ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 185

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
9 juni 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

120e zitting, 7 en 8 december 2016

2017/C 185/01

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s — Werkprogramma van de Europese Commissie voor 2017

1

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

120e zitting, 7 en 8 december 2016

2017/C 185/02

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Het Refit-programma: het lokale en regionale perspectief

8

2017/C 185/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Toerisme als drijvende kracht achter regionale samenwerking in de EU

15

2017/C 185/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Deeleconomie en online platforms: een gezamenlijke visie van steden en regio’s

24

2017/C 185/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa

29

2017/C 185/06

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Regulering van de schommelingen van de landbouwprijzen

36

2017/C 185/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Herziening van de richtlijn audiovisuele mediadiensten

41

2017/C 185/08

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen

55


 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

120e zitting, 7 en 8 december 2016

2017/C 185/09

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — EFSI 2.0

62

2017/C 185/10

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Herziening van de detacheringsrichtlijn

75

2017/C 185/11

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen

82

2017/C 185/12

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel

91

2017/C 185/13

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Legale migratie

105


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

120e zitting, 7 en 8 december 2016

9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/1


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s — Werkprogramma van de Europese Commissie voor 2017

(2017/C 185/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

GELET OP:

de mededeling van de Europese Commissie van 25 oktober 2016 over haar werkprogramma voor 2017;

zijn resoluties van 4 juni 2015 over zijn prioriteiten voor 2015-2020 en van 15 juni 2016 over de bijdrage aan het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2017;

het Protocol betreffende de samenwerking met de Europese Commissie van februari 2012;

1.

merkt met bezorgdheid op dat de Europese Unie 60 jaar na haar oprichting zich middenin een ernstige crisis bevindt, met een aanhoudend gering vertrouwen in het Europese project, en hervormd moet worden; wijst er tegelijkertijd op dat de lokale en regionale bestuursniveaus jaar na jaar door de burgers worden beschouwd als de meest betrouwbare van alle bestuursniveaus in de EU. Het CvdR organiseert daarom burgerdialogen, waaraan lokale en regionale leiders actief deelnemen, over kwesties die voortvloeien uit lokale behoeften en omstandigheden, en draagt aldus bij aan het debat over Europa;

2.

is het met de Commissie eens dat de EU voor de volgende algemene uitdagingen staat:

economisch herstel vertalen in meer duurzame werkgelegenheid en minder ongelijkheid,

de Europese solidariteit laten functioneren, vooral ten aanzien van migratiebeheer,

zorgen voor vrede en stabiliteit in een steeds turbulentere wereld en zorgen dat de Unie is opgewassen tegen een verhoogde terreurdreiging,

voldoen aan haar verplichtingen uit het akkoord van Parijs en formuleren van ambitieus en evenwichtig beleid voor aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering, en

omgaan met de onzekere gevolgen van het Britse referendum;

3.

deelt de overtuiging van de Commissie dat deze uitdagingen een bottom-up- en multilevel governanceaanpak vereisen waarin de burgers centraal staan, en benadrukt dat EU-beleid moet zijn gericht op meer zeggenschap voor de burgers;

4.

wijst erop dat het lokaal en regionaal bestuur betrokken moet worden bij de voorbereidingen van het witboek over de toekomst van Europa en verzoekt de Commissie om zijn adviezen ter zake in aanmerking te nemen en hem bij de raadplegingsfase te betrekken;

Banen, groei, investeringen en cohesiebeleid

5.

betreurt de geringe aandacht die in het werkprogramma wordt geschonken aan de essentiële rol die de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) spelen om alle burgers en regio’s in Europa te bereiken, de cohesie te versterken, innovatie te bevorderen en echte Europese solidariteit te laten zien met het oog op de harmonieuze ontwikkeling van de EU als geheel; roept de Commissie op het cohesiebeleid na 2020 voor te bereiden aangezien dat het voornaamste investeringsbeleid van de EU is. Dit beleid moet worden gebaseerd op een plaatsgebonden benadering en een geactualiseerde territoriale visie. Tevens moedigt het CvdR de Commissie aan zich te blijven inspannen om de ESIF-procedures te verbeteren en te vereenvoudigen teneinde de bureaucratie te verminderen en de absorptie te vergroten;

6.

hamert erop dat overheidsuitgaven door de lidstaten en de lokale en regionale overheden in het kader van ESIF-cofinanciering niet mogen worden aangemerkt als structurele uitgaven zoals bedoeld in het stabiliteits- en groeipact, aangezien dergelijke investeringen bijdragen aan de Europese prioriteiten alsook een hefboomeffect hebben met het oog op de economische groei van Europa;

7.

is ingenomen met de voorgestelde verlenging van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) wat betreft de duur en de financiële capaciteit, maar stelt vast dat deze aankondiging plaatsvond zonder alomvattende effectbeoordeling of een onafhankelijke evaluatie vóór het voorstel; onderstreept de noodzaak om de synergie tussen het EFSI en de overige EU-fondsen, met name de ESI-fondsen, verder te vergroten en procedures verder te vereenvoudigen om de bureaucratische rompslomp te verminderen en de absorptie van EU-middelen te helpen verbeteren; benadrukt dat de derde pijler van het investeringsplan ook moet worden verstevigd; roept de Commissie en de Europese Investeringsbank op zich meer in te spannen om de bekendheid van het EFSI in het veld te vergroten en de geografische onevenwichtigheden binnen het EFSI met het oog op een optimale integratie en synergie van de investeringen in het licht van de uniforme programmering van cohesiebeleidsmaatregelen en gedetailleerdere informatie over met het EFSI gefinancierde projecten publiek toegankelijk te maken, met specifieke nadruk op hun additionaliteit;

8.

verbindt zich ertoe in een vroeg stadium een bijdrage te leveren aan de discussie over het voorstel voor het meerjarig financieel kader na 2020, waaronder de hervorming van de eigen middelen;

9.

dringt aan op snelle goedkeuring van de „omnibusverordening” om de impact ervan te vergroten en te zorgen voor betere benutting van de ESIF-programma’s die al in de huidige programmaperiode zijn opgenomen;

10.

onderstreept dat actie moet worden ondernomen naar aanleiding van de implementatie van de stedelijke agenda voor de EU en dat de stedelijke dimensie als rode draad door ander EU-beleid dient te lopen; herhaalt in dit verband zijn pleidooi voor een witboek over de stedelijke agenda van de EU;

11.

pleit nogmaals voor een Europese agenda voor huisvesting, waarmee de huidige versnipperde benadering van huisvesting via sectorspecifieke maatregelen in het kader van bijvoorbeeld de stedelijke agenda, duurzame ontwikkeling, cohesiebeleid, mededingingsbeleid of sociale initiatieven, zoals de Europese pijler van sociale rechten, vervangen zou worden door een sectoroverstijgende aanpak;

12.

wijst erop dat er een gedragscode moet komen voor het betrekken van de lokale en regionale overheden bij het Europees semester 2017 en pleit ervoor om de jaarlijkse groeianalyse aan te vullen met een territoriale analyse, met inbegrip van een speciaal territoriaal hoofdstuk in de landenverslagen, en om richtsnoeren te formuleren voor de lidstaten over het betrekken van de lokale en regionale overheden bij de nationale hervormingsprogramma’s;

13.

steunt de permanente aandacht van de Commissie voor investeringen, met name het in kaart brengen van maatregelen om investeringen in het Europees semester te stimuleren; verwijst in dit verband naar zijn Verklaring van Bratislava „Investeren en verbinden”, waarin wordt benadrukt dat lokale en regionale groei op basis van investeringen moet worden verankerd in territoriale ontwikkelingsstrategieën, en beklemtoont dat absoluut moet worden gezorgd voor synergie tussen publieke middelen ter ondersteuning van kwaliteitsinvesteringen en andere lokale, regionale, nationale en Europese financieringsbronnen;

14.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om zich te blijven inzetten voor verwezenlijking van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen, en onderstreept dat Europa een langetermijnstrategie nodig heeft voor slimme, duurzame en inclusieve groei die richting geeft aan het Europees semester. Zo’n strategie moet worden gebaseerd op de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie;

15.

is ingenomen met de aandacht van de Commissie voor jeugdwerkloosheid: de versterking van de EU-jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de lancering van een Europees solidariteitskorps, dat zou moeten profiteren van vroegtijdige, proactieve en geloofwaardige participatie van lokale en regionale overheden, jeugdorganisaties en het maatschappelijk middenveld in het algemeen;

16.

betreurt dat er geen sprake is van initiatieven ter bestrijding van langdurige werkloosheid, ook ter beoordeling van vormen van werkloosheidsverzekering op Europees niveau die de nationale regelingen in gevallen van ernstige cyclische neergang zouden aanvullen en zouden helpen voorkomen dat een asymmetrische schok tot een structureel nadeel voor heel Europa leidt;

17.

dringt erop aan om in de nieuwe vaardighedenagenda voor Europa rekening te houden met lokale en regionale sterke punten en uitdagingen, waaronder de uiteenlopende lokale en regionale arbeidsmarktbehoeften, en kijkt ernaar uit bij te dragen aan een kwaliteitskader voor stages en een voorstel voor grotere mobiliteit van stagiairs;

18.

is in afwachting van het voorstel van de Commissie om de problemen bij het combineren van werk en privéleven beter aan te pakken, met name als het gaat om de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt;

19.

is in aanloop naar het Europees Jaar van het cultureel erfgoed 2018 voornemens meer aandacht te schenken aan cultuur, cultureel erfgoed en de internationale culturele betrekkingen van de EU, die cruciaal zijn voor de versterking van de Europese identiteit en de bevordering van de Europese fundamentele waarden, sociale integratie, innovatie, interculturele dialoog en cultureel en erfgoedtoerisme;

20.

wijst erop dat de tussentijdse herziening van Horizon 2020 en de op handen zijnde raadpleging over het volgende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie moeten worden beschouwd als één organisch proces waarmee de innovatiekloof in Europa zou moeten worden aangepakt; kondigt aan dat het zelf tijdig een bijdrage zal leveren aan de voor 2017 geplande herziening van het actieplan bio-economie;

Economische en Monetaire Unie

21.

merkt op dat het witboek over de toekomst van Europa ook voorstellen zal bevatten over de toekomst van de EMU, en zou ingenomen zijn met hervormingen die de democratische legitimiteit van de EMU-governance zouden vergroten;

22.

benadrukt dat de aanpak van sociale en ook regionale ongelijkheden cruciaal is om de sociale dimensie van de EMU te verbeteren; is ingenomen met het geplande voorstel van de Commissie voor een Europese pijler van sociale rechten, die de beginselen omvat voor een op sociale rechtvaardigheid gegrondveste Unie, met inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel;

23.

is ingenomen met de voorgestelde herziening van het stabiliteits- en groeipact, maar verzoekt de Commissie dringend om erop te letten dat het pact groeivriendelijker wordt gemaakt, met name wat groeibevorderende investeringen betreft; herhaalt zijn eerdere pleidooi voor een uitvoerige beoordeling van de territoriale impact van de Europese statistische regels op overheidsinvesteringen;

Energie-unie en klimaatbeleid

24.

is ingenomen met de verbintenis van de Commissie om in het kader van het algemene beleid voor de energie-unie energie-efficiëntie en hernieuwbare energie te bevorderen, in combinatie met solide governanceregels, passende innovatiestimulerende maatregelen, een herziening van de opzet van de elektriciteitsmarkt en verdere verbetering van de energie-infrastructuur met het oog op interregionale en grensoverschrijdende verbindingen en ter ondersteuning van de decentralisatie van energiesystemen, als een stap op weg naar een duurzame en flexibele interne energiemarkt;

25.

beveelt specifiek aan om het EU-beleid voor de opzet van de elektriciteitsmarkt en hernieuwbare energie evenwichtig op elkaar af te stemmen en daarbij naar behoren aandacht te schenken aan lokale en regionale problemen, zoals de toegang tot het net voor kleine energieleveranciers op distributienetniveau;

26.

steunt de uitvoering van het akkoord van Parijs en wijst erop dat, om de kloof te overbruggen tussen de nationale verbintenissen en de vereiste inspanningen om de opwarming van de aarde tot ruim onder de 2 oC te beperken, de inspanningen van steden en regio’s in de nationale verbintenissen moeten worden geïntegreerd en er horizontale en verticale coördinatie nodig is, ook op EU- en UNFCCC-niveau. Het CvdR vraagt de Commissie derhalve om steun voor zijn verzoek om dit aspect in de nationaal vastgestelde verbintenissen in aanmerking te nemen, de institutionalisering van het NAZCA en de werkzaamheden van klimaatkampioenen binnen het UNFCCC-secretariaat te verbeteren, en de uitwisseling van ervaringen op lokaal en regionaal niveau te faciliteren. Het CvdR roept de Commissie ook op om onderzoek op het gebied van steden, regio’s en klimaatverandering aan te moedigen, teneinde bij te dragen aan de toekomstige werkzaamheden van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering;

27.

roept de Commissie op om samen met het CvdR het concept van regionaal en lokaal vastgestelde bijdragen te ontwikkelen teneinde een impuls te geven aan maatregelen op lokaal en regionaal niveau om de tijdens de COP21 in Parijs overeengekomen doelstellingen te verwezenlijken;

28.

dringt er bij de Commissie op aan om haar klimaat- en energiedoelstellingen te actualiseren teneinde in 2030 te komen tot 50 % minder broeikasgasuitstoot dan in 1990, en om in beleid en financiering op alle niveaus plaats in te ruimen voor het aspect aanpassing aan de klimaatverandering. De Commissie zou steun moeten verlenen aan vrijwillige initiatieven ter bevordering van een koolstofarme en veerkrachtige transitie in steden en regio’s. In het evaluatieverslag van de Commissie over de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering zou meer duidelijkheid moten worden gegeven over de empowerment van regio’s en steden;

Duurzame ontwikkeling

29.

moedigt de Commissie aan om steun te verlenen voor de implementatie van strategieën voor rampenrisicovermindering in steden en met name grensoverschrijdende regio’s en ervoor te zorgen dat de desbetreffende investeringen van de EU gelijke tred houden met de normen voor rampenrisicovermindering;

30.

verwelkomt de lancering van het EU-platform tegen voedselverspilling en voedselverlies en spoort de Commissie aan tot actie op dit gebied en een ambitieuze doelstelling voor de vermindering van voedselverspilling te formuleren; dit alles moet worden ingebed in een EU-strategie voor duurzame voedselsystemen, waarin ook aandacht wordt geschonken aan bescherming van de biodiversiteit, milieu-, gezondheids- en handelsaspecten, hulpbronnen- en grondbeheer, en de sociale en culturele waarden van voedsel;

31.

roept de Commissie op rekening te houden met zijn aanbevelingen bij de uitvoering van het actieplan voor de circulaire economie en begin 2017 te komen met de geplande herziening van de Drinkwaterrichtlijn, het voorstel voor een verordening inzake minimumkwaliteitseisen voor hergebruikt water en de strategie voor gebruik, hergebruik en recycling van plastic, die heldere en ambitieuze doelstellingen moet bevatten voor plasticafval en lekkage; verzoekt de Commissie om meer initiatieven voor te stellen met betrekking tot de bouw- en sloopsector, bepalingen inzake ecologisch ontwerp en het gebruik van secundaire grondstoffen, materialen en onderdelen;

32.

is klaar en bereid zijn samenwerking met de Commissie op te voeren ten aanzien van de lang verwachte acties voor prioritaire doelstelling 4 van het 7e EU-milieuactieprogramma 2014-2020 via het Technische Platform voor milieusamenwerking; betreurt dat de voor 2017 geplande initiatieven van niet-wetgevende aard zijn en herhaalt zijn verzoek voor een EU-richtlijnvoorstel tot vaststelling van bepalingen om de naleving van het hele EU-milieuacquis te waarborgen, en voor een nieuwe richtlijn over toegang tot de rechter bij milieugeschillen;

33.

pleit, in lijn met de recente Verklaring van Cork 2.0, nogmaals voor een witboek over plattelandsgebieden, dat als uitgangspunt moet dienen voor het plattelandsontwikkelingsbeleid na 2020, en dringt aan op praktische maatregelen voor „rural proofing” van EU-beleidsmaatregelen, aangezien plattelandsgebieden in belangrijke beleidsontwikkelingen vaak worden veronachtzaamd of buiten beschouwing blijven;

34.

benadrukt in het kader van de voorbereidingen voor het GLB na 2020 dat plattelandsontwikkeling en landbouw nauw met elkaar verbonden zijn en verlangt daarom steunmaatregelen voor gezinsbedrijven, met name om de volatiliteit van de prijzen van landbouwproducten te beteugelen;

35.

zal zich blijven inzetten voor duurzaam oceaanbeheer ten gunste van de Europese maritieme en kustregio’s en hun mariene en maritieme economieën; met het oog op de bevordering van blauwe groei en werkgelegenheid zal het CvdR nauw met de regio’s en alle belanghebbenden samenwerken ten aanzien van governance en capaciteitsopbouw, de oplossing van problemen in de voedselproductieketen, de vermindering van de druk op het milieu ten gevolge van illegale visserij en vervuiling, en op het vlak van mariene kennis, wetenschap en innovatie;

36.

betreurt dat in het werkprogramma van de Commissie voor 2017 onvoldoende aandacht wordt geschonken aan gezondheid, terwijl de Commissie steun zou moeten verlenen aan de inspanningen van de lidstaten en regio’s om de preventie op te voeren, hun gezondheidsstelsels te hervormen en te optimaliseren, met name door middel van e-gezondheidsoplossingen, en alomvattende demografische strategieën te ontwikkelen;

Internemarktstrategie, mkb, industrie, concurrentie en de digitale interne markt

37.

verwelkomt het streven van de Commissie naar maatregelen ter versterking van de interne markt voor goederen, met name voor wederzijdse erkenning en niet-conforme producten, en benadrukt dat het werk voor de voltooiing van de interne markt voor diensten moet worden voortgezet, die in de internemarktstrategie terecht veel aandacht krijgt;

38.

pleit er opnieuw voor om de internemarktpijler op te nemen in het Europees semester, met een systeem voor regelmatig toezicht en evaluatie;

39.

neemt kennis van het voornemen van de Commissie om op de bres te staan voor Europa’s industrie en onderstreept dat het concurrentievermogen van de Europese industrie ook afhangt van een concurrerende leveringsketen en dat handelsbeleid in dat verband een belangrijke rol vervult;

40.

wijst op het belang om slimme regelgeving te formuleren en de administratieve lasten voor het mkb terug te dringen, met name door het programma-REFIT uit te breiden en te garanderen dat bij de uitwerking van nieuwe regels stelselmatig rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het mkb;

41.

steunt de oprichting van een „Forum van steden over de deeleconomie”, met het CvdR als prominente belanghebbende partij; moet in dit verband helaas vaststellen dat er geen voorstel is om de rechten te waarborgen van nieuwe vormen van werkgelegenheid die voortvloeien uit de digitalisering;

42.

merkt op dat het Besluit en het kader inzake diensten van algemeen economisch belang (DAEB) herzien moeten worden en verzoekt de Commissie in 2017 een openbare raadpleging te houden waar regionale en lokale overheden hun standpunt kunnen verwoorden over hun problemen met de controle op staatssteun bij de financiering van DAEB;

43.

benadrukt de centrale rol van een efficiënte aanbestedingsregeling voor het vermogen van regionale en lokale overheden om vorm te geven aan EU-doelstellingen voor investeringen en verzoekt de Commissie bijstand te verstrekken voor de volledige uitvoering van de richtlijnen inzake openbare aanbestedingen, en te kijken naar de problemen van regionale en lokale overheden bij de toepassing hiervan;

44.

pleit opnieuw voor een Europese strategie voor het toerisme, met een aparte begrotingslijn voor het toerisme in de EU en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken;

45.

waardeert de inspanningen van de Commissie voor de uitvoering van de strategie voor de digitale interne markt, inclusief via e-aanbestedingen, en zal hieraan bijdragen via het onlangs opgerichte gezamenlijke participatief breedbandplatform; benadrukt dat alle Europese regio’s de vruchten moeten kunnen plukken van de digitale interne markt door toegang tot snelle breedbandverbindingen;

Justitie, veiligheid, grondrechten en migratie

46.

beklemtoont dat migratie een complex, meerlagig proces is waarin de lidstaten, regio’s en steden van bestemming en van herkomst een belangrijke rol vervullen. Het is van belang om meer overleg en nauwere samenwerking te stimuleren tussen de lidstaten, de instellingen van zowel de EU als van de landen van herkomst en doorreis van de migranten en de regionale en lokale niveaus van deze landen;

47.

verzoekt de Commissie derhalve om aandacht te schenken aan de aanbevelingen van het CvdR inzake de bescherming van vluchtelingen in de landen van herkomst en inzake het nieuwe kader voor partnerschapsovereenkomsten;

48.

pleit voor steun voor de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en de andere EU-instrumenten die op basis van de Europese Agenda inzake migratie uitgewerkt zijn, zoals de herziene bepalingen voor legale migratie en het actieplan voor integratie; verzoekt de Commissie om in de tussentijdse herziening van de Europese Agenda inzake migratie de aanbevelingen van het CvdR voor de integratie van migranten mee te nemen; herinnert eraan dat integratie een proces van rechten en plichten is;

49.

uit zijn bezorgdheid over de moeilijkheden om niet-begeleide minderjarigen te monitoren en wijst op het gevaar dat deze minderjarigen betrokken raken bij mensenhandel en misbruikpraktijken; zou graag zien dat integratie- en opleidingsprogramma’s worden opgezet, zowel voor de minderjarigen als voor de lokale en regionale overheden die hen moeten opvangen, en zou graag zien dat de gemeenschappen in de landen van herkomst van minderjarigen die al in het gastland opgevangen zijn, er mede voor zorgen dat minderjarigen tijdelijk in gastgezinnen kunnen verblijven of in deugdelijke voorzieningen waar hun sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling kan worden ondersteund;

50.

verzoekt de Commissie om lokale en regionale overheden specifieke en praktische informatie te verstrekken over de subsidiemogelijkheden voor de opvang en integratie van migranten en pleit er opnieuw voor om meer werk te maken van directe toegang tot relevante financieringsinstrumenten voor lokale en regionale overheden;

51.

roept de Commissie op om lokale en regionale overheden ondersteuning te bieden bij het ontwikkelen van preventiestrategieën om radicalisering tegen te gaan; om door te gaan met het verzamelen van goede praktijken voor het voorkomen van radicalisering en deze te publiceren via beleidsvorming op regionaal en lokaal niveau; om samenwerking tussen steden bij het tegengaan van radicalisering te ondersteunen;

EU-handelsbeleid

52.

stelt vast dat de Commissie het handelsoverleg wil voortzetten met de VS, Japan, Mercosur, Mexico, Tunesië en de Asean-landen, en naar nieuwe mandaten zoekt voor de opening van onderhandelingen met Turkije, Australië, Nieuw-Zeeland en Chili, maar meent dat de Commissie meer moet doen om de meerwaarde hiervan aan te tonen;

53.

herhaalt dat de Commissie, gezien de ambitieuze toekomstige handelsagenda, elk initiatief op het gebied van handelsbeleid vergezeld moet doen gaan van territoriale effectbeoordelingen;

Stabiliteit en samenwerking buiten de EU

54.

is verheugd dat in de integrale EU-strategie uitdrukkelijk wordt opgeroepen tot een vernieuwing van externe partnerschappen en merkt op dat de EU verschillende wegen naar weerbaarheid in haar nabuurschap zal ondersteunen, waarbij zij zich zal richten op de meest acute gevallen van kwetsbaarheid op bestuurlijk, economisch, maatschappelijk en klimaat-/energievlak en doeltreffender migratiebeleid zal ontwikkelen voor Europa en zijn partners;

55.

benadrukt de bijdrage van het CvdR via zijn gemengde raadgevende comités en de werkgroepen en de organisatie van de Uitbreidingsdagen met partners uit de toetredingslanden, aan de doelstelling van het uitbreidingsbeleid van de Commissie, te weten bevordering van gedeelde stabiliteit en welvaart met de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten;

56.

onderstreept dat het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) alleen maar duurzaam effect kan sorteren als het alle begunstigden concrete voordelen biedt, en benadrukt dat er een evenwicht moet blijven bestaan tussen de oostelijke en de zuidelijke nabuurschap; benadrukt de rol van lokale en regionale overheden in het inbedden van de democratie en de rechtsstaat in de samenleving, en dringt erop aan dat er meer steun wordt verstrekt voor decentralisatiehervormingen in de nabuurschapslanden;

57.

benadrukt dat regionale samenwerking in hoge mate bijdraagt aan de stabiliteit wereldwijd en zou graag zien dat de Commissie de samenwerking opvoert met de Euro-mediterrane vergadering van regionale en lokale overheden (ARLEM), de Conferentie van regionale en lokale overheden van het Oostelijk partnerschap (CORLEAP) en de Taskforce Oekraïne van het CvdR, vooral voor de uitvoering van regionale programma’s en nieuwe initiatieven;

58.

onderstreept dat bij de uitvoering van het herziene ENB grote prioriteit verleend moet worden aan initiatieven voor decentralisatie, jumelage en administratieve capaciteitsopbouw op subnationaal niveau; vestigt de aandacht op het door het CvdR gelanceerde Nicosia-initiatief voor Libische steden, dat heeft bijgedragen om behoeften en technische steun af te stemmen om het vermogen van Libische steden om als dienstverleners op te treden, te herstellen; verzoekt de Commissie om zulke vormen van samenwerking van onderaf verder te steunen en voldoende administratieve en financiële middelen te verstrekken; herhaalt dat er nieuwe instrumenten moeten komen voor capaciteitsopbouw in de toetredings- en ENB-landen ter vervanging van de vroegere Local Administration Facility;

59.

steunt de recente ontwikkelingen na de fusie tussen het EU-Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie en het Compact of Mayors voor de vorming van de grootste coalitie van steden die zich willen inzetten voor klimaatmaatregelen, en is bereid om zijn internationale kanalen, contacten, ambtgenoten en partnerschappen in te zetten (ARLEM voor het zuidelijke Convenant en het Convenant voor Afrika, CORLEAP voor het oostelijke Convenant, ICLEI en het Urbanisatiepartnerschap EU-China voor Noord-Amerika en Zuidoost-Azië enz.) om meer werk te maken van terugdringing, aanpassing en veerkracht ten aanzien van klimaatverandering en duurzame ontwikkeling;

60.

verzoekt de Commissie nauw samen te werken met het CvdR om meer bekendheid te geven aan de specifieke zorgen, ervaring en bijdragen van Europese steden aan de nieuwe governancestructuur van het mondiale Convenant;

61.

verwelkomt het voorgestelde nieuwe Partnerschapskader met derde landen en het nieuwe Europese externe investeringsplan en wil dat regionale en lokale overheden bij dit proces betrokken worden;

62.

verzoekt de Commissie de actieve inbreng van lokale en regionale overheden in ontwikkelingssamenwerking te stimuleren tijdens het overleg over de herziene Europese consensus over de ontwikkeling en uitvoering van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en over de post-Cotonou-overeenkomst, die centraal zullen staan tijdens het CvdR-congres voor decentrale samenwerking in maart 2017;

Burgerschap, governance en beter wetgeven

63.

verzoekt de Commissie de verordening inzake het Europees burgerinitiatief (ECI) te herzien teneinde het juridische kader van dit instrument te vereenvoudigen en te verbeteren;

64.

is ingenomen met het Commissie-initiatief voor REFIT, in het bijzonder met het voorstel om de transparantie en de democratische controle van de procedures voor gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, alsook voor bepaalde afgeleide rechtshandelingen te beoordelen;

65.

herhaalt zijn oproep om indien mogelijk territoriale effectbeoordelingen op te nemen in de effectbeoordeling van nieuwe EU-wetgeving; stelt nauwere samenwerking voor tussen het CvdR en het onlangs opgerichte Kenniscentrum voor territoriaal beleid van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek bij de evaluatie van de uitvoering van EU-wetgeving;

66.

pleit voor meer transparantie, samenwerking en efficiëntie van de EU-instellingen en verwelkomt hun toezegging om krachtens de Interinstitutionele overeenkomst voor betere wetgeving samen brede doelstellingen en prioriteiten uit te werken, met name voor wetsvoorstellen; zou graag zien dat het CvdR wordt betrokken bij elke fase van het wetgevingsproces om zijn potentieel ten volle tot zijn recht te laten komen;

67.

verwacht bij het toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel en met betrekking tot de conferentie over subsidiariteit die het in 2017 zal organiseren, steeds nauwer met de Commissie en het Europees Parlement te zullen samenwerken;

68.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, het Slowaakse voorzitterschap van de Raad van de EU en de voorzitter van de Europese Raad toe te sturen.

Brussel, 8 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

120e zitting, 7 en 8 december 2016

9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/8


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Het Refit-programma: het lokale en regionale perspectief

(2017/C 185/02)

Rapporteur:

François DECOSTER (FR/ALDE),

vicevoorzitter van de regioraad van Nord-Pas-de-Calais-Picardië

Referentiedocument:

Brief van de Commissie d.d. 13 januari 2016

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITE VAN DE REGIO’S,

1.

staat achter de inspanningen van de Commissie om het Europees beleid beter af te stemmen op de wensen van het nationale, regionale en lokale bestuur en benadrukt dat dit een gedeelde verantwoordelijkheid moet zijn van alle bestuursniveaus;

2.

stemt in met het standpunt dat betere regelgeving niet gewoon over minder wetgeving op EU-niveau gaat, maar ook om het zorgen voor wetgeving op het juiste niveau, waar de beoogde doelstellingen het beste kunnen worden bereikt, en benadrukt dat de daadwerkelijke toepassing van het subsidiariteitsbeginsel een essentiële stap op weg naar betere regelgeving is;

3.

benadrukt dat bij alle regelgeving het juiste evenwicht moet worden gevonden tussen gegronde punten van zorg en verwachtingen inzake „veiligheid” enerzijds (op individueel, juridisch, administratief en financieel gebied), en inzake „doeltreffendheid”, „vrijheid” of flexibiliteit anderzijds; het is de rol van het democratische proces om evenwicht te creëren wat deze zorgen in concrete situaties betreft, en het is de taak van democratisch verkozen vertegenwoordigers op alle niveaus om de onvermijdelijke nadelen en compromissen uit te leggen aan de burgers;

4.

heeft oog voor de werkzaamheden van de groep op hoog niveau inzake administratieve lasten (groep Stoiber), haar eindverslag en de uiteenlopende standpunten;

5.

neemt nota van de ondertekening van het nieuwe interinstitutionele akkoord (IIA) over beter wetgeven door de Raad, de Commissie en het Europees Parlement op 13 april 2016 en hoopt dat dit nieuwe akkoord zal bijdragen tot de verbetering van de EU-besluitvorming in alle stadia: plannen, opstellen, goedkeuren, uitvoeren en evalueren; is echter bezorgd over het feit dat de specifieke rol van democratisch verkozen vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden en van het CvdR alleen in de context van „belanghebbenden” worden vermeld in het IIA over betere regelgeving, en zulks ondanks het belang en het mandaat dat het krachtens het Lissabonverdrag heeft gekregen;

6.

wil graag betrokken worden bij verdere initiatieven inzake de uitleg en tenuitvoerlegging van het nieuwe akkoord, zodat zijn potentieel als adviserend orgaan in de wetgevingscyclus optimaal kan worden benut; tal van CvdR-leden beschikken over bevoegdheden waar het gaat om de toepassing van het EU-beleid;

7.

verwelkomt het verzoek van de Commissie om een „breder verkennend advies” op te stellen waarin „aanvullende suggesties worden gegeven over de door EU-regelgeving opgelegde eisen en eenvoudigere manieren om dezelfde of nog betere resultaten te kunnen bereiken”;

8.

verwelkomt de specifieke beleidsverzoeken van de Commissie voor verkennende adviezen van het Comité op terreinen zoals onder meer milieu, energie, financiën, diensten en landbouw, waarin lokale en regionale overheden bureaucratische lasten in kaart kunnen brengen en suggesties kunnen formuleren voor verbeteringen die aansluiten op hun behoeften;

9.

constateert dat dit bredere verkennende advies een overzicht biedt van de gevolgen van de regelgeving voor lokale en regionale overheden en moedigt een specifieke beleids- en sectorgeoriënteerde analyse aan om knelpunten en administratieve lasten op te sporen;

10.

verwelkomt een algemene benadering waarbij lokale en regionale actoren in het bijzonder worden geraadpleegd inzake betere wetgeving en is in dit verband ingenomen met het rapport van de „Nederlandse provincies voor betere EU-regelgeving”. Het vestigt de aandacht op een reeks in kaart gebrachte knelpunten en voorgestelde oplossingen;

11.

spreekt in dit kader haar instemming uit over het tot stand komen van het Pact van Amsterdam voor de concrete uitvoering van de stedelijke agenda voor de EU, omdat in de thematische partnerschappen het aspect van betere regelgeving een belangrijke rol speelt. In dit kader is ook het onderzoek „Bridge! Betere EU regelgeving voor lokale en regionale overheden” opgesteld, met daarin voorbeelden van concrete situaties waarin de lokale en regionale praktijk worstelt met Europese regelgeving;

12.

dringt er bij de Commissie op aan om zich te buigen over de voorgestelde oplossingen inzake sectorale regelgeving, proportionaliteit, grensoverschrijdende knelpunten, overheidssteun en controledruk en deze mee te nemen bij het opstellen van nieuwe regelgeving;

13.

wijst op de specifieke rol die de lokale en regionale overheden spelen op een reeks terreinen die sterk beïnvloed worden door de EU-regelgeving en op hun rol als autoriteiten die EU-wetgeving ten uitvoer leggen en EU-fondsen beheren, en benadrukt dat deze specifieke bevoegdheden hun goede kansen bieden om na te gaan welke onderdelen van de regelgevingskaders problematisch zijn en eventueel gewijzigd moeten worden;

14.

is van mening dat alle bestuursniveaus erop moeten toezien dat wetgeving passend, doeltreffend en efficiënt is en geen onnodige kosten en lasten creëert, en tegelijkertijd zorgt voor de bescherming van de burger, de consument, de duurzaamheid en het milieu;

15.

is van oordeel dat de EU-instellingen alle burgers moeten overtuigen van de waarde van regelgevingskaders evenals van de meerwaarde van EU-regelgeving, met inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel;

16.

constateert dat er door de recente economische problemen een klimaat is ontstaan waarin extra kosten, veroorzaakt door overregulering, zwaar drukken op veel lokale en regionale overheden die te maken hebben met forse besparingen en hun beschikbare middelen hebben zien teruglopen. Dit heeft geleid tot grotere druk op deze overheden om hun administratieve uitgaven te proberen te beperken terwijl ze geconfronteerd worden met een steeds luidere roep om optreden. Het CvdR herhaalt zijn standpunt dat de bureaucratische rompslomp moet worden vereenvoudigd en verminderd, waar dit gevolgen heeft voor de essentiële taken die lokale en regionale overheden moeten uitvoeren;

17.

is ermee ingenomen dat in de eerder door het Europees Parlement, het EESC en het CvdR aangenomen rapporten en adviezen het belang van gecoördineerde actie door de EU is bevestigd in een geest van partnerschap met de nationale en de EU-instellingen, evenals met de lokale en regionale overheden;

18.

benadrukt dat de lokale en regionale overheden een centrale rol vervullen in de steun aan burgers om tegenspoed te overwinnen, veroorzaakt door langdurige economische problemen, niet in de laatste plaats door middel van EU-programma’s en herinnert eraan dat rechtszekerheid en een vlotte toegang tot deze programma’s, met erkenning van de noodzaak van structurele hervormingen, essentiële voorwaarden zijn voor de uitvoering van deze taak;

19.

merkt op dat EU-middelen belangrijk zijn voor veel lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving, met name bij de tenuitvoerlegging van een naar economische kracht gedifferentieerd cohesiebeleid;

20.

wijst erop dat de toegankelijkheid van EU-programma’s en de vereiste regelgevingskaders heel wat moeilijkheden kunnen opleveren op het vlak van de interpretatie van regelgevingskaders, de regels voor de tenuitvoerlegging, controle van de rekeningen en de verslaglegging, en wijst er eveneens op dat de controlevereisten voor projectsponsoren veel problemen veroorzaken in verband met het langdurig bijhouden van de verslaglegging, zoals in het CvdR-advies over vereenvoudiging van de ESIF ter sprake is gekomen;

21.

is ingenomen met de resolutie van het Europees Parlement over ‘het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit): stand van zaken en vooruitzichten” (1) waarin de belangrijke rol van het CvdR als politieke instelling wordt belicht, en deelt het standpunt dat het Refit-programma niet mag worden gebruikt om de maatregelen te ondermijnen;

22.

vindt weliswaar dat bureaucratische rompslomp moet worden uitgebannen en overbodige regelgeving uit den boze is, maar wijst erop dat Refit niet als voorwendsel mag worden gebruikt om het ambitieniveau af te zwakken, met name op terreinen als milieu, voedselveiligheid, gezondheid en consumentenrechten;

23.

is het eens met de doelstelling om EU-wetgeving op nationaal niveau zo vaak mogelijk 1 op 1 om te zetten en alleen strengere regels in te voeren als dat om concrete en objectieve redenen noodzakelijk is. In ieder geval moeten de lidstaten regio’s zelf kunnen blijven bepalen wat er voor een zinvolle tenuitvoerlegging nodig is. Het voorstel van de Commissie dat „gold-plating” steeds moet worden gemotiveerd, zou tot meer transparantie kunnen bijdragen. Aanscherping van de plicht om verantwoording af te leggen over de nationale en regionale tenuitvoerlegging mag echter niet leiden tot inmenging in binnenlandse bestuursaangelegenheden en administratieve procedures;

24.

benadrukt dat bij de evaluatie van wetgeving zowel de kosten als de — maatschappelijke, milieu- en andere — voor- en nadelen voor burgers en de economie in aanmerking moeten worden genomen, evenals de zogeheten „kosten van een niet-verenigd Europa” (2), d.w.z. kosten gegenereerd door het achterwege blijven van gemeenschappelijke Europese actie op een bepaald terrein;

25.

roept de Commissie er in dit verband nog eens toe op om voor de hele EU één standaarddefinitie van „gold-plating” op te stellen, teneinde de rechtszekerheid bij de tenuitvoerlegging en de toepassing van het EU-recht te vergroten en buitensporige bureaucratische rompslomp te verminderen (3);

Specifieke aanbevelingen

26.

roept de Commissie en de lidstaten op om de ontwikkeling van digitale methoden en ICT-instrumenten te bevorderen, o.a. in het kader van het Europees actieplan inzake e-overheid, teneinde een gemeenschappelijk formaat en proces voor gegevensverzameling met het oog op de behoeften van monitoring en verslaglegging uit te werken waarmee de administratieve lasten die dubbele verslaglegging — voor zowel nationale als EU-databanken — met zich meebrengt, beperkt kunnen worden;

27.

wijst op het belang van „fitness checks” waarmee overlappingen en inconsistenties in kaart kunnen worden gebracht die met de tijd zijn ontstaan in het kader van een reeks doelstellingen en nieuwe beleidsinitiatieven, met name wat betreft vereisten inzake verslaglegging en naleving;

28.

benadrukt de noodzaak van een beter begrip van de reeks verslagleggingsverplichtingen die zijn ingevoerd om te voldoen aan EU-wetgeving; stelt voor de rapportageverplichtingen voor lokale en regionale overheden in kaart te brengen en zo veel mogelijk te standaardiseren, en om de methodologie in te zetten om de lasten van regelgeving voor burgers en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), evenals voor lokale en regionale overheden, te verminderen;

Communicatie, raadpleging en taal

29.

erkent dat taal en taalgebruik zowel een obstakel als een stimulans voor deelname kunnen zijn. Eenvoudige en begrijpelijke taal is een essentieel onderdeel van wijzigingen in wet- en regelgeving;

30.

is van mening dat inclusiviteit om eenvoudige en duidelijke taal, structuren en regelingen vraagt, om ervoor te zorgen dat iedereen de doelstellingen, de programma’s, het beleid, de wetgeving en de praktische hulp van de EU begrijpt;

31.

verzoekt de Commissie dan ook om haar taalgebruik te vereenvoudigen en algemeen begrijpbaar te maken, en pleit ervoor om het gebruik van technisch jargon tot een minimum te beperken, in overeenstemming met de wettelijke vereisten;

32.

is van mening dat een meer gebruiksvriendelijke en uniforme interpretatie van de EU-regels en -voorschriften vereist is; daarbij valt te denken aan proportionele auditvoorschriften, een ruimer gebruik van vaste tarieven, vereenvoudigde aanvragen, claims en verslaglegging, en meer duidelijkheid bij de interpretatie van verordeningen (bijv. op het gebied van staatssteun en overheidsopdrachten);

33.

begrijpt dat de EU passende aandacht moet schenken aan een actieve communicatiestrategie die bedoeld is om haar partners mee te krijgen, activiteiten te ondersteunen en investeringen aan te trekken;

34.

wijst erop dat zowel de lokale als de regionale overheden de Europese beleidsmaatregelen en programma’s zichtbaarheid en bekendheid geven, en zo de betrokkenheid van de burger vergroten;

35.

beklemtoont dat de EDIC’s een belangrijke rol spelen bij de voorlichting over Europese wetgeving en programma’s, door inhoud en taal af te stemmen op de burgers;

36.

merkt op dat kenniscentra, zoals Europa Decentraal in Nederland, een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van de correcte tenuitvoerlegging en interpretatie van EU-wetgeving. Hun deskundigen vervullen een belangrijke rol bij het verstrekken van gratis informatie en advies aan lokale en regionale overheden en hun verenigingen. Anderzijds bewijst de grote vraag naar het werk van de kenniscentra wel dat het noodzakelijk is om de EU-wetgeving te vereenvoudigen;

37.

is ermee ingenomen dat het momenteel gebruikelijk is om burgers uit te nodigen om deel te nemen aan raadplegingen. Er is echter zelden sprake van bijdragen van individuele burgers omdat de meeste raadplegingen in een beperkt aantal talen plaatsvinden en veelvuldig gebruikmaken van technische termen en verwijzingen, waardoor zij niet echt uitnodigen tot deelname. Zo blijft de deelname aan raadplegingen beperkt tot een klein aantal burgers die over de vereiste vaardigheden en talenkennis beschikken; Het is van belang te verzekeren dat alle belanghebbenden en met name het maatschappelijk middenveld gelijke toegang hebben tot de documenten van de onderhandelingen, die in alle officiële EU-talen moeten worden vertaald en zo eenvoudig, duidelijk en begrijpelijk mogelijk moeten zijn opgesteld om zo veel mogelijk informatie te verstrekken over de voorgestelde regelingen;

38.

is van mening dat raadplegingen voor burgers de gestructureerde openbare raadplegingen moeten aanvullen en niet mogen vervangen; ook mag geen afbreuk worden gedaan aan de rol van de desbetreffende institutionele organen die zijn erkend in het Verdrag van Lissabon;

39.

benadrukt nogmaals dat tijdens de fase van het wetgevingsinitiatief speciale raadplegingen moeten worden gehouden onder lokale en regionale wetgevende vergaderingen, via het CvdR, aangezien deze vergaderingen democratische vertolkers zijn van de werkelijke behoeften van de burgers, ook als die individueel niet in staat zijn om hun stem te laten horen;

40.

in dit verband zouden de lokale en regionale instellingen voorrang moeten krijgen op particuliere ondernemingen, zowel vanwege de rol die hun wordt toegekend in het Verdrag van Lissabon omdat zij een vorm van democratie en politieke vertegenwoordiging zijn;

Programma’s en financiering: technische bijstand, advies en rapportage

41.

verzoekt de Commissie om een „one stop shop” voor advies op het gebied van regelgeving op te richten, om ervoor te zorgen dat personen die aanspraak willen maken op EU-middelen, tijdig passende, eenduidige en heldere adviezen ontvangen;

42.

stelt voor dat het advies van professionals wordt ingewonnen in de loop van een programmaperiode, zodat verbeteringen in het wet- en regelgevingskader op praktijkervaring kunnen worden gebaseerd;

43.

stelt voor dat een specifiek mechanisme wordt gehanteerd om middelen voor technische bijstand te gebruiken, teneinde programmagerelateerde juridische teams op te richten waartoe alle aanvragers vrij toegang hebben en dat, op basis van een door de Commissie aanbevolen en op bestaande praktijken gebaseerde goedgekeurde uniforme interpretatie van wettelijke regelingen, degelijke en consistente adviezen over EU-verordeningen inzake financiering levert, waardoor een groot deel van de onzekerheid en de aansprakelijkheid die thans bij de eindbegunstigde berusten wordt weggenomen;

44.

pleit voor beheersregels die zorgen voor een duidelijke scheiding tussen programmabeheer en project- of programma-uitvoering, zodat eventuele belangenconflicten en partijdigheid worden voorkomen;

45.

stelt voor om binnen het bestaande begrotingsplafond een maximum in te stellen voor de financiering, zodat een programmagerichte benadering kan worden gevolgd waarbij een aantal aan elkaar gerelateerde projecten wordt gecombineerd en succes wordt afgemeten aan nominale resultaten in plaats van aan afzonderlijke projectresultaten, bijvoorbeeld op het gebied van energie;

46.

stelt voor mogelijkheden te onderzoeken voor het ontwikkelen en verbeteren van financiële-instrumenteringsmodellen, met inbegrip van gespecialiseerde durfkapitaalfondsen in belangrijke sectoren, en na te gaan of de subsidies vanuit het Jessica-fonds ter stimulering van de investeringen in onroerend goed beter op elkaar kunnen worden afgestemd en of er in het kader van het Jasmine-fonds een microkredietregeling kan worden opgezet ter ondersteuning van start-ups en kleine bedrijven;

47.

stelt voor meer mogelijkheden te scheppen voor aanvullende financiering, met name vanuit de particuliere sector, om ervoor te zorgen dat financiering beschikbaar is wanneer lokale en regionale overheden willen inspelen op plaatselijke behoeften;

48.

verzoekt de Commissie om een mechanisme voor te stellen waarbij ongebruikte en geannuleerde, aan een lidstaat toegewezen middelen terugvloeien in het EU-budget als bestemmingsontvangsten, zodat zij kunnen worden geoormerkt en ingezet in het kader van het sectoraal beleid waarvoor zij in die lidstaat waren bestemd;

49.

Het feit dat in de huidige periode financiële middelen niet worden gebruikt is met name het gevolg van een slecht, complex en te gedetailleerd systeem voor de tenuitvoerlegging ervan en een onjuiste vaststelling van prioriteiten. Het is van essentieel belang dat goed wordt gecommuniceerd met de lokale en regionale overheden en met de nationale instanties bij de vaststelling van nieuwe en duidelijke prioriteiten, om te voorkomen dat begunstigden worden benadeeld;

50.

Het is dan ook belangrijk ervoor te zorgen dat met name meerjarige financieringsprogramma’s voorspelbaarheid en betrouwbaarheid bieden, zodat de doelstellingen ervan kunnen worden verwezenlijkt. Grotere flexibiliteit in het meerjarig financieel kader mag er derhalve niet toe leiden dat middelenherschikkingen of nieuwe politieke initiatieven ten koste gaan van reeds goedgekeurde programma’s;

51.

pleit voor duidelijke taken voor de partners bij de verslaglegging over en het toezicht op programma’s die binnen de gemeente of regio met EU-geld zijn gefinancierd, inclusief bij een evaluatie van de uitgaven en de resultaten en bij het uitwerken van corrigerende maatregelen en verzoekt de Commissie te voorzien in steun, inclusief financiering, voor de lokale en regionale overheden wanneer de vereenvoudiging — op regelgevend of ander gebied — een verhoging van de kosten van de openbare dienstverlening meebrengt;

Cohesiebeleid

52.

verzoekt de Commissie om verdere stappen te zetten op het gebied van vereenvoudiging van het cohesiebeleid en daarbij rekening te houden met de voorstellen van de lokale en regionale overheden, zoals verwoord in het CvdR-advies over Vereenvoudiging van de ESIF vanuit het oogpunt van lokale en regionale autoriteiten, rapporteur: Petr Osvald (CZ/PSE) (4);

53.

herinnert eraan dat de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) de belangrijkste instrumenten van de EU zijn om de economische, sociale en territoriale cohesie in alle lidstaten te bevorderen en dat de vereenvoudiging ervan van fundamenteel belang is voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen. Er zouden onmiddellijke verbeteringen in de huidige programmeringsperiode moeten worden overwogen en op de lange termijn vereenvoudigingsmaatregelen die tot een substantiële herziening van de bestaande uitvoeringsmechanismen en wetgeving zouden kunnen leiden;

54.

vestigt in het bijzonder de aandacht op de noodzaak van vereenvoudiging, met inbegrip van wetgevende en niet-wetgevende wijzigingen, op de gebieden die verband houden met controle, rapportage en begeleiding, staatssteun, overheidsopdrachten en „gold-plating”;

55.

wijst erop dat er voor vereenvoudigingsinspanningen gerichte samenwerking tussen alle relevante diensten van de Commissie nodig is, met name tussen DG REGIO, DG EMPL, DG COMP en DG GROW;

56.

verzoekt de Commissie meer informatie te verstrekken en ondersteuning te bieden voor de opleiding van lokale en regionale overheden over de synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI);

Onderzoek en innovatie

57.

dringt aan op vereenvoudiging van de aanvraag- en verslagleggingsprocedures voor onderzoeks- en innovatiefondsen, en een versterkte toepassing van de standaardkosten, in het bijzonder op het punt van auditing;

Gemeenschappelijk landbouwbeleid en plattelandsontwikkeling

58.

vestigt de aandacht op de aanbevelingen in zijn in oktober 2015 uitgebrachte advies over De vereenvoudiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)  (5);

59.

wijst er nogmaals op dat het vertrouwen in de eindbegunstigden moet worden versterkt, door de verplichting om tijdens de verslagleggingsfase bewijsstukken van gemaakte kosten te overleggen geleidelijk aan los te laten, en door tijdens de controlefase meer nadruk te leggen op de resultaten van de gefinancierde projecten;

60.

is bezorgd over het feit dat, in weerwil van het streven van het nieuwe GLB om de wetgeving op EU-niveau te verminderen, de regelgeving van de Commissie via gedelegeerde handelingen toch in omvang is toegenomen;

61.

herhaalt zijn oproep tot meer samenhang en complementariteit tussen het GLB en ander EU-beleid, zoals het milieubeleid (en aanverwante fondsen). Er is vooral behoefte aan meer samenhang tussen de fondsen voor plattelandsontwikkeling en de andere Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) die samen een gemeenschappelijk strategisch kader bieden voor de brede beleidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie;

62.

is van mening dat het GLB compatibel met de in het Verdrag van Lissabon verankerde doelstelling van territoriale cohesie uitgevoerd moet worden. Het moet daarbij vermeden worden dat door EU-maatregelen territoriale onevenwichtigheden toenemen of dat openbare diensten, bijvoorbeeld op het platteland in het gedrang komen;

Vereenvoudiging voor kmo’s

63.

acht het van groot belang dat de werkelijke behoeften van actoren in het regionale en lokale ondernemingsklimaat ten volle in aanmerking worden genomen in het kader van de lopende werkzaamheden over betere regelgeving voor kmo’s;

64.

wijst erop dat het REFIT-platform ook voldoende aandacht moet hebben voor de regeldruk voor overheden. Het is belangrijk om te voorkomen dat de administratieve lasten worden verlegd van de particuliere sector naar de overheidsinstanties en terug;

65.

merkt op dat een raadpleging van de winnaars van de „Ondernemende Regio van Europa”-competitie adviezen heeft opgeleverd omtrent prioriteiten voor vereenvoudiging (al dan niet reeds in gang gezet door bestaande regelgeving), zoals de toegang van kmo’s tot door het EFRO gefinancierde projecten, de toegang van kmo’s tot overheidsopdrachten, consumentenrechten en REACH. Rapportageverplichtingen over handelsstatistieken (Intrastat) zijn ook aangemerkt als een prioriteit voor verdere actie;

66.

is van mening dat ook maatregelen nodig zijn op het gebied van administratieve vereenvoudiging voor kmo’s, met name op het gebied van btw;

67.

vraagt om maatregelen vast te stellen ter vereenvoudiging van de toegang van kmo’s tot overheidsopdrachten. Het vreest dat de mate van vereenvoudiging die zal worden ingevoerd door middel van de nieuwe richtlijnen en het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (nog) niet volstaan om te zorgen voor kmo-vriendelijke regels inzake overheidsopdrachten;

68.

wijst erop dat de genoemde vereenvoudigingsmaatregelen de lokale en regionale overheden niet mogen beletten om strengere normen op te leggen die aansluiten bij hun specifieke situatie en de behoeften van hun burgers, met name op het vlak van gelijke kansen en sociaal, industrie- en milieubeleid;

69.

onderstreept dat de EU-regelgeving voor staatssteun op het gebied van diensten van algemeen economisch belang (DAEB) te gedetailleerd en te ingewikkeld is geworden vanwege de grote hoeveelheid secundaire regelgeving en „soft law” met betrekking tot staatssteun. Verdere vereenvoudiging zal de rechtszekerheid vergroten, de uitvoering van investeringsprojecten bespoedigen, de tijdige levering van DAEB garanderen en de groei en werkgelegenheid bevorderen;

70.

onderstreept dat kleine innovatieve ondernemingen bewust moeten worden gemaakt van de nieuwe procedures inzake overheidsopdrachten, de voordelen en beperkingen ervan en de beschikbare ondersteuning. EU-regels inzake overheidsopdrachten moeten over drie jaar aan een effectbeoordeling worden onderworpen om na te gaan of ze voor kleine en middelgrote ondernemingen tot een betere toegang tot aanbestedingen en minder administratieve belemmeringen hebben geleid, en of ze hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van partnerschappen voor leveringen en diensten die momenteel nog niet op de markt worden aangeboden;

71.

herhaalt zijn roep om een verhoging van de drempels van de de-minimisregels voor staatssteun voor DAEB, evenals van de drempel voor vrijstelling van de verplichting (overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU) tot aangifte van staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van DAEB belaste instanties wordt toegekend, omdat deze maatregelen tot verdere vereenvoudiging voor lokale en regionale overheden en voor instanties die compensatie ontvangen zullen leiden;

Milieuwetgeving

72.

vestigt de aandacht op zijn in april 2016 goedgekeurde advies inzake EU-milieuwetgeving: verbetering van verslaglegging en naleving  (6), en verzoekt de Commissie en de lidstaten uitvoering te geven aan de aanbevelingen in de „fitness check” van de monitoring- en rapportageverplichtingen in het milieubeleid;

73.

wijst met name op de specifieke aanbevelingen in dit advies met betrekking tot buitengewoon zware audit- en rapportagevereisten en roept met name op tot automatisering van de verslagleggingsinstrumenten en tot het vinden van synergieën tussen de verslagleggingsverplichtingen in het kader van verschillende richtlijnen. Het herhaalt zijn suggestie om „scoreborden” in te voeren voor aanvullende richtlijnen op het gebied van de EU-milieuwetgeving;

74.

staat achter de optie van een horizontale EU-richtlijn, waarin bepalingen worden opgenomen inzake het waarborgen van de naleving in het milieu-acquis van de EU, gebaseerd op de beginselen als vermeld in het bovengenoemde CvdR-advies;

75.

merkt op dat de Europese Unie in 2013 maar liefst 63 bindende en 68 niet-bindende doelstellingen had; het merendeel daarvan moest vóór 2015 of 2020 verwezenlijkt zijn. De impact van deze doelstellingen op subnationale overheden en op het bedrijfsleven moet worden gemeten en moet in aanmerking worden genomen wanneer doelstellingen voorgesteld en gewijzigd worden. Bestaande doelstellingen die geen nut hebben zouden moeten worden afgeschaft, zodat lokale bestuurders genoeg autonomie krijgen om maatregelen aan te passen aan de plaatselijke situatie op economisch en milieugebied;

76.

herhaalt dat een adequate verdeling van de verantwoordelijkheden en middelen en een duidelijke communicatie tussen gemeenten, regio’s en het nationale niveau over de nationale toezicht- en rapportagevereisten nodig zijn om ervoor te zorgen dat de verslagen en indicatoren m.b.t. de toestand van het milieu consistent, doeltreffend en betrouwbaar zijn.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  P8_TA(2016)0104

(2)  Onderzoek van het Europees Parlement „Mapping the COST of Non-Europe”, 2014-2019.

(3)  Advies over gezonde EU-regelgeving (Refit) 2013.

(4)  CdR 8/2016.

(5)  CdR 2798/2015.

(6)  CdR 5660/2015.


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/15


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Toerisme als drijvende kracht achter regionale samenwerking in de EU

(2017/C 185/03)

Rapporteur:

Hans-Peter WAGNER (AT/EVP), burgemeester gemeente Breitenwang

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Multilevel governance

1.

staat achter het beleid van de EU om de leidende positie van Europa als meest bezochte gebied van de wereld (in 2015 telde de EU ca. 609 miljoen internationale bezoekers, d.w.z. dat ze de bestemming was van 51,4 % van alle internationale toeristische reizigers) (1) te handhaven en de bijdrage van de toeristische sector tot groei en werkgelegenheid te maximaliseren.

2.

Het Comité benadrukt dat toerisme overeenkomstig artikel 195 VWEU onder de bevoegdheid van de lidstaten valt en dat de EU bevoegd is om het optreden van de lidstaten, en daarmee ook van lokale en regionale overheden, in de toerismesector te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. Daarnaast spelen de lokale en regionale overheden op dit gebied een centrale rol, temeer daar vele regio’s exclusieve bevoegdheden op het vlak van toerisme hebben. Gezien het belang van het toerisme voor de interne markt moeten de lidstaten en de regionale en lokale bestuurslagen, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel en het beginsel van multilevel governance, met elkaar samenwerken en zijn er gemeenschappelijke Europese beginselen, criteria en maatregelen met een Europese meerwaarde nodig.

3.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie de toerismestrategie van 2010 bij te werken, het vertrouwen in de toerismesector in het algemeen te vergroten, de EU-benadering van de seizoensgebondenheid kracht bij te zetten en te komen met een meerjarig werkprogramma met duidelijke doelstellingen, indicatoren en maatregelen op het gebied van toerisme.

4.

Het CvdR verzoekt de lidstaten om uitgaande van de Europese toerismestrategie nationaal toerismebeleid uit te werken in overleg met de lokale en regionale overheden.

5.

Alle macroregionale strategieën  (2) moeten met een hoofdstuk over toerisme worden aangevuld. De Commissie wordt verzocht om samen met het CvdR een agenda op te stellen met mogelijke toeristische doelstellingen voor macroregio’s.

6.

Toerisme is vandaag de dag een van de snelst groeiende sectoren in Europa, een sector die aanzet tot mondiale groei en ontwikkeling, miljoenen banen schept, de uitvoer en investeringen stimuleert en het leven van mensen verandert; een sector die ertoe bijdraagt dat culturele diversiteit en waarden worden gedeeld en actief kan bijdragen tot de geleidelijke consolidering van een Europese identiteit onder de jonge generatie.

7.

Het CvdR roept de regio’s en de steden op om voortaan toerismestrategieën te ontwikkelen die met de Europese en macroregionale strategieën stroken, en pleit voor het opzetten van publiek-publieke samenwerking en publiek-private partnerschappen voor de ontwikkeling, bevordering en uitvoering van nieuwe toeristische infrastructuren. Hierbij moeten de behoeften van de vergrijzende Europese bevolking in aanmerking worden genomen en moet het voor ouderen mogelijk worden gemaakt om zonder belemmeringen door de EU te reizen. Deze strategieën moeten gepaard gaan met plannen om zowel publieke als particuliere toeristische installaties en middelen van toeristische bestemmingen te verbeteren en aldus hun concurrentiepositie op een hoger plan te brengen. Ook moet een impuls worden gegeven aan verbeteringen van gevestigde bestemmingen waar de attracties in de loop van de tijd onder de grote aantallen toeristen te lijden hebben gehad.

8.

Het CvdR verzoekt de lidstaten en de Europese Commissie grensoverschrijdende samenwerking op toerismegebied tussen lokale en regionale overheden mogelijk te maken en actief te ondersteunen.

9.

Er zijn sectoroverschrijdende lokale en regionale platforms  (3) nodig voor netwerkvorming tussen en de strategische ontwikkeling en promotie van bestemmingen (4), teneinde de dialoog en de uitwisseling van goede praktijken en knowhow over het gebruik van het financiële instrumentarium van de EU voort te zetten.

10.

Er mag niet worden vergeten dat het toerisme een van de centrale beleidsgebieden voor grensoverschrijdende samenwerking in Europa is. Structuren voor grensoverschrijdende samenwerking inclusief EGTS en Euroregio’s worden verzocht de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking door middel van grensoverschrijdende toerismeconcepten (bijvoorbeeld verkeers- of marketingconcepten) te vergemakkelijken zodat de meerwaarde, de werkgelegenheid en het regionale aanbod voor de consumenten toenemen. Hierbij moeten zij een beroep doen op alle beschikbare Europese fondsen (bijvoorbeeld het EFSI, het ESIF, Interreg, Horizon 2020) en moeten over veel ervaring beschikkende organisaties, groeperingen of netwerken die zich met de sector bezighouden worden betrokken.

Toerisme en infrastructuur

11.

Het CvdR spreekt zich ervoor uit openbare en particuliere middelen te gebruiken om reis- en toerisme-infrastructuur (5) in perifere gebieden, bergregio’s, op eilanden en in kustgebieden, die vaak ook wordt gebruikt voor dienstverlening van algemeen belang, duurzaam te verbeteren, om de toegankelijkheid, de voorzieningen en het concurrentievermogen van toeristische gebieden te waarborgen. Het Comité dringt er tevens op aan:

het systeem voor de verzameling en verwerking van gegevens over toeristenstromen (routes en richting daarvan) door Eurostat (of andere organisaties zoals de European Travel Commission of de Wereldorganisatie voor Toerisme van de VN) te verbeteren;

dat Eurostat een betere territoriale onderverdeling van de informatie (boven NUTS 2(1)) opstelt en deze aanpast aan nieuwe behoeften en eisen (bijvoorbeeld door rekening te houden met de verschillen in toegankelijkheid en de CO2-uitstoot). Op die manier krijgen de bestemmingen de beschikking over solide en vergelijkbare gegevens om het gebruik van de middelen te waarderen en te verbeteren uit het oogpunt van duurzaamheid.

gelet op de sterke effecten van toerisme op het verkeer en het milieu alsook de overbelasting van de infrastructuur in toeristische regio’s, het beheer van capaciteiten en reisbestemmingen op alle bestuursniveaus te stimuleren;

financiële prikkels te bieden voor de spreiding en Europawijde coördinatie van de toeristenstromen (6), waarbij duidelijk wordt ingezet op een spreiding van het toeristenseizoen; en

een witboek van de Commissie te herzien met het oog op een concurrerend Europees mobiliteitssysteem, dat er in het bijzonder op is gericht transitoverkeersstromen door kwetsbare regio’s (zoals stedelijke agglomeraties en natuurgebieden) te beperken, een ononderbroken vervoersketen van deur tot deur te waarborgen en te voorzien in informatie over openbaar vervoer en beschikbare verbindingen (7) alsook in maatregelen ter bevordering van het openbaar vervoer, vooral het spoorvervoer (8).

12.

In Europese, nationale en regionale toerismestrategieën moet aandacht worden ingeruimd voor terrorismebestrijding, veiligheid, vooral in de openbare ruimte, rampenbescherming, en met name aan crisiscommunicatie en -beheer in nationale, regionale en lokale rampenplannen en -procedures.

Investeringen op het gebied van toerisme

13.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan om ter gelegenheid van de tussentijdse evaluatie, de aanpak van het toerisme in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen radicaal te herzien. Momenteel wordt het toerisme in sommige landen feitelijk uitgesloten van de ESIF, hoewel er veel onderontwikkelde regio’s zijn in deze landen, waar het toerisme vrijwel het enige instrument is dat mogelijkheden voor ontwikkeling biedt (zoals de nationale parken, beschermde natuurgebieden enz.).

14.

Er moet worden benadrukt dat investeringen vereist zijn om het concurrentievermogen van het Europese toerisme te waarborgen. Met name het mkb moet beter gebruikmaken van de mogelijkheden die door de strategie voor de digitale interne markt en de bijbehorende steunpakketten (EFSI, ESI, EFMZV, Interreg, Urbact, LIFE, Horizon, COSME, CREATIVE EUROPE, Erasmus+ en EASI) worden geboden (9). In dit verband zijn voor het mkb begeleidende initiatieven en opleiding gewenst voor een doeltreffender gebruik van de middelen.

15.

Het CvdR schaart zich achter de oproep om in de jaarlijkse EU-begroting een begrotingslijn voor de stimulering van het Europees toerisme op te nemen ter financiering van innovatieve, competitieve, duurzame, regio-overschrijdende en grensoverschrijdende projecten, en spreekt zich uit om in het kader van het regionaal beleid van de EU voor de periode na 2020 meer aandacht te besteden aan investeringen met een impact op het toerisme. De EU-steun moet ten goede komen aan het mkb en zorgen voor minder bureaucratische rompslomp die de tenuitvoerlegging van de steun met zich meebrengt.

16.

Het Comité dringt er bij de lidstaten en hun regionale overheden op aan om toerismeprioriteiten op te nemen in hun operationele programma’s voor de periode na 2020, zodat overheden en particuliere ondernemingen toegang krijgen tot financiële middelen om hun projecten te bekostigen. Gezien de zich snel voltrekkende demografische veranderingen pleit het CvdR voor de bevordering van initiatieven om toeristische en vervoersvoorzieningen aan te passen aan de behoeften van een vergrijzende bevolking.

17.

Het CvdR roept de lidstaten op om:

vaart te maken met de digitalisering van de toeristische sector en vooral met de uitrol van snelle breedband-internetverbindingen in de ultraperifere, afgelegen en dunbevolkte gebieden alsook in berggebieden;

om het potentieel van de Digitale Agenda voor Europa aan te boren en gebruik te maken van de daarmee gecreëerde mogelijkheden om hun e-gezondheidsdiensten in het belang van zowel burgers als reizigers te versterken;

maatregelen te nemen om gedurende het hele jaar voor een aanzienlijke bezoekersstroom te zorgen;

de gemiddelde verblijfsduur op de toeristische bestemmingen op te voeren;

de positie en inzetbaarheid van de personen die werkzaam zijn in de sector te verbeteren;

van duurzaamheid een basiscriterium te maken bij het beheer van toeristische bestemmingen en producten, en

fora van deskundigen in het leven te roepen om met name in het mkb goede praktijkvoorbeelden te promoten.

18.

Het valt te betreuren dat mkb-bedrijven door gebrek aan informatie te weinig gebruikmaken van het EFSI. Het CvdR steunt de oprichting van regionale investeringsplatforms (naar het voorbeeld van regionale ontwikkeling (zoals „theALPS” (10))) in het kader van het EFSI zodat het mkb toegang kan krijgen tot informatie en knowhow. Overeenkomstig zijn op de 7e top van regio’s en steden in Bratislava goedgekeurde verklaring (11) met als titel „Investeren en verbinden”, stelt het CvdR de Commissie en de EIB daarom voor om gezamenlijk een Europees investeringsplatform voor het mkb op het gebied van toerisme op te richten en in het kader van het EFSI gemeenschappelijke lokale fora over investeringen in toerisme te organiseren. Praktisch gezien komt het erop neer dat er tot 2018 vijf pilotprojecten in modelregio’s moeten worden uitgevoerd (plattelands-/perifere of ultraperifere gebieden, berg- en grensgebieden, eilanden/maritieme gebieden en steden), mogelijk ook met betrokkenheid van netwerken zoals NECSTouR, de Werkgemeenschap van Europese grensgebieden (AEBR), Europese groeperingen voor territoriale samenwerking of Euregio’s.

19.

Het CvdR verzoekt de regio’s en de EGTS om samen met het bestuur van het EFSI en de EIB banken in de respectievelijke regio’s aan te moedigen om investeringsprogramma’s op te zetten zodat het mkb gemakkelijker grensoverschrijdend kan investeren en gemakkelijker toegang kan krijgen tot financiële middelen van de EU en de particuliere sector (PPP-modellen).

20.

Daarnaast moet de Commissie grensoverschrijdende micro- en kleine projecten op toerismegebied en „people-to-people”-projecten steunen, die vooral in grensregio’s een wezenlijke bijdrage leveren aan de vorming van een Europees bewustzijn.

21.

Het Comité herhaalt zijn oproep om de de-minimisdrempels bij staatssteun voor DAEB’s, die vaak ook ten goede komen aan toerismegerelateerde infrastructuurvoorzieningen, te verhogen tot één miljoen EUR per geval en per drie belastingjaren. In regio’s waar de economische en sociale stabiliteit in wezen van het toerisme afhangt, dienen deze drempels ook te gelden voor overheidsinvesteringen in toerismegerelateerde structuren, voor zover de lokale bevolking hiervan regelmatig gebruik maakt. Het herinnert er tevens aan dat de huidige algemene groepsvrijstellingsverordening 651/2014, die van toepassing is tot 31.12.2020, reeds betrekking heeft op steun voor cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed en steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur.

22.

Toerisme vormt een centraal onderdeel van de strategie van veel minder ontwikkelde regio’s, die over een groot en nog altijd niet volledig benut economisch en ecologisch potentieel beschikken.

Betere regelgeving

23.

Het CvdR wijst op de problemen met het regelgevingskader en verzoekt de lidstaten de EU-wetgeving niet onnodig verder aan te scherpen door nationale regelingen („gold-plating”). Waar het gaat om toerismespecifieke initiatieven beveelt het CvdR aan dat de Commissie in het kader van REFIT:

de voorschriften voor de aanbieders van breedbanddiensten vereenvoudigt en streeft naar de toepassing van een marktgerichte en technologisch neutrale aanpak;

de buitensporige informatie- en rapportageverplichtingen van de richtlijn inzake consumentenrechten beperkt;

de richtlijn pakketreizen evalueert en eventueel herziet; daarbij moet een overdaad aan bureaucratische rompslomp vermeden worden, evenals rechtsonzekerheid;

de informatieverplichtingen van de verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten (Verordening (EU) nr. 1169/2011) voor de horeca versoepelt;

de bestaande regeling inzake het meenemen van vloeistoffen in het luchtverkeer (12) vereenvoudigt.

24.

Wanneer bij stadsvernieuwingsstrategieën wordt bekeken welke investeringen in stadsherstel of infrastructuur nodig zullen zijn, moet zorgvuldig worden nagegaan in hoeverre de stad met dergelijke investeringen aantrekkelijk blijft of aantrekkelijker wordt voor toeristische activiteiten. Ook moet worden bezien of de toegankelijkheid voor burgers en bezoekers met beperkte mobiliteit verbetert.

Thematisch toerisme

25.

Het Comité stelt voor om thematische toeristische projecten  (13) in de zin van slimme specialisatie (slimme regio’s en steden) te bevorderen zodat de negatieve gevolgen van het massatoerisme tegen kunnen worden gegaan. Het stelt ook voor om de titel „Europese hoofdstad van slim toerisme” in het leven te roepen die jaarlijks door vertegenwoordigers van de toeristische sector, de Commissie, het Europees Parlement en het CvdR aan maximaal drie Europese steden en/of regio’s moet worden toegekend. Daarbij dient de bevordering van duurzame en concurrerende toeristische bestemmingen extra aandacht te krijgen, als meerwaarde voor de Europese topbestemmingen (EDEN). Er moet worden gekeken naar gebieden buiten stadscentra en gevestigde stedelijke trekpleisters extra aandacht te krijgen, zodat stadscentra aan de rand van grootstedelijke gebieden en kleine en middelgrote steden er ook van profiteren.

26.

Stedelijk toerisme creëert een ruimtelijke dynamiek voor de verandering van het stedelijk landschap door verjonging van de openbare ruimte, infrastructuur en connectiviteit, ontwikkeling van lokale voorzieningen en recreatiemogelijkheden. Dit komt niet alleen de toeristen maar ook de plaatselijke gemeenschap en burgers ten goede.

27.

Het Comité verlangt de ondersteuning van cultureel, natuur-, historisch en religieus toerisme, dat bijdraagt aan werkgelegenheid, intercultureel begrip en aan lokale, regionale en plattelandsontwikkeling. Tevens moeten toeristische attracties, zoals de steden en plaatsen die op de Werelderfgoed van Unesco staan, met elkaar worden verbonden om thematische reisroutes op Europees, nationaal en lokaal niveau uit te kunnen stippelen. Wat dit betreft zou er in de Europese Unie een netwerk moeten worden opgericht van steden die op de Werelderfgoedlijst staan en zouden maatregelen moeten worden genomen om deze in stand te houden en bekender te maken.

28.

Het CvdR wijst er nog eens op dat gezondheids- en wellnesstoerisme een van de snelst groeiende toerismebranches is, die oudere Europeanen en bezoekers uit derde landen aantrekt. Het raadt sterk aan om het toerisme en de agenda van de zilveren economie nauwer aan elkaar te koppelen.

29.

Het CvdR benadrukt dat plattelandstoerisme lokale gemeenschappen behoudt door banen te scheppen, ontwikkeling te stimuleren, het milieu te beschermen, de plattelandscultuur, kunsten en ambachten te steunen en verlangt:

dat plattelandsgebieden op basis van regionale ontwikkelingsstrategieën geïntegreerde en ook grensoverschrijdende concepten uitwerken ter uitbreiding van het plattelandstoerisme; zulke strategieën moeten zich richten op naadloos aansluitende vervoersverbindingen voor vlotte mobiliteit naar en op het platteland;

de ondersteuning van samenwerkingsverbanden van het mkb door op brede schaal bedrijfsonafhankelijke innovatiecoaches in het leven te roepen voor het aantrekken van toeristen uit de steden.

het opzetten van fora en platforms met behulp waarvan kleine en middelgrote ondernemingen aanvullende producten kunnen uitwerken die van grotere waarde zijn voor de toerist;

dat landelijke gebieden in hun ontwikkelingsstrategieën meer aandacht besteden aan cultureel erfgoed, want dit draagt ertoe bij om banen te scheppen en te behouden, agrarische bedrijven te steunen, cultuurlandschappen te beschermen en kunsten en ambachten op het platteland te ondersteunen;

in deze context dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2020 concrete steun bevat voor het toerismegerelateerde mkb op het platteland om boerderijtoerisme te stimuleren.

30.

Culinair toerisme speelt een belangrijke rol bij het scheppen van meer en duurzame werkgelegenheid. Met de ontwikkeling van dit toeristische segment wordt beoogd om traditionele lokale kwaliteitsproducten te promoten. Aangezien toeristen meer dan een derde van hun geld uitgeven aan eten en drinken, vormt gastronomie een gewaarborgde en essentiële bron van inkomsten.

31.

Het CvdR herhaalt zijn steun voor de Culturele Hoofdsteden van Europa en de Europees Erfgoedlabel-initiatieven, alsook voor de Europese erfgoeddagen en de EU-prijs voor cultureel erfgoed.

Klimaatverandering en duurzame ontwikkeling

32.

Er mag niet worden vergeten dat het toerisme in tal van regio’s een garantie biedt voor economische groei, inkomsten en werkgelegenheid. Het CvdR roept de regio’s op om in hun toerismeconcepten  (14) aandacht te besteden aan duurzame ontwikkeling  (15), met innovatieve instrumenten om de duurzaamheid van het toerisme te volgen en te verbeteren voor wat betreft het ecologische, sociale en economische aspect (ETIS), teneinde een holistische benadering te bieden waarbij wordt nagegaan waar de druk op het milieu als gevolg van toeristische activiteiten zal toenemen en maatregelen worden getroffen om dat tegen te gaan. De uitwerking van deze concepten moet in het kader van het EU-cohesiebeleid gericht worden ondersteund.

33.

Er dient een Europese wettelijke regeling te komen voor de groeiende deeleconomie, die naast positieve effecten ook risico’s herbergt, zoals het ontbreken van sociale bescherming van de werknemers, het ontbreken van bepalingen voor de huisvesting van klanten/toeristen, verschuiving van risico’s van de werkgever naar de werknemer en negatieve begrotingsgevolgen, en ontbrekend toezicht op de kwaliteit van de bestemming.

34.

Het Comité staat achter de ontwikkeling van duurzaam cultuurtoerisme in steden, dat cruciaal kan zijn voor het genereren van inkomsten voor innovatieve praktijken voor de bescherming en het beheer van erfgoed. Toerisme in steden stimuleert ook de innovatie. Gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en het concept „slimme steden” leveren niet alleen een waardevolle ervaring voor de bezoeker op, maar zorgen ook voor een verbetering van de levenskwaliteit voor de lokale bevolking.

35.

Het CvdR vraagt toeristische regio’s met het oog op klimaatverandering om hun economische basis te diversifiëren; zo zijn bijvoorbeeld de omstandigheden in berg- en kustgebieden optimaal voor de opwekking van hernieuwbare energie (water- en windkracht, zonne-energie, geothermie, biomassa). Ook zouden zij samen met de sector kunnen investeren in klimaatvriendelijke projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van instrumenten zoals de energieoplossingen voor hotels (HES) (16) en de Nearly Zero Energy Hotels” (neZEH) (17).

36.

De Commissie zou steun moeten verlenen voor campagnes om de sector te informeren over duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen (vermindering van waterverbruik, voedselverspilling en gebruik van schoonmaakmiddelen en sanitaire producten).

Arbeidsmarkt, onderwijs en onderzoek

37.

De Commissie en de lidstaten moeten verdere maatregelen treffen voor de grensoverschrijdende, formele erkenning van kwalificaties op het gebied van toerisme en voor een veelzijdige opleiding ter vermindering van de seizoensafhankelijkheid. De erkenning van kwalificaties moet op hoge normen (18) zijn gebaseerd.

38.

Zwartwerk en onjuist aangegeven werk, dat vooral in de toeristische sector wijdverbreid is, moet worden aangepakt (19).

39.

Het Comité verzoekt de Commissie om in het kader van EURES samen met de nationale arbeidsbemiddelingsbureaus programma’s in het leven te roepen die zich toespitsen op het toerisme. Via deze weg wil men in regio’s met veel toerisme op Europees niveau zorgen voor arbeidsbemiddeling voor gekwalificeerde werknemers.

40.

De lokale en regionale overheden en de arbeidsbureaus moeten gaan samenwerken met de toeristische sector op het gebied van kwalificatie om volgens het principe van levenslang leren nascholing aan te bieden ter bevordering van de kwaliteit (duurzaamheid, verzorging, veiligheid enz.) en de marketing (digitalisering) in de toeristische sector;

41.

Het CvdR is ingenomen met de vaststelling van de nieuwe doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) (20) door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties tijdens haar 70e zitting en wijst erop dat in de 17 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling toerisme uitdrukkelijk wordt vermeld in de doelstellingen 8, 12 en 14 voor zijn capaciteit om economische groei, inclusiviteit en fatsoenlijk werk voor iedereen te bevorderen, duurzame consumptie en productie te stimuleren en de instandhouding en duurzame exploitatie van de aquatische rijkdommen aan te moedigen. De belangrijkste acties hiervan zijn pleitbezorging en bewustmaking, het scheppen en delen van kennis, beleidsvorming, capaciteitsopbouw en onderwijs.

42.

Het CvdR stelt in het kader van een Europese onderwijsactie voor:

PPP-initiatieven te ondersteunen om vaart te zetten achter de professionalisering van de sector door de koppeling van opleiding en praktijk (21);

netwerken te vormen tussen instellingen voor beroepsonderwijs, hogescholen en universiteiten en het effect van Erasmus+ voor de toeristische sector onder de loep te nemen;

een Europese academie voor toerisme en een Jean Monnet-leerstoel voor Europees toerismeonderzoek in het leven te roepen.

43.

De lidstaten, regio’s en steden moeten migranten en asielzoekers sneller in de arbeidsmarkt integreren, de taalvaardigheid en vakbekwaamheid van migranten benutten en door middel van cursussen uitbreiden.

Toerisme en Europees burgerschap

44.

Er moet worden benadrukt dat de Europese burgers die als toeristen in de EU reizen het gevoel moeten hebben dat ze door het EU-recht worden beschermd en dat ze zich vrij kunnen bewegen op de interne markt en binnen het Schengengebied. Toerisme is daarom van groot belang voor de vorming van een besef van Europees burgerschap en de bevordering van wederzijds begrip. Om die reden moet het voor Europese burgers aantrekkelijk worden gemaakt om hun vakantie vaker in Europa door te brengen. Het CvdR verzoekt de Commissie en de lidstaten om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en onder toepassing van multilevel governance, de volgende ideeën in overweging te nemen:

gratis Interrail-tickets voor jonge Europeanen als zij 18 jaar worden, om Europa te verkennen en beter te leren kennen, zoals voorgesteld door het Europees Parlement (22);

een kosteloze „European Citizen Travel Card” in te voeren waarbij lidstaten, regio’s en steden zich op vrijwillige basis kunnen aansluiten om EU-burgers die binnen de EU reizen korting te kunnen geven in het openbaar vervoer (inclusief de optie om fietsen mee te nemen, bij fietsverhuur), musea enz. De kaart moet via de websites van het CvdR en de Commissie, in alle Europe Direct-informatiecentra en bij deelnemende toeristische organisaties verkrijgbaar zijn en geldig zijn in combinatie met een identiteitskaart of paspoort van een lidstaat van de EU;

een elektronisch Europees reisinsigne (een met sociale media compatibele GPS „DiscoverYrope App”) in het leven te roepen;

een „European Traveller’s Pass” in te voeren met nuttige informatie voor toeristen uit de EU (over consumentenrechten, gezondheidszorg, adressen van consulaten buiten de EU, alarmnummers, informatie over de „European Citizen Travel Card”).

45.

Toerisme is heel belangrijk voor een goede verstandhouding tussen volkeren en draagt bij aan een beter begrip van andere culturen.

46.

Het Comité stelt voor een door de Commissie, het EP en het CvdR uit te schrijven mediaprijs („Oscar voor toerisme”) uit te reiken waarmee bijdragen in print- en audiovisuele media worden onderscheiden die informatie verschaffen over het Europese culturele en natuurlijke erfgoed en over regionale en lokale toeristische attracties in Europa en die bevorderlijk zijn voor de vorming van een Europees burgerbewustzijn.

Externe dimensie van het toerisme

47.

Het CvdR onderstreept de rol van de interne markt en het Schengengebied voor het grensoverschrijdende toerisme en de binnenlandse toeristische markten. Het Comité dringt er met klem bij de lidstaten op aan om het functioneren van de Schengenruimte zonder grenzen te waarborgen.

48.

Het door het Europees Parlement in april 2014 aangenomen „visumpakket” (23) moet worden toegejuicht. Visumversoepelingsregelingen zijn namelijk van cruciaal belang als het erom gaat toeristen tot een reis naar Europa te bewegen (24). Hierbij moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt tussen veiligheidskwesties en het economische belang van het toerisme. Het Comité verwelkomt in dit verband de invoering van een EU-systeem voor reisinformatie en -autorisatie (ETIAS) (25), dat de veiligheid verbetert van het reizen naar het Schengengebied uit hoofde van visumvrijstellingsovereenkomsten.

49.

Het CvdR stelt voor om kwesties in verband met toerisme, en vooral maatregelen ter verbetering van de veiligheid van Europese toeristen in niet-EU-landen te behandelen in een verslag van de Euro-mediterrane vergadering van lokale en regionale overheden (ARLEM).

50.

Het CvdR steunt onlangs opgerichte platforms voor de samenwerking tussen de EU en internationale partners zoals China, bijvoorbeeld via het Europees-Chinese comité voor de ontwikkeling van cultuur en toerisme van het initiatief Een gordel, een weg (OBOR) (26).

Promotie van toerisme

51.

Het CvdR staat geheel achter het besluit om 2018 uit te roepen tot „Europees Jaar van het cultureel erfgoed” omdat toerisme alle relevante initiatieven een belangrijke impuls zal geven en pleit voor een Europees jaar van het toerisme.

52.

De gezamenlijke promotie van Europa als reisbestemming in derde landen moet tussen de koepelorganisatie van nationale instellingen voor de bevordering van het toerisme én de „European Travel Commission” worden gecoördineerd.

53.

Het toeristische aanbod zou moeten worden vergroot en op concrete landen, doelgroepen, branches enz. moeten worden afgestemd, waarbij informatie op een aantrekkelijke en begrijpelijke manier over de hele wereld moet worden verspreid, zo mogelijk met benutting van de modernste communicatiemiddelen. Beter toegankelijke kennis over het Europese toeristische aanbod kan het toerisme in Europa en vanuit landen verder weg stimuleren.

54.

De Commissie zou zich meer bezig moeten houden met de raakvlakken tussen toerisme en migratie/vluchtelingenstromen, de culturele, economische en sociale gevolgen ervan te onderzoeken en met het CvdR de kansen voor de betrokken regio’s (arbeidsmarkt enz.) in kaart te brengen.

55.

Het CvdR beveelt de Commissie aan:

zich in te zetten voor het Europese merk (EU-logo), de positionering van merken op interregionaal en grensoverschrijdend niveau en Europese marketingplatforms (EU-marketingprogramma’s, voor bijvoorbeeld de Alpenregio of de Middellandse Zee), om Europa als reisbestemming op de internationale markt te promoten en daarbij de specifieke rol van regio’s en de verscheidenheid van hun natuurlijk en cultureel erfgoed te belichten (27);

Europese burgers nog meer aan te sporen om hun vakantie in Europa door te brengen. De Commissie zou een model moeten overwegen voor een „European Citizen Travel Card”, die de reizigers algemene informatie verschaft voor een aangenamere en veiliger reis en hen op de voordelen van reizen binnen Europa wijst;

op de website (28) www.visiteurope.com voor een „EU Tourism Road Show” en een atlas van culturele routes in Europa te zorgen;

te overwegen om een Europees standaardclassificatie- en kwaliteitsborgingsysteem ter aanvulling van de nationale en regionale hotelclassificaties (zoals hotelsterren) en de nationale kwaliteitsnormen in het leven te roepen.

Interinstitutionele samenwerking

56.

Het CvdR verzoekt de Commissie te worden betrokken bij het jaarlijkse toerismeforum en de Europese dag van het toerisme.

57.

Er moeten jaarlijkse besprekingen over het thema toerisme plaatsvinden tussen de bevoegde commissies van het Europees Parlement en het CvdR. Een gezamenlijke hoorzitting met belanghebbenden uit de sector zou hiervan deel kunnen uitmaken.

58.

Het Comité verzoekt het Raadsvoorzitterschap van de EU onderwerpen in verband met het Europese toerisme op de agenda te plaatsen en vertegenwoordigers van het CvdR te betrekken bij het overleg hierover.

59.

Het CvdR onderschrijft het Tourism for Growth and Jobs Manifesto (29), een initiatief van Europese overheids- en particuliere actoren uit de sector en stelt voor dit te ondertekenen en de krachten te bundelen om Europa als aantrekkelijke bestemming te behouden en om te garanderen dat de toerismesector blijft bijdragen aan de economische, sociale en territoriale cohesie in Europa.

60.

Het CvdR moedigt de Wereldtoerismeorganisatie van de VN (United Nations World Tourism Organisation — UNWTO) aan zijn initiatief ter ontwikkeling van het Europese toerisme te steunen.

61.

De overheid en de particuliere sector zouden verantwoord toerismebeleid en -praktijken moeten bevorderen conform de beginselen van de gedragscode voor toerisme van de VN-Wereldorganisatie voor toerisme, een alomvattend kader voor de ontwikkeling van duurzaam, verantwoord en algemeen toegankelijk toerisme, waarbij rekening wordt gehouden met alle economische, sociale, culturele en milieu-aspecten.

62.

Het Comité legt bijzondere nadruk op de sociale verantwoordelijkheid van het toerisme, en roept Europese en niet-Europese burgers op om als welingelichte en verantwoorde toerist op reis te gaan en plaatselijke gewoonten en culturen te eerbiedigen.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Cijfers van de Wereldorganisatie voor Toerisme van de Verenigde Naties (UNWTO) zoals vermeld in het regionale jaarboek van Eurostat uit 2016.

(2)  COM/2009/248/3, „Strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied (EUSBSR)”; COM(2014) 357, „Strategie van de Europese Unie voor de Adriatische en Ionische regio (EUSAIR)”; COM(2010) 715, „Strategie van de Europese Unie voor de Donau-regio (EUSDR)”; COM/2015/366/02, „Strategie van de Europese Unie voor het Alpengebied (EUSALP)”.

(3)  Een voorbeeld van zo’n platform is het Network of European Regions for Competitive and Sustainable Tourism (NECSTouR).

(4)  Bijv. toerisme en landbouw, toerisme en welzijn, toerisme en kuuroorden, toerisme en sport, toerisme en lokale ambachten en creatieve culturele industrieën, industrie en musea.

(5)  ook in ultraperifere en afgelegen gebieden, berggebieden, eilanden en kustgebieden, grensoverschrijdende regio’s, regio’s die met demografische uitdagingen worden geconfronteerd, culturele en natuurgebieden, zowel nieuwe als bekende bestemmingen;

(6)  „Groene routes”, beheer via tolheffingen op bepaalde tijden van de dag of in de week, goedkopere overtochten/tarieven voor toeristen die met het openbaar vervoer (met name de spoorwegen) reizen.

(7)  inclusief toegankelijk intermodaal vervoersopties en ticketdiensten

(8)  bijv. autotreindiensten, meenemen van fietsen in grensoverschrijdende treinen

(9)  „Guide on EU Funding for the tourism sector 2014-2020”: http://ec.europa.eu/DocsRoom/documents/18164/attachments/1/translations/en/renditions/pdf.

(10)  http://www.thealps.travel/en.

(11)  COR-2016-02559-00-00-DECL-REF.

(12)  Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie van 4 maart 2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (PB L 55 van 5.3.2010, blz. 1).

(13)  Wijntoerisme, horeca, ecotoerisme, taaltoerisme, actief toerisme, fietstoerisme, plattelandsleven, tradities, religie, kunst, educatie, onderzoek, diverse trendsporten, economisch en congrestoerisme, MICE (Meetings, Incentives, Conventions and Events) enz.

(14)  in navolging van het voorbeeld van NECSTour Regions

(15)  Bijvoorbeeld gediversifieerde diensten op het gebied van wellness, cultuur en sport, niet-seizoensgebonden producten die het hele jaar door kunnen worden aangeboden alsook modellen ter bepaling van het klimaateffect van verschillende vormen van vakantiebesteding en -activiteiten.

(16)  http://hotelenergysolutions.net/

(17)  http://www.nezeh.eu/home/index.html

(18)  COM/2016 „Mapping and performance check of the supply side of tourism education and training”; COM/2014/86 „Een Europese strategie voor meer groei en werkgelegenheid in kust- en maritiem toerisme”.

(19)  ETUC Resolution on Undeclared work, maart 2014 (https://www.etuc.org/documents/etuc-resolution-undeclared-work#.WA9SumeXCUk)

(20)  https://sustainabledevelopment.un.org/.

(21)  Parliament Magazine, nr. 437, 27 juni 2016, blz. 28-29; voorbeeld: „Youth on the SPOT — Special Partnership of Tourism”.

(22)  Het idee van gratis InterRail-tickets, voor onbeperkt treinreizen in en tussen alle deelnemende landen gedurende een bepaalde periode, werd besproken tijdens de plenaire vergadering van het EP in Straatsburg van 3-6 oktober 2016.

(23)  COM(2012) 649 final, „Uitvoering en ontwikkeling van het gemeenschappelijk visumbeleid voor snellere groei in de EU”.

(24)  ETC/2015 „Improving the Visa Regimes of European Nations to Grow Tourism: A view from the European Travel Commission”.

(25)  COM(2016) 731 final, Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een Europees systeem voor reisinformatie en -autorisatie (ETIAS) en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 515/2014, (EU) 2016/399, (EU) 2016/794 en (EU) 2016/1624.

(26)  Parliament Magazine, nr. 437, 27 juni, 2016, blz. 28-29.

(27)  European Tourism Manifesto (2016), „Tourism for growth and jobs” (http://www.tourismmanifesto.eu/).

(28)  COM(2014) 477 final, „Naar een geïntegreerde aanpak van cultureel erfgoed voor Europa”.

(29)  http://www.tourismmanifesto.eu/the-manifesto.


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/24


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Deeleconomie en online platforms: een gezamenlijke visie van steden en regio’s

(2017/C 185/04)

Rapporteur:

Benedetta BRIGHENTI (IT/PSE), locoburgemeester van de gemeente Castelnuovo Rangone, provincie Modena

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Online platforms en de digitale eengemaakte markt — Kansen en uitdagingen voor Europa

COM(2016) 288 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Europese agenda voor de deeleconomie

COM(2016) 356 final

I.   ALGEMENE OPMERKINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

1.

merkt op dat de Europese Commissie, door de op 2 juni 2016 gepubliceerde mededeling de titel „Een Europese agenda voor de deeleconomie” mee te geven, de voorkeur geeft aan het gebruik van de term „collaborative economy” in plaats van het bredere „sharing economy” [beiden worden in het Nederlands vertaald met „deeleconomie” — noot van de vertaler].

2.

Het CvdR is van mening dat de verwijzing in de mededeling naar het „non profit”-karakter van de deeleconomie niet volstaat, evenmin als de opmerking „bij transacties in de deeleconomie is er algemeen geen sprake van overdracht van eigendom en deze transacties kunnen met of zonder winstoogmerk worden uitgevoerd”. De veranderingen en vernieuwingen die door de deeleconomie worden bevorderd, blijven immers niet beperkt tot de gevolgen van het spel van vraag en aanbod van diensten.

3.

De Commissie toont met deze mededeling dat zij open staat voor de deeleconomie, iets wat het CvdR zeer toejuicht. Er is een gemeenschappelijk regelgevingskader nodig, als leidraad voor de lidstaten en de regionale en lokale overheden.

4.

Aangezien de deeleconomie duidelijk op verschillende niveaus plaatsvindt hamert het CvdR op het belang van een multilevel aanpak, samen met een nauwe en voortdurende interactie en samenwerking tussen de verschillende institutionele niveaus.

5.

Het Comité betreurt het dat het werkprogramma van de Commissie voor 2017 geen voorstel voor een follow-up van de Europese agenda voor de deeleconomie bevat. De relevante Europese wetgeving lijkt namelijk niet te worden geconsolideerd en het kader voor de contractuele betrekkingen tussen de platforms en hun donateurs lijkt onzeker.

6.

Het Comité wijst erop dat deze nieuwe economie in tal van opzichten samenhangt met een grotere betrokkenheid van burgers en consumenten, en is van mening dat een regelgevende aanpak op basis van multilevel governance, participatie, evenredigheid en beperking van administratieve rompslomp geboden is.

II.   AANBEVELINGEN

7.

Het CvdR dringt erop aan dat toekomstige initiatieven op dit gebied worden onderworpen aan een strenge territoriale effectbeoordeling door de Commissie, waarvan de noodzaak is gebleken tijdens het door het CvdR georganiseerde deskundigenseminar over stedelijke effectbeoordelingen (1). Het benadrukt de sterke lokale en regionale dimensie van de deeleconomie, aangezien veel initiatieven een grote impact hebben op met name stedelijk niveau, en vaak worden opgezet en gereguleerd en soms belast op lokaal en/of regionaal niveau.

8.

De Europese Commissie stelt terecht dat versnipperde wetgeving moet worden voorkomen en dat deze doelstelling moet worden nagestreefd om ervoor te zorgen dat lokale en regionale economieën positief kunnen worden beïnvloed door de deeleconomie. De Commissie wordt dan ook verzocht de lokale en regionale dimensie van de „dwingende redenen van algemeen belang”, zoals bedoeld in artikel 4, lid 8, van de dienstenrichtlijn, in aanmerking te nemen.

9.

Het CvdR benadrukt dat een horizontaal verschijnsel zoals de deeleconomie moet worden aangepakt in de context van de stedelijke agenda voor de EU, met name wat betreft de digitale omschakeling, een van de prioritaire thema’s van het Pact van Amsterdam.

10.

Het CvdR acht het noodzakelijk dat een holistische benadering wordt gevolgd die de economische, sociale en ecologische rijkdom van de bestaande systemen voor het beheren/delen/uitwisselen van goederen en diensten benut, gebruikmakend van de nieuwe technologieën.

11.

Ondanks de complexiteit is het hoe dan ook veel gemakkelijker om nu meteen tot actie over te gaan, met name om versnippering te voorkomen, in plaats van achteraf 28 nationale regelgevingskaders en een veelvoud aan lokale en regionale voorschriften te moeten harmoniseren.

12.

Buitensporig regulerende maatregelen kunnen innovatie onderdrukken. Het ontbreken van regulerende maatregelen kan daarentegen onzekerheid creëren die investeringen en de ontwikkeling van de sector kan afremmen.

13.

Deze kwestie is ook van belang om de digitale kloof te verkleinen. Indien de deeleconomieën op verschillende wijzen worden aangepakt zou dit de kloof tussen stad en platteland kunnen vergroten.

14.

Het CvdR wijst op de sterke aanwezigheid van ondernemingen uit de VS in de deeleconomie, en onderstreept dat de invoering van duidelijke regels op EU-niveau, met inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, beginnende bedrijven in de EU in staat zou stellen om te groeien en concurrerender te worden op het wereldtoneel. Overigens moet ook rekening worden gehouden met de kosten van een niet-verenigd Europa voor de deeleconomie (2).

Definitie

15.

Het CvdR is van mening dat de kracht van deze nieuwe aanpak van de deeleconomie — gebaseerd op delen/samenwerking/participatie — niet alleen ligt in de nieuwe technologieën maar ook in het vertrouwen en het verantwoordelijkheidsgevoel, en dat de aanpak niet alleen een economische en maatschappelijke waarde heeft maar ook van belang is voor het opdoen van ervaringen.

16.

Beroepsorganisaties van de deeleconomie met een langetermijnvisie moeten een actieve rol spelen in de uitstippeling van toekomstig beleid ter zake.

17.

Het is van prioritair belang dat de parameters en waarden worden vastgesteld die wij willen steunen en verdedigen, om te voorkomen dat er een nieuw model ontstaat „waarin wij ons niet herkennen” en om de sociale duurzaamheid ervan te waarborgen. Een concreet voorbeeld hiervan is de horecasector, waarin het gevaar bestaat van een oneerlijke concurrentie tussen diensten van de deeleconomie en traditionele activiteiten die de woningmarkt kan verstoren, de prijzen kan opdrijven of de bestemming van gebouwen kan wijzigen. De vraag die op lokaal niveau moet worden beantwoord is in hoeverre deeleconomieplatforms complementair zijn met het bestaande woningbestand en traditionele hotelexploitanten.

18.

Voor de bescherming van rechten is het van essentieel belang dat, met al het geboden respect voor de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, zo veel mogelijk wordt vastgehouden aan vergelijkbare definities en concepten, om homogeniteit en rechtszekerheid te verzekeren op Europees niveau. Het CvdR vindt dat de EU met een duidelijkere definitie van de begrippen van dienstenverstrekkers, werkgevers en werknemers moet komen en een oplossing moet vinden voor de betrekkingen tussen consumenten (c2c) en tussen bedrijven (b2b) op onlineplatforms, teneinde te kunnen bepalen welke rechten en welke wetgeving voor hen gelden.

19.

Zoals reeds vermeld in een eerder advies zou „de regulering van bestaande markten […] echter regelmatig tegen het licht gehouden moeten worden om na te gaan of er voldoende ruimte bestaat voor doorlopende innovatieprocessen. Bij onder meer het debat over de kringloopeconomie en de digitale interne markt zou de aandacht ook kunnen uitgaan naar de deeleconomie” (3).

20.

Het CvdR betreurt echter het ontbreken van een verwijzing naar het voornemen om lokale en regionale overheden te betrekken bij de toekomstige analyses, en dat de lidstaten te veel speelruimte wordt gelaten, met een risico op versnippering tot gevolg, hetgeen vermeden moet worden.

21.

Het CvdR is van mening dat de mededeling van de Commissie wel aanknopingspunten voor een beoordeling biedt maar geen alomvattend antwoord geeft en dus onvermijdelijk zal leiden tot uiteenlopende interpretaties en een verdere versnippering van de interne markt. Daarom roept het de Commissie op hiervoor een duidelijk rechtskader voor te stellen dat ervoor zorgt dat de beginselen van eerlijke concurrentie in acht worden genomen. Het betreurt in dit verband dat de Commissie lijkt voor te stellen dat de Europese wetgever een aantal rechterlijke beslissingen (4) alleen maar zal kunnen bekrachtigen, met name over de vraag wat de uitsluiting van „vervoer” van het toepassingsgebied van artikel 2 van de dienstenrichtlijn 2006/123/EG precies inhoudt.

22.

Het CvdR kan zich vinden in de aanpak van de Commissie, die mede op grond van de gegevens die zijn verzameld in het werkdocumenten van haar diensten, het economisch potentieel van de deeleconomie benadrukt. Wel dringt het erop aan om niet alleen het in geld uitgedrukte economische voordeel te analyseren en te erkennen, maar ook de winst en de besparingen die de samenwerkingsactiviteiten opleveren in milieu- en sociaal opzicht. Het CvdR stelt dan ook voor om vast te stellen wat de beste methode is om de door de deeleconomie gegenereerde „rijkdom” te bestuderen en monitoren, zodat deze kan worden erkend als een actief onderdeel van de circulaire economie.

23.

Activiteiten van de deeleconomie zouden ruimere verspreiding krijgen als zou worden voorzien in éénloketsystemen voor ondernemers in de deeleconomie die alle bedrijfsondersteunende diensten zouden bijeenbrengen.

Vereisten inzake markttoegang

24.

Het CvdR vraagt zich af of de definitie van „dienstverlener” als bedoeld in de dienstenrichtlijn nog steeds geschikt is, aangezien de huidige formulering alle economische activiteiten omvat, met inbegrip van vele uiterst zeldzame activiteiten en niet-professionele peer-to-peer-diensten.

25.

Het zou met name nuttig zijn om kwalitatieve en kwantitatieve toegangsdrempels vast te stellen om te kunnen bepalen wie onderworpen is aan de vereisten inzake markttoegang, maar ook om te voorkomen dat activiteiten onder het mom van de deeleconomie aan de wet- en regelgeving worden onttrokken.

Bescherming van gebruikers

26.

Het CvdR is van mening dat de Commissie de richtsnoeren betreffende de definitie van „handelaar” moet verduidelijken. Het ontbreken van het winstoogmerk zou een dienstverlener moeten uitsluiten van de kwalificatie als handelaar, en er zouden op EU-niveau drempelwaarden moeten worden gehanteerd op basis van de frequentie van de verleende dienst.

27.

Het wijst erop dat de beoordelingen en evaluaties een belangrijke rol kunnen spelen, samen met de wettelijke vereisten, om het vertrouwen en de bescherming van consumenten te waarborgen, en onderstreept dat de platforms meer moeten doen om valse evaluaties tegen te gaan.

Werkgelegenheids- en sociale aspecten

28.

Het CvdR wijst erop dat veel vormen van werk in de deeleconomie een mengvorm lijken te zijn van werk in dienstverband en zelfstandige arbeid, een situatie die belangrijke vragen doet rijzen over de arbeidsomstandigheden, gezondheid en veiligheid, ziektekostenverzekering, betaald ziekteverlof, werkloosheidsuitkeringen en ouderdomspensioen. Dit kan leiden tot het ontstaan van een nieuwe categorie van werknemers met een onzeker dienstverband.

29.

Sommige van de bedrijfsmodellen van de deeleconomie veroorzaken veel negatieve externe effecten op sociaal en werkgelegenheidsgebied, met name omdat het begrip „zelfstandige arbeid” wordt misbruikt, en berusten op sociale verschillen tussen werknemers naargelang van de toepasselijke nationale wetgeving in het land waar de dienst wordt geleverd. Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan een concreter kader vast te stellen om de coördinatie tussen de lidstaten te waarborgen.

30.

De lidstaten, de lokale en regionale overheden en de Commissie worden aangespoord om innovatieve oplossingen te bevorderen voor maatschappelijke en arbeidsgerelateerde uitdagingen in verband met de deeleconomie. Hierbij kan worden gedacht aan coöperaties en onderlinge maatschappijen die de status van werknemer verlenen aan mensen die anders zouden worden gedwongen om tegen hun wil de status van zelfstandige te kiezen, en die hen toegang bieden tot een breed gamma van sociale bescherming.

Belastingheffing

31.

Het CvdR benadrukt dat elke activiteit uitgeoefend via een onlineplatform volledig traceerbaar is, en dat, met de juiste beleidsmaatregelen, de deeleconomie kan worden gebruikt als instrument om de naleving van de belastingwetgeving te verbeteren en de administratieve lasten te verlagen.

32.

De deelplatforms zouden van alle aanbieders moeten verlangen dat zij zich houden aan de geldende belastingregels, en om samen met de nationale, regionale en lokale autoriteiten mechanismen op te zetten voor de overdracht van informatie, zodat kan worden toegezien op de naleving van deze verplichtingen, met volledig respect voor de toepasselijke wetgeving betreffende gegevensbescherming. Het CvdR wijst erop dat voorbeelden van dergelijke systemen al bestaan en zouden moeten worden veralgemeniseerd.

33.

Het wijst met name op de kwestie van de toeristenbelasting, een heikel punt voor veel lokale en regionale overheden, aangezien deze belasting in veel plaatsen waar deze van toepassing is niet wordt geheven voor verblijven die worden geboekt via deelplatforms. Deze schending van de wetgeving mag niet worden geduld, want dit leidt tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van traditionele accommodatievormen, en de lokale en regionale autoriteiten lopen hierdoor inkomsten mis. Het Comité verheugt zich er tegelijkertijd over dat sommige steden en platforms al een akkoord hebben bereikt over de systematische heffing van deze belasting.

Platforms

34.

Het CvdR benadrukt dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de platforms in hun verschillende constellaties nauwkeuriger moet worden geformuleerd, met name op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, alsook opleidingen. Het wijst erop dat het recht van werknemers op informatie en raadpleging binnen de onderneming en het recht op collectieve onderhandelingen en op collectieve acties, zoals verankerd in resp. artikel 27 en 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ongeacht het bedrijfsmodel gewaarborgd dienen te worden.

35.

Het CvdR hecht zeer veel belang aan de rol van online platforms, die een hefboominstrument zijn voor het economische model waarover wij het hebben, en wil dat deze verantwoordelijkheid op zich nemen om ervoor te zorgen dat de rechten van de gebruikers, de gemeenschap en het grondgebied worden geëerbiedigd, omdat dit niet automatisch een rem of een obstakel betekent.

36.

Het CvdR is ingenomen met de opmerking van de Commissie dat haar initiatief voor „vrij gegevensverkeer” het overstappen en overdragen van gegevens tussen verschillende online platforms zal vergemakkelijken: dit is van fundamenteel belang om een eerlijke concurrentie en de bescherming van consumenten op de interne markt te waarborgen.

37.

Het CvdR roept de Commissie op de noodzaak en haalbaarheid te onderzoeken van een juridische verplichting voor platforms om een eenvoudige, beknopte en gebruiksvriendelijke beschrijving van hun algemene voorwaarden te verstrekken, naast de gebruikelijke documenten, aangezien de lengte en complexiteit van de algemene voorwaarden de meeste gebruikers ervan weerhoudt ze te lezen, waardoor een erg asymmetrische verhouding ontstaat.

38.

Het is ingenomen met de toezegging van de Commissie dat zij met online platforms zal samenwerken om een gedragscode tegen het online aanzetten tot haat in te voeren.

39.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk een holistische aanpak van het verschijnsel te ontwikkelen om te voorkomen dat de uitbouw van de deeleconomie in de nabije toekomst stagneert.

40.

Het CvdR steunt de mogelijkheid om op middellange termijn een specifiek Europees statuut voor de platforms in te voeren. Dat kan worden voorafgegaan door een etikettering door de platforms zelf of, indien dit niet mogelijk is, door de overheid. Een dergelijke etikettering kan de platforms in staat stellen hun verantwoordelijkheden te verduidelijken en met name minimumnormen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften en beginselen voor werknemers van de deeleconomie (lonen, regels voor indeling en schrapping, geschillenbeslechting enz.).

41.

Het is noodzakelijk dat het juiste evenwicht wordt gevonden in de wetgeving: beleidsmakers zouden innovatie niet mogen verstikken en de deeleconomie niet kapot mogen reguleren, maar moeten toch ook voldoende in detail treden om versnippering te voorkomen en de sociaaleconomische uitdagingen in goede banen te leiden.

42.

De Commissie zou alle niveaus moeten betrekken bij het „proefproject” waarmee zij heeft ingestemd, door hierover verslag uit te brengen en voorlichting te geven. Dit proefproject komt er op voorstel van het Europees Parlement en heeft betrekking op studies, monitoring en opleidingsprogramma’s op het gebied van de deeleconomie.

43.

Er zouden op EU-niveau drempels moeten worden vastgelegd waaronder een economische activiteit als niet-professionele peer-to-peer activiteit wordt beschouwd en dus niet aan de vereisten inzake markttoegang moet voldoen. Dit moet worden overwogen en onderzocht.

44.

Deze drempels zouden moeten worden gerelateerd aan en gebaseerd op de tijd (bijv. het aantal nachten dat is doorgebracht in een accommodatie, het aantal gewerkte dagen/uren) in plaats van op absolute en in geld uitgedrukte waarden, zodat voor iedereen dezelfde voorwaarden gelden. Bovendien zouden deze drempels laag moeten zijn, om misbruik te voorkomen en het occasionele en niet-professionele karakter van de betrokken activiteit te waarborgen.

45.

Deelplatforms in de accomodatiesector zouden aanbieders moeten verplichten om de voorschriften inzake toeristenbelasting na te leven, en belasting te heffen op alle reserveringen die via hen worden gedaan in de betreffende stad of regio, om deze vervolgens af te dragen aan de bevoegde instanties. Er bestaan reeds diverse voorbeelden van samenwerking tussen de overheid en dergelijke platforms.

46.

Het CvdR steunt de oprichting van een „Forum van steden over de deeleconomie” voor het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken, waarbij niet alleen het Comité moet worden betrokken maar ook Europese organisaties en netwerken die zich bezighouden met de lokale en regionale dimensie van de deeleconomie en dat verband houdt met de relevante thematische partnerschappen van de stedelijke agenda voor de EU. Een dergelijk forum zou een belangrijke hulpbron en partner zijn in het kader van de territoriale effectbeoordelingen die nodig zijn op dit gebied.

47.

Het dringt er bij alle politieke niveaus op aan zich te buigen over de huidige situatie, zonder uit het oog te verliezen dat de werkelijke politieke uitdaging ligt in de ontwikkeling van de deeleconomie van morgen.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  UIA, Urban Impact Assessment, The Sharing Economy, commissie ECON, 30.6.2016.

(2)  Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, januari 2016: The COST of Non-Europe in the Sharing Economy

http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2016/558777/EPRS_STU%282016%29558777_EN.pdf.

(3)  Advies over De lokale en regionale dimensie van de deeleconomie, COR-2015-02698-00-00-AC-TRA, december 2015.

(4)  Zie met name de zaak C-434/15, Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Mercantil no 3 de Barcelona (Spanje) op 7 augustus 2015 (PB C 363 van 3.11.2015, blz. 21) — Asociación Profesional Elite Taxi/Uber Systems Spain, S.L..


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/29


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa

(2017/C 185/05)

Rapporteur:

Marie-Louise RÖNNMARK (SE/PSE), lid van de gemeenteraad van Umeå

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa — Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen

COM(2016) 381 final

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een vaardighedengarantie

COM(2016) 382 final

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren

COM(2016) 383 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een vaardighedengarantie

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Rekening houdend met de nationale omstandigheden en de beschikbare middelen moeten de lidstaten de uitvoering van de vaardighedengarantie vooral richten op prioritaire doelgroepen (bv. werklozen, kansarme groepen, bepaalde leeftijdsgroepen enz.).

Rekening houdend met de nationale, regionale en lokale omstandigheden en de beschikbare middelen, en in het besef dat investeringen in menselijk kapitaal als sociale investeringen zouden kunnen worden behandeld , moeten de lidstaten de uitvoering van de vaardighedengarantie vooral richten op prioritaire doelgroepen (bv. werklozen, kansarme groepen, bepaalde leeftijdsgroepen enz.), met behoud van de nationale bevoegdheden .

Motivering

Initiatieven in het kader van de nieuwe agenda voor vaardigheden zouden beschouwd kunnen worden als sociale investeringen, wat meer flexibiliteit mogelijk maakt bij overheidsuitgaven en het gebruik van EU-middelen om vaardigheden te verbeteren. Bij maatregelen ter uitvoering van de vaardighedengarantie dient rekening gehouden te worden met de uiteenlopende lokale en regionale arbeidsmarktomstandigheden.

Wijzigingsvoorstel 2

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een vaardighedengarantie

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De vaardighedengarantie moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de uitvoeringsregelingen van de lidstaten en op basis van persoonlijk engagement en belangstelling voor deelname aan het bijscholingstraject van de betrokken persoon.

De vaardighedengarantie moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de uitvoeringsregelingen van de lidstaten en op basis van persoonlijk engagement en belangstelling voor deelname aan het bijscholingstraject van de betrokken persoon. Het aanbod om deel te nemen aan de vaardighedengarantie moet expliciet de doelstellingen van laaggekwalificeerde volwassenen omschrijven.

Motivering

Aan het persoonlijke engagement om zich bij te scholen moeten concrete doelstellingen ten grondslag liggen.

Wijzigingsvoorstel 3

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een vaardighedengarantie

Paragraaf 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het ontwerp van de vaardighedengarantie te baseren op drie stappen: de beoordeling van de vaardigheden, het aanbieden van een flexibel en hoogwaardig leeraanbod op maat en de validatie en erkenning van vaardigheden die zijn verworven via het bijscholingstraject.

Het ontwerp van de vaardighedengarantie te baseren op drie stappen: de beoordeling van de vaardigheden, het aanbieden van een flexibel en hoogwaardig leeraanbod op maat waarin de doelstellingen van laaggekwalificeerde volwassenen expliciet omschreven zijn en de validatie en erkenning van vaardigheden die zijn verworven via het bijscholingstraject.

Motivering

Aan het persoonlijke engagement om zich bij te scholen moeten concrete doelstellingen ten grondslag liggen.

Wijzigingsvoorstel 4

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een vaardighedengarantie

Paragraaf 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Rekening houdend met de nationale omstandigheden en de beschikbare middelen prioritaire doelgroepen te bepalen voor de uitvoering van de vaardighedengarantie op nationaal niveau. Daarbij ook rekening te houden met de genderdimensie, de diversiteit en de verschillende subgroepen in de doelgroep.

Rekening houdend met de nationale , regionale en lokale omstandigheden en de beschikbare middelen, en in het besef dat investeringen in menselijk kapitaal als sociale investeringen zouden kunnen worden behandeld, prioritaire doelgroepen te bepalen voor de uitvoering van de vaardighedengarantie op nationaal niveau. Daarbij ook rekening te houden met de genderdimensie, de diversiteit en de verschillende subgroepen in de doelgroep.

Motivering

Initiatieven in het kader van de nieuwe agenda voor vaardigheden zouden beschouwd kunnen worden als sociale investeringen, wat meer flexibiliteit mogelijk maakt bij overheidsuitgaven en het gebruik van EU-middelen om vaardigheden te verbeteren. Bij maatregelen ter uitvoering van de vaardighedengarantie dient rekening gehouden te worden met de uiteenlopende lokale en regionale arbeidsmarktomstandigheden.

Wijzigingsvoorstel 5

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een vaardighedengarantie

Paragraaf 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

BEVEELT AAN DAT DE COMMISSIE:

Het gebruik van beoordelingsinstrumenten en competentiekaders voor lees- en schrijfvaardigheid en digitale en rekenvaardigheden bevordert.

BEVEELT AAN DAT DE COMMISSIE:

Net als voor digitale en ondernemersvaardigheden ook voor andere sleutelcompetenties kaders opstelt en het gebruik van beoordelingsinstrumenten en competentiekaders voor lees- en schrijfvaardigheid en digitale en rekenvaardigheden bevordert. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat de uitgangssituatie in de lidstaten sterk uiteenloopt.

Motivering

Mede dankzij de door de Commissie opgestelde referentiekaders voor digitale en ondernemersvaardigheden krijgen deze zaken een grotere impact. Voor andere sleutelcompetenties moeten soortgelijke documenten worden opgesteld, naast hulpmiddelen voor de tenuitvoerlegging, controle en evaluatie. Er zijn in de lidstaten reeds tal van geslaagde initiatieven met een overkoepelende aanpak. Een initiatief in het kielzog van de nationale strategie, ter bevordering van digitale vaardigheden op Europees niveau, mag niet tegen die nationale initiatieven indruisen.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

1.

benadrukt dat een nieuwe agenda voor vaardigheden van het grootste belang is voor de ontwikkeling van Europa. Economische, sociale en culturele investeringen hebben een langdurig effect en zijn zeer belangrijk. De nieuwe agenda voor vaardigheden is daarom toe te juichen. Alles moet in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat de agenda snel en efficiënt kan worden uitgevoerd. Dit is een zaak die lokale en regionale overheden in Europa ten zeerste aangaat.

2.

Wijst erop dat de arbeidsmarkt steeds veranderlijker wordt. Mensen moeten veelzijdig en flexibel zijn om onverwachte veranderingen te kunnen opvangen en kansen te kunnen benutten. Naast specifieke beroepsvaardigheden zijn werkgevers steeds meer geïnteresseerd in „horizontale” of „zachte” vaardigheden. Dat sluit aan op de eisen die het moderne leven en de moderne samenleving stelt; bekwame, veelzijdige mensen doen het niet alleen beter op de arbeidsmarkt, maar zijn ook beter geïnformeerde individuen, meer betrokken burgers en slimmere consumenten.

3.

Europeanen met tekortschietende basisvaardigheden moeten door middel van bijscholing in staat worden gesteld om de arbeidsmarkt te betreden, zodat zij in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Daar hebben zowel de betrokken personen als de samenleving als geheel baat bij. De laatste tijd steekt in Europa sociale onrust de kop op. Daaruit blijkt des te duidelijker dat sociale integratie absoluut een doel moet zijn van fundamentele onderwijsmaatregelen; op die manier wordt sociale uitsluiting bestreden. Iedereen moet worden aangezet tot een actief burgerschap, wat inhoudt dat men bekend is met democratische waarden en weet wat het betekent om deze actief te verdedigen. Ook migranten, inclusief asielzoekers en vluchtelingen, moeten daarom met het oog op integratie onder de juiste voorwaarden in aanmerking komen voor een vaardighedengarantie.

4.

Wel is het zaak dat het aanleren van basisvaardigheden primair blijft plaatsvinden in de vroegste stadia van het onderwijs en in ieder geval gedurende de leerplichtige leeftijd van de betrokkenen.

5.

De nieuwe agenda voor vaardigheden is belangrijk om de vaardighedenkloof in Europa te dichten. Zij omvat alle vaardigheden waar vraag naar is, van basisvaardigheden tot complexe vaardigheden en van horizontale tot sectorspecifieke vaardigheden. Hoewel het belangrijk is om van jongs af aan een breed scala aan vaardigheden te ontwikkelen, is de agenda voor nieuwe vaardigheden ook belangrijk voor verschillende categorieën volwassenen: zij die moeten worden bijgeschoold om de arbeidsmarkt te betreden of hun baan te kunnen behouden, zij die vaardigheden moeten opdoen voor andersoortig werk, zij die over grenzen heen mobiel willen zijn en zij die een basis nodig hebben om verder te kunnen studeren of een opleiding te volgen. Ook moet bij de uitvoering van bijscholingsbeleid worden gezorgd voor samenhang en complementariteit binnen en tussen onderwijs en opleiding in het algemeen — met name beroepsopleidingen — en praktijkgerichte opleidingen.

Basisvaardigheden — vaardighedengarantie

6.

Het Europees Comité van de Regio’s kan zich vinden in het voorstel van de Commissie voor een vaardighedengarantie, die de kansen van laaggekwalificeerde volwassenen op werk en volledige sociale inclusie moet verbeteren. Het aanbod om deel te nemen aan de vaardighedengarantie moet duidelijke doelen wat betreft de te verwerven vaardigheden en kwalificaties en duidelijke taken voor laaggekwalificeerde volwassenen bevatten. Ook moet rekening worden gehouden met de aard en het niveau van de door de arbeidsmarkt gevraagde vaardigheden, en er moet zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande beroepsbekwaamheden. Met hun bevoegdheden op het gebied van onderwijs, opleidingen en werkgelegenheid is hierbij voor lokale en regionale overheden zeker een rol weggelegd.

7.

De te nemen onderwijsmaatregelen — in de vorm van gepersonaliseerde leerplannen — moeten duidelijk aansluiten op de in kaart gebrachte behoeften. Goed opgesteld gepersonaliseerde leerplannen moeten concrete informatie verschaffen over de opzet van de studies en het doel dat de betrokken personen ermee moeten halen.

8.

Daarnaast moet er op lokaal en regionaal niveau voor het opstellen van gepersonaliseerde leerplannen gezorgd worden voor hoogwaardige en efficiënte diensten voor beroepsvoorlichting en loopbaanoriëntatie gedurende het hele leven. Deze diensten geven de betrokken personen op maat gesneden voorlichting over leermogelijkheden met behulp waarvan zij de vaardigheden kunnen verwerven die nodig zijn om een baan te krijgen. Het kan hierbij gaan om goede raad, studiebezoeken en snuffelstages, adviezen over studiefinanciering en informatie over opleidingsmogelijkheden en over de toegang tot verschillende onderwijsvormen en -instanties.

9.

Het doel van bijscholing moet zijn dat de betrokken volwassenen wat vaardigheden betreft een niveau bereiken waarmee zij voet aan de grond krijgen of zich kunnen handhaven op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Het zou goed zijn als de deelnemers binnen een speciaal systeem opleidingen van verschillende niveaus in verschillende, op hun behoeften afgestemde leeromgevingen kunnen combineren, zodat zij snel het vaardighedenniveau bereiken dat nodig is voor de arbeidsmarkt en de samenleving. Dit geldt met name voor asielzoekers en vluchtelingen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om elementaire talenkennis in combinatie met opleidingen op secundair of tertiair niveau. Bovendien moet het gemakkelijker worden om opleidingen en werk te combineren.

10.

De doelgroep moet van diverse leermogelijkheden gebruik kunnen maken, die afhankelijk van bijvoorbeeld de geografische of sociale omstandigheden zowel wat tijd en ruimte betreft op de individuele behoeften zijn afgestemd. Ook moeten de betrokken personen de mogelijkheid krijgen om opleidingen met andere activiteiten te combineren, en dient rekening te worden gehouden met ieders eigen leermethoden. Het is zaak om, onder goede begeleiding, van nieuwe leermogelijkheden — diverse vormen van op IT gebaseerd onderwijs zoals afstandsonderwijs (in real time) en gecombineerde leermethoden of andere open onderwijsvormen — gebruik te maken. Het ziet ernaar uit dat de technische mogelijkheden zich in het komende jaar snel zullen ontwikkelen. Voor de pedagogie zal het erop aankomen om deze ontwikkelingen bij te benen.

11.

Binnen zo’n structuur moeten kansarme groepen die bijscholing behoeven door middel van voorlichting worden bereikt, omdat zij zichzelf niet spontaan zullen laten bijscholen. Een combinatie van maatregelen op zowel nationaal als lokaal/regionaal niveau heeft daarbij de voorkeur. Lokale/regionale overheden kunnen bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid krijgen om doelgroepen in kaart te brengen en door middel van voorlichting te motiveren, waarna degenen die aan de voorwaarden voor deelname voldoen in aanmerking komen voor op nationaal niveau vastgestelde vormen van ondersteuning, zoals een ruimere financiering van de opleiding, belastingvoordelen of vrijstelling van werk. Wat de voorlichting betreft is hierbij voor de organisaties van het maatschappelijk middenveld, zoals allerlei jongerenorganisaties, een grote rol weggelegd.

12.

Het CvdR is het eens met de Commissie dat werkgevers niet meer zozeer specifieke beroepsvaardigheden verlangen, maar juist steeds meer waarde zijn gaan hechten aan overdraagbare vaardigheden, zoals het vermogen om in een groep te werken, creatief te denken, problemen op te lossen en op verschillende terreinen actief te zijn. Bij het ontwikkelen en uitvoeren van onderwijsmaatregelen moet hiermee rekening worden gehouden. Voor de nieuwe economische sectoren, zoals die van de groene en blauwe economie, moeten echter speciale educatieve programma’s worden ontwikkeld.

13.

Het CvdR pleit voor nauwere samenwerking tussen lokale en nationale overheden, bedrijven, werknemers en werknemersorganisaties en de organisaties van het maatschappelijk middenveld, zodat de kennis en kwalificaties die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven beter benut kunnen worden. Validatie van buiten het formele schoolsysteem verworven kennis kan het inzicht in welke nieuwe vaardigheden en kwalificaties nodig zijn aanzienlijk verbeteren.

14.

Hoewel de lidstaten bevoegd zijn voor de inhoud en organisatie van de onderwijs- en opleidingsstelsels, moet bij de ontwikkeling van een vaardighedengarantie moet worden gekeken naar de nationale, regionale en lokale omstandigheden en beschikbare middelen en tegelijkertijd in aanmerking worden genomen dat investeringen in menselijk kapitaal gezien moeten worden als sociale investeringen. De mogelijkheid van cofinanciering door de EU — door middel van bestaande of toekomstige programma’s — is van groot belang voor de realisatie van zo’n opleidingsprogramma in de lidstaten.

Sleutelcompetenties en meer complexe vaardigheden voor beter toegeruste burgers

15.

Het is een goede zaak dat de Commissie wil toewerken naar consensus over sleutelcompetenties, zodat deze een duidelijke plaats krijgen in de nationale richtsnoeren en in het onderwijs en door de verschillende bestuursniveaus in het onderwijs op waarde geschat worden. Op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau moet op verschillende fora aandacht worden besteed aan het belang van sleutelcompetenties, die mensen ook in staat moeten stellen om snel in te springen op de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt. Daarom zou dit bij voorkeur moeten gebeuren in de vorm van nauw overleg tussen vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, werkgevers en werknemers, onderwijs, onderzoek en het maatschappelijk middenveld.

16.

Al in de ontwikkelingsfase zouden lokale en regionale overheden — onder meer als aanbieders van onderwijs — en lerarenopleidingen hierbij moeten worden betrokken, zodat de competenties in kwestie zo snel mogelijk effect kunnen gaan sorteren. De door de Commissie uitgewerkte referentiekaders voor digitale vaardigheden en voor ondernemersvaardigheden zijn in dit verband van grote betekenis. Voor andere sleutelcompetenties, zoals financiële basisvaardigheden, zouden dan ook soortgelijke documenten moeten worden opgesteld, samen met hulpmiddelen voor de concretisering, controle en evaluatie ervan.

Beroepsopleiding

17.

De Commissie doet er goed aan om themaweken te blijven organiseren en haar samenwerking met de organisatie WorldSkills voort te zetten. Dat werkt stimulerend voor nationale, regionale en lokale initiatieven om mensen door middel van voorlichtingsdagen en wedstrijden, met onder meer snuffelstages, tot het volgen van een beroepsopleiding aan te zetten.

18.

De EU zou tekorten aan vaardigheden moeten aanpakken die vaak vooral voor kleinschalige lokale en regionale overheden in landelijke gebieden problemen opleveren. Het CvdR kijkt in dit verband uit naar de uitvoering van het voorstel voor een blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden, om te zien of de nieuwe regeling kan bijdragen aan de sectoroverschrijdende samenwerking voor lokale en regionale overheden. Een dergelijke sectoroverschrijdende samenwerkingsplatform kan goed uitpakken voor lokale economieën, werknemers en de openbare dienstverlening.

19.

De Commissie is terecht van plan om er bij de lidstaten op aan te dringen hun onderwijsstelsel zo vorm te geven dat het mogelijk is over te stappen van algemene opleidingen naar specifieke beroepsopleidingen.

20.

Het is ook een goed idee om de lidstaten te verzoeken ervoor te zorgen dat nieuwkomers — die dankzij gerichte maatregelen snel een baan hebben gekregen — bijscholingscursussen kunnen volgen, zodat zij in een later stadium niet hun baan verliezen.

21.

Tevens steunt het CvdR de Commissie in haar streven om het aanbod van hogere beroepsopleidingen te helpen verbreden, om te waarborgen dat het niveau van dergelijke opleidingen verbetert. Een goede samenwerking tussen aanbieders van beroepsonderwijs, onderzoekers, bedrijven en lokale/regionale overheden zou aan dat bredere aanbod ten grondslag moeten liggen.

22.

De Commissie moet ervoor blijven ijveren dat beroepsopleidingen ten goede komen aan levenslang leren en dient vervolgopleidingen op een hoog kwalificatieniveau mogelijk te maken.

Inzetten op digitale vaardigheden

23.

De Commissie stelt terecht voor om er bij de lidstaten op aan te dringen brede nationale strategieën voor digitale vaardigheden uit te werken.

24.

Hoogwaardige en innovatieve onderwijsmethoden en -vormen met digitale inhoud zijn alleen alleen met de volgende voorwaarden mogelijk:

open leeromgevingen met nieuwe mogelijkheden en methoden voor leren, kennisverwerving en onderwijs in een digitale wereld, met steun van leerkrachten en schoolleidingen die hiermee voldoende vertrouwd zijn.

open onderwijsmiddelen, d.w.z. toegang tot kennis, leermateriaal en andere vormen van ondersteuning voor leren via internet.

ondersteuning van netwerken, bijvoorbeeld tussen scholen en landen, voor zowel pedagogen als lerenden.

25.

Digitalisering kan een oplossing zijn voor tal van problemen waar scholen mee kampen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het volgende:

mogelijkheden voor meer gepersonaliseerd en inclusief onderwijs;

lesmateriaal om nieuwkomers taalonderwijs te geven, hen te laten inburgeren en hen zowel in hun moedertaal als in de taal van het nieuwe land over bepaalde onderwerpen te laten praten;

afstandsonderwijs, bijvoorbeeld om de meest geïsoleerde gebieden te bereiken of als er voor bepaalde talen te weinig leraren voorhanden zijn;

vorderingen van lerenden zichtbaar maken, beoordelingen door pedagogen vergemakkelijken en de administratieve rompslomp verminderen.

26.

Succesvolle maatregelen voor digitale vaardigheden vereisen krachtig pedagogisch leiderschap op verschillende schoolniveaus. Een sterke focus op digitale vaardigheden, waarbij leraren deze verder kunnen ontwikkelen, kan hun vak aantrekkelijker maken.

27.

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen digitale basisvaardigheden, die iedereen zich eigen dient te maken, en meer specifieke digitale vaardigheden voor welbepaalde onderwerpen of kennisgebieden.

Beter onderling vergelijkbare kwalificaties

28.

Het CvdR verwacht dat de herziening van het Europees kwalificatiekader ervoor zorgt dat de nationale kwalificatiekaders voortaan niet-routinematig worden geactualiseerd en verslagen overal in dezelfde vorm worden opgesteld. Het herinnert eraan dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om principes uit te werken die borg moeten staan voor de kwaliteit van de nationale kwalificatiekaders.

29.

De lidstaten moeten gezamenlijk werk blijven maken van kwaliteitsborging. Het CvdR is het met de Europese Commissie eens dat een stapsgewijze aanpak nodig is voor de samenwerking tussen de EU en derde landen voor de vergelijkbaarheid van kwalificaties.

30.

De meeste beroepen en beroepsgebieden veranderen snel: nieuwe beroepen ontstaan en oude beroepen worden ingehaald door de tijd. Het is daarom belangrijk dat toekomstige beschrijvingen en inventarissen van vaardigheden recht doen aan de snelle veranderingen en vernieuwingen op de arbeidsmarkt. In dit verband moet de aandacht vooral uitgaan naar sleutelcompetenties.

Vaardigheden en kwalificaties van migranten, met inbegrip van asielzoekers en vluchtelingen

31.

Onder verwijzing naar de Resolutie van het Europese Parlement (2016) (1) is het van het grootste belang dat de inclusie en integratie van vluchtelingen, asielzoekers en personen in vergelijkbare omstandigheden worden ondersteund. De lidstaten moeten dan ook zo snel mogelijk geholpen worden bij hun inspanningen om toegang te verschaffen tot inventarissen, taalonderwijs, maatregelen ter bevordering van vaardigheden en andere maatregelen om de integratie op de arbeidsmarkt en in de samenleving te vergemakkelijken. Ook is het belangrijk dat een in het land van herkomst genoten opleiding of behaald diploma zonder vertraging gevalideerd kan worden.

Modernisering van het onderwijs

32.

De Commissie is terecht van plan om in de agenda voor vaardigheden speciale aandacht te besteden aan innovatie in de pedagogie. Het CvdR verwacht dat dit ook bevorderlijk zal zijn voor de verwerving van sleutelcompetenties, wat een essentieel onderdeel is van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa.

33.

De Commissie zou zich moeten inzetten voor de verdere ontwikkeling van op de leerling toegespitst onderwijs, met als uitgangspunt de aspecten van digitaal onderwijs die het CvdR heeft genoemd in zijn advies over de Commissiemededeling „Naar een opener onderwijs” (2014) (2).

34.

De nieuwe agenda voor vaardigheden kan alleen worden uitgevoerd als alle leerkrachten, met name zij die in het volwassenenonderwijs en het opbouwwerk werkzaam zijn, worden bijgeschoold. Ondersteuning van leerkrachten moet de nodige aandacht krijgen in uitvoeringsplannen van de lidstaten, en over het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa zou voorlichting gegeven kunnen worden.

35.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat de lidstaten de opleiding en voortdurende bijscholing van leerkrachten, en van anderen die actief betrokken zijn bij de invoering van de vaardighedengarantie, moeten ondersteunen.

Modernisering hoger onderwijs

36.

Het is een goede zaak dat de Commissie diverse belanghebbenden wil bijstaan in hun streven naar modernisering van het hoger onderwijs, vooral wat de beoordeling van vaardigheden betreft. Daarbij moet worden gekeken naar de nationale onderwijskaders van de lidstaten en naar de sterke en zwakke punten van gemeenten en regio’s, inclusief de afwijkende behoeften van hun arbeidsmarkten. Het CvdR onderstreept in dit verband dat lessen moeten worden getrokken uit eerdere successen en mislukkingen van vergelijkbare operaties, om ervoor te zorgen dat er naar consensus wordt gestreefd bij de modernisering van het hoger onderwijs.

37.

Gelet op het door de Commissie aangekondigde initiatief om de ontwikkeling van afgestudeerden te volgen, benadrukt het CvdR dat zo’n initiatief niet mag leiden tot extra administratieve lasten voor nationale en regionale overheden en hogescholen, noch tot belastingen voor studenten. Voorts zij erop gewezen dat bepalingen inzake gegevensbescherming moeten worden nageleefd. Bij het voorstel om voor het project belasting- en socialeverzekeringsgegevens te gebruiken, moeten dan ook kritische kanttekeningen worden geplaatst.

Herziening van het Europass-kader

38.

Het CvdR is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het huidige Europass-kader te herzien. Om te zorgen voor accurate en real time-informatie moet hierbij worden uitgegaan van de ervaringen die inmiddels op lokaal en regionaal niveau zijn opgedaan. Lokale en regionale overheden kunnen namelijk een waardevolle bijdrage leveren aan de kennis over vaardigheidsbehoeften en aan de werkzaamheden van het digitale dienstverleningsplatform.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Refugees: Social inclusion and integration into the labour market. Europees Parlement (2016)0297.

(2)  COM(2013) 654 final.


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/36


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Regulering van de schommelingen van de landbouwprijzen

(2017/C 185/06)

Rapporteur:

Jacques BLANC (FR/EVP), burgemeester van La Canourgue

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

1.

stelt vast dat er tot dusverre maar weinig vooruitgang is geboekt met het actieplan tegen prijsvolatiliteit dat op de G20-top in juni 2011 is opgesteld, en pleit er daarom voor dat de onderhandelingen over deze kwestie onder het Duitse voorzitterschap van de G-20 in 2017 heropgestart worden.

2.

De hervormingen van het GLB van de laatste jaren ten spijt, is risicobeheer nog steeds het ondergeschoven kindje, terwijl risicobeheersmechanismen de landbouwers juist in staat moeten stellen zich te wapenen tegen schommelingen in opbrengst en prijzen en schade door gezondheids- of milieuproblemen. Minder dan 2 % van de middelen van de tweede pijler van het GLB gaat naar risicobeheer, wat neerkomt op 0,4 % van het totale landbouwbudget. Het staat de lidstaten vrij te beslissen in hoeverre zij gebruik willen maken van dit instrumentarium van de Elfpo-verordening.

3.

De mechanismen om het inkomen van landbouwers veilig te stellen moeten aanzienlijk worden versterkt, om zo de negatieve gevolgen van de enorme schommelingen van de landbouwprijzen en productiemiddelen te beperken, de concurrentiepositie van de Europese agrovoedingssector te verbeteren, modernisering en innovatie aan te moedigen en ervoor te zorgen dat de landbouw in alle regio’s in stand wordt gehouden en de plattelandsgemeenschappen vitaal blijven.

4.

Een en ander kan volgens het Comité worden verwezenlijkt als tegelijk de volgende maatregelen worden genomen: i) particuliere spelers in de agrovoedingssector moeten nauwer worden betrokken bij de regulering van de landbouwmarkten, zodat de deregulering ten gevolge van het GLB althans gedeeltelijk wordt gecompenseerd; ii) landbouwers moeten kunnen beschikken over een ruimere keur aan beter toegankelijke risicobeheersmechanismen, aangezien de bestaande instrumenten in het kader van het Elfpo niet kunnen worden ingezet omdat de beschikbare middelen van de tweede pijler ontoereikend zijn; deze zouden moeten worden verhoogd zonder te raken aan de beschikbare middelen van de eerste pijler; iii) in het kader van de volgende GLB-hervorming moet er zowel lokaal als regionaal op worden ingezet dat Europese bedrijven een grotere meerwaarde creëren, zodat zij de schommelingen van de landbouwprijzen op de wereldmarkt beter het hoofd kunnen bieden.

5.

Contracten bieden landbouwers de zekerheid dat zij hun producten kunnen afzetten en de verwerkende sector bevoorraden tegen van tevoren vastgestelde prijzen. Op die manier blijven vraag en aanbod in evenwicht en is een betere kwaliteitsbeheersing mogelijk, zodat de producenten hogere prijzen kunnen vragen en de verdeling over de toeleveringsketen eerlijker wordt.

6.

Het Comité zou graag zien dat in de lidstaten waarin er geen uitgesproken vormen van verticale samenwerking bestaan meer en betere contracten worden gesloten in de hele voedselketen (en dus niet alleen tussen landbouwers en verwerkers van landbouwproducten), en dat lidstaten de kans krijgen deze verplicht te stellen; daarnaast zou vaker met meerpartijencontracten moeten worden gewerkt, bijvoorbeeld tussen een producentenorganisatie, een verwerkend bedrijf en een distributeur.

7.

In het kader van een meer flexibele en overal in de Unie gelijke interpretatie van de mededingingsregels pleit het Comité voor meer macht voor landbouwbedrijven, producentenorganisaties en erkende brancheorganisaties alsook voor de marktexploitanten en de voedingsmiddelencentra als zijnde structuren die het openbaar belang dienen, zodat zij meer aan crisispreventie kunnen doen. De brancheorganisaties, die de verschillende schakels samenbrengen, en deze marktexploitanten en voedingsmiddelencentra, moeten ondernemingen informatie kunnen verschaffen over de te verwachten ontwikkelingen op de markten, zodat zij de juiste besluiten kunnen nemen; het is echter niet de bedoeling referentieprijzen vast te stellen. Deze praktijk bestaat in sommige lidstaten al en daarom zou er ook over de uitwisseling van beste praktijken moeten worden nagedacht.

8.

Bij (te verwachten) verstoringen van het marktevenwicht — te meten aan de hand van specifieke indicatoren — moeten landbouwbedrijven, inclusief de producentenorganisaties en hun verenigingen, van hun handelingsmogelijkheid gebruikmaken en hun productie in overleg kunnen terugschroeven, nog voor zij daartoe toestemming krijgen van de Commissie overeenkomstig artikel 222 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten. Zo moet in de GMO expliciet worden bepaald dat landbouwbedrijven, met inbegrip van producentenorganisaties en hun verenigingen, preventief kunnen ingrijpen om het evenwicht op de markt te herstellen en om misbruik van een machtspositie te voorkomen; zij moeten de bevoegde autoriteiten daarvan van te voren op de hoogte brengen.

9.

De regulering van de schommelingen van landbouwprijzen kan niet los worden gezien van de strijd tegen oneerlijke handelspraktijken in het kader van de voedselvoorzieningsketen; de machtsverhoudingen die de verdeling van de meerwaarde binnen de verschillende branches bepalen worden immers beïnvloed door de marktschommelingen, en een en ander valt meestal negatief uit voor de producenten, die vanwege de toenemende concentratie in de voedingsmiddelenindustrie en met name de groothandel, en de versnippering van de producenten en hun gebrekkige organisatie, zwak staan in de onderhandelingen.

10.

Het Comité pleit voor specifieke Europese regelgeving om oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen aan banden te leggen, zoals voorgesteld in de resolutie van het EP van 7 juni 2016 [2015/2065 (INI)], en wel om de volgende redenen: contracten zorgen er tot op zekere hoogte voor dat het risico gespreid wordt, maar kunnen het evenwicht tussen de partijen niet echt herstellen; antimonopoliebepalingen volstaan niet om oneerlijke handelspraktijken en de ongelijke machtsverhoudingen die kenmerkend zijn voor de levensmiddelensector te bestrijden; de mechanismen voor zelfregulering zijn niet efficiënt, met name omdat de landbouwers en de verwerkende bedrijven vaak geen klacht willen indienen uit angst om van de markt te worden verdrongen; er is kaderwetgeving op EU-niveau nodig om de mededingingsvoorwaarden op elkaar af te stemmen en ervoor te zorgen dat de Europese landbouwers en consumenten van eerlijke verkoop- en aankoopvoorwaarden kunnen profiteren.

11.

Het recht collectief contracten te bedingen moet worden uitgebreid tot alle landbouwproducten, zodat de onderhandelingspositie van de landbouwers binnen de sector wordt versterkt.

12.

Door het aanbod te groeperen kan ervoor worden gezorgd dat de kleine producenten niet gebukt gaan onder het zware gewicht van met name de contracten met grote ondernemingen, en wordt de consument bovendien meer transparantie op het gebied van traceerbaarheid en prijzen geboden.

13.

Een grotere rol voor de particuliere spelers bij de regulering van de landbouwmarkten vereist meer transparantie op de markt.

14.

In dit verband zou het nuttig zijn een Europese waarnemingspost voor de landbouwmarkten op te richten, op basis van een netwerk van nationale waarnemingsposten per productsector. Deze waarnemingspost zou kunnen putten uit de ervaring van de waarnemingspost voor de melkmarkt en het scorebord voor de markten dat de Commissie regelmatig publiceert. De nieuwe waarnemingspost zou duidelijk en tijdig de nodige gegevens verschaffen om meer inzicht te krijgen in de markten, zowel op conjunctureel (zodat kan worden vooruitgelopen op crisissen) als op structureel vlak (zodat kan worden bekeken hoe de prijzen en de marges van de verschillende actoren binnen de sector zich ontwikkelen).

15.

De richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID 2), die in 2018 in werking treedt, is bedoeld om meer inzicht te krijgen in de posities van de verschillende categorieën spelers op de financiële markten voor landbouwproducten en regelmatige follow-up mogelijk te maken, zodat het risico op buitensporige speculatie wordt verkleind en de commerciële partijen de mogelijkheid krijgen efficiënt om te springen met prijsrisico’s.

16.

Er zijn nog tal van belemmeringen voor de toepassing en de versterking van de huidige mechanismen voor risico- en crisisbeheer in het kader van het GLB. Denken we maar aan de concurrentie tussen de middelen van de tweede pijler, waaronder de overgrote meerderheid van deze instrumenten valt, de ontoereikende crisisreserve, die onmisbaar is en dus niet zou moeten worden opgebouwd via jaarlijkse verlagingen van de rechtstreekse betalingen, het gebrek aan actuele gegevens en prognoses inzake de economische resultaten van landbouwbedrijven enz. Deze obstakels moeten uit de weg worden geruimd zodat een ambitieuze en doeltreffende strategie voor het beheer van risico’s in de landbouw kan worden uitgewerkt.

17.

Bij de volgende GLB-hervorming moeten de lidstaten ertoe worden aangezet om een brede waaier aan elkaar aanvullende en voor de landbouwers betaalbare mechanismen voor risicobeheer in het leven te roepen en toe te passen, waarbij de risico’s moeten worden ingedeeld naar ernst (1): i) „normale” risico’s, die de landbouwers over het algemeen kunnen opvangen via voorzorgssparen en fiscale maatregelen; ii) „middelzware” risico’s, die de landbouwers kunnen overdragen aan de financiële markten (futures, opties, OTC-contracten), aan verzekeraars (voor het beheer van de risico’s op het vlak van opbrengst, omzet en brutomarge) en aan onderlinge fondsen (voor het beheer van gezondheids- en milieurisico’s en het stabiliseren van het bedrijfsinkomen); en iii) „zeer zware” risico’s, die voor het leeuwendeel gedragen worden door de overheid, via de vangnetten voor de prijzen en de buitengewone crisismaatregelen. Daarbij moet er echter wel op worden gelet dat de grotere segmentering van de risico’s niet tot een stijging van de administratiekosten leidt.

18.

De ontwikkeling van mechanismen voor risicobeheer mag geen al te voelbare invloed hebben op het GLB-budget, dat zijn stabiliteit vandaag te danken heeft aan de steun die werd losgekoppeld van productie en prijzen. Als in het budget de uitgaven nauw worden gekoppeld aan de schommelingen van de landbouwprijzen, en verminderd worden telkens wanneer de markten goed stand houden, dan dreigt het budget tijdens de debatten over de meerjarige financiële vooruitzichten van de EU aanzienlijk te worden gekortwiekt. Dat zou afbreuk doen aan de door het GLB geboden bescherming, wat bij een omslag van de markten negatief zou uitvallen voor de landbouwers.

19.

Om zich te wapenen tegen schokken op de markt zouden landbouwers bijvoorbeeld uit voorzorg een gedeelte van de basisbetalingen van de eerste pijler op een speciale rekening kunnen zetten. Het vastzetten van een gedeelte van de basisbetalingen zou verplicht worden gesteld wanneer bepaalde marktindicatoren, zoals de prijs van landbouwproducten of de verhouding tussen de prijzen van de landbouwproducten en de prijzen van de productiemiddelen, de hoogte ingaan. Deze bedragen kunnen dan worden vrijgegeven en door de landbouwers gebruikt wanneer de marktindicatoren weer naar beneden gaan. Zo zou in ieder geval moeten worden voorkomen dat er extra administratieve kosten worden gegenereerd.

20.

Niet alleen kunnen de landbouwers dankzij een dergelijke regeling beter voor zichzelf instaan, er zijn nog andere voordelen: de regeling kan gedeeltelijk in de plaats komen van de huidige crisisreserve, die overduidelijk tekortschiet; de beheerskosten zijn te verwaarlozen; de stabiliteit van het GLB-budget komt niet in het gedrang; en ten slotte zal de ontkoppelde steun in tijden van hoge landbouwprijzen in de ogen van het publiek aan legitimiteit winnen.

21.

Er zijn echter ook andere regelingen denkbaar om aan te zetten tot voorzorgssparen. Zo krijgen Canadese landbouwers die een bedrag op een spaarrekening storten, van de overheid nog eens hetzelfde bedrag uitgekeerd.

22.

Het is van belang dat nieuwe, meer gediversifieerde en eventueel goedkopere verzekeringsproducten in het leven worden geroepen waarmee landbouwbedrijven zich kunnen beschermen tegen onvoorziene economische omstandigheden; daarbij kan een voorbeeld worden genomen aan de verzekeringsprogramma’s in de VS. Een greep uit de mogelijkheden: i) een omzetverzekering, waarbij de verwachte opbrengst op het moment van het inzaaien, berekend aan de hand van de vroegere opbrengsten van het bedrijf en de prijzen op de termijnmarkten, wordt verzekerd, maar waarbij alleen de component opbrengst wordt gesubsidieerd, teneinde de regels van de „groene doos” van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) niet met voeten te treden; ii) een indexverzekering, die gebaseerd is op de gemiddelde opbrengst, omzet of brutomarge in de regio van het bedrijf (maar waarbij alleen de component opbrengst wordt gesubsidieerd); de beheerskosten liggen voor dit soort verzekeringen immers veel lager dan voor verzekeringen die zijn gebaseerd op de individuele opbrengst van landbouwers; iii) een verzekering van de totale inkomsten van het bedrijf, die kan worden voorbehouden aan gediversifieerde kleine en middelgrote bedrijven die aan gemengde landbouw of veeteelt doen of groenten en fruit of speciale gewassen telen waarvoor zij weinig of geen steun ontvangen en waarvoor geen oogstverzekering bestaat; iv) een specifieke verzekering voor producenten die zich bezighouden met biologische landbouw, waarbij rekening wordt gehouden met de over het algemeen lagere opbrengsten, hogere productiekosten en hogere marktprijzen. Er moet een studie over deze maatregelen worden opgesteld waarin met name wordt gekeken naar de mogelijke kosten ervan wat betreft herverzekering door de staat.

23.

De Commissie moet nauw samenwerken met de nationale, regionale en lokale autoriteiten en landbouworganisaties om de zichtbaarheid en bekendheid van het instrumentarium voor risicobeheer van pijler II van het GLB te vergroten. Het CvdR verzoekt de Commissie ook om de financiële middelen voor de risicobeheersinstrumenten van de tweede GLB-pijler, die nu 2 % van het budget van de tweede pijler uitmaken, te verhogen.

24.

Het Comité pleit voor de ontwikkeling van onderlinge fondsen, naar het voorbeeld van het inkomensstabiliseringsinstrument dat werd opgericht bij de hervorming van het GLB in 2013, maar dat slechts terug te vinden is in de plannen voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 van twee lidstaten (Hongarije en Italië) en één regio (Castilië-Leon in Spanje); daarbij moet worden toegezien op een evenwichtige herverdeling tussen regio’s en sectoren. Hiermee zouden landbouwers zich kunnen indekken tegen sterke dalingen (meer dan 30 %) van de brutomarge van het bedrijf, in vergelijking met de drie of vijf voorafgaande jaren. Voorzorgssparen alleen volstaat immers niet om verliezen van een dergelijke omvang te compenseren. Een omzetverzekering zoals in de VS zou evenmin zoden aan de dijk zetten, omdat deze op zich geen bescherming biedt tegen lage prijzen maar enkel tegen een verwachte inkomstenvermindering tussen het zaaien en oogsten.

25.

De fondsen voor inkomensstabilisering moeten worden ingezet op sectoraal niveau, om zo de integratie binnen de sector te bevorderen, alsook op nationaal en transnationaal niveau, om de risico’s meer te spreiden en kosten te besparen. Elke lidstaat zou dan bijvoorbeeld beschikken over een fonds voor akkerbouwgewassen, een fonds voor zuivelproducten, een fonds voor groenten en fruit enz.

26.

Gezien de praktische moeilijkheden die gepaard gaan met de oprichting en werking van fondsen voor inkomensstabilisering (inzamelen van boekhoudkundige gegevens van het bedrijf, noodzaak van herverzekering enz.), raadt het Comité de lidstaten aan niet onmiddellijk over te gaan tot grootschalige oprichting van dergelijke fondsen, maar eerst een aantal proefprojecten op te zetten.

27.

De drie hierboven beschreven mechanismen voor risicobeheer — voorzorgssparen, verzekeringen, inkomensstabilisering — vullen elkaar aan en moeten indien mogelijk samengaan, zodat een sterk en coherent vangnet voor prijsschommelingen ontstaat en de frequentie en intensiteit van de crisissen waarmee landbouwers te maken krijgen, wordt afgezwakt.

28.

De rechtstreekse betalingen moeten in alle EU-lidstaten op elkaar worden afgestemd, zodat een gelijk speelveld wordt gecreëerd voor de producenten die het hoofd moeten bieden aan prijsschommelingen.

29.

Rechtstreekse betalingen moeten ook na 2020 deel blijven uitmaken van het GLB-instrumentarium, ter ondersteuning en stabilisering van het inkomen van landbouwers en ter compensatie van de kosten die voortvloeien uit de strenge normen in de Europese Unie.

30.

Mocht er tijdens de volgende GLB-hervorming besloten worden om de rechtstreekse steun van de eerste pijler te verminderen en de bedragen die aldus vrijkomen te besteden aan risicobeheer, dan zouden de landbouwers „bonnen” ter waarde van een bepaald percentage van hun basisbetalingen kunnen ontvangen. Met die bonnen kunnen zij dan vrijwillig een beroep doen op een van de volgende mechanismen: voorzorgssparen, verzekeringen, onderlinge fondsen. Op deze manier kunnen meer middelen worden vrijgemaakt voor risicobeheer zonder dat de stabiliteit van het budget van de eerste pijler van het GLB in gevaar komt (2).

31.

Het Comité zou graag zien dat de Commissie een gedetailleerde studie opstelt over de verschillende manieren om de bestaande waaier aan mechanismen voor risicobeheer uit te breiden; het denkt dan met name aan voorzorgssparen, verzekeringen en onderlinge fondsen om het inkomen te stabiliseren. In een dergelijke studie zou aan de hand van een aantal criteria moeten worden nagegaan wat de gevolgen, voordelen en beperkingen van de verschillende mechanismen zijn. Daarnaast zouden de mogelijke opties voor de financiering van een strategie voor de ontwikkeling van risicobeheer in kaart moeten worden gebracht, inclusief het in paragraaf 30 voorgestelde bonnensysteem.

32.

Het overheidsbeleid moet erop gericht zijn de meerwaarde van de Europese landbouwbedrijven te vergroten en tegelijk milieuvriendelijke landbouwmethoden te bevorderen, zodat de landbouwers beter gewapend zijn tegen prijsschommelingen op de wereldmarkt en de sector een bijdrage kan leveren aan de ecologische overgang die noodzakelijk is om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen, aanpassing mogelijk te maken en de druk op de ecosystemen te verminderen.

33.

In dit verband wil het Comité erop wijzen dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar de landbouwsector in ultraperifere regio’s, waarvoor op maat gesneden en exclusieve maatregelen nodig zijn, dit met het oog op de in het VWEU vermelde unieke en specifieke kenmerken van deze gebieden.

34.

De Europese landbouwsector is bijzonder heterogeen: de meeste bedrijven zetten hun producten af op de EU-markt, maar andere voeren een gedeelte van hun productie uit naar derde landen, hetzij direct, hetzij indirect.

35.

Aan deze diversiteit mag niet worden geraakt. Het feit dat een gedeelte van de landbouwproductie wordt afgezet op de markten van derde landen draagt bij aan het evenwicht tussen vraag en aanbod op de EU-markt. Bovendien moet de EU als grootste levensmiddelenexporteur ter wereld profijt kunnen trekken van de stijging — zowel kwalitatief als kwantitatief — van de vraag naar landbouwproducten op de wereldmarkt.

36.

Om de meerwaarde van landbouwbedrijven op te schroeven kunnen twee wegen worden bewandeld: i) verhogen van de landbouwproductie, die in bepaalde sectoren verontrustende tekenen van verzwakking begint te vertonen, via duurzame intensivering; dit houdt in dat méér wordt geproduceerd met minder productiemiddelen of dat minder productiemiddelen worden aangekocht om de autonomie van het bedrijf te versterken; daartoe moeten innovatieve en veerkrachtige productiesystemen worden ingevoerd, waarbij wordt uitgegaan van precisielandbouw, vereenvoudiging van de grondbewerking, vruchtwisseling en diversificatie van de gewassen, beter gebruik van weidegrond, en andere praktijken; of ii) aanzetten tot de ontwikkeling van geregionaliseerde voedselsystemen, die inspelen op de toenemende vraag van de Europese consumenten en de schommelingen op de wereldmarkten van landbouwgrondstoffen gedeeltelijk neutraliseren; hiertoe moet worden ingezet op lokale toeleveringsketens (schoolkantines, catering, rechtstreekse verkoop), nichemarkten en kwaliteitsproducten, en moet de voorkeur uitgaan naar milieuvriendelijke productiemethoden (biologische landbouw en andere benaderingen).

37.

Het GLB en het nationale beleid moeten de landbouwers ertoe aanzetten om in samenwerking met de lokale en regionale overheden deze twee wegen te verkennen.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Zie de indeling volgens J. Cordier et J.-C. Debar in Gestion des risques agricoles: la voie nord-américaine. Quels enseignements pour l’Union européenne?, Cahiers no 12, Club Déméter, 2004. Ook andere auteurs stellen een vergelijkbare indeling voor; zie bv. ook een recent rapport dat werd opgesteld voor het Europees Parlement (zie voetnoot 2).

(2)  Voorstel uit het rapport van Isabel Bardaji et al., Research for Agri Committee — State of play of risk management tools implemented by Member States during the period 2014-2020: national and European frameworks, directoraat-generaal Intern Beleid, Europees Parlement, 2016; wij zouden daar nog het voorzorgssparen aan toe willen voegen.


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/41


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Herziening van de richtlijn audiovisuele mediadiensten

(2017/C 185/07)

Rapporteur:

Jácint HORVÁTH (HU/PSE), lid van de gemeenteraad van Nagykanizsa

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten in het licht van een veranderende marktsituatie

COM(2016) 287 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De richtlijn belet niet dat lidstaten maatregelen nemen tegen audiovisuele mediadiensten uit derde landen die bestemd zijn voor het grondgebied van de lidstaten in kwestie. Deze audiovisuele mediadiensten vallen niet onder het oorsprongslandbeginsel. De richtlijn belet niet dat met name voor uit derde landen afkomstige audiovisuele mediadiensten een registratieverplichting wordt ingevoerd, noch dat deze mediadiensten aan sancties worden onderworpen.

Motivering

De mediastelsels en het openbare leven van bepaalde lidstaten worden ernstig verstoord door audiovisuele mediadiensten die afkomstig zijn van buiten het grondgebied van de Europese Unie. Op deze diensten is het oorsprongslandbeginsel niet van toepassing. Het is niet nodig dit in wetgeving vast te leggen, maar het is bevorderlijk voor de uniforme interpretatie van de richtlijn als in de overweging wordt verwezen naar de vrijheid van de lidstaten om maatregelen te nemen tegen deze diensten.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de kijkers, waaronder ouders en minderjarigen, in staat te stellen weloverwogen besluiten te nemen over de inhoud die zij willen bekijken, moeten de aanbieders van audiovisuele mediadiensten voldoende informatie verstrekken over inhoud die de lichamelijke, geestelijke en morele ontwikkeling van minderjarigen kan aantasten. Daarvoor kan bijvoorbeeld een systeem van inhoudsbeschrijvingen worden toegepast waarmee de aard van de inhoud wordt aangegeven. Inhoudsbeschrijvingen kunnen op schriftelijke, grafische of akoestische wijze worden weergegeven.

Om de kijkers, waaronder ouders en minderjarigen, in staat te stellen weloverwogen besluiten te nemen over de inhoud die zij willen bekijken, moeten de aanbieders van audiovisuele mediadiensten voldoende informatie verstrekken over inhoud die de lichamelijke, geestelijke en morele ontwikkeling van minderjarigen kan aantasten. Daarvoor kan bijvoorbeeld een systeem van inhoudsbeschrijvingen worden toegepast waarmee de aard van de inhoud wordt aangegeven. Inhoudsbeschrijvingen kunnen op schriftelijke, grafische en /of akoestische wijze worden weergegeven.

Motivering

Als de aanbieder van audiovisuele mediadiensten de bedoelde inhoud op zo veel mogelijk manieren beschrijft, springt die inhoud meer in het oog waardoor het ook waarschijnlijker is dat het doel ervan wordt bereikt.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De toepassing van het voorschrift dat een product geen overmatige aandacht mag krijgen, is in de praktijk moeilijk gebleken. Daarnaast vormt dit voorschrift een belemmering voor het gebruik van productplaatsing, aangezien hiervoor per definitie een bepaalde mate van duidelijke aandacht nodig is teneinde waarde te genereren. De vereisten voor programma’s met productplaatsing moeten daarom tot doel hebben de kijkers duidelijk te informeren over het bestaan van productplaatsing en te waarborgen dat de redactionele onafhankelijkheid van de aanbieder van audiovisuele mediadiensten niet wordt geschaad.

De toepassing van het voorschrift dat een product geen overmatige aandacht mag krijgen, is in de praktijk moeilijk gebleken. Daarnaast vormt dit voorschrift een belemmering voor het gebruik van productplaatsing, aangezien hiervoor per definitie een bepaalde mate van duidelijke aandacht nodig is teneinde waarde te genereren. De vereisten voor programma’s met productplaatsing moeten daarom tot doel hebben de kijkers duidelijk en op gemakkelijk toegankelijke wijze te informeren over het bestaan van productplaatsing en te waarborgen dat de redactionele onafhankelijkheid van de aanbieder van audiovisuele mediadiensten niet wordt geschaad.

Motivering

We vinden het belangrijk dat uit de informatie eenduidig blijkt dat in een programma productplaatsing voorkomt én dat deze informatie goed toegankelijk is.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De Europese Unie heeft vanaf de tweede helft van de jaren negentig in de regelgeving inzake online-inhoud een grote rol toegedicht aan niet-juridische instrumenten (zie met name de aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 betreffende de bescherming van kinderen en de menselijke waardigheid, en de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de bescherming van kinderen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten). Deze instrumenten, met name hulplijnen, systemen voor leeftijdscontrole, beoordelingen van inhoud en systemen voor ouderlijk toezicht, zijn ook doeltreffend bij de regulering van inhoud op videoplatforms. Belangrijke en wijdverbreide instrumenten voor de bescherming van kinderen zijn hulplijnen die als taak hebben om gebruikers op gemakkelijk toegankelijke en eenvoudige wijze de mogelijkheid te bieden een klacht in te dienen en in het geval van een overtreding de bevoegde instanties in te lichten. Systemen voor leeftijdscontrole bieden vooral toereikende bescherming als er voor de controle van de leeftijd van de gebruiker gebruik wordt gemaakt van de gegevens op een uitsluitend voor meerderjarigen toegankelijk identiteitsbewijs, een van betrouwbare derden afkomstige leeftijdsverklaring of biometrische gegevens. Bij de beoordeling van inhoud, die wordt uitgevoerd door de gebruikers (ouders) zelf of door organisaties die belast zijn met deze beoordelingen, wordt de inhoud die beschikbaar is op videoplatforms aan de hand van verscheidene aspecten — geweld, seks, kansspelen, vulgaire taal enz. — ingedeeld in categorieën waarmee de toegang tot deze inhoud aan banden kan worden gelegd. Systemen voor ouderlijk toezicht stellen ouders in staat om aan de hand van een lijst met voor kinderen geschikte inhoud of na filtering van voor kinderen schadelijke inhoud de internettoegang voor kinderen te beperken.

Motivering

Het nieuwe artikel 28 bis van de richtlijn verplicht de aanbieders van videoplatforms tot het nemen van passende maatregelen om kinderen te beschermen en inhoud die aanzet tot haat te verbieden Als passende maatregelen worden hulplijnen, systemen voor leeftijdscontrole, beoordelingen van inhoud en systemen voor ouderlijk toezicht genoemd. De inhoud van deze maatregelen kan vanwege de zich snel voltrekkende technische ontwikkelingen niet als gedetailleerde wettelijke norm worden gedefinieerd. Wel kan het de desbetreffende aanbieders en reguleringsinstanties bij de uniforme interpretatie van de richtlijn helpen als de overwegingen van de richtlijn enige uitleg bevatten over elke maatregel.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het vermogen van de lidstaten om verplichtingen op te leggen ter waarborging van de vindbaarheid en toegankelijkheid van inhoud van algemeen belang op grond van gedefinieerde doelstellingen betreffende het algemeen belang, zoals pluralisme van de media, vrijheid van meningsuiting en culturele diversiteit. Dergelijke verplichtingen dienen uitsluitend te worden opgelegd voor zover deze noodzakelijk zijn om te voldoen aan door de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie duidelijk gedefinieerde doelstellingen betreffende het algemeen belang. Wat dat betreft dienen de lidstaten in het bijzonder de noodzaak van maatregelen van regelgevende aard af te wegen tegen de resultaten van de marktwerking. Wanneer de lidstaten besluiten om voorschriften inzake vindbaarheid op te leggen, dienen zij uitsluitend evenredige verplichtingen aan ondernemingen op te leggen die het belang van gerechtvaardigde overwegingen van openbaar beleid dienen.

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het vermogen van de lidstaten om verplichtingen op te leggen ter waarborging van de vindbaarheid en toegankelijkheid van inhoud van algemeen belang op grond van gedefinieerde doelstellingen betreffende het algemeen belang, zoals pluralisme van de media, vrijheid van meningsuiting en culturele diversiteit. Dergelijke verplichtingen dienen uitsluitend te worden opgelegd voor zover deze noodzakelijk zijn om te voldoen aan door de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie duidelijk gedefinieerde doelstellingen betreffende het algemeen belang. Wat dat betreft dienen de lidstaten in het bijzonder de noodzaak van maatregelen van regelgevende aard af te wegen tegen de resultaten van de marktwerking, gebrek aan transparantie over de eigendom van de media, concentratie van media en belangenconflicten. Wanneer de lidstaten besluiten om voorschriften inzake vindbaarheid op te leggen, dienen zij uitsluitend evenredige verplichtingen aan ondernemingen op te leggen die het belang van gerechtvaardigde overwegingen van openbaar beleid dienen.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 1 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

5.   Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

5.   Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

[…]

[…]

d)

lid 7 wordt vervangen door:

d)

lid 7 wordt vervangen door:

„7.   De lidstaten stimuleren coregulering en zelfregulering door middel van op nationaal niveau vastgestelde gedragscodes betreffende de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden, voor zover hun rechtsstelsels dat toestaan. Deze gedragscodes zijn dusdanig dat zij in brede kring worden aanvaard door de belangrijkste belanghebbenden in de betrokken lidstaten. In de gedragscodes zijn duidelijke en ondubbelzinnige doelstellingen vastgesteld. De gedragscodes voorzien in regelmatige, transparante en onafhankelijke toezicht- en evaluatiemaatregelen ten aanzien van de mate waarin de doelstellingen ervan worden bereikt. Zij voorzien in doeltreffende handhaving, voor zover nodig met inbegrip van passende doeltreffende en evenredige sancties.

„7.   De lidstaten stimuleren coregulering en zelfregulering door middel van op nationaal niveau vastgestelde gedragscodes betreffende de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden, voor zover hun rechtsstelsels dat toestaan. Deze gedragscodes zijn dusdanig dat zij in brede kring worden aanvaard door de belangrijkste belanghebbenden in de betrokken lidstaten. In de gedragscodes zijn duidelijke en ondubbelzinnige doelstellingen vastgesteld. De gedragscodes voorzien in regelmatige, transparante en onafhankelijke toezicht- en evaluatiemaatregelen ten aanzien van de mate waarin de doelstellingen ervan worden bereikt. Zij voorzien in doeltreffende handhaving, voor zover nodig met inbegrip van passende doeltreffende en evenredige sancties.

Ontwerpversies van de in artikel 6 bis, lid 3, artikel 9, lid 2, en artikel 9, lid 4, bedoelde EU-gedragscodes en wijzigingen of uitbreidingen van bestaande EU-gedragscodes worden door de ondertekenaars ervan aan de Commissie verstrekt.

Ontwerpversies van de in artikel 6 bis, lid 3, artikel 9, lid 2, en artikel 9, lid 4, bedoelde EU-gedragscodes en wijzigingen of uitbreidingen van bestaande EU-gedragscodes worden door de ondertekenaars ervan aan de Commissie verstrekt.

De Commissie kan de ERGA verzoeken om advies over de ontwerpversies, wijzigingen en uitbreidingen van dergelijke gedragscodes. De Commissie kan deze gedragscodes voor zover passend publiceren .”;

De Commissie verzoekt de ERGA om advies over de ontwerpversies, wijzigingen en uitbreidingen van dergelijke gedragscodes. De Commissie publiceert deze gedragscodes.”;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 1 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Het volgende artikel 5, punt e) wordt ingevoegd:

de uiteindelijke begunstigden van de mediadiensten als bedoeld in artikel 3, punt 6, van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Motivering

Met het oog op de tenuitvoerlegging van de richtlijn is het van cruciaal belang te weten wie de natuurlijke of rechtspersonen zijn die van grote invloed zijn op de werking van de mediadienst en op de beslissingen van de aanbieder daarvan, op grond van hun eigendomsrecht, stemrecht of een in een andere overeenkomst vastgelegd recht. In het wijzigingsvoorstel wordt voor de identificatie van deze personen en organisaties verwezen naar Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. De transparantie van de eigendomsconstructie bij mediadiensten is tevens een basisvoorwaarde voor mediavrijheid.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 1 — lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

10.     Artikel 7 wordt geschrapt;

 

Motivering

Artikel 7 van de richtlijn wordt geschrapt, aangezien bij de voorgestelde Europese toegankelijkheidswet al strengere gemeenschappelijke toegankelijkheidseisen voor aanbieders van mediadiensten worden vastgesteld. De genoemde Europese toegankelijkheidswet is echter nog niet aangenomen, en we zouden niet graag zien dat de toegankelijkheidsbepalingen uit deze richtlijn worden geschrapt maar dat de nieuwe Europese toegankelijkheidswet nog niet wordt aangenomen (of niet wordt omgezet in nationale wetgeving). Zolang de voorgestelde Europese toegankelijkheidswet nog niet is omgezet in het rechtsstelsel van alle lidstaten, zijn we het niet eens met de schrapping van artikel 7.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 1 — lid 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

11)   Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

11)   Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 2 wordt vervangen door:

a)

lid 1 , sub e, wordt vervangen door: „audiovisuele commerciële communicatie voor alcoholische dranken mag niet specifiek gericht zijn op minderjarigen, moet weggehouden worden van minderjarigen en mag niet tot overmatig gebruik van dergelijke dranken aanzetten”;

 

b)

lid 2 wordt vervangen door:

 

„2.   De lidstaten en de Commissie stimuleren de ontwikkeling van gedragscodes op basis van zelf- en coregulering betreffende ongeschikte audiovisuele commerciële communicatie die programma’s waarnaar een significant aantal kinderen kijken, vergezelt of daarvan deel uitmaakt, inzake voedingsmiddelen en dranken die voedingsstoffen en andere stoffen met nutritionele en fysiologische effecten bevatten, waarvan een overmatig gebruik in het algehele voedingspatroon niet aanbevolen is, met name stoffen zoals vetten, transvetzuren, zout of natrium en suikers.

 

„2.   De lidstaten en de Commissie stimuleren de ontwikkeling van gedragscodes op basis van zelf- en coregulering betreffende ongeschikte audiovisuele commerciële communicatie die programma’s waarnaar een significant aantal kinderen kijken, vergezelt of daarvan deel uitmaakt of er direct aan voorafgaat of er direct op volgt , inzake voedingsmiddelen en dranken die voedingsstoffen en andere stoffen met nutritionele en fysiologische effecten bevatten, waarvan een overmatig gebruik in het algehele voedingspatroon niet aanbevolen is, met name stoffen zoals vetten, transvetzuren, zout of natrium en suikers.

 

Dergelijke gedragscodes worden gebruikt ter verlaging van de blootstelling van minderjarigen aan audiovisuele commerciële communicatie betreffende voedingsmiddelen en dranken die een hoog zout-, suiker- of vetgehalte bevatten of die om andere redenen niet voldoen aan nationale of internationale nutritionele richtsnoeren. In dergelijke gedragscodes wordt vastgesteld dat de positieve kwaliteit van de nutritionele aspecten van dergelijke voedingsmiddelen en dranken in audiovisuele commerciële communicatie niet mag worden benadrukt.

 

Dergelijke gedragscodes worden gebruikt ter verlaging van de blootstelling van minderjarigen aan audiovisuele commerciële communicatie betreffende voedingsmiddelen en dranken die een hoog zout-, suiker- of vetgehalte bevatten of die om andere redenen niet voldoen aan nationale of internationale nutritionele richtsnoeren. In dergelijke gedragscodes wordt vastgesteld dat de positieve kwaliteit van de nutritionele aspecten van dergelijke voedingsmiddelen en dranken in audiovisuele commerciële communicatie niet mag worden benadrukt.

 

De Commissie en de ERGA stimuleren de uitwisseling van beste praktijken betreffende systemen op basis van zelf- en coregulering in de hele Unie. Indien passend bevordert de Commissie de ontwikkeling van EU-gedragscodes.”;

 

De Commissie en de ERGA stimuleren de uitwisseling van beste praktijken betreffende systemen op basis van zelf- en coregulering in de hele Unie. Indien passend bevordert de Commissie de ontwikkeling van EU-gedragscodes.”;

b)

de volgende leden 3 en 4 worden ingevoegd:

c)

de volgende leden 3 en 4 worden ingevoegd:

 

„3.   De lidstaten en de Commissie stimuleren de ontwikkeling van gedragscodes op basis van zelf- en coregulering inzake ongeschikte audiovisuele commerciële communicatie betreffende alcoholische dranken. Dergelijke gedragscodes worden op doeltreffende wijze gebruikt ter beperking van de blootstelling van minderjarigen aan audiovisuele commerciële communicatie betreffende alcoholische dranken.

 

„3.   De lidstaten en de Commissie stimuleren de ontwikkeling van gedragscodes op basis van zelf- en coregulering inzake ongeschikte audiovisuele commerciële communicatie betreffende alcoholische dranken. Dergelijke gedragscodes worden op doeltreffende wijze gebruikt ter beperking van de blootstelling van minderjarigen aan audiovisuele commerciële communicatie betreffende alcoholische dranken.

 

4.   De Commissie en de ERGA stimuleren de uitwisseling van beste praktijken betreffende systemen op basis van zelf- en coregulering in de hele Unie. Indien de Commissie het passend acht, bevordert zij de ontwikkeling van EU-gedragscodes.”;

 

4.   De Commissie en de ERGA stimuleren de uitwisseling van beste praktijken betreffende systemen op basis van zelf- en coregulering in de hele Unie. Indien de Commissie het passend acht, bevordert zij de ontwikkeling van EU-gedragscodes.”;

Motivering

Uitbreiding van de bescherming van minderjarigen.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 1 — lid 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

15.   15. Artikel 13 wordt vervangen door:

15.   15. Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

„Artikel 13

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag een aandeel van ten minste 20 % aan Europese producties opnemen in hun catalogi en dat deze producties aandacht krijgen.

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag een aandeel van ten minste 20 % van de totale uitzendtijd van de door hen beschikbaar gestelde programma’s aan Europese producties opnemen in hun catalogi en dat deze producties aandacht krijgen d oor middel van een opvallende plaats in de catalogus en een goede vindbaarheid .

[…]

[…]

5.   De lidstaten verlenen ontheffing van de vereisten van de leden 1 en 2 aan aanbieders met een lage omzet of een klein publiek dan wel aan kleine en micro-ondernemingen. De lidstaten kunnen ook ontheffing van deze vereisten verlenen in gevallen waarin deze praktisch onhaalbaar of ongerechtvaardigd zouden zijn gezien de aard of het onderwerp van de audiovisuele media-op-aanvraagdiensten.”

5. 5.   De lidstaten verlenen ontheffing van de vereisten van de leden 1 en 2 aan aanbieders — met inbegrip van lokale overheden die eigenaar zijn van audiovisuele media — met een lage omzet of een klein publiek, lokale of regionale aanbieders van mediadiensten dan wel aan kleine en micro-ondernemingen. De lidstaten kunnen ook ontheffing van deze vereisten verlenen in gevallen waarin deze praktisch onhaalbaar of ongerechtvaardigd zouden zijn gezien de aard of het onderwerp van de audiovisuele media-op-aanvraagdiensten.”

Motivering

De aanvulling in lid 1 beoogt een specificering van de bepaling.

Bij de aanvulling in lid 5 vallen in bepaalde lidstaten bijv. lokale tv-zenders niet onder kleine en micro-ondernemingen, omdat ze in handen zijn van de gemeente. Ze kunnen echter doorgaan voor middelgrote of grote ondernemingen, en daarom is het gerechtvaardigd ze in de opsomming apart te noemen.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 1 — lid 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

16.   16. In artikel 20, lid 2, wordt de eerste zin vervangen door:

16.   In artikel 20, lid 2, wordt de eerste zin vervangen door:

„Uitzendingen van televisiefilms (met uitsluiting van series, feuilletons en documentaires), cinematografische producties, en nieuwsprogramma’s mogen één keer per geprogrammeerd tijdvak van ten minste 20 minuten worden onderbroken voor reclame en/of telewinkelen.”;

„Uitzendingen van televisiefilms (met uitsluiting van series, feuilletons en documentaires), cinematografische producties, en nieuwsprogramma’s mogen één keer per geprogrammeerd tijdvak van ten minste 30 minuten worden onderbroken voor reclame en/of telewinkelen.”;

Motivering

In de nu geldende tekst van de richtlijn wordt voor uitzendingen van televisiefilms (met uitsluiting van series, feuilletons en documentaires), cinematografische producties, en nieuwsprogramma’s bepaald dat deze gedurende een periode van ten minste 30 minuten niet mogen worden onderbroken voor reclame en/of telewinkelen. We zien echter geen heil in de verkorting van de eerder opgelegde beperking van 30 minuten, aangezien dat in grote mate afbreuk doet aan de mate waarin kan worden genoten van filmproducties en de kijkbeleving verder verpest.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 1 — lid 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

17)     Artikel 22 wordt vervangen door:

 

Artikel 22

Televisiereclame en telewinkelen met betrekking tot alcoholhoudende dranken moeten aan de volgende criteria voldoen:

a)

zij mogen niet speciaal gericht zijn op en moeten voorkomen dat ernaar gekeken wordt door minderjarigen, en zij mogen ook vooral geen minderjarigen tonen die deze dranken drinken;

b)

vanaf vijf (5) jaar na de inwerkingtreding van de huidige Richtlijn mogen zij niet meer worden uitgezonden direct voor, tijdens of direct na een programma over een sportevenement;

c)

zij mogen geen verband leggen tussen alcohol en betere lichamelijke prestaties of het besturen van een voertuig;

d)

zij mogen niet de indruk wekken dat alcohol bijdraagt aan succes op maatschappelijk of seksueel vlak;

e)

zij mogen niet de suggestie wekken dat alcoholhoudende dranken therapeutische eigenschappen hebben of een stimulerend, kalmerend of spanningsreducerend effect hebben;

f)

zij mogen alcoholgebruik niet aanprijzen dan wel onthouding of matig alcoholgebruik in een negatief daglicht stellen;

g)

zij mogen een hoog alcoholpercentage niet als positieve eigenschap van de dranken aanprijzen.

Motivering

Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er een verband is tussen blootstelling aan alcoholreclames en meer alcoholgebruik onder jongeren. Sportevenementen moeten worden beschouwd als programma’s die mede op kinderen zijn gericht. Daarom mag tijdens dergelijke programma’s geen reclame worden gemaakt voor alcohol, al moet wel rekening worden gehouden met nu lopende sponsorcontracten voor de korte of middellange termijn.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 1 — lid 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

19.   Het volgende hoofdstuk IX bis wordt ingevoegd:

19.   Het volgende hoofdstuk IX bis wordt ingevoegd:

„Hoofdstuk IX bis VOOR VIDEOPLATFORMDIENSTEN GELDENDE BEPALINGEN

„Hoofdstuk IX bis

VOOR VIDEOPLATFORMDIENSTEN GELDENDE BEPALINGEN

Artikel 28 bis

Artikel 28 bis

1)   […]

1)   […]

7.   De Commissie en de ERGA moedigen aanbieders van videoplatforms aan om beste praktijken inzake systemen op basis van coregulering in de hele Unie uit te wisselen. Indien passend bevordert de Commissie de ontwikkeling van EU-gedragscodes.

7.   De Commissie en de ERGA moedigen aanbieders van videoplatforms aan om beste praktijken inzake systemen op basis van coregulering in de hele Unie uit te wisselen. De Commissie bevordert de ontwikkeling van EU-gedragscodes, met name via de ontwikkeling en publicatie van voorbeeldcodes .

[…]

[…]

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 1 — lid 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

21.   21) Artikel 30 wordt vervangen door:

21.   21) Artikel 30 wordt vervangen door:

„Artikel 30

„Artikel 30

1)   […]

1)   […]

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de onafhankelijke nationale reguleringsinstanties over afzonderlijke jaarlijkse begrotingen beschikken. Deze begrotingen worden openbaar gemaakt. De lidstaten zorgen er verder voor dat de nationale reguleringsinstanties over adequate financiële middelen en personele middelen beschikken om de taak te kunnen uitvoeren waarmee zij zijn belast alsmede om in staat te zijn tot actieve deelname en bijdragen aan de ERGA.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de onafhankelijke nationale reguleringsinstanties over afzonderlijke jaarlijkse begrotingen beschikken. Deze met de juiste mate van gedetailleerdheid opgestelde begrotingen worden openbaar gemaakt. De lidstaten zorgen er verder voor dat de nationale reguleringsinstanties over adequate financiële middelen en personele middelen beschikken om de taak te kunnen uitvoeren waarmee zij zijn belast alsmede om in staat te zijn tot actieve deelname en bijdragen aan de ERGA.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat er op nationaal niveau doeltreffende regelingen voorhanden zijn krachtens welke iedere gebruiker of aanbieder van een videoplatform, die door een besluit van een nationale reguleringsinstantie is getroffen, het recht heeft om bij een beroepsorgaan beroep in te stellen tegen dat besluit. Het beroepsorgaan is onafhankelijk van de bij het beroep betrokken partijen.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat er op nationaal niveau doeltreffende regelingen voorhanden zijn krachtens welke iedere gebruiker of aanbieder van een videoplatform, die door een besluit van een nationale reguleringsinstantie is getroffen, het recht heeft om bij een beroepsorgaan beroep in te stellen tegen dat besluit. Het beroepsorgaan is onafhankelijk van de bij het beroep betrokken partijen.

Dit beroepsorgaan, bijvoorbeeld een rechtbank, bezit de nodige deskundigheid om zijn taken op doeltreffende wijze te kunnen uitoefenen. De lidstaten dragen er zorg voor dat de feiten van de zaak op afdoende wijze in aanmerking worden genomen en dat er een doeltreffende regeling voor het instellen van beroep aanwezig is.

Dit beroepsorgaan, bijvoorbeeld een rechtbank, bezit de nodige deskundigheid om zijn taken op doeltreffende wijze te kunnen uitoefenen. De lidstaten dragen er zorg voor dat de feiten van de zaak op afdoende wijze in aanmerking worden genomen en dat er een doeltreffende regeling voor het instellen van beroep aanwezig is.

In afwachting van de uitkomst van het beroep wordt het besluit van de nationale reguleringsinstantie gehandhaafd, behalve wanneer overeenkomstig het nationaal recht voorlopige maatregelen worden verleend.”;

In afwachting van de uitkomst van het beroep wordt het besluit van de nationale reguleringsinstantie gehandhaafd, behalve wanneer overeenkomstig het nationaal recht voorlopige maatregelen worden verleend.

 

8.     De onafhankelijkheid van de nationale reguleringsinstanties wordt op grond van artikel 4, lid 1, onder d) van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007, en met name gelet op de eerste zin van lid 2, op verzoek van de Commissie door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten gecontroleerd en geanalyseerd. In de tweejaarlijkse analyse worden de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en de activiteiten van de nationale reguleringsinstanties onderzocht, waarbij een zo breed mogelijke groep van belanghebbenden wordt betrokken. De criteria voor de analyse worden na de openbare raadpleging van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten bepaald. Het resultaat van de analyse is openbaar.”;

Motivering

Lid 6: de gepubliceerde begroting moet door middel van grondige en gedetailleerde gegevens een goed beeld kunnen geven van de samenstelling van de inkomsten en uitgaven van de onafhankelijke nationale reguleringsinstantie. Een begroting met de juiste mate van gedetailleerdheid stelt de onafhankelijke nationale reguleringsinstantie in staat te voldoen aan de transparantievereisten.

Nieuw lid 8: de organisatorische en financieringsvoorschriften in artikel 30 vormen belangrijke garanties voor de onafhankelijkheid van nationale reguleringsinstanties. De naleving van de criteria in de eerste zin van lid 2 van artikel 30 kan echter uitsluitend het resultaat zijn van de daadwerkelijke activiteiten, beslissingen en de transparante bedrijfsuitoefening van de reguleringsinstanties. Met het oog daarop is er behoefte aan een Europees monitoringsysteem waarmee niet alleen openbaar te raadplegen analyses worden uitgevoerd over de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening van de reguleringsinstanties en het wetgevingskader dat op hen van toepassing is, maar tevens over de door hen ontplooide activiteiten. Dankzij deze onderzoeken zijn er onderling vergelijkbare en objectieve gegevens beschikbaar over de vraag of in alle nationale regelgevingen wel de mate van onafhankelijkheid wordt geboden die vereist is voor de verwezenlijking van het in lid 2 genoemde pluralisme van de media, de culturele diversiteit, consumentenbescherming, de interne markt en de bevordering van eerlijke concurrentie.

Willen de onderzoeken grondig zijn, dan moet bij het uitvoeren ervan rekening worden gehouden met de ervaringen, kennis en standpunten van een zo breed mogelijke kring van actoren bij de overheid, in de media, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld.

Aan het resultaat van de monitoring zijn geen rechtstreekse juridische consequenties verbonden. De onderzoeken kunnen de Commissie echter wel informatie verschaffen die in bepaalde gevallen kan wijzen op tekortkomingen bij de omzetting van artikel 30, en zodoende als basis kan dienen voor een inbreukprocedure.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 1 — lid 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

22)   Artikel 30 bis wordt ingevoegd:

22)   Artikel 30 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 30 bis

„Artikel 30 bis

1.   De Europese groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) wordt ingesteld.

1.   De Europese groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) wordt ingesteld.

2.   De groep wordt samengesteld uit de onafhankelijke nationale reguleringsinstanties op het gebied van audiovisuele mediadiensten. Zij worden vertegenwoordigd door de personen die aan het hoofd ervan staan of door aangewezen vertegenwoordigers op hoog niveau van de nationale reguleringsinstantie die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het toezicht op audiovisuele mediadiensten, of, in gevallen waarin er geen nationale reguleringsinstantie is, door andere vertegenwoordigers die volgens hun procedures zijn gekozen. Een vertegenwoordiger van de Commissie neemt deel aan de bijeenkomsten van de groep.

2.   De groep wordt samengesteld uit de onafhankelijke nationale reguleringsinstanties op het gebied van audiovisuele mediadiensten. Zij worden vertegenwoordigd door de personen die aan het hoofd ervan staan of door aangewezen vertegenwoordigers op hoog niveau van de nationale reguleringsinstantie die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het toezicht op audiovisuele mediadiensten, of, in gevallen waarin er geen nationale reguleringsinstantie is, door andere vertegenwoordigers die volgens hun procedures zijn gekozen. Een vertegenwoordiger van de Commissie neemt deel aan de bijeenkomsten van de groep.

3.   De ERGA heeft de volgende taken:

3.   De ERGA heeft de volgende taken:

a)

de Commissie voorzien van advies en ondersteuning bij haar werkzaamheden ter waarborging van een samenhangende tenuitvoerlegging van het regelgevingskader voor audiovisuele mediadiensten in alle lidstaten;

a)

de Commissie voorzien van advies en ondersteuning bij haar werkzaamheden ter waarborging van een samenhangende tenuitvoerlegging van het regelgevingskader voor audiovisuele mediadiensten in alle lidstaten;

b)

de Commissie voorzien van advies en ondersteuning betreffende alle zaken die verband houden met audiovisuele mediadiensten waarvoor de Commissie bevoegd is. Als het gerechtvaardigd is, kan de groep, teneinde advies over bepaalde zaken aan de Commissie te geven, marktdeelnemers, consumenten en eindgebruikers raadplegen om de nodige informatie te verzamelen;

b)

de Commissie voorzien van advies en ondersteuning betreffende alle zaken die verband houden met audiovisuele mediadiensten waarvoor de Commissie bevoegd is. Als het gerechtvaardigd is, kan de groep, teneinde advies over bepaalde zaken aan de Commissie te geven, marktdeelnemers, consumenten en eindgebruikers raadplegen om de nodige informatie te verzamelen;

c)

voorzien in de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken betreffende de toepassing van het regelgevingskader voor audiovisuele mediadiensten;

c)

voorzien in de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken betreffende de toepassing van het regelgevingskader voor audiovisuele mediadiensten;

d)

met de leden ervan samenwerken en deze voorzien van de informatie die noodzakelijk is voor de toepassing van de richtlijn, en met name van de artikelen 3 en 4 van de richtlijn;

d)

met de leden ervan samenwerken en deze voorzien van de informatie die noodzakelijk is voor de toepassing van de richtlijn, en met name van de artikelen 3 en 4 van de richtlijn;

e)

indien de Commissie daarom verzoekt, adviezen verstrekken over het bepaalde in artikel 2, lid 5 ter, artikel 6 bis, lid 3, artikel 9, lid 2, artikel 9, lid 4, en over alle zaken die verband houden met audiovisuele mediadiensten, met name wat betreft de bescherming van minderjarigen en het aanzetten tot haat.”;

e)

indien de Commissie daarom verzoekt, adviezen verstrekken over het bepaalde in artikel 2, lid 5 ter, artikel 6 bis, lid 3, artikel 9, lid 2, artikel 9, lid 4, en over alle zaken die verband houden met audiovisuele mediadiensten, met name wat betreft de bescherming van minderjarigen en het aanzetten tot haat.”;

 

f)

zorgen voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken op het vlak van de ontwikkeling van mediageletterdheid, met bijzondere aandacht voor de activiteiten van de onafhankelijke nationale reguleringsinstanties op het vlak van financiële ondersteuning, onderzoek, de verspreiding van kennis, coördinatie en evaluatie, alsmede voor samenwerkingsvormen tussen nationale reguleringsinstanties, aanbieders van mediadiensten en onderwijsinstellingen.

4.   De Commissie wordt gemachtigd het reglement van de ERGA door middel van een uitvoeringshandeling vast te stellen.”;

4.   De Commissie wordt gemachtigd het reglement van de ERGA door middel van een uitvoeringshandeling vast te stellen.”;

Motivering

De ontwikkeling van mediageletterdheid (media literacy) als doelstelling van de regelgeving is essentieel voor de verwezenlijking van de regelgevingsdoelstellingen van de richtlijn en voor het scheppen van het regelgevingskader waarmee een antwoord moet worden geboden op de uitdagingen van de digitale media. Een aantal lidstaten heeft belangrijke resultaten geboekt bij de ontwikkeling van mediageletterdheid. Het delen van resultaten draagt op doeltreffende wijze bij aan de ontwikkeling van de gebruikte instrumenten en methoden en de uitwerking van oplossingen op Europees niveau.

Media-autoriteiten spelen in veel lidstaten een grote rol bij de ontwikkeling van mediageletterdheid: ze nemen onder andere deel aan onderzoek dat als basis dient voor de ontwikkeling daarvan, ze verstrekken financiële ondersteuning aan programma’s voor de ontwikkeling van mediageletterdheid en dragen met voorlichtingscampagnes bij aan het bereiken van een hoger niveau van mediageletterdheid. Daarnaast kunnen ze een belangrijke rol spelen bij de coördinatie tussen de spelers en sectoren in kwestie, en bij de verwerking en evaluatie van de bereikte resultaten. Met de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken kunnen media-autoriteiten een volwaardige en doeltreffende rol op zich nemen bij de ontwikkeling van mediageletterdheid.

De ontwikkeling van mediageletterdheid is de gemeenschappelijke taak van onafhankelijke nationale reguleringsinstanties, aanbieders van mediadiensten en onderwijsinstellingen. Met deze richtlijn moet de onderlinge samenwerking gestimuleerd worden zonder dat de regelgevende bevoegdheden ervan overschreden worden.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met de toetsing van de richtlijn audiovisuele mediadiensten en met het feit dat de Europese Commissie meerdere voorstellen uit het in 2015 door het Comité van de Regio’s goedgekeurde advies zinvol vond.

2.

Het CvdR is verheugd over de wijziging van de uitzonderingen op het oorsprongslandbeginsel, waardoor het mogelijk wordt om aan de hand van duidelijkere en eenvoudigere procedures rekening te houden met de belangen van het land van bestemming.

3.

Tegelijkertijd is het betreurenswaardig dat er in de nieuwe richtlijn niet voldoende rekening wordt gehouden met de regionale dimensie, waarvoor het Comité van de Regio’s in zijn eerdere aanbeveling had gepleit, terwijl we daarmee beter gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die de Europese culturele identiteiten, internationale coproducties binnen de Europese Unie en creatieve innovatie op lokaal niveau te bieden hebben.

4.

Lokale en regionale overheden moeten betrokken worden bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn, aangezien deze organisaties zeer belangrijk zijn op het vlak van audiovisuele mediadiensten. In een aantal lidstaten hebben zij de mediadiensten in handen, en daardoor worden deze vennootschappen mogelijk niet als micro- of kleine ondernemingen erkend.

5.

Het kernelement van de Europese audiovisuele mediawetgeving is dat de nationale reguleringsinstanties onafhankelijk moeten opereren van overheidsinstanties, van spelers in de audiovisuele sector en van politieke partijen, en de onvoorwaardelijke waarborging van deze onafhankelijkheid is de taak van elke lidstaat en vormt zowel op Europees, nationaal, regionaal als lokaal niveau de belangrijkste garantie voor veelzijdige berichtgeving en een pluriforme mediamarkt.

6.

Het is verheugend dat het toepassingsgebied van de gewijzigde richtlijn zich uitstrekt tot videoplatformdiensten, die een steeds belangrijker onderdeel vormen van audiovisuele mediadiensten.

7.

Wel is het zorgwekkend dat in de voorgestelde regelgeving inzake de rechtsmacht over videoplatformdiensten geen opheldering wordt verschaft over situaties waarin het niet in het belang van de aanbieder is zich op het grondgebied van de Europese Unie te vestigen, maar hij wel zijn dienst ter beschikking stelt aan de Europese burgers.

8.

Een steeds belangrijker segment van de markt voor audiovisuele mediadiensten, te weten de doorverkoop van inhoud zonder eigen infrastructuur („over-the-top”-diensten), functioneert momenteel binnen onduidelijke juridische kaders, en het CvdR verzoekt de Commissie dan ook om in de toekomstige regelgeving inzake de media- en communicatiesector, en met name bij de toetsing van de regelgeving inzake elektronische communicatie, aandacht te besteden aan de opheldering van de juridische situatie van dit segment.

9.

Het CvdR vestigt nogmaals de aandacht van de Europese Commissie op de taalkundige en culturele minderheden die geen toegang hebben tot audiovisuele mediadiensten in hun eigen taal.

10.

In de verschillende procedures van de ERGA zou rekening moeten worden gehouden met de regionale dimensie van bepaalde regelgevingskwesties en zouden territoriale beginselen moeten worden genoemd.

De bescherming van minderjarigen

11.

Het stemt positief dat dankzij de wijziging van de richtlijn minderjarigen beter worden beschermd en dat die bescherming geharmoniseerd wordt, waarvoor het CvdR in zijn eerdere al aanbeveling pleitte. Verder zouden er stimuleringsmaatregelen moeten komen voor inhoud die specifiek is opgezet voor en aangepast aan kinderen. Daarnaast pleit het CvdR voor de bevordering van partnerschappen in de digitale omgeving tussen aanbieders van audiovisuele diensten en leerkrachten.

Mediageletterdheid

12.

Het CvdR herhaalt het belang van een verdere bevordering van lesmateriaal over de media, en vooral nieuwe media.

13.

Er moeten meer middelen beschikbaar worden gesteld voor een grotere mediageletterdheid zodat audiovisuele mediadiensten geen eenheidsworst zijn, maar juist een economisch, commercieel en cultureel aanbod vormen waarmee regionale eigenschappen en structuren voor het voetlicht kunnen worden gebracht.

Vrijheid en pluriformiteit van de media

14.

De voorgestelde regelgeving heeft helaas geen betrekking op transparantie over de eigendom van media, concentratie van media en belangenconflicten, zaken die stuk voor stuk van grote invloed zijn op de pluriformiteit en de vrijheid van de media.

Consumentenbescherming

15.

Het strekt tot tevredenheid dat de wijziging van de richtlijn ook de flexibelere regulering van reclametijd omvat en dat ook niet-lineaire diensten onder de regelgeving vallen.

Bevordering van Europese producties

16.

Het CvdR is ook van mening dat micro- en kleine ondernemingen geen verplichte financiële bijdrage hoeven te betalen aan de vervaardiging van Europese producties. Tegelijkertijd moet de Europese Commissie zich ervan bewust zijn dat verscheidene lokale en regionale tv-zenders die hun eigen programma’s als audiovisuele mediadienst op aanvraag op hun website beschikbaar stellen, niet onder deze groep worden geschaard.

17.

Het is verheugend dat de gewijzigde richtlijn gelijke voorwaarden biedt voor Europese producties bij diensten op aanvraag, en dat Europese producties zodoende ten minste 20 % van het aanbod van dergelijke aanbieders moeten uitmaken.

18.

Bij diensten op aanvraag is het echter niet voldoende dat de aanbieders aan de eis van ten minste 20 % voldoen, maar moeten zij er tevens zorg voor dragen dat deze producties gemakkelijk te vinden en toegankelijk zijn voor de gebruikers.

Subsidiariteit en evenredigheid

19.

Hoewel het voorstel lijkt te stroken met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, moet worden vastgehouden aan minimale harmonisering en aan samenwerkingsmechanismen. Daarom is het zaak dat de voorgestelde regels inzake nationale regelgevende autoriteiten genoeg manoeuvreerruimte laten voor besluitvorming op nationaal en subnationaal niveau.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/55


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen

(2017/C 185/08)

Rapporteur:

Karl VANLOUWE (BE/EA), Vlaams volksvertegenwoordiger en deelstaatsenator

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen

COM(2016) 377 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Algemeen kader en basisbeginselen

1.

verwelkomt het Actieplan van de Europese Commissie inzake de integratie van onderdanen van derde landen (1) tegen de achtergrond van een steeds toenemende diversiteit van de Europese samenleving en de noodzaak om hen volwaardig te integreren in onze samenleving, en onderstreept het belang van integratie, dat een tweerichtingsproces is waarbij onderdanen van zowel derde landen als het gastland zijn betrokken;

2.

is van mening dat integratie moet worden beschouwd als een dynamisch, interactief en tijdelijk proces dat onderdanen van derde landen in staat stelt om zich volledig thuis te voelen in de maatschappij en zich in de gastgemeenschap naar een positie van zelfredzaamheid op te werken, en moedigt hen aan tot interactie met en participatie in de gastgemeenschap;

3.

benadrukt dat integratie een bevoegdheid is van de lidstaten zoals bepaald in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (2) dat EU-maatregelen toestaat om de acties van de lidstaten aan te moedigen en te ondersteunen met het oog op integratie van onderdanen van derde landen die legaal op hun grondgebied verblijven. Daarbij is harmonisatie van wet- en regelgeving van de lidstaten uitgesloten. Daarom roept het Comité op om te blijven waken over het subsidiariteitsbeginsel en herinnert het eraan dat de maatregelen van de lidstaten in dit verband met het communautaire acquis overeen moeten stemmen, inclusief de gemeenschappelijke basisbeginselen voor integratie van immigranten in de EU;

4.

wijst erop dat het eigenlijke integratiebeleid vooral uitgevoerd wordt op de politieke niveaus die dicht bij de burger staan. Een multilevel governanceaanpak is daarom ten zeerste aangewezen, met uiteraard een bijzondere focus op de lokale en regionale overheden, aangezien zij het meest direct worden geconfronteerd met de uitdagingen en kansen van integratie;

5.

wijst in het politiek debat op het belang van het gebruik van de correcte terminologie met betrekking tot verschillende categorieën nieuwkomers. Het Actieplan heeft enkel betrekking op nieuwkomers (migranten, vluchtelingen en begunstigden van subsidiaire bescherming) die onderdaan zijn van een derde land en legaal in de EU verblijven. Onderdanen van EU-lidstaten van wie de ouders of grootouders uit een derde land afkomstig zijn, en EU-onderdanen die hun recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend en hun familieleden, vallen dus buiten dit Actieplan;

6.

benadrukt dat integratie als beleidsdomein niet louter op zichzelf kan staan en per definitie de verschillende klassieke beleidsdomeinen zoals onderwijs, werk, welzijn, volksgezondheid, huisvesting, etc. doorkruist, en dat integratiebeleid daarom idealiter horizontaal wordt geïmplementeerd waarbij er in elk beleidsdomein aandacht is voor de uitdagingen en kansen van integratie;

7.

benadrukt dat integratie een tweerichtingsproces is dat moet kaderen in een verhaal van rechten en plichten, en dit voor zowel de onderdaan van een derde land als de gastgemeenschap, die beide hun verantwoordelijkheid moeten opnemen;

8.

benadrukt dat integratie idealiter het sluitstuk is van een asiel- en migratiebeleid, en dat het Actieplan bijgevolg dus niet los gezien mag worden van onder andere de voorstellen van de Europese Commissie betreffende het Gemeenschappelijk Europees Asielsysteem (3) en het nieuwe partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda (4);

9.

legt, in het besef dat werk een essentiële bijdrage levert aan de maatschappelijke integratie van onderdanen van derde landen, ook de link met de „blauwe kaart” in het voorstel over legale migratie van de Commissie met de herziening van de Richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (5);

Uitdagingen en kansen in verband met integratie

10.

volgt de Commissie in haar analyse dat niet-integratie een enorm verlies zou betekenen voor zowel de onderdanen van derde landen als de gastgemeenschap; de maatschappelijke en economische kosten van niet-integratie zouden de investeringen in integratiebeleid en het potentieel dat hieruit voortkomt wel eens kunnen overstijgen;

11.

is ervan overtuigd dat een goed integratiebeleid een van de noodzakelijke voorwaarden is om de relatief lagere scores van onderdanen van derde landen op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs, inkomen, huisvesting, gezondheid, maatschappelijk engagement en sociale cohesie aan te pakken. Zie in dit verband de OESO-indicatoren (6);

12.

treedt de Commissie bij in haar oproep voor meer maatwerk en is ervan overtuigd dat integratiebeleid meer oog moet hebben voor de grote diversiteit binnen de verschillende groepen van onderdanen van derde landen en hun verschillende noden. Een goed integratiebeleid is dus gestoeld op maatwerk, en vertrekt niet vanuit het idee van „one size fits all”. Rekening moet onder andere gehouden worden met taalkennis, culturele achtergrond, opleidingsniveau, verwachte duur van het verblijf, reden van migratie, vaardigheden, werkervaring, mogelijk opgelopen trauma’s, et cetera. Lokale en regionale overheden zijn goed geplaatst om te kunnen inspelen op die grote diversiteit tussen de onderdanen van derde landen onderling en hun specifieke noden, en kunnen op dit gebied een platform bieden voor de uitwisseling van kennis en ervaring. In dit kader verwijst het Comité van de Regio’s naar goede praktijken waarbij gewerkt wordt vanuit het perspectief van het individu met integratie- en inburgeringstrajecten die op maat van de noden van de onderdaan van een derde land worden opgesteld;

13.

verwelkomt de overtuiging van de Commissie en het Europees Parlement (7) dat integratiebeleid in het algemeen, en arbeidsmarktintegratie voor vluchtelingen in het bijzonder, niet gevoerd mag worden ten koste van het beleid dat naar andere kwetsbare groepen in de gastgemeenschap gericht is;

Een samenhangende maatschappij creëren

14.

benadrukt dat onze Europese samenleving is gestoeld op fundamentele normen en waarden zoals de democratie, de rechtsstaat, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van religie, de gelijkheid tussen man en vrouw, mensenrechten, solidariteit, tolerantie, etc., en verwelkomt het feit dat de relatie tussen integratie en deze normen en waarden aan bod kwam tijdens de Raad Algemene Zaken van de Europese Unie van 24 mei 2016 (8) over de rechtsstaat. Het Comité verzoekt de komende Maltese en Estse voorzitterschappen deze dialoog voort te zetten ten behoeve van meer begrip tussen de lidstaten, de EU-instellingen, de lokale en regionale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld betreffende de bescherming van deze normen en waarden en de wijze waarop zij integratie kunnen bevorderen;

15.

is ervan overtuigd dat om integratie succesvol te laten zijn, begrip en aanvaarding van deze Europese normen en waarden essentieel zijn, zowel bij onderdanen van derde landen als in de gastgemeenschap. Dit kadert mee in de idee dat integratiebeleid ook best gelinkt wordt aan inburgering en gemeenschapsvorming en dat daarom de nodige instrumenten voor de totstandbrenging van wederzijds begrip moeten worden ontwikkeld en op verschillende niveaus moeten worden ondersteund met de nodige hulp van Europese zijde, zoals burgereducatie door middel van zowel klassieke lessen als innovatieve onderwijsmethoden;

16.

wijst op de noodzaak om mechanismen te ontwikkelen die enerzijds de solidariteit en samenwerking tussen alle Europese regio’s en anderzijds de samenwerking tussen de verschillende overheden en gespecialiseerde actoren versterken. Bewustmaking van de overheden van de lidstaten, die bevoegdheden op asielgebied hebben, is een essentiële uitdaging;

17.

verwijst in dit opzicht naar navolgenswaardige voorbeelden van inburgeringstrajecten waarbij onderdanen van derde landen cursussen maatschappelijke oriëntatie worden aangeboden om hen interactief te laten kennismaken met Europese normen en waarden en met de manier van leven in de gastgemeenschap. Doel is om hen te helpen met het verwerven van de noodzakelijke instrumenten om volwaardige leden van de samenleving te worden;

18.

stelt voor om alle initiatieven in verschillende EU-lidstaten waarbij onderdanen van derde landen wordt gevraagd een engagements- of participatieverklaring met onder andere fundamentele normen en waarden te ondertekenen, in kaart te brengen, na te gaan hoe deze de gemeenschap in kwestie beïnvloeden en de resultaten van en ervaringen met dergelijke programma’s te delen zodat de lokale en regionale autoriteiten er voordeel uit kunnen trekken; onderstreept dat niet alleen onderdanen van derde landen, maar ook de lokale bevolkingsgroepen zich actief moeten inzetten voor deze fundamentele waarden en normen;

19.

herhaalt dat integratie een tweerichtingsproces is waarbij ook het gastland een taak te vervullen heeft. In dit verband wordt gekeken naar de gastgemeenschap die onderdanen van derde landen actief moet laten participeren in de gastgemeenschap door drempels weg te werken, toegang te verschaffen tot basisdiensten, en een integratieaanbod doet om onderdanen van derde landen wegwijs te maken in de samenleving. In het bijzonder bij familiemigratie, kan de gastgemeenschap een belangrijke rol spelen in het integratieproces. In eerste instantie hebben we het hier over de lidstaten en lokale of regionale overheden, maar daarnaast zijn ook niet-gouvernementele organisaties, het maatschappelijk middenveld, de private sector, religieuze gemeenschappen of etnische minderheidsgemeenschappen binnen de gastgemeenschap belangrijke partners in het integratiebeleid;

20.

verwijst ook naar de verantwoordelijkheid van al deze verschillende actoren om de gastgemeenschap voor te bereiden op de komst van onderdanen van derde landen en aanvaarding te stimuleren, en benadrukt in dit kader het belang van een correcte informatieverstrekking naar de gastgemeenschap toe;

Beleidsprioriteiten ter ondersteuning van integratie

Maatregelen die voorafgaand aan vertrek/aankomst worden uitgevoerd

21.

is ervan overtuigd dat het integratieproces — indien mogelijk — best zo snel mogelijk begint, zelfs wanneer de onderdaan van een derde land zich nog in zijn land van herkomst bevindt;

22.

wijst erop dat kennis van de taal van het gastland onontbeerlijk is om goed te kunnen integreren en dat een nieuwe taal leren vaak enige tijd duurt. Zo richten verschillende EU-lidstaten vandaag al taallessen of —testen in voor de aankomst van de onderdaan van een derde land in het gastland. Op deze manier verblijft de onderdaan van een derde land een zo kort mogelijke periode, of zelfs helemaal niet, in het gastland zonder zich in de lokale taal te kunnen uitdrukken wat de interactie met de lokale gastgemeenschap vergemakkelijkt. Vanzelfsprekend mag dit geen voorwaarde zijn voor het toekennen van bescherming aan vluchtelingen of begunstigden van subsidiaire bescherming;

23.

wijst erop dat om tot maatwerk te komen, intakegesprekken met de onderdaan van een derde land noodzakelijke instrumenten zijn om de verwachtingen voor de onderdaan van een derde land en de gastgemeenschap beter in beeld te krijgen. Deze intakegesprekken zouden indien mogelijk reeds deels in het land van herkomst kunnen plaatsvinden zodat de onderdaan van een derde land van zodra hij zich in de gastgemeenschap bevindt, zich volledig kan toespitsen op het eigenlijke integratieproces;

24.

benadrukt het belang van begeleidende maatregelen in het kader van voorlichting voor de gastgemeenschap voor de aankomst van de onderdaan van een derde land, in het bijzonder in gemeenschappen waar vluchtelingen worden hervestigd;

Onderwijs

25.

verwelkomt de focus van de Commissie op onderwijs als een van de kernbeleidsdomeinen om een succesvol integratiebeleid te voeren en vraagt om in dit kader te blijven waken over het subsidiariteitsbeginsel;

26.

benadrukt dat het aanleren van de officiële talen van de gastgemeenschap prioritair is om onderdanen van derde landen en hun kinderen zo snel mogelijk in staat te stellen in interactie te treden met de gastgemeenschap, om hun rechten op te kunnen nemen en hun plichten na te kunnen leven. Het is belangrijk dat ook hier wordt ingezet op maatwerkonderwijs op basis van het profiel van de onderdaan van een derde land en zijn specifieke behoeften;

27.

verwijst naar de goede praktijken op het vlak van onthaalonderwijs voor anderstalige onderdanen van derde landen in het basis- en secundair onderwijs waarbij scholen maatwerk kunnen aanbieden aan onderdanen van derde landen in een aparte klas, door extra ondersteuning in de gewone klas, of door middel van een mengvorm (9);

28.

verwijst naar goede praktijken op vlak van taaloverbruggende maatregelen, zoals bijvoorbeeld sociale vertalers en tolken, in het onderwijs die leerkrachten en begeleiders helpen om ervoor te kunnen zorgen dat onderdanen van derde landen die de taal van het gastland nog niet machtig zijn, toch actief in interactie kunnen treden met onderwijsinstellingen waar hun kinderen opleiding genieten;

29.

verwelkomt het voorstel van de Commissie om verder te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om in het secundair onderwijs cursussen maatschappelijke oriëntatie in te richten gezien de noodzaak dat iedereen wordt geïnformeerd over de wetten, cultuur, normen en waarden van de gemeenschap, en stelt voor dit ook in volwassenonderwijs- en beroepsopleiding te doen;

30.

vraagt extra aandacht voor de doelgroep van 16- tot 18-jarige onderdanen van derde landen die vaak tegen het einde van hun verplichte onderwijsleeftijd zitten en vaak nog niet de nodige instrumenten in handen hebben om een beroepsopleiding of hogere studies aan te vatten of om te slagen op de arbeidsmarkt;

Integratie in de arbeidsmarkt en toegang tot beroepsopleiding

31.

verwelkomt het feit dat de Commissie arbeidsmarktintegratie als een van de prioriteiten naar voren schuift als mogelijkheid voor onderdanen van derde landen om een plaats in de samenleving te bemachtigen en zich hierin thuis te voelen, gezien het feit dat onderdanen van derde landen, met name vrouwen, doorgaans een lagere arbeidsparticipatie kennen, in vergelijking met autochtonen (10);

32.

roept op tot systemen, eventueel via stagemogelijkheden en diensten voor begeleiding of juridische bijstand, waarbij onderdanen van derde landen zo snel mogelijk toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Zo kunnen zij de taal oefenen in de praktijk, door contact met collega’s, en kunnen zij een netwerk opbouwen dat hen aan een baan kan helpen en hun de kans geeft in hun eigen middelen van bestaan te voorzien;

33.

is, in het kader van de opleidings- en arbeidsmarktintegratie, ingenomen met maatregelen voor niet meer leerplichtige onderdanen van derde landen om alsnog een beroepsgerichte basisopleiding te volgen en om hun voorbereiding op een opleiding te verbeteren;

34.

is ervan overtuigd dat een gerichte economische arbeidsmigratie mee kan helpen aan de uitdagingen op het vlak van de vergrijzing van de beroepsbevolking, de behoefte aan bepaalde specifieke arbeidskrachten en de druk die op onze socialezekerheidsstelsels staat, maar benadrukt dat de opvang en bijhorende integratie van vluchtelingen en het principe van gezinshereniging in eerste instantie gezien moeten worden als zijnde in het belang van zowel het gastland als van de migrant en ook gebaseerd dienen te zijn op grondrechten en internationale verplichtingen, en niet verkeerdelijk mogen worden voorgesteld als de oplossing voor onze arbeidsmarktproblemen;

35.

erkent de noodzaak om de vaardigheden en academische en opleidingskwalificaties van onderdanen van derde landen snel en correct te kunnen beoordelen en valideren aangezien dit prioritair is om onderdanen van derde landen te laten participeren op de arbeidsmarkt of hen hierop voor te bereiden via beroepsopleiding. Daarom is het uitkijken naar onder andere de uitwerking van de voorstellen van de Commissie in het kader van haar nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa (11);

36.

benadrukt in verband met de herziening van de blauwekaartrichtlijn (12) dat het essentieel is voor onze Europese economieën dat we hooggekwalificeerden aantrekken voor effectief openstaande vacatures;

37.

juicht het samenkomen van de tripartiete sociale top van 16 maart 2016 over de vluchtelingencrisis toe, maar roept op om ook de input van de onderwijswereld mee te nemen aangezien zij een belangrijke partner is die het debat rond (arbeidsmarkt)integratie mee vooruit kan helpen;

Toegang tot basisdiensten

38.

benadrukt nogmaals dat er een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen (economische) migranten en vluchtelingen of begunstigden van subsidiaire bescherming, zeker in het politiek debat betreffende de toegang tot basisdiensten aangezien verschillende doelgroepen verschillende noden kunnen hebben waarbij een fundamenteel andere aanpak nodig is. De noodzaak om succesvolle integratie mogelijk te maken geldt echter voor alle onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven;

39.

benadrukt dat het de lidstaten toekomt om hun stelsels van sociale zekerheid in te richten en neemt akte van het politieke debat in verschillende lidstaten waarbij men het verzekeringsprincipe naar voren schuift en bijgevolg dus opteert voor het geleidelijk opbouwen van bepaalde sociale rechten, ook voor onderdanen van derde landen, op basis van geleverde bijdragen;

40.

vraagt in het kader van gezondheidszorg een grotere focus op het aspect van de geestelijke gezondheidszorg die vooral van belang kan zijn bij de opvang en integratie van vluchtelingen met oorlogs- of andere traumatische ervaringen, in het bijzonder kinderen en jongeren;

41.

is zich ervan bewust dat lidstaten het recht hebben om van migranten die geen recht hebben op bescherming uit hoofde van het internationaal recht te vragen dat zij wanneer zij in de gastgemeenschap aankomen in hun eigen onderhoud kunnen voorzien en dus geen beroep moeten doen op een sociaalzekerheidsstelsel;

42.

wijst erop dat er steeds voldoende aandacht moet zijn voor sociale huisvesting, hoewel de bewoner, of deze nu al dan niet een onderdaan van een derde land is, zich op termijn zelf zou moeten kunnen redden zodat hij op de private markt woonruimte kan vinden;

43.

is ingenomen met het feit dat de Commissie van mening is dat er geen integratiebeleid gevoerd mag worden ten koste van het beleid dat op andere kwetsbare groepen in de gastgemeenschap gericht is;

Actieve participatie en sociale inclusie

44.

verwelkomt het feit dat de Commissie met dit onderdeel in haar Actieplan de kaart trekt van een actief burgerschap waarbij onderdanen van derde landen niet voor altijd nieuwkomers blijven, maar ongeacht hun nationaliteit zo snel mogelijk deel gaan uitmaken van de gastgemeenschap, en moedigt daarom niet alleen integratiebeleid aan, maar ook inburgering en gemeenschapsvorming;

45.

is het eens met de Commissie dat integratie niet enkel gaat over de taal spreken en werk vinden, maar ook over het actief deelnemen aan de samenleving en het maatschappelijk middenveld. Mede hierom is het zo belangrijk dat integratie van onderdanen van derde landen niet enkel vanuit de politiek aangeboden of opgelegd wordt, maar dat het maatschappelijk middenveld hierbij wordt betrokken;

46.

is van mening dat naast het formeel aanleren van de officiële talen van de gastgemeenschap via onderwijs, interactie met het maatschappelijk middenveld onderdanen van derde landen een noodzakelijk informeel kader biedt om de nieuwe talen te gebruiken en te oefenen, en dat ze zo op een zeer praktische manier vertrouwd raken met de officiële talen van de gastgemeenschap;

47.

is er samen met de Commissie van overtuigd dat wanneer onderdanen van derde landen zich engageren in het maatschappelijk middenveld van de gastgemeenschap, de dialoog en het wederzijds begrip tussen nieuwkomers en gastgemeenschap gestimuleerd wordt, de aanvaarding vanuit de gastgemeenschap toeneemt, en discriminatie en racisme worden teruggedrongen;

48.

steunt de Commissie in haar oproep naar de lidstaten om toe te zien op de handhaving van de rechten inzake de bescherming tegen discriminatie en racisme, en roept op om een actief beleid van gelijke kansen en non-discriminatie te voeren om een gedeeld burgerschap te versterken;

Beleidsinstrumenten ter ondersteuning van integratie

Beleidscoördinatie

49.

verwelkomt de inspanning van de Commissie om bij de omvorming van het huidige netwerk van nationale contactpunten voor integratie naar een Europees integratienetwerk sterker in te zetten op het delen van goede praktijken, in het bijzonder in de samenwerking met het maatschappelijk middenveld en lokale en regionale overheden;

50.

vraagt de Commissie dat het Europees integratienetwerk een platform wordt om samenwerking tussen en medeverantwoordelijkheid van het nationale, regionale en lokale niveau bij de formulering van hun integratiebeleid en bij de coördinatie en de verdeling van bevoegdheden aan te moedigen en te ondersteunen (13);

Financiering

51.

betreurt, zonder afbreuk te doen aan het feit dat het hun eigen bevoegdheid is, het feit dat de lidstaten in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 minder hebben uitgetrokken voor integratie via hun nationale programma’s voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) terwijl de noden net toegenomen zijn, niet in het minst in het kader van de huidige migratie-, asiel- en humanitaire crisis;

52.

is verheugd over het feit dat de Commissie ernaar streeft om in de ontwerpbegroting 2017 de financiële steun van de EU aan de lidstaten betreffende integratiebeleid via het AMIF te verhogen;

53.

is ervan overtuigd dat er synergiën moeten worden gevonden tussen de verschillende Europese fondsen die integratiebeleid kunnen ondersteunen. In eerste instantie gaat het dan vanzelfsprekend over het AMIF, maar ook in het kader van het Intern Veiligheidsfond (ISF), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) moeten bepaalde integratieprojecten mogelijk zijn (14);

54.

roept de Europese Commissie op te overwegen om in het kader van het cohesiebeleid voor de periode na 2020 een specifieke themadoelstelling Integratie in het leven te roepen om een doeltreffendere en meer gerichte toespitsing van de ESIF-middelen voor integratieprojecten te verzekeren. Wat de programmering 2014-2020 betreft, moeten aan de beheersautoriteiten verdere richtsnoeren worden aangereikt die zo duidelijk en uitvoerig mogelijk uiteenzetten welke integratiemaatregelen voor financiering door het ESIF in aanmerking komen;

55.

roept op om ervoor te zorgen dat het voor lidstaten, lokale en regionale autoriteiten, en het maatschappelijk middenveld zo eenvoudig mogelijk wordt om voorstellen in te dienen voor de nationale programma’s in het kader van de verschillende fondsen, en verwelkomt daarom onder andere het voorstel van de Commissie om meer in te zetten op het gebruik van de partnerschapsmechanismen;

56.

pleit voor een ruimer en gerichter gebruik van Interreg om integratieprojecten te ondersteunen, ook door middel van een herziening van de voorschriften en de prioriteiten van de betreffende operationele programma’s en wijst op de centrale rol die Europese territoriale samenwerking kan spelen bij het verbeteren van het integratiebeleid, met name op lokaal niveau, door synergieën aan te moedigen en de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen;

57.

vraagt de Commissie om al te zware administratie en bureaucratie in de controlemechanismen in de verschillende Europese fondsen die voor integratieprojecten aangewend worden terug te dringen zodat alle energie van lidstaten, lokale en regionale autoriteiten effectief in integratiebeleid op het terrein kan geïnvesteerd worden, zonder hierbij afbreuk te doen aan de terechte strenge screening die ervoor zorgt dat overheidsmiddelen efficiënt besteed worden;

58.

vraagt de Commissie om de maatwerkaanpak die integratiebeleid vereist ook door te trekken in de controlemechanismen in de verschillende Europese fondsen die voor integratieprojecten aangewend worden, zonder hierbij afbreuk te doen aan de terechte strenge screening die ervoor zorgt dat overheidsmiddelen efficiënt besteed worden;

Rol van de lokale en regionale overheden

59.

wijst er nogmaals op dat het eigenlijke integratiebeleid vooral uitgevoerd wordt op lokaal en regionaal niveau en dat zij het meest direct worden geconfronteerd met de uitdagingen en kansen van integratie;

60.

vraagt de Commissie daarom om rekening te houden met de specifieke noden van lokale en regionale overheden, en hen meer dan ooit tevoren te betrekken en te ondersteunen in het integratiebeleid dat vanuit Europees niveau uitgestippeld, gevoerd of aangemoedigd wordt;

61.

spoort de Commissie aan de lidstaten en de regio’s aan te moedigen en financieel te ondersteunen bij de toepassing van integratiemaatregelen, met name op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding en integratie op de arbeids- en de woningmarkt, alsook de uitwisseling te bevorderen van goede praktijken van regio’s die reeds integratiemaatregelen zoals verspreide opvang ten uitvoer hebben gelegd;

62.

vraagt de Commissie in dit kader om het Comité van de Regio’s als EU-adviesorgaan bestaande uit vertegenwoordigers van Europese regionale en lokale overheden als bevoorrechte partner te beschouwen, maar ook andere vormen van samenwerking met lokale en regionale overheden, hun associaties of andere partnerschappen, netwerken en platformen (zoals bijvoorbeeld de Euro-Mediterranean Regional and Local Assembly, de Conference of Regional and Local Authorities for the Eastern Partnership, Joint Consultative Committees, Working Groups, de Conferentie van Perifere en Maritieme Regio’s, de Council of European Municipalities and Regions, etc.) aan te moedigen om zo veel mogelijk input te krijgen van lokale en regionale overheden;

63.

roept de Commissie op om het Comité van de Regio’s actief te betrekken in haar ondersteuning van en het delen van goede praktijken naar lokale en regionale overheden specifiek op het vlak van integratiebeleid voorafgaand aan vertrek of aankomst en integratiebeleid met betrekking tot onderwijs, arbeidsmarkt en beroepsopleiding, toegang tot basisdiensten, en actieve deelname en sociale inclusie; en verwijst in dit kader onder andere naar de vergelijkende studie inzake integratiebeleid die voor het Comité van de Regio’s werd uitgevoerd (15);

64.

verzoekt de Commissie om verdere vooruitgang te boeken in de kwestie van niet-begeleide minderjarige migranten, waarvoor bepaalde regio’s bevoegd zijn, en verzoekt haar ook om zich tegenover de lidstaten sterk te maken voor een solidaire verdeling van de lasten en verantwoordelijkheden tussen het Europese, nationale en regionale niveau. Het Comité kijkt dan ook uit naar de nieuwe overkoepelende strategie die de Commissie als opvolger van het actieplan inzake niet-begeleide minderjarigen (2011-2014) zal uitbrengen en waarmee de situatie van verdwenen of niet-begeleide kinderen in aanmerking genomen zal worden;

65.

verwelkomt de specifieke verwijzing van de Commissie naar het SHARE-netwerk met zijn „Share City Curriculum”-project (16) waarbij lokale en regionale overheden toegang krijgen tot een toolkit die hen helpt bij integratiemaatregelen naar de gastgemeenschap toe in het kader van de hervestiging van vluchtelingen;

66.

roept de Commissie op om het Comité van de Regio’s actief te betrekken in het nieuw Europees integratienetwerk, het Europees migratieforum, het partnerschap inzake de integratie van onderdanen van derde landen in het kader van de Stedelijke agenda voor de EU (17) en in het evalueren en verder opvolgen van de zogenaamde integratieindicatoren.

Brussel, 8 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  COM(2016) 377 final.

(2)  Artikel 79, lid 4, VWEU.

(3)  COM(2016) 272 final, COM(2016) 270 final en COM(2016) 271 final.

(4)  COM(2016) 385 final.

(5)  COM(2016) 378 final.

(6)  Indicators of immigrant integration 2015, OESO, 2015.

(7)  „Integratie van vluchtelingen dringend nodig maar niet ten koste van kwetsbare groepen”, persbericht Europees Parlement ref.: 20160530STO29645 (2016).

(8)  Non-paper van het voorzitterschap voor de Raad (Algemene Zaken) van 24 mei 2016 — Dialoog over de rechtsstaat (13 mei 2016).

(9)  http://www.flanderstoday.eu/education/okan-schools-help-youngsters-feel-home-flanders

(10)  Eurostat: Migrant integration in the EU labour market (2016).

(11)  COM(2016) 381 final.

(12)  Zie voetnoot 5.

(13)  Artikel 79, lid 4, VWEU.

(14)  „Synergies between the Asylum Migration and Integration Fund (AMIF) and other EU funding instruments in relation to reception and integration of asylum seekers and other migrants”, Europese Commissie (2015).

(15)  „Regelgevingskader inzake werkgelegenheid en financiering op het gebied van migratie- en integratiebeleid in de EU”, Europese Unie (2016).

(16)  http://www.resettlement.eu/page/share-city-curriculum.

(17)  http://urbanagendaforthe.eu/partnerships/inclusion-of-migrants-and-refugees/.


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

120e zitting, 7 en 8 december 2016

9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/62


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — EFSI 2.0

(2017/C 185/09)

Algemeen rapporteur:

Wim VAN DE DONK (NL/EVP), Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Brabant

Referentiedocument:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) 2015/1017 wat betreft de verlenging van de looptijd van het Europees Fonds voor strategische investeringen en wat betreft de invoering van technische versterkingen voor dat fonds en de Europese investeringsadvieshub

COM(2016) 597 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2016) 597 final

Nieuwe tekst vóór overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Gezien een evaluatie van de Europese Commissie over het gebruik van de EU-garantie en de werking van het EFSI-garantiefonds als onderdeel van het wetgevingsvoorstel over de verlenging van het EFSI,

Gezien het op 6 oktober 2016 gepubliceerde eerste verslag van de Europese Investeringsbank (EIB) over de evaluatie van de werking van het Europees Fonds voor strategische investeringen,

Gezien een onafhankelijke externe evaluatie van de toepassing van de EFSI-verordening overeenkomstig artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2015/1017,

Gezien het op 11 november 2016 gepubliceerde advies nr. 2/2016 van de Europese Rekenkamer getiteld „EFSI: een vroegtijdig voorstel voor verlenging en uitbreiding”,

Motivering

Er moet worden verwezen naar de door Europese instellingen uitgevoerde evaluaties. Daarnaast werken externe deskundigen momenteel aan een onafhankelijke evaluatie van de toepassing van Verordening (EU) 2015/1017.

[Deze nieuwe „Gezien”-paragrafen moeten worden ingevoegd na „Gezien het advies van het Comité van de Regio’s”.]

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2016) 597 final

Nieuwe overweging na overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Op grond van de leden 6 en 7 van artikel 18 van de EFSI-verordening moet uiterlijk op 5 juli 2018 een voorstel tot wijziging van deze verordening worden ingediend en moet dat voorstel vergezeld gaan van een onafhankelijke evaluatie over de vraag of het EFSI „zijn doelstellingen bereikt en […] handhaving van een regeling ter ondersteuning van investeringen gerechtvaardigd is”. Deze onafhankelijke, door externe deskundigen uitgevoerde evaluatie van de toepassing van de EFSI-verordening is pas na het Commissievoorstel over de verlenging van het EFSI gepresenteerd.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2016) 597 final

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het versterkte EFSI moet zich richten op nog bestaand(e) marktfalen en suboptimale investeringssituaties en moet doorgaan met het genereren van financiering uit de particuliere sector voor investeringen die van cruciaal belang zijn voor het scheppen van banen — onder meer voor jongeren — voor de groei en voor het concurrentievermogen, zulks met aanscherping van de additionaliteit. Het gaat om investeringen op het gebied van energie, milieu en klimaat, maatschappelijk en menselijk kapitaal en de daarmee gerelateerde infrastructuur, gezondheidszorg, onderzoek en innovatie, grensoverschrijdend en duurzaam vervoer en de digitale transformatie. Met name moet de bijdrage die de door het EFSI gesteunde verrichtingen leveren aan de verwezenlijking van de ambitieuze doelen die op de klimaatconferentie van Parijs (COP21) voor de Unie zijn vastgesteld, worden opgevoerd. Ook moet het vizier sterker worden gericht op prioritaire energie- interconnectieprojecten en op energie-efficiëntieprojecten. Daarnaast mag uit het EFSI geen steun worden verleend voor snelwegen, tenzij deze nodig is voor de ondersteuning van particuliere investeringen in vervoer in de cohesielanden of in grensoverschrijdende vervoersprojecten waarbij ten minste één cohesieland is betrokken . Duidelijkheidshalve moeten projecten op het gebied van landbouw, visserij en aquacultuur, ook al zijn ze al subsidiabel, expliciet worden genoemd als projecten die onder de algemene doelstellingen vallen en voor EFSI-steun in aanmerking komen.

Het versterkte EFSI moet zich richten op nog bestaand(e) marktfalen en suboptimale investeringssituaties en moet doorgaan met het genereren van financiering uit de particuliere sector voor investeringen die van cruciaal belang zijn voor het scheppen van banen — onder meer voor jongeren — voor de groei en voor het concurrentievermogen, zulks met aanscherping van de additionaliteit. Het gaat om investeringen op het gebied van energie, milieu en klimaat, maatschappelijk en menselijk kapitaal en de daarmee gerelateerde infrastructuur, gezondheidszorg, onderzoek en innovatie, grensoverschrijdend en duurzaam vervoer en de digitale transformatie. Met name moet de bijdrage die de door het EFSI gesteunde verrichtingen leveren aan de verwezenlijking van de ambitieuze doelen die op de klimaatconferentie van Parijs (COP21) voor de Unie zijn vastgesteld en aan de op de COP22 vastgestelde uitvoeringsmaatregelen , worden opgevoerd en moeten de door het EFSI gefinancierde projecten rampenbestendig zijn . Ook moet het vizier sterker worden gericht op prioritaire energie- interconnectieprojecten en op energie-efficiëntieprojecten. Daarnaast mag uit het EFSI geen steun worden verleend voor snelwegen, koolstofintensieve vervoersprojecten en fossiele energie, tenzij deze nodig is voor de ondersteuning van investeringen in vervoer in de cohesielanden of in grensoverschrijdende vervoersprojecten. Duidelijkheidshalve moeten projecten op het gebied van landbouw, visserij en aquacultuur, ook al zijn ze al subsidiabel, expliciet worden genoemd als projecten die onder de algemene doelstellingen vallen en voor EFSI-steun in aanmerking komen.

Motivering

Vervoersprojecten zijn van cruciaal belang om particuliere investeringen aan te trekken, en mogen niet beperkt worden tot cohesielanden. Voorts moeten in de EFSI-verordening ook de resultaten van de recente klimaatveranderingsconferentie in Marrakesh (COP 22) in aanmerking worden genomen.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2016) 597 final

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de absorptie van het EFSI in de minder ontwikkelde regio’s en de overgangsregio’s te verhogen, moeten de algemene doelstellingen in het kader waarvan de EFSI-steun wordt verleend, voor die regio’s worden verruimd .

In het op 6 oktober 2016 gepubliceerde eerste verslag van de Europese Investeringsbank (EIB) over de evaluatie van de werking van het Europees Fonds voor Strategische Investeringen wordt erop gewezen dat de onevenwichtige geografische verdeling van de EFSI-steun moet worden aangepakt. Daartoe zijn er maatregelen nodig zoals verruiming van de algemene doelstellingen in het kader waarvan EFSI-steun wordt verleend , en vergroting van de rol van de Europese advieshub.

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2016) 597 final

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de bijdrage uit de algemene begroting van de Unie aan het EU-garantiefonds voor de beoogde extra investeringen gedeeltelijk te financieren, moet een overschrijving worden gedaan uit het beschikbare CEF-budget waarin Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad  (1) voorziet. Voorts moet 1 145 797 000  EUR aan kredieten worden overgeschreven van de financiële instrumenten van de CEF naar het subsidiedeel van de CEF om deze middelen gemakkelijker te kunnen blenden met het EFSI, of naar andere relevante financiële instrumenten, en met name die voor energie-efficiëntie.

 

Wijzigingsvoorstel 6

COM(2016) 597 final

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Op basis van de ervaring die is opgedaan met de investeringen die door het EFSI zijn gesteund, moet het streefbedrag van het garantiefonds op 35 % van de totale EU-garantieverplichtingen worden gebracht, waarmee een adequaat beschermingsniveau gewaarborgd blijft.

Op basis van de ervaring die is opgedaan met de investeringen die door het EFSI zijn gesteund, moet het streefbedrag van het garantiefonds op 33 % van de totale EU-garantieverplichtingen worden gebracht, waarmee een adequaat beschermingsniveau gewaarborgd blijft.

Wijzigingsvoorstel 7

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Nieuw lid na lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(2)     artikel 5, lid 1, tweede alinea, wordt vervangen door:

„De speciale activiteiten van de EIB, als omschreven in artikel 16 van de EIB-statuten en in de richtsnoeren voor kredietrisicobeleid van de EIB, die door het EFSI worden ondersteund, worden ook geacht additionaliteit te bieden op voorwaarde dat publiekelijk is gedocumenteerd dat ze marktfalen of suboptimale investeringssituaties aanpakken en in dezelfde periode niet door de EIB, het EIF of onder bestaande financiële instrumenten van de Unie hadden kunnen worden uitgevoerd zonder EFSI-steun .”;

Motivering

Het hogere risicoprofiel van een verrichting is niet het enige criterium voor additionaliteit. Bovendien zouden voor de door het EFSI ondersteunde speciale activiteiten van de EIB transparantie- en documentatievereisten moeten gelden.

Wijzigingsvoorstel 8

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Lid 2 wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

artikel 5, lid 1, derde alinea, wordt vervangen door:

artikel 5, lid 1, derde alinea, wordt vervangen door:

„Om marktfalen en suboptimale investeringssituaties beter aan te pakken, hebben speciale activiteiten van de EIB die door het EFSI worden ondersteund, doorgaans kenmerken als achterstelling, deelneming in risicodelende instrumenten, grensoverschrijdende kenmerken, blootstelling aan specifieke risico’s of andere onderscheidbare aspecten als verder beschreven in bijlage II.

EIB-projecten met een risico dat lager is dan het minimumrisico in het kader van speciale activiteiten van de EIB mogen eveneens door het EFSI worden ondersteund indien het gebruik van de EU-garantie noodzakelijk is om te zorgen voor additionaliteit als omschreven in de eerste alinea van dit lid.

De door het EFSI ondersteunde projecten waarbij twee of meer lidstaten door fysieke infrastructuur met elkaar worden verbonden of waarbij fysieke infrastructuur of diensten in verband met fysieke infrastructuur worden uitgebreid van één lidstaat naar één of meer andere lidstaten, worden ook geacht additionaliteit te bieden.”;

„Om marktfalen en suboptimale investeringssituaties alsook vormen van overheidsfalen (bijvoorbeeld suboptimale investeringssituaties ten gevolge van belemmeringen veroorzaakt door nationale grenzen/regelgeving) beter aan te pakken, hebben speciale activiteiten van de EIB die door het EFSI worden ondersteund, doorgaans kenmerken als achterstelling, deelneming in risicodelende instrumenten, grensoverschrijdende kenmerken, blootstelling aan specifieke risico’s of andere onderscheidbare aspecten als verder beschreven in bijlage II.

Grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten en projecten betreffende interregionale samenwerking, met name tussen functionele regio’s, worden ook geacht additionaliteit te bieden.”;

Motivering

Grensoverschrijdende en interregionale samenwerkingsprojecten moeten vanwege hun hoge toegevoegde waarde, ongeacht hun kenmerken, automatisch worden geacht additionaliteit te bieden. In het eerste jaar van de looptijd werden er geen grensoverschrijdende projecten door het EFSI gefinancierd. Het belang van functionele regio’s spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 9

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Lid 4, onder (d), wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

in lid 12, tweede alinea, wordt de tweede zin vervangen door:

in lid 12, tweede alinea, wordt de tweede zin vervangen door:

„Besluiten waarmee het gebruik van de EU-garantie wordt goedgekeurd, worden openbaar en toegankelijk gemaakt en vermelden de redenen van het besluit, waarbij met name wordt ingegaan op de inachtneming van het additionaliteitscriterium. De publicatie bevat geen commercieel gevoelige informatie. De besluitvorming in het investeringscomité wordt geschraagd door de documentatie die door de EIB is verstrekt.”;

„Besluiten waarmee het gebruik van de EU-garantie wordt goedgekeurd, worden openbaar en toegankelijk gemaakt en vermelden de redenen van het besluit, waarbij met name wordt ingegaan op de inachtneming van het additionaliteitscriterium. Het scorebord van indicatoren dat gebruikt is om de verrichtingen te beoordelen wordt openbaar gemaakt zodra een verrichting met EU-garantie is ondertekend, met uitzondering van commercieel gevoelige informatie. De besluitvorming in het investeringscomité wordt geschraagd door de documentatie die door de EIB is verstrekt.”;

Motivering

Het wijzigingsvoorstel sluit aan bij overweging 18 van het wetgevingsvoorstel.

Wijzigingsvoorstel 10

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Lid 5, onder b)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De EIB hanteert ten minste 40 % van de EFSI-financiering in het venster infrastructuur en innovatie als streefcijfer voor de ondersteuning van projecten met componenten die bijdragen aan klimaatactie, zulks in aansluiting bij de COP21-verbintenissen. Het bestuur verstrekt daartoe nadere richtsnoeren.”;

b)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De EIB hanteert ten minste 40 % van de EFSI-financiering in het venster infrastructuur en innovatie als streefcijfer voor de ondersteuning van projecten met componenten die bijdragen aan klimaatactie, zulks in aansluiting bij de COP21-verbintenissen , en alle gefinancierde infrastructuur dient ook rampenbestendig te zijn . Het bestuur verstrekt daartoe nadere richtsnoeren.”;

Wijzigingsvoorstel 11

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Lid 8, onder (a), wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De in lid 2 bedoelde middelen van het garantiefonds worden aangewend om een niveau (streefbedrag) te bereiken dat passend is voor de totale EU-garantieverplichtingen. Het streefbedrag wordt vastgesteld op 35 % van de totale EU-garantieverplichtingen.”;

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De in lid 2 bedoelde middelen van het garantiefonds worden aangewend om een niveau (streefbedrag) te bereiken dat passend is voor de totale EU-garantieverplichtingen. Het streefbedrag wordt vastgesteld op 33 % van de totale EU-garantieverplichtingen.”;

Motivering

Het CvdR betreurt de tegenstelling tussen de versterking van CEF-Vervoer die wordt voorgesteld in het begeleidend document bij de tussentijdse herziening van het MFK en de vermindering van het budget voor de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility) met 500 miljoen EUR die wordt voorgesteld in het onderhavige wetgevingsvoorstel. Deze vermindering van onbenutte financiële middelen voor financiële instrumenten in het kader van de CEF laat duidelijk zien dat CEF-projecten worden verdrongen door uit het EFSI gefinancierde projecten. Het CvdR is het niet eens met deze vermindering en suggereert om het streefbedrag te verlagen van 35 % naar 33 %, waardoor er geen noodzaak is om het CEF-budget met 500 miljoen EUR te verlagen.

Wijzigingsvoorstel 12

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Lid 9, onder (b), wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

het stimuleren van lokale kennis met het oog op een vlottere verstrekking van de EFSI-steun in de hele Unie en het bijdragen, waar mogelijk, aan het in punt 8 van bijlage II beschreven doel van sectorale en geografische diversificatie van het EFSI door de EIB te ondersteunen bij het creëren van verrichtingen;”

i)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

het stimuleren van regionale en lokale kennis met het oog op een vlottere verstrekking van de EFSI-steun in de hele Unie en het bijdragen, waar mogelijk, aan het in punt 8 van bijlage II beschreven doel van sectorale en geografische diversificatie van het EFSI door de EIB te ondersteunen bij het creëren van verrichtingen;”

ii)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

het verlenen van proactieve ondersteuning bij de oprichting van investeringsplatformen;”

ii)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

het verlenen van proactieve ondersteuning bij de oprichting van investeringsplatformen;”

iii)

het volgende punt f) wordt toegevoegd:

„f)

het verlenen van advies over het combineren van andere bronnen van Uniefinanciering (zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility)), met het EFSI.”;

iii)

het volgende punt f) wordt toegevoegd:

„f)

het verlenen van advies over het combineren van andere bronnen van Uniefinanciering (zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility)), met het EFSI , met het oog op een optimale integratie en synergie van de investeringen in het licht van de uniforme programmering van cohesiebeleidsmaatregelen” ;

Motivering

Met dit wijzigingsvoorstel wordt erop aangedrongen lokale en regionale autoriteiten nauwer te betrekken bij de adviesdiensten van de EIAH. Er moet rekening worden gehouden met kennis op zowel regionaal als lokaal niveau. Met de sectorale en geografische diversificatie moet rekening worden gehouden door het bestuur en niet door de EIAH, zoals bepaald in punt 8 van bijlage II bij Verordening (EU) 2015/1017.

Wijzigingsvoorstel 13

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Lid 9, onder (c), wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Om het in lid 1 genoemde doel te realiseren en op lokaal niveau zo goed mogelijke adviessteun te verlenen, streeft de EIAH ernaar gebruik te maken van de deskundigheid van de EIB, de Commissie, nationale stimuleringsbanken of -instellingen en de beheersautoriteiten van de Europese structuur- en investeringsfondsen.”;

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Om het in lid 1 genoemde doel te realiseren en op regionaal en lokaal niveau zo goed mogelijke adviessteun te verlenen, streeft de EIAH ernaar gebruik te maken van de deskundigheid van de EIB, de Commissie, nationale stimuleringsbanken of -instellingen en de beheersautoriteiten van de Europese structuur- en investeringsfondsen.”;

Motivering

Er moet rekening worden gehouden met kennis op zowel regionaal als lokaal niveau.

Wijzigingsvoorstel 14

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Nieuw lid na lid 9, onder (d)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(10)     in artikel 16 wordt de inleidende formule van lid 2 vervangen door:

„2.     De EIB, in voorkomend geval in samenwerking met het EIF, brengt jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Comité van de Regio’s over de financierings- en investeringsverrichtingen van de EIB die onder deze verordening vallen. Het verslag wordt openbaar gemaakt en bevat het volgende:”

Motivering

Het CvdR zou meer moeten worden betrokken bij het toezicht op het EFSI.

Wijzigingsvoorstel 15

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Nieuw lid na lid 9, onder (d)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

in artikel 16 wordt na lid 6 het volgende nieuwe lid toegevoegd:

„7.     De EIB ontwikkelt voor rapportagedoeleinden een reeks resultaatindicatoren voor elke verrichting om een betrouwbare grondslag te bieden voor de analyse van de toegevoegde waarde van EU-financiering. Deze methodologie wordt goedgekeurd door het bestuur.”

Motivering

Er moet een reeks indicatoren worden ontwikkeld zodat verschillende instrumenten met elkaar vergeleken kunnen worden, om te beginnen in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen en het EFSI.

Wijzigingsvoorstel 16

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Lid 10, onder a), wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Uiterlijk op 30 juni 2018 en 30 juni 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een onafhankelijke evaluatie van deze verordening.”;

a)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Uiterlijk op 30 juni 2018 en 30 juni 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad , de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Europees Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank een verslag in met een onafhankelijke evaluatie van deze verordening.”;

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel zorgt ervoor dat de informatie naar dezelfde relevante instellingen wordt gestuurd als de mededeling „Naar een tweede fase van het Europees Fonds voor strategische investeringen” van 14.9.2016.

Wijzigingsvoorstel 17

COM(2016) 597 final

Artikel 1

Nieuw lid na lid 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(15)     Artikel 16, lid 2, onder f), wordt vervangen door:

„een beschrijving van de projecten waarbij de steun uit andere EU-financieringsbronnen (zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en de CEF) wordt gecombineerd met de steun uit het EFSI, en het totale bedrag van de bijdragen uit iedere bron;”;

Motivering

Door artikel 16, lid 2, onder f), in de verordening te vervangen, wordt de tekst in overeenstemming gebracht met het amendement dat de Europese Commissie heeft voorgesteld met betrekking tot artikel 14, lid 2, van deze verordening.

Wijzigingsvoorstel 18

COM(2016) 597 final

Artikel 2

Artikel 2 schrappen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Verordening (EU) nr. 1316/2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

in artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:

„1.     De financiële middelen voor de uitvoering van de CEF voor de periode 2014-2020 zijn vastgesteld op 29 992 259 000  EUR in lopende prijzen. Dat bedrag wordt als volgt verdeeld:

a)

sector vervoer: 23 895 582 000  EUR, waarvan 11 305 500 000  EUR wordt overgedragen uit het Cohesiefonds en overeenkomstig deze verordening moet worden besteed, uitsluitend in de lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds;

b)

sector telecommunicatie: 1 091 602 000  EUR;

c)

sector energie: 5 005 075 000  EUR.

Deze bedragen gelden onverminderd de toepassing van het flexibiliteitsmechanisme in het kader van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad  (*1) .

 

Motivering

Zie wijzigingsvoorstel 5: er is geen noodzaak om het CEF-budget te verlagen.

Wijzigingsvoorstel 19

Bijlage 1 bij COM(2016) 597 final

Nieuw punt vóór punt (1), punt a)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

a)

in punt a) wordt de tekst van het vijfde streepje vervangen door:

„entiteiten van de openbare sector (al dan niet territoriaal, maar met uitsluiting van verrichtingen met dergelijke entiteiten die leiden tot rechtstreeks risico op lidstaatniveau) en entiteiten van publiekrechtelijke aard. Een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) die is opgericht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende EGTS  (*2) wordt aangemerkt als een entiteit die niet leidt tot rechtstreeks risico op lidstaatniveau.

Motivering

De EGTS voert maatregelen of acties voor territoriale samenwerking uit, met of zonder EU-financiering. Aangezien de leden van een EGTS echter nationale, regionale en lokale autoriteiten of verenigingen van deze autoriteiten kunnen zijn, is de toegang van de groeperingen tot door de EIB verstrekte financiële instrumenten beperkt. Zij hoeven daarom niet geacht te worden een rechtstreeks risico op lidstaatniveau te vormen.

Wijzigingsvoorstel 20

Bijlage 1 bij COM(2016) 597 final

Punt 1, punt a), wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

aan punt b) wordt een tweede alinea toegevoegd:

„Uit het EFSI wordt geen steun verleend voor snelwegen, tenzij deze nodig is voor de ondersteuning van particuliere investeringen in vervoer in de cohesielanden of in grensoverschrijdende vervoersprojecten waarbij ten minste één cohesieland is betrokken;”

aan punt b) wordt een tweede alinea toegevoegd:

„Uit het EFSI wordt geen steun verleend voor snelwegen, tenzij deze nodig is voor de ondersteuning van particuliere investeringen in vervoer in de cohesielanden of in grensoverschrijdende vervoersprojecten;”

Motivering

Grensoverschrijdende vervoersprojecten moeten als zodanig geacht worden additionaliteit te bieden en hoeven daarom niet afhankelijk te worden gesteld van de deelname van ten minste één cohesieland.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

1.

merkt op dat lokale en regionale autoriteiten een belangrijke rol dienen te spelen bij het vaststellen, plannen en ondersteunen van extra investeringen ter bevordering van innovatie, groei en werkgelegenheid op hun grondgebied.

2.

Het EFSI is een belangrijk onderdeel van het investeringsplan voor Europa en het CvdR is dan ook in beginsel ingenomen met de voorgestelde verlenging van de looptijd en uitbreiding van de financiële capaciteit ervan. Om het EFSI succesvoller te maken, zouden de synergieën met het Europese cohesiebeleid via de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) verder verduidelijkt en vergroot moeten worden. Het EFSI en de ESIF zouden elkaar namelijk niet mogen beconcurreren wat betreft EU-begrotingsmiddelen en de van toepassing zijnde boekhoudregels voor nationale medefinanciering.

3.

Het EFSI is nu één jaar operationeel, en ofschoon het al resultaten oplevert wat het aantal en de waarde van de goedgekeurde projecten betreft, is de geografische verdeling ervan niet evenwichtig.

4.

Het CvdR is dan ook ingenomen met de mogelijkheid om wetgevingsamendementen voor te stellen en beleidsaanbevelingen te doen op basis van de eerste ervaringen van steden en regio’s met het EFSI, als vervolg op het eerste CvdR-advies over het EFSI, opgesteld door algemeen rapporteur Claude Gewerc in april 2015.

5.

Op grond van de leden 6 en 7 van artikel 18 van de EFSI-verordening moet uiterlijk op 5 juli 2018 een voorstel tot wijziging van deze verordening worden ingediend en moet dat voorstel vergezeld gaan van een onafhankelijke evaluatie over de vraag of het EFSI „zijn doelstellingen bereikt en […] handhaving van een regeling ter ondersteuning van investeringen gerechtvaardigd is”. Deze onafhankelijke, door externe deskundigen uitgevoerde evaluatie van de toepassing van Verordening (EU) 2015/1017 was nog gaande toen de Commissie haar voorstel tot verlenging van het EFSI bekendmaakte, en is pas op 14 november 2016 gepresenteerd. Voorts wordt op alle drie de evaluaties ingegaan in de Commissiemededeling van 29 november 2016, waarin de Commissie het succes van het EFSI en de EIAH onderschrijft. Het CvdR betreurt echter dat het Commissievoorstel niet vergezeld ging van een effectbeoordeling, zoals voorgeschreven door de agenda voor betere regelgeving (COM(2015) 215 van 19.5.2015), noch van voorafgaande evaluaties voor financiële programma’s, zoals voorgeschreven door de artikelen 30 en 140 van het Financieel Reglement.

6.

Gezien het advies van de Europese Rekenkamer getiteld „EFSI: een vroegtijdig voorstel voor verlenging en uitbreiding”, en met name de opmerkingen die hierin gemaakt worden in de paragrafen 61 en 62, onderschrijft het CvdR dat er opheldering moet worden verschaft over de toepassing van de staatssteunregels voor projecten waarbij EFSI-financiering gecombineerd wordt met financiering uit de structuurfondsen. Ter wille van de samenhang pleit het ervoor om te bepalen dat ook de financiering van laatstgenoemde projecten niet als staatssteun wordt aangemerkt.

7.

Het CvdR constateert een verband tussen het voorstel en de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) en de noodzaak om financiële middelen beschikbaar te stellen in het kader van de tussentijdse herziening. Dit mag echter niet ten koste gaan van bestaande financieringsprogramma’s zoals Horizon 2020 en de Connecting Europe Facility. Het CvdR is dan ook tegen de herschikking van begrotingsmiddelen uit de Connecting Europe Facility.

8.

De verlenging van het EFSI mag niet bedoeld zijn om op termijn de bestaande Europese subsidies te vervangen.

9.

Het CvdR is verheugd dat een groter deel van het EFSI zal worden bestemd voor een betere toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen en wijst erop dat lokale kleinschalige projecten ook baat kunnen hebben bij het EFSI. In dat opzicht is technische bijstand en advies voor lokale autoriteiten cruciaal.

10.

Ook is het CvdR verheugd dat de subsidiabiliteitscriteria voor projecten gericht op klimaatactie (COP21), landbouw, visserij en aquacultuur zijn aangescherpt en duidelijker zijn gemaakt.

11.

Het CvdR adviseert de EIB om zich te baseren op de Verordening betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (1) bij de verslaglegging over de regio’s. Het adviseert bovendien met klem om de rapportages over de kernprestatie-indicatoren (KPI’s) en de kerncontrole-indicatoren (KMI’s) uit te splitsen naar begunstigden en regio’s op NUTS 2-niveau.

12.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel om de transparantie betreffende de selectie van verrichtingen te vergroten door niet-vertrouwelijke informatie over ondertekende verrichtingen openbaar te maken via het scorebord van indicatoren. Deze maatregel moet zowel het „loket” voor infrastructuur en innovatie betreffen als het „loket” voor kleine en middelgrote ondernemingen. Verder zou het voor de projectselectie verantwoordelijke investeringscomité de lokale en regionale overheden moeten raadplegen over projecten die verband houden met hun bevoegdheden.

13.

Het CvdR zou nauwer moeten worden betrokken bij de rapportage- en monitoringprocessen door het de mogelijkheid te bieden zijn mening en oordeel te geven over EFSI-verrichtingen, EIAH-activiteiten en de samenwerking met lokale en regionale autoriteiten.

14.

Het EFSI moet worden gezien als een instrument om vormen van marktfalen en overheidsfalen te corrigeren (bijv. suboptimale investeringssituaties ten gevolge van belemmeringen veroorzaakt door nationale grenzen/regelgeving). Het EFSI mag niet worden beschouwd als financieringsinstrument voor onrendabele projecten.

15.

Het CvdR neemt nota van de problemen met betrekking tot de definitie van additionaliteit en stelt voor om de definitie duidelijker te maken en om het begrip „hoog risicoprofiel” ten aanzien van verrichtingen als criterium voor additionaliteit verder te verfijnen.

16.

Ook neemt het kennis van het verslag van de Europese Rekenkamer waarin gesteld wordt dat de additionaliteit van EFSI-projecten moet worden gewaarborgd, reden waarom het CvdR erop wijst dat het doel van het EFSI moet zijn investeringen te ondersteunen die de EIB niet had kunnen uitvoeren zonder EFSI-steun.

17.

Het CvdR benadrukt dat de EFSI-projecten additioneel moeten zijn. De openbaarmaking van informatie door middel van het scorebord van indicatoren na ondertekening van de projecten kan hierbij behulpzaam zijn.

18.

Gezien de hoge toegevoegde waarde voor de Europese Unie van grensoverschrijdende projecten moeten deze projecten volgens het CvdR worden geacht automatisch additionaliteit te bieden.

19.

Het CvdR erkent dat het goed kan zijn om het EFSI te combineren met andere EU-fondsen, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en de CEF, en wijst in dit verband opnieuw op het belang van strategische coördinatie en van specifieke begeleiding om synergieën tussen de verschillende regelingen aan te moedigen. In dit verband is het niet alleen zaak dat de diensten van de EU, in het bijzonder de verschillende programmabeheerders van de EC, deze mogelijkheid kennen, maar ook dat de burgers in het algemeen, en met name kleine en middelgrote ondernemingen en de regionale en lokale overheden van de lidstaten, erop wordt gewezen dat het belangrijk is om de bestaande synergieën optimaal te benutten en hoe ze dit kunnen doen.

20.

Lokale en regionale autoriteiten hebben meer duidelijkheid en richtsnoeren nodig over hoe het EFSI gecombineerd kan worden met andere EU-fondsen, met name wat betreft de toepassing van de regels inzake staatssteun en het verbod op dubbele financiering.

21.

Het CvdR wijst erop dat het gebruik van het EFSI en andere EU-fondsen, waaronder de Europese structuur- en investeringsfondsen, gericht moet zijn op elkaar aanvullende doelstellingen.

22.

Het CvdR roept er nog eens toe op dat door lokale en regionale overheden gedane investeringen die door het EFSI en de EIB worden gefinancierd, niet worden meegeteld bij de berekening van de staatsschuld en het begrotingstekort van de EU-lidstaten.

23.

Nationale stimuleringsbanken en investeringsplatformen spelen naar de overtuiging van het CvdR een belangrijke rol bij de uitvoering van het EFSI, met name bij de samenwerking met regionale en lokale autoriteiten.

24.

Daarom verzoekt het CvdR de EIB informatie te verstrekken over EFSI-projecten op lokaal en regionaal niveau teneinde lokale en regionale autoriteiten nauw te betrekken bij het vaststellen en bevorderen van EFSI-projecten.

25.

Het CvdR zou hoe dan ook graag zien dat al in de programmeringsperiode 2014-2020 gezorgd wordt voor maximale synergie en functionele integratie van de EFSI-maatregelen in het kader van het cohesiebeleid, ook om voor de meest kansarme gebieden een passend territoriaal evenwicht te waarborgen.

26.

Het CvdR is dan ook bereid met de Commissie en de EIB samen te werken om de communicatie over het investeringsplan voor Europa verder te verbeteren en is dan ook ingenomen met de één-loket-aanpak die tijdens de Europese week van regio’s en steden 2016 werd geïntroduceerd. Hoewel de lokale en regionale autoriteiten een cruciale rol spelen bij de succesvolle uitvoering van het EFSI, moet het bewustzijn hiervan worden vergroot.

27.

Het CvdR neemt kennis van het voorstel om de geografische en sectorale onevenwichtigheden bij EFSI-verrichtingen aan te pakken door uitbreiding van de lijst met subsidiabele verrichtingen en verbetering van de rol van de Europese investeringsadvieshub. Capaciteitsopbouw, proactieve adviesverlening en nauwe samenwerking met lokale en regionale autoriteiten bij het stimuleren en opzetten van projecten zijn essentieel om de proportionele verdeling van EFSI-verrichtingen te waarborgen. Bij de mate van toegang van de mogelijke begunstigden moet rekening worden gehouden met de specifieke nationale of regionale situatie, zodat onevenwichtigheden niet in stand blijven of verder toenemen.

28.

Het CvdR benadrukt dat de grenzen die in de strategische oriëntatie voor het EFSI gesteld zijn aan de geografische en sectorale concentratie na de oorspronkelijke investeringsperiode alleen als oriëntatiemiddel moeten worden gebruikt en in geen geval bindend moeten zijn bij de selectie van verrichtingen.

29.

De EFSI-investeringen in infrastructuur moeten rampenbestendig zijn, om de langetermijnduurzaamheid van die infrastructuur te waarborgen en geen mensenlevens op het spel te zetten.

30.

Ten slotte stelt het CvdR vast dat het wetgevingsvoorstel verenigbaar is met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)   Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(1)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/75


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Herziening van de detacheringsrichtlijn

(2017/C 185/10)

Rapporteur:

Yoomi RENSTRÖM (SE/PSE), lid van de gemeenteraad van Ovanåker

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten

COM(2016) 128 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bijna twintig jaar na de vaststelling ervan is het noodzakelijk na te gaan of de terbeschikkingstellingsrichtlijn nog steeds het juiste evenwicht houdt tussen de noodzaak het vrij verrichten van diensten te bevorderen en de noodzaak de rechten van ter beschikking gestelde werknemers te beschermen.

Bijna twintig jaar na de vaststelling ervan is het noodzakelijk na te gaan of de terbeschikkingstellingsrichtlijn nog steeds het juiste evenwicht houdt tussen de noodzaak het vrij verrichten van diensten te bevorderen en de noodzaak de rechten van ter beschikking gestelde werknemers te beschermen. Minder gunstige behandeling van de gedetacheerde werknemer mag in geen geval toe te schrijven zijn aan de detachering.

Wijzigingsvoorstel 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Met het oog op de lange looptijd van bepaalde terbeschikkingstellingen is het noodzakelijk vast te stellen dat wanneer de terbeschikkingstelling langer duurt dan 24 maanden, de gastlidstaat wordt geacht het land te zijn waar het werk wordt uitgevoerd . Volgens het beginsel van de Rome I-verordening is daarom het recht van de gastlidstaat van toepassing op de arbeidsovereenkomst van die ter beschikking gestelde werknemers indien de partijen geen andere rechtskeuze hebben gemaakt. Indien een andere keuze is gemaakt, mag dat echter niet tot gevolg hebben dat de werknemer de bescherming wordt ontnomen die hem wordt geboden door bepalingen waarvan volgens de wet van de gastlidstaat niet bij overeenkomst kan worden afgeweken. Dit moet van toepassing zijn vanaf het begin van de terbeschikkingstelling wanneer die voor meer dan 24 maanden is gepland en vanaf de eerste dag na de 24 maanden wanneer de terbeschikkingstelling daadwerkelijk langer duurt. Dit voorschrift doet geen afbreuk aan het recht van ondernemingen die werknemers op het grondgebied van een andere lidstaat ter beschikking stellen om ook vrijheid van dienstverrichting in te roepen in omstandigheden waarbij de terbeschikkingstelling langer dan 24 maanden duurt. Het doel is louter rechtszekerheid te creëren bij de toepassing van de Rome I-verordening in een specifieke situatie zonder die verordening op een of andere manier te wijzigen. De werknemer zal met name de bescherming en de voordelen van de Rome I-verordening genieten.

Met het oog op de lange looptijd van bepaalde terbeschikkingstellingen is het noodzakelijk vast te stellen dat wanneer de terbeschikkingstelling langer duurt dan twaalf maanden, het recht van de gastlidstaat van toepassing is op het dienstverband . Volgens het beginsel van de Rome I-verordening geldt dit voor zover de partijen geen andere rechtskeuze hebben gemaakt. Indien een andere keuze is gemaakt, mag dat echter niet tot gevolg hebben dat de werknemer de bescherming wordt ontnomen die hem wordt geboden door bepalingen waarvan volgens de wet van de gastlidstaat niet bij overeenkomst kan worden afgeweken. Dit moet van toepassing zijn vanaf het begin van de terbeschikkingstelling wanneer die voor meer dan twaalf maanden is gepland en vanaf de eerste dag na de twaalf maanden wanneer de terbeschikkingstelling daadwerkelijk langer duurt. Dit voorschrift doet geen afbreuk aan het recht van ondernemingen die werknemers op het grondgebied van een andere lidstaat ter beschikking stellen om ook vrijheid van dienstverrichting in te roepen in omstandigheden waarbij de terbeschikkingstelling langer dan twaalf maanden duurt.

Motivering

De door de Commissie voorgestelde termijn voor volledige toepassing van de wetgeving van het gastland op een dienstverband in geval van detachering komt overeen met de termijn die in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels is vastgesteld. Volgens dit artikel is de wetgeving van het gastland van toepassing op een gedetacheerde werknemer (die niet wordt uitgezonden om een ander te vervangen) wanneer de te verwachten duur van de werkzaamheden meer dan 24 maanden bedraagt.

Deze verordening beoogt met name de verdeling van verantwoordelijkheid onder de lidstaten te regelen met betrekking tot het recht van EU-burgers op uitkeringen volgens het socialezekerheidsstelsel van het land in kwestie. Doel van de detacheringsrichtlijn is gedetacheerde werknemers te beschermen en het vrije verkeer van diensten te bevorderen. Er is volgens het Comité geen enkele goede reden om de termijnen van deze twee rechtsinstrumenten gelijk te trekken, enkel en alleen omdat zij toevallig allebei een situatie regelen waarbij een EU-burger is betrokken die in een andere lidstaat werkt.

Het Comité is van mening dat de termijn voor volledige toepassing van de wetgeving van het gastland op een dienstverband in geval van detachering moet worden verkort. Een passende termijn voor wanneer een gedetacheerde werknemer wordt geacht een dusdanige relatie met het land van detachering te hebben dat het recht van dit land volledig van toepassing is op het dienstverband is volgens het Comité wanneer de verwachte of daadwerkelijke duur van de detachering twaalf maanden bedraagt.

Het Comité vindt dat de vraag welk nationaal recht van toepassing is op gedetacheerde werknemers afdoende moet worden beantwoord in de detacheringsrichtlijn en dat niet mag worden verwezen naar de Rome I-verordening.

Wijzigingsvoorstel 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het is de bevoegdheid van de lidstaten overeenkomstig hun wetgeving en praktijk bezoldigingsvoorschriften vast te stellen. Het toepassen van nationale bezoldigingsvoorschriften op ter beschikking gestelde werknemers moet echter gerechtvaardigd zijn door de noodzaak hen te beschermen en mag grensoverschrijdende dienstverrichting niet op onevenredige wijze beperken.

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om overeenkomstig hun wetgeving en praktijk bezoldigingsvoorschriften vast te stellen. De toepassing van nationale bezoldigingsvoorschriften op ter beschikking gestelde werknemers moet echter gerechtvaardigd zijn door de noodzaak hen te beschermen en mag grensoverschrijdende dienstverrichting niet op onevenredige wijze beperken.

Motivering

De detacheringsrichtlijn doet op zich geen afbreuk aan de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten ten aanzien van nationale bezoldigingskwesties. Elke lidstaat kan zelf, naargelang van het nationale arbeidsmarktmodel, beslissen welke bezoldigingsvoorschriften op nationaal niveau van kracht zijn. De detacheringsrichtlijn houdt alleen in dat een bepaalde, in het gastland vastgestelde, bezoldiging ook van toepassing moet zijn op de werknemers die op het grondgebied van dat land ter beschikking zijn gesteld.

Overweging 12 van het Commissievoorstel zou kunnen worden opgevat als een vrijbrief om de nationaal geldende bezoldigingsvoorschriften zelf te toetsen aan de detacheringsrichtlijn en aan de verdragsrechtelijke bepalingen inzake de vrijheid van dienstverlening. Waar het hier om gaat, is de toepassing van nationale bezoldigingsvoorschriften op ter beschikking gestelde werknemers: die moet worden ingegeven door de noodzaak hen te beschermen en mag niet tot onevenredige beperking van de grensoverschrijdende dienstverrichting leiden.

Wijzigingsvoorstel 4

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het volgende artikel 2 bis wordt toegevoegd:

Het volgende artikel 2 bis wordt toegevoegd:

„Artikel 2 bis

„Artikel 2 bis

Terbeschikkingstelling van meer dan 24 maanden

Terbeschikkingstelling van meer dan twaalf maanden

1.   Wanneer de verwachte of daadwerkelijke duur van de terbeschikkingstelling meer dan 24 maanden bedraagt, wordt de lidstaat op het grondgebied waarvan een werknemer ter beschikking is gesteld geacht het land te zijn waarin hij of zij het werk gewoonlijk uitvoert .

1.   Wanneer de verwachte of daadwerkelijke duur van de terbeschikkingstelling meer dan twaalf maanden bedraagt, is de arbeidsovereenkomst tijdens de gehele duur van de terbeschikkingstelling onderworpen aan het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan een werknemer ter beschikking is gesteld , tenzij de werkgever en de werknemer anders zijn overeengekomen .

2.   Voor de toepassing van lid 1 moet, wanneer ter beschikking gestelde werknemers op dezelfde plaats en voor hetzelfde werk worden vervangen, rekening worden gehouden met de totale duur van de terbeschikkingstelling van de betrokken werknemers voor zover het werknemers betreft die daadwerkelijk ten minste voor zes maanden ter beschikking worden gesteld.”

2.   Voor de toepassing van lid 1 moet, wanneer ter beschikking gestelde werknemers op dezelfde plaats en voor hetzelfde werk worden vervangen, rekening worden gehouden met de totale duur van de terbeschikkingstelling van de betrokken werknemers voor zover het werknemers betreft die daadwerkelijk ten minste voor zes maanden ter beschikking worden gesteld.”

 

3.     Een overeenkomst over het toepasselijke recht mag er niet toe leiden dat de werknemer de bescherming wordt ontzegd die hem middels bindende voorschriften, zoals vastgesteld in de overeenkomstig lid 1 van toepassing zijnde wetgeving, wordt gegarandeerd.

 

4.     Toepassing van lid 1 mag niet tot gevolg hebben dat de ter beschikking gestelde werknemer terechtkomt in een minder gunstige situatie dan waarin hij zou verkeren indien het recht van een ander land van toepassing zou zijn op de arbeidsovereenkomst krachtens artikel 8 van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).

Motivering

De door de Commissie voorgestelde termijn voor volledige toepassing van de wetgeving van het gastland op een dienstverband in geval van detachering komt overeen met de termijn die in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels is vastgesteld. Volgens dit artikel is de wetgeving van het gastland van toepassing op een gedetacheerde werknemer (die niet wordt uitgezonden om een ander te vervangen) wanneer de te verwachten duur van de werkzaamheden meer dan 24 maanden bedraagt.

Deze verordening beoogt met name de verdeling van verantwoordelijkheid onder de lidstaten te regelen met betrekking tot het recht van EU-burgers op uitkeringen volgens het socialezekerheidsstelsel van het land in kwestie. Doel van de detacheringsrichtlijn is gedetacheerde werknemers te beschermen en het vrije verkeer van diensten te bevorderen. Er is volgens het Comité geen enkele goede reden om de termijnen van deze twee rechtsinstrumenten gelijk te trekken, enkel en alleen omdat zij toevallig allebei een situatie regelen waarbij een EU-burger is betrokken die in een andere lidstaat werkt.

Het Comité is van mening dat de termijn voor volledige toepassing van de wetgeving van het gastland op een dienstverband in geval van detachering moet worden verkort. Een passende termijn voor wanneer een gedetacheerde werknemer wordt geacht een dusdanige relatie met het land van detachering te hebben dat het recht van dit land volledig van toepassing is op het dienstverband, is volgens het Comité na een verwachte of daadwerkelijke detachering van twaalf maanden.

De wijze waarop het voorstel van de Commissie — dat een regel bevat waarin indirect en vooral op basis van de Rome I-verordening wordt bepaald dat het recht van het gastland van toepassing is op het dienstverband — is geformuleerd, doet een aantal vraagtekens rijzen. In de tekst van de richtlijn moet, overeenkomstig het bepaalde in overweging 8 van het voorstel van de Commissie, duidelijk worden gemaakt dat het te allen tijde mogelijk is om, met inachtneming van artikel 8 van de Rome I-verordening, af te spreken dat het recht van een ander land dan het gastland toepasselijk is. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat toepassing van het recht van het gastland op het dienstverband niet nadelig uitpakt voor de werknemer, bijvoorbeeld in de zin dat de werknemer minder goed wordt beschermd of onder slechtere voorwaarden moet werken.

De voorwaarden voor toepassing van het recht van het gastland moeten volgens het Comité direct in de detacheringsrichtlijn worden opgenomen. Als gevolg van dit wijzigingsvoorstel moet ook overweging 8 worden aangepast.

Wijzigingsvoorstel 5

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1, lid 2, onder a)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

„[…] Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder bezoldiging verstaan alle bezoldigingselementen die verplicht zijn bij nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, collectieve overeenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard en/of bij ontstentenis van een stelsel voor het algemeen verbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken als bedoeld in lid 8, tweede streepje, in de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer ter beschikking wordt gesteld.

[…] In verband met deze richtlijn worden bezoldiging en afdrachten gedefinieerd in overeenstemming met de nationale wetgeving en/of praktijk van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer ter beschikking is gesteld.

De lidstaten maken de componenten van de bezoldiging overeenkomstig punt c) bekend op de enige nationale website zoals bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2014/67/EU.”

De lidstaten maken de componenten van de bezoldiging overeenkomstig punt c) bekend op de enige nationale website zoals bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2014/67/EU.”

Motivering

Het is belangrijk vast te stellen dat bezoldiging een zaak van de lidstaten is om te voorkomen dat de richtlijn het mogelijk maakt dat het Europees Hof van Justitie zich over nationale loonbepalingen buigt.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Visie van het Comité van de Regio’s

1.

Het CvdR stelt vast dat vrije grensoverschrijdende dienstverrichting binnen de EU is vastgelegd in artikel 56 t/m 62 VWEU. Een goed functionerende interne markt voor diensten heeft niet alleen rechtstreekse voordelen voor dienstverleners en consumenten in de EU, maar is ook een belangrijke voorwaarde voor economische groei, die alle EU-burgers ten goede kan komen in de vorm van grotere welvaart en een hoger niveau van sociale bescherming.

2.

Een goed functionerende interne markt voor diensten is vooral belangrijk voor dienstverleners in regio’s die rechtstreeks grenzen aan andere lidstaten.

3.

Het Comité wijst erop dat vrij verkeer van diensten grotendeels is gebaseerd op het principe dat een dienstverlener die in een lidstaat is gevestigd, zijn diensten in een andere lidstaat onder dezelfde voorwaarden kan aanbieden als in zijn land van vestiging. Een andere voorwaarde voor een goed functionerende interne markt voor diensten is dat er op de eerste plaats, ook in grensoverschrijdende situaties, wordt geconcurreerd op factoren als „kwaliteit van de geleverde dienst” en „efficiëntie van de dienstverlening” en niet alleen op arbeidskosten.

4.

Als gevolg van de verschillen tussen de lidstaten op het gebied van met name bezoldigingskosten bestaat het risico dat detachering in het kader van het vrije verkeer van diensten neerwaartse druk uitoefent op de bezoldigingsvoorwaarden in het land waar de detachering plaatsvindt. Oneerlijke concurrentie op het gebied van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden kan immers leiden tot „sociale dumping” in het gastland. Hierdoor wordt neerwaartse druk uitgeoefend op de prijzen, met alle gevolgen van dien voor de bedrijven die geen gebruikmaken van detachering.

5.

Het CvdR is van mening dat een goede balans tussen het vrije verkeer van diensten enerzijds en de bescherming van gedetacheerde werknemers en bestrijding van loon- en sociale dumping anderzijds een voorwaarde is om draagvlak voor de interne markt te creëren onder de EU-burgers en met name onder de werknemers die actief zijn in de dienstensector, waar detachering veel voorkomt. Om sociale dumping efficiënt te kunnen aanpakken zijn echter ook maatregelen nodig ter bescherming van zelfstandigen en mensen die werken via bemiddeling door digitale platforms.

6.

Een goede balans tussen de belangen die de detacheringsrichtlijn beoogt te behartigen is ook een voorwaarde voor gezonde en eerlijke concurrentie in de grensoverschrijdende dienstensector.

7.

Het Comité kan zich daarom wel vinden in het beginsel waarop het voorstel van de Commissie is gebaseerd, nl. dat voor hetzelfde werk op dezelfde plaats dezelfde bezoldiging moet worden betaald.

8.

Het gebrek aan kennis over de administratieve vereisten inzake de aanwerving van werknemers in de gastlidstaat, en het feit dat bepaalde bedrijven (met name kleine en middelgrote ondernemingen) daaraan maar moeilijk kunnen voldoen, kan het vrij verrichten van grensoverschrijdende diensten binnen de EU alsook de bescherming van gedetacheerde werknemers ondermijnen. Om die problemen te verhelpen zouden de Commissie en de lidstaten duidelijke en vlot toegankelijke mechanismen voor informatie en advies op deze gebieden moeten instellen.

9.

Het Comité deelt de mening van de Commissie dat het recht van het gastland pas na een bepaalde termijn mag worden toegepast op een gedetacheerde werknemer. Maar er is geen enkele reden om uit te gaan van Verordening (EG) nr. 883/2004 bij het vaststellen van de termijn na welke het recht van het gastland volledig van toepassing is op het dienstverband in geval van detachering. Volgens het Comité zou de termijn in de detacheringsrichtlijn moeten worden vastgesteld op twaalf maanden.

10.

Het Comité vindt ook dat de voorwaarden waaronder het recht van het gastland volledig van toepassing is op het dienstverband niet nadelig mogen uitpakken voor de gedetacheerde werknemer.

11.

Het Comité merkt op dat het voorstel van de Commissie om het begrip „minimumloon” te vervangen door „bezoldiging” moet worden gezien in het licht van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Säkhöalojen ammattiliito ry (C-396/13) en de interpretatie die het Hof hierin aan het begrip „minimumloon” heeft gegeven.

12.

Dat alleen verplichte bezoldigingscomponenten en grondslagen in het gastland mogen en moeten worden gebruikt bij de vaststelling van een vergoeding in de zin van de richtlijn in de desbetreffende lidstaat betekent dat het gastland nimmer kan eisen dat een uitlenende werkgever zijn werknemers een bezoldiging betaalt die in het gastland voor dergelijk werk als „normaal” of gemiddeld wordt beschouwd.

13.

Het Comité staat positief tegenover het voorstel dat de componenten van de bezoldiging van ter beschikking gestelde werknemers bekend moet worden gemaakt op de nationale website die de lidstaten conform artikel 5 van de handhavingsrichtlijn hebben opgezet om de informatievoorziening over detachering te verbeteren.

14.

Concluderend is het Comité van mening dat het voorstel van de Commissie voor wat betreft de verwijzing naar het begrip „bezoldiging” in plaats van „minimumloon” en andere voorstellen voor wijzigingen op dat vlak inhoudt dat de detacheringsrichtlijn het juiste midden houdt tussen de mogelijkheden voor dienstverleners in de EU om zonder ongeoorloofde barrières grensoverschrijdende diensten te leveren, enerzijds, en de bescherming van gedetacheerde werknemers en preventie van oneerlijke concurrentie, anderzijds.

15.

Volgens het Comité dient er echter op te worden gewezen dat de detacheringsrichtlijn op zich niets afdoet aan de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten om, naargelang van het nationale arbeidsmarktmodel, besluiten te nemen over bezoldigingskwesties.

16.

Het Comité deelt de mening van de Commissie dat de verplichting om de voorwaarden van het gastland toe te passen op de in artikel 3, lid 1, van de detacheringsrichtlijn genoemde gebieden ook voor de bouwsector moet gelden, ongeacht of de bezoldiging is vastgelegd bij wet of in een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst dan wel een collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in het eerste en tweede streepje van artikel 3, lid 8.

17.

Het Comité vestigt de aandacht van de Commissie op gevallen van detachering waarbij sprake is van meervoudige onderaanbesteding, die resulteert in „verwatering” van de aansprakelijkheid van de werkgever. Dit leidt soms tot situaties van detachering waarbij werknemers steun noch bijstand krijgen. Met een Europees reddingsfonds zou snel kunnen worden ingegrepen om de terugkeer van deze werknemers naar hun land van herkomst onder de beste mogelijke omstandigheden te garanderen. Voorts stelt het Comité voor een Europees register in te stellen en alle ondernemingen die diensten verrichten in een lidstaat te verplichten gedetacheerde werknemers uiterlijk bij de aanvang van de dienstverlening te registreren.

18.

Het Comité constateert dat de vaardigheden van gedetacheerde werknemers erg vaak moedwillig worden ondergewaardeerd door de werkgever om een lager bezoldigingsniveau te rechtvaardigen. De kans is aanwezig dat deze praktijk blijft bestaan om de verplichte gelijke behandeling op het gebied van bezoldiging te omzeilen. Het zou verstandig zijn als de Commissie zou nagaan of er een Europees repertorium van beroepen en beroepsvaardigheden kan worden opgesteld om dit tegen te gaan en om de belangen van ongediplomeerde of niet-gecertificeerde werknemers te beschermen.

19.

Het CvdR merkt op dat uiterlijk op 5 december 2011 aan Richtlijn 2008/104/EG betreffende uitzendarbeid moest worden voldaan. Een van de doelstellingen van deze richtlijn is uitzendkrachten te beschermen en er o.a. voor te zorgen dat uitzendkrachten gelijk worden behandeld voor wat bezoldiging, vakantie en werktijden betreft (artikel 5).

20.

Het CvdR deelt de mening van de Commissie dat het in de uitzendrichtlijn vastgelegde beginsel van gelijke behandeling te allen tijde moet worden toegepast, ook in gevallen waarin de uitlenende onderneming in een andere lidstaat is gevestigd en het om een detachering in de zin van de detacheringsrichtlijn gaat.

Subsidiariteit en evenredigheid

21.

Het CvdR stelt vast dat veertien nationale parlementen in elf lidstaten (Bulgarije, Denemarken, Estland, Kroatië, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slowakije, Tsjechische en Hongarije) een gemotiveerd advies hebben uitgebracht naar aanleiding van een subsidiariteitstoets, hetgeen inhoudt dat het voorstel een „gele kaart” heeft gekregen.

22.

Het Comité constateert dat de detacheringsrichtlijn regelt welke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden een dienstverlener die in een andere lidstaat is gevestigd verplicht moet toepassen ten aanzien van de werknemers die in het gastland ter beschikking zijn gesteld. Noch de huidige richtlijn noch de wijzigingsrichtlijn beoogt het niveau van de voorwaarden in de lidstaten te harmoniseren.

23.

Alleen op EU-niveau kunnen wijzigingen worden aangebracht in de richtlijn. Het is, gezien de verdragsrechtelijke bepalingen aangaande de vrijheid om binnen de EU grensoverschrijdende diensten te verlenen en de Rome I-verordening, op het niveau van de lidstaten niet mogelijk te regelen welke arbeidsrechtelijke voorwaarden moeten worden toegepast in geval van detachering.

24.

De handhavingsrichtlijn, die voor 18 juni 2016 door de lidstaten in nationale wetgeving moest zijn omgezet, reikt de lidstaten middelen aan om sociale dumping en misbruik ten gevolge van detachering te beperken (zoals fraude, omzeiling van de regels en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten). Het Comité constateert dat de herziene detacheringsrichtlijn en de handhavingsrichtlijn rechtsinstrumenten zijn die elkaar in ruime mate versterken, en hoopt dan ook dat er zo snel mogelijk een volledige beoordeling komt van de effecten en gevolgen van de tenuitvoerlegging van de handhavingsrichtlijn door de lidstaten op het gebied van detachering.

25.

Overigens is de kwestie van coherentie in de uitoefening van controles op detachering in de verschillende lidstaten nog steeds actueel, aangezien de handhavingsrichtlijn alleen heeft voorzien in bilaterale samenwerking tussen de lidstaten. Het doel van de voorgestelde herziene richtlijn, nl. een gemeenschappelijke definitie vaststellen van de regels die van toepassing zijn op gedetacheerde werknemers, kan dan ook beter op EU-niveau worden bereikt.

26.

De bevordering van de uitwisseling van gegevens door bijv. de Sociale Verzekeringsinstellingen in de zendende en ontvangende lidstaat, alsook de invoering van een verplicht verslag aan de Sociale Verzekeringsinstelling in de ontvangende lidstaat zijn noodzakelijk om doeltreffende maatregelen te nemen tegen schijndetachering en oprichting van ondernemingen met als doel oneerlijke concurrentie en lagere socialezekerheidsbijdragen. Indien een bijkantoor voor schijndetacheringen wordt geopend, dan moet in de ontvangende lidstaat vóór de detachering worden nagedacht over een minimale tewerkstellingsduur.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/82


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen

(2017/C 185/11)

Rapporteur:

Emily WESTLEY (gemeenteraadslid van Hastings, UK/PSE)

Referentiedocument:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

COM(2016) 134 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Inleiding

Verbod op bepaalde soorten vistuig of methoden van destructieve aard

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(11)

Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, alsook gesleepte voorzieningen, grijpers voor het oogsten van rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden, met uitzondering van het specifieke geval van elektrische pulskorren, die onder zeer strikte voorwaarden mogen worden gebruikt.

(11)

Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, alsook gesleepte voorzieningen, grijpers voor het oogsten van rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden, met uitzondering van het specifieke geval van elektrische pulskorren, die onder zeer strikte voorwaarden mogen worden gebruikt. Deze voorwaarden moeten met het oog op handhaving, onderzoek en evaluatie een systeem voor toezicht, controle en evaluatie omvatten. Huidige vergunningen voor het gebruik van pulskorren zouden (opnieuw) wetenschappelijk geëvalueerd moeten worden voordat zij worden verlengd of anderszins een „niet verboden”-status krijgen.

Motivering

De stroomstoten kunnen een dodelijk effect hebben op mariene levensvormen, waaronder jonge vissen en niet-doelsoorten. De Maritieme Veiligheidscommissie weigert deze techniek goed te keuren vanwege de „impact van de elektriciteit van het vistuig op tal van dieren in het mariene milieu, waaronder bedreigde en beschermde soorten (ook elasmobranchii) en bentische organismen, wat ook consequenties zou kunnen hebben voor de ecologie van het hele beviste gebied”, en ICES (februari 2016) wijst erop dat „de huidige regelgeving niet volstaat om het gebruik van mogelijk schadelijke systemen te voorkomen”.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 4

Streefdoelen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Technische maatregelen zijn gericht op de verwezenlijking van de volgende streefdoelen:

a)

ervoor zorgen dat de vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 in volume gemeten niet meer dan 5 % van de vangsten uitmaken;

1.   Technische maatregelen zijn gericht op de verwezenlijking van de volgende streefdoelen:

a)

er conform artikel 19, lid 5, van de verordening voor zorgen dat de vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet de grenzen overschrijden die zijn vastgelegd in door de Commissie vastgestelde rechtshandelingen en dat ongewenste vangsten conform artikel 2, lid 5, onder a, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zo veel mogelijk worden beperkt.

Motivering

Ervoor zorgen dat de vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte minder dan 5 % van de vangsten uitmaken, is voor de trawlvloot geen realistische doelstelling. Bovendien werkt de wetgeving al ontmoedigend op het vangen van jonge vis.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 6

Definitie van termen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4)

„gerichte visserij”: visserij op een bepaalde soort of een combinatie van soorten, waarbij de totale vangst van die soort of soorten meer dan 50 % van de economische waarde van de vangst uitmaakt;

4)

„gerichte visserij”: visserij op een bepaalde soort of een combinatie van soorten, waarbij de totale vangst van die soort of soorten tijdens een bepaalde visreis meer dan 50 % van de vangst uitmaakt;

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 6

Definitie van termen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

26)

„beug”: vistuig bestaande uit een hoofdlijn, die vrij lang kan zijn , waaraan op een regelmatige afstand van elkaar sneuen met haken met of zonder aas zijn bevestigd. De hoofdlijn kan horizontaal op of nabij de bodem geankerd zijn of verticaal in het water staan of op het zeeoppervlak drijven;

26)

„beug”: vistuig bestaande uit een hoofdlijn, van variabele lengte , waaraan op een regelmatige afstand van elkaar sneuen met haken met of zonder aas zijn bevestigd. De hoofdlijn kan horizontaal op of nabij de bodem geankerd zijn of verticaal in het water staan of nog op verschillende diepten in de waterkolom of op het zeeoppervlak drijven;

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 6

Definitie van termen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

30)

„kuil”: het achterste gedeelte van de trawl, hetzij cilindervormig, d.w.z. met dezelfde omtrek over de hele lengte, hetzij trechtervormig. Deze bestaat uit een of meer panelen (stukken netwerk) met dezelfde maaswijdte, die in de as van de trawl langs de zijkanten aan elkaar zijn vastgemaakt met een naad waaraan een zijpees kan worden bevestigd. Voor regelgevingsdoeleinden wordt de kuil geacht te bestaan uit de laatste vijftig mazen van het net;

30)

„kuil”: het achterste gedeelte van de trawl, hetzij cilindervormig, d.w.z. met dezelfde omtrek over de hele lengte, hetzij trechtervormig. Deze bestaat uit een of meer panelen (stukken netwerk) met dezelfde maaswijdte, die in de as van de trawl langs de zijkanten aan elkaar zijn vastgemaakt met een naad waaraan een zijpees kan worden bevestigd. Voor regelgevingsdoeleinden wordt de kuil geacht te bestaan uit de laatste vijftig mazen van het net;

Motivering

[Niet van toepassing op de Nederlandse tekst. In de Spaanse versie van het Commissiedocument wordt gesproken van „dezelfde maas”. De indiener van het wijzigingsvoorstel wil dat veranderen in „dezelfde maaswijdte”, maar dat staat er al in het Nederlands.]

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 6

Definitie van termen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

38)

„onderwatertijd”: de periode vanaf het tijdstip waarop de netten voor het eerst in het water worden gelaten tot het tijdstip waarop ze weer volledig aan boord van het vissersvaartuig zijn gehaald;

38)

„onderwatertijd”: de periode vanaf het tijdstip waarop elk van de netten voor het eerst in het water wordt gelaten tot het tijdstip waarop elk van de netten weer aan boord van het vissersvaartuig is gehaald;

Motivering

Dit is van toepassing op kieuwnetten, warrelnetten en schakelnetten, die uit verschillende (achter elkaar bevestigde) sleeplijnen bestaan. Het gaat erom dat de onderwatertijd begint zodra de eerste sleeplijn in het water is gelaten en eindigt wanneer de laatste sleeplijn weer aan boord is gehaald.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 6

Definitie van termen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

42)

„highgrading”: de praktijk waarbij laaggeprijsde, onder vangstbeperkingen vallende vis, die legaal kan worden aangeland, toch wordt teruggegooid om ervoor te zorgen dat de naar de haven gebrachte vis een zo groot mogelijke totale economische of monetaire waarde heeft;

42)

„highgrading”: de praktijk waarbij laaggeprijsde, onder vangstbeperkingen vallende vis, die legaal kan worden aangeland, toch wordt teruggegooid om ervoor te zorgen dat de naar de haven gebrachte vis een zo groot mogelijke totale economische of monetaire waarde heeft; behalve wanneer het gaat om vissen die niet voor menselijke consumptie geschikt zijn omdat ze in het net zijn platgedrukt en samengeperst (vermalen) ;

Motivering

Kenmerkend voor de trawlvisserij is dat er geregeld vissen worden platgedrukt en samengeperst waardoor ze niet geschikt zijn voor de commerciële verkoop.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 9

Algemene beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Geen enkel onderdeel van gesleept vistuig heeft een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil. Deze bepaling is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen.

1.   Geen enkel onderdeel van gesleept vistuig heeft een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil. Deze bepaling is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen. Een verdere afwijking kan via een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 18 van de onderhavige verordening worden toegestaan ingeval het gebruik van een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil en van andere delen van gesleept vistuig voor de instandhouding van de mariene biologische soorten voordelen oplevert die minstens gelijkwaardig zijn aan de voordelen van de thans gehanteerde visserijmethoden.

Motivering

De voorkant van het net kan uit grotere mazen bestaan. Dit verhindert niet dat de vissen in de kuil terechtkomen, en het maken van het net wordt hierdoor goedkoper.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 13

Bescherming van kwetsbare habitats, met inbegrip van kwetsbare mariene ecosystemen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II te wijzigen, onder meer door nieuwe gebieden toe te voegen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen dergelijke wijzigingen vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bij de vaststelling van dergelijke wijzigingen schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere kwetsbare gebieden.

2.   Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II te wijzigen, onder meer door nieuwe gebieden toe te voegen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen dergelijke wijzigingen vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bij de vaststelling van dergelijke wijzigingen schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere kwetsbare gebieden, alsook aan hetgeen bepaald is in de regels voor de diepzeevisserij .

Motivering

Om voor samenhang te zorgen met de nieuwe regels voor de diepzeevisserij (Verordening tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002).

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 19

Regionale maatregelen in het kader van meerjarenplannen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De Commissie is bevoegd om technische maatregelen op regionaal niveau vast te stellen voor het bereiken van de doelstellingen van de in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde meerjarenplannen. Die maatregelen worden vastgesteld door middel van overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangenomen gedelegeerde handelingen.

1.   De Commissie is bevoegd om technische maatregelen op regionaal niveau vast te stellen voor het bereiken van de doelstellingen van de in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde meerjarenplannen. Die maatregelen worden vastgesteld door middel van overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangenomen gedelegeerde handelingen. lidstaten mogen gezamenlijke aanbevelingen indienen, ongeacht of voor de betreffende gebieden wel of geen meerjarenplannen zijn opgesteld.

2   …

2   …

3   …

3   …

4   …

4   …

5   …

5   …

6   .

6   …

Motivering

Artikel 19 zou in zijn huidige formulering zo kunnen worden opgevat dat het opstellen van meerjarenplannen een voorwaarde is voor het indienen van gezamenlijke aanbevelingen.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 19

Regionale maatregelen in het kader van meerjarenplannen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1   …

1   …

2   …

2   …

3   …

3   …

4   …

4   …

5   …

5   …

6.   De Commissie kan het WTECV verzoeken de in lid 5 bedoelde gezamenlijke aanbevelingen te beoordelen.

6.   De Commissie zal het WTECV verzoeken de in lid 5 bedoelde gezamenlijke aanbevelingen te beoordelen.

Motivering

Belanghebbenden achten het belangrijk dat het WTECV een veel grotere rol krijgt. Hierop is ook al aangedrongen tijdens hoorzittingen en beleidsdiscussies in het EP en het CvdR.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 31

Vrijwaringsmaatregelen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dergelijke bedreigingen af te zwakken. Die handelingen kunnen met name betrekking hebben op beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.

1.   Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dergelijke bedreigingen af te zwakken, waarbij wel eerst een beoordeling moet worden gemaakt van de sociaaleconomische impact van de voorgestelde maatregelen . Die handelingen kunnen met name betrekking hebben op beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.

2.   De in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen hebben met name ten doel:

2.   De in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen hebben met name ten doel:

a)

onverwachte veranderingen in bestandspatronen door een hoge of lage aanwas van jonge exemplaren in het bestand aan te pakken;

a)

onverwachte veranderingen in bestandspatronen door een hoge of lage aanwas van jonge exemplaren in het bestand aan te pakken;

b)

bescherming te bieden voor paaiende vis of schaaldieren wanneer bestanden zich op een zeer laag niveau bevinden of de toestand van een bestand wordt bedreigd door andere milieufactoren.

b)

bescherming te bieden voor paaiende vis of schaaldieren wanneer bestanden zich op een zeer laag niveau bevinden of de toestand van een bestand wordt bedreigd door andere milieufactoren.

3.   Onverminderd artikel 32, lid 6, zijn de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen van toepassing voor een periode van ten hoogste drie jaar.

3.   Onverminderd artikel 32, lid 6, zijn de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen van toepassing voor een periode van ten hoogste drie jaar.

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel is bedoeld om ervoor te zorgen dat er naar de sociaaleconomische impact wordt gekeken alvorens dergelijke maatregelen worden genomen.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 32

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De in de artikelen 11, 13, 19, 28 en 31 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [----]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

2.   De in de artikelen 11, 13, 19 en 28 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [----] en voor een termijn van drie jaar in het geval van artikel 31 . De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

Motivering

Op grond van artikel 31 is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen die van toepassing zijn voor een periode van drie jaar. In artikel 32 echter wordt deze bevoegdheid aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 34

Evaluatie en verslaglegging

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1   …

1   …

2   …

2   …

3   …

3   …

 

4.     Het verslag wordt gebaseerd op een uitgebreide territoriale effectbeoordeling in elk van de zeebekkengebieden, die de Commissie opstelt om een beeld te krijgen van de milieu-effecten en sociaaleconomische gevolgen van de maatregelen.

Motivering

Een uitgebreide beoordeling van het effect dat de krachtens de verordening uit te voeren beleidsmaatregelen hebben op de verschillende regio’s is een belangrijke voorwaarde voor op feiten gebaseerde beleidsvorming. Op die manier wordt de weg gebaand voor een volledige beleidscyclus, bestaande uit verordening, effectbeoordeling en feedback.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Algemene aanbevelingen

1.

meent dat duidelijke, eenvoudige regels die vissers gemakkelijk kunnen begrijpen en toepassen cruciaal zijn voor het welslagen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Gezien het grote aantal verordeningen waar de voorgestelde verordening inzake de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen (hierna „het voorstel”) betrekking op heeft, mag deze zeker worden gezien als een stap in de richting van eenvoudiger regelgeving voor technische maatregelen in de Europese visserij.

2.

De gekozen aanpak verdient bijval: een kaderverordening die als basis dient en in de bijlagen regionaliseringsregels die door middel van een eenvoudige en inclusieve, in het voorstel opgenomen procedure kunnen worden aangepast. Dankzij deze aanpak kunnen regels tot stand komen die gelden voor alle zeebekkens en kunnen de technische maatregelen met de nodige flexibiliteit worden aangepast aan eventuele regionale behoeften.

3.

Het is verheugend dat in het voorstel recht wordt gedaan aan het beginsel van proportionaliteit, zoals neergelegd in artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

4.

De wetgever doet er goed aan om de eenvoudige opzet van het voorstel in zijn huidige vorm te behouden.

5.

De wetgever zou geen uitzonderingen en afwijkingen moeten goedkeuren die het gelijke speelveld verstoren, tenzij daar in een bepaalde regio behoefte aan blijkt te bestaan.

Regionalisering

6.

Door de regionalisering van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) krijgen regio’s en lidstaten de kans om visbestanden actief te beheren binnen de grenzen van dit beleid.

7.

Het opstellen van meerjarenplannen mag geen voorwaarde zijn voor de mogelijkheid om gezamenlijke aanbevelingen in te dienen voor adequate technische maatregelen op regionaal niveau, maar dient wel open te staan voor alle visserijtakken.

8.

Regionalisering biedt de kans om een flexibel systeem op te zetten voor een actief regionaal visserijbeheer op basis van kwalitatieve en kwantitatieve parameters die stroken met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

9.

Het Comité verzoekt de Commissie om in het kader van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten rekening te houden met de lokale kenmerken en in te stemmen met de wijziging van de bijlagen V tot en met X via een vereenvoudigde procedure en in overleg met de lokale en regionale overheden.

10.

De wetgever zou moeten zorgen voor inhoudelijke samenhang tussen de GVB-verordening, de meerjarenplannen en het huidige voorstel.

Op vertrouwen gebaseerde aanpak en betrokkenheid van alle belanghebbenden bij de hervorming

11.

Bij de regulering van de EU-visserij is een op vertrouwen gebaseerde aanpak van eminent belang om te voorkomen dat de visserijgemeenschap verder vervreemd raakt; beleidsmakers moeten erop kunnen vertrouwen dat vissers zich volledig aan de hervormde regelgeving houden, en vissers moeten erop kunnen vertrouwen dat beleidsmakers hun belangen niet negeren. Voor een op vertrouwen gebaseerde aanpak zijn horizontale maatregelen nodig waarbij alle belanghebbenden niet alleen kijken naar de vangstcapaciteit, visserij-inspanningen en quota, maar met het oog op de toekomst van de sector ook aandacht besteden aan maatschappelijke aspecten, impact op het milieu en duurzaamheid.

12.

De wetgever zou voor prikkels moeten zorgen waardoor vissers zich als het ware vanzelf aan de regels zullen houden. Het zou hierbij bijvoorbeeld kunnen gaan om prikkels van economische, sociale of administratieve aard die stroken met de EU-wetgeving en aan bepaalde voorwaarden voldoen. De prikkels zouden in de geest van een „cultuur van naleving en samenwerking” (zoals bepaald in artikel 36, lid 2, onder g, van Verordening (EU) nr. 1380/2013) moeten worden ontwikkeld.

13.

In de wetenschap dat quotatoewijzing een zaak van de lidstaten is, zouden bepalingen op grond waarvan kleinschalige visserijbedrijven hun quota en vangsten rechtstreeks mogen beheren (1) een uitgelezen kans kunnen zijn om hun vroegere onrechtvaardige behandeling (en die van de kustvisserij) recht te zetten. Bovendien zouden zij zo beter als rentmeesters van de zee kunnen optreden en eerlijk met grote visserijbedrijven kunnen concurreren, met een goed evenwicht tussen rechten en plichten. Als kleinschalige vissers na het behalen van bepaalde belangrijke resultaten de verantwoordelijkheid krijgen om zelf onder strikt toezicht quota van bepaalde visbestanden te bestieren, dan kunnen zij zich een volwaardige schakel in het beheer hiervan voelen en hebben zij alle reden om er goed zorg voor te dragen.

14.

Het Comité sluit zich aan bij de oproep van het Europees Parlement (2) aan de Commissie en de lidstaten om de quota voor de ambachtelijke visserij geleidelijk te verhogen, om dit duurzame type visserij een impuls te geven.

15.

Bij een dergelijk gedecentraliseerd beheer van visrechten zou aan de volgende voorwaarden moeten worden voldaan:

1.

instandhouding van mariene rijkdommen en bescherming van het milieu (ultieme voorwaarde)

2.

wetenschappelijke adviezen en aanbevelingen

3.

strikt toezicht en continue evaluatie van de uitvoering

4.

ingebouwde flexibiliteit om na evaluaties en de proeffase aanpassingen mogelijk te maken

5.

de visrechten zijn een percentage van de maximale duurzame opbrengst, als een stimulans voor vissers om actief te streven naar het herstel van visbestanden.

Belang van kleinschalige visserij voor kleine Europese visserijgemeenschappen

16.

Voor kleine kuststeden is de kleinschalige kustvisserij in Europa onderdeel van een uniek ecosysteem dat onder meer wordt gekenmerkt door erfgoed, sociale cohesie, toerisme, bepaalde soorten voedsel en gastvrijheid.

17.

Helaas wordt bij de hervorming van het GVB niet voldoende recht gedaan aan de belangrijke rol die de kleinschalige kustvisserij — met haar tradities, haar kennis van de lokale geschiedenis en haar manier van leven — speelt als een lokale bewaker van de zee en als een sociaaleconomische pijler van kuststeden.

18.

De wetgever en de lidstaten zouden alle nog ongebruikte steunmogelijkheden en milieuvoordelen voor de kleinschalige visserij in het huidige GVB moeten aanboren.

19.

Wat dit aangaat is het een goede zaak dat kleinschalige vissers krachtens de voorgestelde verordening niet hoeven te investeren in nieuw tuig en nieuwe netten.

20.

Kleinschalige vissers voelen een steeds grotere afstand tot de beleidsvorming doordat er in vorige decennia eerst sprake was van gebrekkig bestuur en overregulering en er daarna een ingrijpende hervorming plaatsvond, met tal van nieuwe verordeningen — die onder meer betrekking hebben op teruggooiverboden, aanlandingsverplichtingen, regionalisering, meerjarenplannen — en een herziening van technische maatregelen, de controleverordening en de verzameling van gegevens.

21.

Het visserijbeleid van de EU zou de kern moeten vormen van een brede strategie voor blauwe groei waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de visserijsector, maar ook met de groei van alle sectoren van de blauwe economie, waaronder de maritieme industrieën en het toerisme, alsook met de economische groei, de werkgelegenheid en de bescherming van het milieu. Bij ondernemersactiviteiten in de blauwe economie gaat het niet alleen om activiteiten die plaatsvinden op zeeën en oceanen; (3) alle kustregio’s zijn hierbij betrokken.

Brussel, 7 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Zie artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 19, lid 4, onder c, van het huidige voorstel.

(2)  (2015/2090(INI)).

(3)  NAT-V-044.


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/91


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel

(2017/C 185/12)

Rapporteur:

Rapporteur Vincenzo BIANCO (IT/PSE)

Burgemeester van Catania

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)

COM(2016) 270 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010

COM(2016) 271 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van [Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend], voor de identificatie van een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land of staatloze en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving (herschikking)

COM(2016) 272 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2016) 270 final

Artikel 3, lid 3, en artikel 3, lid 5

Toegang tot de procedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   Alvorens de criteria toe te passen op grond waarvan overeenkomstig de hoofdstukken III en IV wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is, is de eerste lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming is ingediend verplicht:

3.   Alvorens de criteria toe te passen op grond waarvan overeenkomstig de hoofdstukken III en IV wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is, is de eerste lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming is ingediend verplicht:

a)

na te gaan of het verzoek om internationale bescherming moet worden geacht niet-ontvankelijk te zijn op grond van artikel 33, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 2013/32/EU wanneer een land dat geen lidstaat is, voor de verzoeker wordt aangemerkt als het eerste land van asiel of als veilig derde land, en

a)

na te gaan of het verzoek om internationale bescherming moet worden geacht niet-ontvankelijk te zijn op grond van artikel 33, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 2013/32/EU (wanneer een land dat geen lidstaat is, voor de verzoeker wordt aangemerkt als het eerste land van asiel of als veilig derde land); deze bepaling is niet van toepassing wanneer het gemiddelde aanvaardingspercentage van de asielaanvragen voor het land van herkomst van de aanvrager meer dan 33,33  % op EU-niveau bedraagt, en

b)

het verzoek te behandelen in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU, wanneer de volgende gronden van toepassing zijn:

b)

het verzoek te behandelen in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU, wanneer de volgende gronden van toepassing zijn:

 

i)

de verzoeker heeft de nationaliteit van een derde land, of hij is staatloos en had voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats, welk land is aangemerkt als veilig land van herkomst in de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst zoals vastgesteld bij Verordening [Voorstel COM(2015) 452 van 9 september 2015], of

 

i)

de verzoeker heeft de nationaliteit van een derde land, of hij is staatloos en had voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats, welk land is aangemerkt als veilig land van herkomst in de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst zoals vastgesteld bij Verordening [Voorstel COM(2015) 452 van 9 september 2015], of

 

ii)

de verzoeker kan om ernstige redenen worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker is onder dwang uitgezet om ernstige redenen van openbare veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht.

 

ii)

de verzoeker kan om ernstige redenen worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker is onder dwang uitgezet om ernstige redenen van openbare veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht.

4.   […]

4.   […]

5.   De lidstaat die een verzoek om internationale bescherming heeft behandeld, met inbegrip van de in lid 3 bedoelde gevallen, is verantwoordelijk voor de behandeling van verdere verklaringen of een volgend verzoek van de betrokken verzoeker als bedoeld in de artikelen 40, 41 en 42 van Richtlijn 2013/32/EU, ongeacht of de verzoeker het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten of daarvan is verwijderd.

5.   De lidstaat die een verzoek om internationale bescherming heeft behandeld, met inbegrip van de in lid 3 bedoelde gevallen, is verantwoordelijk voor de behandeling van verdere verklaringen of een volgend verzoek van de betrokken verzoeker als bedoeld in de artikelen 40, 41 en 42 van Richtlijn 2013/32/EU, ongeacht of de verzoeker het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten of daarvan is verwijderd.

Motivering

Er moet een billijk evenwicht zijn tussen enerzijds de snelheid en doeltreffendheid van het systeem en anderzijds de bescherming van de grondrechten. De invoering van een voorafgaande controle van de ontvankelijkheid, waarmee wordt voldaan aan het eerste vereiste, mag derhalve niet leiden tot het ontnemen van het recht op een behandeling ten gronde van de verzoeken die worden ingediend door personen die afkomstig zijn uit landen waaruit hoe dan ook veel mensen worden opgevangen. Er wordt in dit verband aan herinnerd dat de meeste minderjarigen, met inbegrip van niet-begeleide minderjarigen, afkomstig zijn uit landen waarvoor het opvangpercentage ongeveer 50 % bedraagt.

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2016) 270 final

Artikel 7, lid 1

Persoonlijk onderhoud

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen, voert de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijk lidstaat is belast een persoonlijk onderhoud met de verzoeker, tenzij de verzoeker is ondergedoken of de door de verzoeker overeenkomstig artikel 4, lid 2, verstrekte informatie toereikend is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. Het onderhoud biedt de verzoeker tevens de mogelijkheid de overeenkomstig artikel 6 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen.

1.   Om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen, voert de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast een persoonlijk onderhoud met de verzoeker, tenzij de verzoeker is ondergedoken zonder geldige en gemotiveerde reden of de door de verzoeker overeenkomstig artikel 4, lid 2, verstrekte informatie toereikend is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. Het onderhoud biedt de verzoeker tevens de mogelijkheid de overeenkomstig artikel 6 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen.

Motivering

Gezien de ernst van de gevolgen van het voorstel van de Commissie in geval van onderduiking (geen onderhoud en versnelde behandelingsprocedure), moet de verzoeker de mogelijkheid krijgen zijn afwezigheid met een gegronde reden te rechtvaardigen om zo weer volledig aanspraak te kunnen maken op zijn rechten.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2016) 270 final

Artikel 7

Persoonlijk onderhoud

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Na lid 5 het volgende inlassen:

6.   Tijdens het in dit artikel bedoelde onderhoud moet de verzoeker in kennis worden gesteld van de mogelijkheid om te vragen dat hij in een bepaalde lidstaat wordt opgevangen (en om subsidiair nog maximaal twee andere lidstaten op te geven). In dat geval moeten hem specifieke vragen worden gesteld om zijn talenkennis te beoordelen en meer inzicht te krijgen in eerdere verblijven, contacten met gemeenschappen uit hetzelfde land of dezelfde regio van herkomst die legaal in het gastland verblijven, beroepsvaardigheden en ieder ander element dat nuttig kan zijn en zijn sociale integratie kan vergemakkelijken, zelfs bij een tijdelijk verblijf.

Motivering

Om secundaire bewegingen te ontmoedigen, wordt het nuttiger geacht om meteen bij het begin na te gaan of de verzoeker een voorkeur heeft voor één of meer landen (maximaal drie), en om de kennis, contacten en vaardigheden te beoordelen die zijn integratie zouden kunnen vergemakkelijken, zelfs bij een tijdelijk verblijf. Dit komt het sociale evenwicht in het gastland alleen maar ten goede.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2016) 270 final

Artikel 8, lid 2

Waarborgen voor minderjarigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat zorgt ervoor dat, wanneer een niet-begeleide minderjarige verplicht aanwezig moet zijn, de niet-begeleide minderjarige bij de relevante procedures waarin deze verordening voorziet, wordt vertegenwoordigd en/of bijgestaan door een vertegenwoordiger.

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de niet-begeleide minderjarige bij de relevante procedures waarin deze verordening voorziet, wordt vertegenwoordigd en/of bijgestaan door een vertegenwoordiger.

Motivering

Gezien hun kwetsbaarheid moeten minderjarigen altijd worden vertegenwoordigd en bijgestaan, ook wanneer zij zich om de een of andere reden niet bevinden in de lidstaat die bevoegd is voor de behandeling van hun aanvraag.

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2016) 270 final

Artikel 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Wanneer de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, zijn alleen de in dit artikel vastgestelde criteria van toepassing, in de volgorde waarin zij voorkomen in de leden 2 tot en met 5.

1.   Wanneer de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, zijn alleen de in dit artikel vastgestelde criteria van toepassing, in de volgorde waarin zij voorkomen in de leden 2 tot en met 5.

2.   De verantwoordelijke lidstaat is de lidstaat waar een gezinslid van de niet-begeleide minderjarige zich wettig ophoudt, voor zover dit in het belang van de minderjarige is. Indien de verzoeker een gehuwde minderjarige is van wie de echtgenoot zich niet wettig op het grondgebied van de lidstaten ophoudt, is de lidstaat waar de vader, moeder, of andere volwassene die krachtens het recht of krachtens de praktijk van die lidstaat voor de minderjarige verantwoordelijk is, dan wel zijn broer of zus, mits die zich wettig op het grondgebied ophoudt, de verantwoordelijke lidstaat.

2.   De verantwoordelijke lidstaat is de lidstaat waar een gezinslid van de niet-begeleide minderjarige zich wettig ophoudt, voor zover dit in het belang van de minderjarige is. Indien de verzoeker een gehuwde minderjarige is van wie de echtgenoot zich niet wettig op het grondgebied van de lidstaten ophoudt, is de lidstaat waar de vader, moeder, of andere volwassene die krachtens het recht of krachtens de praktijk van die lidstaat voor de minderjarige verantwoordelijk is, dan wel zijn broer of zus, mits die zich wettig op het grondgebied ophoudt, de verantwoordelijke lidstaat.

3.   Indien de verzoeker een familielid heeft dat zich wettig in een andere lidstaat ophoudt, en het op basis van een individueel onderzoek vaststaat dat dat familielid voor hem kan zorgen, verenigt die lidstaat de minderjarige met zijn familielid en is die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang van de minderjarige is.

3.   Indien de verzoeker een familielid heeft dat zich wettig in een andere lidstaat ophoudt, en het op basis van een individueel onderzoek vaststaat dat dat familielid voor hem kan zorgen, verenigt die lidstaat de minderjarige met zijn familielid en is die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang van de minderjarige is.

4.   Indien in meer dan één lidstaat gezinsleden of familieleden als vermeld in de leden 2 en 3, verblijven, wordt op basis van het belang van de niet-begeleide minderjarige bepaald welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is.

4.   Indien in meer dan één lidstaat gezinsleden of familieleden als vermeld in de leden 2 en 3, verblijven, wordt op basis van het belang van de niet-begeleide minderjarige bepaald welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is.

5.   Bij ontstentenis van gezinsleden of familieleden als vermeld in de leden 2 en 3, is de lidstaat waarbij de niet-begeleide minderjarige zijn verzoek om internationale bescherming het eerst heeft ingediend de verantwoordelijke lidstaat, tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van de minderjarige is.

5.   Bij ontstentenis van gezinsleden of familieleden als vermeld in de leden 2 en 3, is de lidstaat waar de niet-begeleide minderjarige zich op dat moment bevindt de verantwoordelijke lidstaat, tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van de minderjarige is.

6.   De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 57 vast te stellen betreffende de identificatie van gezinsleden of familieleden van de niet-begeleide minderjarige; de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie; de criteria voor de beoordeling van het vermogen van een familielid om voor de niet-begeleide minderjarige te zorgen ook in de gevallen waarin gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in verschillende lidstaten verblijven. Bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen beperkt de Commissie zich tot het vooropstellen van het belang van het kind, zoals bepaald in artikel 8, lid 3.

6.   De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 57 vast te stellen betreffende de identificatie van gezinsleden of familieleden van de niet-begeleide minderjarige; de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie; de criteria voor de beoordeling van het vermogen van een familielid om voor de niet-begeleide minderjarige te zorgen ook in de gevallen waarin gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in verschillende lidstaten verblijven. Bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen beperkt de Commissie zich tot het vooropstellen van het belang van het kind, zoals bepaald in artikel 8, lid 3.

7.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige procedures voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

7.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige procedures voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel ligt in de lijn van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (arrest M.A et al., zaak C-648/11) en heeft tot doel ervoor te zorgen dat de procedure voor het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat niet onnodig veel tijd kost.

Wijzigingsvoorstel 6

COM(2016) 270 final

Na artikel 14 een nieuw artikel inlassen

Voorkeuren, bekwaamheden en relevante banden

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

1.   Wanneer de verzoeker tijdens het in artikel 7 bedoelde onderhoud een voorkeur heeft aangegeven voor een bepaalde lidstaat (of, subsidiair, andere lidstaten, tot een maximum van twee) en er aantoonbare of aannemelijke elementen zijn zoals taalvaardigheden, contacten met gemeenschappen uit hetzelfde land of dezelfde regio van herkomst, specifieke professionele vaardigheden en arbeidskansen, of andere elementen die relevant worden geacht voor de integratie, zelfs tijdelijk, volgens de informatie die jaarlijks wordt verstrekt door het EASO, zal het aangegeven land verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits voor het land in kwestie de limiet van 50 % van het referentiecijfer vastgesteld volgens de verdeelsleutel zoals bedoeld in artikel 35, in het lopende jaar nog niet is overschreden.

2.   Indien de bovengenoemde drempel in het lopende jaar al is overschreden, ligt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij (in deze volgorde):

a)

de lidstaat die tijdens het onderhoud is aangewezen als tweede voorkeur, mits aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan en de in het vorige lid genoemde limiet tijdens het lopende jaar niet is overschreden;

b)

de lidstaat die is aangewezen als derde voorkeur, mits aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan en de in het vorige lid genoemde limiet tijdens het lopende jaar niet is overschreden;

3.   Wanneer de in lid 1 bedoelde limiet ook is overschreden voor de in lid 2 bedoelde landen, zal de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek worden vastgesteld op grond van de volgende artikelen van dit hoofdstuk.

Motivering

In overeenstemming met de eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van solidariteit en een eerlijke verdeling, en om secundaire bewegingen te ontmoedigen, moet in de rangorde van de criteria om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, meer belang worden gehecht aan de banden en mogelijkheden tot integratie zoals aangegeven door de verzoeker, alsook aan de opnamecapaciteit van het land (zoals bepaald volgens de referentiesleutel van elk land, genoemd in artikel 35) dan aan het land van aankomst. Dit lijkt bovendien beter aan te sluiten op de logica achter de rangorde van de in hoofdstuk III genoemde criteria (waarbij voorrang wordt gegeven aan criteria die verband houden met de kenmerken en levensloop van de verzoeker: in volgorde zijn dat de minderjarigheid, familiebanden en het bezit van documenten — die niet meer dan twee jaar mogen zijn verlopen — afgegeven door een lidstaat).

Ook met het oog op de beginselen van eerlijke verdeling en solidariteit, is het niettemin wenselijk om de toepassing van dit criterium te beperken tot de drempel van 50 % van de capaciteit van elk land, om te voorkomen dat in tijden van een mindere toestroom, het grootste gewicht komt te liggen bij de landen die het aantrekkelijkst worden beschouwd, waardoor de opvangmogelijkheden van dat land verzadigd raken.

Alleen wanneer deze drempel is overschreden (en totdat de in lid 3 bedoelde volgende hoogste drempel wordt bereikt) blijft de bevoegdheid om het verzoek te behandelen bij het eerste land van aankomst.

NB: De kennisgeving door het EASO, zoals bedoeld in artikel 43, is ook verplicht indien de in lid 1 van dit wijzigingsvoorstel bedoelde omstandigheden zich voordoen.

Wijzigingsvoorstel 7

COM(2016) 270 final

Artikel 28, lid 2

Rechtsmiddelen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De lidstaten stellen een termijn vast van zeven dagen na de kennisgeving van een overdrachtsbesluit waarbinnen de betrokkene zijn recht op het instellen van een daadwerkelijk rechtsmiddel overeenkomstig lid 1, kan uitoefenen.

2.   De lidstaten stellen een termijn vast van vijftien dagen na de kennisgeving van een overdrachtsbesluit waarbinnen de betrokkene zijn recht op het instellen van een daadwerkelijk rechtsmiddel overeenkomstig lid 1, kan uitoefenen.

Motivering

Het beginsel dat een passende termijn moet worden toegekend van ten minste 14 dagen (zaak Diouf) dient te worden gerespecteerd.

Wijzigingsvoorstel 8

COM(2016) 270 final

Artikel 34, lid 2

Algemeen beginsel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Lid 1 is van toepassing wanneer het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem aangeeft dat het aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is op grond van de criteria van hoofdstuk III en artikel 3, lid 2 of lid 3, en de artikelen 18 en 19, bovenop het aantal daadwerkelijk hervestigde personen, groter is dan 150 % van het referentieaantal voor die lidstaat zoals vastgesteld volgens de in artikel 35 bedoelde sleutel.

2.   Lid 1 is van toepassing wanneer het in artikel 44, lid 1, bedoelde geautomatiseerde systeem aangeeft dat het aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is op grond van de criteria van hoofdstuk III en artikel 3, lid 2 of lid 3, en de artikelen 18 en 19, bovenop het aantal daadwerkelijk hervestigde personen, groter is dan 120 % van het referentieaantal voor die lidstaat zoals vastgesteld volgens de in artikel 35 bedoelde sleutel.

Motivering

De drempel voor het activeren van het automatische systeem voor hervestiging moet worden vastgesteld op een niveau dat, hoewel hoger dan de opvangcapaciteit van de lidstaat (zoals vastgesteld op grond van artikel 34, lid 2), de toepassing hiervan nuttig en mogelijk maakt.

Het door de Commissie voorgestelde niveau (150 % van het referentieaantal van elke lidstaat) draagt, mede gezien de grotere rigiditeit van het systeem als geheel in het licht van de door de Commissie voorgestelde wijzigingen en rekening houdend met de statistieken over de afgelopen drie jaar, het risico in zich dat het mechanisme nooit wordt geactiveerd, of alleen wanneer het opvangsysteem en de capaciteit van de meest getroffen lidstaten volledig zijn verzadigd, met een vertraging van het gehele systeem en onvermijdelijke sociale spanningen tot gevolg.

NB: De kennisgeving door het EASO, zoals bedoeld in artikel 43, moet worden afgestemd op de door dit wijzigingsvoorstel gewijzigde drempelwaarde.

Wijzigingsvoorstel 9

COM(2016) 270 final

Artikel 35

Referentiesleutel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Met het oog op de toepassing van het correctiemechanisme wordt het referentieaantal voor elke lidstaat bepaald aan de hand van een sleutel.

1.   Met het oog op de toepassing van het correctiemechanisme wordt het referentieaantal voor elke lidstaat bepaald aan de hand van een sleutel.

2.   De in lid 1 bedoelde referentiesleutel is gebaseerd op de volgende criteria voor elke lidstaat, op basis van cijfers van Eurostat:

2.   De in lid 1 bedoelde referentiesleutel is gebaseerd op de volgende criteria voor elke lidstaat, op basis van cijfers van Eurostat:

a)

de omvang van de bevolking (wegingsfactor 50 %);

a)

de omvang van de bevolking van de lidstaat (wegingsfactor 50 %);

b)

het totale bbp (wegingsfactor 50 %).

b)

het totale bbp van de lidstaat (wegingsfactor 50 %);

 

De referentiesleutel wordt gecorrigeerd met een verlaging van het aandeel voor het daaropvolgende jaar, gelijk aan 20 % van het verschil tussen het aandeel op basis van het bbp en de bevolkingsomvang en de gemiddelde toestroom in de lidstaat gedurende de drie voorgaande jaren, voor de landen die in de loop van de drie voorgaande jaren gemiddeld een grotere toestroom kenden dan het aandeel dat op grond van de letters a) en b) is bepaald.

3.   De in lid 2 bedoelde criteria worden toegepast conform de in bijlage I opgenomen formule.

3.   De in lid 2 bedoelde criteria worden toegepast conform de in bijlage I opgenomen formule.

4.   Het Asielagentschap van de Europese Unie stelt de referentiesleutel vast en gaat jaarlijks over tot de aanpassing van de cijfers van de criteria voor de referentiesleutel en de referentiesleutel zelf als bedoeld in lid 2, op basis van cijfers van Eurostat.

4.   Het Asielagentschap van de Europese Unie stelt de referentiesleutel vast en gaat jaarlijks over tot de aanpassing van de cijfers van de criteria voor de referentiesleutel en de referentiesleutel zelf als bedoeld in lid 2, op basis van cijfers van Eurostat.

Motivering

Om de werkelijke en actuele opvangcapaciteit van een lidstaat te bepalen dient rekening te worden gehouden met het aantal migranten dat reeds is opgenomen en de gevolgen van de migratie als geheel op het economisch en sociaal weefsel van de lidstaat. Het wijzigingsvoorstel corrigeert de berekening van de referentiesleutel, om zo veel mogelijk te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van solidariteit en een eerlijke verdeling, die als prioritair worden aangemerkt in de voorgestelde verordening. Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan de noodzaak van een allesomvattende aanpak, waarbij rekening wordt gehouden met het asiel- en migratiebeleid als één geheel.

NB: Uiteraard moet ook de formule in bijlage 1 (waarnaar wordt verwezen in lid 3) worden aangepast op basis van de correctie die met dit wijzigingsvoorstel wordt aangebracht.

Wijzigingsvoorstel 10

COM(2016) 270 final

Artikel 37, lid 3

Financiële solidariteit

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   Aan het einde van de in lid 2 bedoelde periode van twaalf maanden deelt het geautomatiseerde systeem aan de lidstaat die niet deelneemt aan het correctiemechanisme voor toewijzing het aantal verzoeken mee waarvoor die lidstaat anders de lidstaat van toewijzing zou zijn geweest. Die lidstaat betaalt vervolgens een solidariteitsbijdrage van 250 000  EUR voor iedere verzoeker die tijdens de betrokken periode van twaalf maanden anders aan hem zou zijn toegewezen. De solidariteitsbijdrage wordt betaald aan de lidstaat die is aangewezen als de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de betrokken verzoeken.

3.   Aan het einde van de in lid 2 bedoelde periode van twaalf maanden deelt het geautomatiseerde systeem aan de lidstaat die niet deelneemt aan het correctiemechanisme voor toewijzing het aantal verzoeken mee waarvoor die lidstaat anders de lidstaat van toewijzing zou zijn geweest. Die lidstaat betaalt vervolgens een solidariteitsbijdrage van 60 000  EUR voor iedere verzoeker die tijdens de betrokken periode van twaalf maanden anders aan hem zou zijn toegewezen. De solidariteitsbijdrage wordt betaald aan de lidstaat die is aangewezen als de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de betrokken verzoeken.

Motivering

Dat een solidariteitsbijdrage wordt opgelegd aan lidstaten die (tijdelijk) herplaatsingen weigeren is begrijpelijk en het onderliggende beginsel is correct. Het bedrag van de bijdrage moet echter worden vastgesteld op een niveau dat betaalbaar en billijk is, om te voorkomen dat de publieke opinie in opstand komt en het solidariteitsbeginsel a priori wordt verworpen door diverse lidstaten Derhalve wordt geoordeeld dat de bijdrage moet worden vastgelegd op een niveau (60 000 EUR) dat billijk is en kan worden gerelateerd aan bijvoorbeeld de gemiddelde jaarlijkse kosten van opvang en bijstand voor iedere verzoeker, met inbegrip van de kosten voor gezondheidszorg, vermenigvuldigd met de gemiddelde duur van de aan hem verleende vergunning.

Wijzigingsvoorstel 11

COM(2016) 271 final

Artikel 2

Taken

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het Agentschap voert de volgende taken uit:

Het Agentschap voert de volgende taken uit:

a)

[…]

a)

[…]

b)

[…]

b)

[…]

c)

ondersteunen van de lidstaten bij de uitvoering van het CEAS;

c)

ondersteunen van de lidstaten en regionale en lokale overheden bij de uitvoering van het CEAS;

d)

ondersteunen van de lidstaten bij de opleiding van deskundigen van alle nationale overheidsdiensten, rechterlijke instanties en nationale diensten die verantwoordelijk zijn voor asielzaken, onder meer door een gemeenschappelijk basiscurriculum te ontwikkelen;

d)

ondersteunen van de lidstaten en regionale en lokale overheden bij de opleiding van deskundigen van alle nationale overheidsdiensten, rechterlijke instanties en nationale diensten die verantwoordelijk zijn voor asielzaken, onder meer door een gemeenschappelijk basiscurriculum te ontwikkelen;

(e)

[…]

(e)

[…]

(f)

[…]

(f)

[…]

g)

bieden van doeltreffende operationele en technische bijstand aan de lidstaten, met name wanneer hun asiel- en opvangstelsels onder onevenredige druk staan;

g)

bieden van doeltreffende operationele en technische bijstand aan de lidstaten en regionale en lokale overheden, met name wanneer hun asiel- en opvangstelsels onder onevenredige druk staan;

[…]

[…]

Motivering

Aangezien het veelal de lokale en regionale overheden zijn die, geheel of gedeeltelijk, bijstand en opvang verlenen, zouden ook zij door het EASO moeten worden ondersteund.

Wijzigingsvoorstel 12

COM(2016) 271 final

Artikel 3, lid 2

Verplichting tot samenwerking te goeder trouw en informatie-uitwisseling

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Het Agentschap werkt nauw samen met de asielinstanties van de lidstaten, de nationale immigratie- en asieldiensten en andere nationale diensten, en de Commissie. Het Agentschap voert zijn taken uit onverminderd de aan andere betrokken organen van de Unie toevertrouwde taken, en werkt nauw samen met deze organen en de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR).

2.   Het Agentschap werkt nauw samen met de asielinstanties van de lidstaten, de nationale immigratie- en asieldiensten en andere nationale, regionale en lokale diensten, en de Commissie. Het Agentschap voert zijn taken uit onverminderd de aan andere betrokken organen van de Unie toevertrouwde taken, en werkt nauw samen met deze organen en de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR).

Motivering

Aangezien het veelal de lokale en regionale overheden zijn die, geheel of gedeeltelijk, bijstand en opvang verlenen, zou het EASO ook rechtstreeks met hen moeten samenwerken.

Wijzigingsvoorstel 13

COM(2016) 272 final

Artikel 38

Doorgifte van gegevens aan derde landen met het oog op terugkeer

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Na lid 3 het volgende inlassen:

4.   In geen geval mag informatie worden doorgegeven aan of ter beschikking worden gesteld van derde landen die niet worden beschouwd als veilige derde landen in de zin van Richtlijn 2013/32/EU.

5.   In geen geval mag informatie over minderjarigen worden verstrekt aan derde landen, ook niet nadat zij de meerderjarigheid hebben bereikt.

Motivering

Het hele artikel is weliswaar bedoeld om de uitvoering van terugkeerbesluiten te vergemakkelijken, maar dreigt de verzoekers bloot te stellen aan eventuele represailles na terugkeer naar hun land van herkomst, met name wanneer deze landen niet in staat zijn om een behoorlijke gegevensbescherming te waarborgen. Het zou hoe dan ook verboden moeten blijven om gegevens uit te wisselen met derde landen die niet als veilig worden beschouwd, en gegevens betreffende minderjarigen te verstrekken aan derde landen.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Doelstellingen en algemene benadering van het hervormingspakket

1.

is ingenomen met het besluit van de Europese Commissie om een algehele hervorming van de asielwetgeving voor te stellen. Het benadrukt de samenhang tussen de voorstellen van het eerste pakket, dat werd gepresenteerd op 4 mei 2016, en die van het tweede pakket, gepresenteerd op 13 juli 2016 (verordening inzake de criteria voor de toekenning van asiel; verordening tot invoering van een uniforme procedure op het gebied van asiel; gemeenschappelijke normen op het gebied van bijstand). De huidige verschillen tussen de rechtsstelsels, procedures en bijstandsvoorzieningen van de lidstaten zijn immers van invloed op de keuzes van verzoekers en doen de secundaire bewegingen van asielzoekers toenemen, wat van invloed is op de doeltreffendheid van het systeem voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat en ervoor zorgt dat een groter beroep moet worden gedaan op Eurodac en het EASO.

2.

Het CvdR is goed te spreken over sommige van de doelstellingen van het eerste pakket voorstellen, zoals het beperken van ongerechtvaardigde secundaire bewegingen, een eerlijkere verdeling van asielzoekers over de lidstaten, de versterking van het EASO en de omvorming daarvan tot een agentschap.

3.

Minder goed te spreken is het over de benadering die de Commissie volgt in haar voorstel tot wijziging van de Dublinverordening, namelijk dat de minpunten van het systeem te wijten zijn aan de uitzonderlijke crisis, die zij meent te kunnen aanpakken door enerzijds corrigerende maatregelen in te voeren en anderzijds door het basiscriterium (de verantwoordelijkheid van het eerste land van binnenkomst in de EU) te versterken. We hebben echter te maken met een structurele crisis (het jaarlijkse aantal asielaanvragen is de afgelopen drie jaar — van 2013 tot 2015 — verdrievoudigd tot meer dan 1 200 000, negen keer hoger dan in 1985), en het beheer van noodsituaties moet hand in hand gaan met de invoering van een stabiel, efficiënt en beter geïntegreerd systeem.

4.

De toepassing van het huidige stelsel is in verschillende opzichten nog rigider geworden, als gevolg van handhavingsmechanismen (niet-ontvankelijkheid; weigering van bijstand; versnelde procedures). Derhalve worden de medewetgevers opgeroepen om zorgvuldig na te gaan of deze maatregelen verenigbaar zijn met de grondrechten, in het bijzonder van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen.

5.

De capaciteit op het stuk van de eerste opvang, de tijdige verwerking van aanvragen van verzoekers en het voorkomen van secundaire bewegingen is bepalend voor de stabiliteit van het systeem voor het beheer en de verdeling van asielaanvragen.

6.

Het CvdR beveelt aan om naast de positieve aspecten van het Commissievoorstel (verruiming van de definitie van „gezinslid” tot broers/zusters en gezinsrelaties die tot stand kwamen na het verlaten van het land van herkomst; relevantie van documenten die zijn afgegeven door een lidstaat, zelfs indien zij zijn verlopen) meer rekening te houden met het beroepstraject dat verzoekers hebben afgelegd en hun ambities, teneinde secundaire bewegingen te ontmoedigen. Waar mogelijk, moet in dit verband de voorkeur worden gegeven aan positieve stimulansen boven sancties, teneinde ongewenste secundaire stromen te voorkomen.

7.

Het CvdR is ingenomen met de invoering van versnelde en vereenvoudigde procedures, maar wijst er wel op dat deze moeten worden aangewend ter verbetering van de efficiency en snelheid van het systeem, en niet mogen leiden tot schendingen van de grondrechten. Het is bovendien van mening dat zelfs de niet-ontvankelijk verklaarde verzoeken en verzoeken die via de versnelde procedure zijn behandeld moeten worden meegeteld voor de berekening van de in artikel 36 genoemde referentiesleutel.

8.

De drie voorstellen zijn zeker in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, omdat zij duidelijk gericht zijn op problemen van grensoverschrijdende aard — zoals de solidariteit tussen de lidstaten, de totstandbrenging van een meer geïntegreerd asielstelsel en een betere uitwisseling van informatie tussen lidstaten. Deze doelstellingen kunnen niet door de afzonderlijke lidstaten worden verwezenlijkt. Daarnaast zijn de voorgestelde maatregelen noodzakelijk voor het bereiken van de doelstelling om uniforme regels vast te stellen die in de hele Europese Unie kunnen worden toegepast. Zo bezien zijn de voorstellen ook in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Richtsnoeren en mechanismen ter correctie en compensatie

9.

Het CvdR beschouwt het als een belangrijke stap voorwaarts dat de opvangcapaciteit van elk land, gemeten aan de hand van objectieve parameters, wordt ingevoerd als relevante factor om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming (een optie die reeds werd gesuggereerd in de mededeling van de Commissie van 6 april 2016 — COM(2016) 197). Wel betreurt het dat de toepassing van dit criterium beperkt blijft tot crisissituaties.

10.

Het CvdR is teleurgesteld over het feit dat in het voorstel van de Commissie geen enkel belang wordt gehecht aan de ambities van de verzoekers, zelfs niet als er objectieve elementen zijn (talenkennis, arbeidsvaardigheden, eerdere verblijven) die een bepaalde lidstaat tot logische eindbestemming maken.

11.

Het beveelt derhalve aan dat er een andere afweging wordt gemaakt tussen het criterium van de opnamecapaciteit (waarbij tevens rekening kan worden gehouden met de voorkeuren en het persoonlijk traject van de verzoeker) en het criterium van het eerste land van aankomst, door de twee criteria ten minste een gelijk gewicht toe te kennen en door bij de toepassing van deze criteria in ieder geval rekening te houden met de in artikel 35 genoemde referentiesleutel.

12.

Het CvdR stelt bovendien voor dat voor het bepalen van de reële en actuele opvangcapaciteit van een lidstaat, tevens rekening wordt gehouden met het aantal geregistreerde aankomsten in die lidstaat, wat objectief van invloed is op de capaciteit voor opvang en beheer. Deze parameter zou dan ook in de in artikel 35 genoemde referentiesleutel moeten worden opgenomen.

13.

Mede met het oog op de reële en actuele opvangcapaciteit stelt het CvdR bovendien voor dat een tijdslimiet in acht wordt genomen. Na het verstrijken daarvan vervalt de in artikel 3, lid 5 vastgestelde bevoegdheid van de lidstaat die het verzoek om internationale bescherming heeft behandeld om verdere verklaringen of een volgend verzoek van de betrokken verzoeker te behandelen. Deze termijn kan worden vastgesteld op vijf jaar, een periode die aanzienlijk langer is dan die welke momenteel wordt gehanteerd.

14.

De lidstaten zouden betrouwbare, transparante en billijke interne systemen moeten ontwikkelen om de lasten van de opvang van migranten op hun grondgebied te verdelen. Daarbij moeten ze rekening houden met de relevante sociaaleconomische informatie, met de vraag of de verschillende steden en regio’s reeds eerder migranten hebben opgevangen, en met de integratiebehoeften en -vooruitzichten van de migranten. Zij moeten in het bijzonder die steden/regio’s bijstaan die geografisch blootgesteld zijn en daarom onder bijzonder grote druk staan.

15.

Het CvdR is ingenomen met de invoering van een correctiemechanisme voor de verdeling van personen die om internationale bescherming verzoeken. Het merkt evenwel op dat de door de Commissie voorgestelde drempel voor het activeren van het mechanisme zo hoog is (zeker gezien de gegevens over de afgelopen drie jaar) dat zelfs in het geval van een crisis het mechanisme waarschijnlijk niet zal worden geactiveerd en het dus geen enkel structureel voordeel oplevert.

16.

Om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de solidariteit als gevolg van buitensporig hoge lasten voor de lidstaten, acht het CvdR het van essentieel belang dat de regels inzake legale migratie daadwerkelijk worden toegepast, met inachtneming van de rechtsstaat.

17.

De geplande solidariteitsbijdrage voor lidstaten die hun deelname aan het automatische correctiemechanisme tijdelijk opschorten is te hoog en mist objectieve en billijke parameters, zoals uitgaven voor gezondheidszorg in een bepaalde periode. Het CvdR stelt daarom een verlaging van deze bijdrage voor, door deze te relateren aan de hoogte van de gemiddelde jaarlijkse uitgaven per begunstigde (geraamd op 20 000 EUR, op grond van de beschikbare gegevens) en de gemiddelde duur van een legale verblijfstitel (tussen drie en vijf jaar).

18.

Bovendien blijft de door de Commissie voorgestelde solidariteitsbijdrage beperkt tot gevallen waarin een lidstaat zelf uit het stelsel stapt, terwijl niets is voorzien voor het niet-uitvoeren van besluiten betreffende de herplaatsing of overname van verzoekers of begunstigden, ondanks het feit dat volgens de beschikbare gegevens de uitvoeringsgraad veel te laag is (ongeveer 25 %). Het CvdR stelt derhalve voor om het EASO, in het kader van de versterking ervan en zijn omvorming tot een agentschap, te belasten met taken op het gebied van toezicht en rapportage van gevallen van niet-naleving, zodat de Europese Commissie sancties kan opleggen. Een andere mogelijkheid is dat het Fonds voor asiel, migratie en integratie wordt versterkt of dat een nieuw Solidariteitsfonds wordt gecreëerd ten gunste van lidstaten en lokale/regionale overheden die worden getroffen door het uitblijven van betalingen en van lidstaten en lokale/regionale overheden die de beste resultaten behalen wat betreft uitvoering en ontvangst.

19.

Het CvdR benadrukt bovendien dat het verlagen van de solidariteitsbijdrage ten opzichte van het door de Europese Commissie voorgestelde bedrag (zoals beschreven in dit advies) ook nodig is om onbegrip te vermijden en te voorkomen dat de Europese burgers het vertrouwen in de Europese Unie verliezen.

20.

Het CvdR dringt er andermaal op aan de relevante EU-middelen ter ondersteuning van de opvang en integratie van migranten rechtstreeks toegankelijk te maken voor lokale en regionale overheden die op deze gebieden belangrijke bevoegdheden hebben.

Maatregelen ter versterking van het systeem, procedures en termijnen

21.

Het CvdR pleit voor de opheffing van de zwaarste maatregelen (zoals de weigering van bijstand, met uitzondering van gezondheidszorg) die de grondrechten inperken van personen wier verzoek niet-ontvankelijk is verklaard of die naar andere lidstaten reizen in afwachting van de behandeling van hun asielverzoek door het verantwoordelijke land.

22.

Het stelt voor een termijn te behouden die veel langer is dan de nu voorgestelde termijn — bijvoorbeeld 5 jaar, in plaats van de huidige twaalf maanden — waarna de verantwoordelijkheid van de lidstaat voor de behandeling van de eerste aanvraag vervalt.

23.

Het CvdR hoopt dat de tijd die nodig is voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene voor personen die internationale bescherming genieten wordt ingekort, vooral wanneer er sprake is van relevante banden met andere landen dan die waar het asielverzoek wordt behandeld, wat waarschijnlijk ook zal helpen om secundaire bewegingen te ontmoedigen.

24.

Gezien het verband tussen de verdeling van de asielaanvragen tussen de lidstaten en de aldaar geldende criteria en procedures (die van invloed zijn op de keuze van verzoekers, waardoor er een wedloop op gang wordt gebracht om nieuwe aankomsten te ontmoedigen), is het van het grootste belang dat op middellange termijn wordt gestreefd naar wederzijdse erkenning van de asielbeslissingen tussen de EU-landen en de rechtstreekse behandeling van aanvragen door het Europees Asielagentschap (naast de autoriteiten van de lidstaten).

25.

Het CvdR dringt erop aan dat de term „vertegenwoordiger van minderjarigen” in de wetstekst wordt geïnterpreteerd en uitgelegd en zo nodig wordt gewijzigd in „voogd” of een andere term waarmee in de betreffende nationale context een persoon of instantie wordt bedoeld die onafhankelijk is van de overheid en die door de wet of een rechterlijke autoriteit wordt aangewezen, met als enige doel de belangen van het kind te beschermen.

Niet-begeleide minderjarigen

26.

Gezien de gegevens met betrekking tot de aankomst van niet-begeleide minderjarigen in Europa (in 2015 waren dat er 88 000, oftewel 6,7 % van het totale aantal asielzoekers) pleit het CvdR voor een versterking van de structuren en voorwaarden voor bijstand aan deze groep (in dit verband is de voorgestelde hervorming van de richtlijn opvangvoorzieningen, die deel uitmaakt van het tweede pakket voorstellen ingediend op 13 juli, zeker van belang, tevens gezien het feit dat het vaak lokale overheden zijn die deze voorzieningen moeten verstrekken).

27.

Het CvdR beveelt aan de psychologische zorg voor niet-begeleide minderjarigen te versterken, beter naar hen te luisteren, hun toegang tot juridische bijstand te vergemakkelijken en deze begrijpelijker te maken. Ook beveelt het aan het werk van voogden van minderjarigen te ondersteunen, door hun opleiding te verbeteren en hun onafhankelijkheid te versterken, onder meer met ondersteuning door het EASO en het maatschappelijk middenveld.

28.

Het CvdR dringt aan op een adequate culturele voorlichting en bemiddeling op de verblijfplaatsen van niet-begeleide minderjarigen, mede om te voorkomen dat er gevoelens van wantrouwen ontstaan jegens hen.

29.

Het CvdR beveelt aan dat er alternatieve overgangstrajecten worden uitgewerkt in de plaats van een onmiddellijke terugkeer na het bereiken van de meerderjarige leeftijd (voorafgegaan door een algemene toekenning van tijdelijke bescherming), en dat rekening wordt gehouden met de lopende onderwijstrajecten.

30.

Het beginsel dat minderjarigen niet mogen worden vervoerd van de plaats waar zij zich bevinden moet worden gehandhaafd, zelfs wanneer zij zich in een andere lidstaat bevinden dan de lidstaat van binnenkomst als gevolg van niet-toegestane secundaire bewegingen.

31.

De bescherming en bijstand moeten worden gehandhaafd, zelfs indien er twijfels zijn over de minderjarigheid, zolang er nog rechtsmiddelen zijn waarvan gebruik kan worden gemaakt en er nog geen rechterlijke uitspraak is gedaan.

Asielagentschap van de Europese Unie

32.

Het CvdR is ingenomen met de taken die worden verleend aan het Asielagentschap (nu nog EASO) op het gebied van technische en operationele bijstand en opleiding, en de invoering van de mogelijkheid om bijstand te verlenen (artikel 16) aan een lidstaat die onder onevenredige druk staat (artikel 22), zelfs als de lidstaat daartoe geen verzoek heeft ingediend.

33.

Het dringt aan op een verbetering van de snelheid, homogeniteit en volledigheid van de bij Eurostat ingediende gegevens onder toezicht van het EASO, onder andere met betrekking tot het percentage detenties met het oog op overplaatsing of terugkeer en de redenen daarvoor, het percentage uitgevoerde overplaatsingen en statistische gegevens met betrekking tot minderjarigen.

34.

Het CvdR stelt voor om meer middelen te investeren in de opvang- en integratievoorzieningen van de lidstaten, regio’s en lokale overheden, en ervoor te zorgen dat deze reeds tijdens de asielprocedure worden geactiveerd, en in de uitwisseling van oplossingen en goede praktijken met de steun van het EASO, ook tussen lokale overheden.

35.

Het CvdR dringt aan op een versterking van de grensoverschrijdende samenwerking bij de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van lidstaten, regio’s en lokale overheden, en bij het traceren van familiebanden.

36.

Het pleit voor een versterking van de hotspots met het oog op de snelheid en correctheid van de in deze verordening vastgestelde overdrachtsprocedures.

Eurodac

37.

Het CvdR stemt in met de verlaging van de leeftijd waarop minderjarigen worden geregistreerd, van 14 naar 6 jaar, zoals voorzien in het Eurodac-voorstel, gezien het grote aantal personen waarvan de verdwijning laat wordt gemeld. Ook stemt het in met de uitwisseling van gegevens met Europese agentschappen en autoriteiten van de lidstaten. Wel is het van mening dat het verboden moet blijven om gegevens uit te wisselen met derde landen, anders dan de Commissie heeft voorgesteld.

Brussel, 8 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


9.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 185/105


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Legale migratie

(2017/C 185/13)

Rapporteur:

Olgierd GEBLEWICZ (PL/EVP), voorzitter van het regiobestuur van West-Pommeren

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan

COM(2016) 378 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 2, onder h)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

„getuigschrift van hoger onderwijs”, een door een bevoegde instantie afgegeven diploma, certificaat of andere opleidingstitel waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundair hogeronderwijsprogramma of evenwaardig tertiaironderwijsprogramma heeft gevolgd, bestaande uit een reeks cursussen die worden aangeboden door een onderwijsinstelling die in de staat waarin zij is gevestigd, wordt erkend als hogeronderwijsinstelling of evenwaardige tertiaironderwijsinstelling, waar de studie die ervoor gevolgd moet worden ten minste drie jaar duurt en conform de nationale wetgeving overeenstemt met ten minste ISCED 2011 niveau 6 of met EKK niveau 6;

„getuigschrift van hoger onderwijs”, een door een bevoegde instantie afgegeven diploma, certificaat of andere opleidingstitel waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundair hogeronderwijsprogramma of evenwaardig tertiaironderwijsprogramma heeft gevolgd, bestaande uit een reeks cursussen die worden aangeboden door een onderwijsinstelling die in de staat waarin zij is gevestigd, wordt erkend als hogeronderwijsinstelling of evenwaardige tertiaironderwijsinstelling, waar de studie die ervoor gevolgd moet worden ten minste drie jaar duurt en conform de nationale wetgeving overeenstemt met ten minste ISCED 2011 niveau 6 of met EKK niveau 6; in het geval van personen met een vluchtelingenstatus of personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, die op het grondgebied van de EU verblijven en niet in het bezit zijn van de vereiste documenten om hun kwalificaties te bewijzen, voorzien de lidstaten in passende aanvullende procedures om hun opleidingsniveau en vaardigheden vast te stellen;

Motivering

Het lijkt nodig de definitie van dit begrip aan te passen, teneinde er rekening mee te houden dat een potentieel groot aantal vluchtelingen hun beroepskwalificaties wellicht niet met documenten kan staven. De bepalingen uit het richtlijnvoorstel moeten in dit opzicht ruimte bieden voor een veel flexibelere benadering dan nu het geval is. Het Comité verwijst hier naar bestaande documenten over de ter zake opgedane ervaringen, met name het in voorbereiding zijnde document „A Skills Profile Tool Kit for Third Country Nationals” (vaardigheidsprofielinstrumentarium voor onderdanen van derde landen), dat is voorgesteld in de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa. Ook stelt het voor gebruik te maken van de ervaringen van de Europese regio’s op dit gebied.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 2, onder i)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

„hogere beroepsvaardigheden”: vaardigheden die worden gestaafd door ten minste drie jaar beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs en die relevant is in het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan;

„hogere beroepsvaardigheden”: vaardigheden die worden gestaafd door ten minste drie jaar beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs en die relevant is in het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan; in het geval van personen met een vluchtelingenstatus of personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, die op het grondgebied van de EU verblijven en niet in het bezit zijn van de vereiste documenten om hun hogere beroepsvaardigheden te bewijzen, voorzien de lidstaten in passende aanvullende procedures om hun vaardigheden en beroepservaring vast te stellen;

Motivering

Zie vorige motivering.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 6, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten kunnen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen met het oog op een ethisch wervingsbeleid in sectoren, in de landen van oorsprong, die te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten.

De lidstaten kunnen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen met het oog op een ethisch wervingsbeleid in sectoren, in de landen van oorsprong, die te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten. Om te garanderen dat bij het aanwervingsproces op passende wijze rekening wordt gehouden met ethische aspecten, baseren de lidstaten zich op de door internationale instanties geformuleerde normen, zoals die van de Internationale Organisatie voor Migratie, of het monitoringsysteem IRIS.

Motivering

In verband met de aanwerving van hooggekwalificeerde arbeidskrachten zijn vooral ethische kwesties van groot belang. Dit komt doordat Europese werkgevers heel vaak op zoek zijn naar arbeidskrachten voor beroepsgroepen die in derde landen kampen met grote personeelstekorten, maar waaraan behoefte is. Een massale en ongecontroleerde leegloop van die beroepsgroepen kan leiden tot een langdurige verslechtering van de sociaaleconomische situatie in de herkomstlanden en er de facto het migratiepotentieel verhogen. Het Comité stelt voor om de bepalingen inzake ethisch wervingsbeleid aan te vullen met praktische beginselen, die onder andere door internationale organisaties moeten worden uitgewerkt. Het vestigt in dit verband de aandacht op het door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) gelanceerde initiatief „A Private Public Alliance for Fair and Ethical Recruitment” (RPA) (een publiekprivate alliantie voor eerlijke en ethische aanwerving) en op het monitoringsysteem IRIS.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 12, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Erkende werkgevers: Met het oog op de toepassing van vereenvoudigde procedures voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart mogen de lidstaten besluiten om te voorzien in erkenningsprocedures voor werkgevers overeenkomstig hun nationale recht of bestuursrechtelijke gebruiken.

Indien een lidstaat besluit om te voorzien in erkenningsprocedures, verstrekt deze aan de betrokken werkgevers duidelijke en transparante informatie over, onder meer, de goedkeuringsvoorwaarden en -criteria, de geldigheidsduur van de erkenning en de gevolgen van niet-naleving van de voorwaarden, waaronder mogelijke intrekking en niet-verlenging, evenals toepasselijke sancties.

Erkende werkgevers: Met het oog op de toepassing van vereenvoudigde procedures voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart mogen de lidstaten besluiten om te voorzien in erkenningsprocedures voor werkgevers overeenkomstig hun nationale recht of bestuursrechtelijke gebruiken. De desbetreffende criteria houden rekening met het ethische aspect van het aanwervingsproces (met name de eerdere ervaringen van een onderneming met de aanwerving van hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen) en er zal in samenwerking met de lokale en regionale overheden een lijst van relevante ondernemingen worden opgesteld.

Indien een lidstaat besluit om te voorzien in erkenningsprocedures, verstrekt deze aan de betrokken werkgevers duidelijke en transparante informatie over, onder meer, de goedkeuringsvoorwaarden en -criteria, de geldigheidsduur van de erkenning en de gevolgen van niet-naleving van de voorwaarden, waaronder mogelijke intrekking en niet-verlenging, evenals toepasselijke sancties.

Motivering

Gelet op de regionale/lokale dimensie en het ethische aspect van aanwerving stelt het Comité voor om meer concrete voorwaarden te formuleren voor het verkrijgen van de status van „erkende werkgever”. Ook zou er in samenwerking met de lokale en regionale overheden een lijst van ondernemingen moeten worden opgesteld die gebruik mogen maken van de vereenvoudigde procedures, en zou rekening moeten worden gehouden met het ethische aspect van aanwerving.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Algemene aanbevelingen

1.

waardeert de inspanningen van de instellingen van de Europese Unie om te zorgen voor voldoende aanbod van hooggekwalificeerde arbeidskrachten via versterking van de gemeenschappelijke EU-normen en een procedure voor de toegang van zulke migranten tot de Europese arbeidsmarkt. In dit licht vormen de voorgestelde maatregelen een stap in de goede richting en ten minste voor een deel een reactie op de kritiek op de nu geldende richtlijnen.

2.

Het creëren en bevorderen van adequate kanalen voor de legale/gedocumenteerde komst van onderdanen van derde landen moet een van de prioriteiten blijven van het migratiebeleid van zowel de EU als de lidstaten en regio’s. In dit verband is een verbeterd rechtskader voor hooggekwalificeerde migranten een belangrijk onderdeel van de noodzakelijke ontwikkeling van een alomvattend EU-migratiebeleid dat is gebaseerd op eerbiediging van de mensenrechten, internationale verplichtingen en solidariteit.

3.

De langetermijndoelstelling van de EU om mondiaal concurrerend te blijven, vereist de uitwerking en actualisering van een alomvattende strategie voor het aantrekken van menselijk kapitaal en financiële investeringen uit derde landen. Dat laatste lijkt essentieel voor elke economie die streeft naar meer innovatie en technologische ontwikkeling en een groter concurrentievermogen, maar is vooral belangrijk in het licht van de demografische context waar een deel van de lidstaten mee te maken heeft, en de arbeidsmarktproblemen in de EU.

4.

De EU heeft nu al te kampen met structurele tekorten aan werknemers in bepaalde sectoren en die zullen door de ongunstige demografische ontwikkelingen alleen maar groter worden. Tegelijkertijd is de EU de jacht op talent aan het verliezen van mondiale spelers als de VS, Canada en Australië.

5.

De maatregelen om arbeidskrachten uit derde landen aan te trekken, kunnen en mogen niet in de plaats komen van de grootschalige langetermijninvesteringen in onderwijs en beroepsopleiding voor EU-inwoners. Veel, met name Oost-Europese lidstaten hebben te kampen met hersenvlucht (emigratie van vaardigheden), waardoor landen/regio’s ontvolkt dreigen te raken en het risico lopen dat intellectuelen emigreren. Daarom moeten voornoemde investeringen in nog grotere mate worden gericht op de beroepen die zijn aangemerkt als strategisch belangrijk dan wel waar een tekort aan arbeidskrachten bestaat, en op de ontwikkeling van specifieke maatregelen om mensen te ondersteunen die zich op de desbetreffende vakgebieden willen bekwamen.

6.

Het Comité is ingenomen met het brede raadplegingsproces dat met de uitwerking van de huidige versie van de richtlijn gepaard ging, maar vreest dat dit onvoldoende op regionaal niveau heeft plaatsgevonden, dus met deelname van de lokale en regionale overheden, die het best op de hoogte zijn van de plaatselijke arbeidsmarktbehoeften.

7.

De lokale en regionale overheden spelen ook een heel belangrijke rol bij de verlening van publieke diensten aan immigranten, zowel wat hun toegang tot de arbeidsmarkt betreft als op andere integratieterreinen (onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg enz.).

8.

Regionale instanties spelen een sleutelrol bij het in kaart brengen van de arbeidsmarktbehoeften en bij het bepalen van de voorwaarden voor de toepassing van vrijwaringsprocedures (arbeidsmarkttest). Ze zouden echter ook een positief klimaat kunnen creëren voor de voorgestelde maatregelen, en de kritieke massa tot stand brengen die nodig is om de blauwe-kaartprocedure meer bekendheid te geven.

Beoordeling van de huidige maatregelen

9.

De in 2009 genomen maatregelen hebben niet aan de verwachtingen voldaan. Dit komt mede omdat de nationale en de door de richtlijn gecreëerde systemen naast elkaar konden blijven bestaan.

10.

Uit de tot nu toe opgedane ervaringen met de blauwe-kaartprocedure blijkt dat de Europese Commissie zich weliswaar inzet voor een Europees migratiebeleid en sectorale oplossingen, maar de lidstaten nog steeds vasthouden aan behoud en bevordering van nationale maatregelen.

11.

De maatregelen uit 2009 hebben veel van de behoeften en verwachtingen van werkgevers en migranten niet vervuld. In plaats daarvan hebben ze geleid tot een gefragmenteerd systeem in de EU met in het algemeen onvoldoende rechten voor de hooggekwalificeerde arbeidskrachten en hun gezinnen, hoge kosten voor aanvragers, werkgevers en de overheden in de lidstaten en een geringe bekendheid buiten de EU, die daardoor onaantrekkelijk is gebleven voor hogeropgeleiden uit derde landen.

Voorgestelde maatregelen — potentiële risico’s en tekortkomingen

12.

Het Comité is ingenomen met de voorstellen voor verlaging van inkomensdrempels, invoering van instrumenten ter bevordering van de mobiliteit in de EU, vergemakkelijking van de toegang tot langdurige verblijfsvergunningen en inachtneming van de belangen van immigranten die al in de EU verblijven.

13.

De vraag is of, gelet op de steeds hevigere strijd om talent, niet zou moeten worden overwogen in het Europese migratiesysteem elementen op te nemen van een aanbodgestuurd systeem (supply-driven system/point based system (PBS)) of een hybride systeem, naar het voorbeeld van landen die succesvoller zijn in het binnenhalen van hooggekwalificeerde arbeidskrachten (Australië, Canada).

14.

Als hoogopgeleiden nadenken over emigratie, hechten ze belang aan aspecten als carrièremogelijkheden, beschikbaarheid van apparatuur, omgangstaal en werkgelegenheid die aansluit op hun kwalificaties. Het Comité vreest dat hiermee in de voorgestelde maatregelen nog steeds onvoldoende rekening is gehouden.

15.

Het Comité is ermee ingenomen dat de blauwe kaart niet alleen zal kunnen worden toegekend aan arbeidskrachten die nog naar de EU moeten komen, maar ook aan hen die al in de EU verblijven.

16.

Er moet echter duidelijkheid komen over de vraag waarom alleen erkende vluchtelingen van die mogelijkheid gebruik zullen kunnen maken. Het richtlijnvoorstel sluit seizoensarbeiders, gedetacheerde werknemers en personen van wie de vluchtelingenprocedure loopt, expliciet daarvan uit. De politieke beweegredenen voor dit besluit zijn begrijpelijk, maar als ook andere categorieën personen die in de EU verblijven, een route zou worden geboden naar werk dat aansluit op hun kwalificaties, zouden de betrokken migranten en werkgevers stabielere perspectieven kunnen worden gegeven en zou menselijk dus kapitaal beter kunnen worden benut.

17.

Het beleid voor de aanwerving van burgers uit derde landen voor hooggekwalificeerde banen moet niet alleen gericht zijn op het aantrekken van immigranten, maar ook op het creëren van voor hen gunstige omstandigheden, om de kans te vergroten dat ze in de EU blijven en succesvol integreren.

18.

De aanwerving van hoogopgeleiden zou op een alomvattende manier moeten worden behandeld, passend bij het proces van migratie: van rekrutering, via toelating en erkenning van kwalificaties naar succesvolle integratie en uiteindelijk vrijheid van verkeer op de EU-arbeidsmarkt.

19.

In het licht van de voorgestelde maatregelen moet één algemeen aanvaarde methode worden uitgewerkt voor het verzamelen van informatie over de vraag naar hooggekwalificeerde arbeidskrachten in verschillende beroepen en op verschillende arbeidsmarkten. Voor de ontwikkeling van mechanismen om tekorten op nationale arbeidsmarkten veel adequater dan tot nu toe op te vullen, is de verdere ontwikkeling vereist van initiatieven zoals het Eures-portaal en EuroPass alsmede de momenteel in het kader van de agenda voor nieuwe vaardigheden voorziene acties, waarmee werkgevers die op zoek zijn naar arbeidskrachten in contact kunnen worden gebracht met potentiële werknemers met de juiste kwalificaties. De Europese regio’s kunnen potentieel een sleutelrol spelen bij het bijeenbrengen van de benodigde gegevens.

20.

Het Comité is bezorgd dat de voorgestelde maatregelen wellicht onvoldoende rekening houden met jonge afgestudeerden, van wie het inkomen ontoereikend kan zijn om aan de criteria uit de richtlijn te beantwoorden.

21.

De erkenning van kwalificaties en de daarmee samenhangende praktische aspecten zijn bijzonder relevant voor een categorie die voor het eerst van de regeling kan profiteren: erkende vluchtelingen en personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming. Verwacht mag worden dat het voor hen zeer lastig en gecompliceerd zal zijn om hun kwalificaties aan te tonen.

22.

Meer aandacht zou moeten worden geschonken aan het ethische aspect van de aanwerving van hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen. Er zou een adequate methode moeten worden ontwikkeld om een braindrain te voorkomen uit minder ontwikkelde landen die al over weinig menselijk kapitaal beschikken.

23.

Er zou grondig en betrouwbaar onderzoek moeten worden verricht naar de uitstroom van hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen en de potentiële gevolgen van een braindrain. De uitkomsten van dit onderzoek zouden moeten worden gebruikt voor gezamenlijke maatregelen van de EU en de herkomstlanden van de migranten om de negatieve effecten van migratie tegen te gaan en waar mogelijk win-win-win-situaties te creëren (waarbij migratie gunstig is voor de herkomstlanden, bestemmingslanden en de migranten zelf).

24.

Migratie is altijd een complex en meerlagig proces waarin zowel de bestemmings- als de herkomstlanden van de migranten een grote rol spelen. Onder andere in het licht van het eerder genoemde ethische aspect roept het Comité op tot meer dialoog en nauwere samenwerking — ook op regionaal en lokaal niveau — tussen EU-instanties en instellingen uit de herkomst- en doorreislanden. Voor die samenwerking zouden al bestaande organen en platforms moeten worden benut, zoals de Arlem, Corleap, taskforce Oekraïne, gemengde raadgevende comités en werkgroepen, daarbij uitgaande van de instrumenten van het internationaal publiekrecht. Bij de ondersteuning van circulaire migratie kan worden geprofiteerd van de ervaringen van de Europese Stichting voor opleiding.

25.

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien het doel ervan — deelnemen aan de internationale concurrentiestrijd voor hooggekwalificeerde werknemers — onvoldoende door de lidstaten zelf kan worden verwezenlijkt, en door zijn omvang beter op EU-niveau kan worden gerealiseerd. De voorgestelde maatregelen gaan niet verder dan hetgeen nodig is om de EU betere mogelijkheden te geven om hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen te overtuigen naar de EU te komen en hier te blijven, en om hun mobiliteit en roulatie tussen banen in verschillende lidstaten te vergemakkelijken. Verder bieden de voorgestelde maatregelen de lidstaten enige ruimte voor aanpassing aan hun nationale situatie. Het voorstel is dus ook in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Rol van de regio’s

26.

De sociaaleconomische gevolgen van migratie, zoals de impact ervan op het functioneren van de arbeidsmarkt en op sociaal en cultureel gebied, zijn het sterkst voelbaar op regionaal en lokaal niveau. Hetzelfde geldt voor Europa’s concurrentievermogen, dat in zijn totaliteit kan worden beschouwd als een abstract begrip, maar waarbij het erom gaat te zorgen voor concurrentiekracht en een hoog niveau van innovatie in de Europese steden en regio’s, voortbouwend op de dagelijkse werkzaamheden van non-profitorganisaties en spelers uit de derde sector.

27.

De toevoeging van een regionale dimensie aan de discussie over de voorgestelde maatregelen vestigt de aandacht op een aantal paradoxen. Een daarvan is dat hooggekwalificeerde immigranten door de meest ontwikkelde regio’s kunnen worden aangetrokken, maar hun aanwezigheid het meest gewenst kan zijn in regio’s die niet zulke aantrekkelijke voorwaarden voor werk en verblijf kunnen bieden.

28.

Het Comité is ermee ingenomen dat prudentiële procedures blijven bestaan. Die kunnen worden toegepast als de arbeidsmarktsituatie in een land verslechtert.

29.

Van groot belang voor het lokale en regionale niveau is hoe integratiebeleid doeltreffender kan worden gemaakt en hoe goede praktijkvoorbeelden daarvan benut kunnen worden. Deze kwestie komt in het Commissievoorstel onvoldoende aan bod.

30.

De rol van de lokale en regionale partners zou in diverse verbanden moeten worden bekeken, bijvoorbeeld ten aanzien van het door regio’s, lidstaten en bedrijfsleven gezamenlijk ontwikkelen van experimentele systemen voor versnelde toegang (fast-track systems), de adequate uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden van met name de erkenning van kwalificaties, de aanpak van structurele onevenwichtigheden en doeltreffende integratie, en ten aanzien van de uitvoering van maatregelen om formele kwalificaties optimaal op de lokale en regionale arbeidsmarktbehoeften af te stemmen.

31.

Er moeten meer rechtstreekse contacten worden aangeknoopt met het bedrijfsleven, dat moet worden betrokken bij de uitwerking van initiatieven voor arbeidsintegratie.

Brussel, 8 december 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA