ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 133

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
16 april 2018


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2018/C 133/01

Wisselkoersen van de euro

1

2018/C 133/02

Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen

2

2018/C 133/03

Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

19

2018/C 133/04

Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

20

2018/C 133/05

Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

21

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2018/C 133/06

Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Aanbesteding met betrekking tot de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen ( 1 )

22

2018/C 133/07

Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Wijziging van openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten ( 1 )

23

2018/C 133/08

Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Uitnodiging tot het indienen van offertes voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen ( 1 )

24


 

V   Bekendmakingen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2018/C 133/09

Oproep tot het indienen van voorstellen — EACEA/16/2018 — Erasmus+-programma, Kernactie 3 — Steun voor beleidshervorming — Europese jongeren samen

25


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/1


Wisselkoersen van de euro (1)

13 april 2018

(2018/C 133/01)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2317

JPY

Japanse yen

132,64

DKK

Deense kroon

7,4467

GBP

Pond sterling

0,86400

SEK

Zweedse kroon

10,3798

CHF

Zwitserse frank

1,1854

ISK

IJslandse kroon

121,60

NOK

Noorse kroon

9,5643

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,307

HUF

Hongaarse forint

311,13

PLN

Poolse zloty

4,1763

RON

Roemeense leu

4,6603

TRY

Turkse lira

5,0411

AUD

Australische dollar

1,5801

CAD

Canadese dollar

1,5482

HKD

Hongkongse dollar

9,6687

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6703

SGD

Singaporese dollar

1,6158

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 316,26

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

14,8457

CNY

Chinese yuan renminbi

7,7363

HRK

Kroatische kuna

7,4165

IDR

Indonesische roepia

16 939,57

MYR

Maleisische ringgit

4,7714

PHP

Filipijnse peso

63,969

RUB

Russische roebel

76,2186

THB

Thaise baht

38,367

BRL

Braziliaanse real

4,1979

MXN

Mexicaanse peso

22,3162

INR

Indiase roepie

80,3160


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/2


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen

(2018/C 133/02)

HOOFDSTUK 1

INLEIDING

1.1.   Achtergrond, doelstelling en toepassingsgebied

De Commissie heeft een actieplan ter vermindering van levensmiddelenafval opgesteld als integraal onderdeel van haar mededeling over de circulaire economie (1). Een van de initiatieven bestaat erin om, zonder met de bevoorrading van voedselbanken te concurreren (2), de nutriënten van levensmiddelen (3) die om commerciële redenen of wegens productieproblemen of andere gebreken niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, beter te benutten door deze veilig te gebruiken in diervoeding, zonder de dier- en volksgezondheid hierbij in gevaar te brengen. Door dergelijke levensmiddelen als diervoeder te gebruiken, wordt dus voorkomen dat zij worden gecomposteerd, in biogas worden omgezet of door verbranding of storting worden verwijderd. Het onderscheid tussen levensmiddelen, dierlijke bijproducten, diervoeders en afvalstoffen heeft uiteraard gevolgen voor het wetgevingskader dat van toepassing is op de verschillende betrokken productsoorten.

In de marge van het EU-platform inzake voedselverlies en -verspilling (4) werden in het vierde kwartaal van 2016 belanghebbenden geraadpleegd over mogelijke problemen in verband met dit initiatief. De exploitanten hebben toen verklaard dat de volgende aanzienlijke of onevenredige lasten hen kunnen belemmeren of zelfs beletten om niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen te leveren met het oog op het gebruik ervan als diervoeder:

problemen waardoor niet kan worden gewaarborgd dat niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen voor gebruik als diervoeder voldoen aan de diervoederwetgeving, d.w.z. de voorschriften inzake diervoederveiligheid: toepassing van procedures op basis van de beginselen van „Hazard Analysis and Critical Control Points” (HACCP — risicoanalyse en kritische controlepunten), specifieke etikettering, gescheiden opslag en vervoer van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen;

dubbele registratie van inrichtingen als levensmiddelen- en diervoederbedrijven, wat ertoe leidt dat deze inrichtingen worden onderworpen aan extra audits van verschillende controle-instanties (levensmiddelen, dierlijke bijproducten, diervoeders, afvalstoffen);

verplichting in verscheidene lidstaten om deel te nemen aan particuliere certificeringsregelingen voor goede productiepraktijken om diervoeders aan de diervoederindustrie te leveren, ook al zijn dergelijke regelingen de jure vrijwillig;

gebrek aan harmonisatie van de voorschriften voor de registratie van exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de lidstaten; sommige lidstaten eisen dat exploitanten van diervoederbedrijven zich alleen registeren indien niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong direct als diervoeder aan landbouwers worden geleverd, terwijl andere lidstaten eisen dat alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven die niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen leveren met het oog op het gebruik ervan als diervoeder zich registreren als exploitanten van diervoederbedrijven.

Deze richtsnoeren zijn bedoeld om deze problemen aan te pakken binnen het bestaande wettelijke kader. Zij hebben dus niet tot doel nieuwe wettelijke bepalingen in het leven te roepen of alle bepalingen ter zake op uitputtende wijze te behandelen. Er wordt ook op gewezen dat zij geen afbreuk doen aan de uitlegging van het recht van de Unie door het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Deze richtsnoeren hebben tot doel het gebruik als diervoeder van bepaalde niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen, met en zonder producten van dierlijke oorsprong, te vergemakkelijken. De richtsnoeren moeten de nationale en lokale bevoegde autoriteiten en de exploitanten in de voedselketen ondersteuning bieden bij de toepassing van de desbetreffende wetgeving van de Unie. Dit doel moet worden bereikt door:

de toepasselijke wetgeving toe te lichten al naargelang van de indeling van een bepaald product;

de rechtsduidelijkheid te vergroten, en

voorbeelden aan te reiken van beste praktijken die in overeenstemming zijn met het huidige regelgevingskader van de Unie en tegelijk onnodige administratieve lasten te voorkomen.

Onder het toepassingsgebied van deze richtsnoeren vallen:

producten afkomstig van de levensmiddelenproductie (geleverd door levensmiddelenproducenten), en

levensmiddelen die verpakt of onverpakt in de handel zijn gebracht (geleverd door groothandelaars en detailhandelaars in levensmiddelen).

Deze richtsnoeren hebben geen betrekking op het gebruik als diervoeder van:

levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5);

voedingssupplementen zoals bedoeld in Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), en

keukenafval en etensresten (7).

1.2.   Wettelijke definities

De algemene voorschriften voor het toelaten van levensmiddelen tot de diervoederketen zijn vastgesteld in Verordeningen (EG) nr. 178/2002 (8), (EG) nr. 183/2005 (9), (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad (10), en de voorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (11) (hierna „de verordening dierlijke bijproducten” genoemd).

Voor de toepassing van deze mededeling wordt onder „niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen” verstaan levensmiddelen die voor menselijke consumptie en met volledige inachtneming van de levensmiddelenwetgeving van de Unie zijn geproduceerd, maar niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn.

Een levensmiddel wordt in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als „alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd”.

Een levensmiddelenbedrijf wordt in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als een „onderneming, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die al dan niet met winstoogmerk actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen”.

Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf wordt in artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als een „natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft”.

Diervoeders worden in artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als „alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren”.

Een diervoederbedrijf wordt in artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als een „onderneming, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die, al dan niet met winstoogmerk, actief is in productie, vervaardiging, verwerking, opslag, vervoer of distributie van diervoeders, met inbegrip van producenten die diervoeders produceren, verwerken of opslaan met het oog op vervoedering aan dieren op het eigen bedrijf”.

Een exploitant van een diervoederbedrijf wordt in artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als een „natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het diervoederbedrijf waarover hij de leiding heeft”.

Een inrichting wordt in artikel 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 183/2005 gedefinieerd als „een onderdeel van een diervoederbedrijf” en in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (12) als „elke eenheid van een levensmiddelenbedrijf”.

Een inrichting (of bedrijf) wordt in artikel 3, lid 13, van de verordening dierlijke bijproducten gedefinieerd als „elke plaats waar om het even welke handeling wordt verricht die de hantering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten omvat, met uitzondering van vissersvaartuigen”.

Detailhandel wordt in artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als „het hanteren en/of verwerken van levensmiddelen en het opslaan daarvan op de plaats van verkoop of levering aan de eindverbruiker, inclusief distributieterminals, cateringdiensten, bedrijfskantines, institutionele maaltijdvoorziening, restaurants en andere soortgelijke diensten voor voedselvoorziening, winkels, distributiecentra voor supermarkten en groothandelsbedrijven”.

In de handel brengen wordt in:

a)

artikel 3, lid 8, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als „het voorhanden hebben van levensmiddelen of diervoeders met het oog op de verkoop, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet gratis overdracht, alsmede de eigenlijke verkoop, distributie en andere vormen van overdracht zelf”, en

b)

in artikel 3, lid 14, van de verordening dierlijke bijproducten gedefinieerd als „een handeling die tot doel heeft dierlijke bijproducten of daarvan afgeleide producten aan een derde in de Gemeenschap te verkopen, of enige andere vorm van levering aan een derde in de Gemeenschap, al dan niet tegen betaling, of van opslag met het oog op levering aan een derde in de Gemeenschap”.

Dierlijke bijproducten worden in artikel 3, lid 1, van de verordening dierlijke bijproducten gedefinieerd als „dode dieren of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere producten die uit dieren zijn verkregen en die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met inbegrip van oöcyten, embryo’s en sperma”.

Een afgeleid product wordt in artikel 3, lid 2, van de verordening dierlijke bijproducten gedefinieerd als „producten die zijn verkregen door een of meer behandelingen, omzettingen of verwerkingsfasen van dierlijke bijproducten”.

Voormalige voedingsmiddelen worden in punt 3 van deel A van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 68/2013 van de Commissie (13) gedefinieerd als „levensmiddelen, met uitzondering van cateringresten, die met volledige inachtneming van de EU-levensmiddelenwetgeving voor menselijke consumptie zijn geproduceerd, maar niet langer voor menselijke consumptie zijn bestemd, om praktische of logistieke redenen of wegens productieproblemen, verpakkingsgebreken of andere problemen en die, indien gebruikt als diervoeder, geen risico’s voor de gezondheid inhouden”.

Voedermiddelen worden in artikel 3, lid 2, onder g), van Verordening (EG) nr. 767/2009 gedefinieerd als „producten van plantaardige of dierlijke oorsprong, waarvan het hoofddoel is te voldoen aan de voedingsbehoeften van dieren, in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd om te worden gebruikt voor orale vervoedering, hetzij als zodanig rechtstreeks, hetzij na bewerking, hetzij bij de bereiding van mengvoeders of als draagstoffen in voormengsels”.

Een afvalstof wordt in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen (14) (hierna „kaderrichtlijn afvalstoffen” genoemd) gedefinieerd als „elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”. Verduidelijkingen in verband met het sleutelbegrip „zich ontdoen” van afvalstoffen:

dit omvat zowel de nuttige toepassing als de verwijdering van afvalstoffen, maar betekent niet dat elke stof die nuttig wordt toegepast of wordt verwijderd per se een afvalstof is;

een houder kan zich ontdoen van een stof die een positieve, neutrale of negatieve handelswaarde heeft;

een houder kan wettelijk verplicht zijn of doelbewust beslissen om zich van een stof te ontdoen of ontdoet zich onopzettelijk van een stof;

de opslagplaats van een materiaal laat onverlet of een stof wordt ingedeeld als afvalstof.

Nuttige toepassing wordt in de kaderrichtlijn afvalstoffen gedefinieerd als „elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt”.

1.3.   Indeling van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen

Niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen zijn:

a)

producten die niet geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong; deze producten van niet-dierlijke oorsprong kunnen:

i)

direct diervoeder worden overeenkomstig de definitie en het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 178/2002, indien zij bijproducten van de levensmiddelenproductie zijn, of

ii)

afvalstoffen worden overeenkomstig de definitie en het toepassingsgebied van de kaderrichtlijn afvalstoffen (voordat zij diervoeder worden), indien zij eindproducten zijn;

b)

producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong; deze producten van dierlijke oorsprong worden dierlijke bijproducten overeenkomstig de definitie en het toepassingsgebied van de verordening dierlijke bijproducten (voordat zij diervoeder worden).

Het kan wettelijk voorgeschreven zijn om een product uit de levensmiddelenketen te verwijderen en te waarborgen dat het niet langer voor menselijke consumptie bestemd is (bv. een aan bederf onderhevig levensmiddel dat na het verstrijken van de uiterste consumptiedatum niet in de Unie in de handel mag worden gebracht omdat het onveilig is voor menselijke consumptie), of de verantwoordelijke exploitant van het levensmiddelenbedrijf kan daartoe beslissen. Een beslissing om een voor menselijke consumptie bestemd product uit de levensmiddelenketen te verwijderen is onomkeerbaar.

Indien het levensmiddel geheel of gedeeltelijk bestaat uit of verontreinigd is met producten van dierlijke oorsprong, is de verordening dierlijke bijproducten rechtstreeks van toepassing. Levensmiddelen van dierlijke oorsprong die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, worden dus eerst een dierlijk bijproduct en kunnen daarna, afhankelijk van de voorschriften van de verordening dierlijke bijproducten en de verordening overdraagbare spongiforme encefalopathieën (Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (15)), diervoeder worden; dit punt wordt behandeld in hoofdstuk 4 van deze mededeling.

Als op de etikettering van een bepaalde partij van een product wordt verklaard dat deze niet bestemd is voor gebruik als diervoeder, mag deze verklaring achteraf door een exploitant in een later stadium van de keten niet worden gewijzigd. Deze producten mogen later niet meer in de diervoederketen terechtkomen (bijlage II bij Verordening (EG) nr. 183/2005).

Figuur

Stroomdiagram van levensmiddel tot diervoeder

Image

HOOFDSTUK 2

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 verbiedt dat diervoeders in de handel worden gebracht of aan voedselproducerende dieren worden vervoederd indien zij onveilig zijn. In artikel 4 van Verordening (EG) nr. 767/2009 wordt dit beginsel uitgebreid tot alle dieren.

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 is het de primaire verantwoordelijkheid van de exploitanten van diervoederbedrijven om er in alle stadia van de productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun beheer voor te zorgen dat de diervoeders voldoen aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid en te controleren of deze voorschriften metterdaad worden nageleefd.

Het bepalen van de feiten en omstandigheden op grond waarvan een exploitant strafrechtelijk en/of civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld, is een aangelegenheid die afhangt van de structuur van de verschillende nationale rechtsstelsels. Nadere informatie over de betekenis en de gevolgen van artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 voor de verdeling van verantwoordelijkheden in de agrolevensmiddelenketen is te vinden in de richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de algemene levensmiddelenwetgeving (16).

Overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002 moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven kunnen nagaan wie hun levensmiddelen, diervoeders, voedselproducerende dieren of andere stoffen die bestemd zijn om in levensmiddelen of diervoeders te worden verwerkt of waarvan kan worden verwacht dat zij daarin worden verwerkt, heeft geleverd. Dit traceerbaarheidsbeginsel waarborgt de integriteit van de hele levensmiddelenketen.

HOOFDSTUK 3

LEVENSMIDDELEN DIE GEEN PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG BEVATTEN EN NIET LANGER VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD ZIJN

3.1.   Levensmiddelen die niet geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong en de afvalwetgeving

Indien producten afkomstig van de levensmiddelenproductie en levensmiddelen niet geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong en indien zij niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, d.w.z. levensmiddelen waarvan men zich heeft ontdaan, kunnen zij afvalstoffen worden of in diervoeders worden gebruikt. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen vier gevallen, zoals hieronder uiteengezet in de punten a) en b).

a)

Producten afkomstig van de levensmiddelenproductie, met uitzondering van eindproducten:

 

In talrijke sectoren van de levensmiddelenindustrie worden tijdens het productieproces bijproducten verkregen die als diervoeder kunnen worden gebruikt, bv.:

 

bij het breken van zonnebloemzaad worden zonnebloemzaadschilfers verkregen;

 

bij het malen van bloem worden tarwekiemen verkregen;

 

bij de productie van suiker wordt suikerbietenmelasse verkregen;

 

bij de productie van zetmeel wordt zetmeelhydrolisatenkoek verkregen;

 

bij de productie van bakkerij- en banketbakkerijproducten die geen dierlijke producten bevatten, worden bijproducten uit de bakkerij- en deegwarensector verkregen.

Deze bijproducten van de levensmiddelenindustrie hebben geen datum van minimale houdbaarheid of uiterste consumptiedatum zoals bedoeld in deel 5.1, maar de benaderingswijze voor „materialen die in levensmiddelenbedrijven op de grond zijn gevallen” zoals bedoeld in deel 5.2 is van toepassing. De bijproducten worden niet als afvalstoffen beschouwd indien zij voldoen aan de cumulatieve criteria van artikel 5 van de kaderrichtlijn afvalstoffen (17). Het is aan de desbetreffende exploitant van het levensmiddelenbedrijf om tegenover de bevoegde autoriteit aan te tonen dat een specifiek product voldoet aan de criteria om als niet-afvalstof te worden ingedeeld.

Sommige nationale afvalautoriteiten verlangen van de levensmiddelenindustrie een specifiek certificaat met een gedetailleerde motivering dat een specifiek product dat zij voor gebruik als diervoeder leveren, voldoet aan de criteria van de kaderrichtlijn afvalstoffen om als niet-afvalstof te worden ingedeeld. Dit certificaat kan overbodig worden geacht omdat een levensmiddelenbedrijf, bv. een brouwerij, vanwaar gist als voedermiddel wordt verzonden, geregistreerd moet zijn als een diervoederbedrijf en daarom volledig onder het toezicht van de diervoederautoriteiten valt.

b)

Eindproducten (levensmiddelen) op het niveau van de levensmiddelenproductie en op het niveau van de groothandel of detailhandel:

Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf kan beslissen dat eindproducten (levensmiddelen) op het niveau van de levensmiddelenproductie (bv. suiker, zonnebloemolie, gebroken of misvormde koekjes) en levensmiddelen die in de handel zijn gebracht en het groothandels- en detailhandelsniveau hebben bereikt (bv. brood in bakkerijen of supermarkten) niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, maar voor gebruik als diervoeder bedoeld moeten zijn. Dergelijke producten voldoen niet aan de bijproductcriteria in de kaderrichtlijn afvalstoffen, ook al zijn zij bedoeld om als diervoeder te worden gebruikt. Bijgevolg passen de autoriteiten van veel lidstaten de voorschriften van de kaderrichtlijn afvalstoffen strikt toe op dergelijke levensmiddelen en komt de beslissing van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf om deze levensmiddelen uit de levensmiddelenketen te verwijderen volgens hen overeen met het feit dat hij zich van de levensmiddelen heeft ontdaan. Een goed voorbeeld van deze praktijk is dat vrachtwagens die levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong vervoeren die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn maar bedoeld zijn om in de diervoederketen terecht te komen (bv. verpakte koekjes die de grenzen tussen de lidstaten overschrijden) kunnen worden beboet wegens niet-naleving van de voorschriften van de kaderrichtlijn afvalstoffen omdat de ontvangende lidstaat de zending als afvalstoffen beschouwt.

Het voorschrift dat aan de afvalwetgeving van de Unie moet worden voldaan voordat levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong diervoeder kunnen worden, vormt een aanzienlijke last voor exploitanten die overwegen om deze in de diervoederketen te brengen. Dit voorschrift kan belemmeringen opwerpen voor het vrije verkeer van dergelijke producten op de interne markt, aangezien sommige lidstaten eisen dat de vervoersregels van de afvalwetgeving van de Unie worden toegepast, terwijl andere lidstaten de levensmiddelenwetgeving toepassen. De kaderrichtlijn afvalstoffen wordt momenteel herzien en het voorstel van de Commissie (18) bevat een bepaling op grond waarvan materialen van niet-dierlijke oorsprong die voor diervoeder zijn bestemd, worden uitgesloten van het toepassingsgebied ervan.

De benaderingswijzen betreffende de datum van minimale houdbaarheid en de uiterste consumptiedatum zoals bedoeld in deel 5.1 en betreffende „materialen die in levensmiddelenbedrijven op de grond zijn gevallen” zoals bedoeld in deel 5.2 zijn van toepassing op eindproducten (levensmiddelen) zoals bedoeld in dit deel.

Samenvatting van dit deel

1.

Bijproducten van niet-dierlijke oorsprong afkomstig van de levensmiddelenindustrie, zoals bedoeld in punt a) van dit deel, mogen niet automatisch als afvalstoffen worden aangemerkt en kunnen direct onder de diervoederwetgeving vallen.

2.

Het is aan de exploitanten van levensmiddelenbedrijven om aan te tonen dat een bijproduct van niet-dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in punt a) van dit deel, dat zij als diervoeder in de handel brengen, geen afvalstof is. De algemene vereiste van een certificaat van niet-afvalstof moet echter kunnen worden afgeschaft, aangezien exploitanten van levensmiddelenbedrijven die dergelijke bijproducten als diervoeder in de handel brengen, ook als exploitant van een diervoederbedrijf zijn geregistreerd.

3.

Behoudens een toekomstige uitsluiting van materialen van niet-dierlijke oorsprong die als diervoeder zijn bestemd, van het toepassingsgebied van de kaderrichtlijn afvalstoffen, wordt het directe gebruik als diervoeder van de in punt b) van dit deel bedoelde eindproducten (levensmiddelen) toegestaan, zonder dat zij eerst aan de afvalwetgeving worden onderworpen.

4.

In afwachting van de vaststelling en tenuitvoerlegging van de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen kunnen eindproducten (levensmiddelen) die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, zoals bedoeld in punt b) van dit deel, aan de afvalwetgeving van de Unie en de lidstaten worden onderworpen voordat zij als diervoeder mogen worden gebruikt.

3.2.   Voorschriften voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong in de diervoederketen brengen

Bedrijven in de levensmiddelenketen (19) die betrokken zijn bij de productie of distributie van, of groothandel en detailhandel in levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong moeten geregistreerd of goedgekeurd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne (20). Een volledige lijst van erkende levensmiddelenbedrijven in de Unie in de verschillende lidstaten is te vinden op de volgende URL:

http://ec.europa.eu/food/safety/biosafety/food_hygiene/eu_food_establishments_en

De lijsten van levensmiddelenbedrijven die niet erkend, maar alleen geregistreerd moeten zijn, worden volledig beheerd door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten.

3.2.1.   Voorschriften voor exploitanten die producten als diervoeder of voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen leveren

In beginsel kan een exploitant levensmiddelen die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, leveren als:

diervoeders (bijproducten zoals bedoeld in deel 3.1, punt a) en, na de vaststelling en tenuitvoerlegging van de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen, ook producten zoals bedoeld in deel 3.1, punt b));

voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen (eindproducten zoals bedoeld in deel 3.1, punt b)).

a)

Producten geleverd als diervoeder

In artikel 9 van Verordening (EG) nr. 183/2005 is vastgesteld welke exploitanten van diervoederbedrijven geregistreerd moeten zijn. Een exploitant van een diervoederbedrijf moet ervoor zorgen dat alle toepasselijke bepalingen van de diervoederwetgeving worden nageleefd (bv. voorschriften inzake diervoederhygiëne, grenswaarden voor residuen van verontreinigende stoffen of etikettering). Exploitanten van diervoederbedrijven die niet onder artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 183/2005 (primaire producenten) vallen, moeten bijlage II bij die verordening toepassen, met inbegrip van de opstelling van een HACCP-plan. In het algemeen (21) moet een exploitant die diervoeder in de handel brengt, geregistreerd zijn als exploitant van een diervoederbedrijf.

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die bijproducten van de levensmiddelenproductie, zoals bedoeld in deel 3.1, punt a), in de handel in de Unie brengen, worden aangemerkt als exploitant van een diervoederbedrijf en moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de voorschriften van de diervoederwetgeving, met inbegrip van de registratie als exploitant van een diervoederbedrijf.

b)

Producten geleverd als voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

In afwachting van de vaststelling en tenuitvoerlegging van de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen zouden niet langer voor menselijke consumptie bestemde eindproducten (levensmiddelen) van niet-dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in deel 3.1, punt b), de status van „voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen” kunnen hebben. De exploitant van een levensmiddelenbedrijf zou dus de nationale regeling moeten volgen om deze producten in de diervoederketen te brengen. Zodra levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die bedoeld zijn om als diervoeder te worden gebruikt, zijn vrijgesteld van het toepassingsgebied van de afvalwetgeving van de Unie en de lidstaten, kunnen de levensmiddelen direct tot de diervoederketen worden toegelaten. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan voor oud, verpakt (22) brood van supermarkten: als de supermarkt dergelijk brood als niet-conform diervoeder (zie deel 6.2) in de handel brengt (d.w.z. voormalige voedingsmiddelen volgens de definitie in deel 1.2) met de benaming „Product uit de bakkerij- en deegwarensector” (nummer 13.1.1 in de catalogus van voedermiddelen), wordt de supermarkt als exploitant van een diervoederbedrijf aangemerkt en moet deze ervoor zorgen dat de voorschriften van de diervoederwetgeving worden nageleefd, met inbegrip van de registratie als exploitant van een diervoederbedrijf.

3.2.2.   Maatregelen ter bevordering van het gebruik als diervoeders van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen

Het voorschrift dat een reeds geregistreerde exploitant van een levensmiddelenbedrijf die voornemens is een levensmiddel in de diervoederketen te brengen, zich ook als exploitant van een diervoederbedrijf moet registreren en dus verantwoordelijk is voor de naleving van alle voorschriften inzake diervoederveiligheid, kan bijvoorbeeld verhinderen dat kleine detailhandelaars in levensmiddelen dit gaan doen. Gezien de doelstelling om het gebruik als diervoeders van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen te verhogen, zijn er twee mogelijkheden om de last voor dergelijke exploitanten van levensmiddelenbedrijven te verminderen.

a)

Ondersteuning voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven bij de naleving van diervoederwetgeving:

Overeenkomstig artikel 22 van de verordening diervoederhygiëne kunnen richtsnoeren worden ontwikkeld voor detailhandelaars in levensmiddelen die niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen verzenden als diervoeder. Deze richtsnoeren zouden hen helpen om aan de diervoederwetgeving te voldoen (veiligheidsmaatregelen, etikettering, grenswaarden voor verontreinigingen). Bovendien zouden verenigingen van belanghebbenden de detailhandelaars in levensmiddelen kunnen helpen om als exploitanten van diervoederbedrijven een vereenvoudigd HACCP-systeem op maat te ontwikkelen.

b)

Exploitant van een levensmiddelenbedrijf brengt de betrokken producten als „levensmiddelen” in de handel:

De detailhandelaar in levensmiddelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 geregistreerd of erkend is, brengt het levensmiddel als zodanig in overeenstemming met de levensmiddelenwetgeving in de handel en levert deze aan een exploitant van een diervoederbedrijf die het levensmiddel verzamelt met het oog op de verwerking ervan tot diervoeder of die het levensmiddel direct tot diervoeder verwerkt (23). De diervoederketen begint bij de exploitant die het levensmiddel ontvangt. Deze exploitant van het diervoederbedrijf is verantwoordelijk voor de naleving van de diervoederwetgeving. In bovenstaand voorbeeld zou de supermarkt oud brood leveren aan een diervoederproducent. De exploitant van het levensmiddelenbedrijf hoeft krachtens Verordening (EG) nr. 183/2005 niet geregistreerd te zijn, omdat het product dat hij levert nog steeds een levensmiddel is als zodanig (d.w.z. de voorschriften voor levensmiddelen gelden) en nog geen diervoeder is. Bovendien kan het levensmiddel niet direct aan veehouders worden geleverd voor vervoedering omdat het niet in aanmerking komt voor orale vervoedering zonder verdere verwerking.

Samenvatting van dit deel

5.

In afwachting van de vaststelling en tenuitvoerlegging van de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen kunnen niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong in de diervoederketen worden gebracht als „voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen” overeenkomstig de wetgeving van de Unie en nationale wetgeving betreffende dergelijke afvalstoffen.

6.

Richtsnoeren voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven die niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong leveren als diervoeder, kunnen de lasten verlichten die deze exploitanten ervaren om te voldoen aan de voorschriften van de diervoederwetgeving.

7.

Detailhandelaars in levensmiddelen die het betrokken product als levensmiddel leveren aan een exploitant van een diervoederbedrijf die het tot diervoeder verwerkt, hoeven niet geregistreerd te zijn als exploitant van een diervoederbedrijf.

HOOFDSTUK 4

LEVENSMIDDELEN DIE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG BEVATTEN EN NIET LANGER VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD ZIJN

4.1.   Levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong

Levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong, mogen niet direct voor de productie van diervoeders worden gebruikt. In de eerste plaats moeten zij altijd onderworpen zijn aan de bepalingen van de verordening dierlijke bijproducten. In deze verordening wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds levensmiddelen van dierlijke oorsprong die om commerciële redenen of wegens productieproblemen, verpakkingsgebreken of andere problemen niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn (d.w.z. levensmiddelen waarvan men zich heeft ontdaan) en anderzijds keukenafval en etensresten. Omdat er geen minimumgehalte aan materiaal van dierlijke oorsprong is vastgesteld, vallen alle levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong onder de wetgeving inzake dierlijke bijproducten.

Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die beslist dergelijke levensmiddelen van dierlijke oorsprong voor gebruik als diervoeder te leveren, is uitgesloten van het toepassingsgebied van de kaderrichtlijn afvalstoffen (artikel 2, lid 2, onder b)) en is onderworpen aan de controles uit hoofde van de wetgeving inzake dierlijke bijproducten.

Dierlijke bijproducten die verontreinigd zijn met afvalstoffen (24) die onderworpen zijn aan de controles uit hoofde van de kaderrichtlijn afvalstoffen, worden krachtens de verordening dierlijke bijproducten ingedeeld als categorie 2- of 1-materiaal en mogen in geen enkel later stadium in de diervoederketen terechtkomen.

Overeenkomstig artikel 10, onder e), van de verordening dierlijke bijproducten moeten dierlijke bijproducten die ontstaan bij de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten, waaronder ontvette beenderen, kanen en centrifuge- of separatorslib uit de melkverwerking, worden ingedeeld als categorie 3-materiaal (gebruik als diervoeder) overeenkomstig die verordening.

Overeenkomstig artikel 10, onder f), van de verordening dierlijke bijproducten moeten voedingsmiddelen die producten van dierlijke oorsprong bevatten, die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn om commerciële redenen of wegens productieproblemen, verpakkingsgebreken of andere problemen die geen risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid inhouden, worden ingedeeld als categorie 3-materiaal. Categorie 3-materiaal zoals bedoeld in artikel 10, onder f), van de verordening dierlijke bijproducten wordt gewoonlijk geleverd aan een bedrijf waar dierlijke bijproducten worden verwerkt, samen met of vermengd met onmiddellijke verpakking en verpakking, die beide afvalstoffen vormen. Onmiddellijke verpakking en verpakking worden alleen van dierlijke bijproducten gescheiden in bedrijven waar dierlijke bijproducten van categorie 3 worden verwerkt. Het mengsel van afval en dierlijke bijproducten hoeft niet a priori als categorie 2- of zelfs als categorie 1-materiaal te worden ingedeeld.

Niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen van dierlijke oorsprong die bedoeld zijn voor gebruik als diervoeder, vallen onder specifieke verwerkingsvoorschriften en gebruiksbeperkingen overeenkomstig deel 4.3 van deze mededeling.

4.2.   Registratie van exploitanten van levensmiddelenbedrijven die niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen van dierlijke oorsprong leveren

Alle exploitanten die in welk stadium ook van de productie, het vervoer, de hantering, de verwerking, de opslag, het in de handel brengen, de verdeling, het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten en afgeleide producten actief zijn, moeten overeenkomstig artikel 23 van de verordening dierlijke bijproducten zijn geregistreerd, tenzij zij reeds overeenkomstig artikel 24 van die verordening zijn erkend. De lijst van exploitanten, bedrijven of inrichtingen die overeenkomstig de verordening dierlijke bijproducten zijn geregistreerd of erkend, is te vinden op de volgende URL:

http://ec.europa.eu/food/safety/animal-by-products/approved-establishments_en

Overeenkomstig artikel 23, lid 4, van de verordening dierlijke bijproducten is geen registratie vereist voor inrichtingen die dierlijke bijproducten doen ontstaan en die al erkenning hebben gekregen of zijn geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 en Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (25). Deze afwijking ontslaat exploitanten evenwel niet van de verplichting om erkend te zijn overeenkomstig de verordening dierlijke bijproducten, indien zij de in artikel 24 van die verordening beschreven activiteiten uitoefenen.

Verwerkte dierlijke bijproducten voor gebruik als diervoeder mogen alleen worden geleverd aan exploitanten van diervoederbedrijven die geregistreerd of erkend zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 183/2005.

4.3.   Verwerkingsvoorschriften en gebruiksbeperkingen voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn

In de verordening dierlijke bijproducten en de verordening overdraagbare spongiforme encefalopathieën zijn strikte voorschriften vastgesteld ter beperking van het mogelijke gebruik als diervoeder van levensmiddelen die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met dierlijk materiaal, al naargelang van de soorten dierlijk materiaal die zij bevatten. Levensmiddelen die andere eiwitten van herkauwers dan melk-/melkproducten of gesmolten vet bevatten, moeten bijvoorbeeld worden uitgesloten als voeder voor landbouwhuisdieren, met uitzondering van pelsdieren. Een ander voorbeeld is dat levensmiddelen die vis bevatten, niet direct als diervoeder mogen worden gebruikt, maar wel verder tot vismeel mogen worden verwerkt, dat niet aan andere herkauwers dan niet-gespeende herkauwers mag worden vervoederd. Bedrijven waar dergelijke levensmiddelen worden verwerkt, moeten dus de stromen van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen die dierlijke materialen bevatten scheiden al naargelang zij wel of niet in aanmerking komen voor gebruik in de diervoederketen of alleen voor bepaalde diersoorten in aanmerking komen. Verder moeten zij de producten correct behandelen en etiketteren om een eindgebruik te garanderen dat veilig is voor de gezondheid van mens en dier en voldoet aan de verordening dierlijke bijproducten en de verordening overdraagbare spongiforme encefalopathieën.

De verordening dierlijke bijproducten en de verordening overdraagbare spongiforme encefalopathieën bevatten verwerkingsvoorschriften en beperkingen op het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen van dierlijke oorsprong teneinde de diergezondheid te beschermen. Een aantal producten van dierlijke oorsprong kan veilig zijn voor menselijke consumptie, maar niet veilig zijn voor de diergezondheid, bijvoorbeeld omdat zij ziekteverwekkers kunnen bevatten die mond- en klauwzeer, klassieke varkenspest of Afrikaanse varkenspest veroorzaken. Voorts omvat de verordening overdraagbare spongiforme encefalopathieën een „totaal voederverbod”, dat het vervoederen van verwerkte dierlijke eiwitten aan landbouwhuisdieren, op enkele beperkte uitzonderingen na, verbiedt om te voorkomen dat BSE weer in omloop wordt gebracht via de diervoederketen. Een aantal dierlijke producten dat voor menselijke consumptie in aanmerking komt, is dus zonder verdere verwerking niet geschikt voor gebruik als diervoeder of moet gedeeltelijk worden uitgesloten van de diervoederketen.

Niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen die andere eiwitten van herkauwers dan zuivelproducten bevatten, mogen niet worden vervoederd aan landbouwhuisdieren, met uitzondering van pelsdieren. Diervoeder voor pelsdieren en diervoeder voor gezelschapsdieren zijn daarom het enige toegestane gebruik als diervoeder voor verwijderde levensmiddelen die andere eiwitten van herkauwers dan zuivelproducten bevatten. Niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen die tot gesmolten vet van herkauwers zijn verwerkt overeenkomstig de wetgeving inzake dierlijke bijproducten en die niet meer dan 0,15 gewichtspercenten onoplosbare onzuiverheden bevatten, mogen echter aan landbouwhuisdieren worden vervoederd.

De voorschriften voor de verwerking en het in de handel brengen van levensmiddelen van dierlijke oorsprong waarvan men zich heeft ontdaan, zijn vastgesteld in bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (26).

Categorie 3-materiaal zoals bedoeld in artikel 10, onder a) tot en met m), van de verordening dierlijke bijproducten mag worden gebruikt voor de productie van diervoeder voor landbouwhuisdieren nadat het is verwerkt tot verwerkte dierlijke eiwitten of gesmolten vet overeenkomstig bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011.

Rauw vlees mag worden gebruikt voor de productie van diervoeder voor gezelschapsdieren dat in de handel wordt gebracht overeenkomstig artikel 35 van de verordening dierlijke bijproducten en de voorschriften van bijlage XIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011.

Voormalige voedingsmiddelen mogen worden gebruikt voor de productie van diervoeder voor pelsdieren dat in de handel wordt gebracht overeenkomstig artikel 36 van de verordening dierlijke bijproducten.

Bepaald categorie 3-materiaal dat is opgenomen in afdeling 10 van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011 mag zonder verdere behandeling in de handel worden gebracht voor vervoedering aan landbouwhuisdieren, op voorwaarde dat het materiaal:

van oorsprong uit de Unie is;

verwerkt is als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder m), van Verordening (EG) nr. 852/2004 of overeenkomstig Verordening (EU) nr. 142/2011;

niet in aanraking geweest is met ander categorie 3-materiaal, en

alle nodige voorzorgsmaatregelen getroffen zijn om verontreiniging van dat materiaal te voorkomen.

Overeenkomstig deel II van afdeling 4 van hoofdstuk II van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011 kan de bevoegde autoriteit toestaan dat melk, melkproducten, melkderivaten met uitzondering van centrifuge- of separatorslib (allemaal categorie 3-materiaal zoals bedoeld in artikel 10, onder e), van de verordening dierlijke bijproducten) en dat melk, melkproducten, melkderivaten zoals bedoeld in artikel 10, onder f) en h), van die verordening worden verwerkt, gebruikt, en opgeslagen. De bevoegde autoriteit kan bijvoorbeeld toestaan dat melkproducten direct aan bepaalde veehouders worden verstrekt.

Bovendien kan de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 18 van de verordening dierlijke bijproducten voor haar eigen grondgebied toestaan dat categorie 2- en categorie 3-materiaal wordt verzameld en gebruikt voor vervoedering aan dierentuindieren, circusdieren, andere reptielen en roofvogels dan dierentuindieren of circusdieren, pelsdieren, wilde dieren, honden in erkende kennels of meutes, honden en katten in asielen, of maden en wormen die als visaas worden gebruikt.

De volgende tabel (27) biedt een overzicht van het toegelaten gebruik als diervoeder en de vereiste behandeling van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen die materiaal van dierlijke oorsprong bevatten, overeenkomstig de verordening dierlijke bijproducten en de verordening overdraagbare spongiforme encefalopathieën (zoals van kracht op 1 oktober 2017).

Niet voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met (28):

Mag zonder verdere behandeling worden gebruikt als diervoeder voor gezelschapsdieren of diervoeder voor pelsdieren:

Moet verder worden verwerkt overeenkomstig de wetgeving inzake dierlijke bijproducten om te worden gebruikt als diervoeder voor andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren:

Toegestaan als diervoeder voor de volgende dieren

Melk, melkproducten en melkderivaten,

eieren en eiproducten,

honing,

gesmolten vet,

gelatine/collageen afkomstig van niet-herkauwers,

mits het materiaal van dierlijke oorsprong

van oorsprong uit de Unie is,

is verwerkt overeenkomstig de wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne.

JA

NEE

Alle dieren

Melk, melkproducten en melkderivaten,

eieren en eiproducten,

honing,

gesmolten vet,

gelatine/collageen afkomstig van niet-herkauwers,

indien het materiaal van dierlijke oorsprong NIET verwerkt is (bv. consumptie-eieren, rauwe melk, honing, tiramisu die rauwe eieren bevat enz.) of indien het afkomstig is uit derde landen.

NEE

JA

Alle dieren

Vis of visserijproducten

NEE

JA

Niet-herkauwers, met inbegrip van aquacultuurdieren, gezelschapsdieren en pelsdieren

Vlees van niet-herkauwers

JA

JA

Aquacultuurdieren, gezelschapsdieren en pelsdieren

Vleesproducten of bloedproducten van niet-herkauwers

JA onder bepaalde voorwaarden

JA

Aquacultuurdieren, gezelschapsdieren en pelsdieren

Gelatine, collageen of vlees van herkauwers

JA

Niet van toepassing

Gezelschapsdieren en pelsdieren

Vleesproducten van herkauwers

NEE

Niet van toepassing

Gezelschapsdieren en pelsdieren

4.4.   Vervoer

Volgens een gecombineerde lezing van de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 en (EG) nr. 852/2004 moeten levensmiddelen gescheiden van dierlijke bijproducten worden vervoerd in verschillende specifieke containers/vrachtwagens. Dierlijke bijproducten moeten worden vervoerd in vervoermiddelen die overeenkomstig de verordening dierlijke bijproducten zijn erkend of geregistreerd en vergezeld gaan van een handelsdocument.

Samenvatting van dit hoofdstuk

8.

Levensmiddelen die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn en geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong, mogen niet direct voor de productie van diervoeders worden gebruikt, maar vallen altijd eerst onder de bepalingen van de verordening dierlijke bijproducten.

9.

In beginsel moeten alle exploitanten die in welk stadium ook van de productie, het vervoer, de hantering, de verwerking, de opslag, het in de handel brengen, de verdeling, het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten en afgeleide producten actief zijn, geregistreerd zijn overeenkomstig de verordening dierlijke bijproducten.

10.

Levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, maar bedoeld zijn voor gebruik als diervoeder, vallen onder specifieke verwerkingsvoorschriften en gebruiksbeperkingen.

HOOFDSTUK 5

OVERWEGINGEN IN VERBAND MET LEVENSMIDDELEN WAARVAN DE DATUM VAN MINIMALE HOUDBAARHEID EN DE UITERSTE CONSUMPTIEDATUM IS VERSTREKEN EN MATERIALEN DIE IN LEVENSMIDDELENBEDRIJVEN OP DE GROND ZIJN GEVALLEN

5.1.   Levensmiddelen waarvan de datum van minimale houdbaarheid en de uiterste consumptiedatum is verstreken

Datumaanduidingen op levensmiddelen zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (29). Overeenkomstig artikel 24, lid 1, hebben zeer bederfelijke levensmiddelen een uiterste consumptiedatum. Het is de verantwoordelijkheid van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven om de datum van minimale houdbaarheid en de uiterste consumptie (d.w.z. houdbaarheidstermijn) te bepalen, rekening houdend met veiligheid, kwaliteit en verkoop. Sommige levensmiddelen, zoals vers fruit en niet-bederfelijke levensmiddelen zoals zout, suiker en azijn, zijn vrijgesteld van de verplichting om op de etikettering ervan een datum van minimale houdbaarheid aan te brengen. De enige categorie levensmiddelen waarvoor de EU-wetgeving een datumaanduiding voorschrijft, zijn consumptie-eieren (30).

Een probleem bij het toenemende gebruik als diervoeder van levensmiddelen waarvan de datum van minimale houdbaarheid is verstreken, is dat de bevoegde autoriteiten in bepaalde lidstaten dergelijke levensmiddelen automatisch indelen als:

categorie 2-materiaal overeenkomstig artikel 9 van de verordening dierlijke bijproducten indien zij producten van dierlijke oorsprong bevatten, waardoor zij niet als diervoeder mogen worden gebruikt, of

afvalstoffen indien zij geen producten van dierlijke oorsprong bevatten, waardoor deze niet als diervoeder mogen worden gebruikt of ten minste moeten worden behandeld overeenkomstig de afvalwetgeving voordat zij tot diervoeder kunnen worden verwerkt.

De datum van minimale houdbaarheid is eerder een kwaliteitsnorm dan een veiligheidsnorm. De verantwoordelijke exploitant van een diervoederbedrijf moet geval per geval controleren of er sprake is van een risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid op basis van de HACCP-beginselen. Indien dat niet zo is, kan het desbetreffende levensmiddel als diervoeder worden gebruikt.

Het begrip „uiterste consumptiedatum” komt aan bod in artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011:

„Bij levensmiddelen die uit microbiologisch oogpunt zeer bederfelijk zijn en derhalve na korte tijd een onmiddellijk gevaar voor de menselijke gezondheid kunnen opleveren, wordt de datum van minimale houdbaarheid vervangen door de uiterste consumptiedatum. Na de uiterste consumptiedatum wordt een levensmiddel onveilig geacht overeenkomstig artikel 14, leden 2 tot en met 5, van Verordening (EG) nr. 178/2002.”

Het doel van die bepaling is te verduidelijken dat een bepaald levensmiddel waarvan de uiterste consumptiedatum is verstreken, niet in de Unie in de handel mag worden gebracht omdat het onveilig is voor menselijke consumptie. Aangezien artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 verwijst naar artikel 14 van Verordening (EG) nr. 178/2002, waarin algemene voedselveiligheidsvoorschriften zijn vastgesteld, en niet verwijst naar artikel 15 van die Verordening (veiligheidsvoorschriften voor diervoeders), kunnen levensmiddelen die niet langer geschikt zijn voor menselijke consumptie nog steeds bedoeld zijn voor de productie van diervoeder voor landbouwhuisdieren.

Als voorwaarde geldt dat levensmiddelen die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn en dierlijke producten bevatten, voldoen aan de verordening dierlijke bijproducten. Krachtens artikel 14, onder d), van die verordening is categorie 3-materiaal dat zodanig door ontbinding of bederf is aangetast dat het via dat product een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid vormt, specifiek uitgesloten van gebruik als diervoeder. Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 verbiedt dat diervoeders in de handel worden gebracht of aan voedselproducerende dieren worden vervoederd indien zij onveilig zijn. In artikel 4 van Verordening (EG) nr. 767/2009 wordt dit voorschrift uitgebreid tot alle dieren.

In overeenstemming met artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002, is het de primaire verantwoordelijkheid van de exploitanten van diervoederbedrijven om er in alle stadia van de productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun beheer voor te zorgen dat de diervoeders voldoen aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid en te controleren of deze voorschriften metterdaad worden nageleefd. Indien exploitanten niet kunnen garanderen dat artikel 10, onder f), van de verordening dierlijke bijproducten („geen risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid”) wordt nageleefd of dat categorie 3-materiaal wordt verzameld en verwerkt tot diervoeder zonder verontreiniging met categorie 2-materiaal zoals bedoeld in artikel 9, onder g), van de verordening dierlijke bijproducten, moet de hele zending worden ingedeeld als categorie 2-materiaal (geen gebruik als diervoeder).

5.2.   Materialen die in levensmiddelenbedrijven op de grond zijn gevallen

Sommige voedselverwerkende bedrijven melden dat levensmiddelen automatisch worden beschouwd als afval (levensmiddelen waarvan men zich heeft ontdaan), nadat deze in de levensmiddelenbedrijven op de grond zijn gevallen. Dit kan zinvol zijn vanuit het oogpunt van de menselijke consumptie, maar niet voor diervoeding. Het contact met de grond als zodanig mag het gebruik van het op de grond gevallen materiaal als diervoeder niet uitsluiten, zolang de producent de volgende maatregelen heeft genomen:

een protocol om de vloer schoon te houden;

maatregelen ter voorkoming van microbiologische, chemische of fysische verontreiniging, en

adequate apparatuur voor het verzamelen van levensmiddelen op de grond.

Deze maatregelen moeten worden vastgesteld en beoordeeld en moeten adequaat zijn, en moeten als onderdeel van het verplichte HACCP-systeem van de exploitant in het bijzonder betrekking hebben op het gebruik van deze materialen als diervoeder in een later stadium in de keten. Levensmiddelen van dierlijke oorsprong die ongeschikt voor menselijke consumptie zijn verklaard wegens de aanwezigheid van vreemde bestanddelen in die producten, moeten echter worden ingedeeld als categorie 2-materiaal dat niet aan landbouwhuisdieren, met uitzondering van pelsdieren, mag worden vervoederd. De exploitanten van diervoederbedrijven die diervoeders in de handel brengen, moeten er uiteraard nog steeds voor zorgen dat het diervoeder gezond, deugdelijk, zuiver, geschikt voor het beoogde doel en van goede handelskwaliteit is.

Samenvatting van dit hoofdstuk

11.

Levensmiddelen waarvan de datum van minimale houdbaarheid is verstreken mogen als diervoeder worden gebruikt, op voorwaarde dat zij voldoen aan de veiligheidsvoorschriften in de diervoederwetgeving en, in het geval van levensmiddelen die producten van dierlijke oorsprong bevatten, dat zij voldoen aan de bepalingen van de verordening dierlijke bijproducten.

12.

Levensmiddelen waarvan de uiterste consumptiedatum is verstreken, mogen niet automatisch van het gebruik als diervoeder worden uitgesloten. Als de exploitant van een diervoederbedrijf kan garanderen dat het levensmiddel waarvan de uiterste consumptiedatum is verstreken geen risico voor de dier- en volksgezondheid vormt, moet het tot de diervoederketen worden toegelaten.

13.

Van materialen die in levensmiddelenbedrijven op de grond zijn gevallen, mag men zich onder bepaalde omstandigheden niet automatisch ontdoen en zij mogen als diervoeder worden gebruikt, op voorwaarde dat er geen risico voor de dier- en volksgezondheid bestaat.

HOOFDSTUK 6

HET IN DE HANDEL BRENGEN VAN DIERVOEDERS

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 767/2009 zijn, naast de in de wetgeving inzake dierlijke bijproducten vastgestelde voorschriften voor categorie 3-materiaal, de volgende voorschriften van toepassing op niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen:

6.1.   Etikettering en verpakking

De bepalingen van hoofdstuk 4 van Verordening (EG) nr. 767/2009 betreffende de aanbiedingsvorm, etikettering en verpakking zijn van toepassing op het in de handel brengen van voormalige voedingsmiddelen vanwege hun status als voedermiddel. Voor zendingen van voedermiddelen in bulk kunnen de etiketteringsgegevens op de begeleidende documenten worden vermeld. De informatie die in die begeleidende documenten moet worden verstrekt, bestaat uit de desbetreffende etiketteringsgegevens voor diervoeders en niet uit de gegevens die eventueel nog op de etiketten van levensmiddelen aanwezig zijn.

Hoewel artikel 8, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 voorziet in een vrijstelling van de algemene etiketteringsvoorschriften voor leveringen tussen exploitanten van levensmiddelenbedrijven, voorziet Verordening (EG) nr. 767/2009 niet in een afwijking voor leveringen door een exploitant van een diervoederbedrijf aan een andere exploitant van een diervoederbedrijf die niet de eindgebruiker is (houder van dieren).

6.2.   Gebruiksbeperkingen

Voormalige levensmiddelen met verpakkingsmateriaal (bijlage III bij Verordening (EG) nr. 767/2009) en met een te hoog gehalte aan chemische verontreinigingen (Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (31)) of microbiologische verontreinigingen (32) mogen niet direct als diervoeder worden gebruikt. Deze voedermiddelen worden als niet-conforme diervoeders beschouwd. Overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 767/2009 moet op het etiket van deze producten duidelijk worden vermeld dat zij niet zonder verwerking of decontaminatie als diervoeder mogen worden gebruikt. Overeenkomstig bijlage VIII bij die verordening moet op de etikettering ook worden vermeld welke verwerking, zoals verwijdering van het verpakkingsmateriaal of decontaminatie, moet plaatsvinden om in aanmerking te komen voor gebruik als diervoeder.

Samenvatting van dit hoofdstuk

14.

De algemene etiketteringsvoorschriften voor diervoeders gelden voor voormalige voedingsmiddelen. De informatie die eventueel nog op de etiketten van levensmiddelen aanwezig is, garandeert niet dat aan die voorschriften wordt voldaan en is voor dat doel niet relevant.

15.

Op de etikettering van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen die niet voldoen aan de wetgeving inzake diervoederveiligheid (d.w.z. diervoeders die niet aan de voorschriften voldoen) moet duidelijk worden vermeld dat zij pas na een adequate verwerking als diervoeder mogen worden gebruikt.

(1)  Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie, COM(2015) 614 final, 2.12.2015.

(2)  Voor EU-richtsnoeren voor voedseldonaties, zie

http://ec.europa.eu/food/safety/food_waste/library/index_en.htm

(3)  Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1) kunnen „levensmiddel” en „voedingsmiddel” door elkaar worden gebruikt (niet relevant voor taalversies waarin „food” en „foodstuffs” met dezelfde term zijn vertaald).

(4)  https://ec.europa.eu/food/safety/food_waste/eu_actions/eu-platform_en

(5)  Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).

(7)  Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1) wordt onder „keukenafval en etensresten” begrepen alle voedselresten, met inbegrip van afgewerkte bak- en braadolie afkomstig van restaurants, cateringfaciliteiten en keukens, met inbegrip van centrale keukens en keukens van huishoudens.

(8)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1).

(11)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) nr. 68/2013 van de Commissie van 16 januari 2013 betreffende de catalogus van voedermiddelen (PB L 29 van 30.1.2013, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(15)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

(16)  Richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 11, 12, 14, 17, 18, 19 en 20 van Verordening (EG) nr. 178/2002 betreffende de algemene levensmiddelenwetgeving (https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/safety/docs/gfl_req_implementation-guidance_nl.pdf, blz. 12).

(17)  Bijproductcriteria voor producten om niet als afvalstof te worden aangemerkt (toelichting in de bijlage bij deze mededeling):

productie als integraal onderdeel van een productieproces;

mogelijkheid tot direct gebruik zonder verdere andere behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is;

het verdere gebruik als diervoeder is zeker: het is niet alleen een mogelijkheid, maar een garantie dat het materiaal zal worden gebruikt in overeenstemming met de wetgeving inzake voederveiligheid;

het verdere gebruik is in overeenstemming met de wetgeving, d.w.z. de stof of het voorwerp voldoet aan alle toepasselijke product-, milieu- en gezondheidsbeschermingsvereisten voor het specifieke gebruik.

(18)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52015PC0595).

(19)  In Verordening (EG) nr. 178/2002 is vastgesteld dat de sector diervoeder integrerend deel uitmaakt van de levensmiddelenketen.

(20)  Krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004 moet elke inrichting van een exploitant van een levensmiddelenbedrijf bij de bevoegde autoriteit geregistreerd zijn. De registratie heeft tot doel dat de bevoegde autoriteiten in de lidstaten weten waar er zich inrichtingen bevinden en wat hun activiteiten zijn, zodat officiële controles kunnen worden uitgevoerd wanneer dat nodig wordt geacht.

(21)  De Commissie heeft een project opgezet voor richtsnoeren die onder meer betrekking hebben op het begin van de diervoederketen. In dit document wordt beoogd een systeem te ontwikkelen voor de zone tussen levensmiddelen en diervoeders, waarbij overbodige administratieve lasten worden vermeden en tegelijkertijd de integriteit van de diervoederketen wordt gewaarborgd (richtsnoer voor de toepassing van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 183/2005 inzake diervoederhygiëne).

(22)  In bijlage III bij Verordening (EG) nr. 767/2009 zijn „Verpakkingen en delen van verpakkingen afkomstig van het gebruik van producten van de voedingsmiddelenindustrie” opgenomen als materialen waarvan het in de handel brengen of het gebruik als diervoeding verboden is.

(23)  Dit levensmiddel verschilt van voormalige voedingsmiddelen zoals gedefinieerd in deel 1.2, omdat de exploitant die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen niet garandeert dat het „bij gebruik als diervoeder geen gezondheidsrisico’s oplevert”.

(24)  Wat de aanwezigheid of residuen van verpakkingsmaterialen betreft, is deel 6.2 van toepassing.

(25)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

(26)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(27)  De tabel moet van links naar rechts als volgt worden gelezen: de producten in de eerste kolom mogen zonder verdere behandeling worden gebruikt voor de productie van diervoeder voor gezelschapsdieren en pelsdieren (Ja/Nee in de tweede kolom), en moeten verder worden verwerkt overeenkomstig de wetgeving inzake dierlijke bijproducten met het oog op het gebruik in diervoeder voor andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren (Ja/Nee in de derde kolom) of in diervoeder voor gezelschapsdieren (wanneer in de tweede kolom „Nee” is vermeld) en in de vierde kolom wordt aangegeven of er beperkingen zijn wat betreft de vervoedering van het diervoeder aan landbouwhuisdieren. Met betrekking tot de opmaak van de vakken: hoe donkerder de achtergrond, des te restrictiever het gebruik is.

(28)  Indien de levensmiddelen waarvan men zich heeft ontdaan gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met verscheidene categorieën dierlijke producten die in de tabel zijn aangegeven, is de strengere regel van toepassing.

(29)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(30)  De datum van minimale houdbaarheid is van toepassing op eieren die in de handel worden gebracht als „klasse A”/„vers” (consumptie-eieren) en is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PB L 163 van 24.6.2008, blz. 6) (artikel 12). Verordening (EG) nr. 853/2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (punt 3 van hoofdstuk 1 van sectie X, bijlage III) bepaalt voorts dat de eieren uiterlijk binnen 21 dagen na de legdatum aan de consument moeten worden geleverd.

(31)  Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10).

(32)  Dierlijke bijproducten die als categorie 1- of categorie 2-materiaal zijn ingedeeld, kunnen niet van categorie veranderen na een decontaminatie of ontgifting.


BIJLAGE

Toelichting over de toepassing van de bijproductcriteria van artikel 5 van de kaderrichtlijn afvalstoffen op producten afkomstig van de levensmiddelenindustrie die niet geheel of gedeeltelijk bestaan uit of verontreinigd zijn met producten van dierlijke oorsprong die bedoeld zijn als diervoer (gebaseerd op mededeling van de Commissie COM(2007) 59 definitief):

1.   Het is zeker dat de stof of het voorwerp verder wordt gebruikt

De bedoeling om diervoeders uit deze stoffen te produceren maakt dat deze stoffen, voor zover zij voldoen aan bepaalde kenmerken om als diervoeder te mogen worden gebruikt, een voedermiddel zijn en dus worden geïntegreerd in het traceerbaarheidssysteem van de voedselketen.

2.   De stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder verdere andere behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is

De normale productie omvat alle stappen die een producent voor een product zou ondernemen, zoals:

filteren, wassen of drogen van materialen;

materiaal toevoegen dat nodig is voor verder gebruik, of

kwaliteitscontroles uitvoeren.

Behandelingen die gewoonlijk als nuttige toepassing worden beschouwd, kunnen in beginsel echter niet worden geacht gangbaar te zijn bij de normale productie. Sommige van die verwerkingstaken kunnen worden uitgevoerd op de productielocatie van de fabrikant, sommige op de locatie van de volgende gebruiker en sommige door tussenpersonen, op voorwaarde dat ook zij voldoen aan het criterium „geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces”. Verwerkers van levensmiddelen die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, moeten de in de catalogus van voedermiddelen opgenomen processen toepassen. Die processen zijn algemeen erkend en geaccepteerd in de sector.

3.   De stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces

Door de toenemende specialisatie van industriële processen verhinderen activiteiten die buiten de productielocatie van de fabrikant worden uitgevoerd (zoals drogen, raffineren, wassen) niet dat materiaal als bijproduct wordt beschouwd. Het gebruik van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen voor de productie van mengvoeders vereist geen aanvullend proces voor nuttige toepassing. Verwerkers van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen (exploitanten van diervoederbedrijven) verzamelen het materiaal dat als grondstof voor diervoeder wordt behandeld, en zorgen voor een specifiek productieproces.

4.   Verder gebruik is rechtmatig, m.a.w. de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en zal niet leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid

Het verdere gebruik van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen in diervoeders is onderworpen aan de diervoederwetgeving van de Unie, met name de verordening diervoederhygiëne, die voor exploitanten van diervoederbedrijven de verplichting omvat om een volledig HACCP-plan uit te voeren, alsmede de verordening inzake het in de handel brengen van diervoeders en de algemene levensmiddelenwetgeving.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/19


Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

(2018/C 133/03)

Image

Voor circulatie bestemde euromunten hebben in de gehele eurozone de status van wettig betaalmiddel. Om zowel degenen die beroepsmatig met euromunten omgaan, als het grote publiek op de hoogte te houden, publiceert de Commissie alle nieuwe ontwerpen van euromunten (1). Volgens de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 (2) is het de lidstaten van de eurozone en de landen die met de Europese Unie een monetaire overeenkomst hebben gesloten volgens welke zij euromuntstukken mogen uitgeven, toegestaan een bepaalde hoeveelheid voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten uit te geven, en dat onder bepaalde voorwaarden, met name dat alleen het muntstuk van twee euro wordt gebruikt. Deze munten hebben dezelfde technische kenmerken als gewone voor circulatie bestemde munten van twee euro, maar hebben aan de nationale zijde een speciale herdenkingsafbeelding met een grote nationale of Europese symboolwaarde.

Uitgevende staat : Republiek San Marino

Onderwerp van de herdenkingsmunt : 500e verjaardag van de geboorte van Tintoretto

Beschrijving van het ontwerp : In het midden van het muntstuk zijn een detail van het schilderij „De visitatie” (de omhelzing van de Heilige Maagd en Elisabeth) van Tintoretto en de data „1518-2018” weergegeven. Op de rand daarrond staat bovenaan „SAN MARINO” en onderaan „Tintoretto”, en staan links de initialen van ontwerper Luciana de Simoni, „LDS”, en de letter „R”, het muntteken van het munthuis van Rome.

Op de buitenrand van de munt zijn de twaalf sterren van de Europese vlag afgebeeld.

Oplage :

Datum van uitgifte : april 2018


(1)  Voor een overzicht van alle nationale zijden die in 2002 zijn uitgegeven, zie PB C 373 van 28.12.2001, blz. 1.

(2)  Zie de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 10 februari 2009 en de aanbeveling van de Commissie van 19 december 2008 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 52).


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/20


Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

(2018/C 133/04)

Image

Voor circulatie bestemde euromunten hebben in de gehele eurozone de status van wettig betaalmiddel. Om zowel degenen die beroepsmatig met euromunten omgaan, als het grote publiek op de hoogte te houden, publiceert de Commissie alle nieuwe ontwerpen van euromunten (1). Volgens de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 (2) is het de lidstaten van de eurozone en de landen die met de Europese Unie een monetaire overeenkomst hebben gesloten volgens welke zij euromuntstukken mogen uitgeven, toegestaan een bepaalde hoeveelheid voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten uit te geven, en dat onder bepaalde voorwaarden, met name dat alleen het muntstuk van twee euro wordt gebruikt. Deze munten hebben dezelfde technische kenmerken als gewone voor circulatie bestemde munten van twee euro, maar hebben aan de nationale zijde een speciale herdenkingsafbeelding met een grote nationale of Europese symboolwaarde.

Uitgevende staat : Vaticaanstad

Onderwerp van de herdenkingsmunt : Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed — De Laocoöngroep

Beschrijving van het ontwerp : Het ontwerp toont het standbeeld van Laocoön en zijn zoons, ook wel de Laocoöngroep genoemd, een essentieel werk in de beeldhouwkunst en een topstuk van de Vaticaanse musea. Onderaan in het midden staat de aanduiding van het uitgevende land, „Città del VATICANO”. Van links naar rechts staat in een halve cirkel de inscriptie „ANNO EUROPEO DEL PATRIMONIO CULTURALE”. Rechtsboven staan het jaar van uitgifte, „2018”, en het muntteken, „R”, rechtsonder staat de naam van de ontwerper, „D. LONGO”.

Langs de buitenrand van de munt zijn de twaalf sterren van de Europese vlag afgebeeld.

Oplage :

Datum van uitgifte :


(1)  Voor een overzicht van alle nationale zijden die in 2002 zijn uitgegeven, zie PB C 373 van 28.12.2001, blz. 1.

(2)  Zie de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 10 februari 2009 en de aanbeveling van de Commissie van 19 december 2008 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 52).


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/21


Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

(2018/C 133/05)

Image

Voor circulatie bestemde euromunten hebben in de gehele eurozone de status van wettig betaalmiddel. Om zowel degenen die beroepsmatig met euromunten omgaan, als het grote publiek op de hoogte te houden, publiceert de Commissie alle nieuwe ontwerpen van euromunten (1). Volgens de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 (2) is het de lidstaten van de eurozone en de landen die met de Europese Unie een monetaire overeenkomst hebben gesloten volgens welke zij euromuntstukken mogen uitgeven, toegestaan een bepaalde hoeveelheid voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten uit te geven, en dat onder bepaalde voorwaarden, met name dat alleen het muntstuk van twee euro wordt gebruikt. Deze munten hebben dezelfde technische kenmerken als gewone voor circulatie bestemde munten van twee euro, maar hebben aan de nationale zijde een speciale herdenkingsafbeelding met een grote nationale of Europese symboolwaarde.

Uitgevende staat : Finland

Onderwerp van de herdenkingsmunt : Finse saunacultuur

Beschrijving van het ontwerp : Op het ontwerp is een Fins landschap weergegeven met in het midden een typisch Finse sauna aan de rand van een meer. Onderaan in het midden staat het jaar van uitgifte, „2018”. De aanduiding van het uitgevende land, „FI”, staat aan de linkerzijde en het muntteken aan de rechterzijde.

Langs de buitenrand van de munt zijn de twaalf sterren van de Europese vlag afgebeeld.

Oplage :

Datum van uitgifte : oktober 2018


(1)  Voor een overzicht van alle nationale zijden die in 2002 zijn uitgegeven, zie PB C 373 van 28.12.2001, blz. 1.

(2)  Zie de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 10 februari 2009 en de aanbeveling van de Commissie van 19 december 2008 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 52).


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/22


Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Aanbesteding met betrekking tot de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen

(Voor de EER relevante tekst)

(2018/C 133/06)

Lidstaat

Frankrijk

Betrokken route

Le Puy-en-Velay-Parijs (Orly)

Looptijd van het contract

Van 14 januari 2019 tot en met 13 januari 2023

Uiterste datum voor de indiening van de inschrijvingen en de offertes

3 juli 2018 (12.00 uur plaatselijke tijd)

Adres waar de tekst van de aanbesteding en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbare aanbesteding en de openbaredienstverplichting kunnen worden verkregen

Syndicat mixte de gestion de l’aérodrome départemental Le Puy-en-Velay — Loudes

M. Pascal REY, Directeur

La Reilhade

43320 Loudes

FRANKRIJK

Tel.

+33 471086187

+33 601446342

Fax +33 471086640

E-mail: direction@aerolepuy.fr


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/23


Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Wijziging van openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

(2018/C 133/07)

Lidstaat

Italië

Betrokken routes

Elba Marina di Campo — Pisa en vice versa

Elba Marina di Campo — Firenze en vice versa

Elba Marina di Campo — Milaan Linate en vice versa

Nieuwe datum waarop de openbaredienstverplichtingen van kracht worden

1 oktober 2018

Adres waar de tekst en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbaredienstverplichting kunnen worden verkregen

Referentiedocument

PB C 60 van 16 februari 2018

Voor meer informatie, zich wenden tot:

Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti

Departement Vervoer, Navigatie, Algemene zaken en Personeel

Direzione Generale per Aeroporti e il Trasporto Aereo

Via Giuseppe Caraci 36

00157 Rome

ITALIË

Tel. +39 0641583690

Nationale burgerluchtvaartautoriteit (ENAC)

Direzione Sviluppo Trasporto Aereo e Licenze

Viale Castro Pretorio, n. 118

00185 Rome

ITALIË

Tel. +39 0644596515

Website

http://www.mit.gov.it

http://www.enac.gov.it

E-mail

:

dg.ta@pec.mit.gov.it

osp@enac.gov.it.


16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/24


Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Uitnodiging tot het indienen van offertes voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen

(Voor de EER relevante tekst)

(2018/C 133/08)

Lidstaat

Italië

Betrokken routes

Elba Marina di Campo — Pisa en vice versa

Elba Marina di Campo — Firenze en vice versa

Elba Marina di Campo — Milaan Linate en vice versa

Looptijd van het contract

Van 1 oktober 2018 t.e.m. 30 september 2021

Uiterste datum voor de indiening van de offertes

16 mei 2018

Adres waar de tekst van de aanbesteding en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbare aanbesteding en de openbaredienstverplichting kunnen worden verkregen

Referentiedocument

PB C 60 van 16 februari 2018

Nationale bugerluchtvaartautoriteit (ENAC)

Direzione Sviluppo Trasporto Aereo e Licenze,

Viale Castro Pretorio, n. 118

00185 Roma

ITALIË

Tel: +39 0644596515

E-mail: osp@enac.gov.it

Website

http://www.mit.gov.it

http://www.enac.gov.it


V Bekendmakingen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

16.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/25


OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN — EACEA/16/2018

Erasmus+-programma, Kernactie 3 — Steun voor beleidshervorming

Europese jongeren samen

(2018/C 133/09)

1.   INLEIDING — ACHTERGROND  (1)

Jongeren houden zich actief bezig met mobiliteitsactiviteiten van de EU: ze sluiten zich aan bij pan-Europese organisaties of nemen deel aan minder gestructureerde, informele uitwisselingen met jongeren uit andere Europese landen. Ze staan positief tegenover het Europese integratieproces en steunen dit proces (2). Als zodanig kunnen jongeren krachtige ambassadeurs zijn voor het Europese project. Ze zijn in staat bruggen te bouwen over heel het continent, met name van oost naar west, maar ook van noord naar zuid. De manier waarop zij Europa en de Europese identiteit ervaren, kan inspirerend zijn voor anderen.

Erasmus+ Jeugd bevordert de uitwisseling van jongeren en de mobiliteit van jongerenwerkers, en ondersteunt jongerenorganisaties. Uit de ervaringen is gebleken dat er vruchtbaar en actief wordt samengewerkt tussen organisaties en jongeren over landsgrenzen heen. Het Erasmus+-programma slaagt erin om jongeren aan te trekken en te activeren. Er is zo veel interesse in deelname dat momenteel slechts een op de drie mobiliteitsprojecten (jongerenuitwisselingen, mobiliteit van jongerenwerkers) en een op de vijf partnerschappen (transnationale jongereninitiatieven) in aanmerking komt voor ondersteuning.

Zoals voorzitter Juncker in 2017 aangaf in zijn Staat van de Unie (3): „[…] Europa moet een Unie van gelijkheid en een Unie van gelijken zijn. Gelijkheid tussen de leden, groot en klein, oost en west, noord en zuid.” Om dat te bereiken zijn jongeren essentieel. Zij zijn misschien minder betrokken dan oudere mensen bij traditionele vormen van participatie, zoals stemmen of lidmaatschap van een politieke partij, maar een meerderheid van de jongeren geeft aan wel degelijk interesse te hebben in de politiek en heeft sterkere burgerschapsgevoelens jegens de EU dan oudere leeftijdsgroepen. Uit de nieuwe Eurobarometer-enquête (4) over Europese jongeren blijkt dat jongeren inderdaad geïnteresseerd zijn in meer eigentijdse vormen van burgerparticipatie: meer dan de helft (53 %) van de respondenten geeft aan in de afgelopen twaalf maanden te hebben deelgenomen aan minimaal één georganiseerde activiteit (+ 4 procentpunt sinds 2014), terwijl bijna een derde (31 %) van de jongeren in de EU aangeeft in de afgelopen twaalf maanden te hebben deelgenomen aan vrijwilligersactiviteiten (+ 6 procentpunt sinds 2014).

Uit de enquête blijkt dat jongeren de EU vragen om onderwerpen als onderwijs en vaardigheden, milieubescherming, migratieproblemen en EU-burgerschap prioriteit te geven. Deze resultaten sluiten goed aan bij de uitkomsten van „Een nieuw verhaal voor Europa”, een vijfjarig project dat ten doel had om de meningen van jongeren te verzamelen over wat de toekomstige prioriteiten van de EU met betrekking tot jongeren zouden moeten zijn. Bij de afsluiting van het project op 31 januari 2018 overhandigde een groep jongeren de uitkomsten aan de Commissie (5).

2.   DOELSTELLINGEN

Doel van de acties in het kader van „Europese jongeren samen” is voort te bouwen op de ervaring die is opgedaan met het project „Een nieuw verhaal voor Europa” (6) en andere initiatieven op het gebied van jongerenbeleid en -programma’s die erop gericht zijn jongeren te stimuleren deel te nemen aan het Europese openbare leven, grensoverschrijdende uitwisselingen en mobiliteitsactiviteiten.

2.1.   Algemene doelstellingen

Projecten in het kader van „Europese jongeren samen” zijn bedoeld om netwerken op te zetten die regionale partnerschappen stimuleren en worden beheerd in nauwe samenwerking met jongeren uit heel Europa (de landen van het Erasmus+-programma). Binnen die netwerken zouden dan uitwisselingen worden georganiseerd, opleidingen (bijvoorbeeld voor jeugdleiders) worden bevorderd en jongeren zelf in staat worden gesteld om gezamenlijke projecten op te zetten.

In het kader van „Europese jongeren samen” zal ondersteuning worden verleend aan initiatieven van minimaal vijf jongerenorganisaties uit vijf verschillende in aanmerking komende landen van het Erasmus+-programma voor de uitwisseling van ideeën over de EU. Daarnaast zal worden ingezet op een grotere burgerbetrokkenheid en op bevordering van een gevoel van Europees burgerschap. Met dit initiatief wordt beoogd Europese jongeren uit alle delen van Europa, het oosten, westen, noorden en zuiden, samen te brengen.

De thematische prioriteiten zijn actief burgerschap, het opbouwen van netwerken, Europese waarden en Europees burgerschap, democratische participatie, democratische weerbaarheid en sociale insluiting met betrekking tot jongeren.

2.2.   Specifieke doelstellingen

Het initiatief dient specifiek ter ondersteuning van:

het bevorderen en ontwikkelen van meer gestructureerde samenwerking tussen verschillende jongerenorganisaties om partnerschappen op te bouwen of te versterken;

jongerenorganisaties die betrokken zijn bij initiatieven om jongeren te stimuleren deel te nemen aan het democratisch proces en de samenleving, door het opzetten van trainingen, door onder de aandacht te brengen wat Europeanen bindt en door een discussie te stimuleren over hoe zij zich verhouden tot de EU en tot de waarden en democratische grondslagen van de Unie. Daaronder valt ook het organiseren van evenementen in de aanloop naar de Europese Parlementsverkiezingen van 2019;

bevorderen van de deelname van ondervertegenwoordigde groepen jongeren in de politiek, jongerenorganisaties en andere maatschappelijke organisaties door kwetsbare en sociaaleconomisch achtergestelde jeugd te activeren.

Het initiatief is gericht op jongeren-ngo’s, overheidsorganen en informele groepen jongeren die projecten zouden voorstellen waarbij minimaal vijf partners betrokken zijn die jongeren kunnen mobiliseren ten behoeve van partnerschappen die verschillende landen en regio’s binnen de landen van het Erasmus+-programma bestrijken.

3.   SUBSIDIABILITEITSCRITERIA

Aanvragen die aan de volgende criteria voldoen, worden aan een grondige beoordeling onderworpen.

Uitsluitend aanvragen van rechtspersonen die zijn gevestigd in een van de volgende programmalanden komen in aanmerking (7).

3.1.   In aanmerking komende aanvragers

Deelnemende organisaties kunnen de volgende zijn:

organisaties zonder winstoogmerk, verenigingen en ngo’s, waaronder Europese jongeren-ngo’s;

maatschappelijke ondernemingen;

overheidsorganen op lokaal, regionaal of nationaal niveau;

verenigingen van regio’s;

Europese groeperingen voor territoriale samenwerking;

organen met winstoogmerk die actief zijn op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen,

indien deze in een van de landen van het Erasmus+-programma zijn gevestigd.

Een partnerschap binnen deze oproep moet bestaan uit minimaal vijf partners uit vijf verschillende landen die in aanmerking komen voor deelname aan het Erasmus+-programma. Aanvragende organisaties dienen aan te tonen dat zij in staat zijn een goede geografische balans te garanderen met betrekking tot partners uit verschillende delen van de landen van het Erasmus+-programma. Dit betekent een verdeling van de partners tussen de landen die in aanmerking komen waarbij de partners uit verschillende regio’s komen, het oosten, westen, noorden en zuiden.

3.2.   In aanmerking komende landen

EU-lidstaten: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden;

de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER): IJsland, Liechtenstein en Noorwegen;

de kandidaat-lidstaten waarvoor een pretoetredingsstrategie bestaat overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden zoals bepaald in de kaderovereenkomsten die met deze landen zijn gesloten voor hun deelname aan EU-programma’s: de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Turkije.

3.3.   In aanmerking komende activiteiten

EU-financiering in het kader van deze oproep vindt plaats in de vorm van een actiesubsidie ter dekking van een deel van de door de geselecteerde organen gemaakte kosten bij het uitvoeren van een reeks activiteiten. Deze activiteiten moeten rechtstreeks verband houden met de algemene en specifieke doelstellingen uit deze oproep en moeten uitgewerkt worden in een projectbeschrijving die de volledige periode beslaat waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

De volgende soorten activiteiten komen in aanmerking:

mobiliteitsactiviteiten, waaronder grootschalige jongerenuitwisselingen;

activiteiten die toegang tot en deelname aan de EU-beleidsagenda faciliteren voor jongeren;

uitwisseling van ervaring en goede praktijken; het vormen van netwerken en partnerschappen met andere jongerenorganisaties; deelname aan bijeenkomsten of seminars met andere belanghebbenden en/of beleidsmakers, ook met het oog op het vergroten van de invloed van beleid op doelgroepen, sectoren en/of systemen;

initiatieven en evenementen voor de ontwikkeling van netwerken van Europese ngo’s/maatschappelijke organisaties of EU-brede netwerken;

bewustmakings-, voorlichtings-, verspreidings- en promotieactiviteiten (seminars, workshops, campagnes, bijeenkomsten, publieke debatten, raadplegingen enz.) over beleidsprioriteiten van de EU op het gebied van jongeren.

Activiteiten moeten grensoverschrijdend zijn en kunnen uitgevoerd worden op Europees, nationaal, regionaal of lokaal niveau.

Aanvullende subsidiabiliteitscriteria voor mobiliteitsactiviteiten/jongerenuitwisselingen:

duur: 5 tot 21 dagen, exclusief reistijd;

locatie(s) van de activiteiten: de activiteiten moeten plaatsvinden in de landen van de aanvrager/partners;

in aanmerking komende deelnemers: jongeren van 13 tot 30 jaar die inwoner zijn van de landen van de ontvangende en/of uitzendende organisaties;

aantal deelnemers: minimaal 16 en maximaal 180 (exclusief groepsleider(s)). Minimaal vier deelnemers per groep (exclusief groepsleider(s)). Elke nationale groep moet minimaal één groepsleider hebben. Een groepsleider is een volwassene die meegaat met de jongeren die deelnemen aan een mobiliteitsactiviteit/jongerenuitwisseling om te zorgen voor een effectief leerproces en voor hun bescherming en veiligheid.

4.   RESULTATEN EN DUUR VAN PROJECTEN

De gesubsidieerde projecten dienen hun verwachte bijdrage aan de algemene EU-beleidsagenda op het gebied van jongeren aan te tonen door:

voort te bouwen op de resultaten van „Een nieuw verhaal voor Europa” (of andere, vergelijkbare discussieprojecten) en deze te verbinden aan beleidsontwikkeling op lokaal/regionaal/nationaal/Europees niveau;

de betrokkenheid van jongeren bij het democratisch bestel en hun contact met besluitvormers te verbeteren (emancipatie, nieuwe vaardigheden, betrokkenheid van jongeren bij het opzetten van projecten enz.);

bij te dragen aan het verbeteren van het vermogen van de jeugdsector om transnationaal te werken, en door transnationaal leren en samenwerking tussen jongeren en besluitvormers te stimuleren;

bestaande beste praktijken en de reikwijdte voorbij de gebruikelijke netwerken op te schalen;

hun resultaten op effectieve en aantrekkelijke wijze te verspreiden onder jongeren die betrokken zijn bij jongerenorganisaties, om zo de weg vrij te maken voor meer systematische partnerschappen, alsmede onder jongeren die niet betrokken zijn bij jongerenstructuren of die uit kansarme milieus afkomstig zijn;

De duur van het project moet tussen de 9 en 24 maanden liggen. De duur kan niet worden verlengd.

5.   TOEKENNINGSCRITERIA

In aanmerking komende aanvragen zullen worden beoordeeld op basis van uitsluitings-, selectie- en toekenningscriteria. De uitsluitings- en selectiecriteria zijn te vinden in de richtsnoeren voor aanvragers op: https://eacea.ec.europa.eu/erasmus-plus/funding_en.

De toekenningscriteria voor de financiering van een aanvraag zijn:

relevantie van het project (25 %);

kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van het project (25 %);

kwaliteit van het partnerschap en de samenwerkingsregelingen (25 %).

Hieronder valt ook de manier waarop jongeren betrokken worden bij alle fasen van de uitvoering van het project en de manier waarop rekening wordt gehouden met de oost-west- en noord-zuidas;

impact, verspreiding en duurzaamheid (25 %).

Alleen voorstellen die:

een minimumdrempel van 60 % van de totaalscore (d.w.z. de samengevoegde score voor de vier toekenningscriteria),

en

een minimumdrempel van 50 % voor elk criterium hebben behaald,

komen in aanmerking voor EU-financiering.

6.   BEGROTING

De totale begroting die beschikbaar is voor de medefinanciering van projecten in het kader van deze oproep, bedraagt 5 000 000 EUR.

De financiële bijdrage van de EU bedraagt minimaal 100 000 EUR en maximaal 500 000 EUR. De bijdrage is beperkt tot een medefinancieringspercentage van maximaal 80 % van de totale subsidiabele kosten van het project.

Het Agentschap behoudt zich het recht voor niet alle beschikbare middelen toe te kennen.

7.   INDIENINGSPROCEDURE EN UITERSTE INDIENINGSDATUM

De aanvraag moet online worden ingediend met gebruikmaking van het juiste elektronische formulier, dat volledig moet zijn ingevuld en alle relevante en van toepassing zijnde bijlagen en ondersteunende documenten moet bevatten.

Dit formulier is beschikbaar in de Engelse, Franse en Duitse taal op het volgende internetadres:

http://eacea.ec.europa.eu/erasmus-plus/funding_en

en moet volledig worden ingevuld in een van de officiële talen van de EU.

Het volledig ingevulde elektronische formulier moet uiterlijk op 25 mei 2018, 12.00 uur ’s middags (Brusselse tijd), online worden ingediend, vergezeld van de relevante bijlagen (8):

Aanvullende verplichte administratieve bijlagen moeten uiterlijk op dezelfde datum per e-mail naar het Agentschap worden gestuurd.

Aanvragers worden verzocht alle informatie over de oproep tot het indienen van voorstellen EACEA/16/2018 en de indieningsprocedure zorgvuldig te lezen en de documenten te gebruiken die deel uitmaken van het aanvraagpakket. Dit is te vinden op:

https://eacea.ec.europa.eu/erasmus-plus/funding_en

8.   ALLE INFORMATIE BETREFFENDE DE OPROEP

Alle informatie betreffende de oproep EACEA/16/2018, waaronder de richtsnoeren voor aanvragers, is beschikbaar op de volgende website:

https://eacea.ec.europa.eu/erasmus-plus/funding_en

E-mail:

EACEA-YOUTH@ec.europa.eu


(1)  Zie C(2018)774 van 15.2.2018 (WPI 3.18): https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/sites/erasmusplus2/files/c-2018-774-en.pdf

(2)  Zie „Europese jongeren”, Eurobarometer 455 (september 2017), gepubliceerd in januari 2018: http://ec.europa.eu/commfrontoffice/publicopinion/index.cfm/survey/getsurveydetail/instruments/flash/surveyky/2163

(3)  http://europa.eu/rapid/press-release_SPEECH-17-3165_nl.htm.

(4)  https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/sites/erasmusplus2/files/c-2018-774-en.pdf

(5)  https://europa.eu/youth/have-your-say/new-narrative-for-europe_nl

(6)  Zie https://europa.eu/youth/have-your-say/new-narrative-for-europe_nl

(7)  http://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/sites/erasmusplus2/files/files/resources/erasmus-plus-programme-guide_en.pdf

(8)  Alle andere administratieve documenten die overeenkomstig de richtsnoeren voor aanvragers vereist zijn, moeten uiterlijk op 25 mei 2018, 12.00 uur ’s middags (Brusselse tijd), per e-mail bij het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, Audiovisuele Media en Cultuur worden ingediend via het volgende e-mailadres: EACEA-YOUTH@ec.europa.eu