ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 375

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
23 december 2004


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 2217/2004 van de Raad van 22 december 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, en van Verordening (EG) nr. 1788/2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk- en zuivelproducten

1

 

 

Verordening (EG) nr. 2218/2004 van de Commissie van 22 december 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

4

 

 

Verordening (EG) nr. 2219/2004 van de Commissie van 22 december 2004 betreffende de offertes voor de verzending van langkorrelige gedopte B-rijst bestemd voor het eiland Réunion, die zijn ingediend in het kader van de inschrijving voor de vaststelling van de subsidie bedoeld in Verordening (EG) nr. 2033/2004

6

 

 

Verordening (EG) nr. 2220/2004 van de Commissie van 22 december 2004 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

7

 

*

Verordening (EG) nr. 2221/2004 van de Commissie van 22 december 2004 houdende de toewijzing van uitvoercertificaten voor kaas die in 2005 in het kader van bepaalde contingenten op grond van de GATT-overeenkomsten naar de Verenigde Staten van Amerika mag worden uitgevoerd

9

 

*

Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk

12

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

2004/889/EG:Besluit van de Raad van 16 november 2004 betreffende de sluiting van een Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Volksrepubliek China

19

 

*

2004/890/EG:Besluit van de Raad van 20 december 2004 inzake de terugtrekking van de Europese Gemeenschap uit het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee in de Oostzee en de Belten

27

 

 

Commissie

 

*

2004/891/EG:Besluit van de Commissie van 19 november 2004 tot beëindiging van de onderzoeksprocedure betreffende handelsbelemmeringen bestaande in handelspraktijken van Canada in verband met geografische aanduidingen van wijn (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4388)

28

 

*

2004/892/EG:Beschikking van de Commissie van 20 december 2004 tot wijziging van Beschikking 2004/614/EG betreffende de toepassingsperiode van de beschermingsmaatregelen in verband met aviaire influenza in Zuid-Afrika (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 5011)  ( 1 )

30

 

*

2004/893/EG:Beschikking van de Commissie van 20 december 2004 betreffende het tijdelijk in de handel brengen van bepaald zaaizaad van de soort Secale cereale dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad voldoet (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 5027)  ( 1 )

31

 

*

2004/894/EG:Beschikking van de Commissie van 20 december 2004 betreffende het tijdelijk in de handel brengen van bepaald zaaizaad van de soort Triticum aestivum dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad voldoet (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 5028)  ( 1 )

33

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 226/2004 van de Raad van 10 februari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2505/96 betreffende de opening en wijze van beheer van autonome communautaire tariefcontingenten voor bepaalde landbouw- en industrieproducten (PB L 39 van 11.2.2004)

35

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/1


VERORDENING (EG) Nr. 2217/2004 VAN DE RAAD

van 22 december 2004

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, en van Verordening (EG) nr. 1788/2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk- en zuivelproducten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, lid 2, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Door de geografische ligging van het Kleinwalsertal (gemeente Mittelberg) en de gemeente Jungholz, die zich op Oostenrijks grondgebied bevinden maar alleen vanuit Duitsland over de weg kunnen worden bereikt, leveren de plaatselijke producenten hun melk aan Duitse kopers.

(2)

Sinds het communautaire melkquotastelsel is ingevoerd bij Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk- en zuivelproducten (2), als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 856/84 (3), wordt bij de vaststelling van de Duitse referentiehoeveelheden voor melk rekening gehouden met de melk die door deze producenten in de handel wordt gebracht.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad (4) zijn vanaf het kalenderjaar 2004 rechtstreekse betalingen ingevoerd voor de zuivelsector. Deze betalingen zijn gebaseerd op de individuele referentiehoeveelheden van de betrokken producenten, die worden beheerd door Duitsland, terwijl de betaling van de melkpremie krachtens bovengenoemde verordening moet worden uitgevoerd door de Oostenrijkse autoriteiten, binnen de grenzen van enerzijds hun nationale referentiehoeveelheid voor het tijdvak van 12 maanden 1999/2000, zoals vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 september 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk- en zuivelproducten (5) en anderzijds het in artikel 96, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde totaalbedrag. Zowel de referentiehoeveelheid als het totaalbedrag voor Oostenrijk zijn berekend zonder rekening te houden met de individuele referentiehoeveelheden voor het Kleinwalsertal (gemeente Mittelberg) en de gemeente Jungholz.

(4)

Overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden de melkbetalingen opgenomen in de bedrijfstoeslagregeling, die met ingang van 2007 bij die verordening wordt ingesteld. Krachtens artikel 62 van die verordening mogen de lidstaten dergelijke betalingen echter al vanaf 2005 in de bedrijfstoeslagregeling opnemen. Duitsland zal de melkpremie al vanaf 2005 in de bedrijfstoeslagregeling opnemen, Oostenrijk pas later.

(5)

Om deze melkpremie praktisch en correct te kunnen beheren en te kunnen opnemen in de bedrijfstoeslagregeling, dient Verordening (EG) nr. 1782/2003 zodanig te worden gewijzigd dat bij de vaststelling van de referentiehoeveelheden en de totaalbedragen voor Duitsland en Oostenrijk, zoals bedoeld in artikel 95, lid 4, en artikel 96, lid 2, rekening wordt gehouden met de referentiehoeveelheden van de producenten uit de betrokken regio's. Bijgevolg dient ook bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1788/2003 van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk- en zuivelproducten te worden gewijzigd om de referentiehoeveelheden van de betrokken producenten vanaf het quotajaar 2004-2005 om te zetten in Oostenrijkse referentiehoeveelheden.

(6)

Aangezien de uiterste datum voor het aanvragen van melkpremies voor het jaar 2004 reeds is verstreken, dient te worden voorzien in een uitzondering op artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003, zodat Duitsland de premies mag betalen aan landbouwers die gevestigd zijn in het Kleinwalsertal (gemeente Mittelberg) en in de gemeente Jungholz, beide gelegen in Oostenrijk.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 95, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor Duitsland en Oostenrijk bedraagt het totaalbedrag dat wordt vastgesteld op basis van de referentiehoeveelheden voor het tijdvak van 12 maanden 1999/2000 echter respectievelijk 27 863 827,288 en 2 750 389,712 ton.”

2)

Artikel 96, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de rij voor Duitsland wordt vervangen door:

„Duitsland

101,99

204,52

306,78”;

b)

de rij voor Oostenrijk wordt vervangen door:

„Oostenrijk

10,06

20,19

30,28”.

Artikel 2

Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 1788/2003 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Bij wijze van uitzondering op artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden de voor het jaar 2004 verschuldigde melkpremie en extra betalingen aan landbouwers die gevestigd zijn in het Kleinwalsertal (gemeente Mittelberg) en in de gemeente Jungholz, beide gelegen in Oostenrijk, betaald door Duitsland.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze wordt als volgt toegepast:

a)

Artikel 1 is van toepassing vanaf 1 januari 2005;

b)

Artikel 2 is van toepassing vanaf 1 april 2004;

c)

Artikel 3 is van toepassing vanaf 1 januari 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

C. VEERMAN


(1)  Advies van 14.12.2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 148 van 28.6.1968, blz. 13. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1255/1999 (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48).

(3)  PB L 90 van 1.4.1984, blz. 10.

(4)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 864/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 48).

(5)  PB L 405 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1788/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 123) en laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 739/2004 van de Commissie (PB L 116 van 22.4.2004, blz. 7).


BIJLAGE

Bijlage I van Verordening (EG) nr. 1788/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt a) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de rij voor Duitsland wordt vervangen door:

„Duitsland

27 863 827,288”;

b)

de rij voor Oostenrijk wordt vervangen door:

„Oostenrijk

2 750 389,712”.

2)

Punt b) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de rij voor Duitsland wordt vervangen door:

„Duitsland

27 863 827,288”;

b)

de rij voor Oostenrijk wordt vervangen door:

„Oostenrijk

2 750 389,712”.

3)

Punt c) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de rij voor Duitsland wordt vervangen door:

„Duitsland

28 003 146,424”;

b)

de rij voor Oostenrijk wordt vervangen door:

„Oostenrijk

2 764 141,661”.

4)

Punt d) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de rij voor Duitsland wordt vervangen door:

„Duitsland

28 142 465,561”;

b)

de rij voor Oostenrijk wordt vervangen door:

„Oostenrijk

2 777 893,609”.

5)

Punt e) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de rij voor Duitsland wordt vervangen door:

„Duitsland

28 281 784,697”;

b)

de rij voor Oostenrijk wordt vervangen door:

„Oostenrijk

2 791 645,558”.


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/4


VERORDENING (EG) Nr. 2218/2004 VAN DE COMMISSIE

van 22 december 2004

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 december 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 22 december 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

94,4

204

75,8

999

85,1

0707 00 05

052

97,7

999

97,7

0709 90 70

052

103,1

204

74,1

999

88,6

0805 10 10, 0805 10 30, 0805 10 50

052

49,7

204

47,3

220

45,0

388

50,7

448

34,4

999

45,4

0805 20 10

204

56,2

999

56,2

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

72,9

204

47,0

400

86,0

624

80,4

999

71,6

0805 50 10

052

47,9

528

38,8

999

43,4

0808 10 20, 0808 10 50, 0808 10 90

388

149,8

400

80,2

404

105,4

720

63,7

999

99,8

0808 20 50

400

102,5

528

47,6

720

50,6

999

66,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/6


VERORDENING (EG) Nr. 2219/2004 VAN DE COMMISSIE

van 22 december 2004

betreffende de offertes voor de verzending van langkorrelige gedopte B-rijst bestemd voor het eiland Réunion, die zijn ingediend in het kader van de inschrijving voor de vaststelling van de subsidie bedoeld in Verordening (EG) nr. 2033/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1), en met name op artikel 5, lid 3,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2692/89 van de Commissie van 6 september 1989 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de verzending van rijst naar Réunion (2), inzonderheid op artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2033/2004 van de Commissie (3) is een inschrijving voor de vaststelling van de subsidie voor de verzending van rijst naar het eiland Réunion opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 2692/89, kan de Commissie volgens de procedure van artikel 26, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 op grond van de ingediende offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan.

(3)

Met name rekening houdend met de in de artikelen 2 en 3 van Verordening (EEG) nr. 2692/89 genoemde criteria, is het niet wenselijk een maximumsubsidie vast te stellen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die van 13 tot en met 16 december 2004 zijn ingediend in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2033/2004 bedoelde inschrijving voor de subsidie voor de verzending van langkorrelige gedopte B-rijst van GN-code 1006 20 98 naar het eiland Réunion.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 december 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 2004.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.

(2)  PB L 261 van 7.9.1989, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1275/2004 van de Commissie (PB L 241 van 13.7.2004, blz. 8).

(3)  PB L 353 van 27.11.2004, blz. 9.


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/7


VERORDENING (EG) Nr. 2220/2004 VAN DE COMMISSIE

van 22 december 2004

betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1159/2003 van de Commissie van 30 juni 2003 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1464/95 en (EG) nr. 779/96 (3), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de leveringsverplichtingen tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend.

(2)

Bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de tariefcontingenten tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701 11 10, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend.

(3)

Bij artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn tariefcontingenten tegen een recht van 98 EUR per ton geopend voor de invoer van producten van GN-code 1701 11 10 uit Brazilië, Cuba en andere derde landen.

(4)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn in de week van 13 december tot en met 17 december 2004 bij de bevoegde instanties aanvragen ingediend voor de afgifte van invoercertificaten voor een totale hoeveelheid die groter is dan de overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 per land vastgestelde verplicht te leveren hoeveelheid voor preferentiële suiker ACS-India.

(5)

De Commissie moet derhalve een verlagingscoëfficiënt vaststellen voor de afgifte van certificaten naar rato van de beschikbare hoeveelheid en melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de van 13 december tot en met 17 december 2004 op grond van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 ingediende aanvragen voor invoercertificaten worden de certificaten afgegeven voor maximaal de in de bijlage bij deze verordening aangegeven hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 december 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laastelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 2).

(2)  PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 162 van 1.7.2003, blz. 25. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1409/2004 (PB L 256 van 3.8.2004, blz. 11).


BIJLAGE

Preferentiële suiker ACS—INDIA

Titel II van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2004/2005

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 13.-17.12.2004

Maximumhoeveelheid

Barbados

100

 

Belize

100

 

Congo

84,8727

Bereikt

Fiji

100

 

Guyana

100

 

India

0

Bereikt

Ivoorkust

100

 

Jamaica

100

 

Kenia

100

 

Madagaskar

100

 

Malawi

100

 

Mauritius

100

 

Mozambique

100

Bereikt

Saint Kitts en Nevis

100

 

Swaziland

100

 

Tanzania

100

 

Trinidad en Tobago

100

 

Zambia

100

 

Zimbabwe

0

Bereikt


Bijzondere preferentiële suiker

Titel III van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2004/2005

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 13.-17.12.2004

Maximumhoeveelheid

India

100

 

ACS

100

 


Suiker CXL-concessies

Titel IV van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2004/2005

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 13.-17.12.2004

Maximumhoeveelheid

Brazilië

0

Bereikt

Cuba

100

 

Andere derde landen

0

Bereikt


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/9


VERORDENING (EG) Nr. 2221/2004 VAN DE COMMISSIE

van 22 december 2004

houdende de toewijzing van uitvoercertificaten voor kaas die in 2005 in het kader van bepaalde contingenten op grond van de GATT-overeenkomsten naar de Verenigde Staten van Amerika mag worden uitgevoerd

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk- en zuivelproducten (1), en met name op artikel 30,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1847/2004 van de Commissie (2) is de procedure geopend voor de toewijzing van uitvoercertificaten voor kaas die in 2005 in het kader van bepaalde uit de GATT-overeenkomsten voortvloeiende contingenten naar de Verenigde Staten van Amerika mag worden uitgevoerd.

(2)

Bij artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 174/1999 van de Commissie van 26 januari 1999 tot vaststelling van de specifieke uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk- en zuivelproducten (3) zijn de criteria vastgesteld voor de toewijzing van voorlopige certificaten in het geval dat dergelijke certificaten zijn aangevraagd voor een hoeveelheid producten die een van de betrokken contingenten voor het betrokken jaar overtreft. In verband met de uitbreiding van de Gemeenschap op 1 mei 2004 is in artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 174/1999 eveneens voorzien in overgangsmaatregelen met betrekking tot deze criteria voor het jaar 2005.

(3)

Voor sommige contingenten en productgroepen is de vraag naar uitvoercertificaten sterk gestegen en overtreft zij de beschikbare hoeveelheden, soms in aanzienlijke mate. Dit kan een belangrijke verlaging van de per aanvrager toegewezen hoeveelheden tot gevolg hebben, waardoor de regeling minder doelmatig en minder doeltreffend wordt. Bovendien leert de ervaring dat, als de aan elke deelnemer toegewezen hoeveelheden zeer klein zijn, het risico bestaat dat een deelnemer onder dergelijke omstandigheden niet aan zijn uitvoerverplichting kan voldoen, wat verbeurte van de zekerheid tot gevolg heeft.

(4)

Om deze situatie het hoofd te bieden is het dienstig te werken met een combinatie van de drie, in artikel 20, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 174/1999 genoemde criteria, met inachtneming van de vastgestelde overgangsmaatregelen. Overeenkomstig de punten a) en b) van die alinea dienen certificaten bij voorrang te worden toegewezen aan aanvragers die in de Verenigde Staten van Amerika reeds activiteiten hebben ontplooid aangezien zij dochterbedrijven als importeur hebben aangewezen en in het verleden reeds een hoeveelheid van de betrokken producten naar die bestemming hebben uitgevoerd. Bovendien dient overeenkomstig punt c) van die alinea een verlagingscoëfficiënt te worden toegepast.

(5)

In het geval van productgroepen en contingenten waarvoor de ingediende aanvragen kleinere hoeveelheden betreffen dan die welke beschikbaar zijn, is het dienstig om overeenkomstig artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 174/1999 te voorzien in toewijzing van de resterende hoeveelheden aan de aanvragers in verhouding tot de oorspronkelijk aangevraagde hoeveelheden. Deze verdere hoeveelheden mogen slechts worden toegewezen indien de betrokken marktdeelnemer een aanvraag indient en een zekerheid stelt.

(6)

Gelet op de in Verordening (EG) nr. 1847/2004 vastgestelde termijn voor de tenuitvoerlegging van deze procedure, moet deze verordening zo snel mogelijk van toepassing worden.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk- en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Aanvragen om voorlopige uitvoercertificaten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1847/2004 zijn ingediend voor de productgroepen en contingenten welke in kolom 3 van de bijlage als 16-Tokyo, 16-, 17-, 18-, 20- en 21-Uruguay, 25-Tokyo en 25-Uruguay zijn aangeduid, worden, met toepassing van de in kolom 5 van die bijlage vermelde toewijzingscoëfficiënten, aanvaard, wanneer zij zijn ingediend door:

aanvragers die aantonen dat zij in ten minste één van de voorafgaande drie jaren de betrokken producten hebben uitgevoerd naar de Verenigde Staten van Amerika, en die een dochterbedrijf als importeur hebben aangewezen, of

aanvragers waarvan het als importeur aangewezen bedrijf als dochterbedrijf wordt beschouwd op grond van artikel 20, lid 3, tweede alinea, onder b), van Verordening (EG) nr. 174/1999.

De in de eerste alinea bedoelde aanvragen worden, met toepassing van de in kolom 6 van de bijlage vermelde toewijzingscoëfficiënten, aanvaard, wanneer zij zijn ingediend door:

andere dan de in de eerste alinea bedoelde aanvragers die aantonen dat zij in elk van de voorafgaande drie jaren de betrokken producten hebben uitgevoerd naar de Verenigde Staten van Amerika, of

aanvragers ten aanzien waarvan met het criterium van de historische uitvoer geen rekening wordt gehouden op grond van artikel 20, lid 3, tweede alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 174/1999.

De in de eerste alinea bedoelde aanvragen worden afgewezen wanneer zij worden ingediend door andere dan de in de eerste en de tweede alinea bedoelde aanvragers.

2.   Aanvragers aan wie overeenkomstig lid 1 een hoeveelheid van minder dan 2 ton wordt toegewezen, kunnen hun aanvraag intrekken. In dat geval stellen zij de bevoegde autoriteit hiervan in kennis binnen vijf werkdagen na de inwerkingtreding van deze verordening, waarna hun zekerheid onmiddellijk wordt vrijgegeven.

De bevoegde autoriteit stelt de Commissie binnen acht werkdagen na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis van de hoeveelheid waarvoor de aanvragen zijn ingetrokken en de zekerheden zijn vrijgegeven.

Artikel 2

Aanvragen om voorlopige uitvoercertificaten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1847/2004 zijn ingediend voor de productgroepen en de contingenten welke in kolom 3 van de bijlage bij deze verordening als 22-Tokyo en 22-Uruguay zijn aangeduid, worden aanvaard voor de gevraagde hoeveelheden.

Met toepassing van de in kolom 7 van de bijlage vastgestelde toewijzingscoëfficiënten kunnen voorlopige uitvoercertificaten voor verdere hoeveelheden worden afgegeven, indien de handelaar binnen tien werkdagen na de inwerkingtreding van de onderhavige verordening een verdere aanvraag indient en indien hij de van toepassing zijnde zekerheid stelt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 2004.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 322 van 23.10.2004, blz. 19.

(3)  PB L 20 van 27.1.1999, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1846/2004 van de Commissie (PB L 322 van 23.10.2004, blz. 16).


BIJLAGE

Aanduiding van de groep volgens de aanvullende aantekeningen bij hoofdstuk 4 van het Harmonised Tariff Schedule of the United States of America

Aanduiding van de groep en het contingent

Voor 2005 beschikbare hoeveelheid (t)

Toewijzingscoëfficiënten als bedoeld in artikel 1, lid 1

Toewijzingscoëfficiënten als bedoeld in artikel 2

Nr. van de aantekening

Groep

Eerste alinea

Tweede alinea

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

16

Not specifically provided for (NSPF)

16-Tokyo

908,877

0,1328738

0,0442913

16-Uruguay

3 446,000

0,1194816

0,0398272

17

Blue Mould

17-Uruguay

350,000

0,1534639

0,0511546

18

Cheddar

18-Uruguay

1 050,000

0,8344371

0,2781457

20

Edam/Gouda

20-Uruguay

1 100,000

0,1843369

0,0614456

21

Italian type

21-Uruguay

2 025,000

0,1447704

0,0482568

22

Swiss or Emmenthaler cheese other than with eye formation

22-Tokyo

393,006

 

 

1,1930821

22-Uruguay

380,000

 

 

1,2500000

25

Swiss or Emmenthaler cheese with eye formation

25-Tokyo

4 003,172

0,3713669

0,1237890

 

25-Uruguay

2 420,000

0,3198238

0,1066079


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/12


RICHTLIJN 2004/114/EG VAN DE RAAD

van 13 december 2004

betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, eerste alinea, punt 3, onder a) en punt 4),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is in het Verdrag bepaald dat maatregelen moeten worden aangenomen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van onderdanen van derde landen.

(2)

Het Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen inzake immigratiebeleid moet nemen aangaande de voorwaarden voor toegang en verblijf, alsmede aangaande de normen voor de procedures voor de afgifte van langlopende visa en verblijfstitels door de lidstaten.

(3)

Tijdens de speciale bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad erkend dat het noodzakelijk is te komen tot een harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake de voorwaarden voor toelating en verblijf van onderdanen van derde landen; hiertoe heeft hij de Raad verzocht om op basis van voorstellen van de Commissie op korte termijn besluiten te nemen.

(4)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend.

(5)

De lidstaten moeten aan de bepalingen van deze richtlijn uitvoering geven zonder discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of maatschappelijke achtergrond, genetische kenmerken, taal, godsdienstige of andere overtuiging, politieke en andere opvattingen, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, afkomst, handicaps, leeftijd en seksuele geaardheid.

(6)

Eén van de doelstellingen van het optreden van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs is, van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken. De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden naar de Gemeenschap willen komen, is een essentieel onderdeel van deze strategie. De harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf maakt daar deel van uit.

(7)

Migratie die plaatsvindt met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden, en die dus per definitie tijdelijk is en los staat van de situatie op de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat, betekent een wederzijdse verrijking voor de betrokken migranten, hun land van herkomst en de ontvangende lidstaat, en draagt bij tot een beter begrip van elkaars cultuur.

(8)

De term toelating heeft betrekking op de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden.

(9)

De nieuwe communautaire regels zijn gebaseerd op definities van de begrippen student, stagiair, onderwijsinstelling en vrijwilliger die al eerder in het Gemeenschapsrecht zijn gebruikt, met name in de verschillende communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van de betrokkenen (Socrates, Europees vrijwilligerswerk, enz.).

(10)

De duur en de overige voorwaarden voor voorbereidende opleidingen voor studenten die onder deze richtlijn vallen, moeten door de lidstaten worden bepaald in overeenstemming met hun nationale wetgeving.

(11)

Onderdanen van derde landen uit de categorieën onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers die op grond van hun activiteiten of de aard van de compensatie of beloning die zij ontvangen, door de nationale wetgeving als werknemers worden beschouwd, vallen niet onder deze richtlijn. De lidstaten moeten besluiten of onderdanen van derde landen die een specialistenopleiding op geneeskundig gebied willen volgen, worden toegelaten.

(12)

Het bewijs dat een student is toegelaten tot een hogeronderwijsinstelling, kan onder meer een schriftelijk bewijs van toelating of een inschrijvingsbewijs zijn.

(13)

Beurzen mogen worden meegewogen bij het beoordelen van de vraag of er voldoende middelen beschikbaar zijn.

(14)

Toelating ten behoeve van de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden kan op grond van geldige redenen worden geweigerd. Met name kan toelating worden geweigerd indien een lidstaat op basis van feiten tot het oordeel is gekomen dat de betrokken onderdaan van een derde land een potentiële bedreiging vormt voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid. Voor het begrip openbare orde kan een veroordeling wegens het plegen van een ernstig misdrijf relevant zijn. In dit verband zij erop gewezen dat voor de begrippen openbare orde en binnenlandse veiligheid tevens relevant is of een onderdaan van een derde land behoort of heeft behoord tot een vereniging die steun verleent aan terrorisme, een dergelijke vereniging steunt of heeft gesteund, dan wel extremistische doelstellingen huldigt of heeft gehuldigd.

(15)

Indien er twijfel bestaat over de redenen van de aanvraag tot toelating, kunnen de lidstaten alle bewijzen verlangen die nodig zijn om aan te tonen dat de aanvraag coherent is, in het bijzonder op basis van de voorgenomen studie van de aanvrager, teneinde misbruik en verkeerd gebruik van de procedure van de richtlijn tegen te gaan.

(16)

De mobiliteit van studenten uit derde landen die hun studie in verschillende lidstaten willen volgen, moet worden vergemakkelijkt, evenals de toelating van onderdanen van derde landen die deelnemen aan communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van personen die zich binnen en naar de Gemeenschap willen verplaatsen met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden.

(17)

Voor de eerste toegang tot hun grondgebied kunnen de lidstaten tijdig een verblijfstitel afgeven of, indien zij uitsluitend op hun grondgebied verblijfstitels afgeven, een visum.

(18)

Opdat studenten uit derde landen een deel van hun studiekosten zelf kunnen betalen, dienen zij onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt. Dat studenten in beginsel onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden tot de arbeidsmarkt worden toegelaten, zou een algemene regel moeten zijn. In uitzonderlijke omstandigheden moeten de lidstaten echter de mogelijkheid hebben om de situatie op hun eigen arbeidsmarkt te bezien.

(19)

Het begrip voorafgaande toestemming omvat ook het verlenen van werkvergunningen aan studenten die een economische activiteit wensen uit te oefenen.

(20)

De onderhavige richtlijn moet de nationale wetgeving inzake deeltijdwerk onverlet laten.

(21)

Er moet worden voorzien in verkorte toelatingsprocedures voor studiedoeleinden of voor scholierenuitwisselingsprogramma's die door erkende organisaties in de lidstaten worden beheerd.

(22)

Iedere lidstaat moet ervoor zorgen dat het publiek, met name via internet, kan beschikken over een zo volledig mogelijk en regelmatig bijgewerkt informatiepakket over de in deze richtlijn omschreven instellingen en de studies die openstaan voor onderdanen van derde landen, alsmede over de voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met het oog op studiedoeleinden.

(23)

Deze richtlijn mag op generlei wijze van invloed zijn op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (4).

(24)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het bepalen van de voorwaarden waarop onderdanen van derde landen kunnen worden toegelaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde beroepsopleiding of vrijwilligerswerk, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dat in hetzelfde artikel is neergelegd, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

(26)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van:

a)

de voorwaarden waarop onderdanen van derde landen voor een periode van meer dan drie maanden kunnen worden toegelaten tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde beroepsopleiding of vrijwilligerswerk;

b)

de regels betreffende de procedures voor het voor deze doeleinden tot het grondgebied van de lidstaten toelaten van onderdanen van derde landen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

b)

„student”: onderdaan van een derde land die door een hogeronderwijsinstelling is aangenomen en is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om bij wijze van hoofdactiviteit een voltijdse studie te volgen die wordt afgesloten met een door de lidstaat erkend getuigschrift van hoger onderwijs, waaronder een diploma, titel of doctoraal niveau aan een hogeronderwijsinstelling, en eventueel is voorafgegaan door een opleiding ter voorbereiding op dergelijk onderwijs overeenkomstig de nationale wetgeving;

c)

„scholier”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar, in het kader van een uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruik en door de lidstaat erkende organisatie, een erkend programma van voortgezet onderwijs te volgen;

d)

„onbezoldigd stagiair”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat voor een periode van onbezoldigde opleiding, overeenkomstig het nationale recht;

e)

„instelling”: een openbare of particuliere instelling die door de ontvangende lidstaat wordt erkend en/of waarvan de studies overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken worden erkend voor de doeleinden van deze richtlijn;

f)

„vrijwilligersprogramma”: programma voor concrete solidariteitsactiviteiten op basis van een programma van een staat of van de Gemeenschap dat doelstellingen van algemeen belang nastreeft.

g)

„verblijfstitel”: iedere door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde land verstrekte vergunning om legaal op zijn grondgebied te verblijven, overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a) van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

Artikel 3

Werkingssfeer

1.   Deze richtlijn geldt voor onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar te studeren.

De lidstaten mogen ook besluiten deze richtlijn te laten gelden voor onderdanen van derde landen die met het oog op scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk verzoeken te worden toegelaten.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

onderdanen van derde landen die als asielzoeker in een lidstaat verblijven in het kader van subsidiaire vormen van bescherming of in het kader van regelingen voor tijdelijke bescherming;

b)

onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;

c)

onderdanen van derde landen die gezinsleden van burgers van de Unie zijn die hun recht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap hebben uitgeoefend;

d)

onderdanen van derde landen die in een bepaalde lidstaat in het bezit zijn van de status van langdurig ingezetenen in de zin van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (5) en die in een andere lidstaat hun recht van verblijf uitoefenen om daar een studie of een beroepsopleiding te volgen;

e)

onderdanen van derde landen die volgens het recht van de lidstaat in kwestie gekwalificeerd zijn als werknemers of zelfstandigen.

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

1.   Deze richtlijn doet niet af aan gunstiger bepalingen van

a)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds;

b)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.

2.   Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen.

HOOFDSTUK II

VOORWAARDEN VOOR TOELATING

Artikel 5

Beginsel

Toelating van een onderdaan van een derde land in de zin van deze richtlijn is alleen mogelijk als na controle van het dossier blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 6, en, afhankelijk van de betrokken categorie, artikel 7, 8, 9, 10 of 11.

Artikel 6

Algemene voorwaarden

1.   Een onderdaan van een derde land die verzoekt te worden toegelaten voor de doeleinden zoals uiteengezet in de artikelen 7 tot en met 11:

a)

legt een geldig reisdocument over, zoals omschreven in het nationale recht. De lidstaten kunnen verlangen dat het reisdocument geldig is voor ten minste de duur van het geplande verblijf;

b)

legt, indien hij volgens het nationale recht van de lidstaat van ontvangst minderjarig is, een bewijs van toestemming van de ouders of voogd voor het beoogde verblijf over;

c)

beschikt over een ziektekostenverzekering voor alle risico's die voor de eigen onderdanen in de betrokken lidstaat normaliter zijn gedekt;

d)

wordt niet beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid;

e)

legt, indien de lidstaat daarom verzoekt, een bewijs over van betaling van de vergoeding die krachtens artikel 20 van deze richtlijn wordt gevraagd voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfstitel.

2.   De lidstaten vergemakkelijken de toelatingsprocedure voor de in de artikelen 7 tot en met 11 bedoelde onderdanen van derde landen die deelnemen aan communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit naar of binnen de Gemeenschap.

Artikel 7

Specifieke voorwaarden voor studenten

1.   Naast de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden moeten onderdanen van een derde land die om studieredenen verzoeken te worden toegelaten:

a)

zijn aangenomen door een instelling voor hoger onderwijs om daar een studieprogramma te volgen;

b)

op verzoek van een lidstaat kunnen aantonen dat zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen kunnen beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de kosten van de terugreis te dekken. De lidstaten maken het voor deze bepaling vereiste maandelijkse minimumbedrag bekend, hetgeen onverlet laat dat elk geval afzonderlijk wordt beoordeeld;

c)

indien de lidstaat dat vereist, bewijzen over voldoende kennis van de taal van het studieprogramma dat zij volgen, te beschikken;

d)

indien de lidstaat dat vereist, een bewijs van betaling van het door de instelling gevraagde inschrijfgeld kunnen overleggen.

2.   Studenten die automatisch over een ziektekostenverzekering beschikken voor alle risico's die voor de eigen onderdanen in de betrokken lidstaat normaliter zijn gedekt, omdat die is gekoppeld aan hun inschrijving bij een instelling, worden geacht te voldoen aan de in artikel 6, lid 1, onder c), gestelde voorwaarde.

Artikel 8

Mobiliteit van studenten

1.   Onderdanen van derde landen die zijn toegelaten als student en die verzoeken een deel van de reeds aangevangen studie in een andere lidstaat te mogen volgen of te mogen aanvullen met een daaraan gerelateerde studie in een andere lidstaat, worden door deze laatste lidstaat, onverminderd artikel 12, lid 2, artikel 16 en artikel 18, lid 2, toegelaten binnen een periode die de voortzetting van de studie in kwestie niet belemmert en tegelijkertijd de bevoegde autoriteiten voldoende tijd biedt om het verzoek te behandelen,

a)

indien zij ten aanzien van deze lidstaat voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7, en

b)

indien zij bij hun aanvraag voor toelating een dossier hebben ingediend waarin hun volledige studieloopbaan wordt beschreven en waaruit in voorkomend geval blijkt dat de nieuwe studie die zij wensen te volgen, goed aansluit bij de studie die zij reeds hebben afgerond, en

c)

indien zij deelnemen aan een communautair of bilateraal uitwisselingsprogramma of voor ten minste twee jaar in een lidstaat zijn toegelaten als student.

2.   De in lid 1, onder c) bedoelde vereisten gelden niet wanneer de studenten in het kader van hun studieprogramma's een deel van hun opleiding verplicht moeten volgen in een instelling van een andere lidstaat.

3.   De bevoegde autoriteiten van de eerste lidstaat verstrekken op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de tweede de nodige gegevens over het verblijf van de student op het grondgebied van de eerste lidstaat.

Artikel 9

Specifieke voorwaarden voor scholieren

1.   Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen van een derde land die verzoeken om in het kader van een scholierenuitwisseling te worden toegelaten, aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden voldoen en:

a)

de door de betrokken lidstaat vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt en niet ouder zijn dan de maximumleeftijd;

b)

kunnen aantonen dat zij zijn toegelaten tot een instelling voor voortgezet onderwijs;

c)

kunnen aantonen dat zij deelnemen aan een erkend uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken door de lidstaat erkende organisatie;

d)

kunnen aantonen dat de organisatie voor scholierenuitwisseling de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van verblijf, de studiekosten, de ziektekosten en de kosten van de terugkeer;

e)

gedurende hun gehele verblijf bij een gastgezin verblijven dat voldoet aan de door de lidstaten gestelde voorwaarden en dat is geselecteerd volgens de regels van het programma voor de uitwisseling van scholieren waaraan zij deelnemen.

2.   Elke lidstaat kan de toelating van scholieren die deelnemen aan een uitwisselingsprogramma, beperken tot onderdanen van derde landen die dezelfde mogelijkheid bieden aan onderdanen van de lidstaat.

Artikel 10

Specifieke voorwaarden voor onbezoldigde stagiairs

Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen van een derde land die verzoeken om als onbezoldigd stagiair te worden toegelaten, voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en:

a)

een opleidingsovereenkomst hebben gesloten, die in voorkomend geval volgens de nationale wetgeving of gebruiken wordt erkend door de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat, met het oog op een onbezoldigde stage bij een onderneming uit de particuliere of de publieke sector of bij een particuliere of openbare organisatie voor beroepsopleiding die volgens de nationale wetgeving of gebruiken door de lidstaat wordt erkend;

b)

op verzoek van een lidstaat kunnen aantonen dat zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen kunnen beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de kosten van de terugreis te dekken. De lidstaten maken het voor deze bepaling vereiste maandelijkse minimumbedrag bekend, hetgeen onverlet laat dat elk geval afzonderlijk wordt beoordeeld;

c)

indien de lidstaat dat eist, een basistaalcursus volgen om over voldoende talenkennis te beschikken voor het volgen van de stage.

Artikel 11

Specifieke voorwaarden voor vrijwilligers

Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen van een derde land die verzoeken om als vrijwilliger te worden toegelaten, voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en:

a)

de door de betrokken lidstaat vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt en niet ouder zijn dan de maximumleeftijd;

b)

de overeenkomst kunnen overleggen die zij hebben gesloten met de organisatie die in de betrokken lidstaat is belast met het vrijwilligersprogramma waaraan zij deelnemen, en waarin hun taken worden beschreven, alsmede de ondersteuning die hun bij het verrichten daarvan wordt verleend, hun werkrooster, de middelen die beschikbaar zijn om de kosten van hun reis, voeding, huisvesting, vervoer en zakgeld te dekken gedurende hun gehele verblijf, en tevens, in voorkomend geval, de opleiding die zij zullen volgen met het oog op een goede vervulling van hun taken;

c)

kunnen aantonen dat de organisatie die belast is met het vrijwilligersprogramma waaraan zij deelnemen, een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten voor hun activiteiten en de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van verblijf, de ziektekosten en de kosten van de terugkeer;

d)

indien de ontvangende lidstaat dat vereist, een basiscursus volgen betreffende de taal, de geschiedenis en de politieke en maatschappelijke structuur van die lidstaat.

HOOFDSTUK III

VERBLIJFSTITELS

Artikel 12

Aan studenten afgegeven verblijfstitel

1.   Er wordt aan de student een verblijfstitel afgegeven voor ten minste een jaar met de mogelijkheid van verlenging zolang de houder ervan blijft voldoen aan de in de artikelen 6 en 7 gestelde voorwaarden. Indien de studie korter duurt dan een jaar, wordt de verblijfstitel afgegeven voor de studieperiode.

2.   Onverminderd artikel 16 kan de verblijfstitel worden ingetrokken of niet worden verlengd indien de houder:

a)

zich niet houdt aan de beperkingen die krachtens artikel 17 van deze richtlijn worden gesteld aan de toegang tot economische activiteiten;

b)

volgens de nationale wetgeving of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende voortgang boekt bij zijn studie.

Artikel 13

Aan scholieren afgegeven verblijfstitel

De aan scholieren afgegeven verblijfstitel wordt afgegeven voor ten hoogste een jaar.

Artikel 14

Aan onbezoldigde stagiairs afgegeven verblijfstitel

De geldigheidsduur van een aan onbezoldigde stagiairs afgegeven verblijfstitel is gelijk aan de duur van de stage of bedraagt maximaal één jaar. In uitzonderlijke gevallen kan deze geldigheidsduur eenmalig worden verlengd voor de periode die nodig is om een volgens de nationale wetgeving of gebruiken van de lidstaat erkende beroepskwalificatie te behalen, indien de houder van de verblijfstitel blijft voldoen aan de in de artikelen 6 en 10 gestelde voorwaarden.

Artikel 15

Aan vrijwilligers afgegeven verblijfstitel

De aan vrijwilligers afgegeven verblijfstitel wordt afgegeven voor ten hoogste een jaar.

In uitzonderlijke gevallen, indien het programma in kwestie langer duurt dan een jaar, kan de geldigheidsduur van de verblijfstitel gelijk zijn aan de duur van het programma.

Artikel 16

Intrekking of niet-verlenging van verblijfstitels

1.   De lidstaten kunnen een verblijfstitel die op grond van deze richtlijn is afgegeven, intrekken of weigeren deze te verlengen indien de titel op frauduleuze wijze is verkregen of indien blijkt dat de houder niet voldeed of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf die in artikel 5 en, naar gelang van de categorie waartoe hij behoort, de artikelen 7 tot en met 11, zijn vastgesteld.

2.   De lidstaten kunnen een verblijfstitel intrekken of weigeren deze te verlengen om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

HOOFDSTUK IV

BEHANDELING VAN DE BETROKKEN ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN

Artikel 17

Economische activiteiten van studenten

1.   Buiten de studie-uren en onder voorbehoud van de regels en voorwaarden die voor de gekozen activiteit in de ontvangende lidstaat gelden, mogen studenten in loondienst werken en als zelfstandige een economische activiteit uitoefenen. Er kan rekening worden gehouden met de situatie op de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat in kwestie.

In voorkomend geval verlenen de lidstaten aan studenten en/of werkgevers overeenkomstig hun wetgeving voorafgaande toestemming.

2.   Elke lidstaat stelt voor zo'n activiteit een maximumaantal toegelaten uren per week of dagen of maanden per jaar vast, van minimaal 10 uur per week of het equivalent ervan in dagen of maanden per jaar.

3.   Gedurende het eerste jaar van verblijf kan de ontvangende lidstaat de toegang tot economische activiteiten beperken.

4.   De lidstaten kunnen van studenten eisen dat zij economische activiteiten, eventueel vooraf, melden bij een daartoe aangewezen instantie. Deze meldingsplicht kan ook, eventueel vooraf, worden opgelegd aan de werkgevers.

HOOFDSTUK V

PROCEDURE EN DOORZICHTIGHEID

Artikel 18

Procedurele waarborgen en doorzichtigheid

1.   Een beslissing over een aanvraag voor het verkrijgen of vernieuwen van een verblijfstitel wordt genomen en aan de aanvrager medegedeeld binnen een periode die de voortzetting van de studie in kwestie niet belemmert en tegelijkertijd de bevoegde autoriteiten voldoende tijd biedt om het verzoek te behandelen.

2.   Indien de gegevens tot staving van de aanvraag ontoereikend zijn, kan de behandeling van de aanvraag worden opgeschort en delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mede welke aanvullende informatie nog moet worden verstrekt.

3.   Een beslissing om een aanvraag voor een verblijfstitel te verwerpen wordt aan de betrokken onderdaan van het derde land medegedeeld overeenkomstig de kennisgevingsprocedures van de toepasselijke nationale wetgeving. De kennisgeving gaat vergezeld van informatie over de beschikbare beroepsmogelijkheden en de termijnen die daarvoor gelden.

4.   Indien een aanvraag wordt verworpen of een overeenkomstig deze richtlijn afgegeven verblijfstitel wordt ingetrokken, heeft de betrokkene het recht tegen de autoriteiten van de lidstaat in kwestie beroep in te stellen.

Artikel 19

Verkorte procedure voor de afgifte van verblijfstitels of visa aan studenten en scholieren

De instantie die in een lidstaat bevoegd is voor de toegang en het verblijf van studenten of scholieren uit derde landen kan met een instelling voor hoger onderwijs of een organisatie die programma's voor scholierenuitwisseling uitvoert en daartoe volgens de nationale wetgeving of gebruiken van de betrokken lidstaat is erkend, een overeenkomst sluiten betreffende de invoering van een verkorte toelatingsprocedure in het kader waarvan verblijfstitels of visa worden afgegeven op naam van de betrokken onderdaan van een derde land.

Artikel 20

Vergoeding

De lidstaten kunnen van de aanvragers een vergoeding verlangen voor de behandeling van hun aanvraag overeenkomstig deze richtlijn.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Verslag

Periodiek, en voor het eerst uiterlijk 12 januari 2010, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor.

Artikel 22

Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 12 januari 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen of bij de officiële bekendmaking daarvan, naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 23

Overgangsbepaling

In afwijking van Hoofdstuk III zijn de lidstaten, gedurende ten hoogste twee jaar na het verstrijken van de in artikel 22 bepaalde datum, niet verplicht titels af te geven overeenkomstig deze richtlijn in de vorm van een verblijfstitel.

Artikel 24

Tijd

Onverminderd artikel 4, lid 2, tweede alinea van Richtlijn 2003/109/EG, zijn de lidstaten met het oog op het verlenen van verdere rechten krachtens hun wetgeving aan de studenten, scholieren in een uitwisselingsprogramma, onbezoldigde stagiairs of vrijwilligers van derde landen niet verplicht rekening te houden met de tijd die deze personen in die hoedanigheid op hun grondgebied hebben verbleven.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 26

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 13 december 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. R. BOT


(1)  PB C 68 E van 18.3.2004, blz. 107.

(2)  PB C 133 van 6.6.2003, blz. 29.

(3)  PB C 244 van 10.10.2003, blz. 5.

(4)  PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1.

(5)  PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/19


BESLUIT VAN DE RAAD

van 16 november 2004

betreffende de sluiting van een Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Volksrepubliek China

(2004/889/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste volzin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie in april 1993 gemachtigd om namens de Gemeenschap te onderhandelen met Canada, Hongkong, Japan, Korea en de Verenigde Staten over een samenwerkingsovereenkomst op douanegebied, welke machtiging in mei 1997 tot de ASEAN-landen en de Volksrepubliek China werd uitgebreid.

(2)

De Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen de Europese Gemeenschap en de Volksrepubliek China dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken tussen de Europese Gemeenschap en de Volksrepubliek China wordt namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

In het Gemengd Comité douanesamenwerking, dat bij artikel 21 van de Overeenkomst is opgericht, wordt de Gemeenschap vertegenwoordigd door de Commissie, bijgestaan door vertegenwoordigers van de lidstaten.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen, teneinde daardoor de Gemeenschap te binden.

Artikel 4

De voorzitter van de Raad gaat namens de Gemeenschap over tot de in artikel 22 van de Overeenkomst bedoelde kennisgeving (1).

Gedaan te Brussel, 16 november 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

G. ZALM


(1)  De datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Volksrepubliek China betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

en

DE REGERING VAN DE VOLKSREPUBLIEK CHINA,

hierna de „overeenkomstsluitende partijen” genoemd,

GELET OP het belang van de handelsbetrekkingen tussen de Volksrepubliek China en de Europese Gemeenschap en verlangende bij te dragen tot de harmonieuze ontwikkeling van deze betrekkingen in het voordeel van beide overeenkomstsluitende partijen;

ERKENNENDE dat, om dit doel te bereiken, de partijen zich ertoe dienen te verbinden de douanesamenwerking te intensiveren;

REKENING HOUDENDE MET de ontwikkeling van de douanesamenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen, met name wat douaneprocedures betreft;

OVERWEGENDE dat overtredingen van de douanewetgeving, waaronder inbreuken op intellectuele eigendomsrechten, de economische, fiscale en commerciële belangen van de overeenkomstsluitende partijen schaden, en het belang erkennende van een nauwkeurige vaststelling van de douanerechten en andere heffingen, met name door een correcte toepassing van de voorschriften inzake douanewaarde, oorsprong en tariefindeling;

OVERTUIGD dat maatregelen ter voorkoming van deze overtredingen door samenwerking tussen de douaneautoriteiten doeltreffender kunnen worden gemaakt;

GELET OP de verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten die reeds door de overeenkomstsluitende partijen zijn aanvaard of worden toegepast, alsmede op de activiteiten op het gebied van douaneaangelegenheden van de Wereldhandelsorganisatie;

GELET OP de Overeenkomst inzake Handel en Economische Samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Volksrepubliek China die in 1985 is ondertekend,

ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„douanewetgeving”: de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere rechtsinstrumenten van de Europese Gemeenschap en de Volksrepubliek China betreffende de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing daarvan onder andere douaneregelingen, met inbegrip van verboden, beperkingen en controlemaatregelen;

b)

„douaneautoriteit”: in de Volksrepubliek China, de algemene douanediensten van de Volksrepubliek China, en in de Europese Gemeenschap, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Europese Gemeenschap;

c)

„verzoekende autoriteit”: een bevoegde douaneautoriteit die hiertoe door een overeenkomstsluitende partij is aangewezen en die op grond van deze overeenkomst een verzoek om bijstand indient;

d)

„aangezochte autoriteit”: een bevoegde douaneautoriteit die hiertoe door een overeenkomstsluitende partij is aangewezen en die op grond van deze overeenkomst een verzoek om bijstand ontvangt;

e)

„persoonsgegevens”: alle informatie betreffende een persoon wiens identiteit bekend is of kan worden vastgesteld;

f)

„met de douanewetgeving strijdige handeling”: elke overtreding of poging tot overtreding van de douanewetgeving;

g)

„persoon”: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

h)

„informatie”: gegevens, al dan niet verwerkt of geanalyseerd, en documenten, verslagen en andere mededelingen in welke vorm dan ook, met inbegrip van de elektronische vorm, of gewaarmerkte kopieën daarvan.

Artikel 2

Territoriaal toepassingsgebied

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds op het douanegebied van de Volksrepubliek China en anderzijds op de gebieden waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van kracht is, op de daarin vastgestelde voorwaarden.

Artikel 3

Toekomstige ontwikkelingen

De overeenkomstsluitende partijen kunnen deze overeenkomst in onderling overleg, door middel van overeenkomsten betreffende specifieke sectoren of aangelegenheden, uitbreiden teneinde de douanesamenwerking overeenkomstig hun respectieve douanewetgevingen te intensiveren en aan te vullen.

TITEL II

WERKINGSSFEER VAN DE OVEREENKOMST

Artikel 4

Uitvoering van de samenwerking en de bijstand

De overeenkomstsluitende partijen verlenen alle samenwerking en bijstand op grond van deze overeenkomst in overeenstemming met hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere rechtsinstrumenten. Daarnaast wordt alle samenwerking en bijstand op grond van deze overeenkomst door elke overeenkomstsluitende partij verleend binnen de grenzen van haar bevoegdheid en beschikbare middelen.

Artikel 5

Verplichtingen uit hoofde van andere overeenkomsten

1.   Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Europese Gemeenschap en de lidstaten:

a)

doet deze overeenkomst geen afbreuk aan de verplichtingen van de overeenkomstsluitende partijen krachtens andere internationale overeenkomsten of verdragen;

b)

wordt deze overeenkomst geacht een aanvulling te vormen op de overeenkomsten inzake douanesamenwerking en wederzijdse administratieve bijstand die tussen afzonderlijke lidstaten en de Volksrepubliek China zijn gesloten of kunnen worden gesloten;

c)

doet deze overeenkomst geen afbreuk aan de regelgeving van de Gemeenschap inzake de uitwisseling, tussen de bevoegde diensten van de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten, van informatie die krachtens deze overeenkomst is verkregen en die van belang kan zijn voor de Gemeenschap.

2.   In afwijking van lid 1 prevaleren de bepalingen van deze overeenkomst boven die van alle bilaterale overeenkomsten inzake douanesamenwerking en wederzijdse administratieve bijstand die tussen afzonderlijke lidstaten en de Volksrepubliek China zijn gesloten of kunnen worden gesloten, voorzover de bepalingen van de laatstgenoemde overeenkomsten onverenigbaar zijn met die van deze overeenkomst.

3.   De overeenkomstsluitende partijen raadplegen elkaar over alle vraagstukken in verband met de toepasselijkheid van deze overeenkomst en trachten hiervoor een oplossing te vinden in het bij artikel 21 van deze overeenkomst ingestelde Gemengd Comité douanesamenwerking.

TITEL III

DOUANESAMENWERKING

Artikel 6

Reikwijdte van de samenwerking

1.   De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe de douanesamenwerking te intensiveren. De overeenkomstsluitende partijen zullen met name samenwerken bij:

a)

het opzetten en onderhouden van communicatiekanalen tussen hun douaneautoriteiten om tot een veilige en snelle uitwisseling van informatie te komen;

b)

het bevorderen van een effectieve coördinatie tussen hun douaneautoriteiten;

c)

alle andere administratieve aangelegenheden in verband met deze overeenkomst die soms een gemeenschappelijk optreden noodzakelijk kunnen maken.

2.   De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe om handelsbevorderingsacties op het gebied van douane te ontwikkelen, rekening houdend met het werk dat in dit verband door internationale organisaties is gedaan.

3.   De douanesamenwerking in het kader van deze overeenkomst heeft betrekking op alle aangelegenheden in verband met de toepassing van de douanewetgeving.

Artikel 7

Samenwerking bij de toepassing van douaneprocedures

De overeenkomstsluitende partijen bevestigen hun verbintenis het legitieme goederenverkeer te vereenvoudigen en informatie en ervaring uit te wisselen over maatregelen ter verbetering van douanetechnieken en -procedures en over geautomatiseerde systemen, met het doel deze verbintenis overeenkomstig het bepaalde in de overeenkomst ten uitvoer te leggen.

Artikel 8

Technische bijstand

De douaneautoriteiten van de overeenkomstsluitende partijen kunnen elkaar technische bijstand verlenen wanneer dit in het voordeel van beide partijen is in douaneaangelegenheden, zoals

a)

de uitwisseling van personeel en deskundigen om tot een beter begrip te komen van elkaars douanewetgeving, -procedures en -technieken;

b)

opleiding, met name de ontwikkeling van bijzondere vaardigheden bij hun douaneambtenaren;

c)

de uitwisseling van professionele, wetenschappelijke en technische gegevens betreffende de douanewetgeving en -procedures;

d)

technieken en verbeterde methodes voor de behandeling van reizigers en goederen;

e)

alle andere administratieve zaken die soms een gemeenschappelijk optreden van hun douanediensten noodzakelijk kunnen maken.

Artikel 9

Coördinatie in internationale organisaties

Het streven van de douaneautoriteiten zal erop gericht zijn de samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang te ontwikkelen en te intensiveren om tot een gecoördineerd standpunt te komen wanneer deze onderwerpen in het kader van internationale organisaties worden besproken.

TITEL IV

WEDERZIJDSE ADMINISTRATIEVE BIJSTAND

Artikel 10

Reikwijdte

1.   De douaneautoriteiten verlenen elkaar bijstand door passende informatie te verstrekken die bijdraagt tot de correcte toepassing van de douanewetgeving en de preventie, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving.

2.   De bijstand in douanezaken waarin deze overeenkomst voorziet, is van toepassing op elke uitvoerende instantie van de overeenkomstsluitende partijen die bevoegd is voor de toepassing van deze overeenkomst. Zij vormt geen beletsel voor de toepassing van de voorschriften inzake wederzijdse bijstand in strafzaken en geldt niet voor informatie die is verkregen krachtens bevoegdheden die op verzoek van een rechterlijke autoriteit worden uitgeoefend.

3.   De bijstand bij de invordering van rechten, heffingen en boetes, het aanhouden of in hechtenis nemen van personen en de inbeslagneming van goederen vallen niet onder deze overeenkomst.

Artikel 11

Bijstand op verzoek

1.   Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit haar alle terzake dienende informatie die zij nodig kan hebben om ervoor te zorgen dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, met inbegrip van informatie over geconstateerde of voorgenomen handelingen die strijdig zijn of kunnen zijn met de douanewetgeving. Met name verschaffen de douaneautoriteiten elkaar informatie over activiteiten die op het grondgebied van de andere partij tot overtredingen zouden kunnen leiden, zoals onjuiste douaneaangiften, oorsprongscertificaten en facturen of andere documenten waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij onjuist of vervalst zijn.

2.   Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mee:

a)

of officiële documenten die ter staving van goederenaangiften bij de douane van de verzoekende autoriteit zijn ingediend echt zijn;

b)

of goederen die uit een overeenkomstsluitende partij zijn uitgevoerd op wettelijke wijze in de andere overeenkomstsluitende partij zijn ingevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst;

c)

of goederen die in een overeenkomstsluitende partij zijn ingevoerd op wettelijke wijze uit de andere overeenkomstsluitende partij zijn uitgevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst.

3.   Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit overeenkomstig haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere rechtsinstrumenten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat bijzonder toezicht wordt gehouden op:

a)

personen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij met de douanewetgeving strijdige handelingen verrichten of hebben verricht;

b)

plaatsen waar goederen op zodanige wijze zijn of kunnen worden opgeslagen dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om bij handelingen in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt;

c)

goederen die op zodanige wijze worden of kunnen worden vervoerd dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bestemd zijn om in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt;

d)

vervoermiddelen die op zodanige wijze worden of kunnen worden gebruikt dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bestemd zijn om in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt.

Artikel 12

Ongevraagde bijstand

Op eigen initiatief en overeenkomstig hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere rechtsinstrumenten verlenen de overeenkomstsluitende partijen elkaar bijstand indien zij zulks noodzakelijk achten voor de correcte toepassing van de douanewetgeving, met name in situaties die aanzienlijke schade kunnen toebrengen aan de economie, de volksgezondheid, de openbare veiligheid of vergelijkbare vitale belangen van de andere overeenkomstsluitende partij, in het bijzonder door informatie te verstrekken over:

a)

handelingen die met de douanewetgeving in strijd zijn of lijken te zijn en die van belang kunnen zijn voor de andere overeenkomstsluitende partij;

b)

nieuwe middelen of methoden die bij handelingen in strijd met de douanewetgeving worden gebruikt;

c)

goederen waarvan bekend is dat zij het onderwerp zijn van handelingen in strijd met de douanewetgeving;

d)

personen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij met de douanewetgeving strijdige handelingen verrichten of hebben verricht;

e)

vervoermiddelen waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij gebruikt zijn of kunnen worden om handelingen te verrichten die met de douanewetgeving in strijd zijn.

Artikel 13

Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

1.   Verzoeken in het kader van deze overeenkomst worden schriftelijk gedaan. Zij gaan vergezeld van de documenten die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kunnen mondelinge verzoeken worden aanvaard, mits zij onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

2.   Overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken moeten de volgende gegevens bevatten:

a)

de officiële waarmerking van de verzoekende autoriteit;

b)

de gevraagde maatregel;

c)

het doel en de reden van het verzoek;

d)

de relevante wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of andere rechtsinstrumenten;

e)

zo nauwkeurig en volledig mogelijke informatie over de personen op wie het onderzoek betrekking heeft;

f)

een overzicht van de relevante feiten en van het onderzoek dat reeds is uitgevoerd.

3.   Verzoeken moeten worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor deze autoriteit aanvaardbare taal. Deze eis is niet van toepassing op documenten die bij het in lid 1 bedoelde verzoek zijn gevoegd.

4.   Indien een verzoek niet aan de hierboven vermelde eisen voldoet, kan om correctie of aanvulling worden verzocht; in afwachting daarvan kunnen voorzorgsmaatregelen worden genomen.

Artikel 14

Behandeling van verzoeken

1.   De aangezochte autoriteit behandelt verzoeken om bijstand, binnen de grenzen van haar bevoegdheden en met de middelen waarover zij beschikt, alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde overeenkomstsluitende partij handelde, door reeds beschikbare informatie te verstrekken en het nodige onderzoek te verrichten of te doen verrichten.

2.   Verzoeken om bijstand worden behandeld overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere rechtsinstrumenten van de aangezochte autoriteit.

3.   Daartoe gemachtigde ambtenaren van een overeenkomstsluitende partij kunnen met instemming van de andere overeenkomstsluitende partij en op de door deze gestelde voorwaarden aanwezig zijn bij onderzoek dat in specifieke gevallen in het rechtsgebied van laatstgenoemde autoriteit wordt verricht.

4.   Indien geen gevolg kan worden gegeven aan een verzoek wordt de verzoekende autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis gesteld, met opgave van de redenen en van alle andere informatie die volgens de aangezochte autoriteit nuttig kan zijn voor de verzoekende autoriteit.

Artikel 15

Vorm waarin de informatie dient te worden verstrekt

1.   De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het ingestelde onderzoek schriftelijk mee aan de verzoekende autoriteit en voegt bij deze mededeling documenten, gewaarmerkte kopieën van documenten, rapporten en dergelijke.

2.   Deze informatie mag per computer worden verstrekt waarna, zonodig, onmiddellijk een schriftelijke bevestiging volgt.

Artikel 16

Gevallen waarin geen bijstand behoeft te worden verleend

1.   Bijstand kan worden geweigerd of van voorwaarden afhankelijk worden gesteld wanneer een partij van mening is dat het verlenen van bijstand in het kader van deze overeenkomst:

a)

de soevereiniteit van de Volksrepubliek China of van de lidstaat van de Europese Gemeenschap die om bijstand in het kader van deze overeenkomst is verzocht, kan aantasten, of

b)

de openbare orde, de veiligheid, of andere essentiële belangen in gevaar kan brengen, in het bijzonder in de in artikel 17, lid 2, bedoelde gevallen, of

c)

een schending zou betekenen van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim.

2.   De aangezochte autoriteit kan de bijstand uitstellen indien deze een lopend onderzoek, een lopende strafvervolging of procedure zou verstoren. In dat geval pleegt de aangezochte autoriteit overleg met de verzoekende autoriteit om na te gaan of bijstand kan worden verleend op door de aangezochte autoriteit te stellen voorwaarden.

3.   Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand vraagt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is vrij te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

4.   In de in lid 1 en lid 2 bedoelde gevallen dient het met redenen omklede besluit van de aangezochte autoriteit onverwijld aan de verzoekende autoriteit te worden meegedeeld.

Artikel 17

Uitwisseling van gegevens en geheimhoudingsplicht

1.   Alle informatie die ter uitvoering van deze overeenkomst in welke vorm dan ook wordt verstrekt, heeft een vertrouwelijk karakter, overeenkomstig de regelgeving van elk van de overeenkomstsluitende partijen. De verstrekte gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht en worden beschermd volgens de wetgeving van de partij die ze heeft ontvangen, dan wel volgens de regelgeving die op de instellingen van de Gemeenschap van toepassing is.

2.   Persoonsgegevens kunnen uitsluitend worden uitgewisseld indien de overeenkomstsluitende partij die ze ontvangt, zich ertoe verbindt deze gegevens ten minste de bescherming te verlenen die deze zouden krijgen in de overeenkomstsluitende partij die ze verstrekt. De overeenkomstsluitende partij die de informatie verstrekt, stelt hiervoor geen eisen die strenger zijn dan die welke in haar eigen rechtsgebied gelden.

De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar in kennis van hun terzake geldende regelgeving, met inbegrip van, in voorkomend geval, de wetgeving van de lidstaten van de Gemeenschap.

3.   Geen enkele bepaling van deze overeenkomst vormt een beletsel voor het gebruik van krachtens deze overeenkomst verkregen informatie of documenten als bewijsmateriaal in administratieve procedures die achteraf worden ingesteld ingevolge de vaststelling van handelingen die in strijd zijn met de douanewetgeving. De overeenkomstsluitende partijen kunnen derhalve in hun bewijsvoeringen, verslagen en getuigenissen en in administratieve procedures gebruik maken van krachtens deze overeenkomst verkregen informatie en documenten. De bevoegde autoriteit die de informatie heeft verstrekt of inzage heeft gegeven in deze documenten wordt van dergelijk gebruik in kennis gesteld.

4.   De verkregen informatie mag uitsluitend worden gebruikt voor doeleinden van deze overeenkomst. Indien een van de overeenkomstsluitende partijen deze informatie voor andere doeleinden wenst te gebruiken, dient zij vooraf om de schriftelijke toestemming te verzoeken van de autoriteit die de informatie heeft verstrekt. Voor dit gebruik gelden dan de eventueel door deze autoriteit vastgestelde beperkingen.

5.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden door het bij artikel 21 ingestelde Gemengd Comité douanesamenwerking vastgesteld.

Artikel 18

Deskundigen en getuigen

Een ambtenaar van een aangezochte autoriteit kan worden gemachtigd, binnen de grenzen van de hem verleende machtiging, als deskundige of getuige op te treden in administratieve procedures in verband met aangelegenheden waarop deze overeenkomst van toepassing is in het gebied van de andere overeenkomstsluitende partij, en daarbij de voor de procedure benodigde voorwerpen, bescheiden of voor echt gewaarmerkte afschriften van bescheiden voorleggen. In de convocatie dient uitdrukkelijk te worden vermeld voor welke administratieve autoriteit de ambtenaar moet verschijnen en over welk onderwerp en in welke functie of hoedanigheid hij zal worden gehoord.

Artikel 19

Kosten van de bijstand

1.   De overeenkomstsluitende partijen brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die ter uitvoering van deze overeenkomst zijn gemaakt, met uitzondering, in voorkomend geval, van de uitgaven voor deskundigen, getuigen, tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn.

2.   Indien de uitvoering van een verzoek aanzienlijke of buitengewone uitgaven met zich brengt, plegen de overeenkomstsluitende partijen overleg om de voorwaarden vast te stellen waarop aan het verzoek gevolg zal worden gegeven en de wijze waarop de kosten zullen worden gedragen.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Uitvoering

1.   De douaneautoriteiten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en, in voorkomend geval, van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de douaneautoriteit van de Volksrepubliek China, anderzijds, dragen zorg voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst. Deze autoriteiten stellen alle praktische maatregelen en bepalingen voor de toepassing van dit protocol vast, rekening houdend met de geldende regelgeving, met name op het gebied van de gegevensbescherming. Zij kunnen de bevoegde instanties aanbevelingen doen voor wijzigingen die huns inziens in deze overeenkomst dienen te worden aangebracht.

2.   De overeenkomstsluitende partijen raadplegen elkaar en stellen elkaar in kennis van alle uitvoeringsbepalingen die in overeenstemming met de bepalingen van deze overeenkomst worden vastgesteld.

Artikel 21

Gemengd Comité douanesamenwerking

1.   Er wordt een Gemengd Comité douanesamenwerking ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van de douaneautoriteiten van de Volksrepubliek China en van de Europese Gemeenschap. Het comité stelt in onderling overleg de plaats, de data en de agenda van zijn bijeenkomsten vast.

2.   Het Gemengd Comité douanesamenwerking zal, onder meer:

a)

toezien op de correcte werking van de overeenkomst;

b)

alle kwesties onderzoeken die zich bij de toepassing ervan voordoen;

c)

de voor douanesamenwerking nodige maatregelen nemen, overeenkomstig de doelstellingen van deze overeenkomst;

d)

ideeën uitwisselen over onderwerpen van gemeenschappelijk belang op het gebied van de douanesamenwerking, waaronder te nemen maatregelen en de daarvoor benodigde middelen;

e)

oplossingen aanbevelen om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken.

3.   Het Gemengd Comité douanesamenwerking stelt zijn reglement van orde vast.

4.   Het Gemengd Comité douanesamenwerking brengt in voorkomend geval verslag uit over activiteiten op grond van deze overeenkomst aan de Gemengde Commissie die is ingesteld bij artikel 15 van de Overeenkomst inzake Handel en Economische Samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Volksrepubliek China.

Artikel 22

Inwerkingtreding en duur

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de overeenkomstsluitende partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat de daartoe benodigde procedures zijn voltooid.

2.   Elke overeenkomstsluitende partij kan deze overeenkomst beëindigen door de andere partij daarvan schriftelijk in kennis te stellen. De overeenkomst vervalt drie maanden na de dag van opzegging aan de andere overeenkomstsluitende partij. Verzoeken om bijstand die vóór de beëindiging van de overeenkomst werden ontvangen, worden overeenkomstig het bepaalde in de overeenkomst afgehandeld.

Artikel 23

Authentieke teksten

Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud, in de volgende talen: Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch, Zweeds en Chinees, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Ten blijke waarvan de gevolmachtigden deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te 's-Gravenhage, 8 december 2004.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Image

Image

Por el Gobierno de la República Popular China

Za vládu Činské lidové republiky

For Folkerepublikken Kinas regering

Im Namen der Regierung der Volksrepublik China

Hiina Rahvavabariigi valitsuse nimel

Για την κυβέρνηση της Λαϊκής Δημοκρατίας της Κίνας

For the Government of the People's Republic of China

Pour le gouvernement de la République populaire de Chine

Per il Governo della Repubblica popolare cinese

Kīnas Tautas Republikas vārdā

Kinijos Liaudies Respublikos Vyriausybės vardu

A Kínai Népköztársaság kormánya részéről

Voor de Regering van de Volksrepubliek China

W imieniu rządu Chińskiej Republiki Ludowej

Pelo Governo da República Popular da China

Za vládu Činskey ľudovej republiky

Za Vlado Ljudske republike Kitajske

Kiinan kansantasavallan hallituksen puolesta

På Folkrepubliken Kinas regerings vägnar

Image

Image


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/27


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 december 2004

inzake de terugtrekking van de Europese Gemeenschap uit het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee in de Oostzee en de Belten

(2004/890/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 juncto artikel 300, lid 2, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap is verdragsluitende partij bij het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee in de Oostzee en de Belten (2) (het Verdrag van Gdansk).

(2)

Artikel XIX van het Verdrag van Gdansk voorziet in de terugtrekking van een verdragsluitende partij uit dit Verdrag.

(3)

Estland, Letland, Litouwen en Polen moeten overeenkomstig artikel 6, lid 12, van de Toetredingsakte van 2003 de nodige stappen nemen om het Verdrag van Gdansk op 1 mei 2004 of zo spoedig mogelijk daarna op te zeggen.

(4)

Na de terugtrekking van de hierboven genoemde vier nieuwe lidstaten zullen de Gemeenschap en de Russische Federatie als enige verdragsluitende partijen bij het Verdrag van Gdansk overblijven en zal circa 95 % van het onder het Verdrag ressorterende gebied uit communautaire wateren bestaan.

(5)

Het behoud van een internationale visserijorganisatie voor het beheer van de visserij in wateren die volledig onder de jurisdictie van slechts twee partijen vallen, staat niet in verhouding tot de doelstelling en is bovendien onefficiënt. De Gemeenschap dient zich derhalve terug te trekken uit het Verdrag van Gdansk,

BESLUIT:

Artikel 1

De Europese Gemeenschap trekt zich terug uit het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee in de Oostzee en de Belten.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn om de depositaris van het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee in de Oostzee en de Belten in kennis te stellen van de terugtrekking van de Europese Gemeenschap uit het Verdrag.

Gedaan te Brussel, 20 december 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

P. VAN GEEL


(1)  Advies van 14 december 2004 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  PB L 237 van 26.8.1983, blz. 4.


Commissie

23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/28


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 19 november 2004

tot beëindiging van de onderzoeksprocedure betreffende handelsbelemmeringen bestaande in handelspraktijken van Canada in verband met geografische aanduidingen van wijn (1)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4388)

(2004/891/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld (2), en met name op artikel 11, lid 1,

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 6 december 2001 heeft de Conseil Interprofessionnel du vin de Bordeaux (CIVB) een klacht ingediend op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad (hierna „de verordening” genoemd).

(2)

De CIVB stelde dat de verkoop van Bordeaux en Médoc-wijn in Canada wordt gehinderd door een aantal handelsbelemmeringen in de zin van artikel 2, lid 1, van de verordening, namelijk een „door een derde land ingestelde of gehandhaafde handelspraktijk waartegen uit hoofde van de internationale regelingen voor het handelsverkeer maatregelen kunnen worden genomen”.

(3)

Deze handelsbelemmering zou het gevolg zijn van wijziging C-57 van de Canadese Wet op de Handelsmerken, waardoor de geografische aanduidingen „Bordeaux” en „Médoc” niet langer de bescherming genieten die volgens de WTO-overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS) normalerwijze van toepassing is op geografische aanduidingen van wijn.

(4)

De Commissie was van oordeel dat de klacht voldoende bewijsmateriaal bevatte om tot de opening van een onderzoeksprocedure over te gaan. Een bericht in die zin werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen  (3).

(5)

Bij het onderzoek bleek dat wijziging C-57 van de Canadese Wet op de Handelsmerken inderdaad in strijd is met artikel 23, leden 1 en 2, en artikel 24, lid 3 (de zogenoemde standstill-clausule) van de TRIPS en dat deze inbreuken niet gerechtvaardigd kunnen worden op grond van de uitzondering waarin artikel 24, lid 6, van de TRIPS voorziet.

(6)

In het kader van de onderzoeksprocedure werd ook geconcludeerd dat de indiener van de klacht door de gewijzigde wet C-57 nadelige gevolgen dreigt te ondervinden voor het handelsverkeer in de zin van artikel 2, lid 4, en artikel 10, lid 4, van de verordening.

(7)

Op 12 februari 2003 heeft het bij de verordening ingestelde raadgevend comité het eindverslag over de onderzoeksprocedure besproken.

(8)

Op 24 april 2003 heeft de Commissie een bilaterale overeenkomst met Canada inzake de handel in wijnen en gedistilleerde dranken geparafeerd, bij de inwerkingtreding waarvan de namen die voorkomen op de Canadese lijst van soortnamen, waaronder „Bordeaux”, „Médoc” en „Medoc” definitief van die lijst worden geschrapt.

(9)

Op 9 juli 2003 heeft de Commissie besloten de onderzoeksprocedure te schorsen (4) en deze definitief te beëindigen wanneer de betreffende namen door Canada daadwerkelijk definitief zouden zijn geschrapt van de lijst van soortnamen bij de gewijzigde wet C-57.

(10)

Op 30 juli 2003 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van de bilaterale overeenkomst met Canada inzake de handel in wijnen en gedistilleerde dranken (5). Op 1 juni 2004 is de bilaterale overeenkomst in werking getreden (6).

(11)

Bij de Order Amending Subsections 11.18(3) and (4) of the Trade-marks Act (7) zijn „Bordeaux”, „Médoc” en „Medoc” geschrapt van de lijst van soortnamen bij de gewijzigde wet C-57.

(12)

Het is derhalve dienstig de onderzoeksprocedure te beëindigen,

BESLUIT:

Enig artikel

De onderzoeksprocedure betreffende een handelsbelemmering bestaande in handelspraktijken van Canada in verband met bepaalde geografische aanduidingen van wijn, wordt beëindigd.

Gedaan te Brussel, 19 november 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  Annuleert en vervangt Besluit 2004/806/EG van de Commissie (PB L 354 van 30.11.2004, blz. 30).

(2)  PB L 349 van 31.12.1994, blz. 71. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 356/95 (PB L 41 van 23.2.1995, blz. 3).

(3)  PB C 124 van 25.5.2002, blz. 6.

(4)  PB L 170 van 9.7.2003, blz. 29.

(5)  PB L 35 van 6.2.2004, blz. 1.

(6)  In artikel 41 van de bilaterale overeenkomst wordt bepaald: „Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum waarop de overeenkomstsluitende partijen diplomatieke nota’s hebben uitgewisseld ter bevestiging van de voltooiing van hun respectieve procedures voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst.”. De nota van de EG werd afgegeven op 16 september 2003. Het antwoord van Canada werd afgegeven op 26 april 2004.

(7)  De Order Amending Subsections 11.18(3) and (4) of the Trade-marks Act is door het Department of Industry gepubliceerd in deel II van de Canada Gazette op 5 mei 2004. De Order treedt in werking op de datum van registratie ervan, dat wil zeggen 22 april 2004.


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/30


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2004

tot wijziging van Beschikking 2004/614/EG betreffende de toepassingsperiode van de beschermingsmaatregelen in verband met aviaire influenza in Zuid-Afrika

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 5011)

(Voor de EER relevante tekst)

(2004/892/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, lid 7,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 22, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2004/614/EG van de Commissie van 24 augustus 2004 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza in de Republiek Zuid-Afrika (3) heeft de Commissie beschermingsmaatregelen getroffen in verband met aviaire influenza in koppels loopvogels in Zuid-Afrika.

(2)

Na de destructie van de loopvogels en de ontsmetting van de besmette bedrijven moet ten minste zes maanden worden gewacht alvorens de invoer in de Gemeenschap van vlees en eieren van loopvogels uit Zuid-Afrika opnieuw kan worden toegestaan. Gezien de situatie moeten de reeds goedgekeurde beschermingsmaatregelen worden verlengd.

(3)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In artikel 7 van Beschikking 2004/614/EG wordt de datum „1 januari 2005” vervangen door „31 maart 2005”.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 december 2004.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van 2003.

(2)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(3)  PB L 275 van 25.8.2004, blz. 20.


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/31


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2004

betreffende het tijdelijk in de handel brengen van bepaald zaaizaad van de soort Secale cereale dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad voldoet

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 5027)

(Voor de EER relevante tekst)

(2004/893/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (1), en met name op artikel 17,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Letland is de beschikbare hoeveelheid zaaizaad van voor het klimaat van dat land geschikte winterrassen van rogge (Secale cereale) dat qua kiemkracht aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG ten aanzien van de aanwezigheid van het schadelijke organisme Claviceps purpurea voldoet, ontoereikend om in de behoeften van deze lidstaat te voorzien.

(2)

In de behoeften aan zaaizaad van deze soort kan niet in voldoende mate worden voorzien met zaaizaad uit andere lidstaten of uit derde landen dat aan alle eisen van Richtlijn 66/402/EEG voldoet.

(3)

Derhalve moet Letland worden gemachtigd om tot en met 30 november 2004 toe te staan dat zaaizaad dat aan minder strenge eisen voldoet, in de handel wordt gebracht.

(4)

Bovendien moeten andere lidstaten die zaaizaad van de betrokken soort aan Letland kunnen leveren, ongeacht of dat zaad is geoogst in een lidstaat dan wel in een derde land dat valt onder Beschikking 2003/17/EG van de Raad van 16 december 2002 betreffende de gelijkwaardigheid van in derde landen verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van in derde landen voortgebracht zaaizaad (2) worden gemachtigd om toe te staan dat dergelijk zaad in de handel wordt gebracht.

(5)

Letland dient als coördinator op te treden om ervoor te zorgen dat de totale hoeveelheid die op grond van deze beschikking in de handel mag worden gebracht, de in deze beschikking vastgestelde maximumhoeveelheid niet overschrijdt

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het in de handel brengen in de Gemeenschap van zaaizaad van winterrogge dat qua minimumkiemkracht niet aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG ten aanzien van de aanwezigheid van het schadelijke organisme Claviceps purpurea voldoet, wordt tot en met 30 november 2004 toegestaan, overeenkomstig het bepaalde in de bijlage, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

het maximumaantal sclerotiën of delen van sclerotiën van Claviceps purpurea aanwezig in een monster van 500 gram zaad van de categorie „basiszaad” of „gecertificeerd zaad” bedraagt 15;

b)

op het officiële etiket staat het aantal sclerotiën of delen van sclerotiën van Claviceps purpurea vermeld dat bij het op grond van artikel 2, lid 1, punt E, onder d), van Richtlijn 66/402/EEG uitgevoerde officiële onderzoek is geconstateerd;

c)

het zaaizaad is voor het eerst in de handel gebracht overeenkomstig artikel 2 van deze beschikking.

Artikel 2

Een zaaizaadleverancier die het in artikel 1 bedoelde zaaizaad in de handel wenst te brengen, vraagt daartoe toestemming in de lidstaat waar hij is gevestigd.

De betrokken lidstaat geeft de leverancier toestemming om dat zaaizaad in de handel te brengen, tenzij:

a)

er voldoende bewijs is om aan te nemen dat de leverancier niet in staat zal zijn de in zijn aanvraag vermelde hoeveelheid in de handel te brengen, of

b)

als gevolg daarvan de totale hoeveelheid die op grond van de betrokken afwijking in de handel mag worden gebracht, de in de bijlage vastgestelde maximumhoeveelheid zou overschrijden.

Artikel 3

De lidstaten verlenen elkaar administratieve bijstand bij de toepassing van deze beschikking.

Om ervoor te zorgen dat de totale hoeveelheid waarvoor toestemming wordt gegeven, de in de bijlage vastgestelde maximumhoeveelheid niet overschrijdt, treedt Letland als coördinerende lidstaat op.

Wanneer een lidstaat een aanvraag overeenkomstig artikel 2 ontvangt, stelt hij onverwijld de betrokken coördinerende lidstaat in kennis van de in de aanvraag vermelde hoeveelheid. De coördinerende lidstaat meldt de lidstaat die de gegevens heeft meegedeeld, onmiddellijk of inwilliging van de aanvraag zou leiden tot een overschrijding van de maximumhoeveelheid.

Artikel 4

De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk de hoeveelheden zaaizaad mee waarvoor zij op grond van deze beschikking toestemming hebben gegeven voor het in de handel brengen.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 december 2004.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/61/EG (PB L 165 van 3.7.2003, blz. 23).

(2)  PB L 8 van 14.1.2003, blz. 10. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2003/403/EG (PB L 141 van 7.6.2003, blz. 23).


BIJLAGE

Soort

Ras

Maximumhoeveelheid

(ton)

Secale cereale

Kaupo, Puhovčanka, Valdai

800


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/33


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2004

betreffende het tijdelijk in de handel brengen van bepaald zaaizaad van de soort Triticum aestivum dat niet aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad voldoet

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 5028)

(Voor de EER relevante tekst)

(2004/894/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (1), en met name op artikel 17,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Denemarken is de beschikbare hoeveelheid zaaizaad van voor het klimaat van dat land geschikte winterrassen van tarwe (Triticum aestivum), dat qua kiemkracht aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG voldoet, ontoereikend om in de behoeften van deze lidstaat te voorzien.

(2)

In de behoeften aan zaaizaad van deze soort kan niet in voldoende mate worden voorzien met zaaizaad uit andere lidstaten of uit derde landen dat aan alle eisen van Richtlijn 66/402/EEG voldoet.

(3)

Derhalve moet Denemarken worden gemachtigd om tot en met 30 november 2004 toe te staan dat zaaizaad dat aan minder strenge eisen voldoet, in de handel wordt gebracht.

(4)

Bovendien moeten andere lidstaten die zaaizaad van de betrokken soort aan Denemarken kunnen leveren, ongeacht of dat zaad is geoogst in een lidstaat dan wel in een derde land dat valt onder Beschikking 2003/17/EG van de Raad van 16 december 2002 betreffende de gelijkwaardigheid van in derde landen verrichte veldkeuringen van gewassen voor de teelt van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van in derde landen voortgebracht zaaizaad (2) worden gemachtigd om toe te staan dat dergelijk zaad in de handel wordt gebracht.

(5)

Denemarken dient als coördinator op te treden om ervoor te zorgen dat de totale hoeveelheid die op grond van deze beschikking in de handel mag worden gebracht, de in deze beschikking vastgestelde maximumhoeveelheid niet overschrijdt.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het in de handel brengen in de Gemeenschap van zaaizaad van wintertarwe dat qua minimumkiemkracht niet aan de eisen van Richtlijn 66/402/EEG voldoet, wordt tot en met 30 november 2004 toegestaan, overeenkomstig het bepaalde in de bijlage, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de kiemkracht bedraagt ten minste 75 % van het zuivere zaad,

b)

op het officiële etiket staat de kiemkracht vermeld die bij het op grond van artikel 2, lid 1, punt F, onder d), en artikel 2, lid 1, punt G, onder d) van Richtlijn 66/402/EEG uitgevoerde officiële onderzoek is geconstateerd,

c)

het zaaizaad is voor het eerst in de handel gebracht overeenkomstig artikel 2 van deze beschikking.

Artikel 2

Een zaaizaadleverancier die het in artikel 1 bedoelde zaaizaad in de handel wenst te brengen, vraagt daartoe toestemming in de lidstaat waar hij is gevestigd.

De betrokken lidstaat geeft de leverancier toestemming om dat zaaizaad in de handel te brengen, tenzij:

a)

er voldoende bewijs is om aan te nemen dat de leverancier niet in staat zal zijn de in zijn aanvraag vermelde hoeveelheid in de handel te brengen, of

b)

als gevolg daarvan de totale hoeveelheid die op grond van de betrokken afwijking in de handel mag worden gebracht, de in de bijlage vastgestelde maximumhoeveelheid zou overschrijden.

Artikel 3

De lidstaten verlenen elkaar administratieve bijstand bij de toepassing van deze beschikking.

Om ervoor te zorgen dat de totale hoeveelheid waarvoor toestemming wordt gegeven, de in de bijlage vastgestelde maximumhoeveelheid niet overschrijdt, treedt Denemarken als coördinerende lidstaat op.

Wanneer een lidstaat een aanvraag overeenkomstig artikel 2 ontvangt, stelt hij onverwijld de betrokken coördinerende lidstaat in kennis van de in de aanvraag vermelde hoeveelheid. De coördinerende lidstaat meldt de lidstaat die de gegevens heeft meegedeeld, onmiddellijk of inwilliging van de aanvraag zou leiden tot een overschrijding van de maximumhoeveelheid.

Artikel 4

De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk de hoeveelheden zaaizaad mee waarvoor zij op grond van deze beschikking toestemming hebben gegeven voor het in de handel brengen.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 december 2004.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/61/EG (PB L 165 van 3.7.2003, blz. 23).

(2)  PB L 8 van 14.1.2003, blz. 10. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2003/403/EG (PB L 141 van 7.6.2003, blz. 23).


BIJLAGE

Soort

Ras

Maximumhoeveelheid (ton)

Triticum aestivum

Abika, Bill, Elvis, Globus, Grommit, Hattrick, Opus, Robigus, Senat, Smuggler, Solist, Tulsa, Tritex

45 000


Rectificaties

23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 375/35


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 226/2004 van de Raad van 10 februari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2505/96 betreffende de opening en wijze van beheer van autonome communautaire tariefcontingenten voor bepaalde landbouw- en industrieproducten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 39 van 11 februari 2004 )

Blz. 5, bijlage I, derde kolom „Taric-onderverdeling”, volgnummer 09.2945 inzake „D-Xylose”:

in plaats van:

„10”

te lezen:

„20”.