ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 195

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
19 juni 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 195/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 195/02

Zaak C-527/15: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Midden-Nederland — Nederland) — Stichting Brein/Jack Frederik Wullems, handelend onder de naam Filmspeler [Prejudiciële verwijzing — Intellectuele en industriële eigendom — Richtlijn 2001/29/EG — Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten — Artikel 3, lid 1 — Mededeling aan het publiek — Begrip — Verkoop van een mediaspeler — Aanvullende modules (add ons) — Publicatie van werken zonder toestemming van de rechthebbende — Toegang tot streamingwebsites — Artikel 5, leden 1 en 5 — Reproductierecht — Uitzonderingen en beperkingen — Rechtmatig gebruik]

2

2017/C 195/03

Zaak C-564/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kecskeméti Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Tibor Farkas/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága [Prejudiciële verwijzing — Ambtshalve aanvoeren van een middel gebaseerd op de schending van het Unierecht — Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Recht op aftrek van de vooraf betaalde belasting — Verleggingsregeling — Artikel 199, lid 1, onder g) — Toepassing enkel bij onroerende goederen — Onverschuldigde betaling van de belasting door de koper van goederen aan de verkoper na een verkeerde opgestelde factuur — Beslissing van de belastingdienst die een belastingschuld van de koper van de goederen vaststelt en die de betaling van de door hem gevraagde aftrek weigert, alsook hem een fiscale boete oplegt]

3

2017/C 195/04

Zaak C-632/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie — Roemenië) — Costin Popescu/Guvernul României e.a. (Prejudiciële verwijzing — Vervoer — Wegvervoer — Rijbewijs — Richtlijn 2006/126/EG — Artikel 13, lid 2 — Begrip vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheden — Nationale regeling ter omzetting van deze richtlijn — Verplichting om een rijbewijs te halen voor personen die vóór de inwerkingtreding van deze regeling een bromfiets zonder rijbewijs mochten besturen)

4

2017/C 195/05

Zaak C-51/16: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Noord-Holland — Nederland) — Stryker EMEA Supply Chain Services BV/Inspecteur van de Belastingdienst/Douane kantoor Rotterdam Rijnmond [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefposten — Indeling van de goederen — Implantaatschroeven die bestemd zijn om in het menselijk lichaam te worden ingebracht voor de behandeling van breuken in het beendergestel of de bevestiging van protheses — Gecombineerde nomenclatuur — Post 9021 — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1212/2014 — Geldigheid]

4

2017/C 195/06

Zaak C-142/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 april 2017 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijn 92/43/EEG — Artikel 6, lid 3 — Instandhouding van de natuurlijke habitats — Bouw van de kolengestookte centrale van Moorburg (Duitsland) — Natura 2000-gebieden in het Elbedal stroomopwaarts van de kolengestookte centrale — Beoordeling van de gevolgen van een plan of een project voor een beschermd gebied)

5

2017/C 195/07

Zaak C-464/16 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 6 april 2017 — Pénzügyi Ismeretterjesztő és Érdek-képviseleti Egyesület (PITEE)/Europese Commissie (Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Verzoek om toegang tot documenten van de Commissie — Weigering — Beroep tot nietigverklaring — Artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie — Vertegenwoordiging voor de rechterlijke instanties van de Unie — Advocaat die ten opzichte van de verzoekende partij niet de hoedanigheid van een derde heeft — Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep — Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

6

2017/C 195/08

Zaak C-625/16 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 2 maart 2017 — Anikó Pint/Europese Commissie (Hogere voorziening — Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Van de Hongaarse regering afkomstige documenten inzake de procedure EU Pilot nr. 8572/15 [CHAP(2015)00353 en 6874/14/JUST] betreffende een vermeende schending door Hongarije van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Verzoek om inzage van documenten — Geen antwoord van de Europese Commissie)

6

2017/C 195/09

Zaak C-555/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Salerno (Italië) op 31 oktober 2016 — Strafzaak tegen Vincenzo D’Andria en Giuseppina D’Andria

7

2017/C 195/10

Zaak C-581/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Salerno (Italië) op 16 november 2016 — Strafzaak tegen Nicola Turco

7

2017/C 195/11

Zaak C-582/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Salerno (Italië) op 16 november 2016 — Strafzaak tegen Alfonso Consalvo

8

2017/C 195/12

Zaak C-610/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2016 door Gaki tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 19 september 2016 in zaak T-112/16, Gaki/Parlement

8

2017/C 195/13

Zaak C-29/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 19 januari 2017 — Novartis Farma SpA/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA)

9

2017/C 195/14

Zaak C-42/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte costituzionale (Italië) op 26 januari 2017 — M.A.S., M.B.

10

2017/C 195/15

Zaak C-101/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 februari 2017 door Verus Eood tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 7 juli 2016 in zaak T-82/14, Copernicus-Trademarks/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

10

2017/C 195/16

Zaak C-141/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia del País Vasco (Spanje) op 21 maart 2017 — José Luis Cabana Carballo/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

11

2017/C 195/17

Zaak C-145/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 maart 2017 door Internacional de Productos Metálicos, S.A. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 januari 2017 in zaak T-217/16, Internacional de Productos Metálicos/Commissie

12

2017/C 195/18

Zaak C-154/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 27 maart 2017 — SIA E LATS

14

2017/C 195/19

Zaak C-169/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 3 april 2017 — Asociación Nacional de Productores de Ganado Porcino/Administración del Estado

14

2017/C 195/20

Zaak C-181/17: Beroep ingesteld op 7 april 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

15

2017/C 195/21

Zaak C-205/17: Beroep ingesteld op 20 april 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

16

 

Gerecht

2017/C 195/22

Zaak T-512/14: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — Green Source Poland/Commissie [Beroep tot nietigverklaring — EFRO — Artikel 41, lid 3, van verordening (EG) nr. 1083/2006 — Weigering van een financiële bijdrage aan een groot project — Onderneming die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het project — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid]

17

2017/C 195/23

Zaak T-744/14: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — Meta Group/Commissie [Arbitragebeding — Subsidieovereenkomsten gesloten in het kader van het zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006) — Subsidieovereenkomsten gesloten in het kader van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) — Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen — Te betalen saldo van het totaalbedrag van de aan verzoekster toegekende financiële bijdrage — Subsidiabele kosten — Contractuele aansprakelijkheid]

17

2017/C 195/24

Zaak T-264/15: Arrest van het Gerecht van 28 april 2017 — Gameart/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende een niet-nakomingsprocedure — Door een lidstaat opgestelde documenten — Verzoek om toegang tot documenten dat aan de lidstaat is gericht — Doorzending van het verzoek om toegang naar de Commissie — Weigering van toegang — Bevoegdheid van de Commissie — Van instelling afkomstig document — Artikel 5 van verordening (EG) nr. 1049/2001]

18

2017/C 195/25

Zaak T-375/15: Arrest van het Gerecht van 27 april 2017 — Germanwings/Commissie (Staatssteun — Steun ten gunste van een luchtvaartmaatschappij die gebruikmaakt van de luchthaven van Zweibrücken — Voordeel — Toerekenbaarheid aan de staat — Motiveringsplicht — Gewettigd vertrouwen — Toegang tot documenten — Documenten in verband met een controleprocedure inzake staatssteun — Weigering van toegang tot de gevraagde documenten — Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits)

19

2017/C 195/26

Zaak T-403/15: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — JYSK/Commissie [Beroep tot nietigverklaring — EFRO — Artikel 41, lid 3, van verordening (EG) nr. 1083/2006 — Weigering om een financiële bijdrage aan een grootschalig project te verlenen — Voor de uitvoering van het project verantwoordelijke onderneming — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid]

20

2017/C 195/27

Zaak T-622/15: Arrest van het Gerecht van 27 april 2017 — Deere/EUIPO (EXHAUST-GARD) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk EXHAUST-GARD — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Rechten van de verdediging — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

20

2017/C 195/28

Zaak T-681/15: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2017 — Environmental Manufacturing/EUIPO — Société Elmar Wolf (Afbeelding van de kop van een wolf) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat de kop van een wolf afbeeldt — Ouder internationaal beeldmerk Outils WOLF — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

21

2017/C 195/29

Zaak T-721/15: Arrest van het Gerecht van 27 april 2017 — BASF/EUIPO — Evonik Industries (DINCH) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniewoordmerk DINCH — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009]

21

2017/C 195/30

Zaak T-25/16: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — Haw Par/EUIPO — Cosmowell (GELENKGOLD) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk GELENKGOLD — Ouder Uniebeeldmerk dat een tijger afbeeldt — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Gezag van gewijsde — Groter onderscheidend vermogen van het vroegere merk door gebruik — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Recht om te worden gehoord — Artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009 — Serie van merken]

22

2017/C 195/31

Zaak T-36/16: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2017 — Enercon/EUIPO — Gamesa Eólica (Uitvloeiende groentinten) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniemerk bestaande in uitvloeiende groentinten — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009]

23

2017/C 195/32

Zaak T-97/16: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — Kasztantowicz/EUIPO — Gbb Group (GEOTEK) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniewoordmerk GEOTEK — Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Regel 40, lid 5, van verordening (EG) nr. 2868/95 — Bewijs van het normale gebruik van het merk — Tardiviteit — Regel 61, leden 2 en 3, en regel 65, lid 1, van verordening nr. 2868/95 — Kennisgeving van de toegekende termijn aan de houder per fax — Geen omstandigheden die vraagtekens kunnen plaatsen bij het door het EUIPO overgelegde verzendingsbericht — Artikel 78 van verordening nr. 207/2009 — Regel 57 van verordening nr. 2868/95 — Verzoek om getuigen te horen — Beoordelingsmarge van het EUIPO]

23

2017/C 195/33

Zaak T-132/16: Arrest van het Gerecht van 5 mei 2017 — PayPal/EUIPO — Hub Culture (VENMO) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniewoordmerk VENMO — Kwade trouw — Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

24

2017/C 195/34

Zaak T-200/16: Arrest van het Gerecht van 3 mei 2017 — Gfi PSF/Commissie [Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Ontwikkeling, onderhoud, uitbreiding en bijstandsdiensten voor websites — Afwijzing van een offerte van een inschrijver — Ontvangen offerte al geopend — Artikel 111, lid 4, onder b), van het Financieel Reglement]

24

2017/C 195/35

Zaak T-224/16: Arrest van het Gerecht van 5 mei 2017 — Messe Friedrichshafen/EUIPO — El Corte Inglés (Out Door) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Uniebeeldmerk Out Door — Ouder Uniewoordmerk OUTDOOR PRO — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 76 van verordening nr. 207/2009]

25

2017/C 195/36

Zaak T-446/16 P: Arrest van het Gerecht van 27 april 2017 — CC/Parlement (Hogere voorziening — Openbare dienst — Aanwerving — Aankondiging van vergelijkend onderzoek — Algemeen vergelijkend onderzoek — Fouten bij het beheer van de lijst van geslaagde kandidaten — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Nieuw bewijsaanbod — Materiële schade — Gelijke behandeling — Verkeerde opvatting van de feiten — Verlies van een kans)

26

2017/C 195/37

Zaak T-569/16: Arrest van het Gerecht van 26 april 2017 — OU/Commissie (Openbare dienst — Arbeidscontractanten — Tuchtprocedure — Schorsing — Inhouding op het salaris — Berisping — Terugbetaling — Artikel 24, lid 4, van bijlage IX bij het Statuut)

26

2017/C 195/38

Zaak T-580/16: Arrest van het Gerecht van 28 april 2017 — Azoulay e.a./Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Tijdelijk functionarissen — Beloning — Gezinstoelagen — Schooltoelage — Weigering om schoolkosten te vergoeden — Artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut — Gewettigd vertrouwen — Gelijke behandeling — Beginsel van behoorlijk bestuur)

27

2017/C 195/39

Zaak T-588/16: Arrest van het Gerecht van 28 april 2017 — HN/Commissie [Openbare dienst — Ambtenaren — Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 — Hervorming van het Statuut — Nieuwe regels voor de loopbaan en de bevordering naar de rangen AD 13 en AD 14 — Ambtenaren van de rang AD 12 — Uitoefening van speciale verantwoordelijkheden — Artikel 30, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut — Bevorderingsronde 2014 — Verzoek om te worden ingedeeld in het standaardambt van adviseur of gelijkwaardig — Geen antwoord van het TAOBG — Bevorderingsronde 2015 — Nieuw verzoek om te worden ingedeeld in het standaardambt van adviseur of gelijkwaardig of van eenheidshoofd of gelijkwaardig — Afwijzing door het TAOBG — Bevestigend karakter van de weigering van indeling in het standaardambt van adviseur of gelijkwaardig — Vereisten van de precontentieuze procedure — Niet-ontvankelijkheid]

28

2017/C 195/40

Zaak T-381/16: Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2017 — Düll/EUIPO — Cognitect (DaToMo) (Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Intrekking van de vordering tot vervallenverklaring — Afdoening zonder beslissing)

28

2017/C 195/41

Zaak T-123/17 R: Beschikking van de vicepresident van het Gerecht van 10 april 2017 — Exaa Abwicklungsstelle für Energieprodukte/ACER [Kort geding — Energie — Besluit van ACER houdende afwijzing van een verzoek tot interventie in zaak A-001-2017 (geconsolideerd) — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid]

29

2017/C 195/42

Zaak T-158/17 R: Beschikking van de vicepresident van het Gerecht van 21 april 2017 — Post Telecom/EIB (Kort geding — Overheidsopdrachten voor diensten — Openbare aanbestedingsprocedure — Levering van een Metropolitan area network and wide area network communication services for the EIB Group in Luxemburg — Afwijzing van de inschrijving van een inschrijver en gunning van de opdracht aan een andere inschrijver — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

30

2017/C 195/43

Zaak T-159/17: Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — Claro Sol Cleaning/EUIPO — Solemo (Claro Sol Facility Services desde 1972)

30

2017/C 195/44

Zaak T-202/17: Beroep ingesteld op 31 maart 2017 — Calhau Correia de Paiva/Commissie

31

2017/C 195/45

Zaak T-203/17: Beroep ingesteld op 3 april 2017 — GY/Commissie

32

2017/C 195/46

Zaak T-206/17: Beroep ingesteld op 3 april 2017 — Argus Security Projects/Commissie en EUBAM

33

2017/C 195/47

Zaak T-216/17: Beroep ingesteld op 7 april 2017 — Mabrouk/Raad

34

2017/C 195/48

Zaak T-222/17: Beroep ingesteld op 18 april 2017 — Recylex e.a./Commissie

34

2017/C 195/49

Zaak T-228/17: Beroep ingesteld op 19 april 2017 — Zhejiang Jndia Pipeline Industry/Commissie

35

2017/C 195/50

Zaak T-229/17: Beroep ingesteld op 19 april 2017 — Duitsland/Commissie

37

2017/C 195/51

Zaak T-234/17: Beroep ingesteld op 19 april 2017 — Siberian Vodka/EUIPO — Friedr. Schwarze (DIAMOND ICE)

38

2017/C 195/52

Zaak T-235/17: Beroep ingesteld op 20 april 2017 — Dometic Sweden/EUIPO (MOBILE LIVING MADE EASY)

39

2017/C 195/53

Zaak T-238/17: Beroep ingesteld op 25 april 2017 — Gugler/EUIPO — Gugler France (GUGLER)

39

2017/C 195/54

Zaak T-239/17: Beroep ingesteld op 25 april 2017 — Duitsland/Commissie

40

2017/C 195/55

Zaak T-241/17: Beroep ingesteld op 25 april 2017 — Polen/Commissie

41

2017/C 195/56

Zaak T-246/17: Beroep ingesteld op 24 april 2017 — Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO (Национальный Продукт)

42

2017/C 195/57

Zaak T-247/17: Beroep ingesteld op 27 april 2017 — Azarov/Raad

43

2017/C 195/58

Zaak T-250/17: Beroep ingesteld op 24 april 2017 — avanti/EUIPO (avanti)

43

2017/C 195/59

Zaak T-251/17: Beroep ingesteld op 28 april 2017 — Robert Bosch/EUIPO (Simply. Connected.)

44

2017/C 195/60

Zaak T-252/17: Beroep ingesteld op 28 april 2017 — Robert Bosch/EUIPO (Simply. Connected.)

45

2017/C 195/61

Zaak T-253/17: Beroep ingesteld op 28 april 2017 — Der Grüne Punkt/EUIPO — Halston Properties (Afbeelding van een cirkel met twee pijlen)

45


 

Rectificaties

2017/C 195/62

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-232/16 P ( PB C 63 van 27.2.2017 )

47


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 195/01)

Laatste publicatie

PB C 178 van 6.6.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 168 van 29.5.2017

PB C 161 van 22.5.2017

PB C 151 van 15.5.2017

PB C 144 van 8.5.2017

PB C 129 van 24.4.2017

PB C 121 van 18.4.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/2


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Midden-Nederland — Nederland) — Stichting Brein/Jack Frederik Wullems, handelend onder de naam „Filmspeler”

(Zaak C-527/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Intellectuele en industriële eigendom - Richtlijn 2001/29/EG - Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten - Artikel 3, lid 1 - Mededeling aan het publiek - Begrip - Verkoop van een mediaspeler - Aanvullende modules („add ons”) - Publicatie van werken zonder toestemming van de rechthebbende - Toegang tot streamingwebsites - Artikel 5, leden 1 en 5 - Reproductierecht - Uitzonderingen en beperkingen - Rechtmatig gebruik])

(2017/C 195/02)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Midden-Nederland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stichting Brein

Verwerende partij: Jack Frederik Wullems, handelend onder de naam „Filmspeler”

Dictum

1)

Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de verkoop van een mediaspeler als die in het hoofdgeding, waarop vooraf add-ons zijn geïnstalleerd die op internet beschikbaar zijn en hyperlinks bevatten naar voor het publiek vrij toegankelijke websites waarop auteursrechtrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden beschikbaar zijn gesteld.

2)

Artikel 5, leden 1 en 5, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handeling bestaande in de tijdelijke reproductie, op een mediaspeler als die in het hoofdgeding, van een auteursrechtelijk beschermd werk dat is verkregen bij het streamen van een website van een derde waarop dit werk zonder toestemming van de houder van het auteursrecht wordt aangeboden, niet voldoet aan de in deze bepaling gestelde voorwaarden.


(1)  PB C 27 van 25.1.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kecskeméti Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Tibor Farkas/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága

(Zaak C-564/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Ambtshalve aanvoeren van een middel gebaseerd op de schending van het Unierecht - Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Recht op aftrek van de vooraf betaalde belasting - Verleggingsregeling - Artikel 199, lid 1, onder g) - Toepassing enkel bij onroerende goederen - Onverschuldigde betaling van de belasting door de koper van goederen aan de verkoper na een verkeerde opgestelde factuur - Beslissing van de belastingdienst die een belastingschuld van de koper van de goederen vaststelt en die de betaling van de door hem gevraagde aftrek weigert, alsook hem een fiscale boete oplegt])

(2017/C 195/03)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kecskeméti Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Tibor Farkas

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága

Dictum

1)

Artikel 199, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de levering van onroerend goed dat in een openbare verkoop op grond van een executoriale titel door de executieschuldenaar aan een andere persoon wordt verkocht.

2)

De bepalingen van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45, alsook de beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat in een situatie als in het hoofdgeding aan de koper van een goed het recht wordt ontzegd om de belasting over de toegevoegde waarde af te trekken die hij onterecht aan de verkoper heeft betaald op basis van een factuur die is opgemaakt volgens de gewone regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde, terwijl de relevante handeling onder de verleggingsregeling viel, wanneer de verkoper die belasting aan de schatkist heeft betaald. Voor zover de terugbetaling door de verkoper aan de koper van de onterecht gefactureerde belasting over de toegevoegde waarde onmogelijk of uiterst moeilijk wordt, met name in geval van insolvabiliteit van de verkoper, vereisen die beginselen echter dat de koper zijn vordering tot terugbetaling rechtstreeks tot de belastingdienst kan richten.

3)

Het evenredigheidsbeginsel moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat in een situatie als in het hoofdgeding de nationale belastingdienst aan een belastingplichtige die een goed heeft gekocht waarvan de levering onder de verleggingsregeling valt, een fiscale sanctie oplegt ten belope van 50 % van het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde dat hij aan de belastingdienst moet betalen, wanneer die belastingdienst geen belastinginkomsten heeft gederfd en er geen aanwijzing van belastingfraude is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 90 van 7.3.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie — Roemenië) — Costin Popescu/Guvernul României e.a.

(Zaak C-632/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vervoer - Wegvervoer - Rijbewijs - Richtlijn 2006/126/EG - Artikel 13, lid 2 - Begrip „vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheden” - Nationale regeling ter omzetting van deze richtlijn - Verplichting om een rijbewijs te halen voor personen die vóór de inwerkingtreding van deze regeling een bromfiets zonder rijbewijs mochten besturen))

(2017/C 195/04)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Costin Popescu

Verwerende partijen: Guvernul României, Ministerul Afacerilor Interne, Direcția Regim Permise de Conducere si înmatriculare a Vehiculelor, Direcția Rutieră, Serviciul Public Comunitar Regim Permise de Conducere și înmatriculare a vehiculelor

Dictum

De bepalingen van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs, en in het bijzonder artikel 13, lid 2, ervan, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een ter omzetting van deze richtlijn in nationaal recht vastgestelde nationale regeling waardoor een bromfiets niet meer mag worden bestuurd zonder houder te zijn van een rijbewijs waarvan de afgifte afhangt van het slagen voor testen of examens die vergelijkbaar zijn met die welke vereist zijn voor het besturen van andere motorvoertuigen.


(1)  PB C 68 van 22.2.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/4


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Noord-Holland — Nederland) — Stryker EMEA Supply Chain Services BV/Inspecteur van de Belastingdienst/Douane kantoor Rotterdam Rijnmond

(Zaak C-51/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Indeling van de goederen - Implantaatschroeven die bestemd zijn om in het menselijk lichaam te worden ingebracht voor de behandeling van breuken in het beendergestel of de bevestiging van protheses - Gecombineerde nomenclatuur - Post 9021 - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1212/2014 - Geldigheid])

(2017/C 195/05)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Noord-Holland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stryker EMEA Supply Chain Services BV

Verwerende partij: Inspecteur van de Belastingdienst/Douane kantoor Rotterdam Rijnmond

Dictum

Post 9021 van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014, moet aldus worden uitgelegd dat medische implantaatschroeven als aan de orde in het hoofdgeding daaronder vallen, aangezien deze producten door hun zorgvuldige afwerking en uiterste nauwkeurigheid, alsook door hun wijze van vervaardiging en hun specifieke functie kenmerken hebben waardoor deze zich onderscheiden van gewone producten. Met name het feit dat medische implantaatschroeven als aan de orde in het hoofdgeding enkel in het lichaam kunnen worden ingebracht met behulp van specifieke medische instrumenten, en niet met gewone instrumenten, vormt een kenmerk dat in aanmerking moet worden genomen om deze medische implantaatschroeven te onderscheiden van gewone producten.


(1)  PB C 136 van 18.4.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 april 2017 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-142/16) (1)

((Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 92/43/EEG - Artikel 6, lid 3 - Instandhouding van de natuurlijke habitats - Bouw van de kolengestookte centrale van Moorburg (Duitsland) - Natura 2000-gebieden in het Elbedal stroomopwaarts van de kolengestookte centrale - Beoordeling van de gevolgen van een plan of een project voor een beschermd gebied))

(2017/C 195/06)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden, bijgestaan door W. Ewer, Rechtsanwalt)

Dictum

1)

Door geen correcte en volledige effectbeoordeling uit te voeren met het oog op de vergunning van de bouw van de kolengestookte centrale van Moorburg bij Hamburg (Duitsland), is de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 165 van 10.05.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/6


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 6 april 2017 — Pénzügyi Ismeretterjesztő és Érdek-képviseleti Egyesület (PITEE)/Europese Commissie

(Zaak C-464/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verzoek om toegang tot documenten van de Commissie - Weigering - Beroep tot nietigverklaring - Artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie - Vertegenwoordiging voor de rechterlijke instanties van de Unie - Advocaat die ten opzichte van de verzoekende partij niet de hoedanigheid van een derde heeft - Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond))

(2017/C 195/07)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Pénzügyi Ismeretterjesztő és Érdek-képviseleti Egyesület (PITEE) (vertegenwoordiger: D. Lazar, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Krämer en F. Erlbacher, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Pénzügyi Ismeretterjesztő és Érdek-képviseleti Egyesület (PITEE) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 402 van 31.10.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/6


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 2 maart 2017 — Anikó Pint/Europese Commissie

(Zaak C-625/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Van de Hongaarse regering afkomstige documenten inzake de procedure EU Pilot nr. 8572/15 [CHAP(2015)00353 en 6874/14/JUST] betreffende een vermeende schending door Hongarije van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Verzoek om inzage van documenten - Geen antwoord van de Europese Commissie))

(2017/C 195/08)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Anikó Pint (vertegenwoordiger: D. Lazar, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Anikó Pint draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 112 van 10.4.2017.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Salerno (Italië) op 31 oktober 2016 — Strafzaak tegen Vincenzo D’Andria en Giuseppina D’Andria

(Zaak C-555/16)

(2017/C 195/09)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Salerno

Partijen in de strafzaak

Vincenzo D’Andria en Giuseppina D’Andria

Bij beschikking van 4 april 2017 heeft het Hof (Zevende kamer) geoordeeld dat:

1)

De artikelen 49 en 56 VWEU alsook het beginsel van gelijke behandeling en het doeltreffendheidsbeginsel aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling inzake kansspelen zoals die in het hoofdgeding, die erin voorziet dat een nieuwe aanbesteding wordt uitgeschreven voor concessies die een kortere looptijd hebben dan de in het verleden verleende concessies, omdat het stelsel wordt herschikt door de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen.

2)

De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een restrictieve nationale bepaling zoals die in het hoofdgeding, die een concessiehouder van kansspelen verplicht het gebruik van de hem in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelingsnetwerk van het spel vormen, bij de beëindiging van zijn activiteit wegens het verstrijken van de looptijd van de concessie om niet over te dragen, voor zover deze beperking verder gaat dan nodig is om de daadwerkelijk door deze bepaling nagestreefde doelstelling te verwezenlijken, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Salerno (Italië) op 16 november 2016 — Strafzaak tegen Nicola Turco

(Zaak C-581/16)

(2017/C 195/10)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Salerno

Partij in de strafzaak

Nicola Turco

Bij beschikking van 4 april 2017 heeft het Hof (Zevende kamer) geoordeeld dat:

1)

De artikelen 49 en 56 VWEU alsook het beginsel van gelijke behandeling en het doeltreffendheidsbeginsel aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling inzake kansspelen zoals die in het hoofdgeding, die erin voorziet dat een nieuwe aanbesteding wordt uitgeschreven voor concessies die een kortere looptijd hebben dan de in het verleden verleende concessies, omdat het stelsel wordt herschikt door de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen.

2)

De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een restrictieve nationale bepaling zoals die in het hoofdgeding, die een concessiehouder van kansspelen verplicht het gebruik van de hem in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelingsnetwerk van het spel vormen, bij de beëindiging van zijn activiteit wegens het verstrijken van de looptijd van de concessie om niet over te dragen, voor zover deze beperking verder gaat dan nodig is om de daadwerkelijk door deze bepaling nagestreefde doelstelling te verwezenlijken, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Salerno (Italië) op 16 november 2016 — Strafzaak tegen Alfonso Consalvo

(Zaak C-582/16)

(2017/C 195/11)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Salerno

Partij in de strafzaak

Alfonso Consalvo

Bij beschikking van 4 april 2017 heeft het Hof (Zevende kamer) geoordeeld dat:

1)

De artikelen 49 en 56 VWEU alsook het beginsel van gelijke behandeling en het doeltreffendheidsbeginsel aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling inzake kansspelen zoals die in het hoofdgeding, die erin voorziet dat een nieuwe aanbesteding wordt uitgeschreven voor concessies die een kortere looptijd hebben dan de in het verleden verleende concessies, omdat het stelsel wordt herschikt door de einddata van de concessies op elkaar af te stemmen.

2)

De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een restrictieve nationale bepaling zoals die in het hoofdgeding, die een concessiehouder van kansspelen verplicht het gebruik van de hem in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelingsnetwerk van het spel vormen, bij de beëindiging van zijn activiteit wegens het verstrijken van de looptijd van de concessie om niet over te dragen, voor zover deze beperking verder gaat dan nodig is om de daadwerkelijk door deze bepaling nagestreefde doelstelling te verwezenlijken, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/8


Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2016 door Gaki tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 19 september 2016 in zaak T-112/16, Gaki/Parlement

(Zaak C-610/16 P)

(2017/C 195/12)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Anastasia-Soultana Gaki (vertegenwoordiger: G. Keisers, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Tiende kamer) heeft de hogere voorziening bij beschikking van 6 april 2017 afgewezen en beslist dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 19 januari 2017 — Novartis Farma SpA/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA)

(Zaak C-29/17)

(2017/C 195/13)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Novartis Farma SpA

Verwerende partij: Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA)

Prejudiciële vragen

1)

Staan de bepalingen van richtlijn 2001/83/EG (1), zoals herhaaldelijk gewijzigd, en met name de artikelen 5 en 6 ervan, in samenhang gelezen met overweging 2 van deze richtlijn, in de weg aan de toepassing van een nationale wettelijke regeling (het meermaals aangehaalde artikel 1, lid 4-bis, van het Decreto legge) [wetsbesluit nr. 536/1196] die, teneinde de kosten te beperken via de opneming op de lijst van door de nationale gezondheidsdienst terugbetaalbare geneesmiddelen ten aanzien van alle patiënten het gebruik bevordert van een farmaceutisch product bovenop de vergunde therapeutische indicatie ervan, los van de therapeutische behoeften van de individuele patiënt en ongeacht het bestaan en de beschikbaarheid op de markt van geneesmiddelen waarvoor een specifieke vergunning is afgegeven voor de betrokken therapeutische indicatie?

2)

Kan artikel 3, punt 1, van richtlijn 2001/83/EG (de zogenoemde „formula magistralis”) worden toegepast ingeval het farmaceutische product weliswaar wordt bereid in de apotheek volgens medisch recept voor een bepaalde patiënt, maar deze bereiding niettemin serieel, in gelijke hoeveelheden en op recurrente wijze wordt verricht, zonder dat rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van de betrokken patiënt, en het product aan het ziekenhuis en niet aan de patiënt zelf wordt bezorgd (aangezien het farmaceutische product in kwestie is ingedeeld in klasse H-OSP [uitsluitend in ziekenhuizen toe te dienen geneesmiddelen]) en het wordt gebruikt in een andere inrichting dan die waar de bereiding ervan is verricht?

3)

Staan de bepalingen van verordening (EG) nr. 726/2004 (2), en met name de artikelen 3, 25, 26 van deze verordening en de bijlage erbij, die het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) de uitsluitende bevoegdheid verlenen voor de beoordeling van de kwaliteit, de veiligheid en de werkzaamheid van geneesmiddelen met als therapeutische indicatie de behandeling van kanker, zowel met betrekking tot het verloop de procedure tot afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen ervan (verplichte gecentraliseerde procedure), als met betrekking tot het toezicht op en de coördinatie van de geneesmiddelenbewaking nadat het farmaceutische product in de handel is gebracht, in de weg aan de toepassing van een nationale wettelijke regeling die aan de nationale regelgevende instantie (AIFA) de bevoegdheid voorbehoudt om de veiligheid te beoordelen van „off-label” gebruikte geneesmiddelen waarvoor de afgifte van vergunningen tot de exclusieve bevoegdheid van de Europese Commissie behoort op basis van de technisch-wetenschappelijke beoordelingen ervan door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?

4)

Staan de bepalingen van richtlijn 89/105/EEG (3), zoals herhaaldelijk gewijzigd, en met name artikel 1, lid 3, ervan, in de weg aan de toepassing van een nationale wettelijke regeling die de betrokken lidstaat toestaat om met betrekking tot zijn besluiten op het gebied van de terugbetaalbaarheid van door de patiënt betaalde kosten te voorzien in de terugbetaling van een farmaceutisch product dat wordt gebruikt voor andere doeleinden dan de therapeutische indicaties ervan die zijn vermeld in de door de Europese Commissie of door een gespecialiseerd Europees Bureau aan het einde van een gecentraliseerde beoordelingsprocedure afgegeven vergunning voor het in de handel brengen van dat geneesmiddel, zonder dat de in de artikelen 3 en 5 van richtlijn 2001/83/EG vastgestelde voorwaarden zijn vervuld?


(1)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).

(2)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136, blz. 1).

(3)  Richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg (PB L 40, blz. 8).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte costituzionale (Italië) op 26 januari 2017 — M.A.S., M.B.

(Zaak C-42/17)

(2017/C 195/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte costituzionale

Partijen in de strafzaken

M.A.S., M.B.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 325, leden 1 en 2, VWEU aldus worden uitgelegd dat de strafrechter een nationale verjaringsregeling die in een groot aantal gevallen belet dat ernstige fraude wordt bestraft waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad, of die voor gevallen van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, kortere verjaringstermijnen stelt dan voor gevallen van fraude waardoor de financiële belangen van de betrokken lidstaat worden geschaad, buiten toepassing dient te verklaren, ook wanneer hiervoor geen voldoende bepaalde wettelijke grondslag aanwezig is?

2)

Moet artikel 325, leden 1 en 2, VWEU aldus worden uitgelegd dat de strafrechter een nationale verjaringsregeling die in een groot aantal gevallen belet dat ernstige fraude wordt bestraft waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad, of die voor gevallen van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, kortere verjaringstermijnen stelt dan voor gevallen van fraude waardoor de financiële belangen van de betrokken lidstaat worden geschaad, buiten toepassing dient te verklaren, ook wanneer de verjaring in de rechtsorde van de betrokken lidstaat onderdeel vormt van het materiële strafrecht en onderworpen is aan het legaliteitsbeginsel?

3)

Moet het arrest van de Grote kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 september 2015, Taricco, C-105/14, aldus worden uitgelegd dat de strafrechter een nationale verjaringsregeling die in een groot aantal gevallen belet dat ernstige fraude wordt bestraft waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad, of die voor gevallen van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, kortere verjaringstermijnen stelt dan voor gevallen van fraude waardoor de financiële belangen van de betrokken lidstaat worden geschaad, buiten toepassing dient te verklaren, ook wanneer dit in strijd is met de grondbeginselen van de Italiaanse constitutionele orde en met de door de grondwet van de betrokken lidstaat erkende onvervreemdbare rechten van de persoon?


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/10


Hogere voorziening ingesteld op 23 februari 2017 door Verus Eood tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 7 juli 2016 in zaak T-82/14, Copernicus-Trademarks/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-101/17 P)

(2017/C 195/15)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Verus Eood (vertegenwoordiger: C. Pfitzer, rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Conclusies

vernietiging van arrest T-82/14 in zijn geheel,

subsidiair, vernietiging van arrest T-82/14 en terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht wegens onjuiste opvatting van de feiten in zijn arrest,

verwijzing van verweerder in de proceskosten van alle instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

schending van verordening nr. 207/2009 van 26 februari 2009 (1), inzonderheid artikel 52 ervan,

2)

schending van verordening nr. 207/2009 van 26 februari 2009, inzonderheid artikel 75 ervan,

3)

schending van verordening nr. 207/2009 van 26 februari 2009, inzonderheid artikel 76 ervan,

4)

schending van de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake de „indiening van een merkaanvraag te kwader trouw”,

5)

schending van de „cataloog van grondrechten” van het Hof van Justitie,

6)

schending van het volkenrecht, inzonderheid het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom,

7)

schending van het volkenrecht, inzonderheid de TRIPs-Overeenkomst (Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom),

8)

schending van artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

9)

schending van artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

10)

schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

11)

schending van artikel 17 van de „Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948”,

12)

schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. (EVRM) en de daarbij horende aanvullende protocollen, inzonderheid artikel 1 van protocol nr. 1,

13)

schending van artikel 6 EVRM — recht op een eerlijk proces, inzonderheid in samenhang met onjuiste opvattingen van de feiten (onjuiste feitelijke vaststellingen), insinuaties, valse beschuldigingen, zwartmaking, kwaadsprekerij, laster.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB L 78, blz. 1).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia del País Vasco (Spanje) op 21 maart 2017 — José Luis Cabana Carballo/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

(Zaak C-141/17)

(2017/C 195/16)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: José Luis Cabana Carballo

Verwerende partijen: Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 53, lid 3, onder a) en d), van verordening (EG) nr. 883/2004 (1) te worden beschouwd als een andersluidende bepaling als bedoeld in artikel 5 ervan, waardoor die bepaling van toepassing is in plaats van artikel 5, onder b)?

2)

Dient voor de doeleinden van artikel 53, lid 3, onder a), van deze verordening te worden geoordeeld dat de Spaanse regelgeving inzake de aanvulling van 20 % op het pensioen wegens volledige blijvende ongeschiktheid voor het reguliere beroep een wetgeving is die bepaalt dat rekening wordt gehouden met in het buitenland verkregen uitkeringen of inkomsten?

3)

Dient bij een ontkennend antwoord op de vorige vraag te worden geoordeeld dat de Spaanse administratieve praktijk en rechtspraak, volgens welke de betaling van de aanvulling van 20 % op het pensioen wegens volledige blijvende ongeschiktheid voor het reguliere beroep wordt opgeschort wanneer de begunstigde recht heeft op een ouderdomspensioen in een andere lidstaat, in strijd is met die Unierechtelijke bepaling?

4)

Dient bij een bevestigend antwoord op de tweede vraag te worden geoordeeld dat het onverenigbaar is met artikel 53, lid 3, onder d), van bovengenoemde verordening dat de aanvulling van 20 % op het pensioen wegens volledige blijvende ongeschiktheid voor het reguliere beroep ook wordt opgeschort voor het deel dat het bedrag van het in de andere lidstaat ontvangen pensioen overstijgt?


(1)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/12


Hogere voorziening ingesteld op 21 maart 2017 door Internacional de Productos Metálicos, S.A. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 januari 2017 in zaak T-217/16, Internacional de Productos Metálicos/Commissie

(Zaak C-145/17 P)

(2017/C 195/17)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Internacional de Productos Metálicos, S.A. (vertegenwoordigers: C. Cañizares Pacheco, E. Tejedor de la Fuente en A. Monreal Lasheras, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 25 januari 2017 in zaak T-217/16;

terugverwijzing van zaak T-217/16 naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak over de beperking in de tijd die is neergelegd in artikel 2 van uitvoeringsverordening (EU) 2016/278 van de Commissie van 26 februari 2016;

veroordeling van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Met het eerste middel in hogere voorziening wordt gesteld dat verzoekster procesbevoegdheid heeft om bij het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening 2016/278 (1) in te stellen, aangezien is voldaan aan de vereisten van artikel 263, vierde alinea, VWEU. Zoals bekend zijn deze vereisten: i) rechtstreekse en individuele geraaktheid door de bestreden handeling of ii) rechtstreekse geraaktheid door regelgevingshandelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen.

Wat de rechtstreekse en individuele geraaktheid door de bestreden handeling betreft, stelt het Gerecht de aanwezigheid van rechtstreekse geraaktheid van verzoekster nergens ter discussie. Voorts is er bij verzoekster sprake van individuele geraaktheid, aangezien de betrokken verordening alle importeurs raakt die in hun enig document (ED) GN-codes of TARIC-codes hebben vermeld die betrekking hebben op de producten waarvoor antidumpingrechten golden van het boekjaar 2009 (inwerkingtreding van verordening nr. 91/2009) tot en met het boekjaar 2016 (inwerkingtreding van verordening nr. 2016/278). Die importeurs vormen dus een „beperkte kring van marktdeelnemers”, aangezien de beperking van de gevolgen van de intrekking van de antidumpingrechten hen concreet en specifiek raakt.

Wat daarnaast de rechtstreekse geraaktheid door regelgevingshandelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen betreft, wordt benadrukt dat er geen uitvoeringshandelingen van verordening 2016/278 bestaan. In dit verband zijn de heffingen waarnaar het Gerecht verwijst als uitvoeringshandelingen van de verordening, geen maatregelen in die zin, aangezien de enige heffingsbesluiten die verzoekster heeft ontvangen, waren gebaseerd op verordening nr. 91/2009 (2), en zij geen enkel heffingsbesluit heeft ontvangen op basis van het bepaalde in de litigieuze verordening (verordening 2016/278). Dit wordt bewezen door de omstandigheid dat de heffingen die destijds door de Spaanse belastingdienst aan verzoekster werden opgelegd, zijn uitgevaardigd vóór de inwerkingtreding van de litigieuze verordening.

Het litigieuze artikel 2 is dus een autonome norm die geen latere handeling behoeft om rechtsgevolgen te doen ontstaan vanaf de dag van inwerkingtreding ervan, aangezien daarbij enkel antidumpingrechten worden ingetrokken wegens de onverenigbaarheid van die rechten met de Antidumpingovereenkomst en de GATT.

Bovendien wordt bij de verordening een verplichting opgelegd om iets niet te doen (de Spaanse Staat wordt gelast om geen antidumpingrechten meer te heffen), hetgeen verhindert dat belastinghandelingen worden vastgesteld waartegen kan worden opgekomen bij de nationale rechter, zodat het instellen van een beroep tot nietigverklaring voor verzoekster de enige mogelijkheid is om artikel 2 van verordening 2016/278 aan te vechten.

Gelet op het bovenstaande staat het volgens verzoekster vast dat zij bevoegd is om krachtens artikel 263 VWEU beroep tot nietigverklaring van artikel 2 van verordening 2016/278 in te stellen, aangezien die verordening gezien haar aard en inhoud geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt.

2.

Het tweede middel in hogere voorziening betreft verzoeksters verzoek bij het Gerecht om terugwerkende kracht te verlenen aan de gevolgen van artikel 1 van de litigieuze verordening. In dit verband stelt verzoekster, anders dan het Gerecht in de bestreden beschikking, waarin het verklaart dat het niet bevoegd is om terugwerkende kracht te verlenen aan artikel 1 van de verordening, dat deze terugwerkende kracht een noodzakelijk gevolg is van de nietigverklaring van artikel 2 van de verordening, aangezien bij dat artikel de beperking in de tijd is vastgesteld waarvan de gepastheid het voorwerp was van het niet-ontvankelijk verklaarde beroep tot nietigverklaring. Het door verzoekster geformuleerde verzoek om terugwerkende kracht aan artikel 1 van de verordening te verlenen is dus in alle opzichten ontvankelijk, aangezien deze terugwerkende kracht impliciet moet worden aanvaard zodra artikel 2 van de verordening nietig is verklaard.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/278 van de Commissie van 26 februari 2016 tot intrekking van het definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (PB 2016, L 52, blz. 24).

(2)  Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB 2009, L 29, blz. 1).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 27 maart 2017 — SIA „E LATS”

(Zaak C-154/17)

(2017/C 195/18)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster tot cassatie: SIA „E LATS”

Verweerder in cassatie: Valsts ieņēmumu dienests

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „gebruikte goederen” ook door de handelaar verkregen gebruikte voorwerpen vallen die edelmetalen of edelstenen bevatten (zoals in het onderhavige geval) en hoofdzakelijk worden doorverkocht met het oog op terugwinning van die edelmetalen of edelstenen?

2)

Zo ja, is het ter bepaling van de werkingssfeer van de bijzondere regeling van belang dat de handelaar weet dat de latere koper voornemens is de edelmetalen of de edelstenen terug te winnen die de gebruikte voorwerpen bevatten, of zijn de objectieve kenmerken van de transactie (hoeveelheid voorwerpen, juridische status van de andere contractpartij, enz.) doorslaggevend?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 3 april 2017 — Asociación Nacional de Productores de Ganado Porcino/Administración del Estado

(Zaak C-169/17)

(2017/C 195/19)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Eiseres tot cassatie: Asociación Nacional de Productores de Ganado Porcino

Verweerder in cassatie: Administración del Estado

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 34 en 35 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling als artikel 8, lid 1, van koninklijk besluit 4/2014 van 10 januari 2014 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor vlees, ham, schouderham en van varkenslende gemaakte worst van Iberische varkens, op grond waarvan de term „Iberisch” voor in Spanje geproduceerde of in de handel gebrachte producten alleen mag worden gebruikt als de houders van varkens van het Iberische ras die een intensieve (mest)varkenshouderij exploiteren, de totale minimale vrije vloerruimte per dier met een levend gewicht van meer dan 110 kg vergroten tot 2 m2, maar waarbij eventueel blijkt dat die maatregel strekt tot verbetering van de kwaliteit van de producten waarop de kwaliteitsnormen betrekking hebben?

2)

Moet artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (1), gelezen in samenhang met artikel 12 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling als artikel 8, lid 1, van koninklijk besluit 4/2014 […], op grond waarvan de term „Iberisch” voor in Spanje geproduceerde of in de handel gebrachte producten alleen mag worden gebruikt als de houders van varkens van het Iberische ras die een intensieve (mest)varkenshouderij exploiteren, de totale minimale vrije vloerruimte per dier met een levend gewicht van meer dan 110 kg vergroten tot 2 m2, maar waarbij de nationale bepaling strekt tot verbetering van de kwaliteit van de producten en niet specifiek tot een betere bescherming van de varkens?

Indien de voorgaande vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 12 van richtlijn [2008/120], gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 35 VWEU, dan aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een bepaling als artikel 8, lid 1, van koninklijk besluit 4/201[4] van producenten uit andere lidstaten ter verbetering van de kwaliteit van in Spanje geproduceerde of in de handel gebrachte producten — en niet ter betere bescherming van de varkens — verlangt dat zij aan dezelfde eisen met betrekking tot het houderijsysteem voldoen als de aan Spaanse producenten gestelde eisen om voor de van hun varkens afkomstige producten gebruik te mogen maken van de verkoopbenamingen die in dat koninklijk besluit worden geregeld?

3)

Moeten de artikelen 34 en 35 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling als artikel 8, lid 2, van koninklijk besluit 4/2014 […], op grond waarvan ter verbetering van de product[kwaliteit] een minimale slachtleeftijd van 10 maanden geldt voor varkens waarmee als „de cebo” geclassificeerde producten worden geproduceerd?


(1)  PB 2009, L 47, blz. 5.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/15


Beroep ingesteld op 7 april 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-181/17)

(2017/C 195/20)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hottiaux en J. Rius, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

Overeenkomstig artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door een minimumaantal voertuigen vast te stellen voor het verkrijgen van een vergunning voor openbaar vervoer, de krachtens de artikelen 3 en 5, onder b), van verordening (EG) nr. 1071/2009 inzake toegang tot het beroep van vervoerondernemer, op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De niet-nakomingsprocedure die door de Europese Commissie tegen het Koninkrijk Spanje is ingesteld, betreft de toepassing van verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB 2009, L 300 van 14.11.2009, blz. 51) (1).

Volgens de Commissie is het Koninkrijk Spanje, door voor het verkrijgen van een vergunning voor openbaar vervoer als voorwaarde te stellen dat ondernemingen beschikken over ten minste drie voertuigen, de krachtens de artikelen 3, leden 1 en 2, en artikel 5, onder b), van die verordening op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.


(1)   PB 2009, L 300, blz. 51.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/16


Beroep ingesteld op 20 april 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-205/17)

(2017/C 195/21)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

Vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, doordat het niet alle maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan het arrest van 14 april 2011, Commissie/Spanje (C-343/10, ECLI:EU:C:2011:260), de krachtens artikel 260, lid 1, VWEU op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje te gelasten de Commissie een dwangsom te betalen van 171 217,2 EUR per dag vertraging bij de voldoening aan het arrest van 14 april 2011, Commissie/Spanje (C-343/10, ECLI:EU:C:2011:260), te rekenen vanaf de datum waarop het arrest het arrest in de onderhavige zaak zal worden uitgesproken tot de datum waarop aan het arrest in zaak C-343/10 zal zijn voldaan;

het Koninkrijk Spanje te gelasten de Commissie een forfaitaire som te betalen van 19 303,90 EUR per dag, te rekenen vanaf de datum waarop het arrest van 14 april 2011, Commissie/Spanje (C-343/10, ECLI:EU:C:2011:260), is uitgesproken tot de datum van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak, of tot de datum waarop volledig zal zijn voldaan aan het arrest in zaak C-343/10, indien de voldoening aan dit laatste arrest eerder zou vallen;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat het Koninkrijk Spanje niet alle noodzakelijke maatregelen heeft getroffen om te voldoen aan het arrest van het Hof van Justitie, aangezien in de agglomeratie van Valle de Güimar opvangsystemen voor stedelijk afvalwater, als bedoeld in artikel 3 van richtlijn 91/271 (1), ontbreken, en aangezien in de agglomeraties Alhurín el Grande, Barbate, Isla Cristina, Matalascañas, Tarifa, Valle de Güimar, Peníscola, Aguiño-Carreira-Ribeira, Estepona (San Pedro de Alcántara), Coín, Nerja, Gijón-Este, Noreste (Valle Guerra), Benicarló, Teulada-Moraira, Vigo en Santiago het stedelijk afvalwater niet overeenkomstig artikel 4, leden 1, 3 en, in voorkomend geval, 4, van richtlijn 91/271, wordt behandeld.


(1)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB 1991, L 135, blz. 40).


Gerecht

19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/17


Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — Green Source Poland/Commissie

(Zaak T-512/14) (1)

([„Beroep tot nietigverklaring - EFRO - Artikel 41, lid 3, van verordening (EG) nr. 1083/2006 - Weigering van een financiële bijdrage aan een groot project - Onderneming die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het project - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid”])

(2017/C 195/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Green Source Poland sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: M. Merola en L. Armati, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Clausen en B.-R. Killmann, vervolgens B.-R. Killmann en R. Lyal, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2289 final van de Commissie van 7 april 2014 waarbij deze instelling heeft geweigerd een financiële bijdrage uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) te verstrekken voor het grote project „Aankoop en tenuitvoerlegging van innovatieve productietechnologie inzake biobestanddelen, met het oog op de vervaardiging van biobrandstoffen”, dat deel uitmaakte van het operationele programma „Innovatieve economie” voor structurele bijstand in het kader van de convergentiedoelstelling in Polen

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Green Source Poland sp. z o.o. draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 395 van 10.11.2014.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/17


Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — Meta Group/Commissie

(Zaak T-744/14) (1)

([„Arbitragebeding - Subsidieovereenkomsten gesloten in het kader van het zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006) - Subsidieovereenkomsten gesloten in het kader van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) - Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen - Te betalen saldo van het totaalbedrag van de aan verzoekster toegekende financiële bijdrage - Subsidiabele kosten - Contractuele aansprakelijkheid”])

(2017/C 195/23)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Meta Group Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Bartolini en A. Formica, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en R. Lyal, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek op grond van artikel 272 VWEU strekkende tot vaststelling van het feit dat de Commissie niet haar financiële verplichtingen is nagekomen die voortvloeien uit meerdere subsidieovereenkomsten die zij met verzoekster heeft gesloten uit hoofde van het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese Onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) en van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013), ertoe strekkende dat de verrekening van verzoeksters vorderingen door de Commissie onwettig wordt verklaard, ertoe strekkende dat de Commissie ertoe wordt veroordeeld aan verzoekster de bedragen uit te keren die haar op grond van die subsidieovereenkomsten zijn verschuldigd, vermeerderd met moratoire rente en revaluatie, en strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Meta Group Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 462 van 22.12.2014.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/18


Arrest van het Gerecht van 28 april 2017 — Gameart/Commissie

(Zaak T-264/15) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende een niet-nakomingsprocedure - Door een lidstaat opgestelde documenten - Verzoek om toegang tot documenten dat aan de lidstaat is gericht - Doorzending van het verzoek om toegang naar de Commissie - Weigering van toegang - Bevoegdheid van de Commissie - Van instelling afkomstig document - Artikel 5 van verordening (EG) nr. 1049/2001”])

(2017/C 195/24)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Gameart sp. z o.o. (Bielsko-Biała, Polen) (vertegenwoordiger: P. Hoffman, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hottiaux, A. Buchet en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna, M. Kamejsza en M. Pawlicka, gemachtigden), Europees Parlement (vertegenwoordigers: D. Warin en A. Pospíšilová Padowska, gemachtigden) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-B. Laignelot, K. Pleśniak en E. Rebasti, vervolgens B. Laignelot en E. Rebasti, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 18 februari 2015, voor zover daarbij het verzoek om toegang tot door de Republiek Polen opgestelde documenten is afgewezen, welk verzoek door deze laatste naar haar was doorgezonden op grond van artikel 5, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Commissie van 18 februari 2015 wordt nietig verklaard voor zover de Commissie het verzoek om toegang tot de door de Republiek Polen opgestelde documenten, dat door deze laatste naar haar was doorgezonden op grond van artikel 5, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, heeft afgewezen.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.

3)

De Republiek Polen, de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 254 van 3.8.2015.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/19


Arrest van het Gerecht van 27 april 2017 — Germanwings/Commissie

(Zaak T-375/15) (1)

((„Staatssteun - Steun ten gunste van een luchtvaartmaatschappij die gebruikmaakt van de luchthaven van Zweibrücken - Voordeel - Toerekenbaarheid aan de staat - Motiveringsplicht - Gewettigd vertrouwen - Toegang tot documenten - Documenten in verband met een controleprocedure inzake staatssteun - Weigering van toegang tot de gevraagde documenten - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits”))

(2017/C 195/25)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Germanwings GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Martin-Ehlers, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Buchet, T. Maxian Rusche, R. Sauer en K. Herrman, vervolgens A. Buchet, T. Rusche, K. Herrman en S. Noë, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit (EU) 2016/152 van de Commissie van 1 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.27339 (12/C) (ex 11/NN) die Duitsland ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de luchthaven van Zweibrücken en de luchtvaartmaatschappijen die van de luchthaven gebruikmaken (PB 2016, L 34, blz. 68), en nietigverklaring van besluit GESTDEM 2015/1288 van de Commissie van 11 mei 2015, waarbij de gedeeltelijke toegang tot het administratieve dossier betreffende staatssteunprocedure SA.27339 wordt geweigerd

Dictum

1)

Artikel 1, lid 2, voor zover dit betrekking heeft op de eerste overeenkomst tussen Flughafen Zweibrücken GmbH en Germanwings GmbH, en artikel 3, lid 4, onder e), van besluit (EU) 2016/152 van de Commissie van 1 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.27339 (12/C) (ex 11/NN) die Duitsland ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de luchthaven van Zweibrücken en de luchtvaartmaatschappijen die van de luchthaven gebruikmaken (PB 2016, L 34, blz. 68), worden nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie zal, behalve haar eigen kosten, drie vierde van de kosten van Germanwings dragen.

4)

Germanwings zal één vierde van haar kosten dragen.


(1)  PB C 337 van 12.10.2015.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/20


Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — JYSK/Commissie

(Zaak T-403/15) (1)

([„Beroep tot nietigverklaring - EFRO - Artikel 41, lid 3, van verordening (EG) nr. 1083/2006 - Weigering om een financiële bijdrage aan een grootschalig project te verlenen - Voor de uitvoering van het project verantwoordelijke onderneming - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid”])

(2017/C 195/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: JYSK sp. z o.o. (Radomsko, Polen) (vertegenwoordiger: H. Sønderby Christensen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Lyal, B.-R. Killmann en M. Clausen, vervolgens R. Lyal en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2015) 3228 van de Commissie van 11 mei 2015 houdende weigering van een financiële bijdrage uit het Europees fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) aan het grootschalige project „Europees centrum gemeenschappelijke diensten — Intelligente logistieksystemen” in het kader van het operationeel programma „Innovatieve economie” dat door de Republiek Polen is opgesteld voor de programmeringsperiode 2007-2013.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

JYSK sp. z o.o. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 311 van 21.9.2015.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/20


Arrest van het Gerecht van 27 april 2017 — Deere/EUIPO (EXHAUST-GARD)

(Zaak T-622/15) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk EXHAUST-GARD - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Rechten van de verdediging - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 195/27)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deere & Company (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Weber en T. Heitmann, vervolgens N. Weber, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. Kunz, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 september 2015 (zaak R 196/2014-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken EXHAUST-GARD als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Deere & Company wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 7 van 11.1.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/21


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2017 — Environmental Manufacturing/EUIPO — Société Elmar Wolf (Afbeelding van de kop van een wolf)

(Zaak T-681/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat de kop van een wolf afbeeldt - Ouder internationaal beeldmerk Outils WOLF - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 195/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Environmental Manufacturing LLP (Stowmarket, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, QC)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Société Elmar Wolf (Wissembourg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Boespflug, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 3 september 2015 (zaak R 1252/2015-1) inzake een oppositieprocedure tussen Société Elmar Wolf en Environmental Manufacturing

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Environmental Manufacturing LLP wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/21


Arrest van het Gerecht van 27 april 2017 — BASF/EUIPO — Evonik Industries (DINCH)

(Zaak T-721/15) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk DINCH - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 195/29)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: BASF SE (Ludwigshafen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Schulz en C. Onken, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Pethke en M. Fischer, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Evonik Industries AG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Schabenberger, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 23 september 2015 (zaak R 2080/2014-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Evonik Industries en BASF

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

BASF SE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 68 van 22.2.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/22


Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — Haw Par/EUIPO — Cosmowell (GELENKGOLD)

(Zaak T-25/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk GELENKGOLD - Ouder Uniebeeldmerk dat een tijger afbeeldt - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Gezag van gewijsde - Groter onderscheidend vermogen van het vroegere merk door gebruik - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Recht om te worden gehoord - Artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009 - Serie van merken”])

(2017/C 195/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Haw Par Corp. Ltd (Singapore, Singapore) (vertegenwoordigers: R.-D. Härer, C. Schultze, J. Ossing, C. Weber, H. Ranzinger, C. Gehweiler en C. Brockmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Cosmowell GmbH (Sankt Johann in Tirol, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: J. Sachs en C. Sachs, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 4 november 2015 (zaak R 1907/2015-1) inzake een oppositieprocedure tussen Haw Par en Cosmowell

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Haw Par Corp. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 21.3.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/23


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2017 — Enercon/EUIPO — Gamesa Eólica (Uitvloeiende groentinten)

(Zaak T-36/16) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniemerk bestaande in uitvloeiende groentinten - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 195/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Enercon GmbH (Aurich, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Overhage, R. Böhm en A. Silverleaf, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Gamesa Eólica, SL (Sarriguren, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Sanz Cerralbo, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 28 oktober 2015 (zaak R 597/2015-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Gamesa Eólica en Enercon

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Enercon GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/23


Arrest van het Gerecht van 4 mei 2017 — Kasztantowicz/EUIPO — Gbb Group (GEOTEK)

(Zaak T-97/16) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk GEOTEK - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Regel 40, lid 5, van verordening (EG) nr. 2868/95 - Bewijs van het normale gebruik van het merk - Tardiviteit - Regel 61, leden 2 en 3, en regel 65, lid 1, van verordening nr. 2868/95 - Kennisgeving van de toegekende termijn aan de houder per fax - Geen omstandigheden die vraagtekens kunnen plaatsen bij het door het EUIPO overgelegde verzendingsbericht - Artikel 78 van verordening nr. 207/2009 - Regel 57 van verordening nr. 2868/95 - Verzoek om getuigen te horen - Beoordelingsmarge van het EUIPO”])

(2017/C 195/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Martin Kasztantowicz (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Ronneburger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Hanf en A. Söder, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Gbb Group Ltd (Letchworth, Verenigd Koninkrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 14 december 2015 (zaak R 3025/2014-5) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Gbb Group en M. Kasztantowicz

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Martin Kasztantowicz wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 145 van 25.4.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/24


Arrest van het Gerecht van 5 mei 2017 — PayPal/EUIPO — Hub Culture (VENMO)

(Zaak T-132/16) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk VENMO - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 195/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PayPal, Inc. (San José, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Renck, advocaat, en I. Junkar, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Hub Culture Ltd (Hamilton, Bermuda, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: J. Hill, barrister)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 12 januari 2016 (zaak R 2974/2014-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Paypal en Hub Culture

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 12 januari 2016 (zaak R 2974/2014-5) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO zal behalve zijn eigen kosten de kosten van PayPal, Inc. dragen.

3)

Hub Culture Ltd zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/24


Arrest van het Gerecht van 3 mei 2017 — Gfi PSF/Commissie

(Zaak T-200/16) (1)

([„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Ontwikkeling, onderhoud, uitbreiding en bijstandsdiensten voor websites - Afwijzing van een offerte van een inschrijver - Ontvangen offerte al geopend - Artikel 111, lid 4, onder b), van het Financieel Reglement”])

(2017/C 195/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Gfi PSF Sàrl (Leudelange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Delaude en S. Lejeune, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de besluiten van 2 en 16 maart 2016 waarbij het Bureau voor publicaties van de Europese Unie (BP) de offerte heeft afgewezen die verzoekster had ingediend in het kader van een openbare aanbesteding voor onder meer de ontwikkeling, het onderhoud, de uitbreiding en bijstandsdiensten voor de websites van dit bureau (PB 2015/S 251-459901), en voor zover nodig van het bevestigende besluit van het BP van 22 april 2016, en ten tweede een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van deze besluiten.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Gfi PSF Sàrl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 222 van 20.6.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/25


Arrest van het Gerecht van 5 mei 2017 — Messe Friedrichshafen/EUIPO — El Corte Inglés (Out Door)

(Zaak T-224/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Uniebeeldmerk Out Door - Ouder Uniewoordmerk OUTDOOR PRO - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 76 van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 195/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Messe Friedrichshafen GmbH (Friedrichshafen, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Schulte Hemming, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. L. Rivas Zurdo, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 8 februari 2016 (zaak R 2302/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen El Corte Inglés en Messe Friedrichshafen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Messe Friedrichshafen GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 232 van 27.6.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/26


Arrest van het Gerecht van 27 april 2017 — CC/Parlement

(Zaak T-446/16 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Aanwerving - Aankondiging van vergelijkend onderzoek - Algemeen vergelijkend onderzoek - Fouten bij het beheer van de lijst van geslaagde kandidaten - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Nieuw bewijsaanbod - Materiële schade - Gelijke behandeling - Verkeerde opvatting van de feiten - Verlies van een kans”))

(2017/C 195/36)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: CC (vertegenwoordigers: G. Maximini en C. Hölzer, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Ecker en E. Despotopoulou, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Enkelvoudige kamer) van 21 juli 2016, CC/Parlement (F-9/12 RENV, EU:F:2016:165), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Enkelvoudige kamer) van 21 juli 2016, CC/Parlement (F-9/12 RENV), wordt vernietigd, voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken ten eerste het verlies van de kans van CC om door de Raad van de Europese Unie te worden aangeworven als ambtenaar op proef heeft berekend door de periode van 16 februari 2006 tot en met 31 augustus 2007 buiten beschouwing te laten, en ten tweede het verlies van de kans van CC om door de andere instellingen en organen van de Europese Unie te worden aangeworven als ambtenaar op proef heeft berekend op basis van een andere methode dan die welke het voor de Raad heeft gebruikt.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

De zaak wordt verwezen naar een andere kamer van het Gerecht dan die welke zich over deze hogere voorziening heeft uitgesproken.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/26


Arrest van het Gerecht van 26 april 2017 — OU/Commissie

(Zaak T-569/16) (1)

((„Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Tuchtprocedure - Schorsing - Inhouding op het salaris - Berisping - Terugbetaling - Artikel 24, lid 4, van bijlage IX bij het Statuut”))

(2017/C 195/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: OU (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Ehrbar en F. Simonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot ten eerste nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 13 maart 2015 tot afwijzing van verzoekers verzoek tot terugbetaling van de bedragen die voor een duur van zes maanden vanaf 15 januari 2007 zijn ingehouden op zijn salaris, en ten tweede terugbetaling van die bedragen, vermeerderd met vertragingsrente

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Commissie van 13 maart 2015 tot afwijzing van het verzoek van OU om terugbetaling van de bedragen die naar aanleiding van het besluit van de Commissie van 14 december 2006 zijn ingehouden op zijn salaris, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt veroordeeld tot terugbetaling aan OU van de bedragen die naar aanleiding van het besluit van 14 december 2006 zijn ingehouden op zijn salaris.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-141/15, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/27


Arrest van het Gerecht van 28 april 2017 — Azoulay e.a./Parlement

(Zaak T-580/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Tijdelijk functionarissen - Beloning - Gezinstoelagen - Schooltoelage - Weigering om schoolkosten te vergoeden - Artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut - Gewettigd vertrouwen - Gelijke behandeling - Beginsel van behoorlijk bestuur”))

(2017/C 195/38)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Irit Azoulay (Brussel, België), Andrew Boreham (Wansin-Hannut, België), Mirja Bouchard (Villers-la-Ville, België) en Darren Neville (Ohain, België) (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: E. Taneva en L. Deneys, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van de individuele besluiten van het Parlement van 24 april 2015 houdende weigering om schooltoelagen voor het jaar 2014/2015 toe te kennen en, voor zover nodig, van de individuele besluiten van het Parlement van 17 en 19 november 2015 houdende gedeeltelijke afwijzing van verzoekers’ klachten van 20 juli 2015

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Irit Azoulay, Andrew Boreham, Mirja Bouchard en Darren Neville worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 145 van 25.4.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken onder nummer F-9/16 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/28


Arrest van het Gerecht van 28 april 2017 — HN/Commissie

(Zaak T-588/16) (1)

([„Openbare dienst - Ambtenaren - Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 - Hervorming van het Statuut - Nieuwe regels voor de loopbaan en de bevordering naar de rangen AD 13 en AD 14 - Ambtenaren van de rang AD 12 - Uitoefening van speciale verantwoordelijkheden - Artikel 30, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut - Bevorderingsronde 2014 - Verzoek om te worden ingedeeld in het standaardambt van „adviseur of gelijkwaardig” - Geen antwoord van het TAOBG - Bevorderingsronde 2015 - Nieuw verzoek om te worden ingedeeld in het standaardambt van „adviseur of gelijkwaardig” of van „eenheidshoofd of gelijkwaardig” - Afwijzing door het TAOBG - Bevestigend karakter van de weigering van indeling in het standaardambt van „adviseur of gelijkwaardig” - Vereisten van de precontentieuze procedure - Niet-ontvankelijkheid”])

(2017/C 195/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: HN (vertegenwoordigers: F. Sciaudone en R. Sciaudone, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Ehrbar en A-C. Simon, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, met name strekkende tot nietigverklaring van „[h]et besluit tot afwijzing van [verzoekers] verzoek om te worden aangemerkt als drager van speciale verantwoordelijkheden waardoor hij op grond van artikel 30, lid 3, van bijlage XIII bij het [nieuwe] Statuut recht heeft op indeling in het standaardambt [van] „adviseur of gelijkwaardig”, en van besluit SEC(2013) 691 van 18 december 2013, genaamd „Mededeling van de Commissie tot wijziging van de regels voor de samenstelling van de kabinetten van de leden van de Commissie en voor de woordvoerders”

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

HN wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-18/16 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/28


Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2017 — Düll/EUIPO — Cognitect (DaToMo)

(Zaak T-381/16) (1)

((„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Intrekking van de vordering tot vervallenverklaring - Afdoening zonder beslissing”))

(2017/C 195/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Klaus Düll (Südergellersen, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Wolff-Marting, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Cognitect, Inc. (Durham, North Carolina, Verenigde Staten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 19 april 2016 (gevoegde zaken R 1383/2015-2 en R 1481/2015-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Cognitect, Inc. en Klaus Düll

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Klaus Düll en Cognitect, Inc. worden verwezen in hun eigen kosten alsmede elk in de helft van de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 364 van 3.10.2016.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/29


Beschikking van de vicepresident van het Gerecht van 10 april 2017 — Exaa Abwicklungsstelle für Energieprodukte/ACER

(Zaak T-123/17 R)

([„Kort geding - Energie - Besluit van ACER houdende afwijzing van een verzoek tot interventie in zaak A-001-2017 (geconsolideerd) - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”])

(2017/C 195/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Exaa Abwicklungsstelle für Energieprodukte AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: B. Rajal, advocaat)

Verwerende partij: Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) (vertegenwoordigers: P. Martinet en E. Tremmel, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van ACER van 17 februari 2017 waarbij het door verzoekster ingediende verzoek tot interventie in zaak A-001-2017 (geconsolideerd) wordt afgewezen.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing over de kosten wordt aangehouden.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/30


Beschikking van de vicepresident van het Gerecht van 21 april 2017 — Post Telecom/EIB

(Zaak T-158/17 R)

((„Kort geding - Overheidsopdrachten voor diensten - Openbare aanbestedingsprocedure - Levering van een Metropolitan area network and wide area network communication services for the EIB Group in Luxemburg - Afwijzing van de inschrijving van een inschrijver en gunning van de opdracht aan een andere inschrijver - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2017/C 195/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Post Telecom SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: M. Thewes, C. Saettel en T. Chevrier, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: T. Gilliams, P. Kiiver en C. Solazzo, gemachtigden, bijgestaan door M. Belmessieri en B. Schutyser, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU, strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de EIB van 6 januari 2017 tot afwijzing van verzoeksters inschrijving op deel nr. 1 van aanbesteding OP-1305, genaamd „Metropolitan area network and wide area network communication services for the European Investment Bank Group”, en van het besluit om die opdracht aan een andere inschrijver te gunnen

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beschikking van 15 maart 2017 in zaak T-158/17 R wordt ingetrokken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/30


Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — Claro Sol Cleaning/EUIPO — Solemo (Claro Sol Facility Services desde 1972)

(Zaak T-159/17)

(2017/C 195/43)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Claro Sol Cleaning, SLU (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Solemo Oy (Helsinki, Finland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk „Claro Sol Facility Services desde 1972” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 318 993

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 in zaak R 478/2016-1

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie van 9 januari 2017 in zaak R 478/2016-1, tot gedeeltelijke toewijzing van het beroep van Solemo Oy en gedeeltelijke vernietiging van de beslissing inzake oppositie nr. B 2472267, tegen Uniemerkaanvraag nr. 13.318.993 „Claro Sol Facility Services desde 1972”, dat eigendom is van verzoekster, waarbij dat merk voor de klassen 37 en 39 volledig is afgewezen en voor klasse 35 gedeeltelijk;

toewijzing van de inschrijvingsaanvraag voor Uniemerk nr. 13.318.993 „Claro Sol Facility Services desde 1972” voor alle diensten waarop het betrekking had in de klassen 35, 37 en 39, omdat geen sprake was van gevaar voor verwarring bij het publiek op het grondgebied waarop het oudere nationale merk „SOL”, dat in Finland is ingeschreven onder nr. 250.356 en eigendom is van interveniënte, wordt beschermd;

verwijzing van interveniënte in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/31


Beroep ingesteld op 31 maart 2017 — Calhau Correia de Paiva/Commissie

(Zaak T-202/17)

(2017/C 195/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ana Calhau Correia de Paiva (Brussel, België) (vertegenwoordigers: V. Villante en G. Pandey, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

onderstaande besluiten en handelingen op basis van artikel 277 VWEU nietig verklaren na in voorkomend geval eerst de aankondiging van het vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 en de daarin toegepaste talenregeling onrechtmatig en niet van toepassing op verzoekster te hebben verklaard:

het besluit van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en de jury van 9 november 2015 om de naam van kandidate niet op de reservelijst te plaatsen zoals die op basis van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 is opgesteld;

het besluit van EPSO en de jury van 23 juni 2016 om het besluit van 9 november 2015 niet te heroverwegen en de naam van kandidate niet alsnog op de reservelijst te plaatsen;

het besluit van EPSO van 22 december 2016 tot afwijzing van het op basis van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut ingediende administratief bezwaar van verzoekster tegen het besluit van de jury haar naam niet op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 te plaatsen en tegen het negatieve besluit met betrekking tot het heroverwegingsverzoek.

de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14.

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 1 van het Ambtenarenstatuut, het non-discriminatiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke kansen in verband met de door EPSO gestelde eis om bij de case study gebruik te maken van een QWERTY EN-, AZERTY FR/BE- of QWERTZ DE-toetsenbord, evenals aan een kennelijke beoordelingsfout.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van verordening nr. 1 van 1958 in verband met de talenregeling zoals die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 is onderschreven en op strikte wijze toegepast, in combinatie met een exceptie van onwettigheid en van niet-toepasselijkheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van artikel 1 van het Ambtenarenstatuut, het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel in verband met de door EPSO en/of de jury tot Duits, Engels en Frans beperkte keuze van de tweede taal die kandidaten bij het vergelijkend onderzoek moeten gebruiken.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke kansen in verband met de beoordelingsprocedure voor EPSO’s vergelijkend onderzoek.

5.

Vijfde middel, ontleend aan schending van artikel 296, lid 2, VWEU en artikel 25 van het Ambtenarenstatuut in verband met EPSO’s ontoereikende motivering van zijn beslissingen om een bepaalde talenregeling toe te passen en te bevorderen, en tevens ontleend aan schending van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek en van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voor zover EPSO taken uitvoerde die aan de jury zijn toebedeeld.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/32


Beroep ingesteld op 3 april 2017 — GY/Commissie

(Zaak T-203/17)

(2017/C 195/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: GY (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 van 23 december 2016 om de verzoekende partij niet toe te laten tot het assessment;

veroordeling van de Europese Commissie tot betaling van een vergoeding voor de geleden immateriële schade, welke ex aequo et bono op 5 000 EUR wordt begroot;

in elk geval, verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan niet-nakoming door de jury van de motiveringsplicht, aangezien zij de verzoekende partij niet de beoordelingscriteria heeft genoemd die zij heeft vastgesteld ter uitvoering van het arrest van 20 juli 2016, GY/Commissie, F-123/15, EU:F:2016:160.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending door de jury van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, aangezien zij haar beoordeling van verzoekers beroepservaring op willekeurige wijze heeft beperkt, door zich voor drie vragen uitsluitend te baseren op de duur daarvan.

3.

Derde middel, ontleend aan verschillende kennelijke beoordelingsfouten van de jury van het vergelijkend onderzoek die de wettigheid aantasten van het besluit om hem slechts 17 van de 56 punten te geven (terwijl de drempel op 22 punten blijft).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/33


Beroep ingesteld op 3 april 2017 — Argus Security Projects/Commissie en EUBAM

(Zaak T-206/17)

(2017/C 195/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Argus Security Projects Ltd (Limassol, Cyprus) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie, European Union Border Management Assistance Mission in Libië (EUBAM)

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van EUBAM Libië van 24 januari 2017 tot vervanging van het oorspronkelijke besluit van 16 februari 2014 tot afwijzing van de inschrijving die de vennootschap Argus heeft gedaan in het kader van een aanbesteding voor het verrichten van veiligheidsdiensten in het kader van de European Union Integrated Border Management Assistance Mission in Libië (contract EUBAM-13-020), en tot gunning van de opdracht aan Garda;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 110 van verordening nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB 2012, L 298, blz. 1), van de regels die zijn vastgelegd in de documenten voor de gunning van de opdracht, met name de punten 4.1 en 12.1 van de instructies aan de inschrijvers, en van de beginselen van gelijke behandeling van inschrijvers en van het verbod van discriminatie. Dit middel bestaat uit drie onderdelen:

eerste onderdeel, ontleend aan het ontbreken van het inzetten van de technische en operationele middelen conform de voorwaarden van de opdracht;

tweede middel, ontleend aan het ontbreken van het inzetten van personele middelen conform de voorwaarden van de opdracht;

derde middel, ontleend aan het kunstmatige karakter van het plan van inzet en de inaanmerkingneming van de ervaring die de inschrijvers in vijandige omgevingen hebben opgedaan.

2.

Tweede middel, ontleend aan een substantiële wijziging van de aanvankelijke voorwaarden voor de opdracht en aan schending van het beginsel van gelijke behandeling. Dit middel bestaat uit twee onderdelen:

eerste middel, ontleend aan de beoordeling van de personele middelen;

tweede middel, ontleend aan de beoordeling van de technische middelen en het plan van inzet.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/34


Beroep ingesteld op 7 april 2017 — Mabrouk/Raad

(Zaak T-216/17)

(2017/C 195/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mohamed Marouen Ben Ali Ben Mohamed Mabrouk (Tunis, Tunesië) (vertegenwoordigers: J-R. Farthouat, N. Boulay, advocaten, en S. Crosby, Solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2017/153 van de Raad van 27 januari 2017 tot wijziging van besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB 2017, L 23, blz. 19) nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op verzoeker; en

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

De bevriezing van verzoekers tegoeden schendt het beginsel van de redelijke termijn dat is neergelegd in artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2.

Voor de bevriezing bestaan geen afdoende gronden:

In strijd met de door verzoeker overgelegde bewijzen, is de Raad van mening dat verzoekers tegoeden onrechtmatig zijn, doch de Raad motiveert dit standpunt niet.

Door te stellen dat verzoekers tegoeden onrechtmatig zijn, geeft de Raad blijk van een onjuiste beoordeling van de feiten, zo er al een beoordeling plaatsvond.

De bevriezing treft geen doel aangezien zij ertoe strekt Tunesië bij te staan bij de terugvordering van verduisterde tegoeden, maar er bij verzoekers tegoeden geen sprake was van verduistering.

3.

Door de bevriezing van zijn tegoeden na de val van president Ben Ali, wordt verzoekers recht op werk geschonden.

4.

De bevriezing is hoe dan ook onevenredig en vormt een inbreuk op verzoekers eigendomsrechten.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/34


Beroep ingesteld op 18 april 2017 — Recylex e.a./Commissie

(Zaak T-222/17)

(2017/C 195/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Recylex SA (Parijs, Frankrijk), Fonderie et Manufacture de Métaux (Anderlecht, België), Harz-Metall GmbH (Goslar, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Wellinger, S. Reinart en K. Bongs, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de bij besluit C(2017) 900 final van de Europese Commissie van 8 februari 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, aan verzoeksters opgelegde geldboete verlagen;

verzoeksters betalingsfaciliteiten toestaan;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zes middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft ten aanzien van verzoeksters ten onrechte geen toepassing gemaakt van punt 26 (laatste lid) van de clementiemededeling (1) wat betreft de duur van de inbreuk.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft ten aanzien van verzoeksters ten onrechte geen toepassing gemaakt van punt 26 (laatste lid) van de clementiemededeling wat betreft de inbreuk in Frankrijk.

3.

Derde middel: de Commissie heeft ten onrechte toepassing gemaakt van een specifieke verhoging van 10 % bij de berekening van de geldboete op basis van punt 37 van de boeterichtsnoeren (2).

4.

Vierde middel: de Commissie heeft verzoeksters ten onrechte geen vermindering met 50 % van de boete toegestaan in overeenstemming met het eerste streepje van punt 26 van de clementiemededeling.

5.

Vijfde middel: het bestreden besluit schendt zowel het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel als het beginsel inzake het persoonlijke karakter van de boete.

6.

Zesde middel: het Hof wordt verzocht om gebruik te maken van zijn onbeperkte rechtsmacht om aan verzoeksters betalingsfaciliteiten toe te staan voor welk nog verschuldigd gedeelte van de boete ook.


(1)  Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2006, C 298, blz. 17), laatstelijk gewijzigd door de mededeling van de Commissie inzake wijzigingen aan de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2015, C 256, blz. 1).

(2)  Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/35


Beroep ingesteld op 19 april 2017 — Zhejiang Jndia Pipeline Industry/Commissie

(Zaak T-228/17)

(2017/C 195/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zhejiang Jndia Pipeline Industry Co. Ltd (Wenzhou, China) (vertegenwoordiger: S. Hirsbrunner, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2017/141 van de Commissie van 26 januari 2017 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, al dan niet afgewerkt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB 2017, L 22, blz. 14) nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op verzoekster;

de Commissie en iedereen die in de loop van de procedure wordt toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie, verwijzen in de proceskosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft verschillende kennelijke beoordelingsfouten gemaakt door te oordelen dat roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, (RHBSB) die aan de VS- of de EU- normen voldoen, uitwisselbaar zijn

De Commissie is tekortgeschoten in haar verplichting tot onpartijdige beoordeling van relevant bewijsmateriaal doordat verschillende feitelijke overwegingen betreffende de uitwisselbaarheid in de bestreden verordening onjuist, tegenstrijdig of misleidend zijn. In het bijzonder de stelling dat de enige importeur die medewerking heeft verleend, geen relevant bewijsmateriaal heeft overgelegd, is onjuist.

De Commissie is ten onrechte ervan uitgegaan dat de RHBSB zowel een certificering van overeenstemming met de Europese normen als een certificering van overeenstemming met de VS-normen hadden. Zij heeft zich daarvoor uitsluitend gebaseerd op ongegronde, door de klager op het allerlaatste ogenblik afgelegde verklaringen waarvan voor het eerst in de bestreden verordening zelf is gebleken.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt, heeft geen passende redenering gevolgd met betrekking tot de aanpassing van de normale waarde en heeft daarvoor een tegenstrijdige motivering verstrekt

De Commissie heeft zich voor het bepalen van de passende omvang van de aanpassing ten onrechte gebaseerd op gegevens betreffende de kosten en het productieproces van de bedrijfstak in de EU. Zij heeft het op gegevens betreffende de Chinese markt gebaseerde voorstel voor aanpassing om ongerechtvaardigde redenen afgewezen.

Dienaangaande maakt de bestreden verordening inbreuk op artikel 20 van de basisverordening en op artikel 296 VWEU en is zij bovendien ontoereikend gemotiveerd.

3.

Derde middel: de vaststelling van de in aanmerking te nemen periode berust op een kennelijke beoordelingsfout

De Commissie is op willekeurige wijze tewerk gegaan door een alternatieve periode buiten beschouwing te laten ofschoon zij uit een eerder onderzoek over de relevante gegevens beschikte.

4.

Vierde middel: de procedure die tot de bestreden verordening heeft geleid, was niet in overeenstemming met algemene beginselen van het EU-recht, zoals het beginsel van behoorlijk bestuur, het transparantiebeginsel en het beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging van verzoekster.

De Commissie heeft verzoekster niet tijdig na de mededeling van de voorlopige bevindingen in kennis gesteld van de „informatie waarover zij beschikte”. Toen de Commissie die informatie, samen met andere gegevens en informatie, voor het eerst heeft verstrekt bij de mededeling van de definitieve bevindingen, heeft zij verzoekster niet voldoende tijd gegeven om deze informatie op zinvolle wijze te beoordelen.

Zij heeft de rechten van verdediging van verzoekster geschonden door deze niet de gelegenheid te geven opmerkingen in te dienen over belangrijke bevindingen die waren gebaseerd op verklaringen die door de klager op het allerlaatste ogenblik waren afgelegd en niet waren geverifieerd, verklaringen waarvan voor het eerst in de bestreden verordening is gebleken.

5.

Vijfde middel: de bestreden verordening, die is vastgesteld op 26 januari 2017, stelt het aan verzoekster opgelegde antidumpingrecht ten onrechte vast overeenkomstig de basisverordening, die voorziet in een uitzonderlijke methode voor de berekening van de normale waarde van invoer uit de Volksrepubliek China, namelijk de referentielandmethode, ofschoon het recht van de EU om een dergelijke uitzonderlijke behandeling toe te passen op 11 december 2016 is vervallen.

De Europese Unie heeft zichzelf verbonden tot inachtneming van de specifieke bepalingen van het Protocol inzake de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) bij wege van het besluit van de Raad houdende goedkeuring van die toetreding. Als instelling van de EU is de Commissie verplicht bij de uitoefening van haar bevoegdheden de door de Unie aangegane internationale verplichtingen in acht te nemen.

De bestreden verordening is bovendien onverenigbaar met de verplichting van de EU om haar antidumpingvoorschriften overeenkomstig het internationale recht uit te leggen, vooral wanneer die voorschriften erop gericht zijn uitvoering te geven aan een door de Unie gesloten internationale overeenkomst.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/37


Beroep ingesteld op 19 april 2017 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-229/17)

(2017/C 195/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, J. Möller, en M. Winkelmüller, F. van Schewick en M. Kottmann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit (EU) 2017/133 van de Commissie van 25 januari 2017 betreffende de handhaving, met een beperking, in het Publicatieblad van de Europese Unie van de referentie van geharmoniseerde norm EN 14342:2013 „Houten vloeren — Eigenschappen, conformiteitsbeoordeling en merken” overeenkomstig verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2017, L 21, blz. 113) nietig verklaren;

het besluit (EU) 2017/145 van de Commissie van 25 januari 2017 betreffende de handhaving, met een beperking, in het Publicatieblad van de Europese Unie van de referentie van geharmoniseerde norm EN 14904:2006 „Sportvloeren en sportvelden — Binnensportvloeren voor verschillende sporten: Specificatie” overeenkomstig verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2017, L 22, blz. 62) nietig verklaren;

de mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB 2017, C 76, blz. 32) nietig verklaren, voor zover zij betrekking heeft op de geharmoniseerde norm EN 14342:2013 „Houten vloeren — Eigenschappen, conformiteitsbeoordeling en merken”;

de mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB 2017, C 76, blz. 32) nietig verklaren, voor zover zij betrekking heeft op de geharmoniseerde norm EN 14904:2006 „Sportvloeren en sportvelden — Binnensportvloeren voor verschillende sporten: Specificatie”, en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften

De Bondsrepubliek Duitsland stelt dat de Commissie bij de vaststelling van de bestreden besluiten wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden die in artikel 18 van verordening (EU) nr. 305/2011 (1) zijn vervat. Zo heeft de Commissie het bij artikel 5 van richtlijn 98/34/EG (2) ingestelde comité niet geraadpleegd, is de raadpleging van de betrokken Europese normalisatie-instelling gebrekkig en zijn de bestreden besluiten niet vastgesteld „op basis van het advies” van het bij artikel 5 van die richtlijn ingestelde comité.

2.

Tweede middel: schending van de motiveringsplicht

Met het tweede middel klaagt verzoekster aan dat de bestreden besluiten de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU schenden, aangezien zij zich niet uitspreken over de ingevolge artikel 18, lid 1, van verordening (EU) nr. 305/2011 cruciale vraag of de betrokken geharmoniseerde normen voldoen aan het desbetreffende mandaat en de naleving van de fundamentele eisen voor bouwwerken garanderen. Daaruit volgt dat de Bondsrepubliek Duitsland noch het Gerecht kan beoordelen op welke essentiële juridische en feitelijke overwegingen de Commissie zich heeft gebaseerd.

3.

Derde middel: schending van verordening (EU) nr. 305/2011

Voorts betoogt verzoekster dat de bestreden besluiten en de bestreden mededeling in strijd zijn met materiële voorschriften van verordening (EU) nr. 305/2011.

Ten eerste zijn de bestreden besluiten en de bestreden mededeling in strijd met artikel 17, lid 5, eerste en tweede alinea, van verordening (EU) nr. 305/2011 omdat de Commissie, in strijd met die voorschriften, de conformiteit van de betrokken geharmoniseerde normen met de desbetreffende mandaten niet heeft beoordeeld, waardoor zij eraan is voorbijgegaan dat die normen daadwerkelijk niet conform zijn.

Ten tweede schenden de bestreden besluiten en de bestreden mededeling artikel 18, lid 2, juncto artikel 3, leden 1 en 2, alsmede artikel 17, lid 3, eerste alinea, van verordening (EU) nr. 305/2011. De Commissie heeft over het hoofd gezien dat de litigieuze normen niet voorzien in methoden en criteria om de prestatie met betrekking tot het vrijkomen van zogenaamde andere gevaarlijke stoffen te beoordelen, zodat zij met betrekking tot een essentieel kenmerk van bouwproducten onvolledig zijn en dientengevolge de naleving van de fundamentele eisen voor bouwwerken in het gedrang brengen.

Ten slotte heeft de Commissie bij de vaststelling van de bestreden handelingen een andere beoordelingsfout gemaakt door geen rekening te houden met de door artikel 18, lid 2, van verordening (EU) nr. 305/2011 geboden mogelijkheid om bij de referentienummers van een geharmoniseerde norm in het Publicatieblad de door verzoekster voorgestelde beperkingen te vermelden.


(1)  Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB 2011, L 88, blz. 5).

(2)  Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998, L 217, blz. 18).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/38


Beroep ingesteld op 19 april 2017 — Siberian Vodka/EUIPO — Friedr. Schwarze (DIAMOND ICE)

(Zaak T-234/17)

(2017/C 195/51)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Siberian Vodka AG (Herisau, Zwitserland) (vertegenwoordiger: O. Bischof, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Friedr. Schwarze GmbH & Co. KG (Oelde, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: internationale inschrijving van het woordmerk „DIAMOND ICE” met aanduiding van de Europese Unie — internationale inschrijving nr. 1 211 695

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 februari 2017 in zaak R 1171/2016-4

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 8 februari 2017 in zaak R 1171/2016-4;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/39


Beroep ingesteld op 20 april 2017 — Dometic Sweden/EUIPO (MOBILE LIVING MADE EASY)

(Zaak T-235/17)

(2017/C 195/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dometic Sweden AB (Solna, Zweden) (vertegenwoordigers: R. Furneaux en E. Humphreys, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „MOBILE LIVING MADE EASY” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 952 592

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 13 februari 2017 in zaak R 1832/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing met betrekking tot de waren en diensten waarop de aanvraag betrekking had en waarvoor de beslissing werd bevestigd;

vernietiging van het onderzoek van het EUIPO van 10 augustus 2016 of de aanvraag kon worden ingeschreven;

terugverwijzing van de zaak naar het EUIPO voor wijziging van zijn beslissing;

beslissing over de kosten van de procedure voor de kamer van beroep en het Gerecht.

Aangevoerd middel

schending van artikel 75 en artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/39


Beroep ingesteld op 25 april 2017 — Gugler/EUIPO — Gugler France (GUGLER)

(Zaak T-238/17)

(2017/C 195/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alexander Gugler (Maxdorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: M.-C. Simon, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Gugler France (Besançon, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „GUGLER” — Uniemerk nr. 3 324 902

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 31 januari 2017 in zaak R 1008/2016-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing met betrekking tot de nietigverklaring van Uniemerk nr. 3 324 902 en de verplichting om de kosten van 550 € van de partij die om nietigverklaring verzoekt te dragen;

verwijzing van het EUIPO in verzoekers kosten voor de onderhavige procedure.

Aangevoerde middelen

schending van het beginsel van behoorlijk bestuur;

schending van artikel 8, lid 4, en artikel 54, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/40


Beroep ingesteld op 25 april 2017 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-239/17)

(2017/C 195/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: D. Klebs en T. Henze)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietig verklaren van artikel 1 en de bijlage bij uitvoeringsbesluit (EU) 2017/264 van de Commissie van 14 februari 2017 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover daarin de door het betaalorgaan Hauptzollamt Hamburg-Jonas van de Bondsrepubliek Duitsland ten laste van het ELGF betaalde bedragen ter hoogte van in totaal 1 964 861,71 EUR aan EU-financiering worden onttrokken, en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep, voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: geen onjuiste berekening en weergave van de rente

Schending van artikel 31, lid 1, juncto artikel 32, lid 5, van verordening (EG) nr. 1290/2005 (1) juncto artikel 6, onder h), van verordening (EG) nr. 885/2006 (2) [respectievelijk artikel 52, lid 1 juncto artikel 54, lid 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013 (3) juncto art. 29, onder f), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 (4)] door uitgaven aan financiering te onttrekken, ofschoon de Duitse instanties tijdig aan alle toepasselijke voorwaarden hadden voldaan, in het bijzonder aan de voorwaarde om de rente overeenkomstig de geldende voorschriften te berekenen en in tabel III van verordening (EG) nr. 885/2006 [zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1233/2007 (5)] op te nemen.

2.

Tweede middel: ontoereikende motivering van het besluit

Schending van artikel 296, lid 2, VWEU, omdat de Commissie ontoereikend en niet consequent heeft gemotiveerd waarom uit artikel 31, lid 1, juncto artikel 32, lid 5, van verordening (EG) nr. 1290/2005 juncto artikel 6, onder h), van verordening (EG) nr. 885/2006 zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1233/2007, zou volgen dat de lidstaten reeds in de jaren 2006 tot 2008 in het kader van onregelmatigheden bij uitvoerrestituties verplicht waren terugvorderingen en de bijbehorende rente samen in een regel op te nemen in tabel III van verordening (EG) nr. 885/2006 zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1233/2007, en dat al vóór de vaststelling van de rente (waarbij de aanspraak op rente als zodanig niet wordt ontkend). Bovendien heeft de Commissie ontoereikend en niet consequent gemotiveerd, waaruit de schending van cruciale controleverplichtingen concreet zou hebben bestaan.

3.

Derde middel: verstrijken van de termijn van artikel 31, lid 4, van verordening (EG) nr. 1290/2005

Schending van artikel 31, lid 4, onder a), van verordening (EG) nr. 1290/2005 en van artikel 52, lid 4, onder a), van verordening (EU) nr. 1306/2013, omdat de Commissie de gronden (berekening en weergave van de rente evenals verzuim van cruciale controleverplichtingen) waarop zij de onttrekking van de uitgaven had gebaseerd, niet binnen 24 maanden na het moment waarop die uitgaven plaatsvonden op rechtsgeldige wijze schriftelijk had medegedeeld.

4.

Vierde middel: buitensporig lange duur van de procedure

Schending van artikel 31 van verordening (EG) nr. 1290/2005, evenals van artikel 11 van verordening (EG) nr. 885/2006 en van artikel 52 van verordening (EU) nr. 1306/2013, evenals van artikel 34 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 in combinatie met het algemene rechtsbeginsel dat een bestuurlijke procedure binnen redelijke termijn moet zijn afgerond en van schending van de rechten van verdediging, aangezien de procedure voor de Commissie buitensporig lang heeft geduurd.

5.

Vijfde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

Schending van artikel 31, lid 2, van verordening (EG) nr. 1290/2005 en artikel 52, lid 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013 evenals van het evenredigheidsbeginsel, aangezien de Commissie met de forfaitaire correctie van 5 % het karakter en de strekking van een eventuele schending niet redelijk heeft opgevat. In het bijzonder heeft de Commissie genegeerd dat de Unie geen daadwerkelijke financiële schade heeft geleden en ook nooit reëel gevaar voor schade bestond. Tevens heeft de Commissie genegeerd dat verzoekster, als zij al schuldig was, slechts lichte schuld kon worden verweten. Bovendien heeft de Commissie het evenredigheidsbeginsel geschonden door zonder duidelijk verband met de bestreden begrotingsjaren 2006 tot 2008 het saldo over het jaar 2010 aan te passen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2005, L 201, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (PB 2006, L 171, blz. 90).

(3)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB 2014, L 255, blz. 59).

(5)  Verordening (EG) nr. 1233/2007 van de Commissie van 22 oktober 2007 tot wijziging van verordening (EG) nr. 885/2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (PB 2007, L 279, blz. 10).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/41


Beroep ingesteld op 25 april 2017 — Polen/Commissie

(Zaak T-241/17)

(2017/C 195/55)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2017/264 van de Commissie van 14 februari 2017 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover daarbij een bedrag van 25 708 035,13 EUR, uitgegeven door een door de Republiek Polen erkend betaalorgaan, aan financiering van de Europese Unie wordt onttrokken.

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij aan dat artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/2013 (1) is geschonden doordat met betrekking tot de uitgaven die de Poolse autoriteiten op basis van verordening nr. 585/2011 (2) hebben gedragen als compensatie voor niet-oogsten in 2011 in het kader van uitzonderlijke steunmaatregelen voor de sector groente en fruit een financiële correctie is aangebracht die berust op een onjuiste uitlegging van het recht, hoewel de Poolse autoriteiten deze uitgaven in overeenstemming met de Unievoorschriften hebben gedaan en inzonderheid artikel 85 van verordening nr. 543/2011 (3) niet hebben geschonden.


(1)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2013, L 347, blz. 549).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 585/2011 van de Commissie van 17 juni 2011 tot vaststelling van tijdelijke buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de sector groenten en fruit (PB 2011, L 160, blz. 71).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB 2011, L 157, blz. 1).


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/42


Beroep ingesteld op 24 april 2017 — Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO (Национальный Продукт)

(Zaak T-246/17)

(2017/C 195/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH (Bühl, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Lingenfelser, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „Национальный Продукт” — aanvraag nr. 14 747 513

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 16 februari 2017 in zaak R 1017/2016-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), en artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/43


Beroep ingesteld op 27 april 2017 — Azarov/Raad

(Zaak T-247/17)

(2017/C 195/57)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mykola Yanovych Azarov (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordigers: G. Lansky en A. Egger, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 34) en uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 1) krachtens artikel 263 VWEU nietig verklaren, voor zover zij verzoeker betreffen;

krachtens artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht maatregelen tot organisatie van de procesgang nemen en meer in het bijzonder

vragen stellen aan de Raad;

de Raad uitnodigen over bepaalde aspecten van het geding zijn schriftelijke of mondelinge opmerkingen in te dienen;

de Raad en derden, met name de Commissie, EADS en Oekraïne, om inlichtingen verzoeken;

uitnodigen tot het overleggen van documenten of bewijzen in verband met het geding;

de Raad overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de grondrechten

In dit verband voert verzoeker schending aan van het eigendomsrecht en van de ondernemingsvrijheid. Voorts voert hij aan dat de opgelegde beperkende maatregelen onevenredig zijn.

2.

Tweede middel: kennelijk onjuiste beoordeling


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/43


Beroep ingesteld op 24 april 2017 — avanti/EUIPO (avanti)

(Zaak T-250/17)

(2017/C 195/58)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: avanti GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Bahmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „avanti” — aanvraag nr. 14 646 038

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 14 februari 2017 in zaak R 801/2016-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de inschrijving toestaan van het merk waarvoor op 6 oktober 2015 bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) onder nr. 01464038 een inschrijvingsaanvraag is ingediend, en met het oog op het verdere verloop van de inschrijvingsaanvraag het merk publiceren.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7 van verordening nr. 207/2009.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/44


Beroep ingesteld op 28 april 2017 — Robert Bosch/EUIPO (Simply. Connected.)

(Zaak T-251/17)

(2017/C 195/59)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Robert Bosch GmbH (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Völker en M. Pemsel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „Simply. Connected.” — aanvraag nr. 14 814 057

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 9 maart 2017 in zaak R 948/2016-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedure

Aangevoerde middelen

schending van artikel 64 van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/45


Beroep ingesteld op 28 april 2017 — Robert Bosch/EUIPO (Simply. Connected.)

(Zaak T-252/17)

(2017/C 195/60)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Robert Bosch GmbH (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Völker en M. Pemsel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „Simply. Connected” — aanvraag nr. 14 814 032

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 10 maart 2017 in zaak R 947/2016-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedure

Aangevoerde middelen

schending van artikel 64 van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/45


Beroep ingesteld op 28 april 2017 — Der Grüne Punkt/EUIPO — Halston Properties (Afbeelding van een cirkel met twee pijlen)

(Zaak T-253/17)

(2017/C 195/61)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Goldenbaum, I. Rohr en N. Ebbecke, advocates)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Halston Properties, s. r. o. GmbH (Bratislava, Slowakije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk (Afbeelding van een cirkel met twee pijlen) — Uniemerk nr. 298 273

Procedure voor het EUIPO: procedure tot vervallenverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 20 februari 2017 in zaak R 1357/2015-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten;

in voorkomend geval de interveniërende partij verwijzen in haar eigen kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 15, lid 1, van verordening nr. 207/2009.


Rectificaties

19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/47


Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-232/16 P

( Publicatieblad van de Europese Unie C 63 van 27 februari 2017 )

(2017/C 195/62)

De mededeling in zaak T-232/16 P, Commissie/Frieberger en Vallin, dient te worden gelezen als volgt:

„Arrest van het Gerecht van 19 januari 2017 — Commissie/Frieberger en Vallin

(Zaak T-232/16 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioenen - Hervorming van het Statuut - Verhoging van de pensioenleeftijd - Besluit houdende weigering om de extra pensioenjaren te herwaarderen - Verbod om ultra petita te beslissen - Onjuiste rechtsopvatting - Motiveringsplicht”))

(2017/C 063/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en G. Gattinara, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Jürgen Frieberger (Sint-Lambrechts-Woluwe, België), Benjamin Vallin (Sint-Gillis, België) (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 2 maart 2016, Frieberger en Vallin/Commissie (F-3/15, EU:F:2016:26), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1.

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 2 maart 2016, Frieberger en Vallin/Commissie (F-3/15), wordt vernietigd.

2.

Het door Frieberger en Vallin bij het Gerecht voor ambtenarenzaken ingestelde beroep in de zaak F-3/15 wordt verworpen.

3.

Elke partij draagt haar eigen kosten van de procedure in hogere voorziening.

4.

Frieberger en Vallin worden verwezen in de kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken, daaronder begrepen de kosten van de Europese Commissie.

5.

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten van de procedure bij het Gerecht voor ambtenarenzaken alsook van deze procedure.”


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.