidende beslissing neemt, worden de aanmelding van de betrokken instantie en de erkenning van haar deskundigheid voor het beoordelen van de conformiteit overeenkomstig de bepalingen van de in de bijlagen vermelde communautaire of nationale wetgeving geheel of ten dele geschorst met ingang van de datum waarop het meningsverschil tussen de partijen de voorzitter van de Associatieraad ter kennis is gebracht.

Artikel 12

Uitwisseling van informatie en samenwerking

Met het oog op de correcte en uniforme toepassing en interpretatie van dit protocol zijn de partijen, hun autoriteiten en hun aangemelde instanties gehouden:

a)

alle relevante informatie uit te wisselen in verband met de implementatie van de wetgeving en de gangbare praktijk, met inbegrip van, in het bijzonder, de procedure voor het toezicht op de naleving van de voorschriften door aangemelde instanties;

b)

in voorkomend geval deel te nemen aan relevante informatie- en coördinatiemechanismen en aan andere aanverwante activiteiten van de partijen;

c)

hun instanties ertoe aan te moedigen samen te werken om vrijwillig regelingen inzake wederzijdse erkenning tot stand te brengen.

Artikel 13

Geheimhouding

Vertegenwoordigers, deskundigen en andere medewerkers van de partijen zijn gehouden, ook na de beëindiging van hun werkzaamheden, geen krachtens dit protocol verkregen, onder het beroepsgeheim vallende informatie openbaar te maken. Deze informatie mag uitsluitend worden gebruikt voor de doeleinden van dit protocol.

Artikel 14

Beheer van het protocol

De verantwoordelijkheid voor de correcte toepassing van dit protocol berust bij de Associatieraad overeenkomstig artikel 106 van de Europaovereenkomst. Hij is in het bijzonder bevoegd voor het nemen van besluiten betreffende:

a)

de wijziging van de bijlagen;

b)

de toevoeging van nieuwe bijlagen;

c)

de aanwijzing van een of meer gezamenlijke groepen van deskundigen die tot taak hebben de technische deskundigheid van een aangemelde instantie en de naleving van de voorschriften door die instantie te verifiëren;

d)

de uitwisseling van informatie betreffende voorgestelde en feitelijke wijzigingen van de in de bijlage vermelde communautaire en nationale wetgeving;

e)

het onderzoek van nieuwe of aanvullende conformiteitsbeoordelingsprocedures voor onder een bijlage vallende sectoren;

f)

het oplossen van problemen in verband met de toepassing van dit protocol.

De Associatieraad mag bovengenoemde, in dit protocol neergelegde taken overeenkomstig artikel 110, lid 2, van de Europaovereenkomst delegeren.

Artikel 15

Technische samenwerking en bijstand

De Europese Gemeenschap kan Roemenië waar nodig technische medewerking en bijstand verlenen voor de correcte tenuitvoerlegging en toepassing van dit protocol.

Artikel 16

Overeenkomsten met derde landen

Overeenkomsten inzake conformiteitsbeoordeling die door een partij zijn gesloten met een land dat geen partij is bij dit protocol, houden voor de andere partij geen verplichting in de resultaten van de in dat derde land verrichte conformiteitsbeoordelingen te aanvaarden, behoudens uitdrukkelijk akkoord tussen de partijen in de Associatieraad.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Dit protocol treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de partijen diplomatieke nota's hebben uitgewisseld waarin zij de voltooiing van hun respectieve procedures voor de inwerkingtreding van dit protocol bevestigen.

Artikel 18

Status van het protocol

Dit protocol vormt een integrerend deel van de Europaovereenkomst.

Dit protocol is opgesteld in tweevoud in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Roemeense taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Hecho en Bucarest, el veintisiete de octubre de dos mil seis.

V Bukurešti dne dvacátého sedmého října dva tisíce šest.

Udfærdiget i Bukarest, den syvogtyvende oktober totusind og seks.

Geschehen zu Bukarest am siebenundzwanzigsten Oktober zweitausendsechs.

Koostatud kahe tuhande kuuenda aasta oktoobrikuu kahekümne seitsmendal päeval Bukarestis.

Έγινε στο Βουκουρέστι, στις είκοσι επτά Οκτωβρίου του δύο χιλιάδες έξι.

Done at Bucharest on the twenty-seventh day of October in the year two thousand and six.

Fait à Bucarest, le vingt-sept octobre de l’an deux mille six.

Fatto a Bucarest, addì ventisette ottobre duemilasei.

Bukarestē, divi tūkstoši sestā gada divdesmit septītajā oktobrī

Priimta du tūkstančiai šeštų metų spalio dvidešimt septintą dieną Bukarešte

Kelt Bukarestben, a kétezerhatodik év október havának huszonhetedik napján.

Magħmul f'Bukarest fis-sebgħa u għoxrin jum ta' Ottubru fis-sena elfejn u sitta.

Gedaan te Boekarest, de zevenentwintigste oktober tweeduizend zes.

Sporządzono w Bukareszcie, dnia dwudziestego siódmego października dwa tysiące szóstego roku.

Feito em Bucareste, aos vinte e sete dias do mês de Outubro do ano de dois mil e seis.

V Bukurešti dňa dvadsiateho siedmeho októbra dvetisícšesť.

V Bukarešti, sedemindvajsetega oktobra leta dva tisoč šest

Tehty Bukarestissa kahdentenakymmenentenäseitsemäntenä päivänä lokakuuta vuonna kaksituhattakuusi.

Utfärdat i Bukarest den tjugosjunde oktober år tjugohundrasex.

Întocmit la București în a douăzeci și șaptea zi a lunii octombrie anul două mii șase.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Għall-Komunitá Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

Za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Pentru Comunitatea Europeană

Image

Por Rumanía

Za Rumunsko

For Rumænien

Für Rumänien

Rumeenia nimel

Για τη Ρουμανία

For Romania

Pour la Roumanie

Per la Romania

Rumānijas vārdā

Rumunijos vardu

Románia részéről

Għar-Rumanija

Voor Roemenië

W imieniu Rumunii

Pela Roménia

Za Rumunsko

Za Romunijo

Romanian puolesta

För Rumänien

Pentru România

Image

BIJLAGE

BIJLAGE

inzake de wederzijdse aanvaarding van industrieproducten

(ter informatie)

BIJLAGE

inzake de wederzijdse erkenning van de resultaten van de conformiteitsbeoordeling

Inhoud

1.

Drukapparatuur.

DRUKAPPARATUUR

AFDELING I

COMMUNAUTAIRE EN NATIONALE WETGEVING

Communautaire wetgeving

:

Richtlijn 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur.

Nationale wetgeving

:

Regeringsbesluit nr. 584/2004 tot vaststelling van de voorwaarden voor het in de handel brengen van drukapparatuur, zoals later gewijzigd.

AFDELING II

MET DE AANMELDING BELASTE AUTORITEITEN

Europese Gemeenschap

België

:

Ministerie van Economische Zaken

Duitsland

:

Bundesministerium für Arbeit und Sozialordnung

Estland

:

Majandus- ja Kommunikatsiooniministeerium

Finland

:

Kauppa- ja teollisuusministeriö/Handels- och industriministeriet

Frankrijk

:

Ministère de l'emploi et de la Solidarité, Direction des relations du travail, Bureau CT 5

Griekenland

:

Υπουργείο Ανάπτυξης. Γενική Γραμματεία Βιομηχανίας (Ministerie van Ontwikkeling. Secretariaat-Generaal Industrie)

Hongarije

:

Gazdasági és Közlekedési Minisztérium

Ierland

:

Department of Enterprise and Employment

Italië

:

Ministero dell’Industria, del commercio e dell'artigianato

Latvia

:

Ekonomikas ministrija

Malta

:

Onder toezicht van de Maltese overheid: Consumer and Industrial Goods Directorate van de Malta Standards Authority

Oostenrijk

:

Bundesministerium für Wirtschaft und Arbeit

Polen

:

Ministerstwo Gospodarki, Pracy i Polityki Spolecznej

Roemenië

:

Ministerul Economiei si Comertului

Slovenië

:

Ministrstvo za gospodarstvo

Slowakije

:

Úrad pre normalizáciu, metrológiu a skúšobníctvo Slovenskej republiky

Spanje

:

Ministerio de Industria, Turismo y Comercio

Tsjechië

:

Úřad pro technickou normalizaci, metrologii a státní zkušebnictví

Verenigd Koninkrijk

:

Department of Trade and Industry

Zweden

:

Onder toezicht van de Zweedse overheid: Styrelsen för ackreditering och teknisk kontroll (SWEDAC)

AFDELING III

AANGEMELDE INSTANTIES

Europese Gemeenschap

Instanties die door de lidstaten van de Gemeenschap zijn aangemeld overeenkomstig de in afdeling I vermelde communautaire wetgeving en die Roemenië ter kennis zijn gebracht overeenkomstig artikel 10 van dit protocol.

Roemenië

Instanties die door Roemenië zijn aangewezen overeenkomstig de in afdeling I vermelde Roemeense wetgeving en die de Europese Gemeenschap ter kennis zijn gebracht overeenkomstig artikel 10 van dit protocol.

AFDELING IV

BIJZONDERE REGELINGEN

Vrijwaringsclausules

A.   Vrijwaringsclausule betreffende industrieproducten

1.

Wanneer een partij een maatregel neemt die de vrije toegang tot haar markt verbiedt: voor onder deze bijlage vallende industrieproducten met een CE-markering;

of

voor onder deze bijlage vallende industrieproducten als bedoeld in artikel 3, lid 3, of artikel 14 van Richtlijn 97/23/EG, die overeenkomen met respectievelijk de artikelen 10 en 17 van het Regeringsbesluit nr. 584/2004, maar waarvoor geen CE-markering is vereist, stelt zij de andere partij onmiddellijk daarvan in kennis, onder vermelding van de redenen van haar besluit en van de wijze waarop werd vastgesteld dat de betrokken producten niet aan de voorschriften voldoen.

2.

De partijen onderzoeken de zaak en de overgelegde bewijsstukken en brengen hun bevindingen ter kennis van de andere partij.

3.

Indien de partijen overeenstemming bereiken, nemen zij passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken producten niet in de handel worden gebracht.

4.

Indien de partijen geen overeenstemming bereiken, wordt de zaak voorgelegd aan de Associatieraad, die een deskundig onderzoek kan gelasten.

5.

Wanneer de Associatieraad vaststelt dat de maatregel:

a)

niet gerechtvaardigd is, trekken de autoriteiten van de partij die de maatregel heeft genomen deze in;

b)

gerechtvaardigd is, nemen de partijen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken producten niet in de handel worden gebracht.

B.   Vrijwaringsclausule betreffende geharmoniseerde normen

1.

Wanneer Roemenië van oordeel is dat een geharmoniseerde norm waarnaar de in deze bijlage vermelde wetgeving verwijst, niet aan de basisvoorschriften van deze wetgeving voldoet, stelt dit land de Associatieraad daarvan onder opgave van redenen in kennis.

2.

De Associatieraad onderzoekt de zaak en kan de Europese Gemeenschap verzoeken de procedure toe te passen waarin de in deze bijlage vermelde communautaire wetgeving voorziet.

3.

De Europese Gemeenschap houdt de Associatieraad en de andere partij op de hoogte van het verloop van deze procedure.

4.

Het resultaat van de procedure wordt de andere partij ter kennis gebracht.

VERKLARING VAN DE GEMEENSCHAP INZAKE DEELNEMING VAN VERTEGENWOORDIGERS VAN ROEMENIË AAN VERGADERINGEN VAN COMITÉS

De Europese Gemeenschap verklaart dat Roemenië, teneinde dit land meer vertrouwd te maken met de praktische aspecten van de toepassing van het communautaire acquis, wordt uitgenodigd om onder de volgende voorwaarden deel te nemen aan de bijeenkomsten van de krachtens het Gemeenschapsrecht opgerichte of daarin genoemde comités die bevoegd zijn voor drukapparatuur.

Deze deelneming is beperkt tot bijeenkomsten of delen daarvan tijdens welke de toepassing van het acquis wordt besproken. Bijeenkomsten die bedoeld zijn voor het opstellen en verstrekken van adviezen in het kader van de door de Raad aan de Commissie gedelegeerde uitvoerings- en bestuursbevoegdheden mogen niet worden bijgewoond.

Deze uitnodiging kan naargelang het geval worden uitgebreid tot groepen van deskundigen die door de Commissie worden bijeengeroepen.


5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/43


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 november 2006

betreffende de sluiting van een aanvullend protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (PECA)

(2006/873/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, lid 3, eerste alinea, eerste zin, en lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 1 februari 1995 is een Europaovereenkomst in werking getreden waarbij een associatie tot stand werd gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds (1).

(2)

In artikel 75 van de Europaovereenkomst is bepaald dat de samenwerking op het gebied van normalisering en conformiteitsbeoordeling moet leiden tot de totstandkoming van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning.

(3)

In artikel 110 van de Europaovereenkomst is bepaald dat de Associatieraad zijn bevoegdheden mag delegeren aan het Associatiecomité.

(4)

Artikel 2 van Besluit 94/907/EG, EGKS, Euratom van de Raad en de Commissie van 19 december 1994 betreffende de sluiting van de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds (2), voorziet in procedures voor de besluitvorming in de Gemeenschap en voor de presentatie van het standpunt van de Gemeenschap in de Associatieraad en het Associatiecomité.

(5)

Het ontwerp voor het Protocol inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten bij de Europaovereenkomst is op 27 oktober 2006 in Boekarest door de Commissie namens de Gemeenschap ondertekend en moet nu worden goedgekeurd.

(6)

Er moeten passende interne procedures worden vastgesteld om de goede werking van het protocol te waarborgen.

(7)

De Commissie moet worden gemachtigd bepaalde technische wijzigingen in het protocol aan te brengen en bepaalde uitvoeringsbesluiten te nemen,

BESLUIT:

Artikel 1

Het protocol bij de Europaovereenkomst met Roemenië inzake conformiteitsbeoordeling en de aanvaarding van industrieproducten (PECA) (hierna „het protocol” genoemd) en de aan de slotakte van die overeenkomst gehechte verklaring worden namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van het protocol en van de aan de slotakte gehechte verklaring zijn aan dit besluit gehecht (3).

Artikel 2

De diplomatieke nota bedoeld in artikel 17 van het protocol (4) wordt door de voorzitter van de Raad namens de Europese Gemeenschap verzonden.

Artikel 3

1.   De Commissie verricht, na overleg met het door de Raad aangewezen speciaal comité, de volgende taken:

a)

aanmelding, erkenning, schorsing en intrekking van instanties en benoeming van gezamenlijke teams van deskundigen overeenkomstig artikel 10, artikel 11 en artikel 14, onder c), van het protocol;

b)

overleg, uitwisseling van informatie, indiening van verzoeken om controles en tot deelname aan controles overeenkomstig artikel 3, artikel 11, artikel 12 en artikel 14, onder d) en e), en de afdelingen III en IV van de bijlagen bij het protocol;

c)

zo nodig, beantwoording van verzoeken overeenkomstig artikel 11 en de afdelingen III en IV van de bijlagen bij het protocol.

2.   Na overleg met het speciaal comité bedoeld in lid 1 van dit artikel stelt de Commissie het standpunt vast dat de Gemeenschap ten aanzien van de onderstaande onderwerpen in de Associatieraad en, waar van toepassing, in het Associatiecomité inneemt:

a)

wijziging van de bijlagen, overeenkomstig artikel 14, onder a), van het protocol;

b)

toevoeging van nieuwe bijlagen overeenkomstig artikel 14, onder b), van het protocol;

c)

besluiten inzake meningsverschillen over de resultaten van controles en volledige of gedeeltelijke schorsing van aangemelde instanties overeenkomstig artikel 11, tweede en derde alinea, van het protocol;

d)

maatregelen ter uitvoering van de vrijwaringsclausules in afdeling IV van de bijlagen bij het protocol;

e)

maatregelen betreffende de verificatie, schorsing of intrekking van industrieproducten die overeenkomstig artikel 4 van het protocol wederzijds worden aanvaard.

3.   In alle andere gevallen wordt het standpunt dat de Gemeenschap in verband met dit protocol in de Associatieraad en, waar van toepassing, in het Associatiecomité inneemt, door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld op basis van een voorstel van de Commissie.

Gedaan te Brussel, 20 november 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


(1)  PB L 357 van 31.12.1994, blz. 2.

(2)  PB L 357 van 31.12.1994, blz. 1.

(3)  Zie bladzijde 33 van dit Publicatieblad.

(4)  De datum van inwerkingtreding van het protocol wordt door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.


5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/45


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 november 2006

betreffende de aanvaarding door de Europese Gemeenschap van Reglement nr. 107 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen van categorie M2 of M3 wat hun algemene constructie betreft

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/874/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Besluit 97/836/EG van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („Herziene overeenkomst van 1958”) (1), en met name op artikel 3, lid 3, en op artikel 4, lid 2, tweede streepje,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De uniforme voorschriften van Reglement nr. 107 inzake de goedkeuring van voertuigen van categorie M2 of M3 wat hun algemene constructie betreft, zijn bedoeld om de technische belemmeringen voor de handel in motorvoertuigen tussen de overeenkomstsluitende partijen op te heffen en bij het gebruik van die voertuigen een hoog veiligheids- en beschermingsniveau te waarborgen.

(2)

De Commissie is derhalve van oordeel dat Reglement nr. 107 deel moet uitmaken van het communautaire typegoedkeuringssysteem voor motorvoertuigen,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   De Europese Gemeenschap aanvaardt Reglement nr. 107 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen van categorie M2 of M3 wat hun algemene constructie betreft.

2.   De tekst van het reglement is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Reglement nr. 107 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen van categorie M2 of M3 wat hun algemene constructie betreft, maakt deel uit van het communautaire typegoedkeuringssysteem voor motorvoertuigen.

Artikel 3

De Commissie zal de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van dit besluit in kennis stellen.

Gedaan te Brussel, 28 november 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

E. HEINÄLUOMA


(1)  PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78.


Commissie

5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/46


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2006

tot goedkeuring van de door de lidstaten voor het jaar 2007 ingediende programma’s voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten en van bepaalde TSE’s en ter preventie van zoönoses

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5677)

(2006/875/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 24, lid 6, en de artikelen 29 en 32,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap kan op grond van Beschikking 90/424/EEG van de Raad een financiële bijdrage verlenen voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten en voor controles ter preventie van zoönoses.

(2)

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (2) voorziet in jaarlijkse programma's voor de uitroeiing en bewaking van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij runderen, schapen en geiten.

(3)

De lidstaten hebben programma’s ingediend voor de uitroeiing en bewaking van bepaalde dierziekten, voor de preventie van zoönoses en voor de uitroeiing en bewaking van TSE’s op hun grondgebied.

(4)

Uit een onderzoek van deze programma’s is gebleken dat zij voldoen aan de desbetreffende communautaire veterinaire wetgeving, en met name aan de communautaire criteria voor de uitroeiing van die ziekten, zoals vastgesteld bij Beschikking 90/638/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van communautaire criteria voor de maatregelen inzake de uitroeiing van en de controle op bepaalde dierziekten (3).

(5)

Deze programma's zijn opgenomen in de lijst van programma's die is vastgesteld bij Beschikking 2006/687/EG van de Commissie van 12 oktober 2006 betreffende programma’s die in 2007 in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing en bewaking van bepaalde dierziekten, ter voorkoming van zoönoses en voor de bewaking van TSE’s, alsmede programma’s voor de uitroeiing van BSE en scrapie (4).

(6)

Gezien het belang van deze programma’s voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap inzake dier- en volksgezondheid en de verplichte toepassing van de TSE-programma’s in alle lidstaten moet een passende financiële bijdrage van de Gemeenschap worden vastgesteld ter vergoeding van de uitgaven die de betrokken lidstaten voor de in deze beschikking vermelde maatregelen doen, tot een bepaald maximumbedrag per programma.

(7)

Voor een beter beheer, een efficiënter gebruik van de communautaire middelen en meer transparantie moet zo nodig ook voor elk programma worden vastgesteld tot welk maximumbedrag de lidstaten worden vergoed voor bepaalde kosten van zaken zoals tests en de verschillende in de lidstaten gebruikte vaccins en voor de schadeloosstelling van eigenaars van geslachte of geruimde dieren.

(8)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 inzake de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (5) worden programma's voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds. Met het oog op de financiële controle zijn de artikelen 9, 36 en 37 van die verordening van toepassing.

(9)

De aanwezigheid van rabiës op door de Europese Unie omgeven grondgebied zou een voortdurende bron van herbesmetting voor de omliggende gebieden vormen. Daarom is het wenselijk rabiës uit te roeien veeleer dan een beschermend vaccinatiegebied rond dergelijke gebiedsdelen in te stellen, dat voor onbepaalde tijd zou moeten worden gehandhaafd.

(10)

De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt verleend mits de voorgenomen maatregelen efficiënt worden uitgevoerd en mits de bevoegde autoriteiten alle nodige inlichtingen binnen de bij deze beschikking vastgestelde termijnen verstrekken.

(11)

De koers voor de omrekening van de betalingsaanvragen in nationale valuta als omschreven in artikel 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (6), moet worden verduidelijkt.

(12)

De goedkeuring van sommige van deze programma’s mag niet vooruitlopen op een besluit van de Commissie waarin op basis van wetenschappelijk advies voorschriften voor de uitroeiing van deze ziekten worden vastgesteld.

(13)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

HOOFDSTUK I

RABIËS

Artikel 1

1.   De door Tsjechië, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland ingediende programma’s voor de uitroeiing van rabiës worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests en de aankoop en de distributie van vaccins en aas in het kader van het programma, met een maximum van:

a)

EUR 490 000 voor Tsjechië;

b)

EUR 850 000 voor Duitsland;

c)

EUR 925 000 voor Estland;

d)

EUR 1 200 000 voor Letland;

e)

EUR 1 850 000 voor Hongarije;

f)

EUR 185 000 voor Oostenrijk;

g)

EUR 4 850 000 voor Polen;

h)

EUR 375 000 voor Slovenië;

i)

EUR 500 000 voor Slowakije;

j)

EUR 112 000 voor Finland.

3.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die Litouwen doet voor laboratoriumtests, en voor 100 % in de uitgaven die Litouwen doet voor de aankoop en de distributie van vaccins en aas buiten zijn grondgebied, met een maximum van EUR 600 000.

4.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

EUR 0,5 per dosis voor de aankoop van een dosis vaccin in het kader van de in lid 2, onder c) en d), genoemde programma’s; en

b)

EUR 0,3 per dosis voor de aankoop van een dosis vaccin in het kader van de overige in de leden 2 en 3 genoemde programma’s.

HOOFDSTUK II

RUNDERBRUCELLOSE

Artikel 2

1.   De door Spanje, Ierland, Italië, Cyprus, Portugal en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de uitroeiing van runderbrucellose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests, de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht en de aankoop van vaccindoses, met een maximum van:

a)

EUR 3 500 000 voor Spanje;

b)

EUR 1 100 000 voor Ierland;

c)

EUR 2 000 000 voor Italië;

d)

EUR 95 000 voor Cyprus;

e)

EUR 1 600 000 voor Portugal;

f)

EUR 1 100 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een bengaals-roodtest

:

EUR 0,2 per test;

b)

:

voor een SAT-test

:

EUR 0,2 per test;

c)

:

voor een complementbindingsreactie

:

EUR 0,4 per test;

d)

:

voor een ELISA-test

:

EUR 1 per test;

e)

:

voor de aankoop van een dosis vaccin

:

EUR 0,5 per dosis.

HOOFDSTUK III

RUNDERTUBERCULOSE

Artikel 3

1.   De door Spanje, Italië, Polen en Portugal ingediende programma’s voor de uitroeiing van rundertuberculose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor tuberculinatie, laboratoriumtests en de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, met een maximum van:

a)

EUR 3 000 000 voor Spanje;

b)

EUR 2 500 000 voor Italië;

c)

EUR 1 100 000 voor Polen;

d)

EUR 450 000 voor Portugal.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor tuberculinatie

:

EUR 0,8 per test;

b)

:

voor een gamma-interferontest

:

EUR 5 per test.

HOOFDSTUK IV

ENZOÖTISCHE BOVIENE LEUKOSE

Artikel 4

1.   De door Estland, Italië, Letland, Litouwen, Polen en Portugal ingediende programma’s voor de uitroeiing van enzoötische boviene leukose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests en de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, met een maximum van:

a)

EUR 20 000 voor Estland;

b)

EUR 400 000 voor Italië;

c)

EUR 35 000 voor Letland;

d)

EUR 135 000 voor Litouwen;

e)

EUR 2 300 000 voor Polen;

f)

EUR 225 000 voor Portugal.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een ELISA-test

:

EUR 0,5 per test;

b)

:

voor een agargel-immunodiffusietest

:

EUR 0,5 per test.

HOOFDSTUK V

SCHAPEN- EN GEITENBRUCELLOSE

Artikel 5

1.   De door Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus en Portugal ingediende programma’s voor de uitroeiing van schapen- en geitenbrucellose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor de aankoop van vaccins, laboratoriumtests en de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, met een maximum van:

a)

EUR 5 000 000 voor Spanje;

b)

EUR 200 000 voor Frankrijk;

c)

EUR 4 000 000 voor Italië;

d)

EUR 120 000 voor Cyprus;

e)

EUR 1 600 000 voor Portugal.

3.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die Griekenland doet voor de aankoop van vaccins en voor de salarissen van dierenartsen die speciaal voor dat programma contractueel in dienst zijn genomen, met een maximum van EUR 650 000.

4.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een bengaals-roodtest

:

EUR 0,2 per test;

b)

:

voor een complementbindingsreactie

:

EUR 0,4 per test;

c)

:

voor de aankoop van een dosis vaccin

:

EUR 0,1 per dosis.

HOOFDSTUK VI

BLUETONGUE

Artikel 6

1.   De door Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal ingediende programma’s voor de uitroeiing en bewaking van bluetongue worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests voor virologische, serologische en entomologische bewaking en voor de aankoop van vallen en vaccins, met een maximum van:

a)

EUR 4 900 000 voor Spanje;

b)

EUR 160 000 voor Frankrijk;

c)

EUR 1 300 000 voor Italië;

d)

EUR 600 000 voor Portugal.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een ELISA-test

:

EUR 2,5 per test;

b)

:

voor de aankoop van een dosis vaccin

:

EUR 0,5 per dosis.

HOOFDSTUK VII

BEPAALDE SOORTEN ZOÖNOTISCHE SALMONELLA BIJ FOKPLUIMVEE

Artikel 7

1.   De door België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Cyprus, Letland, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal en Slowakije ingediende programma’s voor de bestrijding van salmonella bij fokpluimvee worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor bacteriologische tests, de schadeloosstelling van eigenaars van pluimvee dat is geruimd of eieren die zijn vernietigd, en voor de aankoop van vaccindoses, met een maximum van:

a)

EUR 660 000 voor België;

b)

EUR 330 000 voor Tsjechië;

c)

EUR 250 000 voor Denemarken;

d)

EUR 175 000 voor Duitsland;

e)

EUR 27 000 voor Estland;

f)

EUR 60 000 voor Griekenland;

g)

EUR 2 000 000 voor Spanje;

h)

EUR 875 000 voor Frankrijk;

i)

EUR 175 000 voor Ierland;

j)

EUR 320 000 voor Italië;

k)

EUR 40 000 voor Cyprus;

l)

EUR 60 000 voor Letland;

m)

EUR 60 000 voor Hongarije;

n)

EUR 1 350 000 voor Nederland;

o)

EUR 80 000 voor Oostenrijk;

p)

EUR 2 000 000 voor Polen;

q)

EUR 450 000 voor Portugal;

r)

EUR 205 000 voor Slowakije.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een bacteriologische test

:

EUR 5,0 per test;

b)

:

voor de aankoop van een dosis vaccin

:

EUR 0,05 per dosis.

HOOFDSTUK VIII

KLASSIEKE VARKENSPEST EN AFRIKAANSE VARKENSPEST

Artikel 8

1.   De programma’s voor de bestrijding en bewaking van:

a)

klassieke varkenspest die zijn ingediend door Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Slovenië en Slowakije, worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007;

b)

klassieke varkenspest en Afrikaanse varkenspest die zijn ingediend door Italië, worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor virologische en serologische tests bij varkens (huisdieren) en wilde varkens en, wat de programma’s van Duitsland, Frankrijk en Slowakije betreft, ook voor de aankoop en de distributie van vaccins en aas, met een maximum van:

a)

EUR 800 000 voor Duitsland;

b)

EUR 500 000 voor Frankrijk;

c)

EUR 140 000 voor Italië;

d)

EUR 35 000 voor Luxemburg;

e)

EUR 25 000 voor Slovenië;

f)

EUR 400 000 voor Slowakije.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald:

a)

:

voor een ELISA-test

:

EUR 2,5 per test;

b)

:

voor de aankoop van een dosis vaccin

:

EUR 0,5 per dosis.

HOOFDSTUK IX

ZIEKTE VAN AUJESZKY

Artikel 9

1.   De door België en Spanje ingediende programma’s voor de uitroeiing van de ziekte van Aujeszky worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven voor laboratoriumtests, met een maximum van:

a)

EUR 250 000 voor België;

b)

EUR 350 000 voor Spanje.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan de lidstaten wordt betaald voor een ELISA-test EUR 1 per test.

HOOFDSTUK X

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE

Artikel 10

1.   Het door Italië ingediende programma voor de uitroeiing van vesiculaire varkensziekte wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven voor laboratoriumtests, met een maximum van EUR 120 000.

HOOFDSTUK XI

HEARTWATER, BABESIOSE EN ANAPLASMOSE (POSEIDOM)

Artikel 11

1.   De door Frankrijk ingediende programma’s voor de uitroeiing van door vectorinsecten overgedragen heartwater, babesiose en anaplasmose (Poseidom) in de Franse overzeese gebieden Guadeloupe, Martinique en Réunion worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die Frankrijk doet voor de uitvoering van de in lid 1 genoemde programma’s, met een maximum van EUR 50 000.

HOOFDSTUK XII

PROGRAMMA’S VOOR ONDERZOEK NAAR AVIAIRE INFLUENZA BIJ PLUIMVEE EN IN HET WILD LEVENDE VOGELS

Artikel 12

1.   De door België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s met betrekking tot aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke lidstaat doet voor de analyse van monsters, met een maximum van:

a)

EUR 66 000 voor België;

b)

EUR 74 000 voor Tsjechië;

c)

EUR 160 000 voor Denemarken;

d)

EUR 243 000 voor Duitsland;

e)

EUR 40 000 voor Estland;

f)

EUR 42 000 voor Griekenland;

g)

EUR 82 000 voor Spanje;

h)

EUR 280 000 voor Frankrijk;

i)

EUR 59 000 voor Ierland;

j)

EUR 510 000 voor Italië;

k)

EUR 15 000 voor Cyprus;

l)

EUR 15 000 voor Letland;

m)

EUR 12 000 voor Litouwen;

n)

EUR 10 000 voor Luxemburg;

o)

EUR 110 000 voor Hongarije;

p)

EUR 5 000 voor Malta;

q)

EUR 126 000 voor Nederland;

r)

EUR 42 000 voor Oostenrijk;

s)

EUR 87 000 voor Polen;

t)

EUR 121 000 voor Portugal;

u)

EUR 32 000 voor Slovenië;

v)

EUR 21 000 voor Slowakije;

w)

EUR 27 000 voor Finland;

x)

EUR 130 000 voor Zweden;

y)

EUR 275 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

3.   De maximumbedragen van de aan de lidstaten te vergoeden kosten voor de in het kader van de programma’s uitgevoerde tests zijn:

a)

:

ELISA-test

:

EUR 1 per test;

b)

:

agargel-immunodiffusietest

:

EUR 1,2 per test;

c)

:

hemagglutinatieremmingstest (HAR) op H5/H7

:

EUR 12 per test;

d)

:

virusisolatietest

:

EUR 30 per test;

e)

:

PCR-test

:

EUR 15 per test.

HOOFDSTUK XIII

BEWAKING VAN OVERDRAAGBARE SPONGIFORME ENCEFALOPATHIEËN

Artikel 13

1.   De door België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de bewaking van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 100 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor de uitvoering van deze programma’s, met een maximum van:

a)

EUR 2 084 000 voor België;

b)

EUR 1 059 000 voor Tsjechië;

c)

EUR 1 680 000 voor Denemarken;

d)

EUR 11 307 000 voor Duitsland;

e)

EUR 233 000 voor Estland;

f)

EUR 1 827 000 voor Griekenland;

g)

EUR 10 237 000 voor Spanje;

h)

EUR 24 815 000 voor Frankrijk;

i)

EUR 6 755 000 voor Ierland;

j)

EUR 3 375 000 voor Italië;

k)

EUR 348 000 voor Cyprus;

l)

EUR 312 000 voor Letland;

m)

EUR 645 000 voor Litouwen;

n)

EUR 146 000 voor Luxemburg;

o)

EUR 784 000 voor Hongarije;

p)

EUR 90 000 voor Malta;

q)

EUR 5 112 000 voor Nederland;

r)

EUR 1 759 000 voor Oostenrijk;

s)

EUR 3 744 000 voor Polen;

t)

EUR 2 115 000 voor Portugal;

u)

EUR 308 000 voor Slovenië;

v)

EUR 1 088 000 voor Slowakije;

w)

EUR 839 000 voor Finland;

x)

EUR 2 020 000 voor Zweden;

y)

EUR 6 781 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

3.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in lid 1 genoemde programma’s is bestemd voor de uitgevoerde tests en bedraagt maximaal:

a)

EUR 6 per test voor tests bij runderen als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

b)

EUR 30 per test voor tests bij schapen en geiten als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

c)

EUR 50 per test voor tests bij hertachtigen als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

d)

EUR 145 per test voor primaire moleculaire onderscheidende tests als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), punt i), bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

HOOFDSTUK XIV

UITROEIING VAN BOVIENE SPONGIFORME ENCEFALOPATHIE

Artikel 14

1.   De door België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de uitroeiing van boviene spongiforme encefalopathie worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt 50 % van de uitgaven die de betrokken lidstaten doen voor de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van hun uitroeiingsprogramma zijn geruimd en vernietigd, met een maximum van EUR 500 per dier. Deze bijdrage bedraagt maximaal:

a)

EUR 50 000 voor België;

b)

EUR 750 000 voor Tsjechië;

c)

EUR 51 000 voor Denemarken;

d)

EUR 500 000 voor Duitsland;

e)

EUR 98 000 voor Estland;

f)

EUR 750 000 voor Griekenland;

g)

EUR 713 000 voor Spanje;

h)

EUR 50 000 voor Frankrijk;

i)

EUR 800 000 voor Ierland;

j)

EUR 150 000 voor Italië;

l)

EUR 100 000 voor Luxemburg;

m)

EUR 60 000 voor Nederland;

n)

EUR 48 000 voor Oostenrijk;

o)

EUR 328 000 voor Polen;

p)

EUR 305 000 voor Portugal;

q)

EUR 25 000 voor Slovenië;

r)

EUR 250 000 voor Slowakije;

s)

EUR 25 000 voor Finland;

t)

EUR 347 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

HOOFDSTUK XV

UITROEIING VAN SCRAPIE

Artikel 15

1.   De door België, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de uitroeiing van scrapie worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt 50 % van de uitgaven die de betrokken lidstaten doen voor de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van hun uitroeiingsprogramma zijn geruimd en vernietigd, met een maximum van EUR 100 per dier, en 50 % van de uitgaven voor analyses van monsters met het oog op genotypering, met een maximum van EUR 10 per genotyperingstest. Deze bijdrage bedraagt maximaal:

a)

EUR 99 000 voor België;

b)

EUR 107 000 voor Tsjechië;

c)

EUR 927 000 voor Duitsland;

d)

EUR 13 000 voor Estland;

e)

EUR 1 306 000 voor Griekenland;

f)

EUR 5 374 000 voor Spanje;

g)

EUR 8 862 000 voor Frankrijk;

h)

EUR 629 000 voor Ierland;

i)

EUR 3 076 000 voor Italië;

j)

EUR 2 200 000 voor Cyprus;

k)

EUR 28 000 voor Luxemburg;

l)

EUR 332 000 voor Hongarije;

m)

EUR 543 000 voor Nederland;

n)

EUR 14 000 voor Oostenrijk;

o)

EUR 716 000 voor Portugal;

p)

EUR 83 000 voor Slovenië;

q)

EUR 279 000 voor Slowakije;

r)

EUR 11 000 voor Finland;

s)

EUR 6 000 voor Zweden;

t)

EUR 9 178 000 voor het Verenigd Koninkrijk.

HOOFDSTUK XVI

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

1.   Voor de in de artikelen 2 tot en met 5 en artikel 7 genoemde programma’s worden de subsidiabele uitgaven voor schadeloosstelling voor het slachten of ruimen van dieren beperkt overeenkomstig de leden 2 en 3.

2.   De gemiddelde schadeloosstelling die aan de lidstaten wordt terugbetaald, wordt berekend op basis van het aantal dieren dat in de lidstaat is geslacht of geruimd en bedraagt:

a)

voor runderen maximaal EUR 300 per dier;

b)

voor schapen en geiten maximaal EUR 35 per dier;

c)

voor fokpluimvee maximaal EUR 2,5 per dier.

3.   De maximale schadeloosstelling die aan de lidstaten wordt betaald, bedraagt EUR 1 000 per dier voor runderen en EUR 100 per dier voor schapen en geiten.

Artikel 17

De uitgaven waarvoor de lidstaten een financiële bijdrage van de Gemeenschap aanvragen, worden exclusief belasting over de toegevoegde waarde en andere belastingen gedeclareerd.

Artikel 18

De omrekeningskoers voor in maand „n” ingediende aanvragen in nationale valuta is die van de tiende dag van maand „n+1” of die van de eerste voorafgaande dag waarvoor een algemene notering beschikbaar is.

Artikel 19

1.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in de artikelen 1 tot en met 15 genoemde programma’s wordt verleend op voorwaarde dat de betrokken lidstaat deze programma’s uitvoert overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Gemeenschapsrecht, waaronder de voorschriften inzake mededinging en de toekenning van overheidscontracten, en:

a)

uiterlijk op 1 januari 2007 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de uitvoering van het programma in werking doet treden;

b)

uiterlijk op 1 juni 2007 een eerste technische en financiële evaluatie van het programma indient overeenkomstig artikel 24, lid 7, van Beschikking 90/424/EEG;

c)

voor de in de artikelen 1 tot en met 11 genoemde programma’s uiterlijk vier weken na afloop van de verslagperiode een tussentijds verslag over de eerste zes maanden van het programma indient;

d)

voor de in artikel 12 genoemde programma’s om de drie maanden uiterlijk eind van de daaropvolgende maand bij de Commissie verslag uitbrengt over de positieve en negatieve resultaten van onderzoeken die zij bij de bewaking van pluimvee en in het wild levende vogels hebben geconstateerd;

e)

voor de in de artikelen 13, 14 en 15 genoemde programma’s maandelijks bij de Commissie verslag uitbrengt over de voortgang van het bewakingsprogramma voor TSE’s en de uitgaven van de lidstaat. Dit verslag wordt uiterlijk vier weken na het einde van de desbetreffende maand ingediend;

f)

uiterlijk op 1 juni 2008 een eindverslag indient over de technische uitvoering van het programma, samen met bewijsstukken van de uitgaven die de lidstaat in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007 heeft gedaan en de resultaten die in die periode zijn bereikt;

g)

het gedetailleerde overzicht van de uitgaven van de lidstaat als bedoeld in de punten d) en e) indient in een vorm overeenkomstig de tabellen in de bijlagen I en II;

h)

het programma efficiënt uitvoert;

i)

voor deze maatregelen geen andere bijdrage van de Gemeenschap heeft aangevraagd of zal aanvragen.

2.   Indien een lidstaat niet aan lid 1 voldoet, verlaagt de Commissie de financiële bijdrage van de Gemeenschap naar gelang van de aard en de ernst van de inbreuk en van het financiële verlies voor de Gemeenschap.

Artikel 20

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 21

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 november 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/53 (PB L 29 van 2.2.2006, blz. 37).

(2)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1041/2006 van de Commissie (PB L 187 van 8.7.2006, blz. 10).

(3)  PB L 347 van 12.12.1990, blz. 27. Beschikking gewijzigd bij Richtlijn 92/65/EEG (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).

(4)  PB L 282 van 13.10.2006, blz. 52.

(5)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 320/2006 (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42).

(6)  PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.


BIJLAGE I

Image


BIJLAGE II

Modelformulier voor het gedetailleerde overzicht van de door de lidstaten gedane uitgaven, als bedoeld in artikel 19, lid 1, onder g)

TSE-bewaking

Lidstaat:

Maand:

Jaar:


Tests bij runderen

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Totale kosten

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punten 2.1, 3 en 4.1, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punten 2.2, 4.2 en 4.3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Totaal

 

 

 


Tests bij schapen

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Totale kosten

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 2, onder a), bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 5, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Totaal

 

 

 


Tests bij geiten

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Totale kosten

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 2, onder b), bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 5, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Totaal

 

 

 


Primaire moleculaire test met onderscheidende immunoblotting

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Totale kosten

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), punt i), bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 


Tests bij hertachtigen

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Totale kosten

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage II bij Verordening [Sanco …/…/…]

 

 

 


5.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 337/57


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 30 november 2006

tot goedkeuring van de door Bulgarije en Roemenië voor het jaar 2007 ingediende programma’s voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten en van bepaalde TSE’s en ter preventie van zoönoses, en tot wijziging van Beschikking 2006/687/EG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5702)

(2006/876/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 4, lid 3,

Gelet op de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 42,

Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 24, leden 5 en 6, en de artikelen 29 en 32,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap kan op grond van Beschikking 90/424/EEG een financiële bijdrage verlenen voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten en voor controles ter preventie van zoönoses.

(2)

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (2) voorziet in jaarlijkse programma's voor de uitroeiing en bewaking van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij runderen, schapen en geiten.

(3)

Met het oog op de toetreding van Bulgarije en Roemenië moet de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden vastgesteld voor de door Bulgarije en Roemenië voor het jaar 2007 ingediende programma’s voor de uitroeiiing en bewaking van dierziekten en van bepaalde TSE’s.

(4)

Bulgarije en Roemenië hebben programma’s ingediend voor de uitroeiing en bewaking van bepaalde dierziekten, voor de preventie van zoönoses en voor de uitroeiing en bewaking van TSE’s op hun grondgebied.

(5)

Uit een onderzoek van deze programma’s is gebleken dat zij voldoen aan de desbetreffende communautaire veterinaire wetgeving, en met name aan de communautaire criteria voor de uitroeiing van die ziekten, zoals vastgesteld bij Beschikking 90/638/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van communautaire criteria voor de maatregelen inzake de uitroeiing van en de controle op bepaalde dierziekten (3).

(6)

Gezien het belang van deze programma’s voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap inzake dier- en volksgezondheid en de verplichte toepassing van de TSE-programma’s in alle lidstaten moet een passende financiële bijdrage van de Gemeenschap worden vastgesteld ter vergoeding van de uitgaven die Bulgarije en Roemenië voor de in deze beschikking vermelde maatregelen doen, tot een bepaald maximumbedrag per programma.

(7)

De aanwezigheid van klassieke varkenspest in varkensbedrijven in Roemenië vormt een bijzonder ernstig gevaar voor varkensbedrijven in de rest van de Gemeenschap. Daarom moet het percentage van de bijdrage van de Gemeenschap voor de aankoop van vaccin voor de vaccinatie van varkens met levend verzwakt vaccin op 100 % van de kosten worden vastgesteld.

(8)

Voor een beter beheer, een efficiënter gebruik van de communautaire middelen en meer transparantie moet zo nodig ook voor elk programma worden vastgesteld tot welk maximumbedrag Bulgarije en Roemenië worden vergoed voor bepaalde kosten van zaken zoals tests en vaccins en voor de schadeloosstelling van eigenaars van geslachte of geruimde dieren.

(9)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 inzake de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (4) worden programma's voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds. Met het oog op de financiële controle zijn de artikelen 9, 36 en 37 van die verordening van toepassing.

(10)

De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt verleend mits de voorgenomen maatregelen efficiënt worden uitgevoerd en mits de bevoegde autoriteiten alle nodige inlichtingen binnen de bij deze beschikking vastgestelde termijnen verstrekken.

(11)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 is de omrekeningskoers voor de uitgaven de laatste wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door Bulgarije of Roemenië is ingediend, en worden de uitgaven in euro’s uitgedrukt.

(12)

De goedkeuring van sommige van deze programma’s mag niet vooruitlopen op een besluit van de Commissie waarin op basis van wetenschappelijk advies voorschriften voor de uitroeiing van deze ziekten worden vastgesteld.

(13)

De lijst van programma's in Beschikking 2006/687/EG van de Commissie van 12 oktober 2006 betreffende programma’s die in 2007 in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing en bewaking van bepaalde dierziekten, ter voorkoming van zoönoses en voor de bewaking van TSE’s, alsmede programma’s voor de uitroeiing van BSE en scrapie (5), moet worden uitgebreid tot Bulgarije en Roemenië.

(14)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

HOOFDSTUK I

RABIËS

Artikel 1

1.   De door Bulgarije en Roemenië ingediende programma’s voor de uitroeiing van rabiës worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor laboratoriumtests en de aankoop en de distributie van vaccins en aas in het kader van het programma, met een maximum van:

a)

830 000 EUR voor Bulgarije;

b)

800 000 EUR voor Roemenië.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan Bulgarije en Roemenië voor de aankoop van vaccindoses wordt betaald 0,5 EUR per dosis.

HOOFDSTUK II

KLASSIEKE VARKENSPEST

Artikel 2

1.   De door Bulgarije en Roemenië ingediende programma’s voor de bestrijding en bewaking van klassieke varkenspest worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor virologische en serologische tests bij varkens (huisdieren) en wilde varkens, voor de aankoop en de distributie van vaccins en aas voor de vaccinatie van wilde varkens, alsmede voor de vaccinatie van varkens (huisdieren), terwijl de Gemeenschap voor 100 % bijdraagt in de uitgaven die Roemenië doet voor de aankoop van het levende verzwakte vaccin voor de vaccinatie van varkens (huisdieren), met een maximum van:

a)

425 000 EUR voor Bulgarije;

b)

5 250 000 EUR voor Roemenië.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan Bulgarije en Roemenië wordt betaald:

a)

:

voor een ELISA-test

:

2,5 EUR per test;

b)

:

voor de aankoop van een dosis vaccin voor de vaccinatie van wilde varkens

:

0,5 EUR per dosis;

c)

:

voor de aankoop van een dosis levend verzwakt vaccin voor de vaccinatie van varkens

:

0,30 EUR per dosis.

HOOFDSTUK III

BEPAALDE SOORTEN ZOÖNOTISCHE SALMONELLA BIJ FOKPLUIMVEE

Artikel 3

1.   De door Bulgarije en Roemenië ingediende programma’s voor de bestrijding van salmonella bij fokpluimvee worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke in lid 1 genoemde lidstaat doet voor bacteriologische tests, de schadeloosstelling van eigenaars van pluimvee dat is geruimd of eieren die zijn vernietigd, en voor de aankoop van vaccindoses, met een maximum van:

a)

508 000 EUR voor Bulgarije;

b)

215 000 EUR voor Roemenië.

3.   Voor de in lid 1 genoemde programma’s bedraagt de maximale vergoeding die aan Bulgarije en Roemenië wordt betaald:

a)

:

voor een bacteriologische test

:

5,0 EUR per test;

b)

:

voor de aankoop van een dosis vaccin

:

0,05 EUR per dosis.

4.   De subsidiabele uitgaven voor schadeloosstelling voor het ruimen van dieren worden beperkt overeenkomstig lid 5.

5.   De gemiddelde schadeloosstelling die aan Bulgarije en Roemenië wordt terugbetaald, wordt berekend op basis van het aantal dieren dat in de lidstaat is geruimd, en bedraagt voor fokpluimvee maximaal 2,5 EUR per dier.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMA’S VOOR ONDERZOEK NAAR AVIAIRE INFLUENZA BIJ PLUIMVEE EN IN HET WILD LEVENDE VOGELS

Artikel 4

1.   De door Bulgarije en Roemenië ingediende programma’s voor de bestrijding van aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 50 % bij in de uitgaven die elke lidstaat doet voor de analyse van monsters, met een maximum van:

a)

23 000 EUR voor Bulgarije;

b)

105 000 EUR voor Roemenië.

3.   De maximumbedragen van de aan Bulgarije en Roemenië te vergoeden kosten voor de in het kader van de programma’s uitgevoerde tests zijn:

a)

:

ELISA-test

:

1 EUR per test;

b)

:

agargel-immunodiffusietest

:

1,2 EUR per test;

c)

:

hemagglutinatieremmingstest (HAR) op H5/H7

:

12 EUR per test;

d)

:

virusisolatietest

:

30 EUR per test;

e)

:

PCR-test

:

15 EUR per test.

HOOFDSTUK V

BEWAKING VAN OVERDRAAGBARE SPONGIFORME ENCEFALOPATHIEËN

Artikel 5

1.   Het door Roemenië ingediende programma voor de bewaking van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De Gemeenschap draagt voor 100 % bij in de uitgaven die Roemenië doet voor de uitvoering van het in lid 1 genoemde programma, met een maximum van 2 370 000 EUR.

3.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor het in lid 1 genoemde programma is bestemd voor de uitgevoerde tests en bedraagt maximaal:

a)

6 EUR per test voor tests bij runderen als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

b)

30 EUR per test voor tests bij schapen en geiten als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

c)

50 EUR per test voor tests bij hertachtigen als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

d)

145 EUR per test voor primaire moleculaire onderscheidende tests als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), punt i), bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

HOOFDSTUK VI

UITROEIING VAN SCRAPIE

Artikel 6

1.   Het door Roemenië ingediende programma voor de uitroeiing van scrapie wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007.

2.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor het in lid 1 genoemde programma bedraagt 50 % van de uitgaven die Roemenië doet voor de schadeloosstelling van eigenaars van dieren die in het kader van zijn uitroeiingsprogramma zijn geruimd en vernietigd, met een maximum van 100 EUR per dier, en 50 % van de uitgaven voor genotypering, met een maximum van 10 EUR per genotyperingstest. Deze bijdrage bedraagt maximaal 980 000 EUR.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 7

De uitgaven waarvoor Bulgarije en Roemenië een financiële bijdrage van de Gemeenschap aanvragen, worden in euro’s uitgedrukt en worden exclusief belasting over de toegevoegde waarde en andere belastingen gedeclareerd.

Artikel 8

De omrekeningskoers voor de uitgaven is de laatste wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door Bulgarije of Roemenië is ingediend.

Artikel 9

1.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de in de artikelen 1 tot en met 6 genoemde programma’s wordt verleend op voorwaarde dat Bulgarije en Roemenië deze programma’s uitvoeren overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Gemeenschapsrecht, waaronder de voorschriften inzake mededinging en de toekenning van overheidscontracten, en:

a)

uiterlijk op 1 januari 2007 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de uitvoering van het programma in werking doen treden,

b)

uiterlijk op 1 juni 2007 een eerste technische en financiële evaluatie van het programma indienen overeenkomstig artikel 24, lid 7, van Beschikking 90/424/EEG;

c)

voor de in de artikelen 1, 2 en 3 genoemde programma’s uiterlijk vier weken na afloop van de verslagperiode een tussentijds verslag over de eerste zes maanden van het programma indienen;

d)

voor de in artikel 4 genoemde programma’s om de drie maanden uiterlijk eind van de daaropvolgende maand bij de Commissie verslag uitbrengen over de positieve en negatieve resultaten van onderzoeken die zij bij de bewaking van pluimvee en in het wild levende vogels hebben geconstateerd;

e)

Roemenië voor de in de artikelen 5 en 6 genoemde programma’s maandelijks bij de Commissie verslag uitbrengt over de voortgang van het bewakingsprogramma voor TSE’s en de uitgaven die het heeft gedaan. Dit verslag wordt uiterlijk vier weken na het einde van de desbetreffende maand ingediend;

f)

uiterlijk op 1 juni 2008 een eindverslag indienen over de technische uitvoering van het programma, samen met bewijsstukken van de uitgaven die zij in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2007 hebben gedaan en de resultaten die in die periode zijn bereikt;

g)

het gedetailleerde overzicht van hun uitgaven als bedoeld in de punten d) en e) indienen in een vorm overeenkomstig de tabellen in de bijlagen I en II;

h)

het programma efficiënt uitvoeren;

i)

voor deze maatregelen geen andere bijdrage van de Gemeenschap hebben aangevraagd of zullen aanvragen.

2.   Indien de betrokken lidstaat niet aan lid 1 voldoet, verlaagt de Commissie de financiële bijdrage van de Gemeenschap naar gelang van de aard en de ernst van de inbreuk en van het financiële verlies voor de Gemeenschap.

Artikel 10

De bijlagen bij Beschikking 2006/687/EG worden vervangen door de tekst in bijlage III bij deze beschikking.

Artikel 11

Deze beschikking is van toepassing onder voorbehoud en vanaf de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië.

Artikel 12

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 november 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/53/EG (PB L 29 van 2.2.2006, blz. 37).

(2)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1041/2006 van de Commissie (PB L 187 van 8.7.2006, blz. 10).

(3)  PB L 347 van 12.12.1990, blz. 27. Beschikking gewijzigd bij Richtlijn 92/65/EEG (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).

(4)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 320/2006 (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42).

(5)  PB L 282 van 13.10.2006, blz. 52.


BIJLAGE I

Image


BIJLAGE II

Modelformulier voor het gedetailleerde overzicht van de door Roemenië gedane uitgaven, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder f)

TSE-bewaking

Lidstaat:

Maand:

Jaar:


Tests bij runderen

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Totale kosten

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punten 2.1, 3 en 4.1, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punten 2.2, 4.2 en 4.3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Totaal

 

 

 


Tests bij schapen

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Totale kosten

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 2, onder a), bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 5, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Totaal

 

 

 


Tests bij geiten

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Totale kosten

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 2, onder b), bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 5, bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 

Totaal

 

 

 


Primaire moleculaire test met onderscheidende immunoblotting

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Totale kosten

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), punt i), bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 


Tests bij hertachtigen

 

Aantal tests

Kosten per eenheid

Kosten per eenheid

Tests bij dieren als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 999/2001

 

 

 


BIJLAGE III

De bijlagen I, II, III en V bij Beschikking 2006/687/EG worden vervangen door:

BIJLAGE I

Lijst van programma's voor de uitroeiing en bewaking van dierziekten als bedoeld in artikel 1, lid 1

Percentage en maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap

Ziekte

Lidstaat

Percentage

Maximumbedrag

(in EUR)

Ziekte van Aujeszky

België

50 %

250 000

Spanje

50 %

350 000

Bluetongue

Spanje

50 %

4 900 000

Frankrijk

50 %

160 000

Italië

50 %

1 300 000

Portugal

50 %

600 000

Runderbrucellose

Spanje

50 %

3 500 000

Ierland

50 %

1 100 000

Italië

50 %

2 000 000

Cyprus

50 %

95 000

Polen

50 %

300 000

Portugal

50 %

1 600 000

Verenigd Koninkrijk (1)

50 %

1 100 000

Rundertuberculose

Spanje

50 %

3 000 000

Italië

50 %

2 500 000

Polen

50 %

1 100 000

Portugal

50 %

450 000

Klassieke varkenspest

Duitsland

50 %

800 000

Frankrijk

50 %

500 000

Luxemburg

50 %

35 000

Slovenië

50 %

25 000

Slowakije

50 %

400 000

Enzoötische boviene leukose

Estland

50 %

20 000

Italië

50 %

400 000

Letland

50 %

35 000

Litouwen

50 %

135 000

Polen

50 %

2 300 000

Portugal

50 %

225 000

Schapen- en geitenbrucellose (B. melitensis)

Griekenland

50 %

650 000

Spanje

50 %

5 000 000

Frankrijk

50 %

200 000

Italië

50 %

4 000 000

Cyprus

50 %

120 000

Portugal

50 %

1 600 000

Poseidom (2)

Frankrijk (3)

50 %

50 000

Rabiës

Tsjechië

50 %

490 000

Duitsland

50 %

850 000

Estland

50 %

925 000

Letland

50 %

1 200 000

Litouwen

50 % eigen grondgebied; 100 % grensgebieden

600 000

Hongarije

50 %

1 850 000

Oostenrijk

50 %

185 000

Polen

50 %

4 850 000

Slovenië

50 %

375 000

Slowakije

50 %

500 000

Finland

50 %

112 000

Bulgarije

50 %

830 000

Roemenië

50 %

800 000

Afrikaanse varkenspest/Klassieke varkenspest

Italië

50 %

140 000

Bulgarije

50 %

425 000

Roemenië

50 %

5 250 000

Vesiculaire varkensziekte

Italië

50 %

120 000

Aviaire influenza

België

50 %

66 000

Tsjechië

50 %

74 000

Denemarken

50 %

160 000

Duitsland

50 %

243 000

Estland

50 %

40 000

Griekenland

50 %

42 000

Spanje

50 %

82 000

Frankrijk

50 %

280 000

Ierland

50 %

59 000

Italië

50 %

510 000

Cyprus

50 %

15 000

Letland

50 %

15 000

Litouwen

50 %

12 000

Luxemburg

50 %

10 000

Hongarije

50 %

110 000

Malta

50 %

5 000

Nederland

50 %

126 000

Oostenrijk

50 %

42 000

Polen

50 %

87 000

Portugal

50 %

121 000

Slovenië

50 %

32 000

Slowakije

50 %

21 000

Finland

50 %

27 000

Zweden

50 %

130 000

Verenigd Koninkrijk

50 %

275 000

Bulgarije

50 %

23 000

Roemenië

50 %

105 000

Totaal

63 014 000

BIJLAGE II

Lijst van controleprogramma's ter voorkoming van zoönoses als bedoeld in artikel 2, lid 1

Percentage en maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap

Zoönose

Lidstaat

Percentage

Maximumbedrag

(in EUR)

Salmonella

België

50 %

660 000

Tsjechië

50 %

330 000

Denemarken

50 %

250 000

Duitsland

50 %

175 000

Estland

50 %

27 000

Griekenland

50 %

60 000

Spanje

50 %

2 000 000

Frankrijk

50 %

875 000

Ierland

50 %

175 000

Italië

50 %

320 000

Cyprus

50 %

40 000

Letland

50 %

60 000

Hongarije

50 %

60 000

Nederland

50 %

1 350 000

Oostenrijk

50 %

80 000

Polen

50 %

2 000 000

Portugal

50 %

450 000

Slowakije

50 %

205 000

Bulgarije

50 %

508 000

Roemenië

50 %

215 000

Totaal

9 840 000

BIJLAGE III

Lijst van programma's voor de bewaking van TSE’s als bedoeld in artikel 3, lid 1

Percentage en maximumbedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap

Ziekte

Lidstaat

Percentage uitgevoerde snelle tests en discriminatoire tests

Maximumbedrag

(in EUR)

TSE's

België

100 %

2 084 000

Tsjechië

100 %

1 059 000

Denemarken

100 %

1 680 000

Duitsland

100 %

11 307 000

Estland

100 %

233 000

Griekenland

100 %

1 827 000

Spanje

100 %

10 237 000

Frankrijk

100 %

24 815 000

Ierland

100 %

6 755 000

Italië

100 %

3 375 000

Cyprus

100 %

348 000

Letland

100 %

312 000

Litouwen

100 %

645 000

Luxemburg

100 %

146 000

Hongarije

100 %

784 000

Malta

100 %

90 000

Nederland

100 %

5 112 000

Oostenrijk

100 %

1 759 000

Polen

100 %

3 744 000

Portugal

100 %

2 115 000

Slovenië

100 %

308 000

Slowakije

100 %

1 088 000

Finland

100 %

839 000

Zweden

100 %

2 020 000

Verenigd Koninkrijk

100 %

6 781 000

Roemenië

100 %

2 370 000

Totaal

91 833 000

BIJLAGE V

Lijst van programma's voor de uitroeiing van scrapie als bedoeld in artikel 5, lid 1

Percentage en bedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap

Ziekte

Lidstaat

Percentage

Maximumbedrag

(in EUR)

Scrapie

België

50 % doden; 50 % genotypering

99 000

Tsjechië

50 % doden; 50 % genotypering

107 000

Duitsland

50 % doden; 50 % genotypering

927 000

Estland

50 % doden; 50 % genotypering

13 000

Griekenland

50 % doden; 50 % genotypering

1 306 000

Spanje

50 % doden; 50 % genotypering

5 374 000

Frankrijk

50 % doden; 50 % genotypering

8 862 000

Ierland

50 % doden; 50 % genotypering

629 000

Italië

50 % doden; 50 % genotypering

3 076 000

Cyprus

50 % doden; 50 % genotypering

2 200 000

Luxemburg

50 % doden; 50 % genotypering

28 000

Hongarije

50 % doden; 50 % genotypering

332 000

Nederland

50 % doden; 50 % genotypering

543 000

Oostenrijk

50 % doden; 50 % genotypering

14 000

Portugal

50 % doden; 50 % genotypering

716 000

Slovenië

50 % doden; 50 % genotypering

83 000

Slowakije

50 % doden; 50 % genotypering

279 000

Finland

50 % doden; 50 % genotypering

11 000

Zweden

50 % doden; 50 % genotypering

6 000

Verenigd Koninkrijk

50 % doden; 50 % genotypering

9 178 000

Roemenië

50 % doden; 50 % genotypering

980 000

Totaal

34 763 000


(1)  Verenigd Koninkrijk alleen wat Noord-Ierland betreft.

(2)  Door vectorinsecten overgedragen heartwater, babesiose en anaplasmose in de Franse overzeese gebieden.

(3)  Frankrijk alleen wat Guadeloupe, Martinique en Réunion betreft.