ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
60e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2017/C 178/01 |
|
V Bekendmakingen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2017/C 178/02 |
||
2017/C 178/03 |
||
2017/C 178/04 |
||
2017/C 178/05 |
||
2017/C 178/06 |
||
2017/C 178/07 |
||
2017/C 178/08 |
||
2017/C 178/09 |
||
2017/C 178/10 |
||
2017/C 178/11 |
||
2017/C 178/12 |
||
2017/C 178/13 |
||
2017/C 178/14 |
||
2017/C 178/15 |
||
|
Gerecht |
|
2017/C 178/16 |
||
2017/C 178/17 |
||
2017/C 178/18 |
||
2017/C 178/19 |
||
2017/C 178/20 |
||
2017/C 178/21 |
||
2017/C 178/22 |
||
2017/C 178/23 |
||
2017/C 178/24 |
||
2017/C 178/25 |
||
2017/C 178/26 |
||
2017/C 178/27 |
||
2017/C 178/28 |
||
2017/C 178/29 |
||
2017/C 178/30 |
||
2017/C 178/31 |
||
2017/C 178/32 |
||
2017/C 178/33 |
||
2017/C 178/34 |
||
2017/C 178/35 |
||
2017/C 178/36 |
||
2017/C 178/37 |
||
2017/C 178/38 |
||
2017/C 178/39 |
||
2017/C 178/40 |
Zaak T-191/17: Beroep ingesteld op 27 maart 2017 — Boehringer Ingelheim International/Commissie |
|
2017/C 178/41 |
Zaak T-192/17: Beroep ingesteld op 24 maart 2017 — RZ/EESC en Comité van de Regio’s |
|
2017/C 178/42 |
||
2017/C 178/43 |
||
2017/C 178/44 |
Zaak T-218/17: Beroep ingesteld op 12 april 2017 — HF/Parlement |
|
2017/C 178/45 |
||
2017/C 178/46 |
||
2017/C 178/47 |
||
2017/C 178/48 |
||
2017/C 178/49 |
Zaak T-788/14: Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2017 — MPF Holdings/Commissie |
|
2017/C 178/50 |
||
2017/C 178/51 |
Zaak T-383/16: Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2017 — Tri Ocean Energy/Raad |
|
2017/C 178/52 |
||
2017/C 178/53 |
||
2017/C 178/54 |
Zaak T-30/17: Beschikking van de president van het Gerecht van 6 februari 2017 — Bender/Parlement |
|
2017/C 178/55 |
||
2017/C 178/56 |
||
2017/C 178/57 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2017/C 178/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Budai Központi Kerületi Bíróság (Hongarije) op 24 januari 2017 — GT/HS
(Zaak C-38/17)
(2017/C 178/02)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Budai Központi Kerületi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: GT
Verwerende partij: HS
Prejudiciële vraag
Is het verenigbaar met
de bevoegdheden die aan de Europese Unie zijn toegekend om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen,
de grondrechten van de Europese Unie met betrekking tot gelijkheid voor de wet, een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een eerlijk proces, evenals
een aantal overwegingen van richtlijn 93/13/EEG (1) („[…] [o]verwegende dat in de twee Gemeenschapsprogramma’s voor een beleid inzake bescherming en voorlichting van de consument is gewezen op het belang van de bescherming van de consument op het gebied van oneerlijke bedingen in overeenkomsten; dat in deze bescherming moet worden voorzien door middel van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die hetzij op communautair niveau zijn geharmoniseerd, hetzij rechtstreeks op dat niveau zijn vastgesteld; [o]verwegende dat, overeenkomstig het beginsel dat onder het hoofd ‚bescherming van de economische belangen van de consument’ in deze twee programma’s is vastgelegd, kopers van goederen of dienstenontvangers moeten worden beschermd tegen misbruik van de machtspositie van de verkoper respectievelijk de dienstverrichter, in het bijzonder tegen toetredingsovereenkomsten en de oneerlijke uitsluiting van rechten in overeenkomsten; [o]verwegende dat [Or. 2] door het vaststellen van eenvormige voorschriften op het gebied van oneerlijke bedingen een doeltreffender bescherming van de consument kan worden bewerkstelligd; dat deze voorschriften van toepassing moeten zijn op alle overeenkomsten tussen verkopers en consumenten; dat bijgevolg met name van deze richtlijn zijn uitgesloten arbeidsovereenkomsten, overeenkomsten betreffende erfrechten, overeenkomsten met betrekking tot de gezinssituatie en overeenkomsten met betrekking tot de oprichting en de statuten van vennootschappen; [o]verwegende dat de consument in het kader van een mondelinge overeenkomst dezelfde bescherming moet genieten als in dat van een schriftelijke overeenkomst en, in dat laatste geval, ongeacht het feit dat de voorwaarden daarvan in een of in meer documenten zijn vervat; [o]verwegende evenwel dat bij de huidige stand van de nationale wetgevingen slechts een gedeeltelijke harmonisatie in aanmerking komt; dat met name alleen de bedingen in overeenkomsten waarover niet afzonderlijk is onderhandeld onder deze richtlijn vallen; dat het van belang is de lidstaten de mogelijkheid te geven met inachtneming van het Verdrag in een hoger beschermingsniveau voor de consument te voorzien door middel van nationale voorschriften die strenger zijn dan die van deze richtlijn; […] [o]verwegende dat de overeenkomsten in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen moeten worden opgesteld; dat de consument daadwerkelijk gelegenheid moet hebben om kennis te nemen van alle bedingen en dat in geval van twijfel de voor de consument gunstigste interpretatie prevaleert; […]”) en, tenslotte,
artikel 4, lid 2, en artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG,
wanneer op grond van nationale rechtspraak met bindende kracht, (a) en/of (b)
a) |
de partij die een overeenkomst sluit met een consument niet — als voorwaarde voor de geldigheid van de overeenkomst — de consument voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in de gelegenheid hoeft te stellen, kennis te nemen van de, duidelijk en begrijpelijk geformuleerde, contractuele bedingen die het hoofdvoorwerp van de overeenkomst vormen — daaronder begrepen de wisselkoers die van toepassing is op de verstrekking van een lening in vreemde valuta –, teneinde nietigheid van de overeenkomst te vermijden; |
b) |
de partij die een overeenkomst sluit met een consument deze laatste pas kennis hoeft te geven van de, duidelijk en begrijpelijk geformuleerde, contractuele bedingen die het hoofdvoorwerp van de overeenkomst vormen (bijvoorbeeld door middel van een apart document) op een moment waarop de consument zich er reeds onherroepelijk toe heeft verbonden aan de overeenkomst te voldoen, zonder dat deze omstandigheid een grond voor nietigheid van de overeenkomst vormt? |
(1) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich (Oostenrijk) op 14 februari 2017 — Gmalieva s.r.o. e.a./Landespolizeidirektion Oberösterreich
(Zaak C-79/17)
(2017/C 178/03)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landesverwaltungsgericht Oberösterreich
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Gmalieva s.r.o., Celik KG, PBW GmbH, Antoaneta Claudia Gruber, Play For Me GmbH, Haydar Demir
Verwerende partij: Landespolizeidirektion Oberösterreich
Prejudiciële vragen
1.) |
Is een nationale regeling betreffende een kansspelmonopolie samenhangend in de zin van de artikelen 56 e.v. VWEU, wanneer met betrekking tot deze regeling
in een gerechtelijke procedure die voorbehoud a) en b) in acht neemt en dus waarschijnlijk in overeenstemming is met het beginsel van een eerlijk proces van artikel 6, lid 1, EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, is vastgesteld dat zij de volgende wezenlijke uitgangspunten heeft:
|
2.) |
Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, is een dergelijk stelsel dan samenhangend in de zin van de artikelen 56 e.v. VWEU voor zover dat stelsel de daardoor nagestreefde doelstellingen en de bewijslast van de Staat wat betreft de daadwerkelijke verwezenlijking daarvan niet uitdrukkelijk wettelijk vastlegt, maar de uitwerking van de wezenlijke criteria van samenhang en de toetsing daarvan aan de nationale rechterlijke instanties overlaat, op een wijze die een eerlijk proces in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM en van artikel 47 VWEU uiteindelijk niet met zekerheid waarborgt? |
3.) |
Indien de eerste en/of de tweede vraag bevestigend moet(en) worden beantwoord, kan een dergelijk stelsel dan worden aangemerkt als evenredig in de zin van de artikelen 56 e.v. VWEU gelet op de wettelijk bepaalde, ruime interventiebevoegdheden van instanties van de uitvoerende macht, waarvoor geen voorafgaande rechterlijke machtiging of toetsing geldt? |
4.) |
Indien de eerste, de tweede en de derde vraag bevestigend moeten worden beantwoord, kan een dergelijk stelsel dan worden aangemerkt als evenredig in de zin van de artikelen 56 e.v. VWEU gelet op de omstandigheid dat een loutere vaststelling van strenge toegangsvereisten zonder daarbij gelijktijdig het aantal van de toe te kennen concessies vast te stellen, de vrijheid van dienstverrichting in vergelijking minder zou beperken? |
5.) |
Indien een van de bovenstaande vragen ontkennend moet worden beantwoord, moet een nationale rechterlijke instantie die heeft vastgesteld dat het monopoliestelsel van het GSpG in strijd is met het Unierecht, dan op grond daarvan niet alleen de interventiemaatregelen die aan de orde zijn in de bij haar aanhangige procedure onrechtmatig verklaren, maar ook in het kader van haar ambtshalve bevoegdheid (bijvoorbeeld door heropening van deze procedures) noodzakelijk accessoire, maar reeds definitieve straffen (zoals bijvoorbeeld administratieve sancties) ongedaan maken? |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 15 februari 2017 door Société des produits Nestlé SA tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-112/13, Mondelez UK Holdings & Services Ltd/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-84/17 P)
(2017/C 178/04)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Société des produits Nestlé SA (vertegenwoordiger: G. S. P. Vos, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Mondelez UK Holdings & Services Ltd, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Conclusies
— |
nietigverklaring van het bestreden arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 december 2016, zaak T-112/13, aangezien het Gerecht de artikelen, 7, lid 3, en 52, lid 2, van de verordening inzake het Uniemerk (hierna: „verordening nr. 207/2009”) (1) heeft geschonden, en |
— |
verwijzing van verweerster, Mondelez UK Holdings & Services Ltd, verzoekster bij het Gerecht, in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De door Nestlé tegen het arrest van het Gerecht ingestelde hogere voorziening is gebaseerd op schending door het Gerecht van artikel 7, lid 3, en artikel 52, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2015/2424 (2) (de zogenoemde merkenverordening).
Nestlé komt inzonderheid op tegen de in dat arrest geformuleerde overweging waarin het Gerecht met betrekking tot de uitgestrektheid van het grondgebied waarvoor het bewijs dient te worden geleverd dat het merk onderscheidend vermogen door gebruik heeft verkregen, heeft verklaard dat dit door gebruik verkregen onderscheidend vermogen dient te worden aangetoond voor het volledige grondgebied van de Europese Unie, dat wil zeggen in alle betrokken lidstaten.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).
(2) Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, en van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB 2015, L 341, blz. 21).
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/5 |
Hogere voorziening ingesteld op 15 februari 2017 door Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-112/13, Mondelez UK Holdings & Services Ltd/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Société des produits Nestlé SA
(Zaak C-85/17 P)
(2017/C 178/05)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd (vertegenwoordigers: T. Mitcheson QC, Barrister, P. Walsh, J. Blum en S. Dunstan, Solicitors)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Société des produits Nestlé SA
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
— |
de hierna volgende gedeelten van het arrest van het Gerecht in zaak T-112/13 te vernietigen:
|
Middelen en voornaamste argumenten
1) |
De door het Gerecht in de punten 37 tot en met 44 van het bestreden arrest met betrekking tot het tweede onderdeel van het eerste middel ontwikkelde redenering geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat tweede onderdeel heeft betrekking op het gebruik van het merk voor alle waren waarvoor het is ingeschreven. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het heeft geoordeeld dat het gebruik in het handelsverkeer van een chocoladereep met vier trapezoïdale vingers kan worden ingedeeld bij de categorie snoepgoed of koekjes. |
2) |
De door het Gerecht in de punten 58 tot en met 64 van het bestreden arrest met betrekking tot het eerste onderdeel van het eerste middel ontwikkelde redenering geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat eerste onderdeel heeft betrekking op het gebruik van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven. Mondelez stelt dat het merk geenszins in die vorm is gebruikt. Het Gerecht heeft rechtens onjuiste criteria toegepast i) door ontoereikend belang te hechten aan zijn vaststelling dat de consument de betrokken vorm van de reep als natuurlijk ervaart voor de waren in kwestie, en ii) door uit te gaan van een „spontaan en rechtstreeks verband” dat wordt gelegd tussen de betrokken vorm en het woord KITKAT, in strijd met de aanwijzingen die ter zake zijn verstrekt in het arrest C-215/14. |
3) |
De door het Gerecht in de punten 78 tot en met 111 van het bestreden arrest met betrekking tot het derde onderdeel van het eerste middel ontwikkelde redenering geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat derde onderdeel heeft betrekking op de omstandigheid dat het merk niet als aanduiding van oorsprong is gebruikt en op de bewijzen die dienaangaande zijn overgelegd. Het Gerecht heeft een rechtens onjuist criterium toegepast door zich te baseren op vaststellingen betreffende herkenning of associatie. Bij een juiste benadering zou zijn nagegaan of de belanghebbende kringen de waren of diensten aldus opvatten dat deze uitsluitend door het aangevraagde merk worden aangeduid — in tegenstelling tot elk ander eventueel op de markt aanwezig merk — als waren en diensten die afkomstig zijn van een bepaalde onderneming, overeenkomstig de door het Hof in het arrest C-215/14 gevolgde redenering. |
4) |
De redenering die het Gerecht met betrekking tot het vierde onderdeel van het eerste middel heeft ontwikkeld in de punten 144 tot en met 169, alsook in het gedeelte van punt 177 waar wordt verklaard dat „immers, hoewel het bewijs is geleverd dat het betwiste merk onderscheidend vermogen door gebruik heeft verkregen in Denemarken, in Duitsland, in Spanje, in Frankrijk, in Italië, in Nederland, in Oostenrijk, in Finland, in Zweden en in het Verenigd Koninkrijk[…]”, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat vierde onderdeel heeft betrekking op de omstandigheid dat het merk geen onderscheidend vermogen door gebruik heeft verkregen in de volledige Europese Unie. Het Gerecht is op goede gronden tot de slotsom gekomen dat Nestlé niet had aangetoond dat het merk onderscheidend vermogen door gebruik had verkregen in de volledige Europese Unie, en Mondelez betwist deze vaststelling niet. Mondelez erkent echter niet dat Nestlé op enig moment het bewijs zou hebben geleverd van verkrijging van onderscheidend vermogen door gebruik in tien lidstaten van de EU, wat de waren betreft waarvoor het merk was ingeschreven, of in welke mate dan ook. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voor elke betrokken lidstaat een rechtens onjuist criterium toe te passen, aangezien noch herkenning noch toewijzing noch associatie gelijkstaan met de perceptie door de betrokken consument van het merk als aanduiding van oorsprong, zoals het door het Hof in het arrest C-215/14 vastgestelde criterium verlangt. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 6 maart 2017 — Administration des douanes et droits indirects, Etablissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)/Hubert Clergeau, Jean-Luc Labrousse, Jean-Jacques Berthellemy, Alain Bouchet, Jean-Pierre Dubois, Marcel Géry, Jean-Paul Matrat, Jean-Pierre Paziot, Patrice Raillot
(Zaak C-115/17)
(2017/C 178/06)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour de cassation
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Administration des douanes et droits indirects, Etablissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)
Verwerende partijen: Hubert Clergeau, Jean-Luc Labrousse, Jean-Jacques Berthellemy, Alain Bouchet, Jean-Pierre Dubois, Marcel Géry, Jean-Paul Matrat, Jean-Pierre Paziot, Patrice Raillot
Prejudiciële vraag
Moet artikel 49 van het Handvest van de grondrechten aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een persoon wordt veroordeeld, omdat hij niet-verschuldigde restituties bij uitvoer heeft ontvangen door middel van manipulatie of valse aangifte betreffende de aard van de waren waarvoor de restituties werden gevraagd, terwijl de door hem daadwerkelijk uitgevoerde waren na een wijziging van de regeling die na de feiten heeft plaatsgevonden, wel in aanmerking komen voor die restituties?
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg (Duitsland) op 7 maart 2017 — Reinhard Nagel/Swiss International Air Lines AG
(Zaak C-116/17)
(2017/C 178/07)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Reinhard Nagel
Verwerende partij: Swiss International Air Lines AG
Prejudiciële vragen
1) |
Kan een luchtvaartmaatschappij steeds aftrek toepassen of hangt dit af van de vraag in hoeverre het nationale recht deze aftrek toestaat dan wel of de rechter deze als passend beschouwt? |
2) |
Voor zover het nationale recht relevant is dan wel de rechter discretionair moet beslissen: strekt de compensatie van artikel 7 van de verordening (1) enkel tot vergoeding van het ongemak en het door de passagiers wegens de annulering geleden tijdverlies, of ook tot vergoeding van materiële schade? |
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1).
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Sibiu (Roemenië) op 6 maart 2017 — Liviu Petru Lupean, Oana Andreea Lupean/OTP BAAK NYRT prin OTPBANK SA prin Sucursala Sibiu, OTP BAAK NYRT prin OTPBANK SA
(Zaak C-119/17)
(2017/C 178/08)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Tribunalul Sibiu
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Liviu Petru Lupean, Oana Andreea Lupean
Verwerende partijen: OTP BAAK NYRT prin OTPBANK SA prin Sucursala Sibiu, OTP BAAK NYRT prin OTPBANK SA
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1), gelezen in samenhang met het uit artikel 5, lid 1, tweede zin, van die richtlijn voortvloeiende beginsel „in dubio pro consumer” en met de Unierechtspraak, aldus worden uitgelegd dat bedingen in een kredietovereenkomst
mogelijk oneerlijk zijn? |
2) |
In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, welke zijn dan de criteria die de nationale rechter in de context van de in die vraag beschreven feiten moet toepassen bij de beoordeling van dat mogelijk oneerlijke karakter? |
3) |
Kunnen de in de eerste vraag beschreven bedingen worden beschouwd als bedingen die geen betrekking hebben op het eigenlijke voorwerp van de kredietovereenkomst? |
(1) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29)
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vergabekammer Südbayern (Duitsland) op 10 maart 2017 — Vossloh Laeis GmbH/Stadtwerke München GmbH
(Zaak C-124/17)
(2017/C 178/09)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Vergabekammer Südbayern
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Vossloh Laeis GmbH
Verwerende partij: Stadtwerke München GmbH
Prejudiciële vragen
1) |
Is een regeling van een lidstaat op grond waarvan een marktdeelnemer voor een succesvolle zelfreiniging de feiten en omstandigheden met betrekking tot een strafrechtelijke inbreuk of fout en de daardoor veroorzaakte schade moet ophelderen door niet alleen actief mee te werken met de onderzoekende autoriteiten, maar ook met de aanbestedende dienst, verenigbaar met artikel 80 van richtlijn 2014/25/EU (1) juncto artikel 57, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 2014/24/EU (2)? |
2) |
Indien vraag 1) ontkennend moet worden beantwoord, moet artikel 57, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 2014/24/EU in deze context dan aldus worden uitgelegd dat de betrokken marktdeelnemer voor een succesvolle zelfreiniging de feiten ten aanzien van de aanbestedende dienst in ieder geval in die mate moet ophelderen dat die dienst in staat is te beoordelen of de getroffen zelfreinigingsmaatregelen (technische, organisatorische en personeelsmaatregelen en schadevergoeding) geschikt en voldoende zijn? |
3) |
Voor de in artikel 57, lid 4, van richtlijn 2014/24/EU neergelegde facultatieve uitsluitingsgronden bedraagt de maximumduur van of termijn voor uitsluiting volgens artikel 57, lid 7, van richtlijn 2014/24/EU drie jaar na de datum van de betrokken gebeurtenis. Moet onder de betrokken gebeurtenis worden verstaan de verwezenlijking van de in artikel 57, lid 4, van richtlijn 2014/24/EU bedoelde uitsluitingsgronden of het ogenblik waarop de aanbestedende dienst over zekere en betrouwbare informatie beschikt dat er een uitsluitingsgrond bestaat? |
4) |
Is dienovereenkomstig de betrokken gebeurtenis in de zin van artikel 54, lid 7, van richtlijn 2014/24/EU ingeval de voorwaarden voor toepassing van de uitsluitingsgrond van artikel 54, lid 4, onder d), van richtlijn 2014/24/EU zijn vervuld door deelname van een marktdeelnemer aan een kartel, de beëindiging van de deelname aan het kartel dan wel het verkrijgen van zekere en betrouwbare informatie door de aanbestedende dienst over de deelname aan het kartel? |
(1) Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van richtlijn 2004/17/EG (PB L 94, blz. 243).
(2) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB L 94, blz. 65).
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 20 maart 2017 — Strafzaak tegen Van Gennip BVBA e.a.
(Zaak C-137/17)
(2017/C 178/10)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen
Partijen in het hoofdgeding
Van Gennip BVBA, Antonius Johannes Maria ten Velde, Original BVBA, Antonius Cornelius Ignatius Maria van der Schoot
Prejudiciële vragen
1) |
Kwalificeren de volgende inbreuken op de Belgische regelgeving inzake pyrotechnische artikelen als „ernstige overtredingen” in de zin van artikel 45 van richtlijn 2013/29/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen:
|
2) |
Verzet het beginsel van vrij verkeer van pyrotechnische artikelen zoals voorzien in artikel 6, § 1, van richtlijn 2007/23/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in handel brengen van pyrotechnische artikelen (nu artikel 4, § 1, van richtlijn 2013/29/EU […]), desgevallend samen gelezen met artikel 10 van richtlijn 2006/123/EG (3) van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, zich tegen een nationale regeling die de opslagplaatsen van richtlijnconforme pyrotechnische artikelen, verbonden aan de kleinhandel, onderwerpt aan de dubbele vereiste van het beschikken over enerzijds een vergunning afgeleverd in het kader van de wetgeving betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen en anderzijds een vergunning afgeleverd in het kader van de wetgeving betreffende de milieuvergunningen voor hinderlijke inrichtingen, terwijl beide vergunningsregimes in wezen hetzelfde doel beogen (het preventief beogen van veiligheidsrisico's), en één van deze twee vergunningsregimes (in casu dit betreffende de springstoffen) een (zeer) lage maximumgrens voor de opslag van feestvuurwerk (ten belope van 50kg pyrotechnisch sas (d.i. de actieve stof) vooropstelt? |
3) |
Verzet het beginsel van het vrije verkeer van pyrotechnische artikelen, zoals voorzien in artikel 4, § 1, van richtlijn 2013/29/[…] en artikel 6, § 2, van richtlijn 2007/23/EG […] (desgevallend samen gelezen met de artikelen 34, 35 en 36 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie) en jo. het proportionaliteitsbeginsel, zich tegen een nationale regeling die het bezit of gebruik door en verkoop aan consumenten verbiedt van feestvuurwerk (vuurwerk van categorieën 2 en 3 sensu richtlijn 2007/23/EG) bevattende meer dan 1 kg pyrotechnische sas? |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 27 maart 2017 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/Volkswagen Financial Services (UK) Ltd
(Zaak C-153/17)
(2017/C 178/11)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Supreme Court of the United Kingdom
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
Verwerende partij: Volkswagen Financial Services (UK) Ltd
Prejudiciële vragen
1) |
Kan de belastingplichtige, wanneer aan leasetransacties (die bestaan in vrijgestelde financieringen en belastbare beschikbaarstelling van voertuigen) toegeschreven overheadkosten enkel zijn opgenomen in de prijs van de vrijgestelde verstrekking door de belastingplichtige van financieringen, een bedrag aan op die kosten rustende voorbelasting aftrekken? |
2) |
Wat is de juiste uitlegging van punt 31 van het arrest van 8 juni 2000, Midland Bank (C-98/98, EU:C:2000:300), meer in het bijzonder van de overweging dat overheadkosten „deel uit[maken] van de algemene kosten van de belastingplichtige en […] als zodanig bestanddelen [zijn] van de prijs van de producten van een onderneming”? In het bijzonder:
|
3) |
Impliceert het feit dat de overheadkosten, althans tot op zekere hoogte, zijn gebruikt voor het belastbare ter beschikking stellen van voertuigen
|
4) |
Kan het in beginsel toelaatbaar zijn dat het belastbare ter beschikking stellen van voertuigen (of de waarde ervan) buiten beschouwing wordt gelaten om te komen tot een bijzondere methode krachtens artikel 173, lid 2, onder c), van de richtlijn? |
(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 1 maart 2017 — Raoul Thybaut, Johnny De Coster, Frédéric Romain/Waals Gewest
(Zaak C-160/17)
(2017/C 178/12)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Raoul Thybaut, Johnny De Coster, Frédéric Romain
Verwerende partij: Waals Gewest
Prejudiciële vraag
Dient artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (1) aldus te worden uitgelegd dat het begrip „plan of programma” een in een wettelijke bepaling voorziene en door een regionale autoriteit vastgestelde omtrek [„perimeter”] omvat:
— |
die enkel ertoe strekt de grenzen af te bakenen van een geografisch gebied waarin een stedenbouwkundig project kan worden uitgevoerd, met dien verstande dat dit project, dat een bepaald doel moet nastreven — in casu de herwaardering en ontwikkeling van de stedelijke functies die vereist zijn voor de aanleg, de wijziging, de uitbreiding, de afschaffing of de overhang van de wegen en openbare ruimten — ten grondslag ligt aan de vaststelling van die omtrek, waardoor het stedenbouwkundig project dan ook principieel wordt aanvaard, maar dat voor dit project nog vergunningen moeten worden verleend waarvoor een effectbeoordeling dient te worden verricht, |
— |
die vanuit procedureel oogpunt tot gevolg heeft dat voor vergunningsaanvragen voor handelingen en werken in die omtrek aanspraak kan worden gemaakt op een uitzonderingsregeling, met dien verstande dat de stedenbouwkundige voorschriften die vóór de vaststelling van die omtrek van toepassing waren op de betrokken gronden weliswaar blijven gelden, maar dat dankzij deze procedure gemakkelijker van die voorschriften kan worden afgeweken, |
— |
die geacht wordt van openbaar belang te zijn voor de onteigeningen in het kader van het daaraan als bijlage gehechte onteigeningsplan? |
(1) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197, blz. 30).
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 3 april 2017 — Edel Grace, Peter Sweetman/An Bord Pleanála
(Zaak C-164/17)
(2017/C 178/13)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Supreme Court
Partijen in het hoofdgeding
Appellanten: Edel Grace, Peter Sweetman
Geïntimeerde: An Bord Pleanála
Prejudiciële vraag
Mogen, in een geval waarin
a) |
een beschermd gebied als wezenlijk doel heeft een habitat te bieden aan een specifieke soort, |
b) |
de aard van de habitat die voor deze soort geschikt is, impliceert dat het geschikte gedeelte van het gebied noodzakelijkerwijze zal wijzigen in de loop der tijd, en |
c) |
in het kader van een voorgesteld project een beheersplan voor het gehele gebied moet worden opgemaakt (dat ook wijzigingen omvat in het beheer van gebiedsdelen waarop het project niet rechtstreeks betrekking heeft) dat ertoe strekt te waarborgen dat de omvang van het gebied dat geschikt is om als — de hierboven beschreven — habitat te fungeren, op geen enkel moment wordt verminderd en zelfs kan toenemen, maar |
d) |
een gedeelte van het gebied gedurende de duur van het project geen geschikte habitat zal kunnen bieden, maatregelen als genoemd onder c) als mitigerende maatregelen worden aangemerkt? |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 3 april 2017 — Volkmar Klohn/An Bord Pleanála
(Zaak C-167/17)
(2017/C 178/14)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Supreme Court
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Volkmar Klohn
Verwerende partij: An Bord Pleanála
Prejudiciële vragen
1) |
Is het in artikel 10 bis van de inspraakrichtlijn bepaalde over de „niet buitensporig kostbaar”-eis van toepassing in een geval zoals het onderhavige, waarin de in de procedure ter discussie staande bouwvergunning was verleend vóór de uiterste datum voor de omzetting van die richtlijn en waarin de procedure tegen de betrokken bouwvergunning ook vóór die datum was begonnen? Zo ja, is dan het in artikel 10 bis van de inspraakrichtlijn bepaalde in verband met de „niet buitensporig kostbaar”-eis van toepassing op alle tijdens de procedure gemaakte kosten of enkel op de kosten die na de uiterste datum voor de omzetting zijn gemaakt? |
2) |
Is een nationale rechter die een ruime discretionaire ruimte heeft bij de tegen een verliezende partij uit te spreken kostenveroordeling, bij gebreke van een door de betrokken lidstaat vastgestelde specifieke maatregel ter omzetting van artikel 10 bis van de inspraakrichtlijn, verplicht om, indien hij in een procedure als bedoeld in die bepaling een kostenveroordeling overweegt, ervoor te zorgen dat een dergelijke veroordeling niet tot gevolg heeft dat de procedure „buitensporig kostbaar” wordt, hetzij omdat de betrokken bepalingen rechtstreekse werking hebben, hetzij omdat de rechter van de betrokken lidstaat zijn nationale procesrecht zoveel mogelijk zodanig dient uit te leggen dat de doelstellingen van artikel 10 bis worden verwezenlijkt? |
3) |
Indien er geen voorwaarden zijn verbonden aan een kostenveroordeling en deze bij gebreke van hoger beroep naar nationaal recht als definitief en onherroepelijk zou worden aangemerkt, vereist het Unierecht dan dat
desondanks verplicht is om af te wijken van normaal gesproken toepasselijke maatregelen van nationaal recht en daarbij de hoogte van de kostenveroordeling zodanig vast te stellen dat ervoor wordt gezorgd dat de betrokken kosten de procedure niet buitensporig kostbaar maken? |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 6 april 2017– X, andere partij: Belastingdienst/Toeslagen
(Zaak C-175/17)
(2017/C 178/15)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: X
Verweerster: Belastingdienst/Toeslagen
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 13 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98; de „Terugkeerrichtlijn”), gelezen in samenhang met de artikelen 4, 18, 19, tweede lid, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het Unierecht ertoe dwingt dat een rechtsmiddel van hoger beroep, indien nationaal recht daarin voorziet in procedures tegen een besluit waarin een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, vierde lid, van richtlijn 2008/115/EG is vervat, automatisch schorsende werking heeft wanneer de derdelander stelt dat de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit leidt tot een ernstig risico op schending van het beginsel van non-refoulement? Met andere woorden, dient in een dergelijk geval uitzetting van de betrokken derdelander achterwege te blijven gedurende de termijn voor het instellen van hoger beroep, of als hoger beroep is ingesteld, tot op dat hoger beroep is beslist, zonder dat de betrokken derdelander daartoe een afzonderlijk verzoek hoeft in te dienen? |
2) |
Moet artikel 39 van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB 2005, L 326, blz. 13; de „Procedurerichtlijn”), gelezen in samenhang met de artikelen 4, 18, 19, tweede lid, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het Unierecht ertoe dwingt dat een rechtsmiddel van hoger beroep, wanneer nationaal recht daarin voorziet in procedures over de afwijzing van een asielverzoek in de zin van artikel 2 van richtlijn 2005/85/EG, automatisch schorsende werking heeft? Met andere woorden, dient in een dergelijk geval uitzetting van de betrokken asielzoeker achterwege te blijven gedurende de termijn voor het instellen van hoger beroep, of als hoger beroep is ingesteld, tot op dat hoger beroep is beslist, zonder dat de betrokken asielzoeker daartoe een afzonderlijk verzoek hoeft in te dienen? |
Gerecht
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/14 |
Arrest van het Gerecht van 24 april 2017 — HF/Parlement
(Zaak T-570/16) (1)
((„Openbare dienst - Arbeidscontractant voor hulptaken - Artikel 24 van het Statuut - Verzoek om bijstand - Artikel 12 bis van het Statuut - Psychisch geweld - Artikel 90, lid 1, van het Statuut - Statutaire antwoordtermijn van vier maanden - Besluit van het TAOBG om een administratief onderzoek in te stellen - Geen standpuntbepaling van het TAOBG, binnen de statutaire antwoordtermijn, over de echtheid van het gestelde psychisch geweld - Begrip stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek om bijstand - Non-existente handeling - Niet-ontvankelijkheid”))
(2017/C 178/16)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: HF (vertegenwoordiger: A. Tymen, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: E. Taneva en M. Ecker, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot ten eerste nietigverklaring van een stilzwijgend besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van het Parlement, dat op 11 april 2015 zou zijn ontstaan, tot afwijzing van verzoeksters verzoek om bijstand van 11 december 2014, en ten tweede vergoeding van de schade die zij zou hebben geleden
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Het Europees Parlement draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de helft van de kosten van HF. |
3) |
HF draagt de helft van haar eigen kosten. |
(1) PB C 27 van 25.1.2016 (zaak aanvankelijk bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie ingeschreven onder nummer F-142/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/14 |
Arrest van het Gerecht van 24 april 2017 — HF/Parlement
(Zaak T-584/16) (1)
((„Openbare dienst - Arbeidscontractanten voor hulptaken - Artikel 3 ter RAP - Opeenvolgende aanstellingen als functionaris - Overeenkomsten voor bepaalde tijd - Besluit tot niet-verlenging - Misbruik van bevoegdheid - Verzoek om bijstand - Recht om te worden gehoord - Niet-contractuele aansprakelijkheid”))
(2017/C 178/17)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: HF (vertegenwoordiger: A. Tymen, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Deneys en S. Alves, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot ten eerste nietigverklaring van het besluit van het Parlement om verzoeksters overeenkomst van arbeidscontractant voor hulptaken niet te verlengen, en ten tweede vergoeding van de schade die zij hoofdzakelijk door dat besluit zou hebben geleden
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
HF wordt verwezen in de kosten. |
(1) PB C 165 van 10.5.2016 (affaire initialement enregistrée devant le Tribunal de la fonction publique de l’Union Européenne sous le numéro F-14/16 et transférée au Tribunal de l’Union Européenne le 1.9.2016).
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/15 |
Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2017 — Deutsche Post/Commissie
(Zaak T-152/12) (1)
((„Staatssteun - Postsector - Steun van de Duitse autoriteiten aan Deutsche Post - Verhoging van de prijs van postzegels in combinatie met subsidies, verstrekt met het oog op het dekken van de kosten van de pensioenen van werknemers die ambtenaar zijn - Besluit waarbij de steun onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 178/18)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Deutsche Post AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Sedemund, T. Lübbig en M. Klasse, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Grespan, T. Maxian Rusche en R. Sauer, gemachtigden)
Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: UPS Europe NV/SA (Brussel, België) en United Parcel Service Deutschland Inc. & Co. OHG (Neuss, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Henny en T. Ottervanger, vervolgens T. Ottervanger, advocaten)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van de artikelen 1 en 4 tot en met 6 van besluit 2012/636/EU van de Commissie van 25 januari 2012 betreffende steunmaatregel C 36/07 (ex N 25/07) van Duitsland ten gunste van Deutsche Post AG (PB 2012, L 289, blz. 1)
Dictum
1) |
Op onderhavig beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van Deutsche Post AG. |
3) |
UPS Europe en United Parcel Service Deutschland zullen hun eigen kosten dragen. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/16 |
Beschikking van het Gerecht van 28 maart 2017 — LG Electronics/EUIPO — Cyrus Wellness Consulting (VIEWTY SMART)
(Zaak T-488/15) (1)
((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 178/19)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoel, Republiek Korea) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Cyrus Wellness Consulting GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Wulff en U. Hildebrandt, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 juni 2015 (zaak R 1734/2014-2) inzake een oppositieprocedure tussen Cyrus Wellness Consulting GmbH en LG Electronics, Inc.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
LG Electronics, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Cyrus Wellness Consulting GmbH. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/16 |
Beschikking van het Gerecht van 28 maart 2017 — LG Electronics/EUIPO — Cyrus Wellness Consulting (VIEWTY SNAP)
(Zaak T-489/15) (1)
((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 178/20)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoel, Republiek Korea) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Cyrus Wellness Consulting GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Wulff en U. Hildebrandt, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 12 juni 2015 (zaak R 1938/2014-2) inzake een oppositieprocedure tussen Cyrus Wellness Consulting GmbH en LG Electronics, Inc.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
LG Electronics, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Cyrus Wellness Consulting GmbH. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/17 |
Beschikking van het Gerecht van 28 maart 2017 — LG Electronics/EUIPO — Cyrus Wellness Consulting (Viewty)
(Zaak T-498/15) (1)
((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 178/21)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoel, Republiek Korea) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Cyrus Wellness Consulting GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Wulff en U. Hildebrandt, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 15 juni 2015 (gevoegde zaken R 1935/2014-2 en R 1563/2014-2) inzake een oppositieprocedure tussen Cyrus Wellness Consulting GmbH en LG Electronics, Inc.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
LG Electronics, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Cyrus Wellness Consulting GmbH. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/17 |
Beschikking van het Gerecht van 28 maart 2017 — LG Electronics/EUIPO — Cyrus Wellness Consulting (VIEWTY SMILE)
(Zaak T-499/15) (1)
((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 178/22)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoel, Republiek Korea) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Cyrus Wellness Consulting GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Wulff en U. Hildebrandt, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 juni 2015 (gevoegde zaken R 1565/2014-2 en R 1939/2014-2) inzake een oppositieprocedure tussen Cyrus Wellness Consulting GmbH en LG Electronics, Inc.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
LG Electronics, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Cyrus Wellness Consulting GmbH. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/18 |
Beschikking van het Gerecht van 28 maart 2017 — LG Electronics/EUIPO — Cyrus Wellness Consulting (VIEWTY PRO)
(Zaak T-500/15) (1)
((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 178/23)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoel, Republiek Korea) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Cyrus Wellness Consulting GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Wulff en U. Hildebrandt, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 juni 2015 (zaak R 1940/2014-2) inzake een oppositieprocedure tussen Cyrus Wellness Consulting GmbH en LG Electronics, Inc.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
LG Electronics, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Cyrus Wellness Consulting GmbH. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/18 |
Beschikking van het Gerecht van 28 maart 2017 — LG Electronics/EUIPO — Cyrus Wellness Consulting (Viewty GT)
(Zaak T-534/15) (1)
((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 178/24)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoel, Republiek Korea) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Cyrus Wellness Consulting GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Wulff en U. Hildebrandt, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 12 juni 2015 (gevoegde zaken R 1937/2014-2 en R 1564/2014-2) inzake een oppositieprocedure tussen Cyrus Wellness Consulting GmbH en LG Electronics, Inc.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
LG Electronics, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Cyrus Wellness Consulting GmbH. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/19 |
Beschikking van het Gerecht van 27 maart 2017 — Frank/Commissie
(Zaak T-603/15) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon 2020 - Oproepen tot het indienen van voorstellen en verwante activiteiten op grond van het ERC-werkprogramma 2015 - Besluit waarbij de ERCEA oordeelt dat het door verzoekende partij ingediende voorstel niet voor subsidie in aanmerking komt - Stilzwijgend besluit van de Commissie houdende afwijzing van het administratief beroep tegen het besluit van de ERCEA - Onjuiste aanduiding van de verwerende partij - Niet-ontvankelijkheid”))
(2017/C 178/25)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Regine Frank (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk W. Trautner, vervolgens E. Niitväli, M. Reysen, vervolgens E. Niitväli, M. Reysen en S. Wachs, en ten slotte S. Conrad, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en B. Conte, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA) van 5 juni 2015, waarbij voorstel nr. 680151 van verzoekster, dat is ingediend in het kader van het programma „ERC starting grant”, niet positief is beoordeeld in de eerste fase en niet is toegelaten tot toetsing in de tweede fase, en van het stilzwijgend besluit van de Commissie houdende afwijzing van het administratief beroep dat verzoekster had ingesteld krachtens artikel 22, lid 1, van verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (PB 2003, L 11, blz. 1)
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Regine Frank en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/20 |
Beschikking van het Gerecht van 6 april 2017 — Klausner Holz Niedersachsen/Commissie
(Zaak T-101/16) (1)
((„Beroep wegens nalaten - Staatssteun - Levering van hout - Voorlopig onderzoek naar vermeende staatssteun van de Duitse autoriteiten in de vorm van overeenkomsten voor de levering van hout - Geen standpuntbepaling van de Commissie binnen een redelijke termijn - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”))
(2017/C 178/26)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Klausner Holz Niedersachsen GmbH (Saalburg-Ebersdorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Reich, C. Hipp en T. Ilgner, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en T. Maxian Rusche, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 265 VWEU strekkende tot de vaststelling dat de Commissie onrechtmatig heeft verzuimd een besluit binnen een redelijke termijn vast te stellen, in het kader van een voorlopig onderzoek naar vermeende staatssteun van de Duitse autoriteiten ten voordele van verzoekster, in de vorm van overeenkomsten voor de levering van hout.
Dictum
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Klausner Holz Niedersachsen GmbH wordt verwezen in de kosten. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/20 |
Beschikking van het Gerecht van 20 maart 2017 — Kohrener Landmolkerei en DHG/Commissie
(Zaak T-199/16) (1)
([„Beroep tot nietigverklaring - Regeling inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten - Verordening (EU) nr. 1151/2012 - Uitvoeringsverordening (EU) 2016/304 - Termijn waarover de bevoegde autoriteiten beschikken om bij de Commissie een aankondiging van bezwaar in te dienen - Kennelijk rechtens ongegrond beroep”))
(2017/C 178/27)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Kohrener Landmolkerei GmbH (Penig, Duitsland) en DHG Deutsche Heumilchgesellschaft mbH (Frohburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Wagner, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Triantafyllou, J. Guillem Carrau en J. Herkommer, vervolgens D. Triantafyllou en J. Herkommer, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2016/304 van de Commissie van 2 maart 2016 tot inschrijving van een naam in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten [Heumilch/Haymilk/Latte fieno/Lait de foin/Leche de heno (GTS)] (PB 2016, L 58, blz. 28)
Dictum
1) |
Het beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard. |
2) |
Kohrener Landmolkerei GmbH et DHG Deutsche Heumilchgesellschaft mbH zullen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/21 |
Beschikking van het Gerecht van 6 april 2017 — Brancheforeningen for Regulerkraft i Danmark/Commissie
(Zaak T-203/16) (1)
((„Staatsteun - Klacht - Beroep wegens nalaten - Standpuntbepaling van de Commissie die het nalaten beëindigd - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 178/28)
Procestaal: Deens
Partijen
Verzoekende partij: Brancheforeningen for Regulerkraft i Danmark (Ikast, Denemarken) (vertegenwoordiger: N. Gade, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en S. Maaløe, gemachtigden)
Voorwerp
Vordering krachtens artikel 265 VWEU tot vaststelling dat de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld door zich niet te houden aan de termijnen van de preliminaire procedure tot onderzoek van staatssteun en, nadat de formele procedure was ingeleid, onrechtmatig heeft gehandeld door geen besluit te nemen op de door verzoekster ingediende klacht inzake staatssteun.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Brancheforeningen for Regulerkraft i Danmark en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/21 |
Beschikking van het Gerecht van 27 maart 2017 — Palos Caravina/CdT
(Zaak T-725/16) (1)
((„Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Ambtenaren - Aanwerving - Bekendmaking van informatie over de aanstelling van een derde persoon - Artikel 25, derde alinea, van het Statuut - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 178/29)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Maria José Palos Caravina (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: A. Salerno en P. Singer, advocaten)
Verwerende partij: Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) (vertegenwoordigers: M. Garnier en J. Rikkert, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van ten eerste het besluit van het CdT van 23 december 2015 houdende weigering om verzoekster informatie te geven over de aanstelling van een derde persoon, en ten tweede het besluit van het CdT van 5 juli 2016 tot afwijzing van haar klacht tegen die weigering
Dictum
1) |
Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over het beroep. |
2) |
Het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) draagt zijn eigen kosten alsmede de kosten van Maria José Palos Caravina. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/22 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 23 maart 2017 — Hongarije/Commissie
(Zaak T-20/17 R)
((„Kort geding - Staatssteun - Hongaarse heffing op de omzet uit advertenties - Besluit waarbij de steun onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en terugvordering ervan wordt gelast - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/30)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordiger: M. Fehér, gemachtigde)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en P.-J. Loewenthal, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 VWEU en 279 VWEU strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit C(2016) 6929 final van de Commissie van 4 november 2016 inzake steunmaatregel SA.39235 (2015/C) (ex 2015/NN) die Hongarije heeft toegepast met betrekking tot de belasting van inkomsten uit advertenties
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/22 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 6 april 2017 — Le Pen/Parlement
(Zaak T-86/17 R)
((„Kort geding - Lid van het Europees Parlement - Terugvordering door verrekening van ter dekking van de kosten van parlementaire medewerkers betaalde vergoedingen - Vordering tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/31)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Marion Anne Perrine Le Pen (Saint-Cloud, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. Ceccaldi en J.-P. Le Moigne, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: G. Corstens en S. Seyrs, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 5 december 2016 dat vaststelt dat het bedrag van 298 497,87 EUR onterecht aan verzoekster was gestort en dat gelast dit bedrag bij verzoekster terug te vorderen, alsook van de ten vervolge op dat besluit vastgestelde debetnota nr. 2016-1560 van 6 december 2016.
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/23 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 23 maart 2017 — Kibelisa/Raad
(Zaak T-139/17 R)
((„Kort geding - Beperkende maatregelen - Democratische Republiek Congo - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/32)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Roger Kibelisa (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: O. Okito en A. Ouannès, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot de opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EU) 2016/2230 van de Raad van 12 december 2016 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2016, L 336 I, blz. 1)
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/23 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 23 maart 2017 — Kampete/Raad
(Zaak T-140/17 R)
((„Kort geding - Beperkende maatregelen - Democratische Republiek Congo - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/33)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Ilunga Kampete (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: O. Okito en A. Ouannès, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot de opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EU) 2016/2230 van de Raad van 12 december 2016 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2016, L 336 I, blz. 1)
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/24 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 23 maart 2017 — Amisi Kumba/Raad
(Zaak T-141/17 R)
((„Kort geding - Beperkende maatregelen - Democratische Republiek Congo - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/34)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Gabriel Amisi Kumba (Kasa-Vubu, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: O. Okito en A. Ouannès, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot de opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EU) 2016/2230 van de Raad van 12 december 2016 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2016, L 336 I, blz. 1)
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/24 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 23 maart 2017 — Kaimbi/Raad
(Zaak T-142/17 R)
((„Kort geding - Beperkende maatregelen - Democratische Republiek Congo - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/35)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Delphin Kaimbi (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: O. Okito en A. Ouannès, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot de opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EU) 2016/2230 van de Raad van 12 december 2016 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2016, L 336 I, blz. 1)
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/25 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 23 maart 2017 — Ilunga Luyoyo/Raad
(Zaak T-143/17 R)
((„Kort geding - Beperkende maatregelen - Democratische Republiek Congo - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/36)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Ferdinand Ilunga Luyoyo (Kasa-Vubu, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: O. Okito en A. Ouannès, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot de opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EU) 2016/2230 van de Raad van 12 december 2016 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2016, L 336 I, blz. 1)
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/25 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 23 maart 2017 — Numbi/Raad
(Zaak T-144/17 R)
((„Kort geding - Beperkende maatregelen - Democratische Republiek Congo - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/37)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: John Numbi (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: O. Okito en A. Ouannès, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot de opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EU) 2016/2230 van de Raad van 12 december 2016 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2016, L 336 I, blz. 1)
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/26 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 23 maart 2017 — Kanyama/Raad
(Zaak T-145/17 R)
((„Kort geding - Beperkende maatregelen - Democratische Republiek Congo - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/38)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Célestin Kanyama (La Gombe, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: O. Okito en A. Ouannès, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot de opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EU) 2016/2230 van de Raad van 12 december 2016 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2016, L 336 I, blz. 1)
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/26 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 24 maart 2017 — RV/Commissie
(Zaak T-167/17 R)
((„Kort geding - Openbare dienst - Verlening van verlof en pensionering - verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 178/39)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: RV (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en D. Martin, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU, strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie van 21 december 2016 om verzoeker in het belang van de dienst verlof te verlenen en hem met ingang van 1 april 2017 ambtshalve te pensioneren
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/27 |
Beroep ingesteld op 27 maart 2017 — Boehringer Ingelheim International/Commissie
(Zaak T-191/17)
(2017/C 178/40)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Boehringer Ingelheim International GmbH (Ingelheim am Rhein, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, lawyer)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
uitvoeringsbesluit C(2017)379(final) van de Commissie van 19 januari 2017 nietig verklaren; |
— |
vaststellen dat de gevolgen van dat uitvoeringsbesluit van de Commissie van kracht blijven tot de Europese Commissie een nieuw besluit heeft vastgesteld; en |
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Eerste middel: het besluit van de Commissie van 19 januari 2017 schendt artikel 12, lid 1, van verordening (EG) nr. 726/2004, gelezen in samenhang met artikel 11, van richtlijn 2001/83/EG en de Notice to Applicants. |
2. |
Tweede middel: het besluit van de Commissie van 19 januari 2017 is niet in overeenstemming met de toepassing van de relevante bepalingen en richtsnoeren en de regelgevende praktijk in andere gevallen en schendt daarom de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie en verstoort het gelijke speelveld. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/27 |
Beroep ingesteld op 24 maart 2017 — RZ/EESC en Comité van de Regio’s
(Zaak T-192/17)
(2017/C 178/41)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: RZ (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)
Verwerende partijen: Europees Economisch en Sociaal Comité en Comité van de Regio’s
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de verzoekende partij toegang te verlenen tot de stukken van het dossier van de procedure in zaak [vertrouwelijk] (1) betreffende de minnelijke regeling ervan, en haar toe te staan om daarover opmerkingen in te dienen; |
— |
nietig te verklaren het gezamenlijke besluit van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en van het Comité van de Regio’s (CdR) tot overplaatsing van [vertrouwelijk] naar het directoraat vertalingen, als gevolg van het akkoord daarover dat tussen 14 januari en 4 februari 2016 tot stand is gekomen, voor zover bij dat akkoord in die overplaatsing wordt voorzien en de [betrokkene] zijn werkzaamheden [vertrouwelijk] behoudt; |
— |
nietig te verklaren het besluit tot overplaatsing van [vertrouwelijk] naar het directoraat vertalingen met behoud van zijn werkzaamheden [vertrouwelijk], zoals door het CdR op 11 mei 2016 naar aanleiding van dat akkoord vastgesteld; |
— |
nietig te verklaren de besluiten van de secretaris-generaal van het CdR van 13 december 2016 en van de secretaris-generaal van het EESC van 19 december 2016, voor zover daarbij worden bevestigd de instructies die het directoraat vertalingen de verzoekende partij op 30 juni 2016 heeft gegeven voor de uitvoering van het besluit van het CdR van 11 mei 2016; |
— |
het EESC en het CdR gezamenlijk te veroordelen tot betaling aan de verzoekende partij van een bedrag dat voorlopig en ex aequo et bono op 25 000 EUR wordt begroot ter vergoeding van haar beroepsschade, de schade aan haar gezag en gezondheid als gevolg van de bestreden besluiten; |
— |
het EESC en het CdR gezamenlijk te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 41, eerste en tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van artikel 25, tweede alinea, van het Statuut, aangezien de verzoekende partij niet is gehoord voordat het EESC en het CdR in gezamenlijk overleg hebben besloten om een ambtenaar over te plaatsen, en/of voor zover het besluit van het CdR ter uitvoering van dat akkoord niet onmiddellijk en schriftelijk aan haar is meegedeeld, terwijl de redenen daarvoor haar niet volledig en duidelijk waren aangegeven. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 7, eerste alinea, van het Statuut alsmede aan misbruik van bevoegdheid en procedure, aangezien de betrokken ambtenaar is overgeplaatst naar het directoraat vertalingen, doch grotendeels zijn werkzaamheden binnen de betrokken taaleenheid heeft behouden. |
3. |
Derde middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling van het dienstbelang, voor zover de reden voor de overplaatsing de beëindiging van een onhoudbare situatie of de bescherming van de ambtenaar tegen de verzoekende partij zou zijn. |
4. |
Vierde middel, ontleend aan schending van artikel 21, eerste en tweede alinea, van het Statuut, voor zover de secretarissen-generaal de opdracht hebben bevestigd die het directoraat vertalingen aan de verzoekende partij heeft gegeven om de betrokken ambtenaar werkzaamheden te blijven opdragen of te laten opdragen. |
5. |
Vijfde middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, voor zover de secretarissen-generaal de opdracht hebben bevestigd die het directoraat vertalingen aan de verzoekende partij heeft gegeven, om aan de betrokken ambtenaar werkzaamheden op te dragen die qua aantal en belang gelijkwaardig zijn aan die welke worden toevertrouwd aan ambtenaren die over een soortgelijke ervaring als de zijne beschikken, en om zijn vertalingen volgens vergelijkbare modaliteiten te laten reviseren. |
6. |
Zesde middel, ontleend aan schending van de besluiten inzake verlof, aangezien de secretarissen-generaal de opdracht hebben bevestigd die het directoraat vertalingen aan de verzoekende partij heeft gegeven om de redenen van dienstbelang die zich verzetten tegen een verzoek om verlof van de betrokken ambtenaar, diezelfde of uiterlijk de volgende dag aan te voeren, en deze te beperken tot dwingende redenen. |
(1) Vertrouwelijk gegeven weggelaten.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/29 |
Beroep ingesteld op 29 maart 2017 — SB/EUIPO
(Zaak T-200/17)
(2017/C 178/42)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: SB (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
nietig te verklaren het besluit van de uitvoerend directeur van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 juni 2016 waarbij is geweigerd om verzoeksters overeenkomst voor een tweede keer te verlengen, en het besluit van de uitvoerend directeur van het EUIPO van 19 december 2016 tot afwijzing van verzoeksters klacht van 1 september 2016; |
— |
de verwerende partij te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de bepalingen van het Statuut en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie door de toepassing van de interne regels van de verwerende partij, die ambtenaren en tijdelijk functionarissen voor onbepaalde tijd gelijkstellen. Bovendien heeft de verwerende partij, door onderscheid te maken tussen tijdelijk functionarissen met overeenkomsten voor bepaalde tijd en die met een overeenkomst voor onbepaalde tijd, de bepalingen van het Statuut geschonden en, in het onderhavige geval, het beginsel van gelijke behandeling. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan het ontbreken van motivering dan wel een onwettige, tegenstrijdige en ontoereikende motivering. |
3. |
Derde middel, ontleend aan niet-nakoming van de aan het personeel verschuldigde zorgplicht. |
4. |
Vierde middel, ontleend aan discriminatie op grond van leeftijd als gevolg van de toepassing door de verwerende partij van een personeelsbeleid dat erop gericht is om de gemiddelde leeftijd van het personeel te verlagen. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/29 |
Beroep ingesteld op 6 april 2017 — Out of the blue/EUIPO — Dubois en MFunds USA (FUNNY BANDS)
(Zaak T-214/17)
(2017/C 178/43)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Out of the blue KG (Lilienthal, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Hasselblatt, V. Töbelmann en A. Zarm, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Frédéric Dubois (Lasne, België) en MFunds USA LLC (Miami Beach, Florida, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houders van het betrokken merk: andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk „FUNNY BANDS” — Uniemerk nr. 9 350 794
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 20 januari 2017 in zaak R 1081/2016-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
nietigverklaring van het onder nr. 009 350 794 ingeschreven Uniemerk „FUNNY BANDS” krachtens artikel 52, lid 1, onder a), en artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009; |
— |
verwijzing van het EUIPO in zijn eigen kosten en in die van verzoekster. |
— |
verwijzing van de houders van het Uniemerk in hun eigen kosten, mochten zij interveniëren. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 52, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/30 |
Beroep ingesteld op 12 april 2017 — HF/Parlement
(Zaak T-218/17)
(2017/C 178/44)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: HF (vertegenwoordiger: A. Tymen, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; dientengevolge |
— |
nietig te verklaren het besluit van 3 juni 2016 tot afwijzing van verzoeksters verzoek om bijstand van 11 december 2014; |
— |
voor zover nodig, nietig te verklaren het besluit van 4 januari 2017, ontvangen op 11 januari 2017, tot afwijzing van verzoeksters klacht van 6 september 2016; |
— |
de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de immateriële schade die verzoekster heeft geleden, welke ex aequo et bono wordt vastgesteld op 90 000 EUR; |
— |
de verwerende partij te verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging, schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, schending van het recht om te worden gehoord en van het beginsel van hoor en wederhoor. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan procedurele fouten die het bestreden besluit aantasten en aan de partijdigheid van de door het comité gevolgde procedure. |
3. |
Derde middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout, een niet-nakoming van de bijstands- en van de zorgplicht en schending van de artikelen 12 bis en 24 van het Statuut. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/31 |
Beroep ingesteld op 12 april 2017 — M J Quinlan & Associates/EUIPO — Intersnack Group (Vorm van een kangoeroe)
(Zaak T-219/17)
(2017/C 178/45)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: M J Quinlan & Associates Pty Ltd (Hope Island, Queensland, Australië) (vertegenwoordigers: M. Freiherr von Welser en A. Bender, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Intersnack Group GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een kangoeroe) — Uniemerk nr. 13 342
Procedure voor het EUIPO: procedure tot vervallenverklaring
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 27 januari 2017 in zaak R 218/2016-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten; |
— |
opening van een mondelinge behandeling, teneinde verzoekster het recht te worden gehoord ten volle te waarborgen. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 51, lid 1, onder a), juncto artikel 15, lid 2, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 51, lid 1, onder a), juncto artikel 15, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 207/2009. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/31 |
Beroep ingesteld op 12 april 2017 — Pfalzmarkt für Obst und Gemüse/EUIPO (100 % Pfalz)
(Zaak T-220/17)
(2017/C 178/46)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Pfalzmarkt für Obst und Gemüse eG (Mutterstadt, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Gehweiler, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „100 % Pfalz” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 085 475
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 februari 2017 in zaak R 1549/2016-1
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/32 |
Beroep ingesteld op 18 april 2017 — Rstudio/EUIPO — Embarcadero Technologies (RSTUDIO)
(Zaak T-230/17)
(2017/C 178/47)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Rstudio, Inc. (Boston, Massachusetts, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Edenborough, QC, en G. Smith, Solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Embarcadero Technologies, Inc. (San Francisco, California, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het woordmerk „RSTUDIO” — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie, nr. 999 644
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 6 februari 2017 in zaak R 493/2016-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing in haar geheel; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten die verzoekster zijn opgekomen in de huidige procedure en in eerdere aanleggen; subsidiair, mocht een partij interveniëren, het EUIPO en deze interveniërende partij hoofdelijk verwijzen in de kosten die verzoekster zijn opgekomen in de huidige procedure en in eerdere aanleggen. |
Aangevoerde middelen
— |
De kamer van beroep heeft onjuist beoordeeld voor welke waren het bewijs van gebruik was geleverd en bijgevolg geen correcte vergelijking van de waren gemaakt. |
— |
De kamer van beroep heeft de soortgelijkheid van de betrokken waren en de overeenstemming van de betrokken merken onjuist beoordeeld en bijgevolg het bestaan van verwarringsgevaar onjuist beoordeeld. |
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/33 |
Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2017 — El Corte Inglés/EUIPO — AATC Trading (ALIA)
(Zaak T-299/13) (1)
(2017/C 178/48)
Procestaal: Spaans
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/33 |
Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2017 — MPF Holdings/Commissie
(Zaak T-788/14) (1)
(2017/C 178/49)
Procestaal: Engels
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/33 |
Beschikking van het Gerecht van 3 april 2017 — Corsini Santolaria/EUIPO — Molins Tura (biombo 13)
(Zaak T-145/16) (1)
(2017/C 178/50)
Procestaal: Engels
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/33 |
Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2017 — Tri Ocean Energy/Raad
(Zaak T-383/16) (1)
(2017/C 178/51)
Procestaal: Engels
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/34 |
Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2017 — La Patrouille/EUIPO — Alpha Industries (Weergave van een figuur met hoeken)
(Zaak T-709/16) (1)
(2017/C 178/52)
Procestaal: Frans
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/34 |
Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2017 — La Patrouille/EUIPO — Alpha Industries (AEROBATIX)
(Zaak T-710/16) (1)
(2017/C 178/53)
Procestaal: Frans
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/34 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 6 februari 2017 — Bender/Parlement
(Zaak T-30/17)
(2017/C 178/54)
Procestaal: Duits
De president van het Gerecht heeft de doorhaling van de zaak gelast.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/34 |
Beschikking van het Gerecht van 6 april 2017 — TeamLava/EUIPO — King.com (Geanimeerde iconen)
(Zaak T-75/17)
(2017/C 178/55)
Procestaal: Engels
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/34 |
Beschikking van het Gerecht van 6 april 2017 — TeamLava/EUIPO — King.com (Geanimeerde iconen)
(Zaak T-76/17)
(2017/C 178/56)
Procestaal: Engels
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
6.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 178/35 |
Beschikking van het Gerecht van 6 april 2017 — TeamLava/EIUPO — King.com (Geanimeerde iconen)
(Zaak T-77/17)
(2017/C 178/57)
Procestaal: Engels
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.