ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 382

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
13 november 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 382/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

Gerecht

2017/C 382/02

Toevoeging van de rechters aan de kamers

2


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 382/03

Zaak C-591/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 13 september 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk België [Niet-nakoming — Staatssteun — Besluit 2011/678/EU — Staatssteun ter financiering van de opsporing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) bij runderen — Met de interne markt onverenigbare steun — Verplichting tot terugvordering — Niet-uitvoering]

5

2017/C 382/04

Zaak C-320/15: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 14 september 2017 — Europese Commissie/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 91/271/EEG — Behandeling van stedelijk afvalwater — Artikel 4, leden 1 en 3 — Secundaire behandeling of gelijkwaardig proces)

6

2017/C 382/05

Zaak C-329/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — ENEA S.A./Prezes Urzędu Regulacji Energetyki (Prejudiciële verwijzing — Staatssteun — Begrip steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd — Verplichting voor een kapitaalvennootschap uit de energiesector die volledig in handen is van de staat tot afname van gelijktijdig met warmteproductie opgewekte elektriciteit)

6

2017/C 382/06

Zaak C-552/15: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 september 2017 — Europese Commissie/Ierland (Niet-nakoming — Vrij verrichten van diensten — Voertuigen — Huur of lease van een voertuig door een persoon woonachtig in een lidstaat van een dienstverrichter gevestigd in een andere lidstaat — Registratiebelasting — Betaling van de gehele belasting op het moment van registratie — Regels voor de terugbetaling van de heffing — Evenredigheid)

7

2017/C 382/07

Zaak C-569/15: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — X/Staatssecretaris van Financiën [Prejudiciële verwijzing — Toepassing van de socialezekerheidsregelingen — Migrerende werknemers — Vaststelling van de toe te passen wetgeving — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 14, lid 2, onder b), i) — Persoon die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen — Persoon die is aangesteld in een lidstaat en tijdens een onbetaald verlof van drie maanden werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat]

8

2017/C 382/08

Zaak C-570/15: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — X/Staatssecretaris van Financiën [Prejudiciële verwijzing — Toepassing van de socialezekerheidsregelingen — Migrerende werknemers — Vaststelling van de toe te passen wetgeving — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 14, lid 2, onder b), i) — Persoon die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen — Persoon die in een lidstaat in loondienst werkzaam is en een deel van zijn werkzaamheden in zijn woonlidstaat uitoefent]

8

2017/C 382/09

Gevoegde zaken C-588/15 P en C-622/15 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 september 2017 — LG Electronics, Inc./Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Wereldmarkt van televisie- en computerbeeldbuizen — Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, verdeling van de markten en de klanten, en productiecapaciteit — Rechten van de verdediging — Mededeling van punten van bezwaar uitsluitend gericht aan de moedermaatschappijen van een gemeenschappelijke onderneming en niet aan deze laatste onderneming — Geldboete — Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten (2006) — Punt 13 — Vaststelling van de waarde van de verkopen die verband houden met de inbreuk — Verkopen binnen de groep van het betrokken product buiten de Europese Economische Ruimte (EEE) — Inaanmerkingneming van de verkopen in de EER van afgewerkte producten waarin het betrokken product is geïntegreerd — Gelijke behandeling)

9

2017/C 382/10

Zaak C-589/15 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 september 2017 — Alexios Anagnostakis/Europese Commissie [Hogere voorziening — Institutioneel recht — Burgerinitiatief waarbij de Europese Commissie wordt opgeroepen een wetgevingsvoorstel in te dienen inzake de kwijtschelding van overheidsschulden voor lidstaten die in een noodsituatie verkeren — Aanvraag tot registratie — Weigering van de Commissie — Zichtbaar ontbreken van bevoegdheden van de Commissie — Verordening (EU) nr. 211/2011 — Artikel 4, lid 2, onder b) — Motiveringsplicht — Artikel 122 VWEU — Artikel 136 VWEU — Schending]

10

2017/C 382/11

Zaak C-628/15: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division), Verenigd Koninkrijk — The Trustees of the BT Pension Scheme/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs [Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van kapitaal — Artikel 63 VWEU — Werkingssfeer — Belastingwetgeving van een lidstaat — Vennootschapsbelasting — Belastingkrediet — Pensioenfonds — Weigering om aan niet aan belasting over beleggingsinkomsten onderworpen aandeelhouders een belastingkrediet toe te kennen voor buitenlandse dividendinkomsten — Uitlegging van het arrest van 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation (C-446/04, EU:C:2006:774) — Ten onrechte niet toegekend belastingkrediet — Rechtsmiddelen]

10

2017/C 382/12

Zaak C-646/15: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — Trustees of the P Panayi Accumulation & Maintenance Settlements/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs (Prejudiciële verwijzing — Directe belastingen — Vrijheid van vestiging — Vrij verrichten van diensten — Vrij verkeer van kapitaal — Trust — Trustees — Overige rechtspersonen — Begrip — Heffing van belasting over meerwaarden in trustgoederen naar aanleiding van de overbrenging van de fiscale woonplaats van de trustees naar een andere lidstaat — Bepaling van het bedrag van de belasting op het tijdstip van deze overbrenging — Onmiddellijke invordering van de belasting — Rechtvaardiging — Evenredigheid)

11

2017/C 382/13

Zaak C-648/15: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 september 2017 — Republiek Oostenrijk/Bondsrepubliek Duitsland (Artikel 273 VWEU — Geschil tussen lidstaten dat aan het Hof krachtens een compromis wordt voorgelegd — Fiscale bepalingen — Bilaterale overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting — Belastingheffing over rente uit effecten — Begrip schuldvorderingen met winstdeelneming)

12

2017/C 382/14

Gevoegde zaken C-673/15 P tot en met C-676/15 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 september 2017 — The Tea Board/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Delta Lingerie [Hogere voorziening — Uniemerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 1, onder b) — Woordmerken en beeldmerken met het woordelement darjeeling of darjeeling collection de lingerie — Oppositie door de houder van collectieve Uniemerken — Collectieve merken die bestaan uit de geografische aanduiding Darjeeling — Artikel 66, lid 2 — Wezenlijke functie — Conflict met aanvragen voor individuele merken — Verwarringsgevaar — Begrip — Soortgelijkheid van de waren of de diensten — Beoordelingscriteria — Artikel 8, lid 5]

13

2017/C 382/15

Zaak C-18/16: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem — Nederland) — K./Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie [Prejudiciële verwijzing — Normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming — Richtlijn 2013/32/EU — Artikel 9 — Recht om gedurende de behandeling van het verzoek in een lidstaat te blijven — Richtlijn 2013/33/EU — Artikel 8, lid 3, eerste alinea, onder a) en b) — Bewaring — Verificatie van de identiteit of de nationaliteit — Verkrijging van de gegevens waarop het verzoek om internationale bescherming is gebaseerd — Geldigheid — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 6 en 52 — Beperking — Evenredigheid]

13

2017/C 382/16

Zaak C-56/16 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017 — Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP, Bruichladdich Distillery Co. Ltd [Hogere voorziening — Uniemerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 4, en artikel 53, lid 1, onder c), en lid 2, onder d) — Uniewoordmerk PORT CHARLOTTE — Vordering tot nietigverklaring van dat merk — Bescherming die krachtens verordening (EG) nr. 1234/2007 en het nationale recht wordt verleend aan de oudere oorsprongsbenamingen Porto en Port — Exhaustiviteit van de aan deze oorsprongsbenamingen verleende bescherming — Artikel 118 quaterdecies van verordening (EG) nr. 1234/2007 — Begrippen gebruik en voorstelling van een beschermde oorsprongsbenaming]

14

2017/C 382/17

Zaak C-60/16: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kammarrätt i Stockholm — Migrationsöverdomstol — Zweden) — Mohammad Khir Amayry/Migrationsverket (Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) nr. 604/2013 — Vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend — Artikel 28 — Bewaring van een verzoeker om internationale bescherming met het oog op zijn overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat — Termijn waarbinnen de overdracht moet worden uitgevoerd — Maximumduur van de bewaring — Berekening — Aanvaarding van het verzoek tot overname voorafgaand aan de bewaring — Opschorting van de uitvoering van het overdrachtsbesluit)

15

2017/C 382/18

Zaak C-111/16: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Udine — Italië) — Strafzaak tegen Giorgio Fidenato, Leandro Taboga, Luciano Taboga [Prejudiciële verwijzing — Landbouw — Genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders — Noodmaatregelen — Nationale maatregel tot verbod van de teelt van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 — Handhaving of verlenging van de maatregel — Verordening (EG) nr. 1829/2003 — Artikel 34 — Verordening (EG) nr. 178/2002 — Artikelen 53 en 54 — Toepassingsvoorwaarden — Voorzorgsbeginsel]

16

2017/C 382/19

Zaak C-132/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika — Sofia/Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments EOOD [Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 26, lid 1, onder b), en artikelen 168 en 176 — Aftrek van de voorbelasting — Diensten voor het bouwen of verbouwen van een aan een derde toebehorend onroerend goed — Gebruik van de diensten door de derde en door de belastingplichtige — Om niet verrichten van de dienst voor de derde — Boeken van de voor de verrichte diensten ontstane kosten als algemene kosten van de belastingplichtige — Bepaling van het bestaan van een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de economische activiteit van de belastingplichtige]

17

2017/C 382/20

Gevoegde zaken C-168/16 en C-169/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour du travail de Mons — België) — Sandra Nogueira e.a./Crewlink Ireland Ltd (C-168/16), Miguel José Moreno Osacar/Ryanair Designated Activity Company, voorheen Ryanair Ltd (C-169/16) (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid — Bevoegdheid voor individuele arbeidsovereenkomsten — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 19, punt 2, onder a) — Begrip ‚plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt’ — Luchtvaartsector — Cabinepersoneel — Verordening (EEG) nr. 3922/91 — Begrip ‚thuisbasis’)

17

2017/C 382/21

Zaak C-177/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra — Latvijas Autoru apvienība/Konkurences padome (Prejudiciële verwijzing — Mededinging — Artikel 102 VWEU — Misbruik van machtspositie — Begrip onbillijke prijs — Vergoedingen geïnd door een organisatie voor het collectieve beheer van auteursrechten — Vergelijking met de tarieven die in andere lidstaten worden toegepast — Keuze van de referentielanden — Criteria ter beoordeling van de prijzen — Berekening van de geldboete)

18

2017/C 382/22

Zaak C-183/16 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 september 2017 — Tilly-Sabco SAS/Europese Commissie, Doux SA [Hogere voorziening — Landbouw — Vlees van pluimvee — Bevroren kippen — Restituties bij uitvoer — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 die de restitutie op 0 EUR vaststelt — Rechtmatigheid — Verordening (EG) nr. 1234/2007 — Artikelen 162 en 164 — Voorwerp en aard van de restituties — Criteria voor de vaststelling van de bedragen ervan — Bevoegdheid van de directeur-generaal van het directoraat-generaal (DG) Landbouw en Plattelandsontwikkeling om de litigieuze verordening te ondertekenen — Misbruik van bevoegdheid — Comitologie — Verordening (EU) nr. 182/2011 — Artikel 3, lid 3 — Raadpleging van het beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten — Indiening van het ontwerp van uitvoeringsverordening tijdens de vergadering van dit comité — Inachtneming van de termijnen — Schending van wezenlijke vormvoorschriften — Nietigverklaring met handhaving van de gevolgen]

19

2017/C 382/23

Zaak C-184/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Protodikeio Thessalonikis — Griekenland) — Ovidiu-Mihăiță Petrea/Ypourgos Esoterikon kai Dioikitikis Anasygrotisis (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2004/38/EG — Richtlijn 2008/115/EG — Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven — Verblijf van een onderdaan van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat ondanks een ontzegging van toegang tot het grondgebied van die lidstaat — Rechtmatigheid van een besluit tot intrekking van een verklaring van inschrijving en van een tweede verwijderingsbesluit — Mogelijkheid om zich bij wijze van exceptie te beroepen op de onrechtmatigheid van een eerder besluit — Verplichting om te zorgen voor een vertaling)

20

2017/C 382/24

Zaak C-186/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Oradea — Roemenië) — Ruxandra Paula Andriciuc e.a./Banca Românească SA (Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de consument — Richtlijn 93/13/EEG — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 2 — Beoordeling van het oneerlijke karakter van contractuele bedingen — Kredietovereenkomst in vreemde valuta — Wisselkoersrisico dat volledig ten laste komt van de consument — Aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen — Tijdstip waarop de verstoring van het evenwicht moet worden beoordeeld — Strekking van het begrip ‚duidelijk en begrijpelijk geformuleerde’ bedingen — Omvang van de informatie die moet worden verstrekt door de bank)

21

2017/C 382/25

Gevoegde zaken C-215/16, C-216/16, C-220/16 en C-221/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 september 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha — Spanje) — Elecdey Carcelen SA (C-215/16), Energías Eólicas de Cuenca SA (C-216/16), Iberenova Promociones SAU (C-220/16), Iberdrola Renovables Castilla La Mancha SA (C-221/16)/Comunidad Autónoma de Castilla-La Mancha [Prejudiciële verwijzing — Milieu — Elektriciteit uit wind — Richtlijn 2009/28/EG — Bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen — Artikel 2, tweede alinea, onder k) — Steunregeling — Artikel 13, lid 1, tweede alinea, onder e) — Administratieve heffingen — Richtlijn 2008/118/EG — Algemene regeling inzake accijns — Artikel 1, lid 2 — Andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden — Richtlijn 2003/96/EG — Belasting van energieproducten en elektriciteit — Artikel 4 — Minimumbelasting op energie — Heffing op windgeneratoren bestemd voor het opwekken van elektriciteit]

22

2017/C 382/26

Zaak C-223/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Casertana Costruzioni Srl/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti — Provveditorato Interregionale per le opere pubbliche della Campania e del Molise, Agenzia Regionale Campana per la Difesa del Suolo — A.R.CA.DI.S. (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2004/18/EG — Artikel 47, lid 2, en artikel 48, lid 3 — Inschrijver die zich beroept op de draagkracht van andere entiteiten om te voldoen aan de vereisten van de aanbestedende dienst — Verlies door die entiteiten van de vereiste draagkracht — Nationale wettelijke regeling die voorziet in de uitsluiting van de inschrijver van de aanbesteding en in de gunning van de opdracht aan een concurrent)

23

2017/C 382/27

Zaak C-300/16 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 september 2017 — Commissie/Frucona Košice a.s. (Hogere voorziening — Staatssteun — Begrip steun — Begrip economisch voordeel — Criterium van de particuliere schuldeiser — Voorwaarden voor toepasselijkheid — Toepassing — Onderzoeksplichten van de Europese Commissie)

24

2017/C 382/28

Zaak C-350/16 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 september 2017 — Salvatore Aniello Pappalardo e.a./Europese Commissie [Hogere voorziening — Gemeenschappelijk visserijbeleid — Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie — Verzoek om schadevergoeding — Verordening (EG) nr. 530/2008 — Door de Europese Commissie vastgestelde noodmaatregelen — Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel — Mogelijkheid om op die schending een beroep te doen — Discriminatieverbod — Gezag van gewijsde]

24

2017/C 382/29

Zaak C-503/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Évora — Portugal) — Luís Isidro Delgado Mendes/Crédito Agrícola Seguros — Companhia de Seguros de Ramos Reais, SA (Prejudiciële verwijzing — Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven — Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 90/232/EEG en 2009/103/EG — Diefstal van een voertuig — Verkeersongeval — Lichamelijk letsel en materiële schade die de verzekerde eigenaar als voetganger lijdt — Wettelijke aansprakelijkheid — Schadevergoeding — Dekking door de verplichte verzekering — Uitsluitingsclausules — Nationale regeling op grond waarvan de verzekerde eigenaar van het voertuig is uitgesloten van schadeloosstelling door de verzekering — Verenigbaarheid met die richtlijnen — Begrip derden die het slachtoffer van een ongeval zijn)

25

2017/C 382/30

Zaak C-158/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 maart 2017 door Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 januari 2017 in zaak T-187/16, Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik GmbH & Co. KG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

26

2017/C 382/31

Zaak C-188/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 april 2017 door Slavcho Asenov Todorov tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 14 maart 2017 in zaak T-839/16, Todorov/Hof van Justitie van de Europese Unie

26

2017/C 382/32

Zaak C-245/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 11 mei 2017 — Pedro Viejobueno Ibáñez en Emilia de la Vara González/Consejería de Educación de Castilla-La Mancha

26

2017/C 382/33

Zaak C-321/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal du travail de Nivelles (België) op 29 mei 2017 — /Partena, Assurances Sociales pour Travailleurs Indépendants ASBL, Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants (Inasti), Union Nationale des Mutualités Libres (Partenamut) (UNMLibres) OJ ( *1 )

27

2017/C 382/34

Zaak C-437/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 19 juli 2017 — Gemeinsamer Betriebsrat EurothermenResort Bad Schallerbach GmbH/EurothermenResort Bad Schallerbach GmbH

28

2017/C 382/35

Zaak C-448/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 25 juli 2017 — EOS KSI Slovensko s.r.o./Ján Danko, Margita Jalčová

28

2017/C 382/36

Zaak C-469/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 4 augustus 2017 — Funke Medien NRW GmbH/Bundesrepublik Deutschland

30

2017/C 382/37

Zaak C-473/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 2 augustus 2017 — Repsol Butano S.A./Administración del Estado

31

2017/C 382/38

Zaak C-474/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 8 augustus 2017 — Bondsrepubliek Duitsland/Sociedad de Transportes SA

31

2017/C 382/39

Zaak C-480/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln (Duitsland) op 9 augustus 2017 — Frank Montag/Finanzamt Köln-Mitte

32

2017/C 382/40

Zaak C-513/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Köln (Duitsland) op 22 augustus 2017 — Strafzaak tegen Josef Baumgartner

33

2017/C 382/41

Zaak C-521/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tallinna Ringkonnakohus (Estland) op 1 september 2017 — c.v. SNB-REACT e.a./Deepak Mehta

34

2017/C 382/42

Zaak C-564/17: Beroep ingesteld op 25 september 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk België

34

2017/C 382/43

Zaak C-574/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 september 2017 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 juli 2017 in zaak T-752/14, Combaro SA/Europese Commissie

35

 

Gerecht

2017/C 382/44

Zaak T-138/15: Arrest van het Gerecht van 28 september 2017 — Aanbestedingskalender e.a./Commissie (Staatssteun — Financieringsmaatregelen van de Nederlandse autoriteiten voor de oprichting en invoering van het platform TenderNed voor het elektronisch plaatsen van overheidsopdrachten. — Besluit houdende vaststelling dat de maatregel geen staatssteun behelst — Niet-economische diensten van algemeen belang)

37

2017/C 382/45

Zaak T-411/15: Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2017 — Gappol Marzena Porczyńska/EUIPO — Gap (ITM) (GAPPOL) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk GAPPOL — Ouder Uniewoordmerk GAP — Incidenteel beroep — Relatieve weigeringsgronden — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Bekendheid — Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie — Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94 van verordening 2017/1001)]

38

2017/C 382/46

Zaak T-695/15: Arrest van het Gerecht van 3 oktober 2017 — BMB/EUIPO — Ferrero (snoepdoosje) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een snoepdoosje weergeeft — Ouder driedimensionaal internationaal merk — Vorm van een standaarddoosje dat met snoep kan worden gevuld — Verwarringsgevaar — Toepassing van het nationale recht — Artikel 25, lid 1, onder e), van verordening (EG) nr. 6/2002 — Artikel 62 en artikel 63, lid 1, van verordening nr. 6/2002]

39

2017/C 382/47

Zaak T-765/15: Arrest van het Gerecht van 27 september 2017 — BelTechExport/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Belarus — Bevriezing van tegoeden — Opschorting van maatregelen — Motiveringsplicht — Rechten van de verdediging — Recht om te worden gehoord — Beoordelingsfout)

39

2017/C 382/48

Zaak T-206/16: Arrest van het Gerecht van 28 september 2017 — Bodegas Verdúguez/EUIPO (TRES TOROS 3) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk TRES TOROS 3 — Absolute weigeringsgrond — Wijnmerk dat geografische aanduidingen bevat — Artikel 7, lid 1, onder j), van verordening (EG) nr. 207/2009]

40

2017/C 382/49

Zaak T-453/16: Arrest van het Gerecht van 3 oktober 2017 — Ellinikos Syndesmos Epicheiriseon gia ti Diacheirisi ton Diethnon Protypon GS1/EUIPO — 520 Barcode Hellas (520Barcode Hellas) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk 520Barcode Hellas — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] — Vaststelling van de aard van het oppositieteken — Ander ouder teken 520 — Identificatie van de waren en diensten waarop de oppositie berust]

41

2017/C 382/50

Gevoegde zaken T-495/16 RENV I en T-495/16 RENV II: Arrest van het Gerecht van 28 september 2017 — Hristov/Commissie en EMA (Openbare dienst — Benoeming — Ambt van uitvoerend directeur van een regelgevend agentschap — EMA — Selectie- en benoemingsprocedure — Samenstelling van het voorselectiecomité — Onpartijdigheid — Beoordelingscriteria — Benoeming van een andere kandidaat — Gezag van gewijsde)

42

2017/C 382/51

Zaak T-562/16: Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Hanschmann/Europol (Openbare dienst — Europol — Niet-verlenging van een overeenkomst — Weigering om een overeenkomst voor onbepaalde tijd te verlenen — Vergoeding — Nietigverklaring door het Gerecht voor ambtenarenzaken — Uitvoering van de arresten in de zaken F-27/09 en F-104/12)

42

2017/C 382/52

Zaak T-563/16: Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Knöll/Europol (Openbare dienst — Europol — Niet-verlenging van een overeenkomst — Weigering om een overeenkomst voor onbepaalde tijd te verlenen — Vergoeding — Nietigverklaring door het Gerecht voor ambtenarenzaken — Uitvoering van de arresten in de zaken F-44/09 en F-105/12)

43

2017/C 382/53

Zaak T-717/16: Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Waldhausen/EUIPO (Afbeelding van het silhouet van een paardenhoofd) [Uniemerk — Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat het silhouet van een paardenhoofd afbeeldt — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

44

2017/C 382/54

Zaak T-755/16: Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — La Rocca/EUIPO (Take your time Pay After) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Take your time Pay After — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009]

44

2017/C 382/55

Zaak T-779/16: Arrest van het Gerecht van 28 september 2017 — Rühland/EUIPO — 8 seasons design (stervormige lamp) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een stervormige lamp weergeeft — Ouder gemeenschapsmodel — Nietigheidsgrond — Eigen karakter — Verschillende algemene indruk — Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002]

45

2017/C 382/56

Zaak T-153/17: Beroep ingesteld op 30 september 2017 — FV/Raad

45

2017/C 382/57

Zaak T-521/17: Beroep ingesteld op 6 augustus 2017 — Hernández Díaz/GAR

46

2017/C 382/58

Zaak T-554/17: Beroep ingesteld op 16 augustus 2017 — Gonzalez Calvet/GAR

47

2017/C 382/59

Zaak T-575/17: Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — Algebris (UK) e.a./GAR

47

2017/C 382/60

Zaak T-600/17: Beroep ingesteld op 4 september 2017 — Remolcadores Nosa Terra e.a./Commissie en GAR

48

2017/C 382/61

Zaak T-609/17: Beroep ingesteld op 6 september 2017 — Frankrijk/Commissie

49

2017/C 382/62

Zaak T-615/17: Beroep ingesteld op 8 september 2017 — Ardigo en UO/Commissie

50

2017/C 382/63

Zaak T-631/17: Beroep ingesteld op 19 september 2017 — Hola/Commissie en GAR

50

2017/C 382/64

Zaak T-632/17: Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Erdősi Galcsikné/Commissie

51

2017/C 382/65

Zaak T-633/17: Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Sárossy/Commissie

52

2017/C 382/66

Zaak T-634/17: Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Pint/Commissie

53

2017/C 382/67

Zaak T-636/17: Beroep ingesteld op 15 september 2017 — PlasticsEurope/ECHA

54

2017/C 382/68

Zaak T-637/17: Beroep ingesteld op 20 september 2017 — Policlínico Centro Médico de Seguros en Medicina Asturiana/Commissie en GAR

55

2017/C 382/69

Zaak T-638/17: Beroep ingesteld op 21 september 2017 — Helibética/Commissie en GAR

56

2017/C 382/70

Zaak T-641/17: Beroep ingesteld op 20 september 2017 — Ferri/ECB

57

2017/C 382/71

Zaak T-652/17: Beroep ingesteld op 26 september 2017 — Eddy’s Snack Company/EUIPO — Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli (Eddy’s Snackcompany)

57

2017/C 382/72

Zaak T-668/17: Beroep ingesteld op 27 september 2017 — Maico Holding/EUIPO — Eico (Eico)

58

2017/C 382/73

Zaak T-673/17: Beroep ingesteld op 26 september 2017 — Port autonome du Centre et de l’Ouest e.a./Commissie

59

2017/C 382/74

Zaak T-674/17: Beroep ingesteld op 26 september 2017 — Haven van Brussel en Brussels Hoofdstedelijk Gewest/Commissie

60

2017/C 382/75

Zaak T-393/16: Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Omnicom International Holdings/EUIPO — eBay (dA/tA/bA/y)

61

2017/C 382/76

Zaak T-394/16: Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Omnicom International Holdings/EUIPO — eBay (DATABAY)

61


 


NL

 

Op grond van de bescherming van persoonsgegevens kan bepaalde in deze uitgave verschenen informatie niet langer openbaar worden gemaakt. Derhalve werd een nieuwe authentieke versie gepubliceerd.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 382/01)

Laatste publicatie

PB C 374 van 6.11.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 369 van 30.10.2017

PB C 357 van 23.10.2017

PB C 347 van 16.10.2017

PB C 338 van 9.10.2017

PB C 330 van 2.10.2017

PB C 318 van 25.9.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


Gerecht

13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/2


Toevoeging van de rechters aan de kamers

(2017/C 382/02)

Na de ambtsaanvaarding van rechter G. De Baere heeft de voltallige vergadering van het Gerecht op 4 oktober 2017, op voorstel van de president overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, besloten over te gaan tot wijziging van het besluit tot toevoeging van de rechters aan de kamers van 21 september 2016 (1), zoals gewijzigd op 8 juni 2017 (2), voor de periode van 4 oktober 2017 tot en met 31 augustus 2019, en de rechters aan de kamers toe te voegen als volgt:

Eerste kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

Mevrouw Pelikánová, kamerpresident, de heer Valančius, de heer Nihoul, de heer Svenningsen en de heer Öberg, rechters.

Eerste kamer, zetelend met drie rechters:

Mevrouw Pelikánová, kamerpresident;

a)

de heer Nihoul en de heer Svenningsen, rechters;

b)

de heer Valančius en de heer Öberg, rechters.

Tweede kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Prek, kamerpresident, de heer Buttigieg, de heer Schalin, de heer Berke en mevrouw Costeira, rechters.

Tweede kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Prek, kamerpresident;

a)

de heer Schalin en mevrouw Costeira, rechters;

b)

de heer Buttigieg en de heer Berke, rechters.

Derde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Frimodt Nielsen, kamerpresident, de heer Kreuschitz, de heer Forrester, mevrouw Półtorak en de heer Perillo, rechters.

Derde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Frimodt Nielsen, kamerpresident;

a)

de heer Forrester en de heer Perillo, rechters;

b)

de heer Kreuschitz en mevrouw Półtorak, rechters.

Vierde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Kanninen, kamerpresident, de heer Schwarcz, de heer Iliopoulos, de heer Calvo-Sotelo Ibáñez-Martín en mevrouw Reine, rechters.

Vierde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Kanninen, kamerpresident;

a)

de heer Schwarcz en de heer Iliopoulos, rechters;

b)

de heer Calvo-Sotelo Ibáñez-Martín en mevrouw Reine, rechters.

Vijfde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Gratsias, kamerpresident, mevrouw Labucka, de heer Dittrich, de heer Ulloa Rubio en de heer Xuereb, rechters.

Vijfde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Gratsias, kamerpresident;

a)

de heer Dittrich en de heer Xuereb, rechters;

b)

mevrouw Labucka en de heer Ulloa Rubio, rechters.

Zesde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Berardis, kamerpresident, de heer Papasavvas, de heer Spielmann, de heer Csehi en mevrouw Spineanu-Matei, rechters.

Zesde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Berardis, kamerpresident;

a)

de heer Papasavvas en mevrouw Spineanu-Matei, rechters;

b)

de heer Spielmann en de heer Csehi, rechters.

Zevende kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

Mevrouw Tomljenović, kamerpresident, mevrouw Kancheva, de heer Bieliūnas, mevrouw Marcoulli en de heer Kornezov, rechters.

Zevende kamer, zetelend met drie rechters:

Mevrouw Tomljenović, kamerpresident;

a)

de heer Bieliūnas en de heer Kornezov, rechters;

b)

de heer Bieliūnas en mevrouw Marcoulli, rechters;

c)

mevrouw Marcoulli en de heer Kornezov, rechters.

Achtste kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Collins, kamerpresident, mevrouw Kancheva, de heer Barents, de heer Passer en de heer De Baere, rechters.

Achtste kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Collins, kamerpresident;

a)

de heer Barents en de heer Passer, rechters;

b)

mevrouw Kancheva en de heer De Baere, rechters.

Negende kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Gervasoni, kamerpresident, de heer Bieliūnas, de heer Madise, de heer da Silva Passos, mevrouw Kowalik-Bańczyk en de heer Mac Eochaidh, rechters.

Negende kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Gervasoni, kamerpresident;

a)

de heer Madise en de heer da Silva Passos, rechters;

b)

mevrouw Kowalik-Bańczyk en de heer Mac Eochaidh, rechters.

De Zevende kamer, die bestaat uit vier rechters, zal worden uitgebreid door toevoeging van een vijfde rechter, die afkomstig is van de Achtste kamer. De vijfde rechter, die niet de kamerpresident is, wordt voor een jaar aangewezen in de rangorde als bepaald in artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering.


(1)  PB 2016, C 392, blz. 2.

(2)  PB 2017, C 213, blz. 2.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 13 september 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-591/14) (1)

([Niet-nakoming - Staatssteun - Besluit 2011/678/EU - Staatssteun ter financiering van de opsporing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) bij runderen - Met de interne markt onverenigbare steun - Verplichting tot terugvordering - Niet-uitvoering])

(2017/C 382/03)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, B. Stromsky, S. Noë en H. van Vliet, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet, L. Van den Broeck en J.-C. Halleux, gemachtigden, bijgestaan door L. Van den Hende en J. Charles, advocaten)

Dictum

1)

Het Koninkrijk België is de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 288, vierde alinea, VWEU en de artikelen 2 tot en met 4 van besluit 2011/678/EU van de Commissie van 27 juli 2011 betreffende de door België ten uitvoer gelegde staatssteun ter financiering van de opsporing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) bij runderen [steunmaatregel C 44/08 (ex NN 45/04)], doordat het niet binnen de gestelde termijnen alle maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om de bij artikel 1, leden 3 en 4, van dat besluit onrechtmatig en met de interne markt onverenigbaar verklaarde staatssteun terug te vorderen van de begunstigden, en het de Europese Commissie niet binnen de gestelde termijn in kennis heeft gesteld van de maatregelen die zijn genomen om aan dat besluit te voldoen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 73 van 2.3.2015.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/6


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 14 september 2017 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-320/15) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 91/271/EEG - Behandeling van stedelijk afvalwater - Artikel 4, leden 1 en 3 - Secundaire behandeling of gelijkwaardig proces))

(2017/C 382/04)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Zavvos en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E. Skandalou, gemachtigde)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: C. Brodie en J. Kraehling, gemachtigden)

Dictum

1)

De Helleense Republiek is tekortgeschoten in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 1, van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008, doordat zij er niet voor gezorgd heeft dat het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Prosotsani, Doxato, Eleftheroupoli, Vagia en Galatista — waarvan het inwonerequivalent tussen 2 000 en 10 000 ligt — aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces werd onderworpen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie en de Helleense Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 328 van 5.10.2015.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — ENEA S.A./Prezes Urzędu Regulacji Energetyki

(Zaak C-329/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Begrip „steunmaatregelen van de staten of met staatsmiddelen bekostigd” - Verplichting voor een kapitaalvennootschap uit de energiesector die volledig in handen is van de staat tot afname van gelijktijdig met warmteproductie opgewekte elektriciteit))

(2017/C 382/05)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Najwyższy

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ENEA S.A.

Verwerende partij: Prezes Urzędu Regulacji Energetyki

Dictum

Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale maatregel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij zowel aan particuliere bedrijven als aan openbare bedrijven de verplichting wordt opgelegd elektriciteit uit warmte-krachtkoppeling af te nemen, niet kan worden aangemerkt als een maatregel van de staat of met staatsmiddelen bekostigd.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/7


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 september 2017 — Europese Commissie/Ierland

(Zaak C-552/15) (1)

((Niet-nakoming - Vrij verrichten van diensten - Voertuigen - Huur of lease van een voertuig door een persoon woonachtig in een lidstaat van een dienstverrichter gevestigd in een andere lidstaat - Registratiebelasting - Betaling van de gehele belasting op het moment van registratie - Regels voor de terugbetaling van de heffing - Evenredigheid))

(2017/C 382/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Wasmeier en J. Tomkin, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: E. Creedon, L. Williams en A. Joyce, gemachtigden, bijgestaan door M. Collins, SC, S. Kingston en C. Daly, BL)

Dictum

1)

Door voor te schrijven dat de volledige belasting ter zake van de registratie van voertuigen die van toepassing is bij definitieve registratie bij voorbaat moet worden voldaan, ongeacht de verwachte beperkte reële gebruiksduur van een ingevoerd voertuig in Ierland, terwijl de tijdelijke duur van de lease of huur nauwgezet is vastgelegd en tevoren bekend is, is Ierland de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 56 VWEU op deze lidstaat rusten.

2)

Door niet te voorzien in de betaling van rente bij de terugbetaling van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen en door op de terug te betalen registratiebelasting een bedrag van 500 EUR in te houden uit hoofde van administratiekosten, is Ierland de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 56 VWEU op deze lidstaat rusten.

3)

Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 414 van 14.12.2015.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — X/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-569/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Toepassing van de socialezekerheidsregelingen - Migrerende werknemers - Vaststelling van de toe te passen wetgeving - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 14, lid 2, onder b), i) - Persoon die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen - Persoon die is aangesteld in een lidstaat en tijdens een onbetaald verlof van drie maanden werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat])

(2017/C 382/07)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: X

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Dictum

Artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008, moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woont en daar werkzaamheden in loondienst verricht en die gedurende een periode van drie maanden onbetaald verlof neemt en werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, moet worden beschouwd als een persoon die op het grondgebied van twee lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen in de zin van deze bepaling, voor zover, ten eerste, hij volgens de socialezekerheidswetgeving van de eerste lidstaat wordt beschouwd werkzaamheden in loondienst uit te oefenen gedurende die verlofperiode, en, ten tweede, de werkzaamheden die op het grondgebied van de tweede lidstaat worden verricht, gewoonlijk worden uitgeoefend en van betekenis zijn, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — X/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-570/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Toepassing van de socialezekerheidsregelingen - Migrerende werknemers - Vaststelling van de toe te passen wetgeving - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 14, lid 2, onder b), i) - Persoon die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen - Persoon die in een lidstaat in loondienst werkzaam is en een deel van zijn werkzaamheden in zijn woonlidstaat uitoefent])

(2017/C 382/08)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: X

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Dictum

Artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008, moet aldus worden uitgelegd dat een persoon als in het hoofdgeding, die in loondienst werkzaam is voor rekening van een op het grondgebied van een lidstaat gevestigde werkgever en die woont in een andere lidstaat, op het grondgebied waarvan hij in het betreffende jaar een deel van die werkzaamheden in loondienst — 6,5 % van zijn arbeidsuren — heeft verricht, zonder dat dit vooraf met zijn werkgever was overeengekomen, niet moet worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee lidstaten pleegt uit te oefenen in de zin van die bepaling.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/9


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 september 2017 — LG Electronics, Inc./Europese Commissie

(Gevoegde zaken C-588/15 P en C-622/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Wereldmarkt van televisie- en computerbeeldbuizen - Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, verdeling van de markten en de klanten, en productiecapaciteit - Rechten van de verdediging - Mededeling van punten van bezwaar uitsluitend gericht aan de moedermaatschappijen van een gemeenschappelijke onderneming en niet aan deze laatste onderneming - Geldboete - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten (2006) - Punt 13 - Vaststelling van de waarde van de verkopen die verband houden met de inbreuk - Verkopen binnen de groep van het betrokken product buiten de Europese Economische Ruimte (EEE) - Inaanmerkingneming van de verkopen in de EER van afgewerkte producten waarin het betrokken product is geïntegreerd - Gelijke behandeling))

(2017/C 382/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: LG Electronics, Inc. (vertegenwoordigers: G. van Gerven en T. Franchoo, advocaten), Koninklijke Philips Electronics NV (vertegenwoordigers: E. Pijnacker Hordijk, J. K. de Pree en S. Molin, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, V. Bottka en I. Zaloguin, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

LG Electronics Inc. en Koninklijke Philips Electronics NV worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 16 van 18.01.2016

PB C 27 van 25.01.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/10


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 september 2017 — Alexios Anagnostakis/Europese Commissie

(Zaak C-589/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Institutioneel recht - Burgerinitiatief waarbij de Europese Commissie wordt opgeroepen een wetgevingsvoorstel in te dienen inzake de kwijtschelding van overheidsschulden voor lidstaten die in een noodsituatie verkeren - Aanvraag tot registratie - Weigering van de Commissie - Zichtbaar ontbreken van bevoegdheden van de Commissie - Verordening (EU) nr. 211/2011 - Artikel 4, lid 2, onder b) - Motiveringsplicht - Artikel 122 VWEU - Artikel 136 VWEU - Schending])

(2017/C 382/10)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirant: Alexios Anagnostakis (vertegenwoordigers: A. Anagnostakis, dikigoros, F. Moyse, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en H. Krämer, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Alexios Anagnostakis wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 7 van 11.01.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division), Verenigd Koninkrijk — The Trustees of the BT Pension Scheme/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

(Zaak C-628/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van kapitaal - Artikel 63 VWEU - Werkingssfeer - Belastingwetgeving van een lidstaat - Vennootschapsbelasting - Belastingkrediet - Pensioenfonds - Weigering om aan niet aan belasting over beleggingsinkomsten onderworpen aandeelhouders een belastingkrediet toe te kennen voor buitenlandse dividendinkomsten - Uitlegging van het arrest van 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation (C-446/04, EU:C:2006:774) - Ten onrechte niet toegekend belastingkrediet - Rechtsmiddelen])

(2017/C 382/11)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Trustees of the BT Pension Scheme

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Dictum

1)

Artikel 63 VWEU moet aldus moet worden uitgelegd dat het in omstandigheden als in het hoofdgeding rechten toekent aan een aandeelhouder die als „buitenlandse dividendinkomsten” (foreign income dividend) aangemerkte dividenden ontvangt.

2)

Het Unierecht vereist dat het nationale recht van een lidstaat voorziet in rechtsmiddelen voor aandeelhouders die, in een situatie als in het hoofdgeding, als „buitenlandse dividendinkomsten” aangemerkte dividenden hebben ontvangen zonder evenwel een belastingkrediet voor die dividenden te hebben ontvangen, teneinde hen in staat te stellen de hun krachtens artikel 63 VWEU toegekende rechten uit te oefenen. In dit verband dient de nationale bevoegde rechter ervoor te zorgen dat niet aan inkomstenbelasting over dividenden onderworpen aandeelhouders — zoals de Trustees of the BT Pension Scheme — die als „buitenlandse dividendinkomsten” aangemerkte dividendinkomsten hebben ontvangen die hun oorsprong vinden in dividenden van buitenlandse oorsprong, beschikken over een rechtsmiddel dat, ten eerste, de betaling kan waarborgen van het ten onrechte aan de rechthebbenden ontzegde belastingkrediet voor die dividenden, en dit volgens procedureregels die niet minder gunstig zijn dan die welke gelden voor een rechtsvordering die strekt tot betaling van een belastingkrediet of van een soortgelijk belastingvoordeel in een situatie waarin de belastingdienst de rechthebbenden bij een uitkering van dividenden die hun oorsprong vinden in dividenden die zijn ontvangen van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap ten onrechte dit belastingkrediet of belastingvoordeel heeft ontzegd, en, ten tweede, de bescherming van de door artikel 63 VWEU aan dergelijke aandeelhouders toegekende rechten doeltreffend kan waarborgen.

3)

Noch de omstandigheid dat de Trustees of the BT Pension Scheme niet onderworpen zijn aan inkomstenbelasting over de door hen ontvangen dividenden, noch de omstandigheid dat de betrokken schending van het Unierecht volgens de verwijzende rechter niet voldoende gekwalificeerd is om, overeenkomstig de in het arrest van 5 maart 1996, Brasserie du pêcheur en Factortame (C-46/93 en C-48/93, EU:C:1996:79), geformuleerde beginselen, te leiden tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de betrokken lidstaat ten opzichte van de vennootschap die als „buitenlandse dividendinkomsten” aangemerkte dividenden uitkeert, noch de omstandigheid dat een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap een verhoogd bedrag aan als „buitenlandse dividendinkomsten” aangemerkte dividenden heeft uitgekeerd ter compensatie van het feit dat aan de ontvangende aandeelhouder geen belastingkrediet wordt toegekend, kan de antwoorden op de andere vragen van de verwijzende rechter wijzigen.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — Trustees of the P Panayi Accumulation & Maintenance Settlements/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

(Zaak C-646/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Directe belastingen - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Vrij verkeer van kapitaal - Trust - Trustees - Overige rechtspersonen - Begrip - Heffing van belasting over meerwaarden in trustgoederen naar aanleiding van de overbrenging van de fiscale woonplaats van de trustees naar een andere lidstaat - Bepaling van het bedrag van de belasting op het tijdstip van deze overbrenging - Onmiddellijke invordering van de belasting - Rechtvaardiging - Evenredigheid))

(2017/C 382/12)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Tax Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Trustees of the P Panayi Accumulation & Maintenance Settlements

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Dictum

De bepalingen van het VWEU inzake de vrijheid van vestiging verzetten zich in omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin de trustees naar nationaal recht worden behandeld als een afzonderlijk en permanent orgaan van personen dat te onderscheiden is van de personen die mogelijk op enig ogenblik de trustees zijn, tegen een wettelijke regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding, volgens welke latente meerwaarden in de trustgoederen worden belast wanneer het merendeel van de trustees hun woonplaats naar een andere lidstaat overbrengen, zonder mogelijkheid van uitgestelde invordering van de aldus verschuldigde belasting.


(1)  PB C 48 van 8.2.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/12


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 september 2017 — Republiek Oostenrijk/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-648/15) (1)

((Artikel 273 VWEU - Geschil tussen lidstaten dat aan het Hof krachtens een compromis wordt voorgelegd - Fiscale bepalingen - Bilaterale overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting - Belastingheffing over rente uit effecten - Begrip „schuldvorderingen met winstdeelneming”))

(2017/C 382/13)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: C. Pesendorfer, F. Koppensteiner en H. Jirousek, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden)

Dictum

1)

Het begrip „schuldvorderingen met winstdeelneming” in artikel 11, lid 2, van het Abkommen zwischen der Republik Österreich und der Bundesrepublik Deutschland zur Vermeidung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen (overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk en de Bondsrepubliek Duitsland tot voorkoming van dubbele belasting naar het inkomen en het vermogen) van 24 augustus 2000 moet aldus worden uitgelegd dat het geen effecten als in casu aan de orde omvat.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/13


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 september 2017 — The Tea Board/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Delta Lingerie

(Gevoegde zaken C-673/15 P tot en met C-676/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, onder b) - Woordmerken en beeldmerken met het woordelement „darjeeling” of „darjeeling collection de lingerie” - Oppositie door de houder van collectieve Uniemerken - Collectieve merken die bestaan uit de geografische aanduiding „Darjeeling” - Artikel 66, lid 2 - Wezenlijke functie - Conflict met aanvragen voor individuele merken - Verwarringsgevaar - Begrip - Soortgelijkheid van de waren of de diensten - Beoordelingscriteria - Artikel 8, lid 5])

(2017/C 382/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: The Tea Board (vertegenwoordigers: M. Maier en A. Nordemann, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde), Delta Lingerie (vertegenwoordigers: G. Marchais en P. Martini-Berthon, avocats)

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

The Tea Board wordt verwezen in de kosten van de principale hogere voorzieningen.

3)

Delta Lingerie wordt verwezen in de kosten van de incidentele hogere voorziening.


(1)  PB C 106 van 21.3.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/13


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem — Nederland) — K./Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

(Zaak C-18/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming - Richtlijn 2013/32/EU - Artikel 9 - Recht om gedurende de behandeling van het verzoek in een lidstaat te blijven - Richtlijn 2013/33/EU - Artikel 8, lid 3, eerste alinea, onder a) en b) - Bewaring - Verificatie van de identiteit of de nationaliteit - Verkrijging van de gegevens waarop het verzoek om internationale bescherming is gebaseerd - Geldigheid - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 6 en 52 - Beperking - Evenredigheid])

(2017/C 382/15)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: K.

Verwerende partij: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Dictum

Uit het onderzoek van artikel 8, lid 3, eerste alinea, onder a) en b), van richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming is geen enkel element naar voren gekomen dat de geldigheid van die bepaling in het licht van artikel 6 en artikel 52, leden 1 en 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie kan aantasten.


(1)  PB C 98 van 14.3.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/14


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017 — Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP, Bruichladdich Distillery Co. Ltd

(Zaak C-56/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 4, en artikel 53, lid 1, onder c), en lid 2, onder d) - Uniewoordmerk PORT CHARLOTTE - Vordering tot nietigverklaring van dat merk - Bescherming die krachtens verordening (EG) nr. 1234/2007 en het nationale recht wordt verleend aan de oudere oorsprongsbenamingen „Porto” en „Port” - Exhaustiviteit van de aan deze oorsprongsbenamingen verleende bescherming - Artikel 118 quaterdecies van verordening (EG) nr. 1234/2007 - Begrippen „gebruik” en „voorstelling” van een beschermde oorsprongsbenaming])

(2017/C 382/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: E. Zaera Cuadrado en O. Mondéjar Ortuño, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Eggers, I. Galindo Martín, J. Samnadda en T. Scharf, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP (vertegenwoordiger: P. Sousa e Silva, advogado), Bruichladdich Distillery Co. Ltd (vertegenwoordiger: S. Havard Duclos, avocate)

Interveniënte aan de zijde van Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en A. Alves, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 18 november 2015, Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto/BHIM — Bruichladdich Distillery (PORT CHARLOTTE) (T-659/14, EU:T:2015:863), wordt vernietigd.

2)

Het beroep in zaak T-659/14, dat door Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP was ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 juli 2014 (zaak R 946/2013-4), wordt verworpen.

3)

Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP wordt verwezen in de kosten die door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Bruichladdich Distillery Co. Ltd in beide instanties zijn gemaakt.

4)

De Portugese Republiek en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 175 van 17.5.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/15


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kammarrätt i Stockholm — Migrationsöverdomstol — Zweden) — Mohammad Khir Amayry/Migrationsverket

(Zaak C-60/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 604/2013 - Vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend - Artikel 28 - Bewaring van een verzoeker om internationale bescherming met het oog op zijn overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat - Termijn waarbinnen de overdracht moet worden uitgevoerd - Maximumduur van de bewaring - Berekening - Aanvaarding van het verzoek tot overname voorafgaand aan de bewaring - Opschorting van de uitvoering van het overdrachtsbesluit))

(2017/C 382/17)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Kammarrätt i Stockholm — Migrationsöverdomstol

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mohammad Khir Amayry

Verwerende partij: Migrationsverket

Dictum

1)

Artikel 28 van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, gelezen in het licht van artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet in die zin worden uitgelegd dat:

het zich niet verzet tegen een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat in een situatie waarin de bewaring van een verzoeker om internationale bescherming aanvangt nadat de aangezochte lidstaat het overnameverzoek heeft ingewilligd, deze bewaring maximaal twee maanden mag worden gehandhaafd, voor zover, ten eerste, de bewaring niet langer duurt dan de termijn die voor de overdrachtsprocedure noodzakelijk is, hetgeen wordt getoetst aan de hand van de concrete vereisten van die procedure in elk afzonderlijk geval en, ten tweede, deze termijn, in het voorkomende geval, niet langer duurt dan zes weken vanaf de datum waarop het beroep of het bezwaar niet langer opschortende werking heeft en

het zich verzet tegen een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, die in een dergelijke situatie toestaat deze bewaring te handhaven gedurende drie of twaalf maanden waarin de overdracht geldig kon worden uitgevoerd.

2)

Artikel 28, lid 3, van verordening nr. 604/2013 moet in die zin worden uitgelegd dat de bij deze bepaling ingestelde termijn van zes weken vanaf het moment dat het beroep of bezwaar niet langer opschortende werking heeft, niet mag worden verminderd met het aantal dagen dat de betrokkene al in bewaring was gesteld nadat een lidstaat het overname- of terugnameverzoek heeft ingewilligd.

3)

Artikel 28, lid 3, van verordening nr. 604/2013 moet in die zin worden uitgelegd dat de bij deze bepaling ingestelde termijn van zes weken vanaf het moment dat het beroep of bezwaar niet langer opschortende werking heeft, tevens van toepassing is wanneer de betrokkene niet specifiek om de opschorting van de uitvoering van het overdrachtsbesluit heeft verzocht.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/16


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Udine — Italië) — Strafzaak tegen Giorgio Fidenato, Leandro Taboga, Luciano Taboga

(Zaak C-111/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Landbouw - Genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders - Noodmaatregelen - Nationale maatregel tot verbod van de teelt van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 - Handhaving of verlenging van de maatregel - Verordening (EG) nr. 1829/2003 - Artikel 34 - Verordening (EG) nr. 178/2002 - Artikelen 53 en 54 - Toepassingsvoorwaarden - Voorzorgsbeginsel])

(2017/C 382/18)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Udine

Partijen in de strafzaak

Giorgio Fidenato, Leandro Taboga, Luciano Taboga

Dictum

1)

Artikel 34 van verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, gelezen in samenhang met artikel 53 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, moet aldus worden uitgelegd dat de Europese Commissie niet verplicht is noodmaatregelen te treffen als bedoeld in dat laatste artikel, wanneer een lidstaat haar overeenkomstig artikel 54, lid 1, van die laatste verordening officieel in kennis stelt van de noodzaak om dergelijke maatregelen te nemen, terwijl niet blijkt dat producten waarvoor krachtens of overeenkomstig verordening nr. 1829/2003 een vergunning is verleend, waarschijnlijk een ernstig risico voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu inhouden.

2)

Artikel 34 van verordening nr. 1829/2003, gelezen in samenhang met artikel 54 van verordening nr. 178/2002, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat, nadat hij de Europese Commissie officieel in kennis heeft gesteld van de noodzaak om noodmaatregelen te nemen en de Commissie niet heeft gehandeld conform artikel 53 van verordening nr. 178/2002, ten eerste dergelijke maatregelen mag nemen op nationaal niveau, en ten tweede die maatregelen mag handhaven of verlengen zolang de Commissie geen besluit tot verlenging, wijziging of intrekking ervan heeft genomen overeenkomstig artikel 54, lid 2, van die verordening.

3)

Artikel 34 van verordening nr. 1829/2003, gelezen in samenhang met het voorzorgsbeginsel als vermeld in artikel 7 van verordening nr. 178/2002, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet de mogelijkheid biedt om louter op grond van dat beginsel voorlopige noodmaatregelen te nemen overeenkomstig artikel 54 van verordening nr. 178/2002, zonder dat de in artikel 34 van verordening nr. 1829/2003 bedoelde materiële voorwaarden zijn vervuld.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/17


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia/„Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments” EOOD

(Zaak C-132/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 26, lid 1, onder b), en artikelen 168 en 176 - Aftrek van de voorbelasting - Diensten voor het bouwen of verbouwen van een aan een derde toebehorend onroerend goed - Gebruik van de diensten door de derde en door de belastingplichtige - Om niet verrichten van de dienst voor de derde - Boeken van de voor de verrichte diensten ontstane kosten als algemene kosten van de belastingplichtige - Bepaling van het bestaan van een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de economische activiteit van de belastingplichtige])

(2017/C 382/19)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia

Verwerende partij:„Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments” EOOD

Dictum

Artikel 168, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige recht heeft op aftrek van voorbelasting voor een dienstverrichting die bestaat in het bouwen of verbouwen van een onroerend goed dat eigendom is van een derde, wanneer die derde om niet het genot van het resultaat van die diensten verkrijgt en die diensten zowel door die belastingplichtige als door die derde in het kader van hun economische activiteiten worden gebruikt, voor zover die diensten niet verder reiken dan hetgeen noodzakelijk is om die belastingplichtige in staat te stellen om belaste handelingen in een later stadium te verrichten en de kosten ervan zijn inbegrepen in de prijs van die handelingen.


(1)  PB C 175 van 17.5.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/17


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour du travail de Mons — België) — Sandra Nogueira e.a./Crewlink Ireland Ltd (C-168/16), Miguel José Moreno Osacar/Ryanair Designated Activity Company, voorheen Ryanair Ltd (C-169/16)

(Gevoegde zaken C-168/16 en C-169/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid - Bevoegdheid voor individuele arbeidsovereenkomsten - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 19, punt 2, onder a) - Begrip ‚plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt’ - Luchtvaartsector - Cabinepersoneel - Verordening (EEG) nr. 3922/91 - Begrip ‚thuisbasis’))

(2017/C 382/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour du travail de Mons

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sandra Nogueira, Victor Perez-Ortega, Virginie Mauguit, Maria Sanchez-Odogherty, José Sanchez-Navarro (C-168/16), Miguel José Moreno Osacar (C-169/16)

Verwerende partijen: Crewlink Ireland Ltd (C-168/16), Ryanair Designated Activity Company, voorheen Ryanair Ltd (C-169/16)

Dictum

Artikel 19, punt 2, onder a), van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een beroep dat is ingesteld door een werknemer die lid is van het boordpersoneel van een luchtvaartmaatschappij of ter beschikking van deze laatste is gesteld, voor de vaststelling van de bevoegdheid van het aangezochte gerecht het begrip „plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt” in de zin van die bepaling niet kan worden gelijkgesteld met het begrip „thuisbasis” in de zin van bijlage III bij verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1899/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006. Het begrip „thuisbasis” vormt niettemin een belangrijke aanwijzing om de „plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt” te bepalen.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/18


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra — Latvijas Autoru apvienība/Konkurences padome

(Zaak C-177/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Mededinging - Artikel 102 VWEU - Misbruik van machtspositie - Begrip „onbillijke prijs” - Vergoedingen geïnd door een organisatie voor het collectieve beheer van auteursrechten - Vergelijking met de tarieven die in andere lidstaten worden toegepast - Keuze van de referentielanden - Criteria ter beoordeling van de prijzen - Berekening van de geldboete))

(2017/C 382/21)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra — Latvijas Autoru apvienība

Verwerende partij: Konkurences padome

Dictum

1)

De handel tussen de lidstaten kan ongunstig worden beïnvloed door het niveau van de vergoedingen die worden toegepast door een auteursrechtenbureau dat een monopolie bezit en ook de rechten van buitenlandse houders beheert, zodat artikel 102 VWEU toepassing vindt.

2)

Ter bepaling of een auteursrechtenbureau onbillijke prijzen hanteert in de zin van artikel 102, tweede alinea, onder a), VWEU is het passend om de tarieven van dat bureau te vergelijken met de tarieven in de buurlanden en die in andere lidstaten, na correctie op basis van de koopkrachtpariteitsindex, op voorwaarde dat de referentielanden op grond van objectieve, geschikte en verifieerbare criteria zijn gekozen en dat de vergelijkingen op homogene grondslag zijn verricht. Het is toegestaan om de tarieven binnen een of meer specifieke gebruikerssegmenten met elkaar te vergelijken indien er aanwijzingen bestaan dat er buitensporig hoge vergoedingen binnen die segmenten worden toegepast.

3)

Het verschil tussen de vergeleken vergoedingen moet als aanzienlijk worden aangemerkt indien het significant en duurzaam is. Een dergelijk verschil vormt een aanwijzing voor misbruik van machtspositie en het auteursrechtenbureau met een machtspositie moet, op basis van objectieve elementen die invloed hebben op de beheerskosten of de vergoeding van de rechthebbenden, aantonen dat zijn prijzen billijk zijn.

4)

Ingeval wordt vastgesteld dat de in artikel 102, tweede alinea, onder a), VWEU bedoelde inbreuk is begaan, moeten de vergoedingen voor de rechthebbenden worden opgenomen in de omzet van het betrokken auteursrechtenbureau met het oog op de bepaling van het boetebedrag, op voorwaarde dat deze vergoedingen deel uitmaken van de waarde van de door dit bureau verrichte prestaties en de opname ervan noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de opgelegde sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikkend is. Het staat aan de verwijzende rechter om in het licht van alle omstandigheden van het geval na te gaan of die voorwaarden zijn vervuld.


(1)  PB C 200 van 6.6.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/19


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 september 2017 — Tilly-Sabco SAS/Europese Commissie, Doux SA

(Zaak C-183/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Landbouw - Vlees van pluimvee - Bevroren kippen - Restituties bij uitvoer - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 die de restitutie op 0 EUR vaststelt - Rechtmatigheid - Verordening (EG) nr. 1234/2007 - Artikelen 162 en 164 - Voorwerp en aard van de restituties - Criteria voor de vaststelling van de bedragen ervan - Bevoegdheid van de directeur-generaal van het directoraat-generaal (DG) Landbouw en Plattelandsontwikkeling om de litigieuze verordening te ondertekenen - Misbruik van bevoegdheid - „Comitologie” - Verordening (EU) nr. 182/2011 - Artikel 3, lid 3 - Raadpleging van het beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten - Indiening van het ontwerp van uitvoeringsverordening tijdens de vergadering van dit comité - Inachtneming van de termijnen - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Nietigverklaring met handhaving van de gevolgen])

(2017/C 382/22)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Tilly-Sabco SAS (vertegenwoordigers: R. Milchior, F. Le Roquais en S. Charbonnel, avocats)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Lewis en K. Skelly, gemachtigden), Doux SA

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van 14 januari 2016, Tilly-Sabco/Commissie (T-397/13, EU:T:2016:8), wordt vernietigd.

2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 van de Commissie van 18 juli 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee, wordt nietig verklaard.

3)

De gevolgen van uitvoeringsverordening nr. 689/2013 worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding van een ter vervanging ervan vast te stellen nieuwe handeling.

4)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/20


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Protodikeio Thessalonikis — Griekenland) — Ovidiu-Mihăiță Petrea/Ypourgos Esoterikon kai Dioikitikis Anasygrotisis

(Zaak C-184/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2004/38/EG - Richtlijn 2008/115/EG - Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven - Verblijf van een onderdaan van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat ondanks een ontzegging van toegang tot het grondgebied van die lidstaat - Rechtmatigheid van een besluit tot intrekking van een verklaring van inschrijving en van een tweede verwijderingsbesluit - Mogelijkheid om zich bij wijze van exceptie te beroepen op de onrechtmatigheid van een eerder besluit - Verplichting om te zorgen voor een vertaling))

(2017/C 382/23)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Dioikitiko Protodikeio Thessalonikis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ovidiu-Mihăiță Petrea

Verwerende partij: Ypourgos Esoterikon kai Dioikitikis Anasygrotisis

Dictum

1)

Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, alsmede het vertrouwensbeginsel, verzetten zich er niet tegen dat een lidstaat, ten eerste, een verklaring van inschrijving die ten onrechte is verstrekt aan een burger van de Europese Unie voor wie nog steeds een besluit tot verwijdering van het grondgebied geldt, intrekt en, ten tweede, jegens hem op basis van de enkele constatering dat de maatregel tot verwijdering van het grondgebied nog steeds van kracht is, een verwijderingsbesluit neemt.

2)

Richtlijn 2004/38 en richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, verzetten zich er niet tegen dat ten aanzien van een burger van de Europese Unie een terugkeerbesluit zoals in het hoofdgeding wordt vastgesteld door dezelfde autoriteiten en volgens dezelfde procedure als bij een terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/115 ten aanzien van een onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied verblijft, voor zover de eventuele voor die Unieburger gunstigere maatregelen tot omzetting van richtlijn 2004/38 worden toegepast.

3)

Het doeltreffendheidsbeginsel verzet zich niet tegen een jurisprudentiële praktijk waarbij een onderdaan van een lidstaat jegens wie in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding een terugkeerbesluit is genomen, zich in het kader van een beroep tegen dat besluit niet kan beroepen op de onrechtmatigheid van het eerder jegens hem genomen besluit tot verwijdering van het grondgebied, voor zover de betrokkene daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om op het geëigende moment tegen laatstgenoemd besluit op te komen en zich daarbij te beroepen op de bepalingen van richtlijn 2004/38.

4)

Artikel 30 van richtlijn 2004/38 verplicht de lidstaten om alle maatregelen te nemen die ertoe kunnen bijdragen dat de betrokkene de inhoud en de gevolgen van een op grond van artikel 27, lid 1, van die richtlijn genomen besluit begrijpt, maar vereist niet dat dit besluit hem, hoewel hij geen hiertoe strekkend verzoek heeft gedaan, ter kennis wordt gebracht in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijze geacht kan worden te begrijpen.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/21


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Oradea — Roemenië) — Ruxandra Paula Andriciuc e.a./Banca Românească SA

(Zaak C-186/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 2 - Beoordeling van het oneerlijke karakter van contractuele bedingen - Kredietovereenkomst in vreemde valuta - Wisselkoersrisico dat volledig ten laste komt van de consument - Aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen - Tijdstip waarop de verstoring van het evenwicht moet worden beoordeeld - Strekking van het begrip ‚duidelijk en begrijpelijk geformuleerde’ bedingen - Omvang van de informatie die moet worden verstrekt door de bank))

(2017/C 382/24)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Oradea

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ruxandra Paula Andriciuc e.a.

Verwerende partij: Banca Românească SA

Dictum

1)

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” in de zin van die bepaling een contractueel beding als in het hoofdgeding omvat, dat is opgenomen in een leningsovereenkomst in vreemde valuta, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en krachtens hetwelk de lening in dezelfde vreemde valuta moet worden terugbetaald als die waarin zij is aangegaan, aangezien dat beding een wezenlijke prestatie vastlegt die kenmerkend is voor die overeenkomst. Derhalve kan dat beding niet als oneerlijk worden aangemerkt, voor zover het duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd.

2)

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat het vereiste dat een contractueel beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, veronderstelt dat financiële instellingen in het geval van kredietovereenkomsten kredietnemers voldoende informatie verschaffen die hen in staat stelt goed geïnformeerde en prudente beslissingen te nemen. In dit verband houdt dit vereiste in dat een beding krachtens hetwelk de lening in dezelfde vreemde valuta moet worden terugbetaald als die waarin zij is aangegaan, niet alleen formeel en grammaticaal maar ook wat de concrete reikwijdte ervan betreft in die zin door de consument moet worden begrepen dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument niet alleen in staat moet zijn om de mogelijkheid van waardevermindering of -vermeerdering van de vreemde valuta waarin de lening is aangegaan te kennen, maar ook om de — mogelijk aanzienlijke — economische gevolgen van een dergelijk beding voor zijn financiële verplichtingen in te schatten. Het staat aan de nationale rechter om de noodzakelijke verificaties ter zake te verrichten.

3)

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een contractueel beding moet worden uitgegaan van het moment waarop de betrokken overeenkomst is gesloten, rekening houdend met alle omstandigheden waarvan de verkoper op dat moment kennis kon hebben en die gevolgen konden hebben voor de latere uitvoering van die overeenkomst. Het staat aan de verwijzende rechter om — in het licht van alle omstandigheden van het hoofdgeding en rekening houdend met met name de deskundigheid en de kennis van de verkoper, in casu van de bank, met betrekking tot de mogelijke wisselkoersschommelingen en de risico’s die inherent zijn aan het aangaan van een lening in vreemde valuta — na te gaan of er sprake is van een verstoring van het evenwicht in de zin van die bepaling.


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/22


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 september 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha — Spanje) — Elecdey Carcelen SA (C-215/16), Energías Eólicas de Cuenca SA (C-216/16), Iberenova Promociones SAU (C-220/16), Iberdrola Renovables Castilla La Mancha SA (C-221/16)/Comunidad Autónoma de Castilla-La Mancha

(Gevoegde zaken C-215/16, C-216/16, C-220/16 en C-221/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Milieu - Elektriciteit uit wind - Richtlijn 2009/28/EG - Bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen - Artikel 2, tweede alinea, onder k) - Steunregeling - Artikel 13, lid 1, tweede alinea, onder e) - Administratieve heffingen - Richtlijn 2008/118/EG - Algemene regeling inzake accijns - Artikel 1, lid 2 - Andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden - Richtlijn 2003/96/EG - Belasting van energieproducten en elektriciteit - Artikel 4 - Minimumbelasting op energie - Heffing op windgeneratoren bestemd voor het opwekken van elektriciteit])

(2017/C 382/25)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Elecdey Carcelen SA (C-215/16), Energías Eólicas de Cuenca SA (C-216/16), Iberenova Promociones SAU (C-220/16), Iberdrola Renovables Castilla La Mancha SA (C-221/16)

Verwerende partij: Comunidad Autónoma de Castilla-La Mancha

Dictum

1)

Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG, in het bijzonder artikel 2, tweede alinea, onder k), en artikel 13, lid 1, tweede alinea, onder e), ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als die in de hoofdgedingen, die voorziet in de inning van een heffing op windgeneratoren bestemd voor het opwekken van elektriciteit.

2)

Artikel 4 van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als die in de hoofdgedingen, die voorziet in de inning van een heffing op windgeneratoren bestemd voor het opwekken van elektriciteit, aangezien bij die heffing geen sprake is van de heffing van belasting op energieproducten of elektriciteit in de zin van artikel 1 en artikel 2, leden 1 en 2, van deze richtlijn en zij dus niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.

3)

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als die in de hoofdgedingen, die voorziet in de inning van een heffing op windgeneratoren bestemd voor het opwekken van elektriciteit, aangezien die heffing geen belasting op het verbruik van energieproducten of elektriciteit vormt en dus niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/23


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Casertana Costruzioni Srl/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti — Provveditorato Interregionale per le opere pubbliche della Campania e del Molise, Agenzia Regionale Campana per la Difesa del Suolo — A.R.CA.DI.S.

(Zaak C-223/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2004/18/EG - Artikel 47, lid 2, en artikel 48, lid 3 - Inschrijver die zich beroept op de draagkracht van andere entiteiten om te voldoen aan de vereisten van de aanbestedende dienst - Verlies door die entiteiten van de vereiste draagkracht - Nationale wettelijke regeling die voorziet in de uitsluiting van de inschrijver van de aanbesteding en in de gunning van de opdracht aan een concurrent))

(2017/C 382/26)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Casertana Costruzioni Srl

Verwerende partijen: Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti — Provveditorato Interregionale per le opere pubbliche della Campania e del Molise, Agenzia Regionale Campana per la Difesa del Suolo — A.R.CA.DI.S.

in tegenwoordigheid van: Consorzio Stabile Infratech, W.E.E. Water Environment Energy SpA, Massimo Fontana, Studio Tecnico Associato Thinkd, Claudio Della Rocca, Nicola Maione, Vittorio Ciotola, Fin.Se.Co. SpA, Edilgen SpA, Site Srl

Dictum

Artikel 47, lid 2, en artikel 48, lid 3, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die uitsluit dat een ondernemer die inschrijft op een aanbesteding, een nevenonderneming kan vervangen die na de indiening van zijn inschrijving vereiste kwalificaties heeft verloren, met als gevolg dat die ondernemer automatisch wordt uitgesloten.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/24


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 september 2017 — Commissie/Frucona Košice a.s.

(Zaak C-300/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Staatssteun - Begrip „steun” - Begrip „economisch voordeel” - Criterium van de particuliere schuldeiser - Voorwaarden voor toepasselijkheid - Toepassing - Onderzoeksplichten van de Europese Commissie))

(2017/C 382/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Walkerová, L. Armati, T. Maxian Rusche en B. Stromsky, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Frucona Košice a.s. (vertegenwoordigers: K. Lasok QC, B. Hartnett, Barrister, J. Holmes QC en O. Geiss, Rechtsanwalt)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 260 van 18.7.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/24


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 september 2017 — Salvatore Aniello Pappalardo e.a./Europese Commissie

(Zaak C-350/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschappelijk visserijbeleid - Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie - Verzoek om schadevergoeding - Verordening (EG) nr. 530/2008 - Door de Europese Commissie vastgestelde noodmaatregelen - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel - Mogelijkheid om op die schending een beroep te doen - Discriminatieverbod - Gezag van gewijsde])

(2017/C 382/28)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwiranten: Salvatore Aniello Pappalardo, Pescatori La Tonnara Soc. coop., Fedemar Srl, Testa Giuseppe & C. Snc, Pescatori San Pietro Apostolo Srl, Camplone Arnaldo & C. Snc di Camplone Arnaldo & C., Valentino Pesca Sas di Camplone Arnaldo & C. (vertegenwoordigers: V. Cannizzaro en L. Caroli, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en D. Nardi, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Salvatore Aniello Pappalardo, Pescatori La Tonnara Soc. coop., Fedemar Srl, Testa Giuseppe & C. Snc, Pescatori San Pietro Apostolo Srl, Camplone Arnaldo & C. Snc di Camplone Arnaldo & C. en Valentino Pesca Sas di Camplone Arnaldo & C. worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/25


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Évora — Portugal) — Luís Isidro Delgado Mendes/Crédito Agrícola Seguros — Companhia de Seguros de Ramos Reais, SA

(Zaak C-503/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven - Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 90/232/EEG en 2009/103/EG - Diefstal van een voertuig - Verkeersongeval - Lichamelijk letsel en materiële schade die de verzekerde eigenaar als voetganger lijdt - Wettelijke aansprakelijkheid - Schadevergoeding - Dekking door de verplichte verzekering - Uitsluitingsclausules - Nationale regeling op grond waarvan de verzekerde eigenaar van het voertuig is uitgesloten van schadeloosstelling door de verzekering - Verenigbaarheid met die richtlijnen - Begrip „derden die het slachtoffer van een ongeval zijn”))

(2017/C 382/29)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal da Relação de Évora

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Luís Isidro Delgado Mendes

Verwerende partij: Crédito Agrícola Seguros — Companhia de Seguros de Ramos Reais, SA

Dictum

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, alsmede artikel 1 bis van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14, moeten aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen in de weg staan aan een nationale regeling zoals in het hoofdgeding, op grond waarvan de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, geen dekking en dus ook geen schadevergoeding biedt voor het lichamelijk letsel en de materiële schade die zijn geleden door een voetganger die slachtoffer is van een verkeersongeval, op de enkele grond dat die voetganger verzekeringnemer is en eigenaar van het voertuig waarmee die schade is toegebracht.


(1)  PB C 454 van 5.12.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/26


Hogere voorziening ingesteld op 29 maart 2017 door Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 januari 2017 in zaak T-187/16, Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik GmbH & Co. KG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-158/17 P)

(2017/C 382/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: P. Koch, abogada)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 20 september 2017 heeft het Hof van Justitie (Zesde kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/26


Hogere voorziening ingesteld op 12 april 2017 door Slavcho Asenov Todorov tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 14 maart 2017 in zaak T-839/16, Todorov/Hof van Justitie van de Europese Unie

(Zaak C-188/17 P)

(2017/C 382/31)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Rekwirant: Slavcho Asenov Todorov (vertegenwoordiger: K. Mladenova, advokat)

Andere partij in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie

Bij beschikking van 7 september 2017 heeft het Hof (Tiende kamer) de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 11 mei 2017 — Pedro Viejobueno Ibáñez en Emilia de la Vara González/Consejería de Educación de Castilla-La Mancha

(Zaak C-245/17)

(2017/C 382/32)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Pedro Viejobueno Ibáñez en Emilia de la Vara González

Verwerende partij: Consejería de Educación de Castilla-La Mancha

Prejudiciële vragen

1)

Kan het einde van de lesperiode van het schooljaar worden beschouwd als een objectieve reden die rechtvaardigt dat de bovengenoemde als ambtenaren in tijdelijke dienst tewerkgestelde leraren anders worden behandeld dan als ambtenaren in vaste dienst tewerkgestelde leraren?

2)

Is het verenigbaar met het beginsel van non-discriminatie van die als ambtenaren in tijdelijke dienst tewerkgestelde leraren dat die leraren, wanneer hun aanstelling wordt beëindigd aan het einde van de lesperiode, hun vakantie niet in de vorm van daadwerkelijke rustdagen kunnen opnemen en in plaats daarvan de desbetreffende bezoldiging ontvangen?

3)

Is met het beginsel van non-discriminatie van die ambtenaren, die onder het begrip werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vallen, verenigbaar een abstracte regeling als vervat in de dertiende aanvullende bepaling van de regionale wet Ley 5/2012, de 12 de julio, de Presupuestos Generales de la Junta de Comunidades de Castilla-La Mancha para 2012, waarbij met het oog op budgettaire besparingen en de verwezenlijking van tekortdoelstellingen, naast andere maatregelen, de toepassing is geschorst van een tussen het ministerie van Onderwijs en Wetenschap en de vakbond ANPE gesloten overeenkomst van 10 maart 1994, die is bekendgemaakt bij besluit van 15 maart 1994 van het directoraat-generaal Personeelszaken (Boletín Oficial del Ministerio de Educación y Ciencia van 28 maart 1994), wat de betaalde vakantie in de maanden juli en augustus betreft in geval van vervangingen van meer dan vijf en een halve maand en de vervulling van vacatures, en volgens welke niet-universitaire leraren in tijdelijke dienst recht hebben op 22 betaalde vakantiedagen indien zij voor het volledige schooljaar zijn aangesteld dan wel op een evenredig aantal vakantiedagen?


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal du travail de Nivelles (België) op 29 mei 2017 —  OJ (*1)/Partena, Assurances Sociales pour Travailleurs Indépendants ASBL, Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants (Inasti), Union Nationale des Mutualités Libres (Partenamut) (UNMLibres)

(Zaak C-321/17)

(2017/C 382/33)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal du travail de Nivelles

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:  OJ (*1)

Verwerende partijen: Partena, Assurances Sociales pour Travailleurs Indépendants ASBL, Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants (Inasti), Union Nationale des Mutualités Libres (Partenamut) (UNMLibres)

Bij beschikking van 5 oktober 2017 heeft het Hof (Achtste kamer) het verzoek om een prejudiciële beslissing kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.


(*1)  Informatie gewist in het kader van de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 19 juli 2017 — Gemeinsamer Betriebsrat EurothermenResort Bad Schallerbach GmbH/EurothermenResort Bad Schallerbach GmbH

(Zaak C-437/17)

(2017/C 382/34)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gemeinsamer Betriebsrat EurothermenResort Bad Schallerbach GmbH

Verwerende partij: EurothermenResort Bad Schallerbach GmbH

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 45 VWEU en artikel 7, lid 1, van verordening (EU) nr. 492/2011 (1) betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding (§ 3, lid 2, punt 1, juncto § 3, lid 3, en § 2, lid 1, van de Urlaubsgesetz), op grond waarvan een werknemer die in totaal 25 dienstjaren heeft gewerkt, maar die niet bij dezelfde Oostenrijkse werkgever heeft vervuld, slechts recht heeft op vijf weken jaarlijkse vakantie, terwijl een werknemer die 25 dienstjaren bij dezelfde Oostenrijkse werkgever heeft vervuld, recht heeft op zes weken jaarlijkse vakantie?


(1)  Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141, blz. 1).


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowaakse Republiek) op 25 juli 2017 — EOS KSI Slovensko s.r.o./Ján Danko, Margita Jalčová

(Zaak C-448/17)

(2017/C 382/35)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EOS KSI Slovensko s.r.o.

Verwerende partij: Ján Danko, Margita Jalčová

Prejudiciële vragen

1)

Staat — gelet op het arrest in zaak C-470/12, Pohotovosť, en op de overwegingen van het Hof van Justitie van de EU in onder meer punt 46 van dat arrest — het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel in de weg aan een rechtsregeling op grond waarvan, in het kader van de gelijkwaardigheid van de door de wet beschermde belangen en van de bescherming van de rechten van de consumenten tegen oneerlijke bedingen in overeenkomsten, een rechtspersoon die zich bezighoudt met de collectieve verdediging van de consumenten tegen oneerlijke bedingen in overeenkomsten en het in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1), zoals in nationaal recht omgezet bij artikel 53a, leden 1 en 3, van het burgerlijk wetboek, genoemde doel nastreeft, niet zonder toestemming van de gedaagde consument van meet af aan als bijkomende partij (interveniënt) mag deelnemen aan de procedure in rechte en ten voordele van de consument doeltreffend gebruik mag maken van alle aanvals- en verweermiddelen in rechte teneinde in het kader van die procedure te zorgen voor bescherming tegen het stelselmatige gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten, terwijl in andere gevallen een bijkomende partij (interveniënt) die in een procedure in rechte intervenieert aan de zijde van de verweerder en belang heeft bij de vaststelling van het materiële recht (vermogensrecht) dat het voorwerp van de procedure is, anders dan een vereniging voor de verdediging van de consumenten, de instemming van de verweerder aan wiens zijde zij intervenieert, helemaal niet nodig heeft om van meet af aan deel te nemen aan de procedure in rechte en ten voordele van de verweerder doeltreffend gebruik te maken van alle aanvals- en verweermiddelen in rechte?

2)

Dient de uitdrukking „duidelijk en begrijpelijk […] geformuleerd” in artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13, mede gelet op de slotsom waartoe het Hof van Justitie in zijn arresten in de zaken C-26/13 en C-96/14 is gekomen, in die zin te worden uitgelegd dat een beding in een overeenkomst ook als niet duidelijk en begrijpelijk geformuleerd kan worden aangemerkt — met het juridische gevolg dat het door de rechter [ambtshalve] op de eerlijkheid ervan wordt onderzocht — wanneer het rechtsinstrument (instrument) dat deze materie regelt, zelf ingewikkeld is, de gemiddelde consument de rechtsgevolgen ervan moeilijk kan voorzien, voor het begrip ervan doorgaans een jurist moet worden geraadpleegd en de kosten van die raadpleging niet in een passende verhouding staan tot de waarde van de prestatie die de consument op grond van de overeenkomst verkrijgt?

3)

Staat het Unierecht — in een situatie waarin een rechterlijke instantie over uit een consumentenovereenkomst voortvloeiende rechten die tegenover de consument als gedaagde geldend worden gemaakt op basis van de verklaringen van de verzoeker, bij wege van een bevel tot betaling in het kader van een summiere procedure beslist en in die procedure geen toepassing geeft aan artikel 172, lid 9, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, volgens hetwelk een bevel tot betaling is uitgesloten ingeval een consumentovereenkomst oneerlijke bedingen bevat — in de weg aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan, gelet op de korte termijn voor het aantekenen van verzet en op de mogelijkheid dat de consument niet kan worden gevonden of stilzit, een vereniging voor de verdediging van de consumenten, die bevoegd en gemachtigd is om het in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, zoals in nationaal recht omgezet bij artikel 53 a, leden 1 en 3, van het burgerlijk wetboek, genoemde doel na te streven, niet zonder instemming van de consument (zonder uitdrukkelijk tegenspraak van de consument) doeltreffend gebruik kan maken van de enige mogelijkheid om de consument te beschermen, namelijk verzet aan te tekenen tegen het bevel tot betaling ingeval de rechter de in artikel 172, lid 9, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bedoelde verplichting niet is nagekomen?

4)

Kan als relevant voor het antwoord op de tweede en de derde vraag worden aangemerkt, de omstandigheid dat de consument volgens de rechtsorde geen recht op rechtsbijstand van rechtswege heeft, en dat, bij gebreke van vertegenwoordiging door een jurist, het feit dat de consument de materie niet kent, het niet geringe risico inhoudt dat hij de oneerlijkheid van bedingen in de overeenkomst niet aanvoert, en ook niet in dier voege handelt dat een vereniging voor verdediging van de consumenten, die bevoegd en gemachtigd is om het in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, zoals in nationaal recht omgezet bij artikel 53 a, leden 1 en 3, van het burgerlijk wetboek, genoemde doel na te streven, in de procedure in rechte aan zijn zijde kan interveniëren?

5)

Staan het Unierecht en de in artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG geformuleerde eis om alle omstandigheden in aanmerking te nemen in de weg aan een regeling als die betreffende de summiere procedure voor het geven van een bevel tot betaling (artikel 172, lid 1, en volgende van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) op grond waarvan (1) ten behoeve van de verkoper, met de gevolgen van een vonnis, het recht op een geldelijke prestatie kan worden vastgesteld (2) in het kader van een summiere procedure (3) voor een lid van het administratief personeel van de rechterlijke instantie (4) uitsluitend op basis van de verklaringen van de verkoper (5) en zulks zonder bewijsmateriaal te verzamelen en in een situatie waarin (6) de consument niet wordt vertegenwoordigd door een jurist (7) en zijn verdediging zonder zijn instemming niet doeltreffend kan worden verzekerd door een vereniging voor de verdediging van de consumenten, die bevoegd en gemachtigd is om het in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, zoals in nationaal recht omgezet bij artikel 53 a, leden 1 en 3, van het burgerlijk wetboek, genoemde doel na te streven?


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 4 augustus 2017 — Funke Medien NRW GmbH/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-469/17)

(2017/C 382/36)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verweerster en verzoekster tot „Revision”: Funke Medien NRW GmbH

Verzoekster en verweerster in „Revision”: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vragen

1)

Is er discretionaire ruimte bij de omzetting in nationaal recht van de Unierechtelijke bepalingen inzake het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG (1)] en inzake het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG) en inzake de beperkingen of restricties op deze rechten (artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29/EG)?

2)

Op welke manier dienen de grondrechten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in aanmerking te worden genomen bij de vaststelling van de omvang van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29/EG opgenomen beperkingen of restricties op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG)?

3)

Kunnen de grondrechten op informatievrijheid (artikel 11, lid 1, tweede zin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) of persvrijheid (artikel 11, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) een rechtvaardiging bieden voor niet onder artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29/EG vallende beperkingen of restricties op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG)?


(1)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 2 augustus 2017 — Repsol Butano S.A./Administración del Estado

(Zaak C-473/17)

(2017/C 382/37)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Repsol Butano S.A.

Verwerende partij: Administración del Estado

Prejudiciële vragen

1)

Is een maatregel tot vaststelling van een maximumprijs voor flessen vloeibaar gas ter bescherming van sociaal kwetsbare verbruikers verenigbaar met de rechtspraak van het Hof in de zaak Federutility (1) en eerbiedigt een dergelijke maatregel het evenredigheidsbeginsel, wanneer de hierna genoemde omstandigheden zich afzonderlijk dan wel samen voordoen:

de maatregel wordt als een algemene maatregel voor alle consumenten vastgesteld en geldt voor onbepaalde tijd „zolang de concurrentievoorwaarden op deze markt niet voldoende worden geacht”,

de maatregel geldt al meer dan [1]8 jaar,

de maatregel kan ertoe bijdragen dat de situatie van geringe mededinging aanhoudt, aangezien hij nieuwkomers verhindert de markt te betreden?

2)

Is een maatregel tot verplichte thuisbezorging van flessen vloeibaar gas ter bescherming van sociaal kwetsbare of in moeilijk bereikbare gebieden wonende verbruikers verenigbaar met de rechtspraak van het Hof in de zaak Federutility en eerbiedigt een dergelijke maatregel het evenredigheidsbeginsel, wanneer de in de vorige vraag genoemde omstandigheden zich afzonderlijk dan wel samen voordoen?


(1)  Arrest van 20 april 2010, Federutility e.a., C-265/08, EU:C:2010:205.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 8 augustus 2017 — Bondsrepubliek Duitsland/Sociedad de Transportes SA

(Zaak C-474/17)

(2017/C 382/38)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verweerster en verzoekster in „Revision”: Bondsrepubliek Duitsland

Verzoekster en verweerster in „Revision”: Sociedad de Transportes SA

Prejudiciële vragen

1)

Staan artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 22 en 23 van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (1) in de weg aan een nationale wettelijke regeling van een lidstaat die autobusondernemingen die geregelde diensten over Schengen-binnengrenzen heen verzekeren, in wezen de verplichting oplegt om de reistitels van hun passagiers te controleren voordat een binnengrens wordt overschreden, teneinde het vervoer van vreemdelingen zonder paspoort en verblijfsvergunning naar het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland tegen te gaan?

Met name:

a)

Betreft de algemene wettelijke verplichting dan wel de aan individuele autobusondernemingen opgelegde bestuurlijke verplichting om vreemdelingen niet zonder het vereiste paspoort of de vereiste verblijfsvergunning naar het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland te vervoeren, welke verplichting de autobusondernemingen enkel kunnen nakomen indien zij de grensdocumenten van alle passagiers controleren voordat de binnengrens wordt overschreden, een controle aan de binnengrenzen in de zin van artikel 22 van de Schengengrenscode of dient deze verplichting daarmee te worden gelijkgesteld?

b)

Dient de oplegging van de sub 1 vermelde verplichting te worden getoetst aan artikel 23, onder a), van de Schengengrenscode, ofschoon de autobusondernemingen geen „politiebevoegdheid” in de zin van deze bepaling uitoefenen en de oplegging aan hen van deze controleverplichting hun formeel evenmin enig openbaar gezag verleent?

c)

Indien het antwoord op vraag 1-b) bevestigend luidt: dienen de van de autobusondernemingen verlangde controles, gelet op de in artikel 23, onder a), tweede zin, van de Schengengrenscode neergelegde criteria, te worden beschouwd als een niet toegestane maatregel die hetzelfde effect heeft als grenscontroles?

d)

Dient de oplegging van de sub 1 vermelde verplichting, voor zover deze betrekking heeft op autobusondernemingen die geregelde diensten verzekeren, te worden getoetst aan artikel 23, onder b), van de Schengengrenscode, op grond waarvan de bevoegdheid van vervoerders om veiligheidscontroles uit te oefenen in de havens of de luchthavens geen afbreuk doet aan de afwezigheid van grenstoezicht aan de binnengrenzen? Volgt daaruit dat controles in de zin van vraag 1 zelfs niet zijn toegestaan wanneer zij buiten de havens en de luchthavens worden verricht, indien zij geen veiligheidscontroles betreffen en niet eveneens worden verricht bij personen die binnen de lidstaat reizen?

2)

Staan de artikelen 22 en 23 van de Schengengrenscode in de weg aan een nationale wettelijke regeling volgens welke, ter naleving van de voormelde verplichting, jegens een autobusonderneming een bevel tot nalaten en de oplegging van een dwangsom kan worden gelast, wanneer wegens het verzuim van controle ook vreemdelingen zonder paspoort en verblijfsvergunning naar het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland zijn vervoerd?


(1)  PB L 77, blz. 1.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln (Duitsland) op 9 augustus 2017 — Frank Montag/Finanzamt Köln-Mitte

(Zaak C-480/17)

(2017/C 382/39)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Frank Montag

Verwerende partij: Finanzamt Köln-Mitte

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 49 juncto artikel 54 VWEU in de weg aan een regeling van een lidstaat volgens welke verplichte bijdragen van een niet-ingezeten belastingplichtige aan een pensioeninstelling voor vrije beroepen (die berusten op diens lidmaatschap van een balie in de lidstaat, dat vanwege beroepsregels noodzakelijk is voor zijn in meerdere lidstaten uitgeoefende activiteit) in het kader van de beperkte belastingplicht niet in mindering mogen worden gebracht van de inkomsten, terwijl door ingezeten belastingplichtigen in het kader van de onbeperkte belastingplicht een door nationaal recht bepaald maximumbedrag van de inkomsten mag worden afgetrokken?

2)

Staat artikel 49 juncto artikel 54 VWEU in de weg aan de onder 1) beschreven regeling wanneer de belastingplichtige naast zijn verplichte bijdragen andere — vrijwillige — aanvullende bijdragen betaalt aan de pensioeninstelling voor vrije beroepen en de lidstaat die bijdragen niet aftrekbaar acht van de inkomsten, hoewel latere pensioenuitkeringen in die lidstaat naar nationaal recht mogelijkerwijs ook in het kader van een beperkte belastingplicht onderworpen zullen zijn aan belasting?

3)

Staat artikel 49 juncto artikel 54 VWEU in de weg aan de onder 1) beschreven regeling wanneer de belastingplichtige onafhankelijk van zijn toelating als advocaat en onafhankelijk van de bijdragen aan de pensioeninstelling voor vrije beroepen bijdragen betaalt in het kader van een vrijwillig afgesloten particuliere pensioenverzekering en de lidstaat die bijdragen niet aftrekbaar acht van de inkomsten, hoewel latere pensioenuitkeringen in die lidstaat naar nationaal recht mogelijkerwijs ook in het kader van een beperkte belastingplicht onderworpen zullen zijn aan belasting?


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Köln (Duitsland) op 22 augustus 2017 — Strafzaak tegen Josef Baumgartner

(Zaak C-513/17)

(2017/C 382/40)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Josef Baumgartner

Andere partijen: Bundesamt für Güterverkehr, Staatsanwaltschaft Köln

Prejudiciële vraag

Moet artikel 19, lid 2, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 561/2006 (1) aldus worden uitgelegd dat een sanctie tegen een onderneming of een leidinggevende persoon daarvan overeenkomstig § 30, § 9 en § 130 van het Ordnungswidrigkeitengesetz (wet betreffende bestuursrechtelijk bestrafte gedragingen) wegens een bestuursrechtelijk bestrafte gedraging die is verricht op de plaats waar de onderneming haar zetel heeft, alleen door de lidstaat mag worden opgelegd op het grondgebied waarvan de onderneming is gevestigd? Of zijn ook andere lidstaten bevoegd om die gedraging te bestraffen wanneer zij op hun grondgebied is vastgesteld?


(1)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2016 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB 2006, L 102, blz. 1).


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tallinna Ringkonnakohus (Estland) op 1 september 2017 — c.v. SNB-REACT e.a./Deepak Mehta

(Zaak C-521/17)

(2017/C 382/41)

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Tallinna Ringkonnakohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: c.v. SNB-REACT e.a.

Verwerende partij: Deepak Mehta

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 4, onder c), van richtlijn 2004/48/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn om instanties voor het collectieve beheer van intellectuele-eigendomsrechten die rechten van merkhouders beheren, te erkennen als personen die bevoegd zijn om ter verdediging van de rechten van merkhouders in eigen naam rechtsmiddelen aan te wenden en ter handhaving van de rechten van merkhouders in eigen naam een vordering bij de rechter in te stellen?

2)

Moeten de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn 2000/31/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van diensten van de informatiemaatschappij, met name elektronische handel, op de interne markt (richtlijn betreffende elektronische handel) aldus worden uitgelegd dat ook een dienstverlener wiens dienst bestaat in de registratie van IP-adressen, waardoor het mogelijk wordt IP-adressen anoniem te koppelen aan domeinen en deze IP-adressen te verhuren, moet worden aangemerkt als dienstverlener in de zin van deze bepalingen, op wie de in die bepalingen geregelde uitzonderingen op de aansprakelijkheid van toepassing zijn?


(1)  PB 2004, L 157, blz. 45.

(2)  PB 2000, L 178, blz. 1.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/34


Beroep ingesteld op 25 september 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-564/17)

(2017/C 382/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Cattabriga, G. von Rintelen, R. Troosters, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door niet uiterlijk 25 december 2013 de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (1), of althans door deze maatregelen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 16, lid 1, van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU veroordelen tot betaling van een dwangsom van 70 828,80 EUR per dag vanaf de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak omdat de verplichting tot mededeling van de maatregelen ter omzetting van richtlijn 2011/98/EU niet is nagekomen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De lidstaten waren overeenkomstig artikel 16, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2011/98/EU verplicht om uiterlijk op 25 december 2013 de nodige nationale maatregelen te nemen ter uitvoering van de krachtens die richtlijn op hen rustende verplichtingen. Aangezien België niet heeft meegedeeld dat het de richtlijn volledig heeft omgezet, heeft de Commissie besloten de zaak bij het Hof van Justitie aanhangig te maken.

In haar beroep verzoekt de Commissie dat het Koninkrijk België wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van 70 828,80 EUR per dag. Bij de berekening van de dwangsom is rekening gehouden met de ernst en de duur van de inbreuk alsmede met het afschrikkende effect ervan op basis van de financiële draagkracht van de lidstaat.


(1)  PB 2011, L 343, blz. 1.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/35


Hogere voorziening ingesteld op 28 september 2017 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 juli 2017 in zaak T-752/14, Combaro SA/Europese Commissie

(Zaak C-574/17 P)

(2017/C 382/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Combaro SA

Conclusies

1.

het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 juli 2017 in zaak T-752/14, Combaro SA tegen Europese Commissie, vernietigen;

2.

het beroep van Combaro SA ongegrond verklaren;

3.

Combaro SA verwijzen in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante het volgende aan:

1.

Het Gerecht heeft een onjuiste juridische beoordeling gemaakt van de feiten met betrekking tot de vraag of er sprake is van een bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van het douanewetboek (1).

Het Gerecht veronderstelt een tekortkoming van de Commissie voor zover het Gerecht er ten eerste van uit gaat dat de Commissie over bevoegdheden beschikt, die zij echter in het geheel niet bezit, of ten tweede verlangt dat zij bevoegdheden uitoefent die niet verder bijdragen tot opheldering van de feiten. Er is echter geen sprake van een tekortkoming van de Commissie, zodat zich geen bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van het Douanewetboek voordoet.

2.

Het Gerecht heeft de bewijzen voor het bestaan van een bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van het douanewetboek verkeerd opgevat.

Het Gerecht heeft in strijd met de stukken in de procedure vastgesteld dat de handtekeningen op de betrokken certificaten inzake goederenverkeer afkomstig zijn van R. en dat Letland niet de originele afdrukken van de door de douanekantoren van Jelgava en Bauska gebruikte stempels had verstrekt. Indien het Gerecht de bewijzen juist zou hebben beoordeeld, had het tot de slotsom moeten komen dat de Commissie de feiten betreffende de invoer van linnen toereikend had onderzocht en er terecht van uit kon gaan dat er geen sprake is van een bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van het Douanewetboek.

3.

Het Gerecht heeft artikel 239 van het Douanewetboek betreffende het bestaan van een bijzondere situatie verkeerd uitgelegd.

Het Gerecht heeft verzuimd de vermeende tekortkoming van de Commissie daadwerkelijk af te wegen tegen de belangen van de importeur die valse certificaten inzake goederenverkeer heeft gebruikt. Bij gebreke van een afweging heeft het Gerecht artikel 239 van het Douanewetboek verkeerd toegepast, omdat in de gegeven feitelijke situatie de belangen van de Unie bij de eerbiediging van de douanevoorschriften zwaarder wegen dan de belangen van de importeur.

4.

Het Gerecht heeft artikel 239 van het Douanewetboek verkeerd uitgelegd met betrekking tot de klaarblijkelijke nalatigheid van Combaro SA.

Het Gerecht heeft ten onrechte verlangd dat de Commissie bewijst dat de importeur de oorsprongsregels bewust heeft geschonden. Bij een juiste toepassing van de bewijslastregels had het Gerecht moeten inzien dat het reeds volstaat dat bij een importeur op goede gronden twijfel had moeten rijzen, opdat hij verplicht is voor de betrokken inklaringsverrichtingen relevante informatie of inlichtingen te vragen, op zijn minst bij zijn exporteurs.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1).


Gerecht

13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/37


Arrest van het Gerecht van 28 september 2017 — Aanbestedingskalender e.a./Commissie

(Zaak T-138/15) (1)

((„Staatssteun - Financieringsmaatregelen van de Nederlandse autoriteiten voor de oprichting en invoering van het platform TenderNed voor het elektronisch plaatsen van overheidsopdrachten. - Besluit houdende vaststelling dat de maatregel geen staatssteun behelst - Niet-economische diensten van algemeen belang”))

(2017/C 382/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Aanbestedingskalender BV (Ede, Nederland), Negometrix BV (Amsterdam, Nederland), CTM Solution BV (Breukelen, Nederland), Stillpoint Applications BV (Amsterdam), Huisinga Beheer BV (Amsterdam), (vertegenwoordigers: C. Dekker en L. Fiorilli, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P.-J. Loewenthal en K. Herrmann, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Bulterman, B. Koopman en M. Noort, gemachtigden) en Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2014) 9548 final van de Commissie van 18 december 2014 betreffende steunmaatregel SA.34646 (2014/NN) (ex 2012/CP) — Platform E-procurement TenderNed in Nederland

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Aanbestedingskalender BV, Negometrix BV, CTM Solution BV, Stillpoint Applications BV en Huisinga Beheer BV worden verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Slowaakse Republiek zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 198 van 15.6.2015.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/38


Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2017 — Gappol Marzena Porczyńska/EUIPO — Gap (ITM) (GAPPOL)

(Zaak T-411/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk GAPPOL - Ouder Uniewoordmerk GAP - Incidenteel beroep - Relatieve weigeringsgronden - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Bekendheid - Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94 van verordening 2017/1001)”])

(2017/C 382/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PP Gappol Marzena Porczyńska (Łódź, Polen) (vertegenwoordiger: J. Gwiazdowska, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Gap (ITM), Inc. (San Francisco, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Siciarek en J. Mrozowski, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 13 mei 2015 (zaak R 686/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen Gap (ITM) en PP Gappol Marzena Porczyńska

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 13 mei 2015 (zaak R 686/2013-1) wordt vernietigd voor zover de kamer van beroep de aanvraag tot inschrijving voor de waren van klasse 20 die worden omschreven als „meubelen”, heeft afgewezen op grond van artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk [thans artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk].

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten in de procedure voor het Gerecht.


(1)  PB C 328 van 5.10.2015.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/39


Arrest van het Gerecht van 3 oktober 2017 — BMB/EUIPO — Ferrero (snoepdoosje)

(Zaak T-695/15) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een snoepdoosje weergeeft - Ouder driedimensionaal internationaal merk - Vorm van een standaarddoosje dat met snoep kan worden gevuld - Verwarringsgevaar - Toepassing van het nationale recht - Artikel 25, lid 1, onder e), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Artikel 62 en artikel 63, lid 1, van verordening nr. 6/2002”])

(2017/C 382/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: BMB sp. z o.o. (Grójec, Polen) (vertegenwoordiger: K. Czubkowski, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Ferrero SpA (Alba, Italië) (vertegenwoordiger: M. Kefferpütz, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 8 september 2015 (zaak R 1150/2012-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Ferrero en BMB

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

BMB sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/39


Arrest van het Gerecht van 27 september 2017 — BelTechExport/Raad

(Zaak T-765/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Belarus - Bevriezing van tegoeden - Opschorting van maatregelen - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord - Beoordelingsfout”))

(2017/C 382/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: BelTechExport ZAO (Minsk, Belarus) (vertegenwoordigers: J. Jerņeva en E. Koškins, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Naert en J.-P. Hix, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Paasivirta en L. Havas, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/1957 van de Raad van 29 oktober 2015 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB 2015, L 284, blz. 149), en van verordening (EU) 2015/1948 van de Raad van 29 oktober 2015 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB 2015, L 284, blz. 62) voor zover deze handelingen verzoekster betreffen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

BelTechExport ZAO draagt haar eigen kosten en die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 68 van 22.2.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/40


Arrest van het Gerecht van 28 september 2017 — Bodegas Verdúguez/EUIPO (TRES TOROS 3)

(Zaak T-206/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk TRES TOROS 3 - Absolute weigeringsgrond - Wijnmerk dat geografische aanduidingen bevat - Artikel 7, lid 1, onder j), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 382/48)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Bodegas Verdúguez, SL (Villanueva de Alcardete, Spanje) (vertegenwoordiger: J. García Domínguez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en A. Muñiz Rodríguez, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 24 februari 2016 (zaak R 407/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving als Uniemerk van het woordteken TRES TOROS 3

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bodegas Verdúguez, SL, wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/41


Arrest van het Gerecht van 3 oktober 2017 — Ellinikos Syndesmos Epicheiriseon gia ti Diacheirisi ton Diethnon Protypon GS1/EUIPO — 520 Barcode Hellas (520Barcode Hellas)

(Zaak T-453/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk 520Barcode Hellas - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] - Vaststelling van de aard van het oppositieteken - Ander ouder teken 520 - Identificatie van de waren en diensten waarop de oppositie berust”])

(2017/C 382/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ellinikos Syndesmos Epicheiriseon gia ti Diacheirisi ton Diethnon Protypon GS1 (Argiroupoli Attikis, Griekenland) (vertegenwoordiger: A. Mouzaki, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: 520 Barcode Hellas — AE Diacheirisis Diethnon Protypon kai Parochis Symvouleutikon Ypiresion (Kifisia Attikis, Griekenland) (vertegenwoordigers: A. Roussou, M.-M. Theodoridou en F. Christodoulou-Kardiopoulis, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 juni 2016 (zaak R 238/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Ellinikos Syndesmos Epicheiriseon gia ti Diacheirisi ton Diethnon Protypon GS1 en 520 Barcode Hellas — AE Diacheirisis Diethnon Protypon kai Parochis Symvouleutikon Ypiresion

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 14 juni 2016 (zaak R 238/2015-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO draagt behalve zijn eigen kosten de kosten van Ellinikos Syndesmos Epicheiriseon gia ti Diacheirisi ton Diethnon Protypon GS1.

3)

520 Barcode Hellas — AE Diacheirisis Diethnon Protypon kai Parochis Symvouleutikon Ypiresion draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/42


Arrest van het Gerecht van 28 september 2017 — Hristov/Commissie en EMA

(Gevoegde zaken T-495/16 RENV I en T-495/16 RENV II) (1)

((„Openbare dienst - Benoeming - Ambt van uitvoerend directeur van een regelgevend agentschap - EMA - Selectie- en benoemingsprocedure - Samenstelling van het voorselectiecomité - Onpartijdigheid - Beoordelingscriteria - Benoeming van een andere kandidaat - Gezag van gewijsde”))

(2017/C 382/50)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partijen: Emil Hristov (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordigers: in zaak T-495/16 RENV I, M. Ekimdzhiev, K. Boncheva en G. Chernicherska en, in zaak T-495/16 RENV II, aanvankelijk M. Ekimdzhiev, K. Boncheva en G. Chernicherska, vervolgens M. Ekimdzhiev en K. Boncheva, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: G. Berscheid en N. Nikolova, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, met name strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 20 april 2011, waarbij zij de raad van bestuur van EMA een lijst voorstelde van vier kandidaten die door het voorselectiecomité waren aanbevolen en waren bevestigd door het raadgevend comité benoemingen, en van het besluit van de raad van bestuur van EMA van 6 oktober 2011 tot benoeming van de uitvoerend directeur van EMA, alsmede tot vergoeding van de schade die verzoeker door dat besluit zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Emil Hristov wordt verwezen in de kosten van de zaken F-2/12, T-26/15 P, T-27/15 P, T-495/16 RENV I en T-495/16 RENV II.


(1)  PB C 184 van 23.6.2012 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-2/12).


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/42


Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Hanschmann/Europol

(Zaak T-562/16) (1)

((„Openbare dienst - Europol - Niet-verlenging van een overeenkomst - Weigering om een overeenkomst voor onbepaalde tijd te verlenen - Vergoeding - Nietigverklaring door het Gerecht voor ambtenarenzaken - Uitvoering van de arresten in de zaken F-27/09 en F-104/12”))

(2017/C 382/51)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Ingo Hanschmann (Taucha, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Dammingh en N. Dane, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (vertegenwoordigers: D. Neumann en C. Falmagne, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck, A. Duron en I. Antypas, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van Europol van 29 juli 2014 om verzoekers overeenkomst niet voor onbepaalde tijd te verlengen en hem een bedrag van 10 000 EUR toe te kennen wegens de lange duur van de procedure en het voortduren van de toestand van onzekerheid waarin hij heeft verkeerd, en tot nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van zijn klacht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ingo Hanschmann wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 354 van 26.10.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-119/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/43


Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Knöll/Europol

(Zaak T-563/16) (1)

((„Openbare dienst - Europol - Niet-verlenging van een overeenkomst - Weigering om een overeenkomst voor onbepaalde tijd te verlenen - Vergoeding - Nietigverklaring door het Gerecht voor ambtenarenzaken - Uitvoering van de arresten in de zaken F-44/09 en F-105/12”))

(2017/C 382/52)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Brigitte Knöll (Hochheim am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Dammingh en N. Dane, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (vertegenwoordigers: D. Neumann en C. Falmagne, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck, A. Duron en I. Antypas, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van Europol van 29 juli 2014 om verzoeksters overeenkomst niet voor onbepaalde tijd te verlengen en haar een bedrag van 10 000 EUR toe te kennen wegens de lange duur van de procedure en het voortduren van de toestand van onzekerheid waarin zij heeft verkeerd, en tot nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van haar klacht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Brigitte Knöll wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 354 van 26.10.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-120/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht).


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/44


Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Waldhausen/EUIPO (Afbeelding van het silhouet van een paardenhoofd)

(Zaak T-717/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat het silhouet van een paardenhoofd afbeeldt - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 382/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Waldhausen GmbH & Co. KG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: V. Ekey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 31 augustus 2016 (zaak R 1195/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving als Uniemerk van een beeldteken dat het silhouet van een paardenhoofd afbeeldt

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Waldhausen GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 441 van 28.11.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/44


Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — La Rocca/EUIPO (Take your time Pay After)

(Zaak T-755/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Take your time Pay After - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 382/54)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Alessandro La Rocca (Anzio, Italië) (vertegenwoordigers: A. Perani en J. Graffer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 4 augustus 2016 (zaak R 406/2016-1) inzake een aanvraag tot inschrijving als Uniemerk van het beeldteken Take your time Pay After

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Alessandro La Rocca wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 475 van 19.12.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/45


Arrest van het Gerecht van 28 september 2017 — Rühland/EUIPO — 8 seasons design (stervormige lamp)

(Zaak T-779/16) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een stervormige lamp weergeeft - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Verschillende algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002”])

(2017/C 382/55)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lothar Rühland (Wendeburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H.-P. Schrammek, C. Drzymalla, S. Risthaus en J. Engberding, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Hanne, vervolgens M. Fischer, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: 8 seasons design GmbH (Eschweiler, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Haberl, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 8 juli 2016 (zaak R 878/2015-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen 8 seasons design en M. Rühland

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lothar Rühland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/45


Beroep ingesteld op 30 september 2017 — FV/Raad

(Zaak T-153/17)

(2017/C 382/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: FV (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van de op 5 december 2016 definitief vastgestelde beoordelingsrapporten over 2014 en 2015;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan, ontleend aan het feit dat de door de Raad van de Europese Unie over haar opgestelde beoordelingsrapporten over 2014 en 2015 berusten op een kennelijk onjuiste beoordeling, ontoereikend zijn gemotiveerd en niet voldoen aan de zorgplicht.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/46


Beroep ingesteld op 6 augustus 2017 — Hernández Díaz/GAR

(Zaak T-521/17)

(2017/C 382/57)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Alberto Hernández Díaz (San Martin del Rey Aurelio, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Hernández Cabeza, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit tot afwikkeling van Banco Popular nietig te verklaren wegens ernstige en onherstelbare onregelmatigheden die resulteren in de nietigheid van het besluit, doordat het is gebaseerd op een door Deloitte afgegeven verslag dat niet onafhankelijk was, doordat het voor de aandeelhouders resulteert in verliezen die veel groter zijn dan bij deelneming aan een insolventieprocedure voor schuldeisers, en doordat het instrument van interne herkapitalisatie niet werd toegepast;

de verkoop van Banco Popular aan de overnemende bank tegen de prijs van één euro nietig te verklaren wegens de ondoorzichtigheid van de verkoopprocedure, waarbij het transparantiebeginsel en het mededingingsbeginsel flagrant werden geschonden;

de GAR te gelasten de aandeelhouders te vergoeden voor de onteigening van hun aandelen, waarbij het bedrag van de gevorderde schadevergoeding thans niet kan worden gespecificeerd wegens de ondoorzichtigheid van de afwikkelingsprocedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/47


Beroep ingesteld op 16 augustus 2017 — Gonzalez Calvet/GAR

(Zaak T-554/17)

(2017/C 382/58)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Ramón González Calvet (Barcelona, Spanje) en Joan González Calvet (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: P. Molina Bosch, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht akte te nemen van de instelling van een beroep tegen besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en na afloop van de toepasselijke juridische procedures, een arrest te wijzen waarin het onderhavige beroep wordt toegewezen, besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad nietig wordt verklaard, en wordt verklaard dat de uitvoering van voormeld besluit en de handelingen die zijn verricht als gevolg van de uitvoering van voormeld besluit geen effect sorteren. In het geval dat geen nietigverklaring wordt uitgesproken, verzoeken de verzoekende partijen om naar behoren te worden vergoed voor het verlies van hun aandelen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/47


Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — Algebris (UK) e.a./GAR

(Zaak T-575/17)

(2017/C 382/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Algebris (UK) Ltd (London, Verenigd Koninkrijk), Anchorage Capital Group LLC (New York, New York, Verenigde Staten), Ronit Capital LLP (London) (vertegenwoordigers: T. Soames en J. Vandenbussche, advocaten, R. East, Solicitor, and N. Chesaites, Barrister)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A. (1), in zijn geheel nietig te verklaren, of, subsidiair, de artikelen 1 en/of 6 ervan nietig te verklaren;

de GAR te verwijzen in de kosten van de verzoekende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoekende partijen vijf middelen aan:

1.

Eerste middel: de GAR heeft ernstige inbreuken op de beginselen van vertrouwelijkheid en beroepsgeheim begaan, in strijd met artikel 339 VWEU en artikel 88, lid 1, van verordening (EU) nr. 806/2014 (2) en de rechtspraak van het Hof van Justitie, en heeft daarmee ook het in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht van de verzoekende partijen op behoorlijk bestuur niet geëerbiedigd.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfouten bij de toepassing van de artikelen 14, 18, 20, 21, 22 en 24 van verordening nr. 806/2014 door de Europese Commissie.

In dit verband betogen de verzoekende partijen dat de waardering van Banco Popular, die de basis vormde voor de afwikkeling in het kader van de afwikkelingsregeling, niet eerlijk, voorzichtig of betrouwbaar was en strijdig was met het beginsel dat „geen enkele crediteur slechter af mag zijn”; zij vormde derhalve geen nauwkeurig, betrouwbaar en consistent bewijs waarop de afwikkelingsregeling kon worden gebaseerd en kon niet de grondslag vormen voor het bestreden besluit. Voorts en om dezelfde redenen was de afwikkelingsregeling (en dus het bestreden besluit) kennelijk onevenredig doordat deze verder ging dan nodig was om de doelstellingen van de afwikkeling te waarborgen.

3.

Derde middel: de GAR heeft de eigendom van verzoekende partijen onteigend in strijd met hun grondrechten zoals beschermd door de algemene beginselen van het Unierecht en neergelegd in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten.

4.

Vierde middel: de GAR heeft niet overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten en de rechtspraak van het Hof verzekerd dat verzoekende partijen het recht hadden om tijdens de afwikkelingsprocedure te worden gehoord.

5.

Vijfde middel: de afwikkelingsregeling is niet conform de voorschriften goedgekeurd door de Commissie en dus is het bestreden besluit niet rechtgeldig in werking getreden.

In dit verband wordt aangevoerd dat de Europese Commissie, voordat zij haar besluit (EU) 2017/1246 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling heeft genomen, de discretionaire aspecten van de afwikkelingsregeling niet naar behoren of helemaal niet heeft beoordeeld. Dit vormde een inbreuk op de verplichtingen van de Commissie op grond van verordening (EU) nr. 806/2014 en op de beginselen van de Meroni-rechtspraak van het Hof van Justitie. Bijgevolg heeft de GAR een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan te nemen dat zijn besluit tot vaststelling van de afwikkelingsregeling in werking zou kunnen treden of was getreden; voorts, of subsidiair, is de bij het bestreden besluit aangenomen afwikkelingsregeling in ieder geval niet rechtsgeldig in werking getreden.


(1)  Besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 4038) (PB 2017, L 178, blz. 15).

(2)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/48


Beroep ingesteld op 4 september 2017 — Remolcadores Nosa Terra e.a./Commissie en GAR

(Zaak T-600/17)

(2017/C 382/60)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Remolcadores Nosa Terra, SA (Vigo, Spanje), Grupo Nosa Terra 2000, SLU (Vigo), Hospital Povisa, SA (Vigo) en Industrias Lácteas Asturianas, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Otero Novas, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het daaraan voorafgaande besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van dezelfde datum tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor de instelling Banco Popular, welk besluit in Spanje is uitgevoerd door het Fondo de Reestructuración Ordenada Bancaria (Spaans fonds voor een geordende herstructurering van de banksector), nietig te verklaren voor zover het voorziet in een betaling van 0 EUR voor de rechten van verzoekende partijen in Banco Popular.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/49


Beroep ingesteld op 6 september 2017 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-609/17)

(2017/C 382/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: F. Alabrune, D. Colas, B. Fodda en E. de Moustier, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1144 van de Commissie van 26 juni 2017 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover daarbij bepaalde door de Franse Republiek met betrekking tot de begrotingsjaren 2011 tot en met 2014 betaalde uitvoerrestituties zijn uitgesloten;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel, doordat de Commissie haar besluit grotendeels heeft gebaseerd op vermeende ernstige tekortkomingen van de Franse Republiek in de nakoming van haar verplichtingen inzake controle van het watergehalte van voor uitvoer met restitutie bestemde bevroren kippen.

Het is onjuist te beweren dat de Franse autoriteiten ernstig tekort zijn geschoten in die verplichtingen, gelet op de Unieregeling en de verscherpte maatregelen die sinds 2010 zijn ingevoerd. De analyses van het watergehalte maken immers deel uit van de op grond van artikel 5, lid 4, van verordening nr. 1276/2008 uitgevoerde controles op de gezonde handelskwaliteit van de voor uitvoer met restitutie bestemde bevroren kippen. Volgens verzoekster vereisen die bepalingen niet dat iedere fysieke controle van voor uitvoer met restitutie bestemde bevroren kippen een laboratoriumonderzoek van het watergehalte inhoudt.

Derhalve is zij van mening dat het aan de Franse autoriteiten stond om te bepalen welke controlemaatregelen moesten worden genomen, op voorwaarde dat die maatregelen in verhouding stonden tot het financiële risico dat het ELGF liep. In dit verband voert verzoekster aan dat de Franse autoriteiten een ambitieus systeem hebben ingesteld dat is afgestemd op dat financiële risico.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/50


Beroep ingesteld op 8 september 2017 — Ardigo en UO/Commissie

(Zaak T-615/17)

(2017/C 382/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Nicola Ardigo (Lissone, Italië) en UO (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

te verklaren en vast te stellen,

de besluiten tot bevestiging van de overdracht van verzoekers’ pensioenrechten aan de [pensioenregeling van de Europese Unie] worden nietig verklaard;

de Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending door het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van artikel 7, lid 1, van de algemene uitvoeringsbepalingen (AUB) van 3 maart 2011 bij de berekening door dat gezag van de aftrek van het bedrag dat de waardestijging van dat kapitaal vertegenwoordigt tussen de datum van de aanvraag om overdracht en die van de daadwerkelijke overdracht.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften, namelijk niet-nakoming door het TABG van zijn verplichtingen tot motivering en tot vaststelling, middels AUB, van de wiskundige formule, op grond waarvan het de coëfficiënten heeft berekend die nodig zijn voor de omzetting van het overgedragen kapitaal in extra pensioenjaren.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/50


Beroep ingesteld op 19 september 2017 — Hola/Commissie en GAR

(Zaak T-631/17)

(2017/C 382/63)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Hola, S.L. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en C. Iglesias Megías, advocaten)

Verwerende partijen: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 in verband met de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

in voorkomend geval de artikelen 15, 18, 20, 21, 22 en/of 24 van verordening nr. 806/2014 niet van toepassing te verklaren overeenkomstig artikel 277 VWEU, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/51


Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Erdősi Galcsikné/Commissie

(Zaak T-632/17)

(2017/C 382/64)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Éva Erdősi Galcsikné (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: D. Lazar, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Het besluit van de Commissie van 1 juni 2017 betreffende Ares(2017)2755900 nietig verklaren,

het besluit van de Commissie van 17 juli 2017 betreffende C(2017)5146 final nietig verklaren,

de Commissie gelasten, alle documenten van EU-pilotprocedure 8572/15, CHAP (2015)00353 voor verzoekster beschikbaar te maken, ongeacht, of deze al beschikbaar zijn of nog overgelegd moeten worden, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de openbaarmaking van de omstreden documenten doet geen afbreuk aan de bescherming van de onderzoeksactiviteiten.

Het onderwerp van EU-pilotprocedure 8572/15 is het grote aantal schendingen van het recht op een onpartijdig gerecht en een eerlijk proces door de Hongaarse rechtbanken wegens de toepassing van de wetten betreffende de omzetting van zogenoemde leningen in vreemde valuta in leningen in Hongaarse valuta. Deze wetten doen afbreuk aan de scheiding der machten, aangezien zij ingrijpen in de private rechtsbetrekkingen van burgers. In het bijzonder dwingen deze wetten de kredietnemer ertoe de verliezen uit het valutarisico te dragen en verbieden zij dat de geldigheid van kredietovereenkomsten bij de rechter wordt aangevochten.

Onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de Hongaarse regering om het Hongaarse rechtsstelsel in overeenstemming met het Unierecht te brengen, zijn ongeschikt om dit doel te bereiken, omdat rechters in een rechtsstaat onafhankelijk zijn voor instructies.

De openbaarmaking van de omstreden documenten doet geen afbreuk aan de bescherming van de onderzoeksactiviteiten, maar helpt het onderzoek juist vooruit, omdat alleen een openbare discussie de rechtspraak van de Hongaarse rechters kan wijzigen.

2.

Tweede middel: er bestaat een hoger algemeen belang voor de openbaarmaking van de omstreden documenten.

Het is in het algemeen belang dat de documenten openbaar worden gemaakt omdat het hierdoor mogelijk wordt:

de rechtsplegingscultuur van de Hongaarse rechters te veranderen,

het begrip van de Hongaarse regering over de uitlegging van de grondrechten in heel Europa openlijk te bespreken, en

een openbaar debat te voeren over hoe de Commissie de uitlegging van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, lid 1 EVRM opvat.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/52


Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Sárossy/Commissie

(Zaak T-633/17)

(2017/C 382/65)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Róbert Sárossy (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: D. Lazar, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 12 juni 2017 betreffende Ares(2017)2929030 nietig verklaren,

het besluit van de Commissie van 17 juni 2017 betreffende C(2017)5147 final nietig verklaren,

de Commissie gelasten, alle documenten van EU-pilotprocedure 8572/15, CHAP (2015)00353 voor verzoeker toegankelijk te maken, ongeacht, of deze al beschikbaar zijn of nog overgelegd moeten worden, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker één middel aan.

Volgens verzoeker bestaat er een hoger algemeen belang bij de openbaarmaking van de omstreden documenten, omdat openbare verspreiding ervan het mogelijk maakt:

de economische belangen van de consument te beschermen,

de interne markt te beschermen,

de onderzoeksactiviteiten van de Commissie te controleren,

de democratie in Hongarije te versterken, en

de voordelen van het lidmaatschap van Hongarije in de Europese Unie duidelijk te maken voor de burger.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/53


Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Pint/Commissie

(Zaak T-634/17)

(2017/C 382/66)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Anikó Pint (Göd, Hongarije) (vertegenwoordiger: D. Lazar, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 1 juni 2017 betreffende Ares(2017)2755260 nietig verklaren,

het besluit van de Commissie van 17 juli 2017 betreffende C(2017)5145 final nietig verklaren,

de Commissie gelasten, alle documenten van EU-pilotprocedure 8572/15, CHAP (2015)00353 voor verzoekster toegankelijk te maken, ongeacht, of deze al beschikbaar zijn of nog overgelegd moeten worden, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de openbaarmaking van de omstreden documenten doet geen afbreuk aan de bescherming van de onderzoeksactiviteiten.

Het onderwerp van EU-pilotprocedure 8572/15 het grote aantal schendingen van het recht op een onpartijdig gerecht en een eerlijk proces door de Hongaarse rechtbanken wegens de toepassing van de wetten betreffende de omzetting van zogenoemde leningen in vreemde valuta in Hongaarse valuta. Deze wetten doen afbreuk aan de scheiding der machten, aangezien zij tussenkomen in de private rechtsbetrekkingen van burgers. In het bijzonder dwingen deze wetten de kredietnemer ertoe, de verliezen uit het valutarisico te dragen en verbieden zij dat de geldigheid van kredietovereenkomsten bij de rechter wordt aangevochten.

Onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de Hongaarse regering om het Hongaarse rechtsstelsel in overeenstemming met het Unierecht te brengen, zijn ongeschikt om dit doel te bereiken, omdat rechters in een rechtsstaat onafhankelijk zijn voor instructies.

De openbaarmaking van de omstreden documenten doet geen afbreuk aan de bescherming van de onderzoeksactiviteiten, maar helpt het onderzoek juist vooruit, omdat alleen een openbare discussie de rechtspraak van de Hongaarse rechters kan wijzigen.

2.

Tweede middel: er bestaat een hoger algemeen belang voor de openbaarmaking van de omstreden documenten.

Het is in het algemeen belang dat de documenten openbaar worden gemaakt omdat het hierdoor mogelijk wordt:

de rechtsplegingscultuur van de Hongaarse rechters te veranderen,

het begrip van de Hongaarse regering over de uitlegging van de grondrechten in heel Europa, openlijk te kunnen bespreken,

een openbaar debat te voeren over hoe de Commissie de uitlegging van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, lid 1 EVRM opvat.

de interne markt te beschermen, en

de voordelen van het lidmaatschap van Hongarije in de Europese Unie duidelijk te maken voor de burger.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/54


Beroep ingesteld op 15 september 2017 — PlasticsEurope/ECHA

(Zaak T-636/17)

(2017/C 382/67)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PlasticsEurope (Brussel, België) (vertegenwoordigers: R. Cana, E. Mullier en F. Mattioli, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren,

het besluit, bekend gemaakt op 7 juli 2017, om de bestaande vermelding van Bisfenol A op de lijst van voor opneming in aanmerking komende stoffen als zeer zorgwekkende stof op basis van artikel 57, onder f), van verordening (EG) nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB 2006, L 396, blz. 1; hierna: „REACH-verordening”) bij te werken, nietig verklaren,

ECHA verwijzen in de proceskosten, en

elke andere of bijkomende maatregel nemen die rechtens vereist is.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerder heeft het rechtszekerheidsbeginsel geschonden door inconsistente en onvoorzienbare criteria toe te passen ter beoordeling van de mogelijke hormoon ontregelende eigenschappen van BPA voor de menselijke gezondheid.

2.

Tweede middel: verweerder heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en zijn zorgplicht geschonden.

Verweerder is er niet in geslaagd om vast te stellen dat BPA een hormoon ontregelende stof is waarvoor wetenschappelijk bewijs bestaat dat er mogelijke serieuze effecten op de menselijke gezondheid of het milieu kunnen zijn, die aanleiding geven tot een gelijkwaardig niveau van bezorgdheid als bij andere stoffen die zijn vermeld in artikel 57 van de REACH-verordening, onder a) tot en met e), aangezien (i) verweerder enkel heeft getracht vast te stellen dat BPA zogeheten „hormoon ontregelende eigenschappen” heeft, (ii) de identificatie van BPA niet voldoet aan de criteria van artikel 57, onder f) van de REACH-verordening en de algemene beginselen van het Unierecht en (iii) verweerder een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door er geen rekening te houden met de berekening van een veilig niveau als relevante factor voor de beoordeling van BPA in het licht van de criteria van artikel 57, onder f), van de REACH-verordening; en

Verweerder heeft niet alle relevante informatie, met name het CLARITY-BPA onderzoek in aanmerking genomen.

3.

Derde middel: het bestreden besluit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen omdat daarin geen rekening is gehouden met verwachte onderzoeken die als relevant werden gezien voor de beoordeling van de hormoon ontregelende eigenschappen van BPA, met name het CLARITY-BPA onderzoek, en omdat daarin de berekening van een veilig niveau niet in aanmerking is genomen als een relevante factor voor de vaststelling van een gelijkwaardig niveau van bezorgdheid.

4.

Vierde middel: het bestreden besluit maakt inbreuk op de artikelen 59 en 57, onder f), van de REACH-verordening, door BPA te identificeren als een zeer zorgwekkende stof op basis van de criteria waarnaar verwezen is in artikel 57, onder f), omdat artikel 57, onder f), enkel ziet op stoffen die niet reeds vallen onder artikel 57, onder a) tot en met f).

5.

Vijfde middel: het bestreden besluit maakt inbreuk op artikel 2, lid 8, onder b), van de REACH-verordening omdat tussenproducten vrijgesteld zijn van de gehele titel VII en dus buiten de werkingssfeer van de artikelen 57 en 59 en ook buiten de werkingssfeer van autorisaties vallen.

6.

Zesde middel: het bestreden besluit maakt inbreuk op het evenredigheidsbeginsel, omdat de opname van BPA op de lijst van kandidaatstoffen, wanneer het niet een tussenproduct is, verder gaat dan hetgeen passend en noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken en voor ECHA niet de maatregel met de minste kosten is waarvan het gebruik had kunnen maken.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/55


Beroep ingesteld op 20 september 2017 — Policlínico Centro Médico de Seguros en Medicina Asturiana/Commissie en GAR

(Zaak T-637/17)

(2017/C 382/68)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Policlínico Centro Médico de Seguros, SA (Oviedo, Spanje) en Medicina Asturiana, SA (Oviedo) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en A. Lois Perreau de Pinninck, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 in verband met de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

in voorkomend geval de artikelen 15, 18, 20, 21, 22 en/of 24 van verordening nr. 806/2014 niet van toepassing te verklaren overeenkomstig artikel 277 VWEU, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/56


Beroep ingesteld op 21 september 2017 — Helibética/Commissie en GAR

(Zaak T-638/17)

(2017/C 382/69)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Helibética, SL (Alicante, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en A. Lois Perreau de Pinninck, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 in verband met de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

in voorkomend geval de artikelen 15, 18, 20, 21, 22 en/of 24 van verordening nr. 806/2014 niet van toepassing te verklaren overeenkomstig artikel 277 VWEU, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/57


Beroep ingesteld op 20 september 2017 — Ferri/ECB

(Zaak T-641/17)

(2017/C 382/70)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Claudio Ferri (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: A. Campagnola, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

Verzoeker verzoekt het Gerecht vast te stellen dat is tekortgeschoten in de uitoefening van de toezichtstaak die is geactiveerd bij nota van 24 maart 2017, ten aanzien waarvan de bevoegde dienst van de ECB — na de gevoerde correspondentie — heeft besloten dat geen maatregelen hoefden te worden genomen, vaststellende dat de kwestie zowel betrekking heeft op de functie de eigen beslissingen te herzien als op de functie van toezicht inzake de vaststelling van de criteria voor toezicht op de werking van de Italiaanse banken

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker aan dat de Europese Centrale Bank haar toezichtstaak niet heeft vervuld met betrekking tot:

het verzuim om tijdig de bepalingen ter uitvoering van wetsbesluit nr. 72 van 2015 uit te vaardigen en de toepassing, als gevolg daarvan, van wetsbesluit nr. 385 van 1993, dat geacht werd van toepassing te blijven op grond van een andere activiteit na het voornoemde verzuim tot uitvaardiging door de Italiaanse centrale bank van de uitvoeringsbepalingen;

het verzuim om de Italiaanse centrale bank te gelasten om in het kader van het overheidsstelsel een aanpassing door te voeren van de regels inzake de geschillen betreffende de oplegging van sancties;

het verzuim om de gepastheid te monitoren van de criteria ter beoordeling van de efficiëntie van het bankenstelsel die thans kennelijk zijn geformuleerd met betrekking tot zeer complexe en sterk gestructureerde bancaire instellingen, zonder enige aanwijzing van flexibiliteit of daadwerkelijke geschiktheid;

de ongepastheid van de criteria ter beoordeling van de geschiktheid van de activiteit van de Banca di Credito Cooperativo di Frascati, die immers overduidelijk zijn ontworpen en gedimensioneerd om een gepastheidsoordeel te vellen over een complex en sterk gestructureerd bankenmechanisme.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/57


Beroep ingesteld op 26 september 2017 — Eddy’s Snack Company/EUIPO — Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli (Eddy’s Snackcompany)

(Zaak T-652/17)

(2017/C 382/71)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Eddy’s Snack Company GmbH (Lügde, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Decker, advocate)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli AG (Kilchberg, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Eddy’s Snackcompany” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 363 931

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 juli 2017 in zaak R 1999/2016-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de oppositie die de andere partij in de procedure heeft ingesteld tegen merkaanvraag nr. 14363931 voor „Eddy’s Snackcompany” van Eddy’s Snack Company GmbH definitief afwijzen;

het EUIPO gelasten inschrijving van merkaanvraag nr. 14363931 voor „Eddy’s Snackcompany” voor alle opgegeven waren toe te staan;

het EUIPO gelasten ten minste inschrijving van merkaanvraag nr. 14363931 voor „Eddy’s Snackcompany” voor alle opgegeven waren van de klassen 29, 31 en 32 toe te staan;

de andere partij in de procedure of het EUIPO samen of afzonderlijk verwijzen in de kosten, vergoedingen en erelonen die verzoekster zijn opgekomen in de procedure bij het Gerecht en in de oppositie- en beroepsprocedure bij het EUIPO.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 74, lid 1, van verordening nr. 207/2009.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/58


Beroep ingesteld op 27 september 2017 — Maico Holding/EUIPO — Eico (Eico)

(Zaak T-668/17)

(2017/C 382/72)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Maico Holding GmbH (Villingen-Schwenningen, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Krüger en D. Deckers, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Eico A/S (Brønderslev, Denemarken)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniemerkaanvraag nr. 13 706 726

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 27 juli 2017 in zaak R 2089/2016-4

Conclusies

de bestreden beslissing van 27 juli 2017 van de vierde kamer van beroep van het EUIPO in zaak nr. R 2089/2016-4, Eico/Maico, en beslissing nr. B 002528654 van 26 oktober 2016 van de oppositieafdeling vernietigen en aldus herzien dat het beroep en de oppositie in hun geheel worden toegewezen;

verwerende partij, het EUIPO, verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 42 van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/59


Beroep ingesteld op 26 september 2017 — Port autonome du Centre et de l’Ouest e.a./Commissie

(Zaak T-673/17)

(2017/C 382/73)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Port autonome du Centre et de l’Ouest SCRL (La Louvière, België), Port autonome de Namur (Namen, België), Port autonome de Charleroi (Charleroi, België), Port autonome de Liège (Luik, België) en Région wallonne (Jambes, België) (vertegenwoordiger: J. Vanden Eynde, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het verzoek ten aanzien van elk van de verzoekende partijen ontvankelijk verklaren en dientengevolge het besluit van de Commissie met als referentie SA.38393 (2016CP, ex 2015/E) — Fiscaliteit van de havens in België [C(2017)5174 final] nietig verklaren;

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

bijgevolg het besluit van de Europese Commissie waarbij het feit dat de economische activiteiten van de Belgische havens, met name van de Waalse havens, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, wordt aangemerkt als met de interne markt onverenigbare staatssteun, nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen in wezen één middel aan. Zij zijn van mening dat de Commissie artikel 93 VWEU, dat bijzondere regels voor de transportsector, en dus voor de havensector, instelt, vanaf het begin buiten toepassing heeft gelaten en derhalve geen rekening heeft gehouden met de wil van de Uniewetgever.

De beoordeling van de Commissie is noch feitelijk noch rechtens gerechtvaardigd en is in strijd met de tekst van artikel 1 van het Belgische Wetboek op de Inkomstenbelasting (WIB) en met de bevoegdheid van de overheid om de niet-economische activiteiten van algemeen belang te omschrijven.

Het standpunt van de Commissie is ook niet coherent met het voorstel voor een richtlijn van 16 maart 2011 (COM/2011/0121 final) betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), dat zelfs voor handelsvennootschappen voorziet in een belastingvrijstelling voor subsidies die rechtstreeks samenhangen met de verkrijging, voortbrenging of verbetering van vaste activa.

Door België aan te manen om zijn belastingwetgeving te wijzigen, tracht de Commissie bovendien inbreuk te maken op de belastingbevoegdheden van de lidstaten, door een fiscale harmonisatie op te leggen die niet tot haar bevoegdheid in de zin van artikel 113 VWEU behoort. Zo houdt zij geen rekening met de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van de omschrijving van de activiteiten van openbare diensten en van de werkingssfeer van de directe belastingen, van de verplichting om de goede werking van de diensten van algemeen belang („DAB’s”) te waarborgen die nodig zijn voor de sociale en economische cohesie, alsook van de discretionaire inrichting van de organisatie van DAB’s. De Uniewetgever heeft de bevoegdheid voor de vrijstelling van belasting van de activiteiten die de lidstaten soeverein omschrijven als van algemeen belang, immers aan de lidstaten toevertrouwd.

Volgens de verzoekende partijen zijn de wezenlijke activiteiten van de Waalse binnenhavens DAB’s, die overeenkomstig het Uniewetgeving niet onder de mededingingsregels vallen.

Ten slotte is in de onderhavige zaak niet voldaan aan de Europese criteria voor de vaststelling van staatssteun, met name is niet voldaan aan het selectiviteitscriterium.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/60


Beroep ingesteld op 26 september 2017 — Haven van Brussel en Brussels Hoofdstedelijk Gewest/Commissie

(Zaak T-674/17)

(2017/C 382/74)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Haven van Brussel (Brussel, België), Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Brussel) (vertegenwoordiger: J. Vanden Eynde, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het verzoek ten aanzien van elk van de verzoekende partijen ontvankelijk verklaren en dientengevolge het besluit van de Commissie met als referentie SA.38393 (2016CP, ex 2015/E) — Fiscaliteit van de havens in België [C(2017)5174 final] nietig verklaren;

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

bijgevolg het besluit van de Europese Commissie waarbij het feit dat de economische activiteiten van de Belgische havens, met name van de Waalse havens, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, wordt aangemerkt als met de interne markt onverenigbare staatssteun, nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen in wezen één middel aan, dat in essentie gelijk is aan of overeenstemt met het in het kader van zaak T-673/17, Port autonome du Centre et de l’Ouest e.a./Commissie, aangevoerde middel.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/61


Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Omnicom International Holdings/EUIPO — eBay (dA/tA/bA/y)

(Zaak T-393/16) (1)

(2017/C 382/75)

Procestaal: Engels

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 364 van 3.10.2016.


13.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/61


Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Omnicom International Holdings/EUIPO — eBay (DATABAY)

(Zaak T-394/16) (1)

(2017/C 382/76)

Procestaal: Engels

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 364 van 3.10.2016.