ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 5

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
8 januari 2018


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2018/C 5/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2018/C 5/02

Zaak C-98/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona — Spanje) — María Begoña Espadas Recio/Servicio Público de Empleo Estatal (SPEE) (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 97/81/EG — Door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid — Clausule 4 — Mannelijke en vrouwelijke werknemers — Gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid — Richtlijn 79/7/EEG — Artikel 4 — Werknemer in verticaal deeltijddienstverband — Werkloosheidsuitkering — Nationale regeling die bij het bepalen van de uitkeringsduur geen rekening houdt met de premietijdvakken die overeenkomen met niet-gewerkte dagen)

2

2018/C 5/03

Zaak C-489/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin — Duitsland) — CTL Logistics GmbH / DB Netz AG (Prejudiciële verwijzing — Spoorwegvervoer — Richtlijn 2001/14/EG — Rechten voor het gebruik van infrastructuur — Tarifering — Nationale toezichthoudende instantie die controleert dat de rechten voor het gebruik van infrastructuur in overeenstemming zijn met deze richtlijn — Overeenkomst voor het gebruik van infrastructuur tussen een spoorweginfrastructuurbeheerder en een spoorwegonderneming — Discriminatieverbod — Terugbetaling van de rechten voor het gebruik zonder tussenkomst van deze toezichthoudende instantie en buiten de beroepsprocedures waarbij deze betrokken is om — Nationale regeling die de civiele rechter toestaat een billijk bedrag vast te stellen in het geval rechten voor het gebruik in strijd zijn met de billijkheid)

3

2018/C 5/04

Zaak C-649/15 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 — TV2/Danmark A/S / Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken, Viasat Broadcasting UK Ltd (Hogere voorziening — Staatssteun — Artikel 107, lid 1, VWEU — Openbare omroep — Door de Deense autoriteiten ten uitvoer gelegde maatregelen ten behoeve van de Deense omroep TV2/Danmark — Begrip steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd — Arrest Altmark)

3

2018/C 5/05

Zaak C-656/15 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 — Europese Commissie / TV2/Danmark A/S, Koninkrijk Denemarken, Viasat Broadcasting UK Ltd (Hogere voorziening — Staatssteun — Artikel 107, lid 1, VWEU — Openbare omroep — Door de Deense autoriteiten ten uitvoer gelegde maatregelen ten behoeve van de Deense omroep TV2/Danmark — Begrip steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd)

4

2018/C 5/06

Zaak C-657/15 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 — Viasat Broadcasting UK Ltd / TV2/Danmark A/S, Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken (Hogere voorziening — Staatssteun — Artikel 107, lid 1, VWEU — Openbare omroep — Door de Deense autoriteiten ten uitvoer gelegde maatregelen ten behoeve van de Deense omroep TV2/Danmark — Begrip steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd — Arrest Altmark)

5

2018/C 5/07

Zaak C-46/16: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Valsts ieņēmumu dienests / LS Customs Services SIA (Prejudiciële verwijzing — Douane-unie — Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Communautair douanewetboek — Niet-communautaire goederen — Regeling extern communautair douanevervoer — Onttrekking aan het douanetoezicht van goederen waarover invoerrechten verschuldigd zijn — Vaststelling van de douanewaarde — Artikel 29, lid 1 — Voorwaarden voor toepassing van de methode van de transactiewaarde — Artikelen 30 en 31 — Keuze van de methode voor de vaststelling van de douanewaarde — Verplichting van de douaneautoriteiten om de gekozen methode te rechtvaardigen)

6

2018/C 5/08

Zaak C-204/16 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 9 november 2017 — SolarWorld AG / Brandoni solare SpA, Solaria Energia y Medio Ambiente, SA, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products (CCCME) [Hogere voorziening — Dumping — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 — Artikel 3 — Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit China — Definitief antidumpingrecht — Vrijstelling van invoer waarvoor een verbintenis is aanvaard — Scheidbaarheid]

7

2018/C 5/09

Zaak C-205/16 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 9 november 2017 — SolarWorld AG / Brandoni solare SpA, Solaria Energia y Medio Ambiente, SA, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products (CCCME) [Hogere voorziening — Subsidies — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 — Artikel 2 — Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit China — Definitief compenserend recht — Vrijstelling van invoer waarvoor een verbintenis is aanvaard — Scheidbaarheid]

7

2018/C 5/10

Zaak C-217/16: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Efeteio Athinon — Griekenland) — Europese Commissie / Dimos Zagoriou (Prejudiciële verwijzing — Besluit van de Europese Commissie tot terugvordering van gestorte bedragen dat executoriale titel vormt — Artikel 299 VWEU — Tenuitvoerlegging — Wijze van tenuitvoerlegging — Aanwijzing van de nationale rechter bevoegd voor tenuitvoerleggingsgeschillen — Aanwijzing van de persoon op wie de geldelijke verplichting rust — Toepassingsvoorwaarden van de nationale procedurevoorschriften — Procedurele autonomie van de lidstaten — Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel)

8

2018/C 5/11

Zaak C-227/16: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden — Nederland) — Jan Theodorus Arts / Veevoederbedrijf Alpuro BV [Prejudiciële verwijzing — Landbouw — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Verordening (EG) nr. 73/2009 — Bedrijfstoeslagregeling — Kalverhouder die een integratieovereenkomst heeft gesloten — Contractuele clausule krachtens welke de bedrijfstoeslag toekomt aan het integratiebedrijf — Toelaatbaarheid]

9

2018/C 5/12

Zaak C-298/16: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Cluj — Roemenië) — Teodor Ispas, Anduţa Ispas / Direcţia Generală a Finanţelor Publice Cluj (Prejudiciële verwijzing — Algemene beginselen van Unierecht — Recht op behoorlijk bestuur en rechten van de verdediging — Nationale belastingregeling die voorziet in het recht om te worden gehoord en het recht om te worden geïnformeerd tijdens een fiscale administratieve procedure — Besluit tot heffing van belasting over de toegevoegde waarde dat is genomen door de nationale belastingautoriteiten zonder de belastingplichtige toegang te geven tot de informatie en documenten die ten grondslag liggen aan dat besluit)

10

2018/C 5/13

Zaak C-306/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação do Porto — Portugal) — António Fernando Maio Marques da Rosa / Varzim Sol — Turismo, Jogo e Animação, SA (Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers — Richtlijn 2003/88/EG — Artikel 5 — Wekelijkse rusttijd — Nationale regeling die voorziet in ten minste één rustdag per tijdvak van zeven dagen — Perioden van meer dan zes opeenvolgende gewerkte dagen)

10

2018/C 5/14

Zaak C-423/16 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 — HX / Raad van de Europese Unie (Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen de Arabische Republiek Syrië — Beperkende maatregelen tegen een in de bijlage bij een besluit opgenomen persoon — Verlenging van de geldigheid van dit besluit tijdens de procedure voor het Gerecht van de Europese Unie — Verzoek om aanpassing van het verzoekschrift dat ter terechtzitting is geformuleerd en niet bij afzonderlijke schriftelijke akte — Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht — Bulgaarse taalversie — Nietigverklaring door het Gerecht van het aanvankelijke besluit waarbij de belanghebbende is opgenomen op de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn — Verstrijken van de geldigheid van het besluit tot verlenging — Voortbestaan van het voorwerp van het verzoek om aanpassing van het verzoekschrift)

11

2018/C 5/15

Zaak C-481/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 november 2017 — Europese Commissie / Helleense Republiek (Niet-nakoming — Staatssteun — Steun die onwettig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard — Verplichting tot terugvordering — Mededelingsplicht — Niet-uitvoering — Verweermiddelen — Volstrekte onmogelijkheid van de uitvoering)

12

2018/C 5/16

Zaak C-499/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — AZ / Minister Finansów (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 98 — Mogelijkheid voor de lidstaten om een verlaagd tarief toe te passen op bepaalde goederenleveringen en diensten — Bijlage III, punt 1 — Levensmiddelen — Banketbakkerswaren en gebak — Minimale houdbaarheidsdatum of uiterste verbruiksdatum — Beginsel van fiscale neutraliteit)

12

2018/C 5/17

Zaak C-552/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Wind Inovation 1 EOOD, in liquidatie / Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika — Sofia (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Ontbinding van een vennootschap leidend tot schrapping uit het register inzake belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Verplichting de btw over de aanwezige activa te berekenen en de berekende btw aan de staat af te dragen — Handhaving of wijziging van de wet die ten tijde van toetreding tot de Europese Unie bestond — Artikel 176, tweede alinea — Gevolgen voor het recht op aftrek — Artikel 168)

13

2018/C 5/18

Zaak C-641/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Tünkers France, Tünkers Maschinenbau GmbH / Expert France (Prejudiciële verwijzing — Insolventieprocedures — Verordening (EG) nr. 1346/2000 — Bevoegde rechter — In het kader van een insolventieprocedure ingediende vordering wegens oneerlijke mededinging — Vordering die door een vennootschap met zetel in een andere lidstaat is ingesteld tegen de cessionaris aan wie een onderdeel van de aan de insolventieprocedure onderworpen vennootschap is overgedragen — Vordering die niets te maken heeft met de insolventieprocedure of vordering die rechtstreeks uit die procedure voortvloeit en daarmee nauw samenhangt)

14

2018/C 5/19

Zaak C-356/16: Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 26 oktober 2017 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel — België) — Strafzaak tegen Wamo BVBA, Luc Cecile Jozef Van Mol (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Richtlijn 2005/29/EG — Oneerlijke handelspraktijken — Nationale wettelijke regeling op grond waarvan reclame voor ingrepen van esthetische heelkunde of niet-heelkundige esthetische geneeskunde verboden is)

14

2018/C 5/20

Zaak C-474/16: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 24 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Colmar — Frankrijk) — Strafzaak tegen Belu Dienstleistung GmbH & Co KG, Stefan Nikless (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Identieke prejudiciële vragen — Coördinatie van socialezekerheidsstelsels — Verordening (EG) nr. 883/2004 — Toepasselijke wetgeving — A1-verklaring — Bewijskracht)

15

2018/C 5/21

Gevoegde zaken C-655/16 en C-656/16: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 24 oktober 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — Hitachi Rail Italy Investments Srl (C-655/16), Finmeccanica SpA (C-656/16) / Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob) (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Vennootschapsrecht — Richtlijn 2004/25/EG — Openbare overnamebiedingen — Artikel 5, lid 4, tweede alinea — Mogelijkheid om onder welomlijnde omstandigheden en op grond van duidelijk omschreven criteria de biedprijs te wijzigen — Nationale regeling die voorziet in de mogelijkheid voor de toezichthoudende autoriteit om de prijs van een openbaar overnamebod te verhogen in geval van samenspanning tussen de bieder en de verkoper)

16

2018/C 5/22

Zaak C-333/17: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 26 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca de Braga — Portugal) — Caixa Económica Montepio Geral / Carlos Samuel Pimenta Marinho e.a. (Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 21 en 38 — Non-discriminatie — Consumentenbescherming — Bancaire kredietovereenkomst — Geen vraag die betrekking heeft op een andere bepaling van Unierecht dan die welke in het Handvest van de grondrechten zijn opgenomen — Kennelijke onbevoegdheid van het Hof)

16

2018/C 5/23

Zaak C-500/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 18 augustus 2017 — Thomas Krauss / TUIfly GmbH

17

2018/C 5/24

Zaak C-515/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2017 door de Uniwersytet Wrocławski tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juni 2017 in zaak T-137/16, Uniwersytet Wrocławski / Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

17

2018/C 5/25

Zaak C-556/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Pécsi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 22 september 2017 — Alekszij Torubarov / Bevándorlási és Menekültügyi Hivatal

18

2018/C 5/26

Zaak C-561/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 september 2017 door de Republiek Polen tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juni 2017 in zaak T-137/16, Uniwersytet Wrocławski / Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

18

2018/C 5/27

Zaak C-584/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 oktober 2017 door ADR Center SpA tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 20 juli 2017 in zaak T-644/14, ADR Center SpA / Europese Commissie

20

2018/C 5/28

Zaak C-586/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 6 oktober 2017 — Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, I., D.

21

2018/C 5/29

Zaak C-588/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 oktober 2017 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 20 juli 2017 in zaak T-143/15, Koninkrijk Spanje / Europese Commissie

21

2018/C 5/30

Zaak C-599/17: Beroep ingesteld op 16 oktober 2017 — Europese Commissie / Koninkrijk Spanje

23

2018/C 5/31

Zaak C-607/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Högsta förvaltningsdomstol (Zweden) op 24 oktober 2017 — Skatteverket / Memira Holding AB

23

2018/C 5/32

Zaak C-608/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta förvaltningsdomstolen (Zweden) op 24 oktober 2017 — Skatteverket / Holmen AB

24

 

Gerecht

2018/C 5/33

Zaak T-75/14: Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — USFSPEI / Parlement en Raad [Beroep tot nietigverklaring — Beroepstermijn — Niet-ontvankelijkheid — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Hervorming van het Statuut en de RAP — Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 — Onregelmatigheden tijdens de procedure voor vaststelling van de handelingen — Verzuim om het comité voor het statuut en de vakorganisaties te raadplegen — Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die rechten toekent aan particulieren]

25

2018/C 5/34

Zaak T-831/14: Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — Alfamicro / Commissie [Arbitragebeding — Subsidieovereenkomst in het kader van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) (2007-2013) — Auditrapport — Subsidiabele kosten — Terugbetaling van voorschotten — Evenredigheid — Gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheid — Beginsel van behoorlijk bestuur — Motiveringsplicht — Wijziging van de conclusies in de loop van het geding — Verrekening van schuldvorderingen — Verzoek in reconventie — Vertragingsrente]

26

2018/C 5/35

Zaak T-180/15: Arrest van het Gerecht van 10 november 2017 — Icap e.a./Commissie [Mededinging — Mededingingsregelingen — Sector van rentederivaten in yen — Besluit waarbij zes inbreuken op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst worden vastgesteld — Manipulatie van de interbancaire JPY LIBOR- en Euroyen TIBOR-referentierentevoeten — Mededingingsbeperkende strekking — Deelneming van een makelaar aan de inbreuken — Hybride schikkingsprocedure — Beginsel van het vermoeden van onschuld — Beginsel van behoorlijk bestuur — Geldboeten — Basisbedrag — Uitzonderlijke aanpassing — Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 — Motiveringsplicht]

26

2018/C 5/36

Zaak T-229/15: Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — European Dynamics Luxembourg e.a./EBA (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Terbeschikkingstelling van uitzendkrachten voor IT-diensten — Afwijzing van de offerte van een inschrijver — Motiveringsplicht — Kennelijke beoordelingsfout)

27

2018/C 5/37

Zaak T-245/15: Arrest van het Gerecht van 8 november 2017 — Klymenko / Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne — Bevriezing van tegoeden — Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren — Handhaving van verzoekers naam op die lijst — Motiveringsplicht — Rechtsgrondslag — Kennelijk onjuiste beoordeling — Rechten van verdediging — Recht op eigendom — Recht op bescherming van de goede naam — Evenredigheid — Bescherming van de grondrechten gelijk aan die zoals gewaarborgd in de Unie — Exceptie van onwettigheid)

28

2018/C 5/38

Zaak T-246/15: Arrest van het Gerecht van 8 november 2017 — Ivanyushchenko / Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne — Bevriezing van tegoeden — Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren — Handhaving van verzoekers naam op die lijst — Kennelijk onjuiste beoordeling)

29

2018/C 5/39

Zaak T-263/15: Arrest van het Gerecht van 17 november 2017 — Gmina Miasto Gdynia en Port Lotniczy Gdynia Kosakowo/Commissie (Staatssteun — Luchthaveninfrastructuur — Openbare financiering van de luchthaven te Gdynia-Kosakowo door de gemeenten Gdynia en Kosakowo — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Intrekking van een besluit — Geen heropening van de formele onderzoeksprocedure — Wijziging van de juridische regeling — Procedurele rechten van belanghebbende partijen — Schending van wezenlijke vormvoorschriften)

30

2018/C 5/40

Zaak T-668/15: Arrest van het Gerecht van 10 november 2017 — Jema Energy / Gemeenschappelijke onderneming Fusion for Energy (Overheidsopdrachten voor leveringen — Aanbestedingsprocedure — Levering van een systeem voor conversie van stroomvoorziening aan versnellingsnetwerken — Afwijzing van de offerte van een inschrijver — Transparantie — Rechtszekerheid — Gelijke behandeling — Evenredigheid)

31

2018/C 5/41

Zaak T-129/16: Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — Claranet Europe/EUIPO — Claro (claranet) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk claranet — Ouder Benelux-woordmerk CLARO — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

31

2018/C 5/42

Zaak T-271/16: Arrest van het Gerecht van 8 november 2017 — Pempe/EUIPO — Marshall Amplification (THOMAS MARSHALL GARMENTS OF LEGENDS) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk THOMAS MARSHALL GARMENTS OF LEGENDS — Ouder Uniewoordmerk en ouder Uniebeeldmerk MARSHALL en Marshall AMPLIFICATION — Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening (EU) 2017/1001] — Ontvankelijkheid van het verzoek om bewijs van het normale gebruik van de oudere merken — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

32

2018/C 5/43

Zaak T-419/16: Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Carrera Brands/EUIPO — Autec (Carrera) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniewoordmerk Carrera — Artikel 56, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 63, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] — Ontvankelijkheid van de vordering tot vervallenverklaring — Niet-betwistingsbeding — Beslissingen van nationale rechterlijke instanties — Misbruik van recht — Regel 20, lid 7, onder c), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 71, lid 1, onder a), van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430] — Verzoek tot schorsing van de procedure voor het EUIPO]

33

2018/C 5/44

Zaak T-456/16: Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Galletas Gullón/EUIPO — Hug (GULLON DARVIDA) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk GULLON DARVIDA — Ouder internationaal woordmerk en oudere nationale woordmerken DAR VIDA — Documenten voor het eerst overgelegd voor de kamer van beroep — Beoordelingsbevoegdheid krachtens artikel 76, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 95, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001] — Regel 19, lid 1, en regel 20, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 1, en artikel 8, leden 1 en 7, van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430] — Regel 50, lid 1, van verordening nr. 2868/95 — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] — Verwarringsgevaar]

33

2018/C 5/45

Zaak T-458/16: Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Acquafarm / Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Visserij — Door de Unie gefinancierd operationeel programma — Unieregeling houdende een verbod op de invoer van schaal- en schelpdieren uit Australië — Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent — Niet-optreden — Gewettigd vertrouwen)

34

2018/C 5/46

Zaak T-555/16: Arrest van het Gerecht van 17 november 2017 — Teeäär / ECB (Openbare dienst — Personeel van de ECB — Hulp bij de verandering van loopbaan — Onbevoegdheid van degene die het bezwarend besluit heeft vastgesteld — Regels van behoorlijk bestuur op het gebied van het personeelsbeleid — Materiële en immateriële schade)

35

2018/C 5/47

Zaak T-586/16: Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — Vincenti / EUIPO (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2015 — Ontbreken van beoordelingsrapporten wegens ziekteverlof — Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut)

35

2018/C 5/48

Zaak T-667/16 P: Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — De Meyer e.a. / Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2014 — Lijst van ambtenaren die door de directeuren-generaal en de diensthoofden zijn voorgedragen voor bevordering — Weglating van de naam van rekwiranten — Motiveringsplicht — Geen onjuiste rechtsopvatting — Geen onjuiste opvatting van het bewijsmateriaal — Verzoek om wraking van een rechter)

36

2018/C 5/49

Zaak T-668/16 P: Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — HL / Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2014 — Lijst van ambtenaren die door de directeuren-generaal en de diensthoofden zijn voorgedragen voor bevordering — Weglating van rekwirants naam — Motiveringsplicht — Geen onjuiste rechtsopvatting — Geen onjuiste opvatting van het bewijsmateriaal — Verzoek om wraking van een rechter)

37

2018/C 5/50

Zaak T-684/16: Arrest van het Gerecht van 17 november 2017 — Ciarko/EUIPO — Maan (afzuigkap) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een afzuigkap weergeeft — Ouder gemeenschapsmodel — Nietigheidsgrond — Geen eigen karakter — Geïnformeerde gebruiker — Mate van vrijheid van de ontwerper — Geen verschillende algemene indruk — Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002]

37

2018/C 5/51

Zaak T-722/16: Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Mapei/EUIPO — Steenfabrieken Vandersanden (zerø) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk zerø — Ouder Uniewoordmerk ZERO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

38

2018/C 5/52

Zaak T-723/16: Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Mapei/EUIPO — Steenfabrieken Vandersanden (RE-CONzerø) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk RE-CONzerø — Ouder Uniewoordmerk ZERO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, van verordening 2017/1001)]

39

2018/C 5/53

Zaak T-767/16: Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Nanogate/EUIPO (metals) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk metals — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]]

39

2018/C 5/54

Zaak T-802/16: Arrest van het Gerecht van 17 november 2017 — Endoceutics/EUIPO — Merck (FEMIBION) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniewoordmerk FEMIBION — Gedeeltelijke vervallenverklaring — Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] — Bewijs van het normale gebruik van het merk — Kwalificatie van de waren waarvoor het normale gebruik is aangetoond]

40

2018/C 5/55

Zaak T-194/13 OST: Beschikking van het Gerecht van 18 oktober 2017 — United Parcel Service / Commissie (Artikel 165 van het Reglement voor de procesvoering — Verzuim om te beslissen — Interventie aan de zijde van de in het ongelijk gestelde partij — Kosten in verband met de interventie — Wijziging van de conclusies in de loop van het geding)

41

2018/C 5/56

Zaak T-511/14: Beschikking van het Gerecht van 25 oktober 2017 — Novartis Europharm / Commissie (Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel Zoledronic acid Teva Generics — Zoledronzuur — Tijdvak van bescherming van het geneesmiddel Aclasta dat de werkzame stof zoledronzuur bevat — Intrekking van de bestreden handeling — Afdoening zonder beslissing)

42

2018/C 5/57

Zaak T-570/15: Beschikking van het Gerecht van 26 oktober 2017 — Federcaccia della Regione Liguria e.a. / Commissie (Milieu — Behoud van de vogelstand — Soorten waarop mag worden gejaagd — Voorwaarden waaraan de nationale jachtwetgevingen moeten voldoen — Harmonisatie van de criteria voor de toepassing van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2009/147/EG — Gesloten jachttijd in Ligurië)

42

2018/C 5/58

Zaak T-833/16: Beschikking van het Gerecht van 23 oktober 2017 — Karp / Parlement (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Openbare dienst — Arbeidscontractanten — Indeling — Artikel 90, lid 2, van het statuut — Niet voor beroep vatbare handeling — Voorbereidende handeling — Te vroeg ingediende klacht — Onregelmatigheid van de precontentieuze procedure — Niet-ontvankelijkheid)

43

2018/C 5/59

Zaak T-619/17: Beroep ingesteld op 9 september 2017 — de la Fuente Martín e.a./GAR

44

2018/C 5/60

Zaak T-653/17: Beroep ingesteld op 26 september 2017 — Relea Álvarez e.a./GAR

44

2018/C 5/61

Zaak T-666/17: Beroep ingesteld op 29 september 2017 — NeoCell/EUIPO (BIOACTIVE NEOCELL COLLAGEN)

45

2018/C 5/62

Zaak T-687/17: Beroep ingesteld op 5 oktober 2017 — Vendrell Marti/GAR

46

2018/C 5/63

Zaak T-690/17: Beroep ingesteld op 5 oktober 2017 — Uluru e.a./Commissie en GAR

46

2018/C 5/64

Zaak T-697/17: Beroep ingesteld op 4 oktober 2017 — De Longhi Benelux/EUIPO (COOKING CHEF GOURMET)

47

2018/C 5/65

Zaak T-700/17: Beroep ingesteld op 5 oktober 2017 — Traviacar e.a./GAR

48

2018/C 5/66

Zaak T-701/17: Beroep ingesteld op 5 oktober 2017 — OCU/GAR

48

2018/C 5/67

Zaak T-706/17: Beroep ingesteld op 11 oktober 2017 — UP / Commissie

49

2018/C 5/68

Zaak T-739/17: Beroep ingesteld op 7 november 2017 — Euracoal e.a. / Commissie

50

2018/C 5/69

Zaak T-307/15: Beschikking van het Gerecht van 23 oktober 2017 — 1&1 Telecom / Commissie

51

2018/C 5/70

Zaak T-595/16: Beschikking van het Gerecht van 7 november 2017 — HO / EDEO

52


 

Rectificaties

2018/C 5/71

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad van zaak C-448/17 ( PB C 382 van 13.11.2017 )

53


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2018/C 005/01)

Laatste publicatie

PB C 437 van 18.12.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 424 van 11.12.2017

PB C 412 van 4.12.2017

PB C 402 van 27.11.2017

PB C 392 van 20.11.2017

PB C 382 van 13.11.2017

PB C 374 van 6.11.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/2


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona — Spanje) — María Begoña Espadas Recio/Servicio Público de Empleo Estatal (SPEE)

(Zaak C-98/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 97/81/EG - Door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid - Clausule 4 - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid - Richtlijn 79/7/EEG - Artikel 4 - Werknemer in verticaal deeltijddienstverband - Werkloosheidsuitkering - Nationale regeling die bij het bepalen van de uitkeringsduur geen rekening houdt met de premietijdvakken die overeenkomen met niet-gewerkte dagen))

(2018/C 005/02)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: María Begoña Espadas Recio

Verwerende partij: Servicio Público de Empleo Estatal (SPEE)

Dictum

1)

Clausule 4, lid 1, van de op 6 juni 1997 gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, is niet van toepassing op een op premiebetaling berustende werkloosheidsuitkering als in het hoofdgeding.

2)

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die in het geval van verticale deeltijdarbeid bij de berekening van de premiedagen geen rekening houdt met niet-gewerkte dagen en aldus een verkorting van de duur van de werkloosheidsuitkering teweegbrengt, wanneer blijkt dat de meeste werknemers in verticaal deeltijddienstverband vrouwen zijn die door een dergelijke wettelijke regeling worden benadeeld.


(1)  PB C 171 van 26.5.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/3


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin — Duitsland) — CTL Logistics GmbH / DB Netz AG

(Zaak C-489/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Spoorwegvervoer - Richtlijn 2001/14/EG - Rechten voor het gebruik van infrastructuur - Tarifering - Nationale toezichthoudende instantie die controleert dat de rechten voor het gebruik van infrastructuur in overeenstemming zijn met deze richtlijn - Overeenkomst voor het gebruik van infrastructuur tussen een spoorweginfrastructuurbeheerder en een spoorwegonderneming - Discriminatieverbod - Terugbetaling van de rechten voor het gebruik zonder tussenkomst van deze toezichthoudende instantie en buiten de beroepsprocedures waarbij deze betrokken is om - Nationale regeling die de civiele rechter toestaat een billijk bedrag vast te stellen in het geval rechten voor het gebruik in strijd zijn met de billijkheid))

(2018/C 005/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CTL Logistics GmbH

Verwerende partij: DB Netz AG

Dictum

De bepalingen van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, meer bepaald artikel 4, lid 5, en artikel 30, leden 1, 3, 5 en 6, van deze richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van een nationale regeling als die in het hoofdgeding, die voorziet in een billijkheidstoetsing per geval van de rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur door de gewone rechter en in de mogelijkheid om in het voorkomende geval de hoogte van deze rechten te wijzigen, los van het toezicht dat wordt uitgeoefend door de toezichthoudende instantie bedoeld in artikel 30 van richtlijn 2001/14, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/49.


(1)  PB C 406 van 7.12.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 — TV2/Danmark A/S / Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken, Viasat Broadcasting UK Ltd

(Zaak C-649/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Openbare omroep - Door de Deense autoriteiten ten uitvoer gelegde maatregelen ten behoeve van de Deense omroep TV2/Danmark - Begrip „steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd” - Arrest Altmark))

(2018/C 005/04)

Procestaal: Deens

Partijen

Rekwirante: TV2/Danmark A/S (vertegenwoordiger: O. Koktvedgaard, advokat)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche, B. Stromsky en L. Grønfeldt, gemachtigen), Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: C. Thorning, gemachtigde, bijgestaan door R. Holdgaard, advokat), Viasat Broadcasting UK Ltd (vertegenwoordigers: S. Kalsmose-Hjelmborg en M. Honoré, advokater)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

TV2/Danmark A/S draagt haar eigen kosten en alle kosten die de Europese Commissie en Viasat Broadcasting UK Ltd in eerste aanleg en in het kader van de hogere voorziening hebben gemaakt.

3)

Het Koninkrijk Denemarken draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 48 van 8.2.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 — Europese Commissie / TV2/Danmark A/S, Koninkrijk Denemarken, Viasat Broadcasting UK Ltd

(Zaak C-656/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Openbare omroep - Door de Deense autoriteiten ten uitvoer gelegde maatregelen ten behoeve van de Deense omroep TV2/Danmark - Begrip „steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd”))

(2018/C 005/05)

Procestaal: Deens

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky, T. Maxian Rusche en L. Grønfeldt, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: TV2/Danmark A/S (vertegenwoordiger: O. Koktvedgaard, advokat), Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: C. Thorning, gemachtigde, bijgestaan door R. Holdgaard, advokat), Viasat Broadcasting UK Ltd, (vertegenwoordigers: M. Honoré en S. Kalsmose-Hjelmborg, advokater)

Interveniënte aan de zijde van de verzoekende partij: Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (vertegenwoordigers: C. Zatschler, M. Schneider, Í. Isberg en C. Perrin, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 24 september 2015, TV2/Danmark/Commissie (T-674/11, EU:T:2015:684), wordt vernietigd, voor zover daarin besluit 2011/839/EU van de Commissie van 20 april 2011 betreffende de door Denemarken ten uitvoer gelegde steunmaatregelen (C 2/03) ten behoeve van TV2/Danmark nietig is verklaard voor zover de Europese Commissie daarin heeft geoordeeld dat de via het TV2-fonds aan TV2/Danmark overgedragen reclame-inkomsten van de jaren 1995 en 1996 staatssteun vormden.

2)

Het door TV2/Danmark A/S tegen besluit 2011/839 ingestelde beroep tot nietigverklaring wordt verworpen.

3)

TV2/Danmark A/S draagt haar eigen kosten en alle kosten die de Europese Commissie en Viasat Broadcasting UK Ltd in eerste aanleg en in het kader van de hogere voorziening hebben gemaakt.

4)

Het Koninkrijk Denemarken en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 48 van 8.2.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 — Viasat Broadcasting UK Ltd / TV2/Danmark A/S, Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken

(Zaak C-657/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Openbare omroep - Door de Deense autoriteiten ten uitvoer gelegde maatregelen ten behoeve van de Deense omroep TV2/Danmark - Begrip „steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd” - Arrest Altmark))

(2018/C 005/06)

Procestaal: Deens

Partijen

Rekwirante: Viasat Broadcasting UK Ltd (vertegenwoordigers: M. Honoré en S. Kalsmose-Hjelmborg, advokater)

Andere partijen in de procedure: TV2/Danmark A/S (vertegenwoordiger: O. Koktvedgaard, advokat), Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky, T. Maxian Rusche en L. Grønfeldt, gemachtigden), Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: C. Thorning, gemachtigde, bijgestaan door R. Holdgaard, advokat)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 24 september 2015, TV2/Danmark/Commissie (T-674/11, EU:T:2015:684), wordt vernietigd, voor zover daarin besluit 2011/839/EU van de Commissie van 20 april 2011 betreffende de door Denemarken ten uitvoer gelegde steunmaatregelen (C 2/03) ten behoeve van TV2/Danmark nietig is verklaard voor zover de Europese Commissie daarin heeft geoordeeld dat de via het TV2-fonds aan TV2/Danmark overgedragen reclame-inkomsten van de jaren 1995 en 1996 staatssteun vormden.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

Het door TV2/Danmark A/S tegen besluit 2011/839 ingestelde beroep tot nietigverklaring wordt verworpen.

4)

TV2/Danmark A/S draagt haar eigen kosten, de helft van de kosten die Viasat Broadcasting UK Ltd heeft gemaakt in het kader van deze hogere voorziening en alle kosten die laatstgenoemde heeft gemaakt in eerste aanleg.

5)

Viasat Broadcasting UK Ltd draagt de helft van haar eigen kosten in deze hogere voorziening.

6)

De Europese Commissie en het Koninkrijk Denemarken dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 222 van 20.6.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Valsts ieņēmumu dienests / „LS Customs Services” SIA

(Zaak C-46/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Communautair douanewetboek - Niet-communautaire goederen - Regeling extern communautair douanevervoer - Onttrekking aan het douanetoezicht van goederen waarover invoerrechten verschuldigd zijn - Vaststelling van de douanewaarde - Artikel 29, lid 1 - Voorwaarden voor toepassing van de methode van de transactiewaarde - Artikelen 30 en 31 - Keuze van de methode voor de vaststelling van de douanewaarde - Verplichting van de douaneautoriteiten om de gekozen methode te rechtvaardigen))

(2018/C 005/07)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Valsts ieņēmumu dienests

Verwerende partij:„LS Customs Services” SIA

Dictum

1)

Artikel 29, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 955/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 1999, moet aldus worden uitgelegd dat de daarin genoemde methode voor de vaststelling van de douanewaarde niet geldt voor goederen die niet voor uitvoer naar de Europese Unie zijn verkocht.

2)

Artikel 31 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 955/1999, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 3, van die verordening, zoals gewijzigd, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten in hun besluit tot vaststelling van het bedrag van de verschuldigde invoerrechten moeten aangeven waarom zij geen gebruik hebben gemaakt van de methoden die in de artikelen 29 en 30 van die verordening, zoals gewijzigd, voor de vaststelling van de douanewaarde zijn voorzien, alvorens te kunnen concluderen dat de methode van artikel 31 van het douanewetboek moet worden toegepast, en dat zij moeten aangeven op basis van welke gegevens de douanewaarde van de goederen is berekend, en wel om de betrokkene in staat te stellen de gegrondheid ervan te beoordelen en met volledige kennis van zaken te beslissen of het zinvol is om beroep tegen dat besluit in te stellen. Het staat aan de lidstaten om in de uitoefening van hun procedurele autonomie de gevolgen te regelen van een niet-nakoming door de douaneautoriteiten van hun motiveringsplicht, en vast te leggen of en in hoeverre het mogelijk is een dergelijke niet-nakoming te verhelpen tijdens een gerechtelijke procedure, onder voorbehoud van de eerbiediging van het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel.

3)

Artikel 30, lid 2, onder a), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 955/1999, moet aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit alvorens de methode die in die bepaling voor de vaststelling van de douanewaarde is voorzien, buiten toepassing te kunnen laten, niet verplicht is om de producent te vragen om haar de informatie te verstrekken die nodig is voor de toepassing van die methode. Die autoriteit is echter wel gehouden om alle informatiebronnen en databanken te raadplegen waarover zij beschikt. Zij dient de betrokken marktdeelnemers tevens in staat te stellen om haar elke informatie te verstrekken die kan bijdragen tot de vaststelling van de douanewaarde van de goederen krachtens die bepaling.

4)

Artikel 30, lid 2, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 955/1999, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten niet verplicht zijn om aan te geven waarom geen gebruik is gemaakt van de methoden voorzien in artikel 30, lid 2, onder c) en d), wanneer zij besluiten de douanewaarde van de goederen vast te stellen op basis van de transactiewaarde van soortgelijke goederen overeenkomstig artikel 151, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1762/95 van de Commissie van 19 juli 1995.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/7


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 9 november 2017 — SolarWorld AG / Brandoni solare SpA, Solaria Energia y Medio Ambiente, SA, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products (CCCME)

(Zaak C-204/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Dumping - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 - Artikel 3 - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit China - Definitief antidumpingrecht - Vrijstelling van invoer waarvoor een verbintenis is aanvaard - Scheidbaarheid])

(2018/C 005/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: SolarWorld AG (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, advocaat, en J. Beck, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Brandoni solare SpA, Solaria Energia y Medio Ambiente, SA (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, advocaat, en J. Beck, solicitor), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. Marcos Fraile, gemachtigde, bijgestaan door N. Tuominen, Avocată), Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Demeneix, T. Maxian Rusche en J.-F. Brakeland, gemachtigden), China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products (CCCME) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis en A. Scalini, advocaten, en F. Di Gianni, avvocato)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

SolarWorld AG wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 232 van 27.6.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/7


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 9 november 2017 — SolarWorld AG / Brandoni solare SpA, Solaria Energia y Medio Ambiente, SA, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products (CCCME)

(Zaak C-205/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Subsidies - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 - Artikel 2 - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit China - Definitief compenserend recht - Vrijstelling van invoer waarvoor een verbintenis is aanvaard - Scheidbaarheid])

(2018/C 005/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: SolarWorld AG (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, advocaat, en J. Beck, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Brandoni solare SpA, Solaria Energia y Medio Ambiente, SA (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, advocaat, en J. Beck, solicitor), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. Marcos Fraile, gemachtigde, bijgestaan door N. Tuominen, Avocată), Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Demeneix, J.-F. Brakeland en T. Maxian Rusche, gemachtigden), China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products (CCCME) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis en A. Scalini, advocaten, en F. Di Gianni, avvocato)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

SolarWorld AG wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 232 van 27.6.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Efeteio Athinon — Griekenland) — Europese Commissie / Dimos Zagoriou

(Zaak C-217/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Besluit van de Europese Commissie tot terugvordering van gestorte bedragen dat executoriale titel vormt - Artikel 299 VWEU - Tenuitvoerlegging - Wijze van tenuitvoerlegging - Aanwijzing van de nationale rechter bevoegd voor tenuitvoerleggingsgeschillen - Aanwijzing van de persoon op wie de geldelijke verplichting rust - Toepassingsvoorwaarden van de nationale procedurevoorschriften - Procedurele autonomie van de lidstaten - Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel))

(2018/C 005/10)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Efeteio Athinon

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Europese Commissie

Verwerende partij: Dimos Zagoriou

Dictum

1)

Artikel 299 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel niet bepaalt welke nationale rechtsorde bevoegd is voor beroepen inzake de tenuitvoerlegging van besluiten van de Europese Commissie die overeenkomstig dat artikel een geldelijke verplichting voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de staten, inhouden die executoriale titel vormen, aangezien die vaststelling onder het nationale recht valt op grond van het beginsel van de procedurele autonomie, op voorwaarde dat die vaststelling geen afbreuk doet aan de toepassing en de doeltreffendheid van het Unierecht.

Het staat aan de nationale rechter om vast te stellen of de toepassing van de nationale procedurevoorschriften op de beroepen inzake de tenuitvoerlegging van de in artikel 299 VWEU bedoelde besluiten, niet-discriminerend is ten aanzien van de procedures voor de beslechting van nationale gedingen van hetzelfde type en gebeurt volgens voorschriften die de terugvordering van de in die besluiten bedoelde bedragen niet moeilijker maken dan in vergelijkbare gevallen inzake de uitvoering van overeenkomstige nationale bepalingen.

2)

Artikel 299 VWEU en verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten, verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, en verordening (EEG) nr. 4256/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot het EOGFL, afdeling Oriëntatie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet de natuurlijke of rechtspersonen aanwijzen waartegen de tenuitvoerlegging kan worden gevorderd krachtens een besluit van de Europese Commissie tot terugvordering van gestorte bedragen dat executoriale titel vormt.

Het is een zaak van het nationale recht om die natuurlijke of rechtspersonen aan te wijzen, onder voorbehoud van de naleving van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel.


(1)  PB C 222 van 20.6.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/9


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden — Nederland) — Jan Theodorus Arts / Veevoederbedrijf Alpuro BV

(Zaak C-227/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Verordening (EG) nr. 73/2009 - Bedrijfstoeslagregeling - Kalverhouder die een integratieovereenkomst heeft gesloten - Contractuele clausule krachtens welke de bedrijfstoeslag toekomt aan het integratiebedrijf - Toelaatbaarheid])

(2018/C 005/11)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jan Theodorus Arts

Verwerende partij: Veevoederbedrijf Alpuro BV

Dictum

Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een contractuele clausule krachtens welke het bedrag van de steun waarop een kalvermester aanspraak kan maken in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, toekomt aan een integratiebedrijf wanneer de overdracht van die steun past in het kader van wederzijdse voordelen en verplichtingen waarover tussen de partijen bij de overeenkomst is onderhandeld.


(1)  PB C 279 van 1.8.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Cluj — Roemenië) — Teodor Ispas, Anduţa Ispas / Direcţia Generală a Finanţelor Publice Cluj

(Zaak C-298/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Algemene beginselen van Unierecht - Recht op behoorlijk bestuur en rechten van de verdediging - Nationale belastingregeling die voorziet in het recht om te worden gehoord en het recht om te worden geïnformeerd tijdens een fiscale administratieve procedure - Besluit tot heffing van belasting over de toegevoegde waarde dat is genomen door de nationale belastingautoriteiten zonder de belastingplichtige toegang te geven tot de informatie en documenten die ten grondslag liggen aan dat besluit))

(2018/C 005/12)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Cluj

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Teodor Ispas, Anduţa Ispas

Verwerende partij: Direcţia Generală a Finanţelor Publice Cluj

Dictum

Het algemene Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging moet aldus worden uitgelegd dat particulieren in administratieve procedures voor de controle en de vaststelling van de maatstaf van heffing van de belasting over de toegevoegde waarde de mogelijkheid moeten hebben om op hun verzoek de informatie en documenten te ontvangen die zijn opgenomen in het administratieve dossier en die door de overheidsinstantie in aanmerking zijn genomen bij het nemen van haar besluit, tenzij een beperking van de toegang tot die informatie en documenten gerechtvaardigd is door doelstellingen van algemeen belang.


(1)  PB C 314 van 29.8.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação do Porto — Portugal) — António Fernando Maio Marques da Rosa / Varzim Sol — Turismo, Jogo e Animação, SA

(Zaak C-306/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Richtlijn 2003/88/EG - Artikel 5 - Wekelijkse rusttijd - Nationale regeling die voorziet in ten minste één rustdag per tijdvak van zeven dagen - Perioden van meer dan zes opeenvolgende gewerkte dagen))

(2018/C 005/13)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal da Relação do Porto

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: António Fernando Maio Marques da Rosa

Verwerende partij: Varzim Sol — Turismo, Jogo e Animação, SA

Dictum

Artikel 5 van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, zoals gewijzigd bij richtlijn 2000/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 2000, alsmede artikel 5, eerste alinea, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet vereisen dat de ononderbroken wekelijkse minimumrusttijd van vierentwintig uur, waarop een werknemer recht heeft, wordt toegekend ten laatste op de dag die volgt op een tijdvak van zes opeenvolgende werkdagen, maar wel dat die rusttijd binnen elk tijdvak van zeven dagen wordt toegekend.


(1)  PB C 326 van 5.9.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 — HX / Raad van de Europese Unie

(Zaak C-423/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen de Arabische Republiek Syrië - Beperkende maatregelen tegen een in de bijlage bij een besluit opgenomen persoon - Verlenging van de geldigheid van dit besluit tijdens de procedure voor het Gerecht van de Europese Unie - Verzoek om aanpassing van het verzoekschrift dat ter terechtzitting is geformuleerd en niet bij afzonderlijke schriftelijke akte - Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht - Bulgaarse taalversie - Nietigverklaring door het Gerecht van het aanvankelijke besluit waarbij de belanghebbende is opgenomen op de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn - Verstrijken van de geldigheid van het besluit tot verlenging - Voortbestaan van het voorwerp van het verzoek om aanpassing van het verzoekschrift))

(2018/C 005/14)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Rekwirant: HX (vertegenwoordiger: S. Koev, advokat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: I. Gurov en S. Kyriakopoulou, gemachtigden)

Dictum

1)

Punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 2 juni 2016, HX/Raad (T-723/14, EU:T:2016:332), wordt vernietigd.

2)

Op het door HX bij het Gerecht van de Europese Unie ingediende verzoek om aanpassing van het verzoekschrift hoeft niet meer te worden beslist.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die welke HX in eerste aanleg en in het kader van de onderhavige hogere voorziening heeft gemaakt.


(1)  PB C 350 van 26.9.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/12


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 november 2017 — Europese Commissie / Helleense Republiek

(Zaak C-481/16) (1)

((Niet-nakoming - Staatssteun - Steun die onwettig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard - Verplichting tot terugvordering - Mededelingsplicht - Niet-uitvoering - Verweermiddelen - Volstrekte onmogelijkheid van de uitvoering))

(2018/C 005/15)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar en B. Stromsky, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: K. Boskovits en V. Karra, gemachtigden)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te treffen ter uitvoering van besluit 2014/539/EU van de Commissie van 27 maart 2014 inzake de staatssteun SA.34572 (13/C ex 13/NN) die Griekenland aan Larco General Mining & Metallurgical Company SA heeft toegekend, en door de Europese Commissie niet te informeren over de krachtens dit besluit getroffen maatregelen, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 3 tot en met 5 van dit besluit en krachtens het VWEU.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 383 van 17.10.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/12


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — AZ / Minister Finansów

(Zaak C-499/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 98 - Mogelijkheid voor de lidstaten om een verlaagd tarief toe te passen op bepaalde goederenleveringen en diensten - Bijlage III, punt 1 - Levensmiddelen - Banketbakkerswaren en gebak - Minimale houdbaarheidsdatum of uiterste verbruiksdatum - Beginsel van fiscale neutraliteit))

(2018/C 005/16)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AZ

Verwerende partij: Minister Finansów

Dictum

Artikel 98 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet — mits het beginsel van fiscale neutraliteit wordt geëerbiedigd, hetgeen de verwijzende rechter dient te verifiëren — tegen een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke de toepassing van het verlaagde tarief van belasting over de toegevoegde waarde op verse banketbakkerswaren en vers gebak enkel afhangt van de „minimale houdbaarheidsdatum” of de „uiterste verbruiksdatum” van deze goederen.


(1)  PB C 22 van 23.1.2017.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/13


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — „Wind Inovation 1” EOOD, in liquidatie / Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia

(Zaak C-552/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Ontbinding van een vennootschap leidend tot schrapping uit het register inzake belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Verplichting de btw over de aanwezige activa te berekenen en de berekende btw aan de staat af te dragen - Handhaving of wijziging van de wet die ten tijde van toetreding tot de Europese Unie bestond - Artikel 176, tweede alinea - Gevolgen voor het recht op aftrek - Artikel 168))

(2018/C 005/17)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Wind Inovation 1” EOOD, in liquidatie

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia

Dictum

1)

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen nationale wetgeving op grond waarvan verplichte schrapping uit het register inzake belasting over de toegevoegde waarde („btw”) van een vennootschap waarvan de ontbinding bij rechterlijke beslissing is gelast, de verplichting met zich brengt de op het moment van ontbinding van deze vennootschap over de aanwezige activa verschuldigde btw of reeds voldane voorbelasting te berekenen en de te betalen belasting aan de staat over te maken, op voorwaarde dat zij vanaf haar ontbinding geen economische werkzaamheden meer verricht.

2)

Richtlijn 2006/112, en in het bijzonder artikel 168 daarvan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen nationale wetgeving zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan verplichte schrapping uit het btw-register van een vennootschap waarvan de ontbinding bij rechterlijke beslissing is gelast, de verplichting met zich brengt de op het moment van deze ontbinding over de aanwezige activa verschuldigde btw of reeds voldane voorbelasting te berekenen en de te betalen belasting aan de staat over te maken, zelfs indien deze vennootschap in de loop van haar liquidatieprocedure economische werkzaamheden blijft verrichten, en welke nationale wetgeving het recht op aftrek aldus afhankelijk stelt van deze verplichting.


(1)  PB C 22 van 23.1.2017.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/14


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Tünkers France, Tünkers Maschinenbau GmbH / Expert France

(Zaak C-641/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Insolventieprocedures - Verordening (EG) nr. 1346/2000 - Bevoegde rechter - In het kader van een insolventieprocedure ingediende vordering wegens oneerlijke mededinging - Vordering die door een vennootschap met zetel in een andere lidstaat is ingesteld tegen de cessionaris aan wie een onderdeel van de aan de insolventieprocedure onderworpen vennootschap is overgedragen - Vordering die niets te maken heeft met de insolventieprocedure of vordering die rechtstreeks uit die procedure voortvloeit en daarmee nauw samenhangt))

(2018/C 005/18)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Tünkers France, Tünkers Maschinenbau GmbH

Verwerende partij: Expert France

Dictum

Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, dient aldus te worden uitgelegd dat een vordering wegens aansprakelijkheid voor oneerlijke mededinging, waarbij de cessionaris van een bedrijfsonderdeel dat in het kader van een insolventieprocedure is overgenomen, wordt verweten zich ten onrechte te hebben voorgedaan als de exclusieve distributeur van de door de schuldenaar vervaardigde artikelen, niet tot de bevoegdheid behoort van de rechtbank die de insolventieprocedure heeft geopend.


(1)  PB C 70 van 6.3.2017.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/14


Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 26 oktober 2017 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel — België) — Strafzaak tegen Wamo BVBA, Luc Cecile Jozef Van Mol

(Zaak C-356/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken - Nationale wettelijke regeling op grond waarvan reclame voor ingrepen van esthetische heelkunde of niet-heelkundige esthetische geneeskunde verboden is))

(2018/C 005/19)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel

Partijen in de strafzaak

Wamo BVBA, Luc Cecile Jozef Van Mol

Dictum

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die de volksgezondheid alsmede de waardigheid en de integriteit van de beroepen van chirurg in de esthetische heelkunde en van geneesheer in de esthetische geneeskunde beschermt door iedere natuurlijke en rechtspersoon te verbieden om reclame voor ingrepen van esthetische heelkunde en niet-heelkundige esthetische geneeskunde te verspreiden.


(1)  PB C 335 van 12.9.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/15


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 24 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Colmar — Frankrijk) — Strafzaak tegen Belu Dienstleistung GmbH & Co KG, Stefan Nikless

(Zaak C-474/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Identieke prejudiciële vragen - Coördinatie van socialezekerheidsstelsels - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Toepasselijke wetgeving - A1-verklaring - Bewijskracht))

(2018/C 005/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Colmar

Partijen in de strafzaak

Belu Dienstleistung GmbH & Co KG, Stefan Nikless

in tegenwoordigheid van: Syndicat Prism’emploi, Union départementale CGT du Bas-Rhin, Union de recouvrement des cotisations de sécurité sociale et d’allocations familiales d’Alsace (Urssaf), rechtsopvolgster van Urssaf du Bas-Rhin

Dictum

Artikel 19 van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, moet aldus worden uitgelegd dat een A1-verklaring die door het orgaan aangewezen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat is verstrekt op grond van artikel 12, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zowel de socialezekerheidsorganen van de lidstaat waar het werk wordt verricht als de rechterlijke instanties van die lidstaat bindt, zelfs indien zij vaststellen dat de omstandigheden waarin de betrokken werknemer zijn werkzaamheden verricht kennelijk niet binnen de materiële werkingssfeer van die bepaling van verordening nr. 883/2004 vallen.


(1)  PB C 441 van 28.11.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/16


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 24 oktober 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — Hitachi Rail Italy Investments Srl (C-655/16), Finmeccanica SpA (C-656/16) / Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

(Gevoegde zaken C-655/16 en C-656/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Vennootschapsrecht - Richtlijn 2004/25/EG - Openbare overnamebiedingen - Artikel 5, lid 4, tweede alinea - Mogelijkheid om onder welomlijnde omstandigheden en op grond van duidelijk omschreven criteria de biedprijs te wijzigen - Nationale regeling die voorziet in de mogelijkheid voor de toezichthoudende autoriteit om de prijs van een openbaar overnamebod te verhogen in geval van samenspanning tussen de bieder en de verkoper))

(2018/C 005/21)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Hitachi Rail Italy Investments Srl (C-655/16), Finmeccanica SpA (C-656/16)

Verwerende partij: Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

in tegenwoordigheid van: Amber Capital Italia Sgr SpA, Amber Capital Uk Llp, Bluebell Partners Limited, Elliot International Lp, The Liverpool Limited Partnership, Elliot Associates L.P.

Dictum

Artikel 5, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, op grond waarvan de nationale toezichthoudende autoriteit de prijs van een openbaar overnamebod kan verhogen in geval van „samenspanning”, zonder dat daarin de specifieke gedragingen worden genoemd die kenmerkend zijn voor dat begrip, voor zover de uitlegging van dat begrip op voldoende duidelijke, nauwkeurige en voorspelbare wijze uit die regeling kan worden afgeleid door middel van de door het nationale recht erkende uitleggingsmethoden.


(1)  PB C 121 van 18.4.2017.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/16


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 26 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca de Braga — Portugal) — Caixa Económica Montepio Geral / Carlos Samuel Pimenta Marinho e.a.

(Zaak C-333/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 21 en 38 - Non-discriminatie - Consumentenbescherming - Bancaire kredietovereenkomst - Geen vraag die betrekking heeft op een andere bepaling van Unierecht dan die welke in het Handvest van de grondrechten zijn opgenomen - Kennelijke onbevoegdheid van het Hof))

(2018/C 005/22)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Judicial da Comarca de Braga

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Caixa Económica Montepio Geral

Verwerende partijen: Carlos Samuel Pimenta Marinho, Maria de Lurdes Coelho Pimenta Marinho, Daniel Pimenta Marinho, Vera da Conceição Pimenta Marinho

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de vraag die de Tribunal Judicial da Comarca de Braga (rechter in eerste aanleg van het gerechtelijk district Braga, Portugal) bij beslissing van 29 maart 2017 heeft gesteld.


(1)  PB C 256 van 7.8.2017.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 18 augustus 2017 — Thomas Krauss / TUIfly GmbH

(Zaak C-500/17)

(2018/C 005/23)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Frankfurt am Main

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Thomas Krauss

Verwerende partij: TUIfly GmbH

Bij beschikking van 28 september 2017 heeft het Hof van Justitie de zaak in het register van het Hof doorgehaald.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/17


Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2017 door de Uniwersytet Wrocławski tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juni 2017 in zaak T-137/16, Uniwersytet Wrocławski / Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

(Zaak C-515/17 P)

(2018/C 005/24)

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: Uniwersytet Wrocławski (vertegenwoordigers: A. Krawczyk-Giehsmann, K. Szarek, advocaten)

Andere partij in de procedure: Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

Conclusies

de bestreden beschikking vernietigen;

vaststellen dat het beroep naar behoren is ingesteld;

de andere partij in de procedure verwijzen in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het eerste middel is ontleend aan schending van artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit middel is gebaseerd op een onjuiste en een met de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit strijdige uitlegging van die bepaling door het Gerecht, doordat het Gerecht er bij de toepassing ervan geen rekening mee heeft gehouden dat de aan de orde zijnde rechtsverhouding tussen de radca prawny (juridisch adviseur van de universiteit) en de universiteit berust op onafhankelijkheid en wederzijdse gelijkwaardigheid, en het beroep van radca prawny in het Poolse rechtssysteem intrinsiek wordt gekenmerkt door onafhankelijkheid en het ontbreken van hiërarchische verhoudingen tegenover derden en als beroep publiek vertrouwen geniet.

Het tweede middel is ontleend aan schending van artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 23 april 2015. Dit middel is gebaseerd op een ontoereikende motivering van zijn beslissing door het Gerecht, omdat het in de motivering van de bestreden beschikking abstracte formuleringen heeft gebruikt en het geuite standpunt niet op de feiten van de onderhavige zaak heeft gebaseerd, hetgeen verzoeksters mogelijkheid om zich doeltreffend te verweren aanzienlijk heeft beperkt.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Pécsi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 22 september 2017 — Alekszij Torubarov / Bevándorlási és Menekültügyi Hivatal

(Zaak C-556/17)

(2018/C 005/25)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Pécsi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alekszij Torubarov

Verwerende partij: Bevándorlási és Menekültügyi Hivatal

Prejudiciële vraag

Dient artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus te worden uitgelegd dat de Hongaarse rechterlijke instanties administratieve beslissingen van de op het gebied van asiel bevoegde autoriteiten waarbij internationale bescherming wordt geweigerd, kunnen wijzigen en aldus internationale bescherming kunnen verlenen?


(1)  PB 2013, L 180, blz. 60.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/18


Hogere voorziening ingesteld op 22 september 2017 door de Republiek Polen tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juni 2017 in zaak T-137/16, Uniwersytet Wrocławski / Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

(Zaak C-561/17 P)

(2018/C 005/26)

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gevolmachtigde)

Andere partijen in de procedure: Uniwersytet Wrocławski, Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

Conclusies

De beschikking van het Gerecht van de Europese Unie (Achtste kamer) van 13 juni 2017 in zaak T-137/16, Uniwersytet Wrocławski/Uitvoerend Agentschap onderzoek, in haar geheel vernietigen;

De zaak terugverwijzen naar het Gerecht;

Beslissen dat elke partij haar eigen kosten draagt;

De zaak overeenkomstig artikel 16, derde alinea, van het Statuut naar de Grote kamer verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De Republiek Polen voert ten eerste aan dat de bestreden beschikking strijdig is met artikel 19, derde en vierde alinea, van het Statuut door de onjuiste uitlegging van die bepaling. De bestreden beschikking is gebaseerd op rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Europese Unie op grond waarvan de in artikel 19 van het Statuut bepaalde onafhankelijkheid van de advocaat strikt is gebonden aan het ontbreken van enige dienstbetrekking tussen deze advocaat en zijn cliënt. Volgens de Republiek Polen is deze lijn in de rechtspraak fundamenteel onjuist en moet zij worden herzien.

Voorts overschrijdt de bestreden beschikking, ofschoon zij is gebaseerd op de huidige rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Europese Unie, de in deze rechtspraak vastgestelde grenzen. In de bestreden beschikking is namelijk niet alleen het vereiste van onafhankelijkheid gesteld ten aanzien van het ontbreken van enige dienstbetrekking, maar ook ten aanzien van het ontbreken van enige civielrechtelijke betrekking en het ontbreken van het risico dat de beroepsomgeving van de advocaat het door hem geuite juridische standpunt op enige wijze beïnvloedt.

Deze benadering heeft tot gevolg dat het recht van verdediging voor de rechterlijke instanties van de Unie verregaand wordt beperkt. Daarbij betreft het een beperking die is gebaseerd op onduidelijke en willekeurige criteria, geen enkele uitdrukkelijke grondslag heeft in het Unierecht en geen enkel begrijpelijk doel dient.

Ten tweede stelt de Republiek Polen dat de bestreden beschikking strijdig is met het beginsel van de rechtszekerheid. De bestreden beschikking stelt een nieuwe, onbepaalde voorwaarde aan de onafhankelijkheid van de procesgemachtigde, namelijk dat geen sprake is van een risico van beïnvloeding door de beroepsomgeving, zonder daarbij echter enige aanwijzing te geven over de wijze waarop dit wordt beoordeeld. Bijgevolg is een partij niet in staat vast te stellen of de door hem gekozen procesgemachtigde de voorwaarde van onafhankelijkheid vervult en of haar verzoekschrift ontvankelijk zal worden verklaard.

Ten derde stelt de Republiek Polen dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd om te kunnen begrijpen om welke redenen het Gerecht heeft geoordeeld dat de procesgemachtigde niet voldoet aan het onafhankelijkheidsvereiste en het door hem ondertekende verzoekschrift heeft afgewezen.

Het Gerecht heeft met name niet verduidelijkt waarom een verhouding als die welke bestond tussen de procesgemachtigde en de Uniwersytet Wrocławski ondanks het ontbreken van een gezagsverhouding moest worden gelijkgesteld met een dienstbetrekking. Bovendien heeft het Gerecht niet verduidelijkt om welke redenen het vooral rekening heeft gehouden met andere omstandigheden dan die inzake de verstrekking van juridisch advies door de procesgemachtigde. Het Gerecht heeft evenmin verduidelijkt hoe, in het geval van een privaatrechtelijke overeenkomst, het begrip beroepsomgeving moet worden opgevat en welk soort invloed deze op de procesgevolmachtigde heeft. Daarenboven vermeldt de bestreden beschikking niet welk type risico met dit type overeenkomst is verbonden en waarin de beperking van de onafhankelijkheid bestaat, waardoor de noodzaak ontstond om de procesgevolmachtigde uit te sluiten.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/20


Hogere voorziening ingesteld op 4 oktober 2017 door ADR Center SpA tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 20 juli 2017 in zaak T-644/14, ADR Center SpA / Europese Commissie

(Zaak C-584/17 P)

(2018/C 005/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: ADR Center SpA (vertegenwoordigers: A. Guillerme, avocate, T. Bontinck, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 20 juli 2017, ADR/Commissie (T-644/14), vernietigen;

besluit C(2014) 4485 final van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de terugvordering van een deel van de financiële bijdrage die aan rekwirante is betaald, nietig verklaren;

de zaak zelf afdoen en de door verzoekster in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toewijzen, en

de Commissie verwijzen in de kosten, waaronder rekwirantes kosten voor dit Hof en voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het Uniebeginsel op het gebied van financiële bijstand van de Unie, op grond waarvan de Unie enkel steun kan verlenen voor daadwerkelijk gedane uitgaven.

Rekwirante is van mening dat het Gerecht van de Europese Unie dit beginsel bijzonder strikt heeft uitgelegd, hetgeen niet strookt met eerdere rechtspraak van het Hof en met de bedoeling van de Uniewetgever.

2)

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 299 VWEU, artikel 79 van het Financieel Reglement (1) van de Unie, artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Unie en de rechtspraak van het Hof.

Rekwirante is van mening dat het Gerecht artikel 299 VWEU en artikel 79, lid 2, van het Financieel Reglement onjuist heeft uitgelegd in die zin dat zij de Commissie de bevoegdheid zouden geven om in contractuele aangelegenheden een uitvoerbare invorderingsopdracht vast te stellen. Daarnaast strookt het bestreden arrest niet met de rechtspraak van het Hof in de zaak Lito Maieftiko Gynaikologiko kai Cheirourgiko Kentro AE / Commissie. Ten slotte wordt de doeltreffendheid van het beroep op grond van artikel 272 VWEU drastisch teruggebracht voor de steunontvanger, aangezien de Europese Commissie kan besluiten tot gedwongen terugvordering voordat de bevoegde rechter een definitief vonnis heeft gegeven.


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB 2012, L 298, blz. 1).


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 6 oktober 2017 — Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, I., D.

(Zaak C-586/17)

(2018/C 005/28)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, I.

Andere partij: D.

Prejudiciële vragen

1)

a)

Staat artikel 46, derde lid, van richtlijn 2013/32/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming (herschikking) […] gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in de weg aan een systeem waarin de bestuursrechter in eerste aanleg in asielzaken een door een vreemdeling voor het eerst bij hem in beroep aangevoerd asielmotief in beginsel niet bij de beoordeling van dat beroep mag betrekken?

b)

Maakt het daarbij uit of een daadwerkelijk nieuw asielmotief wordt aangevoerd, dat wil zeggen een reden om te vragen om internationale bescherming die is gebaseerd op feiten en omstandigheden die dateren van ná het besluit van de beslissingsautoriteit op het verzoek om internationale bescherming, of een achtergehouden asielmotief, dat wil zeggen een reden om te vragen om internationale bescherming die is gebaseerd op feiten en omstandigheden die dateren van vóór het besluit van de beslissingsautoriteit op het verzoek om internationale bescherming en die een vreemdeling hoewel deze bij hem bekend waren, verwijtbaar niet reeds in de bestuurlijke fase kenbaar maakte?

c)

Maakt het daarbij uit of het asielmotief wordt aangevoerd in het kader van een beroep bij de bestuursrechter in eerste aanleg in asielzaken tegen een besluit van de beslissingsautoriteit op een eerste of een volgend verzoek om internationale bescherming?

2)

Als vraag 1)a) bevestigend wordt beantwoord, staat het Unierecht er dan ook aan in de weg dat de bestuursrechter in eerste aanleg in asielzaken ervoor kan kiezen om de behandeling van een voor het eerst bij hem in beroep aangevoerd asielmotief te verwijzen naar een nieuwe procedure bij de beslissingsautoriteit, om zo de goede procesorde in de rechterlijke procedure te waarborgen of om ontoelaatbare vertraging daarin te voorkomen?


(1)  PB 2013, L 180, blz. 60.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/21


Hogere voorziening ingesteld op 9 oktober 2017 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 20 juli 2017 in zaak T-143/15, Koninkrijk Spanje / Europese Commissie

(Zaak C-588/17 P)

(2018/C 005/29)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: M. J. García-Valdecasas Dorrego, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

de onderhavige hogere voorziening toe te wijzen en het arrest van het Gerecht van 20 juli 2017 in zaak T-143/15, Koninkrijk Spanje/Europese Commissie (ECLI: EU: T: 2017:534), gedeeltelijk te vernietigen, namelijk voor zover dit arrest betrekking heeft op de financiële correctie die aan het Koninkrijk Spanje is opgelegd en waarmee bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) aan EU-financiering zijn onttrokken (PB 23.1.2015, blz. 62-205/75), welke uitgaven verband hielden met de begrippen „natuurlijke handicaps” en „agromilieumaatregelen” in het programma voor plattelandsontwikkeling van de autonome gemeenschap Castilla y León, wat het bedrag betreft dat overeenkomt met het gedeelte van de steun voor gebieden met natuurlijke handicaps, te weten in totaal 1 793 798,22 EUR.

de zaak zelf af te doen en in een nieuwe beslissing het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 16 januari 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) nietig te verklaren, voor zover dit besluit de financiële correctie betreft die aan het Koninkrijk Spanje is opgelegd doordat bepaalde uitgaven van de lidstaten in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) aan EU-financiering zijn onttrokken (PB 23.1.2015, blz. 62-205/75), welke uitgaven verband hielden met de begrippen „natuurlijke handicaps” en „agromilieumaatregelen” in het programma voor plattelandsontwikkeling van de autonome gemeenschap Castilla y León, wat het bedrag betreft dat overeenkomt met het gedeelte van de steun voor gebieden met natuurlijke handicaps, te weten in totaal 1 793 798,22 EUR.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Kennelijke verdraaiing van de feiten

Er is sprake van een kennelijke verdraaiing van de feiten voor zover: i) binnen het bemiddelingsorgaan overeenstemming is bereikt over de grondslag voor de toepassing van de financiële correctie, zoals het Koninkrijk Spanje in zijn verzoek heeft aangegeven en ook heeft bewezen; ii) het Koninkrijk Spanje heeft aangetoond dat voederarealen, indien daarvoor geen vee beschikbaar is, onder het toepassingsgebied van de betrokken maatregelen kunnen vallen en derhalve door de correcties van de Commissie kunnen worden beïnvloed.

2.

Onjuiste rechtsopvatting doordat aan de overeenkomsten van het bemiddelingsorgaan een beperkte draagwijdte is toegekend die kennelijk in strijd is met het beginsel van behoorlijk bestuur en het beginsel van loyale samenwerking

De redenering van het Gerecht is rechtens onjuist doordat de gelding en de doeltreffendheid van de deelovereenkomsten tussen de Commissie en een lidstaat in het bemiddelingsorgaan zijn miskend. Voorts is sprake van een kennelijke schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en loyale samenwerking waar het Gerecht in zijn motivering heeft aanvaard dat een autoriteit eenzijdig en zonder enige vorm van verklaring voorbij kan gaan aan de overeenkomsten die zij met een staat heeft gesloten in het kader van een bemiddelingsprocedure die juist bij wet is vastgesteld om tot een akkoord tussen de Commissie en de lidstaten te komen.

3.

Onjuiste rechtsopvatting wegens ontoereikende motivering van het bestreden arrest

Het Gerecht heeft zich niet uitgesproken over punt III. 2.3 van het beroepsverzoekschrift, waarin werd aangevoerd dat artikel 31, lid 2, van verordening (EG) nr. 1290/2005 (1) en het evenredigheidsbeginsel waren geschonden doordat de Commissie bij de toepassing van de financiële correctie ook begunstigden van steun voor structureel zwakke gebieden zonder voederareaal als grondslag heeft gebruikt.

4.

Onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de werkingssfeer van artikel 31, lid 2, van verordening nr. 1290/2005 en de rechterlijke toetsing van het evenredigheidsbeginsel, alsmede schending van het recht op een eerlijk proces.

Het Gerecht heeft niet overeenkomstig artikel 31, lid 2, van deze verordening en aan de hand van het evenredigheidsbeginsel getoetst of de staat al dan niet heeft voldaan aan zijn verplichting om vast te stellen of de Commissie een fout had begaan met betrekking tot de financiële gevolgen van de betrokken inbreuk. Evenmin heeft zij de door het Koninkrijk Spanje verstrekte gegevens geverifieerd waaruit de vergissing van de Commissie was gebleken.

Bovendien levert de redenering van het Gerecht schending op van het beginsel van eerlijke rechtsbedeling, aangezien het geen rekening heeft gehouden met het feit dat het Koninkrijk Spanje het aantal vestigingen had vastgesteld waarvoor de verplichting gold om de dieren te tellen en het is afgeweken van het door partijen afgebakende voorwerp van het geding.


(1)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (niet meer van kracht) (PB 2005, L 209, blz. 1).


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/23


Beroep ingesteld op 16 oktober 2017 — Europese Commissie / Koninkrijk Spanje

(Zaak C-599/17)

(2018/C 005/30)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Rius en T. Scharf, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

Vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet vóór 3 juli 2016 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te hebben vastgesteld die nodig zijn om te voldoen aan uitvoeringsrichtlijn (EU) 2015/2392 van de Commissie van 17 december 2015 bij verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (1) met betrekking tot de melding van daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening aan de bevoegde autoriteiten (2), of althans door deze bepalingen niet aan de Commissie te hebben meegedeeld, de krachtens artikel 13, eerste alinea, van genoemde richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van uitvoeringsrichtlijn (EU) 2015/2392 van de Commissie in nationaal recht is op 3 juli 2016 verstreken.


(1)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende machtsmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB 2014, L 173, blz. 1).

(2)  PB 2015, L 332, blz. 126.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Högsta förvaltningsdomstol (Zweden) op 24 oktober 2017 — Skatteverket / Memira Holding AB

(Zaak C-607/17)

(2018/C 005/31)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta förvaltningsdomstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteverket

Verwerende partij: Memira Holding AB

Prejudiciële vragen

1)

Moet bij de beoordeling of een verlies van een dochteronderneming in een andere lidstaat definitief is in de zin van onder meer het arrest A (C-123/11, EU:C:2013:84), zodat de moedermaatschappij het verlies kan aftrekken op grond van artikel 49 VWEU, rekening worden gehouden met het feit dat er krachtens de regels in de staat waar de dochteronderneming is gevestigd, voor anderen dan de partij die het verlies heeft geleden, beperkingen bestaan op de mogelijkheid om het verlies af te trekken?

2)

Indien rekening moet worden gehouden met een beperking als bedoeld in de eerste vraag, dient dan in aanmerking te worden genomen of in het onderhavige geval in de vestigingsstaat van de dochteronderneming feitelijk een andere rechtspersoon het verlies zou hebben kunnen aftrekken als dat aldaar was toegestaan?


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta förvaltningsdomstolen (Zweden) op 24 oktober 2017 — Skatteverket / Holmen AB

(Zaak C-608/17)

(2018/C 005/32)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta förvaltningsdomstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteverket

Verwerende partij: Holmen AB

Prejudiciële vragen

1)

Is voor het recht van een moedermaatschappij in een lidstaat — dat onder meer volgt uit het arrest Marks & Spencer — om op grond van artikel 49 VWEU definitieve verliezen van een dochteronderneming in een andere lidstaat in aftrek te brengen, vereist dat de dochteronderneming rechtstreeks wordt gehouden door de moedermaatschappij?

2)

Moet een verlies ook als definitief worden beschouwd voor het deel dat als gevolg van de regels in de vestigingsstaat van de dochteronderneming niet kon worden verrekend met de winst in die staat in een bepaald jaar, maar kon worden overgedragen zodat het eventueel in een komend jaar kan worden afgetrokken?

3)

Moet bij de beoordeling of een verlies definitief is, rekening worden gehouden met de beperkingen die de regels van de vestigingsstaat van de dochteronderneming stellen aan de mogelijkheid voor andere eenheden dan de eenheid die het verlies heeft geleden, het verlies af te trekken?

4)

Indien rekening moet worden gehouden met een beperking als bedoeld in de derde vraag, dient dan in aanmerking te worden genomen in welke mate feitelijk door de beperking een deel van de verliezen niet met de winst van een andere eenheid kon worden verrekend?


Gerecht

8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/25


Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — USFSPEI / Parlement en Raad

(Zaak T-75/14) (1)

([„Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Niet-ontvankelijkheid - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Hervorming van het Statuut en de RAP - Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 - Onregelmatigheden tijdens de procedure voor vaststelling van de handelingen - Verzuim om het comité voor het statuut en de vakorganisaties te raadplegen - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die rechten toekent aan particulieren”])

(2018/C 005/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Union syndicale fédérale des services publics européens et internationaux (USFSPEI) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-N. Louis en D. de Abreu Caldas, vervolgens J.-N. Louis, advocaten)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Troupiotis en E. Taneva, gemachtigden) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Bauer en A. Bisch, vervolgens M. Bauer en M. Veiga, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Gattinara en J. Currall, vervolgens G. Gattinara en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1, leden 27, 32, 46, 61, lid 64, onder b), lid 65, onder b), en lid 67, onder d), van verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (PB 2013, L 287, blz. 15), alsmede een verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden doordat verordening nr. 1023/2013 is vastgesteld in strijd met het in 2004 bereikte akkoord over de hervorming, de artikelen 12 en 27 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 10 van het Statuut en de in het besluit van de Raad van 23 juni 1981 geregelde overlegprocedure.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Union syndicale fédérale des services publics européens et internationaux (USFSPEI) wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 194 van 24.6.2014.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/26


Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — Alfamicro / Commissie

(Zaak T-831/14) (1)

([„Arbitragebeding - Subsidieovereenkomst in het kader van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) (2007-2013) - Auditrapport - Subsidiabele kosten - Terugbetaling van voorschotten - Evenredigheid - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid - Beginsel van behoorlijk bestuur - Motiveringsplicht - Wijziging van de conclusies in de loop van het geding - Verrekening van schuldvorderingen - Verzoek in reconventie - Vertragingsrente”])

(2018/C 005/34)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Alfamicro — Sistemas de computadores, Sociedade Unipessoal, Lda. (Cascais, Portugal) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Gentil Anastácio, D. Pirra Xarepe en L. Rodrigues Carvalho, vervolgens G. Gentil Anastácio en D. Pirra Xarepe, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Estrada de Solà en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU strekkende tot in essentie een verklaring van non-existentie van de schuldvordering die de Commissie op de verzoekende partij stelt te hebben op grond van subsidieovereenkomst nr. 238882 inzake de financiering van het project „Save Eenergy”, gesloten in het kader van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) (2007-2013) dat is vastgesteld bij besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 (PB 2006, L 310, blz. 15), en verzoek in reconventie strekkende tot in essentie veroordeling van de verzoekende partij tot terugbetaling van de ten onrechte in het kader van die overeenkomst uitgekeerde subsidie.

Dictum

1)

Het door Alfamicro — Sistemas de computadores, Sociedade Unipessoal, Lda ingestelde beroep wordt verworpen.

2)

Alfamicro — Sistemas de computadores, Sociedade Unipessoal wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 277 849,93 EUR, vermeerderd met 26,88 EUR rente per dag vertraging te rekenen vanaf 20 juni 2015, aan de Europese Commissie.

3)

Alfamicro — Sistemas de computadores, Sociedade Unipessoal wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 73 van 2.3.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/26


Arrest van het Gerecht van 10 november 2017 — Icap e.a./Commissie

(Zaak T-180/15) (1)

([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Sector van rentederivaten in yen - Besluit waarbij zes inbreuken op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst worden vastgesteld - Manipulatie van de interbancaire JPY LIBOR- en Euroyen TIBOR-referentierentevoeten - Mededingingsbeperkende strekking - Deelneming van een makelaar aan de inbreuken - „Hybride” schikkingsprocedure - Beginsel van het vermoeden van onschuld - Beginsel van behoorlijk bestuur - Geldboeten - Basisbedrag - Uitzonderlijke aanpassing - Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 - Motiveringsplicht”])

(2018/C 005/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Icap plc (Londen, Verenigd Koninkrijk), Icap Management Services Ltd (Londen) en Icap New Zealand Ltd (Wellington, Nieuw-Zeeland) (vertegenwoordigers: C. Riis-Madsen en S. Frank, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka, B. Mongin en J. Norris-Usher, gemachtigden)

Voorwerp

Op artikel 263 VWEU gebaseerd verzoek dat primair strekt tot nietigverklaring van besluit C(2015) 432 final van de Commissie van 4 februari 2015 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39861 — Rentederivaten in yen), en subsidiair tot verlaging van de aan verzoeksters in dit besluit opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Artikel 1, onder a), van besluit C(2015) 432 final van de Commissie van 4 februari 2015 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39861 — Rentederivaten in yen), wordt nietig verklaard voor zover het de periode na 22 augustus 2007 betreft.

2)

Artikel 1, onder b), van besluit C(2015) 432 final wordt nietig verklaard.

3)

Artikel 1, onder d), van besluit C(2015) 432 final wordt nietig verklaard voor zover het de periode van 5 maart tot en met 27 april 2010 betreft.

4)

Artikel 1, onder e), van besluit C(2015) 432 final wordt nietig verklaard voor zover het de periode vóór 18 mei 2010 betreft.

5)

Artikel 1, onder f), van besluit C(2015) 432 final wordt nietig verklaard voor zover het de periode vóór 18 mei 2010 betreft.

6)

Artikel 2 van besluit C(2015) 432 final wordt nietig verklaard.

7)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

8)

Icap plc, Icap Management Services Ltd en Icap New Zealand Ltd worden verwezen in een vierde van hun eigen kosten.

9)

De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in drie vierde van de kosten van Icap, Icap Management Services en Icap New Zealand.


(1)  PB C 245 van 27.7.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/27


Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — European Dynamics Luxembourg e.a./EBA

(Zaak T-229/15) (1)

((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Terbeschikkingstelling van uitzendkrachten voor IT-diensten - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout”))

(2018/C 005/36)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: European Dynamics Luxembourg SA (Luxemburg, Luxemburg), Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) en European Dynamics Belgium SA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: I. Ampazis, M. Sfyri, C.-N. Dede en D. Papadopoulou, vervolgens M. Sfyri, C.-N. Dede en D. Papadopoulou, advocaten)

Verwerende partij: Europese Bankautoriteit (EBA) (vertegenwoordigers: J. Overett Somnier, J. Mifsud en S. Giordano, gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann en A. Dritsa, advocaten)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de EBA van 2 maart 2015 tot afwijzing van de inschrijving van verzoeksters in het kader van de niet-openbare aanbesteding EBA/2014/06/OPS/SER/RT, voor perceel nr. 1„Terbeschikkingstelling van uitzendkrachten: uitzendkrachten op het gebied van IT” en, ten tweede, een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade, ten bedrage van 300 000 EUR, verhoogd met interesten, die verzoekende partijen stellen te hebben geleden ten gevolge van dit besluit wegens van het verlies van een kans om als eerste te worden gerangschikt in het kader van de betrokken gunningsprocedure.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

European Dynamics Luxembourg SA, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE en European Dynamics Belgium SA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 262 van 10.8.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/28


Arrest van het Gerecht van 8 november 2017 — Klymenko / Raad

(Zaak T-245/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op die lijst - Motiveringsplicht - Rechtsgrondslag - Kennelijk onjuiste beoordeling - Rechten van verdediging - Recht op eigendom - Recht op bescherming van de goede naam - Evenredigheid - Bescherming van de grondrechten gelijk aan die zoals gewaarborgd in de Unie - Exceptie van onwettigheid”))

(2018/C 005/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Oleksandr Viktorovych Klymenko (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Kennelly, QC, J. Pobjoy, barrister, en R. Gherson, solicitor, vervolgens B. Kennelly, J. Pobjoy, R. Gherson en T. Garner, solicitor, en tenslotte M. Phelippeau, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro et J.-P. Hix, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 25), en van uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 1), ten tweede, van besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 76), en van uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 1), en, ten derde, van besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 34), en van uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 1), voor zover verzoekers naam is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen

2)

Oleksandr Viktorovych Klymenko wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 302 van 14.9.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/29


Arrest van het Gerecht van 8 november 2017 — Ivanyushchenko / Raad

(Zaak T-246/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op die lijst - Kennelijk onjuiste beoordeling”))

(2018/C 005/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yuriy Volodymyrovych Ivanyushchenko (Yenakievo, Oekranië) (vertegenwoordigers: B. Kennelly, QC, J. Pobjoy, barrister, R. Gherson en T. Garner, solicitors)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en N. Rouam, vervolgens J.-P. Hix en P. Mahnič Bruni, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 25), en van uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 1), en, ten tweede, van besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 76), en van uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 1), voor zover verzoekers naam is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.

Dictum

1)

Besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, en uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne worden nietig verklaard voor zover deze handelingen verzoeker betreffen.

2)

Besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, en uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, worden nietig verklaard voor zover deze handelingen verzoeker betreffen.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 236 van 20.7.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/30


Arrest van het Gerecht van 17 november 2017 — Gmina Miasto Gdynia en Port Lotniczy Gdynia Kosakowo/Commissie

(Zaak T-263/15) (1)

((„Staatssteun - Luchthaveninfrastructuur - Openbare financiering van de luchthaven te Gdynia-Kosakowo door de gemeenten Gdynia en Kosakowo - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Intrekking van een besluit - Geen heropening van de formele onderzoeksprocedure - Wijziging van de juridische regeling - Procedurele rechten van belanghebbende partijen - Schending van wezenlijke vormvoorschriften”))

(2018/C 005/39)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partijen: Gmina Miasto Gdynia (Gdynia, Polen) (vertegenwoordigers: T. Koncewicz, K. Gruszecka-Spychała en M. Le Berre, advocaten) en Port Lotniczy Gdynia Kosakowo sp. z o.o. (Gdynia) (vertegenwoordiger: P. K. Rosiak, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann en S. Noë, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partijen: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna, M. Rzotkiewicz en E. Gromnicka, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de artikelen 2 tot en met 5 van besluit (EU) 2015/1586 van de Commissie van 26 februari 2015 met betrekking tot maatregel SA.35388 (13/C) (ex 13/NN en ex 12/N), Polen — Ontwikkeling van de luchthaven Gdynia-Kosakowo (PB 2015, L 250, blz. 165)

Dictum

1)

De artikelen 2 tot en met 5 van besluit (EU) 2015/1586 van de Commissie van 26 februari 2015 met betrekking tot maatregel SA.35388 (13/C) (ex 13/NN en ex 12/N), Polen — Ontwikkeling van de luchthaven Gdynia-Kosakowo, worden nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie draagt, naast haar eigen kosten, de kosten die zijn opgekomen voor Gmina Miasto Gdynia en voor Port Lotniczy Gdynia Kosakowo sp. z o.o.

3)

De Republiek Polen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 254 van 3.8.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/31


Arrest van het Gerecht van 10 november 2017 — Jema Energy / Gemeenschappelijke onderneming Fusion for Energy

(Zaak T-668/15) (1)

((„Overheidsopdrachten voor leveringen - Aanbestedingsprocedure - Levering van een systeem voor conversie van stroomvoorziening aan versnellingsnetwerken - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Transparantie - Rechtszekerheid - Gelijke behandeling - Evenredigheid”))

(2018/C 005/40)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Jema Energy, SA (Lasarte-Oria, Spanje) (vertegenwoordiger: N. Rey Rey, advocaat)

Verwerende partij: Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (vertegenwoordigers: R. Hanak, G. Poszler en S. Bernal Blanco, gemachtigden, bijgestaan door P. Wytinck en B. Hoorelbeke, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van 21 september 2015 dat is vastgesteld in het kader van aanbestedingsprocedure F4E-OPE-278 en waarbij de offerte van verzoekster voor lot nr. 1 met betrekking tot het systeem voor conversie van stroomvoorziening aan versnellingsnetwerken (AGPS-CS) is afgewezen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Jema Energy, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 27 van 25.1.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/31


Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — Claranet Europe/EUIPO — Claro (claranet)

(Zaak T-129/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk claranet - Ouder Benelux-woordmerk CLARO - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 005/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Claranet Europe Ltd (St Helier, Jersey) (vertegenwoordigers: G. Crown, D. Farnsworth en O. Fairhurst, solicitors, en A. Bryson, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Bonne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Claro SA (São Paulo, Brazilië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 26 januari 2016 (zaak R 803/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Claro en Claranet Europe

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Claranet Europe Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 175 van 17.5.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/32


Arrest van het Gerecht van 8 november 2017 — Pempe/EUIPO — Marshall Amplification (THOMAS MARSHALL GARMENTS OF LEGENDS)

(Zaak T-271/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk THOMAS MARSHALL GARMENTS OF LEGENDS - Ouder Uniewoordmerk en ouder Uniebeeldmerk MARSHALL en Marshall AMPLIFICATION - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening (EU) 2017/1001] - Ontvankelijkheid van het verzoek om bewijs van het normale gebruik van de oudere merken - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 005/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yusuf Pempe (Créteil, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Vivès-Albertini, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Marshall Amplification plc (Milton Keynes, Verenigd Koninkrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 16 maart 2016 (zaak R 376/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Marshall Amplification en Pempe

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Yusuf Pempe wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/33


Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Carrera Brands/EUIPO — Autec (Carrera)

(Zaak T-419/16) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk Carrera - Artikel 56, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 63, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Ontvankelijkheid van de vordering tot vervallenverklaring - Niet-betwistingsbeding - Beslissingen van nationale rechterlijke instanties - Misbruik van recht - Regel 20, lid 7, onder c), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 71, lid 1, onder a), van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430] - Verzoek tot schorsing van de procedure voor het EUIPO”])

(2018/C 005/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Carrera Brands Ltd (Hong Kong, China) (vertegenwoordiger: C. Markowsky, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Autec AG (Neurenberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Früchtl, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 6 juni 2016 (zaak R 278/2015-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Autec en Carrera Brands

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Carrera Brands Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/33


Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Galletas Gullón/EUIPO — Hug (GULLON DARVIDA)

(Zaak T-456/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk GULLON DARVIDA - Ouder internationaal woordmerk en oudere nationale woordmerken DAR VIDA - Documenten voor het eerst overgelegd voor de kamer van beroep - Beoordelingsbevoegdheid krachtens artikel 76, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 95, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001] - Regel 19, lid 1, en regel 20, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 1, en artikel 8, leden 1 en 7, van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430] - Regel 50, lid 1, van verordening nr. 2868/95 - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] - Verwarringsgevaar”])

(2018/C 005/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Galletas Gullón, SA (Aguilar de Campoo, Spanje) (vertegenwoordiger: I. Escudero Pérez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Zaera Cuadrado, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Hug AG (Malters, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Renck en J. Schmitt, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 13 juni 2016 (zaak R 773/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Hug en Galletas Gullón

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Galletas Gullón, SA wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Hug AG.


(1)  PB C 383 van 17.10.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/34


Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Acquafarm / Commissie

(Zaak T-458/16) (1)

((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Visserij - Door de Unie gefinancierd operationeel programma - Unieregeling houdende een verbod op de invoer van schaal- en schelpdieren uit Australië - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent - Niet-optreden - Gewettigd vertrouwen”))

(2018/C 005/45)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Acquafarm, SL (Huelva, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Pérez Moreno, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Arenas, I. Galindo Martín en F. Moro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU om vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van de onmogelijkheid om een project voor de aquacultuur van schaal- en schelpdieren uit Australië uit te voeren dat is medegefinancierd op grond van verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PB 2006, L 223, blz. 1) wegens het verbod op de invoer van deze schaal- en schelpdieren overeenkomstig verordening (EG) nr. 1251/2008 van de Commissie van 12 december 2008 ter uitvoering van richtlijn 2006/88/EG van de Raad wat betreft de voorwaarden en certificeringsvoorschriften voor het in de handel brengen en de invoer in de Gemeenschap van aquacultuurdieren en producten daarvan en tot vaststelling van een lijst van vectorsoorten (PB 2008, L 337, blz. 41)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Acquafarm, SL wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 419 van 14.11.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/35


Arrest van het Gerecht van 17 november 2017 — Teeäär / ECB

(Zaak T-555/16) (1)

((„Openbare dienst - Personeel van de ECB - Hulp bij de verandering van loopbaan - Onbevoegdheid van degene die het bezwarend besluit heeft vastgesteld - Regels van behoorlijk bestuur op het gebied van het personeelsbeleid - Materiële en immateriële schade”))

(2018/C 005/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Raivo Teeäär (Tallinn, Estland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Levi en M. Vandenbussche, vervolgens L. Levi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: F. Malfrère en K. Kaiser, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de ECB van 18 augustus 2014 tot afwijzing van verzoekers verzoek om in aanmerking te komen voor hulp bij de verandering van loopbaan, en ten tweede tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 18 augustus 2014 tot afwijzing van het verzoek van Raivo Teeäär om in aanmerking te komen voor de door die instelling ingevoerde hulp bij de verandering van loopbaan wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De ECB wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 279 van 24.8.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-86/15 en op 1.9.2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/35


Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — Vincenti / EUIPO

(Zaak T-586/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2015 - Ontbreken van beoordelingsrapporten wegens ziekteverlof - Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut”))

(2018/C 005/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Guillaume Vincenti (Alicante, Spanje) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: K. Tóth en A. Lukošiūtė, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het EUIPO van 24 juli 2015 om verzoeker krachtens de bevorderingsprocedure 2015 niet te bevorderen naar de hogere rang (AST 8) door zijn naam niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2015 zijn bevorderd.

Dictum

1)

Het besluit van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 24 juli 2015 tot vaststelling van de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2015 zijn bevorderd, wordt nietig verklaard, voor zover Guillaume Vincenti niet in aanmerking is genomen voor de bevorderingsronde 2015.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-16/16 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/36


Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — De Meyer e.a. / Commissie

(Zaak T-667/16 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2014 - Lijst van ambtenaren die door de directeuren-generaal en de diensthoofden zijn voorgedragen voor bevordering - Weglating van de naam van rekwiranten - Motiveringsplicht - Geen onjuiste rechtsopvatting - Geen onjuiste opvatting van het bewijsmateriaal - Verzoek om wraking van een rechter”))

(2018/C 005/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Pieter De Meyer (Brussel, België) en de 8 andere rekwiranten wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordiger: R. Rata, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Berscheid, C. Berardis-Kayser en A.-A. Gilly, vervolgens G. Berscheid, G. Gattinara en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Enkelvoudige kamer) van 20 juli 2016, Adriaen e.a./Commissie (F-113/15, EU:F:2016:162), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Pieter De Meyer en de andere ambtenaren wier namen zijn opgenomen in de bijlage zullen hun eigen kosten dragen en worden verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 441 van 28.11.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/37


Arrest van het Gerecht van 14 november 2017 — HL / Commissie

(Zaak T-668/16 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2014 - Lijst van ambtenaren die door de directeuren-generaal en de diensthoofden zijn voorgedragen voor bevordering - Weglating van rekwirants naam - Motiveringsplicht - Geen onjuiste rechtsopvatting - Geen onjuiste opvatting van het bewijsmateriaal - Verzoek om wraking van een rechter”))

(2018/C 005/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: HL (vertegenwoordiger: R. Rata, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Berscheid, C. Berardis-Kayser en A.-A. Gilly, vervolgens G. Berscheid, G. Gattinara en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Enkelvoudige kamer) van 20 juli 2016, HL/Commissie (F-112/15, EU:F:2016:161), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

HL zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 441 van 28.11.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/37


Arrest van het Gerecht van 17 november 2017 — Ciarko/EUIPO — Maan (afzuigkap)

(Zaak T-684/16) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een afzuigkap weergeeft - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Geïnformeerde gebruiker - Mate van vrijheid van de ontwerper - Geen verschillende algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002”])

(2018/C 005/50)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Ciarko spółka z ograniczoną odpowiedzialnością sp.k. (Sanok, Polen) (vertegenwoordiger: M. Żabińska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Maan sp. z o.o. (Grójec, Polen) (vertegenwoordiger: M. Rumak, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 13 juli 2016 (zaak R 1212/2015-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Maan en Ciarko spółka z ograniczoną odpowiedzialnością

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ciarko spółka z ograniczoną odpowiedzialnością sp.k. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

Maan sp. z o.o. zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 410 van 7.11.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/38


Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Mapei/EUIPO — Steenfabrieken Vandersanden (zerø)

(Zaak T-722/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk zerø - Ouder Uniewoordmerk ZERO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 005/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mapei SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: F. Caricato, vervolgens M. Fazzini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Steenfabrieken Vandersanden NV (Bilzen, België) (vertegenwoordigers: J. Muyldermans en P. Maeyaert, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 21 juli 2016 (zaak R 2371/2015-1) inzake een oppositieprocedure tussen Steenfabrieken Vandersanden en Mapei

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mapei SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 462 van 12.12.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/39


Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Mapei/EUIPO — Steenfabrieken Vandersanden (RE-CONzerø)

(Zaak T-723/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk RE-CONzerø - Ouder Uniewoordmerk ZERO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, van verordening 2017/1001)”])

(2018/C 005/52)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mapei SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: F. Caricato, vervolgens M. Fazzini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Steenfabrieken Vandersanden NV (Bilzen, België) (vertegenwoordigers: J. Muyldermans en P. Maeyaert, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 21 juli 2016 (zaak R 2374/2015-1) inzake een oppositieprocedure tussen Steenfabrieken Vandersanden en Mapei

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mapei SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 462 van 12.12.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/39


Arrest van het Gerecht van 16 november 2017 — Nanogate/EUIPO (metals)

(Zaak T-767/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk metals - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 005/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nanogate AG (Quierschied, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Theis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Fischer en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 29 augustus 2016 (zaak R 2361/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken metals als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Nanogate AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 475 van 19.12.2016.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/40


Arrest van het Gerecht van 17 november 2017 — Endoceutics/EUIPO — Merck (FEMIBION)

(Zaak T-802/16) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk FEMIBION - Gedeeltelijke vervallenverklaring - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Bewijs van het normale gebruik van het merk - Kwalificatie van de waren waarvoor het normale gebruik is aangetoond”])

(2018/C 005/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Endoceutics, Inc. (Quebec, Canada) (vertegenwoordiger: M. Wahlin, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Vuijst en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Merck KGaA (Darmstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Best, U. Pfleghar en S. Schäffner, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 14 juli 2016 (zaak R 1608/2015-1) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Endoceutics en Merck

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 14 juli 2016 (zaak R 1608/2015-1) wordt vernietigd voor zover daarbij de inschrijving van het Uniemerk is behouden voor „farmaceutische producten voor de versterking van het immuunsysteem, voor de menopauze, voor de menstruatie, voor de behandeling en het beheer van de zwangerschap, voor de preventie, de behandeling en het beheer van stress, voor de preventie, de behandeling en het beheer van stress veroorzaakt door een onevenwichtige of onvolwaardige voeding”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Merck KGaA zal haar eigen kosten dragen, de helft van de kosten van Endoceutics Inc. voor het Gerecht, en de kosten van Endoceutics voor de kamer van beroep.

4)

Endoceutics zal de helft van haar eigen kosten dragen.

5)

Het EUIPO zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 22 van 23.1.2017.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/41


Beschikking van het Gerecht van 18 oktober 2017 — United Parcel Service / Commissie

(Zaak T-194/13 OST) (1)

((„Artikel 165 van het Reglement voor de procesvoering - Verzuim om te beslissen - Interventie aan de zijde van de in het ongelijk gestelde partij - Kosten in verband met de interventie - Wijziging van de conclusies in de loop van het geding”))

(2018/C 005/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: United Parcel Service, Inc. (Atlanta, Georgia, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Ryan, B. Graham, solicitors, W. Knibbeler en P. Stamou, advocaten, vervolgens A. Ryan, W. Knibbeler, P. Stamou, A. Pliego Selie, F. Hoseinian en P. van den Berg, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Christoforou, N. Khan, A. Biolan, N. von Lingen en H. Leupold, vervolgens T. Christoforou, N. Khan, A. Biolan en H. Leupold, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: FedEx Corp. (Memphis, Tennessee, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Carlin, barrister, G. Bushell, solicitor, en Q. Azau, advocaat, vervolgens F. Carlin, G. Bushell en N. Niejahr, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 165 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Dictum

1)

Punt 223 van het arrest van 7 maart 2017, United Parcel Service/Commissie, T-194/13, EU:T:2017:144, wordt gewijzigd als volgt: „Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, dient het Gerecht volgens artikel 134, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering het door elk van hen te dragen deel van de proceskosten te bepalen. Aangezien de Commissie en interveniënte in het ongelijk zijn gesteld, dient in de eerste plaats de Commissie te worden verwezen in haar eigen kosten en die van verzoekster, met uitzondering van de kosten in verband met de interventie. In de tweede plaats dient interveniënte te worden verwezen in haar eigen kosten en die van verzoekster in verband met haar interventie.

2)

Punt 2 van het dictum van het arrest van 7 maart 2017, United Parcel Service/Commissie, T-194/13, EU:T:2017:144, wordt gewijzigd als volgt: „De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en die van United Parcel Service, Inc., met uitzondering van de kosten in verband met de interventie”.

3)

Punt 3 van het dictum van het arrest van 7 maart 2017, United Parcel Service/Commissie, T-194/13, EU:T:2017:144, wordt gewijzigd als volgt: „FedEx Corp. zal haar eigen kosten en die van United Parcel Service, Inc. in verband met haar interventie dragen”.

4)

United Parcel Service, Inc., de Europese Commissie en FedEx zullen hun eigen kosten in verband met de onderhavige zaak dragen.


(1)  PB C 147 van 25.5.2013.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/42


Beschikking van het Gerecht van 25 oktober 2017 — Novartis Europharm / Commissie

(Zaak T-511/14) (1)

((„Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel Zoledronic acid Teva Generics - Zoledronzuur - Tijdvak van bescherming van het geneesmiddel Aclasta dat de werkzame stof zoledronzuur bevat - Intrekking van de bestreden handeling - Afdoening zonder beslissing”))

(2018/C 005/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis Europharm Ltd (Camberley, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Sipos en M. Wilderspin, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van besluit C (2014) 2155 final van de Commissie van 27 maart 2014, waarbij aan Teva Generics een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik „Zoledronic acid Teva Generics — Zoledronic Acid” is verleend krachtens artikel 3, van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1)

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het beroep.

2)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het verzoek tot interventie van Teva BV.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 388 van 3.11.2014.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/42


Beschikking van het Gerecht van 26 oktober 2017 — Federcaccia della Regione Liguria e.a. / Commissie

(Zaak T-570/15) (1)

((„Milieu - Behoud van de vogelstand - Soorten waarop mag worden gejaagd - Voorwaarden waaraan de nationale jachtwetgevingen moeten voldoen - Harmonisatie van de criteria voor de toepassing van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2009/147/EG - Gesloten jachttijd in Ligurië”))

(2018/C 005/57)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Federcaccia della Regione Liguria (Genua, Italië) en tien andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn opgenomen in bijlage bij de beschikking (vertegenwoordigers: A. Bruni, P. Balletti en A. Mozzati, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en C. Hermes, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 265 VWEU tot vaststelling dat de Commissie onrechtmatig heeft nagelaten bepaalde Italiaanse gegevens bij te werken die zijn opgenomen in het document betreffende de kernbegrippen, dat is opgesteld door het ORNIS-comité, als bedoeld in richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2010, L 20, blz. 7), een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de brief van de Commissie van 6 oktober 2014 waarin staat dat de verlenging in Italië van het jachtseizoen voor bepaalde vogelsoorten strijdig is met de Europese regeling, en een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die de verzoekende partijen zouden hebben geleden doordat de Commissie de Italiaanse gegevens niet heeft bijgewerkt.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Federcaccia della Regione Liguria en de andere verzoekende partijen waarvan de namen in bijlage zijn opgenomen, worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 381 van 16.11.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/43


Beschikking van het Gerecht van 23 oktober 2017 — Karp / Parlement

(Zaak T-833/16) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Indeling - Artikel 90, lid 2, van het statuut - Niet voor beroep vatbare handeling - Voorbereidende handeling - Te vroeg ingediende klacht - Onregelmatigheid van de precontentieuze procedure - Niet-ontvankelijkheid”))

(2018/C 005/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kevin Karp (Brussel, België) (vertegenwoordigers: N. Lambers en R. Ben Ammar, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: Í. Ní Riagáin Düro en M. Windisch, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU strekkende tot, ten eerste, nietigverklaring van de besluiten van het Parlement waarbij verzoeker is ingedeeld in functiegroep I, rang 1, in het kader van de op 25 februari 2015 gesloten overeenkomst van geaccrediteerde parlementaire medewerker, en in functiegroep II, rang 4, salaristrap 1, in het kader van de op 12 mei 2016 gesloten overeenkomst van arbeidscontractant, en, ten tweede, tot vergoeding van de schade die verzoeker wegens die indelingen stelt te hebben geleden.

Dictum

1)

Het verzoek om behandeling volgens de versnelde procedure wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

3)

Kevin Karp wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 46 van 13.02.2017.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/44


Beroep ingesteld op 9 september 2017 — de la Fuente Martín e.a./GAR

(Zaak T-619/17)

(2018/C 005/59)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Juan Antonio de la Fuente Martín (Madrid, Spanje) en 525 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: M. Durán Muñoz en M. Duran Campos, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het in de uitgebreide bestuursvergadering van 7 juni 2017 genomen besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) tot vaststelling van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A., dat op 12 juli 2017 gedeeltelijk en onvolledig is gepubliceerd, nietig te verklaren, waardoor het geen effect meer sorteert en wordt ingetrokken, en de aandeelhouders en houders van kapitaalinstrumenten hun respectieve aandelen en kapitaalinstrumenten van die bank terug te geven, en hen bijgevolg volledig in hun rechten te herstellen.

subsidiair, te verklaren dat het bestreden besluit van de GAR de aandeel- en obligatiehouders van Banco Popular Español, S.A., schade heeft berokkend, waarvoor de GAR overeenkomstig artikel 87 van verordening nr. 806/2014 van 15 juli 2014 verplicht is aan hen schadevergoeding te betalen, en de GAR en bijgevolg de Europese Unie te veroordelen tot betaling aan verzoekende partijen van een bedrag gelijk aan de economische waarde van de aandelen en de kapitaalinstrumenten van de verzoekende partijen de dag vóór de vaststelling van het bestreden besluit, of, in voorkomend geval, subsidiair, een bedrag gelijk aan de economische waarde die deze zouden hebben gehad indien de financiële instelling aan een gewone insolventieprocedure zou zijn onderworpen bij de vaststelling van het bestreden besluit van de GAR.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/44


Beroep ingesteld op 26 september 2017 — Relea Álvarez e.a./GAR

(Zaak T-653/17)

(2018/C 005/60)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: María Jesús Relea Álvarez (Madrid, Spanje), en 20 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: M. Gómez de Liaño Botella, V. Hernández-Talavera Martin, M. Gómez de Liaño Botella, F. Azpeitia Gamazo en L. Lopez Álvarez, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het bestreden besluit nietig te verklaren;

vast te stellen dat de Europese Unie financieel aansprakelijk is voor de veroorzaakte schade en te gelasten dat het fonds van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme de waarde dient te betalen die de kapitaalinstrumenten hadden vóór de uitvoering van het afwikkelingsmechanisme, of, subsidiair, de waarde die deze instrumenten hebben volgens het deskundigenrapport van een onafhankelijke persoon, uit hoofde van artikel 340, op grond waarvan de verzoekende partijen, naast een beroep tot nietigverklaring, ook beroep tot schadevergoeding instellen, en

de GAR te verwijzen in de kosten overeenkomstig de artikelen 132 e.v. van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/45


Beroep ingesteld op 29 september 2017 — NeoCell/EUIPO (BIOACTIVE NEOCELL COLLAGEN)

(Zaak T-666/17)

(2018/C 005/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: NeoCell Holding Company LLC (Sunrise, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Edenborough, QC)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangeduid met betrekking tot het woordmerk „BIOACTIVE NEOCELL COLLAGEN” — internationale inschrijvingsaanvraag nr. 1 298 829 met aanduiding van de Europese Unie

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 18 juli 2017 in zaak R 147/2017-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

subsidiair, de bestreden beslissing in die zin wijzigen dat vastgesteld wordt dat het aangevraagde teken voldoende onderscheidend vermogen heeft zodat er tegen de inschrijving ervan geen bezwaar krachtens artikel 7, lid 1, onder b) of c), van de verordening bestaat;

verwerende partij verwijzen in verzoeksters kosten van het onderhavige beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/46


Beroep ingesteld op 5 oktober 2017 — Vendrell Marti/GAR

(Zaak T-687/17)

(2018/C 005/62)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende parij: Pedro Vendrell Marti (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Martínez Martínez en C. López-Mélida de Ramón, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de overeenkomstig artikel 20, lid 15, van verordening nr. 806/2014 daaraan ten grondslag liggende waardering van de onafhankelijke deskundige, nietig te verklaren;

te verklaren dat de artikelen 18 en 29 van verordening (EU) nr. 806/2014 onrechtmatig en niet van toepassing zijn, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/46


Beroep ingesteld op 5 oktober 2017 — Uluru e.a./Commissie en GAR

(Zaak T-690/17)

(2018/C 005/63)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Uluru, SL (Madrid, Spanje), Juan Adolfo Álvarez Lorenzana (Santo Domingo, Dominicaanse Republiek) en Raquel Fortet Rodríguez (Madrid) (vertegenwoordigers: B. Cremades Roman, J. Orts Castro, J. López Useros, S. Cajal Martín, P. Marrodán Lázaro, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de GAR van 7 juni 2017 en besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 nietig te verklaren, en bijgevolg a) de GAR en de Europese Commissie ertoe te veroordelen de verzoekende partijen hun investeringen in Banco Popular terug te geven overeenkomstig het verzoekschrift, of b) alternatief de GAR en de Europese Commissie wegens niet-contractuele aansprakelijkheid te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan verzoekende partijen overeenkomstig het verzoekschrift;

de GAR en de Europese Commissie wegens niet-contractuele aansprakelijkheid te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan verzoekende partijen overeenkomstig het verzoekschrift;

de door de onafhankelijke deskundige van de GAR verrichte waardering nietig te verklaren en na de berekening van de nettowaarde van de activa van Banco Popular de GAR en de Europese Commissie te veroordelen tot vergoeding van de verzoekende partijen overeenkomstig het verzoekschrift;

de GAR en de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure;

te gelasten dat alle aan verzoekende partijen toegekende bedragen compensatoire rente dragen vanaf 23 mei 2017 (of, subsidiair, vanaf 7 juni 2017) tot de datum van het arrest, alsmede vertragingsrente vanaf de datum van het arrest, met uitzondering van de kosten van de onderhavige procedure, die slechts vertragingsrente dragen vanaf de datum van het arrest, en

verzoekende partijen elk aanvullend rechtsherstel te verlenen dat het rechtens passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/47


Beroep ingesteld op 4 oktober 2017 — De Longhi Benelux/EUIPO (COOKING CHEF GOURMET)

(Zaak T-697/17)

(2018/C 005/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: De Longhi Benelux SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: M. Arnott, A. Nicholls, solicitors, en G. Hollingworth, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „COOKING CHEF GOURMET” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 549 637

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 24 juli 2017 in zaak R 231/2017-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het Bureau verwijzen in zijn eigen kosten in verband met de procedure voor het Bureau en de procedure voor het Gerecht, alsmede in de kosten van verzoekster.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/48


Beroep ingesteld op 5 oktober 2017 — Traviacar e.a./GAR

(Zaak T-700/17)

(2018/C 005/65)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Traviacar, S.L. (O Carballiño, Spanje) en 96 andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: P. Rúa Sobrino, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de overeenkomstig artikel 20, lid 15, van verordening nr. 806/2014 daaraan ten grondslag liggende waardering van de onafhankelijke deskundige, nietig te verklaren;

te verklaren dat de artikelen 18 en 29 van verordening (EU) nr. 806/2014 onrechtmatig en niet van toepassing zijn, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/48


Beroep ingesteld op 5 oktober 2017 — OCU/GAR

(Zaak T-701/17)

(2018/C 005/66)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Organización de Consumidores y Usuarios (OCU) (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Martínez Martínez en C. López-Mélida de Ramón, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de overeenkomstig artikel 20, lid 15, van verordening nr. 806/2014 daaraan ten grondslag liggende waardering van de onafhankelijke deskundige, nietig te verklaren;

te verklaren dat de artikelen 18 en 29 van verordening (EU) nr. 806/2014 onrechtmatig en niet van toepassing zijn, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/49


Beroep ingesteld op 11 oktober 2017 — UP / Commissie

(Zaak T-706/17)

(2018/C 005/67)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: UP (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge:

nietig te verklaren het besluit van 26 april 2017 waarin het DG RRHH zich verzette tegen verzoeksters verzoek om deeltijdwerk om medische redenen;

voor zover nodig, nietig te verklaren het besluit van 12 juli 2017 tot afwijzing van de klacht;

vergoeding te gelasten van verzoeksters financiële en immateriële schade als gevolg van die besluiten, welke schade onder voorbehoud van een herwaardering op het bedrag van 8 800 EUR wordt begroot;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert de verzoekende partij één middel aan, dat uit twee onderdelen bestaat:

Het eerste onderdeel is ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, van het verbod van discriminatie en van het recht om te worden gehoord, aangezien het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: „TABG”) zich heeft gebaseerd op een regeling die ziet op andere gevallen dan dat van de verzoekende partij, zonder haar te hebben gehoord of haar in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen te maken die de inhoud van het beoogde besluit konden beïnvloeden. Zodoende zijn haar rechten van verweer geschonden.

Het tweede onderdeel is ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, niet-nakoming van de zorgplicht en het bestaan van kennelijke beoordelingsfouten door het TABG, aangezien het de vergoedingen wegens arbeidsongeschiktheid had kunnen bezien in het licht van de algemene vergoedingsregels van de Gemeenschappelijke regeling. Volgens de verzoekende partij verhindert geen enkele statutaire bepaling dat die vergoedingen gecumuleerd kunnen worden met de inkomsten uit hoofde van haar beroepsactiviteit, op grond dat haar medische situatie en haar percentage van arbeidsongeschiktheid niet voldoen aan de criteria voor invaliditeit op medisch niveau zoals dat in het Ambtenarenstatuut is voorzien.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/50


Beroep ingesteld op 7 november 2017 — Euracoal e.a. / Commissie

(Zaak T-739/17)

(2018/C 005/68)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Association européenne du charbon et du lignite (Euracoal) (Sint-Pieters-Woluwe, België), Deutscher Braunkohlen-Industrie — Verein e.V. (Keulen, Duitsland), Lausitz Energie Kraftwerke AG (Cottbus, Duitsland), Mitteldeutsche Braunkohlengesellschaft mbH (Zeitz, Duitsland), eins energie in sachsen GmbH & Co. KG (Chemnitz, Duitsland) (vertegenwoordigers: Rechtsanwälte W. Spieth en N. Hellermann)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 van de Commissie van 31 juli 2017 tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van richtlijn 2010/75/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad, voor grote stookinstallaties (PB 2017, L 212, blz. 1) nietig verklaren voor zover daarbij BBT-geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) zijn aangenomen en vastgelegd voor NOX-emissies (artikel 1, bijlage punt 2.1.3, tabel 3) en voor kwikemissies (artikel 1, bijlage punt 2.1.6, tabel 7), die bij verbranding van steen- en/of bruinkool ontstaan;

subsidiair, uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 in zijn geheel nietig verklaren, en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften, van rechtsvoorschriften van hogere rang en van de grenzen van de bevoegdheden in verband met het stemmen binnen het comité in de zin van artikel 75

De Commissie heeft, door zonder een termijn een verandering aan te brengen aan het ontwerp-besluit en door onmiddellijk daarover te laten stemmen, dwingende termijnen als bepaald in artikel 3, lid 3, van verordening (EU) nr. 182/2011 (2) geschonden en is daardoor de krachtens artikel 3, lid 4, van verordening (EU) nr. 182/2011 op haar rustende plicht om op objectieve wijze te streven naar een zo ruim mogelijke steun binnen het comité, niet nagekomen. Daarmee heeft zij ook de vertegenwoordigers van de lidstaten de mogelijkheid ontnomen om een passend standpunt in te nemen over het gewijzigde ontwerp-besluit en heeft zij aldus artikel 291, lid 3, VWEU, op grond waarvan gewaarborgd moet worden dat de lidstaten de Commissie doeltreffend kunnen controleren, geschonden. Bovendien heeft de Commissie door kennelijk tactisch gemotiveerd handelen haar positie als voorzitter van het comité misbruikt en verkeerd uitgeoefend.

2.

Tweede middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften, van rechtsvoorschriften van hogere rang en van de grenzen van de bevoegdheden wegens de procedureel onjuiste uitwerking in het kader van het zogenoemde Sevilla-proces

Volgens richtlijn 2010/75/EU en uitvoeringsbesluit 2012/119/EU (3) van de Commissie (BBT-richtsnoeren) zouden BBT-conclusies uitsluitend op basis van technische criteria mogen worden getrokken. Het opstellen van conclusies diende volgens een gebod van de technische aard van de criteria te geschieden, waardoor is uitgesloten dat bij de vaststelling ervan overwegingen van politieke oorsprong beslissend zouden zijn. Aan deze vereisten is hier voorbij gegaan.

3.

Derde middel: schending van rechtsvoorschriften van hogere rang en van de grenzen van de bevoegdheden wegens de inhoud van de bestreden BBT-conclusies

De inhoudelijke vaststellingen, met name de BBT-geassocieerde emissieniveaus voor NOx en kwik, miskennen op fundamentele wijze het rechtstreeks uit richtlijn 2010/75/EU voortvloeiende gebod van de technisch-economische beschikbaarheid en belasten daardoor de door de regelingen geraakte exploitanten van installaties op onevenredige wijze.

Onvermijdelijk wordt de indruk gewekt dat de vaststelling van de bestreden regelingen op politieke overwegingen berust, die in het kader van de uitwerking van de BBT-conclusies ontoelaatbaar zijn. Ook hierdoor heeft de Commissie haar positie verkeerd gebruikt en haar bevoegdheden overschreden.


(1)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB 2010, L 334, blz. 17).

(2)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB 2011, L 55, blz. 13).

(3)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 10 februari 2012 tot vaststelling van richtsnoeren voor het verzamelen van gegevens, alsook voor het opstellen van BBT-referentiedocumenten en het waarborgen van de kwaliteit ervan als bedoeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 613) (PB 2012, L 63, blz. 1).


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/51


Beschikking van het Gerecht van 23 oktober 2017 — 1&1 Telecom / Commissie

(Zaak T-307/15) (1)

(2018/C 005/69)

Procestaal: Engels

De president van de uitgebreide Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 270 van 17.8.2015.


8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/52


Beschikking van het Gerecht van 7 november 2017 — HO / EDEO

(Zaak T-595/16) (1)

(2018/C 005/70)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-25/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


Rectificaties

8.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 5/53


Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad van zaak C-448/17

( Publicatieblad van de Europese Unie C 382 van 13 november 2017 )

(2018/C 005/71)

In de mededeling in het Publicatieblad van zaak C-448/17, EOS KSI Slovensko s.r.o. tegen Ján Danko en Margita Jalčová, dient de tekst te worden vervangen door de volgende tekst:

„Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 25 juli 2017 — EOS KSI Slovensko s.r.o./Ján Danko, Margita Danková

(Zaak C-448/17)

(2017/C 382/35)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EOS KSI Slovensko s.r.o.

Verwerende partij: Ján Danko, Margita Danková

Prejudiciële vragen

1)

Staat — gelet op het arrest in zaak C-470/12, Pohotovosť, en op de overwegingen van het Hof van Justitie van de EU in onder meer punt 46 van dat arrest — het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel in de weg aan een rechtsregeling op grond waarvan, in het kader van de gelijkwaardigheid van de door de wet beschermde belangen en van de bescherming van de rechten van de consumenten tegen oneerlijke bedingen in overeenkomsten, een rechtspersoon die zich bezighoudt met de collectieve verdediging van de consumenten tegen oneerlijke bedingen in overeenkomsten en het in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1), zoals in nationaal recht omgezet bij artikel 53a, leden 1 en 3, van het burgerlijk wetboek, genoemde doel nastreeft, niet zonder toestemming van de gedaagde consument van meet af aan als bijkomende partij (interveniënt) mag deelnemen aan de procedure in rechte en ten voordele van de consument doeltreffend gebruik mag maken van alle aanvals- en verweermiddelen in rechte teneinde in het kader van die procedure te zorgen voor bescherming tegen het stelselmatige gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten, terwijl in andere gevallen een bijkomende partij (interveniënt) die in een procedure in rechte intervenieert aan de zijde van de verweerder en belang heeft bij de vaststelling van het materiële recht (vermogensrecht) dat het voorwerp van de procedure is, anders dan een vereniging voor de verdediging van de consumenten, de instemming van de verweerder aan wiens zijde zij intervenieert, helemaal niet nodig heeft om van meet af aan deel te nemen aan de procedure in rechte en ten voordele van de verweerder doeltreffend gebruik te maken van alle aanvals- en verweermiddelen in rechte?

2)

Dient de uitdrukking „duidelijk en begrijpelijk […] geformuleerd” in artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG, mede gelet op de slotsom waartoe het Hof van Justitie in zijn arresten in de zaken C-26/13 en C-96/14 is gekomen, in die zin te worden uitgelegd dat een beding in een overeenkomst ook als niet duidelijk en begrijpelijk geformuleerd kan worden aangemerkt — met het juridische gevolg dat het door de rechter [ambtshalve] op de eerlijkheid ervan wordt onderzocht — wanneer het rechtsinstrument (instrument) dat deze materie regelt, zelf ingewikkeld is, de gemiddelde consument de rechtsgevolgen ervan moeilijk kan voorzien, voor het begrip ervan doorgaans een jurist moet worden geraadpleegd en de kosten van die raadpleging niet in een passende verhouding staan tot de waarde van de prestatie die de consument op grond van de overeenkomst verkrijgt?

3)

Staat het Unierecht — in een situatie waarin een rechterlijke instantie over uit een consumentenovereenkomst voortvloeiende rechten die tegenover de consument als gedaagde geldend worden gemaakt op basis van de verklaringen van de verzoeker, bij wege van een bevel tot betaling in het kader van een summiere procedure beslist en in die procedure geen toepassing geeft aan artikel 172, lid 9, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, volgens hetwelk een bevel tot betaling is uitgesloten ingeval een consumentovereenkomst oneerlijke bedingen bevat — in de weg aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan, gelet op de korte termijn voor het aantekenen van verzet en op de mogelijkheid dat de consument niet kan worden gevonden of stilzit, een vereniging voor de verdediging van de consumenten, die bevoegd en gemachtigd is om het in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, zoals in nationaal recht omgezet bij artikel 53a, leden 1 en 2, van het burgerlijk wetboek, genoemde doel na te streven, niet zonder instemming van de consument (zonder uitdrukkelijk tegenspraak van de consument) doeltreffend gebruik kan maken van de enige mogelijkheid om de consument te beschermen, namelijk verzet aan te tekenen tegen het bevel tot betaling ingeval de rechter de in artikel 172, lid 9, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bedoelde verplichting niet is nagekomen?

4)

Kan als relevant voor het antwoord op de tweede en de derde vraag worden aangemerkt, de omstandigheid dat de consument volgens de rechtsorde geen recht op rechtsbijstand van rechtswege heeft, en dat, bij gebreke van vertegenwoordiging door een jurist, het feit dat de consument de materie niet kent, het niet geringe risico inhoudt dat hij de oneerlijkheid van bedingen in de overeenkomst niet aanvoert, en ook niet in dier voege handelt dat een vereniging voor verdediging van de consumenten, die bevoegd en gemachtigd is om het in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, zoals in nationaal recht omgezet bij artikel 53a, leden 1 en 2, van het burgerlijk wetboek, genoemde doel na te streven, in de procedure in rechte aan zijn zijde kan interveniëren?

5)

Staan het Unierecht en de in artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG geformuleerde eis om alle omstandigheden in aanmerking te nemen in de weg aan een regeling als die betreffende de summiere procedure voor het geven van een bevel tot betaling (artikel 172, lid 1, en volgende van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) op grond waarvan 1) ten behoeve van de verkoper, met de gevolgen van een vonnis, het recht op een geldelijke prestatie kan worden vastgesteld 2) in het kader van een summiere procedure 3) voor een lid van het administratief personeel van de rechterlijke instantie 4) uitsluitend op basis van de verklaringen van de verkoper, 5) en zulks zonder bewijsmateriaal te verzamelen en in een situatie waarin 6) de consument niet wordt vertegenwoordigd door een jurist 7) en zijn verdediging zonder zijn instemming niet doeltreffend kan worden verzekerd door een vereniging voor de verdediging van de consumenten, die bevoegd en gemachtigd is om het in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, zoals in nationaal recht omgezet bij artikel 53a, leden 1 en 2, van het burgerlijk wetboek, genoemde doel na te streven?”


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29.