ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 134

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
16 april 2018


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2018/C 134/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2018/C 134/02

Zaak C-518/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour du travail de Bruxelles — België) — Stad Nijvel / Rudy Matzak (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2003/88/EG — Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers — Organisatie van de arbeidstijd — Artikel 2 — Begrippen arbeidstijd en rusttijd — Artikel 17 — Afwijkingen — Brandweer — Wachtdienst — Thuiswachtdiensten)

2

2018/C 134/03

Zaak C-16/16 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 februari 2018 — Koninkrijk België / Europese Commissie (Hogere voorziening — Consumentenbescherming — Onlinegokdiensten — Bescherming van consumenten en spelers en voorkoming van onlinegokken door minderjarigen — Aanbeveling 2014/478/EU van de Commissie — Juridisch niet-bindende handeling van de Unie — Artikel 263 VWEU)

3

2018/C 134/04

Zaak C-103/16: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Cataluña — Spanje) — Jessica Porras Guisado / Bankia SA e.a. (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 92/85/EEG — Maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie — Artikel 2, onder a) — Artikel 10, punten 1 tot en met 3 — Ontslagverbod voor werkneemsters gedurende de periode vanaf het begin van hun zwangerschap tot het einde van hun zwangerschapsverlof — Toepassingsgebied — Uitzonderingsgevallen die geen verband houden met de toestand van de betrokken werkneemster — Richtlijn 98/59/EG — Collectief ontslag — Artikel 1, lid 1, onder a) — Redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer — Zwangere werkneemster die ontslagen is in het kader van een collectief ontslag — Motivering van het ontslag — Voorrang bij behoud van de arbeidsplaats van de werkneemster — Voorrang bij herplaatsing in een andere functie)

3

2018/C 134/05

Zaak C-326/16 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2018 — LL / Europees Parlement (Hogere voorziening — Beroep tot nietigverklaring — Artikel 263, zesde alinea, VWEU — Ontvankelijkheid — Beroepstermijn — Berekening — Voormalig lid van het Europees Parlement — Besluit tot terugvordering van de vergoeding voor parlementaire bijstand — Uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Parlement — Artikel 72 — Klachtenprocedure binnen het Parlement — Kennisgeving van het bezwarend besluit — Aangetekende postverzending die door de adressaat niet is afgehaald)

4

2018/C 134/06

Zaak C-328/16: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 februari 2018 — Europese Commissie / Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 91/271/EEG — Behandeling van stedelijk afvalwater — Arrest van het Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld — Niet-uitvoering — Artikel 260, lid 2, VWEU — Financiële sancties — Forfaitaire som — Dwangsom)

5

2018/C 134/07

Zaak C-336/16: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 februari 2018 — Europese Commissie / Republiek Polen (Niet-nakoming — Richtlijn 2008/50/EG — Luchtkwaliteit — Artikel 13, lid 1 — Artikel 22, lid 3 — Bijlage XI — PM10-concentraties in de lucht — Overschrijding van de grenswaarden in bepaalde zones en agglomeraties — Artikel 23, lid 1 — Luchtkwaliteitsplannen — Zo kort mogelijke periode van overschrijding — Ontbreken van passende maatregelen in de beschermingsprogramma’s voor de luchtkwaliteit — Onjuiste omzetting)

6

2018/C 134/08

Zaak C-396/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — T-2, družba za ustvarjanje, razvoj in trženje elektronskih komunikacij in opreme, d.o.o. (insolvent verklaard)/Republika Slovenija [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 184 en 185 — Herziening van de aftrek van voorbelasting — Wijziging in de elementen die voor het bepalen van de aftrek in aanmerking zijn genomen — Begrip handelingen die geheel of gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven — Gevolgen van een beslissing tot homologatie van een preventief akkoord die gezag van gewijsde heeft verkregen]

7

2018/C 134/09

Gevoegde zaken C-398/16 en C-399/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 februari 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — X BV (C-398/16), X NV (C-399/16) / Staatssecretaris van Financiën (Prejudiciële verwijzing — Artikelen 49 en 54 VWEU — Vrijheid van vestiging — Belastingwetgeving — Vennootschapsbelasting — Voordelen in verband met de vorming van een fiscale eenheid — Uitsluiting van grensoverschrijdende groepen)

7

2018/C 134/10

Zaak C-545/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) — (Verenigd Koninkrijk) — Kubota (UK) Limited, EP Barrus Limited / Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefposten — Automobielen voor goederenvervoer — Postonderverdelingen 8704 10 10 en 8704 21 91 — Verordening (EU) 2015/221 — Geldigheid)

8

2018/C 134/11

Zaak C-572/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — INEOS Köln GmbH / Bundesrepublik Deutschland (Prejudiciële verwijzing — Milieu — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie — Richtlijn 2003/87/EG — Artikel 10 bis — Besluit 2011/278/EU — Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten — Periode 2013-2020 — Aanvraag voor toewijzing — Onjuiste gegevens — Correctie — Vervaltermijn)

9

2018/C 134/12

Zaak C-628/16: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht — Duitsland) — Kreuzmayr GmbH / Finanzamt Linz (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Opeenvolgende leveringen van dezelfde goederen — Plaats van de tweede levering — Informatieverstrekking aan de eerste leverancier — Btw-identificatienummer — Recht op aftrek — Gewettigd vertrouwen van de belastingplichtige in het vervuld zijn van de voorwaarden voor het recht op aftrek)

9

2018/C 134/13

Zaak C-132/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Peugeot Deutschland GmbH / Deutsche Umwelthilfe eV (Prejudiciële verwijzing — Vrij verrichten van diensten — Richtlijn 2010/13/EU — Definities — Begrip ‚audiovisuele mediadienst’ — Werkingssfeer — Kanaal met reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s dat beschikbaar is op YouTube)

10

2018/C 134/14

Zaak C-182/17: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — Nagyszénás Településszolgáltatási Nonprofit Kft. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága (Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 2, lid 1, onder c), artikel 9 en artikel 13, lid 1 — Niet aan belasting onderworpen — Begrip ‚publiekrechtelijk lichaam’ — Handelsvennootschap die voor 100 % toebehoort aan een gemeente en waaraan bepaalde op die gemeente rustende publieke taken zijn opgedragen — Vastlegging van die taken en van de vergoeding ervoor in een tussen de vennootschap en de gemeente gesloten overeenkomst)

11

2018/C 134/15

Zaak C-185/17: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Mitnitsa Varna / SAKSA ООD (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk douanetarief — Indeling van goederen — Europese geharmoniseerde norm EN 590:2013 — Postonderverdeling 2710 19 43 van de gecombineerde nomenclatuur — Relevante criteria voor de indeling van een goed als gasolie)

11

2018/C 134/16

Zaak C-658/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gorzowie Wielkopolskim (Polen) op 24 november 2017 — WB

12

2018/C 134/17

Zaak C-698/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 december 2017 door Toni Klement tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 10 oktober 2017 in zaak T-211/14, Toni Klement/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

13

2018/C 134/18

Zaak C-711/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg (Duitsland) op 19 december 2017 — Anke Hartog / British Airways plc

14

2018/C 134/19

Zaak C-727/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Kielcach (Polen) op 29 december 2017 — ECO-WIND Construction S.A. z siedzibą w Warszawie/Samorządowemu Kolegium Odwoławczemu w Kielcach

14

2018/C 134/20

Zaak C-9/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Karlsruhe (Duitsland) op 4 januari 2018 — Strafzaak tegen Detlef Meyn

15

2018/C 134/21

Zaak C-71/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vestre Landsret (Denemarken) op 2 februari 2018 — Skatteministeriet / KPC Herning

16

2018/C 134/22

Zaak C-90/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Visoki upravni sud (Kroatië) op 8 februari 2018 — Hrvatska banka za obnovu i razvitak (HBOR)/Povjerenik za informiranje Republike Hrvatske

16

2018/C 134/23

Zaak C-129/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 19 februari 2018 — SM / Entry Clearance Officer, UK Visa Section

17

 

Gerecht

2018/C 134/24

Zaak T-166/15: Arrest van het Gerecht van 27 februari 2018 — Gramberg/EUIPO — Mahdavi Sabet (Etui voor mobiele telefoon) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een etui voor mobiele telefoon weergeeft — Openbaarmaking van het model — Artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 — Voor het eerst voor het Gerecht overgelegde bewijsstukken]

18

2018/C 134/25

Zaak T-222/16: Arrest van het Gerecht van 27 februari 2018 — Hansen Medical/EUIPO — Covidien (MAGELLAN) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniewoordmerk MAGELLAN — Normaal gebruik — Bewijslast — Artikel 15 en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 18 en artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) nr. 2017/1001] — Procedurele onregelmatigheid die is begaan door de nietigheidsafdeling — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94 van verordening nr. 2017/1001) — Mondelinge behandeling — Artikel 77 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 96 van verordening nr. 2017/1001)]

19

2018/C 134/26

Zaak T-307/16: Arrest van het Gerecht van 27 februari 2018 — CEE Bankwatch Network / Commissie (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende een besluit van de Commissie tot toekenning van een Euratom-lening voor het programma ter verhoging van de veiligheid van de Oekraïense kernreactoren — Gedeeltelijke weigering van toegang — Uitzondering betreffende de bescherming van het openbaar belang inzake internationale betrekkingen — Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen — Hoger openbaar belang — Verordening (EG) nr. 1367/2006 — Toepassing op documenten betreffende besluiten in het kader van het Euratom-Verdrag)

19

2018/C 134/27

Zaak T-338/16 P: Arrest van het Gerecht van 27 februari 2018 — Zink / Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bezoldiging — Ontheemdingstoelage — Niet-betaling van de toelage gedurende een aantal jaren als gevolg van een administratieve fout — Artikel 90, lid 1, van het Statuut — Redelijke termijn)

20

2018/C 134/28

Zaak T-260/15 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 20 februari 2018 — Iberdrola / Commissie (Kort geding — Staatssteun — Steunregeling die in de Spaanse belastingwetgeving is opgenomen — Verzoek tot opschorting van uitvoering — Geen spoedeisendheid)

21

2018/C 134/29

Zaak T-764/17: Beroep ingesteld op 22 november 2017 — Autoridad Portuaria de Vigo / Commissie

21

2018/C 134/30

Zaak T-50/18: Beroep ingesteld op 30 januari 2018 — Tassi / Hof van Justitie

22

2018/C 134/31

Zaak T-51/18: Beroep ingesteld op 30 januari 2018 — Kleani / Hof van Justitie

22

2018/C 134/32

Zaak T-61/18: Beroep ingesteld op 5 februari 2018 — Rodriguez Prieto / Commissie

23

2018/C 134/33

Zaak T-63/18: Beroep ingesteld op 6 februari 2018 — Torro Entertainment/EUIPO — Grupo Osborne (TORRO Grande Meat in Style)

23

2018/C 134/34

Zaak T-65/18: Beroep ingesteld op 6 februari 2018 — Venezuela / Raad

24

2018/C 134/35

Zaak T-66/18: Beroep ingesteld op 29 januari 2018 — Tsapakidou / Hof van Justitie

25

2018/C 134/36

Zaak T-76/18: Beroep ingesteld op 9 februari 2018 — CN/Parlement

25

2018/C 134/37

Zaak T-77/18: Beroep ingesteld op 12 februari 2018 — VE / ESMA

26

2018/C 134/38

Zaak T-79/18: Beroep ingesteld op 9 februari 2018 — Bekat/EUIPO — Borbet (ARBET)

27

2018/C 134/39

Zaak T-82/18: Beroep ingesteld op 13 februari 2018 — Husky CZ/EUIPO — Husky of Tostock (HUSKY)

27

2018/C 134/40

Zaak T-83/18: Beroep ingesteld op 9 februari 2018 — CH / Parlement

28

2018/C 134/41

Zaak T-88/18: Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Gruppo Armonie/EUIPO (ARMONIE)

29

2018/C 134/42

Zaak T-89/18: Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Guiral Broto/EUIPO — Gastro & Soul (Café del Sol)

29

2018/C 134/43

Zaak T-90/18: Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Guiral Broto/EUIPO — Gastro & Soul (CAFE DEL SOL)

30

2018/C 134/44

Zaak T-91/18: Beroep ingesteld op 16 februari 2018 — Equity Cheque Capital Corporation/EUIPO (DIAMOND CARD)

31

2018/C 134/45

Zaak T-94/18: Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Multifit Tiernahrungs/EUIPO (fit+fun)

32

2018/C 134/46

Zaak T-96/18: Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Cabell/EUIPO — Zorro Productions (ZORRO)

32

2018/C 134/47

Zaak T-97/18: Beroep ingesteld op 16 februari 2018 — DeepMind Technologies/EUIPO (STREAMS)

33

2018/C 134/48

Zaak T-98/18: Beroep ingesteld op 20 februari 2018 — Multifit Tiernahrungs/EUIPO (MULTIFIT)

33

2018/C 134/49

Zaak T-99/18: Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Stamatopoulos / ENISA

34

2018/C 134/50

Zaak T-102/18: Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Knauf/EUIPO (upgrade your personality)

35

2018/C 134/51

Zaak T-103/18: Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — S & V Technologies/EUIPO — Smoothline (Smoothline)

36

2018/C 134/52

Zaak T-104/18: Beroep ingesteld op 22 februari 2018 — Fundación Tecnalia Research & Innovation / REA

36

2018/C 134/53

Zaak T-105/18: Beroep ingesteld op 22 februari 2018 — Deray/EUIPO — Charles Claire (LILI LA TIGRESSE)

37

2018/C 134/54

Zaak T-107/18: Beroep ingesteld op 20 februari 2018 — Aytekin/EUIPO — Dienne Salotti (Dienne)

38

2018/C 134/55

Zaak T-116/07: Beschikking van het Gerecht van 22 februari 2018 — Frankrijk / Commissie

39

2018/C 134/56

Zaak T-288/07: Beschikking van het Gerecht van 22 februari 2018 — Alcan France/Commissie

39


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2018/C 134/01)

Laatste publicatie

PB C 123 van 9.4.2018

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 112 van 26.3.2018

PB C 104 van 19.3.2018

PB C 94 van 12.3.2018

PB C 83 van 5.3.2018

PB C 72 van 26.2.2018

PB C 63 van 19.2.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/2


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour du travail de Bruxelles — België) — Stad Nijvel / Rudy Matzak

(Zaak C-518/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2003/88/EG - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Organisatie van de arbeidstijd - Artikel 2 - Begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” - Artikel 17 - Afwijkingen - Brandweer - Wachtdienst - Thuiswachtdiensten))

(2018/C 134/02)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour du travail de Bruxelles

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stad Nijvel

Verwerende partij: Rudy Matzak

Dictum

1)

Artikel 17, lid 3, onder c), iii), van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten met betrekking tot bepaalde categorieën van door openbare brandweerdiensten aangeworven brandweerlieden niet mogen afwijken van alle verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van die richtlijn, daaronder begrepen artikel 2 ervan, waarin met name de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” worden gedefinieerd.

2)

Artikel 15 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet toestaat om een definitie van het begrip „arbeidstijd” te handhaven of vast te stellen die ruimer is dan de in artikel 2 van die richtlijn gegeven definitie.

3)

Artikel 2 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht om de vergoeding voor perioden van thuiswachtdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, vast te stellen naargelang die perioden voorafgaandelijk zijn aangemerkt als „arbeidstijd” dan wel als „rusttijd”.

4)

Artikel 2 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat de thuiswachtdienst die door een werknemer wordt verricht, waarbij deze verplicht is om binnen acht minuten gehoor te geven aan oproepen van zijn werkgever, zodat zijn mogelijkheid om andere activiteiten te ondernemen zeer sterk wordt beperkt, als „arbeidstijd” moet worden aangemerkt.


(1)  PB C 414 van 14.12.2015.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 februari 2018 — Koninkrijk België / Europese Commissie

(Zaak C-16/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Consumentenbescherming - Onlinegokdiensten - Bescherming van consumenten en spelers en voorkoming van onlinegokken door minderjarigen - Aanbeveling 2014/478/EU van de Commissie - Juridisch niet-bindende handeling van de Unie - Artikel 263 VWEU))

(2018/C 134/03)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: L. Van den Broeck, M. Jacobs en J. Van Holm, gemachtigden, bijgestaan door P. Vlaemminck, B. Van Vooren, R. Verbeke en J. Auwerx, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Wilman en H. Tserepa-Lacombe, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 145 van 25.04.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Cataluña — Spanje) — Jessica Porras Guisado / Bankia SA e.a.

(Zaak C-103/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 92/85/EEG - Maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie - Artikel 2, onder a) - Artikel 10, punten 1 tot en met 3 - Ontslagverbod voor werkneemsters gedurende de periode vanaf het begin van hun zwangerschap tot het einde van hun zwangerschapsverlof - Toepassingsgebied - Uitzonderingsgevallen die geen verband houden met de toestand van de betrokken werkneemster - Richtlijn 98/59/EG - Collectief ontslag - Artikel 1, lid 1, onder a) - Redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer - Zwangere werkneemster die ontslagen is in het kader van een collectief ontslag - Motivering van het ontslag - Voorrang bij behoud van de arbeidsplaats van de werkneemster - Voorrang bij herplaatsing in een andere functie))

(2018/C 134/04)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Cataluña

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jessica Porras Guisado

Verwerende partijen: Bankia SA, Sección Sindical de Bankia de CCOO, Sección Sindical de Bankia de UGT, Sección Sindical de Bankia de ACCAM, Sección Sindical de Bankia de SATE, Sección Sindical de Bankia de CSICA, Fondo de Garantía Salarial (Fogasa)

in tegenwoordigheid van: Ministerio Fiscal

Dictum

1)

Artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een zwangere werkneemster naar aanleiding van een collectief ontslag in de zin van artikel 1, punt 1, onder a), van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag kan worden ontslagen.

2)

Artikel 10, punt 2, van richtlijn 92/85 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een werkgever een zwangere werkneemster als onderdeel van een collectief ontslag kan ontslaan zonder andere redenen te geven dan die welke het collectief ontslag rechtvaardigen, mits de objectieve criteria worden vermeld die zijn gehanteerd bij het selecteren van de voor ontslag in aanmerking komende werknemers.

3)

Artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die het ontslaan van een werkneemster tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie in beginsel niet preventief verbiedt, maar slechts, bij wijze van herstel, een dergelijk ontslag nietig verklaart indien het onrechtmatig is.

4)

Artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die bij een collectief ontslag in de zin van richtlijn 98/59 niet bepaalt dat werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie voorafgaand aan het ontslag voorrang krijgen bij behoud van de arbeidsplaats of bij herplaatsing in een andere functie. De lidstaten hebben echter de mogelijkheid om werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie beter te beschermen.


(1)  PB C 165 van 10.5.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/4


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2018 — LL / Europees Parlement

(Zaak C-326/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Artikel 263, zesde alinea, VWEU - Ontvankelijkheid - Beroepstermijn - Berekening - Voormalig lid van het Europees Parlement - Besluit tot terugvordering van de vergoeding voor parlementaire bijstand - Uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Parlement - Artikel 72 - Klachtenprocedure binnen het Parlement - Kennisgeving van het bezwarend besluit - Aangetekende postverzending die door de adressaat niet is afgehaald))

(2018/C 134/05)

Procestaal: Litouws

Partijen

Rekwirant: LL (vertegenwoordiger: J. Petrulionis, advokatas)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: G. Corstens en S. Toliušis, gemachtigden)

Dictum

1)

De beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 19 april 2016, LL/Parlement (T-615/15, niet gepubliceerd, EU:T:2016:432), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak ten gronde.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 februari 2018 — Europese Commissie / Helleense Republiek

(Zaak C-328/16) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 91/271/EEG - Behandeling van stedelijk afvalwater - Arrest van het Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld - Niet-uitvoering - Artikel 260, lid 2, VWEU - Financiële sancties - Forfaitaire som - Dwangsom))

(2018/C 134/06)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Zavvos, E. Manhaeve en D. Triantafyllou, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E. Skandalou, gemachtigde)

Dictum

1)

Door niet alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het arrest van 24 juni 2004, Commissie/Griekenland (C-119/02, niet gepubliceerd, EU:C:2004:385), is de Helleense Republiek de krachtens artikel 260, lid 1, VWEU op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Indien de in punt 1 vastgestelde niet-nakoming nog steeds voortduurt op de dag van uitspraak van het onderhavige arrest, wordt de Helleense Republiek veroordeeld tot betaling aan de Europese Commissie van een dwangsom van 3 276 000 EUR per halfjaarlijkse vertraging bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen die noodzakelijk zijn ter nakoming van het arrest van 24 juni 2004, Commissie/Griekenland (C-119/02, niet gepubliceerd, EU:C:2004:385), vanaf de datum van uitspraak van het onderhavige arrest tot de volledige uitvoering van het arrest van 24 juni 2004, Commissie/Griekenland (C-119/02, niet gepubliceerd, EU:C:2004:385), waarbij het daadwerkelijke bedrag van de dwangsom aan het einde van elk tijdvak van zes maanden moet worden berekend door op het totale bedrag voor elk van deze tijdvakken een percentage in mindering te brengen dat overeenkomt met het aandeel van het aantal inwonerequivalent-eenheden dat aan het einde van de betrokken periode daadwerkelijk in overeenstemming is gebracht met het arrest van 24 juni 2004, Commissie/Griekenland (C-119/02, niet gepubliceerd, EU:C:2004:385), in de regio Thriasio Pedio, in verhouding tot het aantal inwonerequivalent-eenheden dat op de dag van uitspraak van het onderhavige arrest niet in overeenstemming is gebracht met het arrest van 24 juni 2004, Commissie/Griekenland (C-119/02, niet gepubliceerd, EU:C:2004:385), in die regio.

3)

De Helleense Republiek wordt veroordeeld tot betaling aan de Europese Commissie van een forfaitaire som van 5 miljoen EUR.

4)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 402 van 31.10.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 februari 2018 — Europese Commissie / Republiek Polen

(Zaak C-336/16) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 2008/50/EG - Luchtkwaliteit - Artikel 13, lid 1 - Artikel 22, lid 3 - Bijlage XI - PM10-concentraties in de lucht - Overschrijding van de grenswaarden in bepaalde zones en agglomeraties - Artikel 23, lid 1 - Luchtkwaliteitsplannen - „Zo kort mogelijke” periode van overschrijding - Ontbreken van passende maatregelen in de beschermingsprogramma’s voor de luchtkwaliteit - Onjuiste omzetting))

(2018/C 134/07)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann, K. Petersen en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna, D. Krawczyk en K. Majcher, gemachtigden)

Dictum

1)

De Republiek Polen is:

door van 2007 tot en met 2015 in 35 zones voor beoordeling en beheer van de luchtkwaliteit de daggrenswaarden voor PM10-concentraties en in 9 zones voor beoordeling en beheer van de luchtkwaliteit de jaargrenswaarden voor PM10-concentraties te hebben overschreden;

door in de luchtkwaliteitsplannen geen passende maatregelen te hebben opgenomen om de periode van overschrijding van de grenswaarden voor PM10-concentraties in de lucht zo kort mogelijk te houden;

door de met de overschrijdingsmarge verhoogde daggrenswaarden voor PM10-concentraties in de lucht vanaf 1 januari 2010 tot en met 10 juni 2011 in de zones Radom, Pruszków-Żyrardów en Kędzierzyn-Koźle alsook vanaf 1 januari tot en met 10 juni 2011 in de zone Ostrów-Kępno te hebben overschreden, en

door artikel 23, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa niet juist te hebben omgezet,

de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens respectievelijk artikel 13, lid 1, juncto bijlage XI van richtlijn 2008/50, artikel 23, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn en artikel 22, lid 3, juncto bijlage XI van deze richtlijn.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — T-2, družba za ustvarjanje, razvoj in trženje elektronskih komunikacij in opreme, d.o.o. (insolvent verklaard)/Republika Slovenija

(Zaak C-396/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 184 en 185 - Herziening van de aftrek van voorbelasting - Wijziging in de elementen die voor het bepalen van de aftrek in aanmerking zijn genomen - Begrip „handelingen die geheel of gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven” - Gevolgen van een beslissing tot homologatie van een preventief akkoord die gezag van gewijsde heeft verkregen])

(2018/C 134/08)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Eiseres tot cassatie: T-2, družba za ustvarjanje, razvoj in trženje elektronskih komunikacij in opreme, d.o.o. (insolvent verklaard)

Verweerster in cassatie: Republika Slovenija

Dictum

1)

Artikel 185, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat bij de vermindering van de schulden van een schuldenaar die voortvloeit uit de onherroepelijke homologatie van een preventief akkoord, sprake is van wijzigingen in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van de aftrek in aanmerking zijn genomen als bedoeld in die bepaling.

2)

Artikel 185, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat bij de vermindering van de schulden van een schuldenaar die voortvloeit uit de onherroepelijke homologatie van een preventief akkoord, geen sprake is van geheel of gedeeltelijk onbetaald gebleven handelingen waarvoor geen herziening van de oorspronkelijk toegepaste aftrek plaatsvindt, wanneer het een definitieve vermindering betreft. Een en ander staat evenwel ter beoordeling van de verwijzende rechter.

3)

Artikel 185, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaat die gebruik wil maken van de daarin geboden mogelijkheid, niet verplicht is expliciet te bepalen dat in geval van geheel of gedeeltelijk onbetaald gebleven handelingen wordt overgegaan tot herziening van de aftrek.


(1)  PB C 335 van 12.9.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 februari 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — X BV (C-398/16), X NV (C-399/16) / Staatssecretaris van Financiën

(Gevoegde zaken C-398/16 en C-399/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikelen 49 en 54 VWEU - Vrijheid van vestiging - Belastingwetgeving - Vennootschapsbelasting - Voordelen in verband met de vorming van een fiscale eenheid - Uitsluiting van grensoverschrijdende groepen))

(2018/C 134/09)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: X BV (C-398/16), X NV (C-399/16)

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Dictum

1)

De artikelen 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een in een lidstaat gevestigde moedervennootschap met betrekking tot een geldlening die bij een verbonden vennootschap is aangegaan met het oog op de financiering van een kapitaalstorting in een dochtervennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd, geen aftrek van rente is toegestaan terwijl, indien die dochtervennootschap in dezelfde lidstaat zou zijn gevestigd, de moedervennootschap die aftrek wel zou kunnen genieten door met de dochtervennootschap een fiscaal geïntegreerde eenheid te vormen.

2)

De artikelen 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een in een lidstaat gevestigde moedervennootschap geen waardeverliezen als gevolg van wisselkoersschommelingen op het bedrag van haar deelneming in een in een andere lidstaat gevestigde dochtervennootschap op haar winst in mindering mag brengen, wanneer diezelfde regeling niet symmetrisch daaraan voorziet in belastingheffing over de meerwaarden die uit die schommelingen resulteren.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/8


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) — (Verenigd Koninkrijk) — Kubota (UK) Limited, EP Barrus Limited / Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-545/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Automobielen voor goederenvervoer - Postonderverdelingen 8704 10 10 en 8704 21 91 - Verordening (EU) 2015/221 - Geldigheid))

(2018/C 134/10)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Tax Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Kubota (UK) Limited, EP Barrus Limited

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Dictum

Bij het onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) 2015/221 van de Commissie van 10 februari 2015 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2015, L 37, blz. 1) kunnen aantasten.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — INEOS Köln GmbH / Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-572/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie - Richtlijn 2003/87/EG - Artikel 10 bis - Besluit 2011/278/EU - Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten - Periode 2013-2020 - Aanvraag voor toewijzing - Onjuiste gegevens - Correctie - Vervaltermijn))

(2018/C 134/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: INEOS Köln GmbH

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

Artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, en besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale bepaling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die aan de indiening van een aanvraag voor kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode 2013-2020 een vervaltermijn verbindt na afloop waarvan de aanvrager elke mogelijkheid wordt ontnomen om zijn aanvraag te corrigeren of aan te vullen, aangezien deze termijn de indiening van een dergelijke aanvraag in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.


(1)  PB C 53 van 20.2.2017.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/9


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht — Duitsland) — Kreuzmayr GmbH / Finanzamt Linz

(Zaak C-628/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Opeenvolgende leveringen van dezelfde goederen - Plaats van de tweede levering - Informatieverstrekking aan de eerste leverancier - Btw-identificatienummer - Recht op aftrek - Gewettigd vertrouwen van de belastingplichtige in het vervuld zijn van de voorwaarden voor het recht op aftrek))

(2018/C 134/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kreuzmayr GmbH

Verwerende partij: Finanzamt Linz

Dictum

1)

In omstandigheden als in het hoofdgeding moet artikel 32, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de tweede van twee opeenvolgende leveringen van hetzelfde goed waarvoor slechts één intracommunautair vervoer is verricht.

2)

Ingeval de tweede levering van een keten van twee opeenvolgende leveringen waarvoor één enkel intracommunautair vervoer is verricht, een intracommunautaire levering vormt, moet het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen aldus worden uitgelegd dat de eindafnemer, die ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op het recht op aftrek van de voorbelasting, de belasting over de toegevoegde waarde die aan de leverancier is betaald louter op basis van de door de tussenpersoon toegezonden facturen waarin zijn levering onjuist is gekwalificeerd, niet als voorbelasting in aftrek kan brengen.


(1)  PB C 95 van 27.3.2017.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/10


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Peugeot Deutschland GmbH / Deutsche Umwelthilfe eV

(Zaak C-132/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrij verrichten van diensten - Richtlijn 2010/13/EU - Definities - Begrip ‚audiovisuele mediadienst’ - Werkingssfeer - Kanaal met reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s dat beschikbaar is op YouTube))

(2018/C 134/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Peugeot Deutschland GmbH

Verwerende partij: Deutsche Umwelthilfe eV

Dictum

Artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) moet aldus worden uitgelegd dat de definitie van „audiovisuele mediadienst” zich niet uitstrekt tot een videokanaal als dat welk in het hoofdgeding aan de orde is, waarop internetgebruikers korte reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s kunnen bekijken, noch tot een van die video’s op zichzelf beschouwd.


(1)  PB C 213 van 3.7.2017.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/11


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — Nagyszénás Településszolgáltatási Nonprofit Kft. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-182/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 2, lid 1, onder c), artikel 9 en artikel 13, lid 1 - Niet aan belasting onderworpen - Begrip ‚publiekrechtelijk lichaam’ - Handelsvennootschap die voor 100 % toebehoort aan een gemeente en waaraan bepaalde op die gemeente rustende publieke taken zijn opgedragen - Vastlegging van die taken en van de vergoeding ervoor in een tussen de vennootschap en de gemeente gesloten overeenkomst))

(2018/C 134/14)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kúria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nagyszénás Településszolgáltatási Nonprofit Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter van de relevante feitelijke gegevens, een werkzaamheid als in het hoofdgeding, waarbij een vennootschap bepaalde publieke taken uitvoert op grond van een tussen die vennootschap en een gemeente gesloten overeenkomst, een onder bezwarende titel verrichte dienst vormt, die krachtens die bepaling aan de belasting over de toegevoegde waarde is onderworpen.

2)

Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter van de relevante feitelijke gegevens en het relevante nationale recht, een werkzaamheid als in het hoofdgeding, waarbij een vennootschap bepaalde gemeentelijke publieke taken uitvoert op grond van een tussen die vennootschap en een gemeente gesloten overeenkomst, niet valt onder de in die bepaling neergelegde regel van behandeling als niet-belastingplichtige voor de belasting over de toegevoegde waarde wanneer die werkzaamheid een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van die richtlijn vormt.


(1)  PB C 221 van 10.7.2017.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/11


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 22 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Mitnitsa Varna / „SAKSA” ООD

(Zaak C-185/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk douanetarief - Indeling van goederen - Europese geharmoniseerde norm EN 590:2013 - Postonderverdeling 2710 19 43 van de gecombineerde nomenclatuur - Relevante criteria voor de indeling van een goed als gasolie))

(2018/C 134/15)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mitnitsa Varna

Verwerende partij:„SAKSA” ООD

in tegenwoordigheid van: Okrazhna prokuratura — Varna

Dictum

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014, dient aldus te worden uitgelegd dat een minerale olie zoals die in het hoofdgeding op grond van haar distillatie-eigenschappen niet als gasolie onder postonderverdeling 2710 19 43 van deze nomenclatuur kan worden ingedeeld, zelfs niet wanneer deze olie voldoet aan de vereisten bedoeld in geharmoniseerde norm EN 590:2013, in de versie van september 2013, inzake gasolie bestemd voor arctische of barre winterse klimatologische omstandigheden.


(1)  PB C 213 van 3.7.2017.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gorzowie Wielkopolskim (Polen) op 24 november 2017 — WB

(Zaak C-658/17)

(2018/C 134/16)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Gorzowie Wielkopolskim

Partij in het hoofdgeding

WB

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 46, lid 3, onder b), juncto artikel 39, lid 2, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (1) aldus worden uitgelegd dat de afgifte van een verklaring betreffende een beslissing inzake erfopvolging, waarvan het model is opgenomen in bijlage 1 bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1329/2014 van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad (2), eveneens met betrekking tot beslissingen die de erfstelling bekrachtigen, maar niet (ook niet voor een deel) uitvoerbaar zijn, is toegestaan?

2)

Moet artikel 3, lid 1, onder g), van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad aldus worden uitgelegd dat een verklaring van erfrecht, die op grond van een onbetwist verzoek van alle betrokkenen bij een procedure ter bekrachtiging van de erfstelling door een notaris wordt opgesteld en die de rechtsgevolgen heeft van een door een gerecht vastgestelde rechtsgeldige beslissing aangaande het verkrijgen van de nalatenschap — zoals een door een Poolse notaris opgesteld verklaring van erfrecht — als beslissing in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd?

En moet artikel 3, lid 2, eerste volzin, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad dientengevolge aldus worden uitgelegd dat een notaris die een dergelijke verklaring van erfrecht heeft opgesteld, als gerecht in de zin van laatstgenoemde bepaling moet worden beschouwd?

3)

Moet artikel 3, lid 2, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad aldus worden uitgelegd dat de door een lidstaat overeenkomstig artikel 79 van de verordening gedane kennisgeving een informatief karakter heeft en geen voorwaarde vormt voor de erkenning van een beoefenaar van juridische beroepen met bevoegdheden op het gebied van erfopvolging, die gerechtelijke taken in plaats van het gerecht in de zin van artikel 3, lid 2, eerste volzin, van de verordening uitoefent, wanneer hij voldoet aan de uit de laatstgenoemde bepaling blijkende voorwaarden?

4)

In het geval van een ontkennend antwoord op de eerste, de tweede of de derde vraag:

moet artikel 3, lid 1, onder i), van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad aldus worden uitgelegd dat de erkenning van het nationale procedurele instrument ter bekrachtiging van de erfstelling — zoals de Poolse notariële verklaring van erfrecht — als beslissing in de zin van artikel 3, lid 1, onder g), van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad de erkenning ervan als authentieke akte uitsluit?

5)

In het geval van een bevestigend antwoord op de vierde vraag:

moet artikel 3, lid 1, onder i), van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad aldus worden uitgelegd dat een verklaring van erfrecht die op grond van een onbetwist verzoek van alle betrokkenen bij een procedure ter bekrachtiging van de erfstelling door een notaris wordt opgesteld — zoals een door een Poolse notaris opgestelde verklaring van erfrecht — een authentieke akte in de zin van deze bepaling vormt?


(1)  PB 2012, L 201, blz. 107.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1329/2014 van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2014, L 359, blz. 30).


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/13


Hogere voorziening ingesteld op 13 december 2017 door Toni Klement tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 10 oktober 2017 in zaak T-211/14, Toni Klement/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-698/17 P)

(2018/C 134/17)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Toni Klement (vertegenwoordiger: J. Weiser, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Conclusies

1.

het bestreden arrest van het Gerecht van 10 oktober 2017 in zaak T-211/14 RENV vernietigen; en

2.

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant voert in wezen drie middelen aan.

Met het eerste middel voert rekwirant aan dat de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het betwiste driedimensionaal merk ontoereikend is gemotiveerd. In het bestreden arrest is geenszins gemotiveerd waarom het betwiste driedimensionaal merk een uitermate groot onderscheidend vermogen zou hebben, ofschoon zijn vorm louter door technische omstandigheden is bepaald. Bijgevolg is de motivering van het arrest op een essentieel punt onduidelijk en onbegrijpelijk en geeft het dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Met het tweede middel voert rekwirant aan dat in het bestreden arrest tegenstrijdig en ontoereikend is gemotiveerd welk onderscheidend vermogen het betwiste merk heeft bij gebruik van het daaraan toegevoegde woordelement „Bullerjan”. Het bestreden arrest bevat geen uiteenzetting van de mate waarin het toegevoegde woordelement volgens het Gerecht onderscheidend vermogen heeft. Zonder vast te stellen welk onderscheidend vermogen het toegevoegde element heeft, kan niet worden beoordeeld of het onderscheidend vermogen van het betwiste merk hierdoor wordt beïnvloed. Bovendien is het bestreden arrest op dit punt tegenstrijdig. Het Gerecht gaat er namelijk enerzijds vanuit dat dankzij het woordelement de commerciële herkomst van de producten gemakkelijker kan worden vastgesteld, maar is anderzijds van oordeel dat dit woordelement geen invloed heeft op het onderscheidend vermogen van het betwiste driedimensionaal merk. De mogelijkheid de commerciële herkomst eenvoudiger vast te stellen en het ontbreken van invloed op het onderscheidend vermogen, sluiten elkaar echter uit.

Met het derde middel voert rekwirant aan dat een onjuist juridisch criterium is gebruikt om het onderscheidend vermogen van het betwiste driedimensionaal merk te bepalen. Om vast te stellen welke mate aan onderscheidend vermogen een driedimensionaal merk heeft, dient de beschermde vorm vergeleken te worden met de op de markt beschikbare vormgevingen. De motivering van het Gerecht is evenwel niet gebaseerd op de beschikbare vormgevingen, maar op „de vorm van een oven in het algemeen”. Een dergelijke standaardovenvorm bestaat echter niet.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg (Duitsland) op 19 december 2017 — Anke Hartog / British Airways plc

(Zaak C-711/17)

(2018/C 134/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Anke Hartog

Verwerende partij: British Airways plc

Prejudiciële vraag

Moet de voorwaarde van artikel 3, lid 2, onder a), voor de toepasselijkheid van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (1) aldus worden uitgelegd dat passagiers die een bevestigde boeking hebben zich „bij de incheckbalie melden”, wanneer zij, indien er geen tijd wordt aangegeven, uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd aansluiten in de wachtrij voor de balie die door de luchtvaartmaatschappij voor het inchecken van de betreffende vlucht wordt gebruikt?


(1)  PB L 46, blz. 1.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Kielcach (Polen) op 29 december 2017 — ECO-WIND Construction S.A. z siedzibą w Warszawie/Samorządowemu Kolegium Odwoławczemu w Kielcach

(Zaak C-727/17)

(2018/C 134/19)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Wojewódzki Sąd Administracyjny w Kielcach

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ECO-WIND Construction S.A. z siedzibą w Warszawie

Bestuurslichaam: Samorządowe Kolegium Odwoławcze w Kielcach

Prejudiciële vragen

1)

Moet de bepaling van artikel 1, lid 1, onder f) van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (1), aldus worden uitgelegd dat onder de „technische voorschriften” waarvan het ontwerp overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de genoemde richtlijn aan de Commissie moet worden meegedeeld, tevens een wettelijke bepaling valt waarbij de vestiging van windkrachtcentrales wordt ingeperkt door een daarin voorziene minimumafstand tussen dergelijke centrales en woongebouwen of gebouwen voor gemengd gebruik, waaronder huisvesting, welke gelijk is aan of groter is dan tien keer de hoogte van de betrokken windkrachtcentrale, gemeten vanaf de grond tot bij het hoogste punt van de constructie, met inbegrip van de technische onderdelen, met name de rotor en de wieken?

2)

Moet de bepaling van artikel 15, lid 2, onder a) van richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (2) aldus worden uitgelegd dat onder de bepalingen waarbij de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit afhankelijk wordt gesteld van een territoriale beperking, met name in de vorm van beperkingen op basis van een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters, waarvan de lidstaten de Commissie overeenkomstig artikel 15, lid 7, van de genoemde richtlijn in kennis dienen te stellen, tevens een wettelijke bepaling valt waarbij de vestiging van windkrachtcentrales wordt ingeperkt door een daarin voorziene minimumafstand tussen dergelijke centrales en woongebouwen of gebouwen voor gemengd gebruik, waaronder huisvesting, welke gelijk is aan of groter is dan tien keer de hoogte van de betrokken windkrachtcentrale, gemeten vanaf de grond tot bij het hoogste punt van de constructie, met inbegrip van de technische onderdelen, met name de rotor en de wieken?

3)

Moeten de bepalingen van artikel 3, lid 1, eerste alinea, en artikel 13, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (3), aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij de vestiging van windkrachtcentrales wordt ingeperkt door een daarin voorziene minimumafstand tussen dergelijke centrales en woongebouwen of gebouwen voor gemengd gebruik, waaronder huisvesting, welke gelijk is aan of groter is dan tien keer de hoogte van de betrokken windkrachtcentrale, gemeten vanaf de grond tot bij het hoogste punt van de constructie, met inbegrip van de technische onderdelen, met name de rotor en de wieken?


(1)  PB 2015, L 241, blz. 1.

(2)  PB 2006, L 376, blz. 36.

(3)  PB 2009, L 140, blz. 16.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Karlsruhe (Duitsland) op 4 januari 2018 — Strafzaak tegen Detlef Meyn

(Zaak C-9/18)

(2018/C 134/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Karlsruhe

Partijen in het hoofdgeding

Verdachte: Detlef Meyn

Prejudiciële vraag

Bestaat de erkenningsverplichting als bedoeld in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (1) — Derde rijbewijsrichtlijn (hierna: „rijbewijsrichtlijn”) — ook na de inwisseling van een rijbewijs door een lidstaat van de Europese Unie zonder voorafgaand onderzoek van de rijgeschiktheid, indien het vorige rijbewijs niet onder de erkenningsverplichting viel (hier: het vorige, door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven rijbewijs berustte op zijn beurt op de inwisseling van een rijbewijs van een derde land; artikel 11, lid 6, derde zin, rijbewijsrichtlijn)?


(1)  PB L 403, blz. 18.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vestre Landsret (Denemarken) op 2 februari 2018 — Skatteministeriet / KPC Herning

(Zaak C-71/18)

(2018/C 134/21)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteministeriet

Verwerende partij: KPC Herning

Prejudiciële vraag

Is het met artikel 135, lid 1, onder j) — cf. artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2 — gelezen in samenhang met artikel 135, lid 1, onder k) — cf. artikel 12, lid 1, onder b), en lid 3 — van de btw-richtlijn (1) verenigbaar dat een lidstaat, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, de levering van een terrein waarop op het tijdstip van de levering een gebouw staat, als een aan belasting over de toegevoegde waarde (btw) onderworpen verkoop van een bouwterrein beschouwt, wanneer het de bedoeling van de partijen is dat het gebouw geheel of gedeeltelijk wordt gesloopt om plaats te maken voor een nieuw gebouw?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Visoki upravni sud (Kroatië) op 8 februari 2018 — Hrvatska banka za obnovu i razvitak (HBOR)/Povjerenik za informiranje Republike Hrvatske

(Zaak C-90/18)

(2018/C 134/22)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Visoki upravni sud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hrvatska banka za obnovu i razvitak (HBOR)

Verwerende partij: Povjerenik za informiranje Republike Hrvatske

Prejudiciële vraag

1)

Moeten de bepalingen van artikel 15, lid 3, tweede alinea, VWEU en artikel 4, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan de mogelijkheid om toegang te krijgen tot informatie betreffende het gebruik van overheidsmiddelen geen uitzonderingen kent, zelfs als de toegang tot die informatie anders beperkt is, aangezien die informatie onder het zakengeheim (bankgeheim) valt?”


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 19 februari 2018 — SM / Entry Clearance Officer, UK Visa Section

(Zaak C-129/18)

(2018/C 134/23)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court of the United Kingdom

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SM

Verwerende partij: Entry Clearance Officer, UK Visa Section

Interveniënten: Coram Children’s Legal Centre (CCLC) en Centre for Advice on Individual Rights in Europe (AIRE)

Prejudiciële vragen

1)

Is een kind dat uit hoofde van „kafala” of een vergelijkbare regeling in de wetgeving van zijn of haar land van oorsprong onder de vaste wettelijke voogdij van een of meer burgers van de Unie valt, een „rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn” in de zin van artikel 2, punt 2, onder c), van richtlijn 2004/38 (1)?

2)

Kunnen andere bepalingen van die richtlijn, met name de artikelen 27 en 35 ervan, aldus worden uitgelegd dat zij die kinderen de toegang weigeren indien deze kinderen slachtoffer van uitbuiting, mishandeling of kinderhandel zijn of dreigen te worden?

3)

Is een lidstaat die een kind dat feitelijk geen bloedverwant in neergaande lijn van een onderdaan van de Europese Economische Ruimte (EER) is, eventueel wil erkennen als „rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn” in de zin van artikel 2, punt 2, onder c), gerechtigd om vóór die erkenning eerst te onderzoeken of tijdens de procedures om het kind onder het gezag of de voogdij van die EER-onderdaan te plaatsen, voldoende rekening is gehouden met het belang van dit kind?


(1)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77).


Gerecht

16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/18


Arrest van het Gerecht van 27 februari 2018 — Gramberg/EUIPO — Mahdavi Sabet (Etui voor mobiele telefoon)

(Zaak T-166/15) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een etui voor mobiele telefoon weergeeft - Openbaarmaking van het model - Artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 - Voor het eerst voor het Gerecht overgelegde bewijsstukken”])

(2018/C 134/24)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Claus Gramberg (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Kettler, vervolgens F. Klopmeier en G. Becker, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Sorouch Mahdavi Sabet (Parijs, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 13 januari 2015 (zaak R 460/2013-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Gramberg en Mahdavi Sabet

Dictum

1)

De beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 13 januari 2015 (zaak R 460/2013-3) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in die van Claus Gramberg, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten van de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO.


(1)  PB C 198 van 15.6.2015.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/19


Arrest van het Gerecht van 27 februari 2018 — Hansen Medical/EUIPO — Covidien (MAGELLAN)

(Zaak T-222/16) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk MAGELLAN - Normaal gebruik - Bewijslast - Artikel 15 en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 18 en artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) nr. 2017/1001] - Procedurele onregelmatigheid die is begaan door de nietigheidsafdeling - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94 van verordening nr. 2017/1001) - Mondelinge behandeling - Artikel 77 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 96 van verordening nr. 2017/1001)”])

(2018/C 134/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hansen Medical, Inc. (Mountain View, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Kunze, G. Würtenberger en T. Wittmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Gája en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Covidien AG (Neuhausen am Rheinfall, Zwitserland) (vertegenwoordigers: R. Ingerl en D. Wiedemann, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 februari 2016 (zaken R 3092/2014-2 en R 3118/2014-2) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Hansen Medical en Covidien

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hansen Medical, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 270 van 25.7.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/19


Arrest van het Gerecht van 27 februari 2018 — CEE Bankwatch Network / Commissie

(Zaak T-307/16) (1)

((„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende een besluit van de Commissie tot toekenning van een Euratom-lening voor het programma ter verhoging van de veiligheid van de Oekraïense kernreactoren - Gedeeltelijke weigering van toegang - Uitzondering betreffende de bescherming van het openbaar belang inzake internationale betrekkingen - Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen - Hoger openbaar belang - Verordening (EG) nr. 1367/2006 - Toepassing op documenten betreffende besluiten in het kader van het Euratom-Verdrag”))

(2018/C 134/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CEE Bankwatch Network (Praag, Tsjechië) (vertegenwoordiger: C. Kiss, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Zadra, F. Clotuche-Duvieusart en C. Cunniffe, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Holt en D. Robertson, vervolgens S. Brandon, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2016) 2319 final van de Commissie van 15 april 2016 waarbij op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), toegang wordt geweigerd tot verscheidene documenten met betrekking tot besluit C(2013) 3496 final van de Commissie van 24 juni 2013 houdende toekenning van een Euratom-lening voor het programma ter verhoging van de veiligheid van de Oekraïense kernreactoren.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CEE Bankwatch Network zal haar eigen kosten dragen alsmede die van de Europese Commissie.

3)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 305 van 22.8.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/20


Arrest van het Gerecht van 27 februari 2018 — Zink / Commissie

(Zaak T-338/16 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bezoldiging - Ontheemdingstoelage - Niet-betaling van de toelage gedurende een aantal jaren als gevolg van een administratieve fout - Artikel 90, lid 1, van het Statuut - Redelijke termijn”))

(2018/C 134/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Richard Zink (Bamako, Mali) (vertegenwoordigers: N. de Montigny en J.-N. Louis, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Bohr en F. Simonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 11 april 2016, Zink/Commissie (F-77/15, EU:F:2016:74), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 11 april 2016, Zink/Commissie (F-77/15), wordt vernietigd.

2)

Het besluit van het Bureau „Beheer en afwikkeling van individuele rechten” (PMO) van de Europese Commissie van 23 juli 2014 wordt nietig verklaard, voor zover de Commissie op grond van dat besluit had geweigerd om Richard Zink de ontheemdingstoelage toe te kennen voor de periode van 1 september 2007 tot en met 30 april 2009.

3)

Het in zaak F-77/15 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken ingestelde beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Commissie wordt verwezen in de kosten van de procedure in hogere voorziening en in die van de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 305 van 22.8.2016.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/21


Beschikking van de president van het Gerecht van 20 februari 2018 — Iberdrola / Commissie

(Zaak T-260/15 R)

((„Kort geding - Staatssteun - Steunregeling die in de Spaanse belastingwetgeving is opgenomen - Verzoek tot opschorting van uitvoering - Geen spoedeisendheid”))

(2018/C 134/28)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Iberdrola, SA (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Ruiz Calzado en J. Domínguez Pérez, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky en P. Němečková, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de uitvoering van besluit (EU) 2015/314 van de Commissie van 15 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.35550 (13/C) (ex 13/NN) (ex 12/CP) ten uitvoer gelegd door Spanje — Fiscale afschrijving van financiële goodwill voor verwervingen van buitenlandse deelnemingen (PB 2015, L 56, blz. 38).

Dictum

1)

De vordering in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beschikking van 24 november 2017, Iberdrola/Commissie (T-260/15 R), wordt ingetrokken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/21


Beroep ingesteld op 22 november 2017 — Autoridad Portuaria de Vigo / Commissie

(Zaak T-764/17)

(2018/C 134/29)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Autoridad Portuaria de Vigo (Vigo, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Costas Alonso, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de in het Publicatieblad van de Europese Unie L 243 van 21 september 2017 bekendgemaakte rectificatie van de Spaanse versie van verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30 april 2004, met gerectificeerde versie in PB L 226 van 25 juni 2004), nietig te verklaren, en

de in het Publicatieblad van de Europese Unie L 243 van 21 september 2017 bekendgemaakte rectificatie van de Spaanse versie van verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30 april 2004, met gerectificeerde versie in PB L 226 van 25 juni 2004), nietig te verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij de volgende middelen aan.

1.

Er zij op gewezen dat de Commissie in welbepaalde gevallen impliciet instemt met een uiteenlopende toepassing van de regels voor de invoer van producten van dierlijke oorsprong door de lidstaten, zoals containers met ingevroren visserijproducten uit China, hetgeen een negatief effect heeft op de eerlijke concurrentie tussen de lidstaten.

2.

Het grootste probleem is vastgesteld met betrekking tot de invoer van producten van dierlijke oorsprong en het vereiste van de zogenoemde „dubbele lijst” voor schepen die aan inrichtingen in derde landen leveren.

3.

Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die producten van dierlijke oorsprong van buiten de Gemeenschap invoert, mag visserijproducten alleen uit een derde land invoeren als zowel het betrokken derde land waaruit het product is verzonden als de inrichting van verzending en de inrichting waar het product verkregen of bereid is, voorkomt op de lijst.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/22


Beroep ingesteld op 30 januari 2018 — Tassi / Hof van Justitie

(Zaak T-50/18)

(2018/C 134/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Smaro Tassi (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Kleani, advocaat)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het Hof van Justitie van 23 november 2017 (referentie 20173192) waarbij de inschrijving van verzoekster met betrekking tot aankondiging van een opdracht voor een overeenkomst voor freelance vertalingen naar de Griekse taal 2017/S 002-001564 is afgewezen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haarberoep voert verzoekster aan dat het betwiste besluit niet vergezeld ging van vastomlijnde criteria die het in de aanbestedingsprocedure verlangde kwaliteitsniveau van de vertalingen vaststelden, noch van enig correctieblad of vergelijkend rapport dat zou kunnen onderbouwen waarom volgens verweerder de door verzoekster ingediende proefvertaling niet het vereiste minimumniveau behaalde. Verzoekster stelt in dit verband dat het betwiste besluit niet correct is gemotiveerd en dat de selectieprocedure niet transparant is verlopen.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/22


Beroep ingesteld op 30 januari 2018 — Kleani / Hof van Justitie

(Zaak T-51/18)

(2018/C 134/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Efterpi Kleani (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Tassi, advocaat)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het Hof van Justitie van 23 november 2017 (referentie 20172046) waarbij de inschrijving van verzoekster met betrekking tot aankondiging van een opdracht voor een overeenkomst voor freelance vertalingen naar de Griekse taal 2017/S 002-001564 is afgewezen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat het betwiste besluit niet vergezeld ging van vastomlijnde criteria die het in de aanbestedingsprocedure verlangde kwaliteitsniveau van de vertalingen vaststelden, noch van enig correctieblad of vergelijkend rapport dat zou kunnen onderbouwen waarom volgens verweerder de door verzoekster ingediende proefvertaling niet het vereiste minimumniveau behaalde. Verzoekster stelt in dit verband dat het betwiste besluit niet correct is gemotiveerd en dat de selectieprocedure niet transparant is verlopen.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/23


Beroep ingesteld op 5 februari 2018 — Rodriguez Prieto / Commissie

(Zaak T-61/18)

(2018/C 134/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Amador Rodriguez Prieto (Steinsel, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

primair, de Commissie veroordelen tot vergoeding van de geleden schade en dus tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 68 831 EUR ter vergoeding van zijn materiële schade en 100 000 EUR ter vergoeding van zijn immateriële schade;

subsidiair, het besluit van 28 maart 2017 tot weigering van bijstand nietig verklaren;

in elk geval, de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep betoogt verzoeker primair dat de Commissie een dienstfout heeft gemaakt door zijn status als klokkenluider te miskennen, waardoor verzoeker materiële en immateriële schade heeft geleden die de instelling dient te vergoeden. Verzoeker stelt subsidiair dat de instelling artikel 24 van het statuut heeft geschonden doordat zij heeft geweigerd om na afloop van de strafrechtelijke procedure aan verzoeker de bijstand te verlenen waarin die bepaling voorziet.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/23


Beroep ingesteld op 6 februari 2018 — Torro Entertainment/EUIPO — Grupo Osborne (TORRO Grande Meat in Style)

(Zaak T-63/18)

(2018/C 134/33)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Torro Entertainment (Plovdiv, Bulgarije) (vertegenwoordiger: A. Kostov, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Grupo Osborne, SA (El Puerto de Santa María, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk TORRO Grande Meat in Style — inschrijvingsaanvraag nr. 14 744 452

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 20 december 2017 in zaak R 1776/2017-2

Conclusies

gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing voor zover hierin het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling wordt afgewezen;

verwijzing van het EUIPO en Grupo Osborne S.A. in de kosten van „Torro Entertainment” Ltd. met betrekking tot de procedure voor het Gerecht alsmede de beroeps- en oppositieprocedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001;

niet-nakoming van de motiveringsplicht en de zorgvuldigheidsplicht.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/24


Beroep ingesteld op 6 februari 2018 — Venezuela / Raad

(Zaak T-65/18)

(2018/C 134/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bolivariaanse Republiek Venezuela (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en L. Giuliano, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

verordening (EU) nr. 2017/2063 van de Raad van 13 november 2017 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela nietig te verklaren, voor zover zij betrekking heeft op verzoekster; en

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de Raad heeft inbreuk gemaakt op verzoeksters recht om te worden gehoord door de beperkende maatregelen vast te stellen zonder verzoekster vooraf in kennis te stellen van zijn voornemen en zonder haar te horen in haar standpunt over de feiten die de beperkende maatregelen beweerdelijk rechtvaardigen.

2.

Tweede middel: de Raad heeft verzaakt aan zijn motiveringsplicht en aan zijn plicht om voldoende bewijs te leveren voor de vaststelling van de beperkende maatregelen.

3.

Derde middel: de Raad heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt met betrekking tot de feiten waarop de beperkende maatregelen zijn gebaseerd.

4.

Vierde middel: de beperkende maatregelen vormen onrechtmatige tegenmaatregelen naar internationaal gewoonterecht.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/25


Beroep ingesteld op 29 januari 2018 — Tsapakidou / Hof van Justitie

(Zaak T-66/18)

(2018/C 134/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Argyro Tsapakidou (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. Kleani, advocaat)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het Hof van Justitie van 23 november 2017 (referentie 20173939) waarbij de inschrijving van verzoekster met betrekking tot aankondiging van een opdracht voor een overeenkomst voor freelance vertalingen naar de Griekse taal 2017/S 002-001564 is afgewezen.

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat het betwiste besluit de algemene beginselen van EU-recht schendt, op grond waarvan administratieve handelingen voldoende moeten worden gemotiveerd en moeten aanduiden op welke beginselen zij zijn gebaseerd. Het voldoet niet aan deze criteria. Verzoekster stelt in het bijzonder dat de door verweerder gegeven motivering ontoereikend was in de zin van artikel 4.3.1 van de aanbestedingsspecificaties. Bovendien maakte de aan verzoekster verstrekte informatie het niet mogelijk om het behaalde resultaat van haar proefvertaling te beoordelen. Het ontbrak haar aan informatie betreffende de beoordelingsrichtlijnen of -criteria op grond waarvan het betwiste besluit is genomen.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/25


Beroep ingesteld op 9 februari 2018 — CN/Parlement

(Zaak T-76/18)

(2018/C 134/36)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CN (vertegenwoordigers: C. Bernard-Glanz en A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk te verklaren;

de verwerende partij te gelasten, de conclusies van het Comité APA over te leggen alsmede de verslagen van de getuigenverhoren door het Comité APA en het dossier dat krachtens artikel 10 van het reglement van orde van het Comité APA aan de voorzitter van het Europees Parlement is gezonden;

het bestreden besluit en, voor zover nodig, het besluit tot afwijzing van de klacht nietig te verklaren;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een bedrag van 68 500 EUR ter vergoeding van de verschillende immateriële schade die verzoeker heeft geleden;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), van artikel 25 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, van het recht om te worden gehoord en van de rechten van de verdediging alsmede niet-nakoming van de zorgplicht bij de vaststelling van het in casu bestreden besluit, namelijk het besluit van het Europees Parlement tot afwijzing van het verzoek om bijstand.

2.

Tweede middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling, schending van artikel 31 van het Handvest, van de artikelen 12 bis en 24 van het Statuut en niet-nakoming van de zorgplicht.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/26


Beroep ingesteld op 12 februari 2018 — VE / ESMA

(Zaak T-77/18)

(2018/C 134/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: VE (vertegenwoordigers: L. Levi en N. Flandin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

verzoekers beoordelingsrapport nietig te verklaren, voor zover zijn prestaties daarin als „onbevredigend” worden beoordeeld;

voor zover nodig, het besluit van ESMA van 6 november 2017 tot afwijzing van verzoekers klacht nietig te verklaren;

vergoeding te gelasten van verzoekers immateriële schade, welke ex aequo et bono op 10 000 EUR wordt begroot; en

vergoeding te gelasten van alle kosten die verzoekers advocaten in het kader van deze procedure hebben gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan de onwettigheid van de gids voor de beoordeling, die door ESMA is vastgesteld zonder deze eerst overeenkomstig artikel 110 van het Ambtenarenstatuut aan het comité voor het Statuut voor te leggen.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 43, lid 1, van het Ambtenarenstatuut en van de gids voor de beoordeling, aangezien de verwerende partij verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt:

kennelijke beoordelingsfouten in verband met verzoekers voornaamste werkzaamheden voor wat betreft de criteria „efficiëntie”, „bekwaamheden” en „gedrag”, en

kennelijke beoordelingsfouten in verband met verzoekers andere werkzaamheden.

3.

Derde middel, ontleend aan niet-nakoming van de zorgplicht en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur met betrekking tot verzoekers gezondheidsproblemen, het gebrek aan begeleiding voor verzoeker, ongunstige arbeidsomstandigheden en het ontbreken van adequate trainingen.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/27


Beroep ingesteld op 9 februari 2018 — Bekat/EUIPO — Borbet (ARBET)

(Zaak T-79/18)

(2018/C 134/38)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Arif Oliver Bekat (Esslingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Kohl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Borbet GmbH (Hallenberg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk ARBET — inschrijvingsaanvraag nr. 14 320 915

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 6 december 2017 in zaak R 1117/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en verwerping van het op 26 mei 2017 door interveniënte ingestelde beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling van 30 maart 2017;

verwijzing van interveniënte in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/27


Beroep ingesteld op 13 februari 2018 — Husky CZ/EUIPO — Husky of Tostock (HUSKY)

(Zaak T-82/18)

(2018/C 134/39)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Husky CZ s.r.o. (Praag, Tsjechië) (vertegenwoordiger: L. Lorenc, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Husky of Tostock Ltd (Woodbridge, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk HUSKY in de kleuren blauw, zwart en wit — inschrijvingsaanvraag nr. 4 442 431

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 18 januari 2018 in zaak R 812/2017-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

de kamer van beroep heeft niet afdoende rekening gehouden met de door verzoekster aangevoerde argumenten en het door haar overgelegde bewijs en daardoor niet juist overwogen op welke oudere rechten de oppositie was gebaseerd.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/28


Beroep ingesteld op 9 februari 2018 — CH / Parlement

(Zaak T-83/18)

(2018/C 134/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CH (vertegenwoordigers: C. Bernard-Glanz en A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk te verklaren;

de verwerende partij te gelasten om de conclusies van het Comité APA over te leggen, de verslagen van de getuigenverhoren door het Comité APA en het dossier dat op grond van artikel 10 van het reglement van orde van het Comité APA aan de voorzitter van het Europees Parlement is gezonden;

het bestreden besluit en, voor zover nodig, het besluit tot afwijzing van de klacht nietig te verklaren;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een bedrag van 68 500 EUR ter vergoeding van de verschillende immateriële schade die verzoekster heeft geleden;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en van artikel 25 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, van het recht om te worden gehoord en van de rechten van de verdediging alsmede niet-nakoming van de zorgplicht bij de vaststelling van het in casu bestreden besluit, namelijk het besluit van het Europees Parlement tot afwijzing van haar verzoek om bijstand.

2.

Tweede middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling, schending van artikel 31 van het Handvest, van de artikelen 12 bis en 24 van het Statuut alsmede niet-nakoming van de zorgplicht.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/29


Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Gruppo Armonie/EUIPO (ARMONIE)

(Zaak T-88/18)

(2018/C 134/41)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Gruppo Armonie SpA (Casalgrande, Italië) (vertegenwoordiger: G. Medri, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „ARMONIE” — inschrijvingsaanvraag nr. 16 430 068

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 15 december 2017 in zaak R 2063/2017-5

Conclusies

nietigverklaring van de bestreden beslissing.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 2017/1001.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/29


Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Guiral Broto/EUIPO — Gastro & Soul (Café del Sol)

(Zaak T-89/18)

(2018/C 134/42)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Ramón Guiral Broto (Marbella, Spanje) (vertegenwoordiger: J. de Castro Hermida, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Gastro & Soul GmbH (Hildesheim, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Café del Sol” — Uniemerk nr. 6 105 985

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 4 december 2017 in zaak R 1095/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en vaststelling dat de door Ramón Guiral Broto ingestelde oppositie die op zijn ouder Spaans merk nr. 2348110 voor klasse 42 van de internationale classificatie van waren en diensten was gebaseerd, gegrond is;

bevestiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van het door de Duitse onderneming GASTRO & SOUL GmbH aangevraagde merk „Café del Sol” (Uniemerk nr. 6 105 985) voor de „levering van levensmiddelen en dranken, tijdelijke huisvesting en cateringdiensten” van klasse 43 van de internationale classificatie van waren en diensten, gelet op het gevaar voor verwarring bij de consument dat zou voortvloeien uit het naast elkaar bestaan van de conflicterende merken, rekening houdend met de grote verbale overeenstemming van de conflicterende merken en het feit dat zij dezelfde waren aanduiden, of, indien het Gerecht zich daartoe niet bevoegd acht, terugverwijzing van de zaak naar een kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie en deze te gelasten de oppositie toe te wijzen;

subsidiair, vernietiging van de bestreden beslissing op grond dat verzoekers rechten van verdediging en het rechtszekerheidsbeginsel zijn geschonden doordat verzoeker uitdrukkelijk de mogelijkheid is ontzegd om een volledige vertaling te verstrekken van het oudere oppositiemerk waarop hij zich in beroepsprocedure nr. 1095/2017 4 beriep, en aldus inbreuk is gemaakt op een van de fundamentele doelstellingen van de terugverwijzing van de zaak naar een kamer van beroep van EUIPO die bij het arrest van het Gerecht van 13 december 2016 in zaak T-548/15 was toegestaan, en bijgevolg toekenning van een nieuwe verwijzing van de zaak naar een kamer van beroep van het EUIPO teneinde dat gebrek te herstellen en dienovereenkomstig te beslissen op het beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/30


Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Guiral Broto/EUIPO — Gastro & Soul (CAFE DEL SOL)

(Zaak T-90/18)

(2018/C 134/43)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Ramón Guiral Broto (Marbella, Spanje) (vertegenwoordiger: J. de Castro Hermida, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Gastro & Soul GmbH (Hildesheim, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „Café del Sol” — Uniemerk nr. 6 104 608

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 4 december 2017 in zaak R 1096/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en vaststelling dat de door D. Ramón Guiral Broto ingestelde oppositie die op zijn ouder Spaans merk nr. 2348110 voor klasse 42 van de internationale classificatie van waren en diensten was gebaseerd, gegrond is;

bevestiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van het door de Duitse onderneming gastro & soul GmbH aangevraagde merk „Café del Sol” (Uniemerk nr. 6 104 608) voor de „levering van levensmiddelen en dranken, tijdelijke huisvesting en cateringdiensten” van klasse 43 van de internationale classificatie van waren en diensten, gelet op het gevaar voor verwarring bij de consument dat zou voortvloeien uit het naast elkaar bestaan van de conflicterende merken, rekening houdend met de grote verbale overeenstemming van de conflicterende merken en het feit dat zij dezelfde waren aanduiden, of, indien het Gerecht zich daartoe niet bevoegd acht, terugverwijzing van de zaak naar een kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie en deze te gelasten de oppositie toe te wijzen

subsidiair, vernietiging van de bestreden beslissing op grond dat verzoekers rechten van verdediging en het rechtszekerheidsbeginsel zijn geschonden doordat verzoeker uitdrukkelijk de mogelijkheid is ontzegd om een volledige vertaling te verstrekken van het oudere oppositiemerk waarop hij zich in beroepsprocedure nr. 1096/2017-4 beriep, en aldus inbreuk is gemaakt op een van de fundamentele doelstellingen van de terugverwijzing van de zaak naar een kamer van beroep van EUIPO die bij het arrest van het Gerecht van 13 december 2016 in zaak T-549/15 was toegestaan, en bijgevolg toekenning van een nieuwe verwijzing van de zaak naar een kamer van beroep van het EUIPO teneinde dat gebrek te herstellen en dienovereenkomstig te beslissen op het beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/31


Beroep ingesteld op 16 februari 2018 — Equity Cheque Capital Corporation/EUIPO (DIAMOND CARD)

(Zaak T-91/18)

(2018/C 134/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Equity Cheque Capital Corporation (Victoria, Canada) (vertegenwoordigers: I. Berkeley, barrister, P. Wheeler en C. Rani, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk DIAMOND CARD — inschrijvingsaanvraag nr. 15 775 422

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 december 2017 in zaak R 1544/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/32


Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Multifit Tiernahrungs/EUIPO (fit+fun)

(Zaak T-94/18)

(2018/C 134/45)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Multifit Tiernahrungs GmbH (Krefeld, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Weber en L. Thiel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk fit+fun — inschrijvingsaanvraag nr. 15 996 432

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 december 2017 in zaak R 847/2017-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/32


Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Cabell/EUIPO — Zorro Productions (ZORRO)

(Zaak T-96/18)

(2018/C 134/46)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Robert W. Cabell (Renton, Washington, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: K. Bröcker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Zorro Productions, Inc. (Berkeley, Californië, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk ZORRO — Uniemerk nr. 5 399 787

Procedure voor het EUIPO: procedure tot nietigverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 19 december 2017 in zaak R 1637/2015-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

toewijzing van het verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van Uniemerk nr. 5 399 787 voor alle betwiste waren en diensten;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), juncto artikel 59, lid 1, onder a), van verordening nr. 2017/1001.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/33


Beroep ingesteld op 16 februari 2018 — DeepMind Technologies/EUIPO (STREAMS)

(Zaak T-97/18)

(2018/C 134/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DeepMind Technologies Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: T. St Quintin, barrister, K. Gilbert en G. Lodge, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk STREAMS — inschrijvingsaanvraag nr. 15 166 176

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 27 november 2017 in zaak R 35/2017-1

Conclusies

wijziging van de bestreden beslissing wegens schending van artikel 7 UMV;

subsidiair, vernietiging van de bestreden beslissing op dezelfde grond;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7 van verordening nr. 2017/1001.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/33


Beroep ingesteld op 20 februari 2018 — Multifit Tiernahrungs/EUIPO (MULTIFIT)

(Zaak T-98/18)

(2018/C 134/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Multifit Tiernahrungs GmbH (Krefeld, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Weber en L. Thiel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk MULTIFIT — inschrijvingsaanvraag nr. 15 996 291

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 15 november 2017 in zaak R 846/2017-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/34


Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Stamatopoulos / ENISA

(Zaak T-99/18)

(2018/C 134/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Grigorios Stamatopoulos (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van het ENISA HR Team van 25 juli 2017, waarbij verzoekers sollicitatie naar de post van Head of Finance and Procurement bij ENISA op basis van kennisgeving van vacature „ENISA-TA16-AD-2017-03” werd afgewezen, nietig te verklaren, zodat ENISA verzoekers sollicitatie op eerlijke en transparante wijze opnieuw moet beoordelen;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een bedrag van ten minste 5 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die verzoeker heeft geleden door de onregelmatigheden van de bestreden handeling; en

de verwerende partij te verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten die verzoeker in het kader van de onderhavige procedure heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

In het kader van het eerste middel stelt verzoeker dat de bestreden handeling is vastgesteld in strijd met de verplichting tot motivering van de verwerende partij, aangezien onvoldoende redenen voor de afwijzing van zijn sollicitatie zijn gegeven. ENISA heeft verzoeker weliswaar zijn score voor elk selectiecriterium en zijn totaalscore gegeven, doch de beoordeling van alle kandidaten was vergelijkend van aard, zodat de aan elke kandidaat gegeven punten het resultaat waren van een vergelijkende beoordeling. Gelet op het feit dat ENISA verzoeker niet een specifieke reden heeft gegeven voor de punten die hem voor elk criterium waren toegekend, met inbegrip van de vergelijkende voordelen van de succesvolle kandidaten die tot de gesprekken en de testfase zijn toegelaten, heeft het onvoldoende redenen gegeven om verzoeker in staat te stellen, te beoordelen of het voor hem bezwarend besluit gegrond was en of het zin had om beroep in te stellen bij het Gerecht en, voorts, het Gerecht in staat te stellen de rechtmatigheid van dat besluit te onderzoeken.

2.

Met zijn tweede middel stelt verzoeker dat de beoordeling van zijn bekwaamheden door het selectiecomité kennelijk onjuist was, met name bij de beoordeling van de selectiecriteria: „Hoge mate van organisatorische vaardigheden, nauwkeurigheid en vaardigheid om complexe financiële informatie te analyseren, samen te stellen en samen te vatten”; „Uitstekend onderhandelings- en probleemoplossend vermogen”; „Sterk vermogen om mensen en conflicten te managen”; „Sterke communicatievaardigheden in het Engels, zowel mondeling als schriftelijk” en „Mogelijkheid om effectief te blijven onder zware belasting en om programmatische deadlines consequent na te leven, ongeacht de veranderingen in de werkomgeving”.

3.

Met zijn derde middel betoogt verzoeker dat het bestreden besluit in strijd is met de beginselen van gelijke behandeling en transparantie. De drempel die het selectiecomité heeft gehanteerd voor de kandidaten die doorgingen naar de gesprekken en de tests, was op arbitraire en onrechtmatige wijze vastgesteld. De kennisgeving van vacature bevatte geen enkele voorwaarde met betrekking tot het tijdstip waarop de drempel zou worden vastgesteld en welke criteria het selectiecomité bij de vaststelling daarvan in aanmerking zou nemen. Het selectiecomité heeft dus nooit aangegeven hoe de hoogte ervan is bepaald en heeft deze pas na afsluiting van de beoordeling aan de kandidaten meegedeeld.

4.

Gezien de bovengenoemde onrechtmatigheden, vraagt verzoeker ten slotte om een vergoeding voor de immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van de deelneming aan de onregelmatige en onwettige procedure en het ontbreken van een motivering voor zijn afwijzing, welke alleen kan worden opgevat als een volledig gebrek aan respect voor hem en voor zijn recht op een eerlijke administratie.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/35


Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — Knauf/EUIPO (upgrade your personality)

(Zaak T-102/18)

(2018/C 134/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Martin Knauf (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Jaeger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk „upgrade your personality” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 750 029

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 18 december 2017 in zaak R 1011/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

inschrijving van het Uniemerk „upgrade your personality” voor de volgende waren van de klassen 9 en 28:

klasse 9 — geregistreerde computerprogramma’s; computerprogramma’s (te downloaden software); software; spelsoftware; softwareprogramma’s voor videospellen; computerprogramma’s voor de gegevensverwerking; software (grafische -); software voor virtuele werkelijkheidsspellen; software voor virtual reality; optische gegevensdragers met daarop geregistreerde programma’s; vooropgenomen magnetische gegevensdragers; videospelcassettes; videobanden; videocassettes (opgenomen -)

klasse 28 — spelconsoles.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/36


Beroep ingesteld op 19 februari 2018 — S & V Technologies/EUIPO — Smoothline (Smoothline)

(Zaak T-103/18)

(2018/C 134/51)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: S & V Technologies GmbH (Hennigsdorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Schmitz en M. Breuer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Smoothline AG (Zürich, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Smoothline” — internationale inschrijving nr. 958 169 waarin de Europese Unie wordt aangewezen

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 december 2017 in zaak R 115/2017-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 95 van verordening 2017/1001

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/36


Beroep ingesteld op 22 februari 2018 — Fundación Tecnalia Research & Innovation / REA

(Zaak T-104/18)

(2018/C 134/52)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Fundación Tecnalia Research & Innovation (Donostia-San Sebastian, Spanje) (vertegenwoordigers: P. Palacios Pesquera en M. Rius Coma, advocaten)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

Conclusies

het onderhavige beroep en de daarin aangevoerde middelen ontvankelijk verklaren;

de in dit beroep aangevoerde middelen gegrond verklaren en derhalve, indien nodig, het bestreden besluit nietig verklaren en vaststellen dat de bedragen die overeenstemmen met de door TECNALIA verrichte taken niet hoeven te worden terugbetaald;

verwijzing van het REA in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de uitkomst van de terugvorderingsprocedure op tegenspraak met betrekking tot de subsidieovereenkomst voor project FP7-SME-2013-605879-FOODWATCH. Aan het besluit om de subsidieovereenkomst voor het FoodWatch-project op te zeggen, ligt het feit ten grondslag dat verzoekster niet op de hoogte zou zijn gesteld van het bestaan van het BreadGuard-project, dat volgens het REA sterke gelijkenissen vertoonde met het FoodWatch-project wat betreft de doelstellingen, de werkwijze en de beoogde resultaten.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Ontoereikende motivering van het bestreden besluit, doordat de door TECNALIA tijdens de onderzoeksprocedure op tegenspraak aangevoerde ontlastende bewijzen niet in aanmerking zijn genomen.

2.

Schending van bijlage II bij de subsidieovereenkomst voor het FoodWatch-project, doordat verweerder niet de identiteit is meegedeeld van de onafhankelijke deskundigen die de deskundigenrapporten hebben ondertekend waarop het bestreden besluit is gebaseerd, zodat TECNALIA deze niet kon wraken.

3.

Schending van het schuldbeginsel, doordat verweerder geen rekening heeft gehouden met de mate van deelname van TECNALIA aan de verweten feiten.

4.

Schending van het legaliteitsbeginsel, gelet op de correcte uitvoering van de projecten en het feit dat TECNALIA de aangegane verbintenissen is nagekomen.

5.

Schending van het evenredigheidsbeginsel, doordat geen rekening is gehouden met de mate van schuld van elk van de deelnemers aan de verweten gedraging.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/37


Beroep ingesteld op 22 februari 2018 — Deray/EUIPO — Charles Claire (LILI LA TIGRESSE)

(Zaak T-105/18)

(2018/C 134/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: André Deray (Bry-sur-Marne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. Santos Rodríguez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Charles Claire LLP (Weybridge Surrey, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „LILI LA TIGRESSE” — inschrijvingsaanvraag nr. 015 064 462

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 13 december 2017 in zaak R 1244/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten;

verwijzing van het EUIPO en Charles Claire LLP in de kosten die bij verzoekende partij zijn opgekomen in de administratieve procedure voor het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/38


Beroep ingesteld op 20 februari 2018 — Aytekin/EUIPO — Dienne Salotti (Dienne)

(Zaak T-107/18)

(2018/C 134/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Erkan Aytekin (Ankara, Turkije) (vertegenwoordiger: V. Martín Santos, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Dienne Salotti SRL a socio unico (Altamura, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Aanvraag voor Uniebeeldmerk Dienne — inschrijvingsaanvraag nr. 15 080 302

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 15 december 2017 in zaak R 1444/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van aanvrager/interveniënte en/of het EUIPO in de kosten van verzoekende partij die verband houden met dit beroep, en in alle proceskosten opgekomen bij de beslissingen van het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/39


Beschikking van het Gerecht van 22 februari 2018 — Frankrijk / Commissie

(Zaak T-116/07) (1)

(2018/C 134/55)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 134/39


Beschikking van het Gerecht van 22 februari 2018 — Alcan France/Commissie

(Zaak T-288/07) (1)

(2018/C 134/56)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.