ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 9

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
12 januari 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2017/C 9/01

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.8132 — FMC Technologies/Technip) ( 1 )

1

2017/C 9/02

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.8211 — Marubeni/Toho Gas/Galp Energia/GGND) ( 1 )

1


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2017/C 9/03

Wisselkoersen van de euro

2

 

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

2017/C 9/04

Samenvatting van het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het eerste hervormingspakket inzake het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (Eurodac-, EASO- en Dublinverordeningen)

3


 

V   Bekendmakingen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO)

2017/C 9/05

Aankondiging van vergelijkende onderzoeken

6

 

Europese Commissie

2017/C 9/06

Oproep tot het indienen van voorstellen (2017) — Monoprogramma’s — Subsidies voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad

7

2017/C 9/07

Oproep tot het indienen van voorstellen (2017) — Multiprogramma’s — Subsidies voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad

23

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

EVA-Hof

2017/C 9/08

Verzoek om een advies van het EVA-Hof door de Oslo tingrett van 6 januari 2016 in de zaak Synnøve Finden tegen Staten v/Landbruks- og matdepartmentet (Zaak E-1/16)

38

2017/C 9/09

Beroep tegen IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 november 2016 (Zaak E-17/16)

39

2017/C 9/10

Beroep tegen IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 november 2016 (Zaak E-18/16)

40

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2017/C 9/11

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.8207 — Emerson Electric/Pentair valves and controls business) ( 1 )

41

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2017/C 9/12

Bekendmaking van een wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

42


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/1


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.8132 — FMC Technologies/Technip)

(Voor de EER relevante tekst)

(2017/C 9/01)

Op 22 november 2016 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32016M8132. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/1


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.8211 — Marubeni/Toho Gas/Galp Energia/GGND)

(Voor de EER relevante tekst)

(2017/C 9/02)

Op 13 oktober 2016 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32016M8211. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/2


Wisselkoersen van de euro (1)

11 januari 2017

(2017/C 9/03)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,0503

JPY

Japanse yen

122,14

DKK

Deense kroon

7,4338

GBP

Pond sterling

0,86725

SEK

Zweedse kroon

9,5695

CHF

Zwitserse frank

1,0721

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

9,0633

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

27,021

HUF

Hongaarse forint

309,45

PLN

Poolse zloty

4,3703

RON

Roemeense leu

4,4960

TRY

Turkse lira

4,0747

AUD

Australische dollar

1,4241

CAD

Canadese dollar

1,3919

HKD

Hongkongse dollar

8,1452

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,5027

SGD

Singaporese dollar

1,5112

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 260,59

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

14,4742

CNY

Chinese yuan renminbi

7,2826

HRK

Kroatische kuna

7,5562

IDR

Indonesische roepia

13 999,45

MYR

Maleisische ringgit

4,6964

PHP

Filipijnse peso

52,180

RUB

Russische roebel

63,3625

THB

Thaise baht

37,375

BRL

Braziliaanse real

3,3786

MXN

Mexicaanse peso

22,9635

INR

Indiase roepie

71,8315


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/3


Samenvatting van het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het eerste hervormingspakket inzake het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (Eurodac-, EASO- en Dublinverordeningen)

(De volledige tekst van dit advies is beschikbaar in het Duits, het Engels en het Frans op de EDPS-website: www.edps.europa.eu)

(2017/C 9/04)

Sinds een aantal jaar wordt Europa geconfronteerd met een nijpende migratie- en vluchtelingencrisis, die Europa in 2015 voor nog grotere uitdagingen stelde. Daarom heeft de Commissie voorgesteld om de Dublinverordening te herzien teneinde deze aan de actuele situatie aan te passen. Deze herziening gaat gepaard met een voorstel inzake de oprichting van een Asielagentschap van de Europese Unie om de lidstaten met de uitvoering van hun asieltaken te helpen.

Sinds zijn instelling heeft Eurodac ten doel gehad om bewijs in de vorm van vingerafdrukken te leveren om te bepalen welke lidstaat een in de EU gedane asielaanvraag moet onderzoeken.

De Commissie heeft ook een herziening van de Eurodac-verordening voorgesteld. De belangrijkste wijziging in deze verordening betreft de uitbreiding van het toepassingsgebied van Eurodac tot de registratie van onderdanen van derde landen die illegaal worden aangetroffen in een lidstaat of die worden aangehouden in verband met het onregelmatig oversteken van een grens tussen een lidstaat en een derde land.

De EDPS erkent de noodzaak van een doeltreffender beheer van migratie en asiel in de EU. Hij beveelt echter belangrijke verbeteringen aan om beter rekening te houden met de legitieme rechten en belangen van de betrokkenen voor wie de verwerking van persoonsgegevens gevolgen heeft, met name kwetsbare groepen personen die specifieke bescherming behoeven, zoals migranten en vluchtelingen.

In zijn advies beveelt de EDPS onder meer de volgende belangrijke punten aan:

vermelding in de Dublinverordening dat de invoering van het gebruik van een unieke identificatiecode in de Dublindatabank in elk geval niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt dan die welke in de Dublinverordening zijn omschreven;

de uitvoering van een volledige beoordeling van de gevolgen van de Eurodac-herschikking 2016 voor de gegevensbescherming en de persoonlijke levenssfeer ter bepaling van de gevolgen van de voorgestelde nieuwe tekst en van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de Eurodac-databank voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

de uitvoering van een beoordeling van de noodzaak tot het verzamelen en gebruiken van gezichtsopnamen van de categorieën personen op wie de Eurodac-herschikking 2016 is gericht en inzake de proportionaliteit van de verzameling daarvan op basis van een consistente studie of een op bewijs gebaseerde aanpak;

het uitvoeren van een gedetailleerde beoordeling van de situatie van minderjarigen en een evenwicht tussen de risico’s en nadelen van de procedure van het nemen van vingerafdrukken van de minderjarigen en de voordelen die dit voor hen kan hebben, naast de toelichting.

Het advies wijst ook op andere tekortkomingen van de verschillende voorstellen en doet aanvullende aanbevelingen inzake gegevensbescherming en de persoonlijke levenssfeer waarmee tijdens de wetgevingsprocedure rekening zou moeten worden gehouden.

I.   INLEIDING EN ACHTERGROND

1.

In april 2016 heeft de Commissie een Mededeling vastgesteld getiteld „Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen” (1) waarin de prioriteiten voor de verbetering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel („CEAS”) werden uiteengezet. In dit verband heeft de Commissie op 4 mei 2016 drie voorstellen gedaan als onderdeel van een eerste pakket van hervormingen van het CEAS:

een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna het „Dublinvoorstel”) (2);

een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (hierna het „het voorstel inzake het EU-Asielagentschap” of „EUAA-voorstel”) (3) en

een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 603/2013 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van [Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend], voor de identificatie van een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land of staatloze en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving (herschikking 2016) (hierna het „Eurodac-herschikkingsvoorstel 2016”) (4).

2.

De EDPS is voor de publicatie van het Eurodac-herschikkingsvoorstel en het EASO-voorstel op informele wijze geraadpleegd en heeft de Commissie voorzien van informele opmerkingen met betrekking tot beide teksten.

3.

De EDPS begrijpt de noodzaak voor de EU om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de migratie- en de vluchtelingencrisis sinds 2015 alsmede de noodzaak om een effectief en geharmoniseerd EU-beleid te hebben dat onregelmatige immigratie binnen alsmede naar de EU aanpakt. Met volledige respectering van de rol van de wetgever bij de beoordeling van de noodzaak en de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen, zal de EDPS, in zijn adviserende rol, in dit advies een aantal aanbevelingen doen op het gebied van gegevensbescherming en de persoonlijke levenssfeer teneinde de wetgever te helpen voldoen aan de eisen van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten inzake het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming en van artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de EU.

4.

De EDPS zal eerst de belangrijkste aanbevelingen met betrekking tot de drie voorstellen bespreken. Deze belangrijkste aanbevelingen betreffen de voornaamste door de EDPS geobserveerde kwesties die tijdens de wetgevingsprocedure in elk geval moeten worden geregeld. De aanvullende aanbevelingen betreffen de punten waarvan de EDPS heeft vastgesteld dat zij verduidelijkt moeten worden, aanvullende informatie vereisen of geringe aanpassingen behoeven. Dit onderscheid zou de wetgever moeten helpen om prioriteit te geven aan de voornaamste kwesties die in dit advies aan de orde worden gesteld.

IV.   CONCLUSIE

68.

De EDPS neemt met tevredenheid kennis van de inspanningen die in de verschillende teksten aan de dag zijn gelegd als het gaat om gegevensbescherming. Hij kan zien dat de cultuur van gegevensbescherming onderdeel van de wetgevingsprocedure aan het worden is en ook zichtbaar is in de formulering van de voorstellen.

69.

Onder volledige respectering van de rol van de wetgever bij de beoordeling van de noodzaak en de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen, doet de EDPS, in zijn adviserende rol, in dit advies een aantal aanbevelingen op het gebied van gegevensbescherming en de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot de drie bestudeerde voorstellen.

70.

Voor wat betreft het Dublinvoorstel spreekt de EDPS zijn bezorgdheid uit over het feit dat de unieke identificatiecode zou kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden, zoals het identificeren van de betrokkenen in andere databanken, waardoor de vergelijking van databanken heel gemakkelijk zou worden. De EDPS adviseert om een bepaling op te nemen die elk ander gebruik van de identificatiecode verbiedt.

71.

Voor wat betreft het Eurodac-herschikkingsvoorstel overweegt de EDPS dat de uitbreiding van het toepassingsgebied van Eurodac aanleiding geeft tot bezorgdheid over de respectering van het doelbindingsprincipe zoals dat verankerd is in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Voorts beveelt de EDPS aan om het soort maatregelen dat de lidstaten op basis van de Eurodac-gegevens kunnen nemen, anders dan uitzetting en repatriëring, nader te omschrijven. De EDPS beveelt aan dat de Commissie een volledige beoordeling van de gevolgen van de Eurodac-herschikking 2016 voor de gegevensbescherming en persoonlijke levenssfeer ter beschikking stelt ter bepaling van de gevolgen van de voorgestelde tekst voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

72.

De EDPS maakt zich ook zorgen over de opname van gezichtsopnames: de verordening verwijst niet naar enige beoordeling van de noodzaak tot het verzamelen en gebruiken van gezichtsopnames van de categorieën personen op wie het Eurodac-herschikkingsvoorstel gericht is. Bovendien is de EDPS van mening dat het voorstel zou moeten verduidelijken in welke gevallen een vergelijking van vingerafdrukken en/of gezichtsopnames zal plaatsvinden, aangezien de formulering van het Herschikkingsvoorstel lijkt te impliceren dat een dergelijke vergelijking systematisch behoort plaats te vinden.

73.

De EDPS beveelt eveneens aan om een gedetailleerde beoordeling uit te voeren met betrekking tot de situatie van minderjarigen, het evenwicht tussen de risico’s en de nadelen van die procedure voor de minderjarigen en de voordelen die deze voor hen kan hebben, naast de toelichting. In dit verband zou de verordening het belang om op kindvriendelijke vingerafdrukken van minderjarigen te maken nader moeten omschrijven (d.w.z. in een overweging).

74.

Voor wat betreft de bewaartermijn, die in principe vijf jaar is, beveelt de EDPS aan om meer bijzonderheden te verstrekken en uit te leggen waarom en hoe een gegevensbewaartermijn van vijf jaar in dit verband noodzakelijk werd geacht ter verwezenlijking van de nieuwe doelstellingen van de Eurodac-databank. Daarnaast beveelt de EDPS aan om de bewaartermijn te verkorten tot de daadwerkelijke duur van het toegangsverbod voor de persoon in kwestie. Ten slotte beveelt de EDPS aan om in het voorstel te bepalen dat de bewaartermijn begint te lopen op de datum waarop de eerste vingerafdruk door een lidstaat wordt verwerkt.

75.

Ten slotte beveelt de EDPS aan om alle gegevens voor rechtshandhavingsdoeleinden na drie jaar te blokkeren en in dit verband niet langer onderscheid te maken tussen verschillende categorieën niet-EU-onderdanen.

76.

In aanvulling op de belangrijkste tekortkomingen die hierboven zijn vastgesteld, betreffen de aanbevelingen van de EDPS in dit advies de volgende aspecten:

Voor wat betreft het Eurodac-herschikkingsvoorstel,

De EDPS beveelt aan om in de tekst van het voorstel op te nemen dat de eindverantwoordelijkheid voor de verwerking van de persoonsgegevens ligt bij de lidstaten die als verwerkers in de zin van Richtlijn 95/46/EG worden beschouwd.

Artikel 37 moet opnieuw geformuleerd worden om te verduidelijken in welk geval een internationale doorgifte toegestaan of verboden is, en specifiek voor wat betreft de doorgifte naar het land van oorsprong van de aanvrager.

Artikel 38, lid 1, moet bepalen dat alleen de gegevens die strikt noodzakelijk zijn met het oog op terugkeer door de lidstaten kunnen worden doorgegeven.

Er mag geen dwang worden toegestaan om vingerafdrukken van personen te verkrijgen. Dit zou in de Eurodac-verordening moeten worden vastgelegd.

In dit verband beveelt de EDPS aan te verduidelijken dat detentie niet mag worden overwogen als sanctie op het niet voldoen aan de verplichting om vingerafdrukken te laten afnemen.

Het gebruik van reële gegevens door eu-LISA voor testdoeleinden geeft aanleiding tot grote bezorgdheid en mag niet door de Eurodac-verordening worden toegestaan. Het alternatief om non-reële data te gebruiken zou door de wetgever moeten worden overwogen en beoordeeld, met inachtneming van het risico voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. In elk geval mag de tekst er niet van uitgaan dat biomedische gegevens geanonimiseerd kunnen worden, aangezien deze altijd betrekking zullen hebben op een persoon en derhalve als persoonsgegevens zullen worden beschouwd.

Ten aanzien van de verwerking van informatie door eu-LISA beveelt de EDPS aan vast te leggen dat er goede waarborgen moeten komen voor de toegang tot de gegevens door externe contractpartijen.

Ten slotte staat de EDPS positief tegenover de inspanningen die ondernomen zijn om te waarborgen dat de toegang door de rechtshandhavingsautoriteiten door een onafhankelijke instantie wordt beoordeeld. De aangewezen autoriteiten en de controlerende autoriteiten mogen echter geen deel uitmaken van dezelfde organisatie ter behoud van de onafhankelijkheid van de controlerende autoriteit.

Ten aanzien van het voorstel voor het Asielagentschap van de Europese Unie,

De EDPS beveelt aan om vast te leggen dat de deskundigen van het Agentschap slechts toegang tot databanken mogen krijgen overeenkomstig de wetgeving die van toepassing is op deze databanken en de gegevensbeschermingsregels.

De EDPS beveelt ook aan om nader te omschrijven wat in artikel 30, lid 3, wordt verstaan onder administratieve doelen, aangezien elk doel dat een regering nastreeft onder deze term kan vallen.

De EDPS beveelt aan om de verantwoordelijkheden voor het waarborgen van de beveiliging van de apparatuur die het Agentschap gebruikt, te verduidelijken, welke bij alle stappen in de levenscyclus van de apparatuur moet worden gedefinieerd, te weten vanaf de aankoop tot en met de opslag en het gebruik ervan, en eindigend bij de afvoer ervan.

Brussel, 21 september 2016.

Giovanni BUTTARELLI

Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  COM(2016) 197 final.

(2)  COM(2016) 270 final.

(3)  COM(2016) 271 final.

(4)  COM(2016) 272 final.


V Bekendmakingen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO)

12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/6


AANKONDIGING VAN VERGELIJKENDE ONDERZOEKEN

(2017/C 9/05)

Het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) organiseert de volgende vergelijkende onderzoeken:

 

EUIPO/AD/01/17 — ADMINISTRATEURS (AD 6)

en

 

EUIPO/AST/02/17 — ASSISTENTEN (AST 3)

OP HET GEBIED VAN INTELLECTUELE EIGENDOM

De aankondiging wordt in 24 talen bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie C 9 A van 12 januari 2017.

Aanvullende informatie is beschikbaar op de website van EPSO: http://blogs.ec.europa.eu/eu-careers.info/


Europese Commissie

12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/7


OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN (2017)

MONOPROGRAMMA’S

Subsidies voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(2017/C 9/06)

1.   Achtergrond en doel van de oproep tot het indienen van voorstellen

1.1.   Voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten

Op 22 oktober 2014 hebben het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) nr. 1144/2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (1) vastgesteld. Deze verordening wordt aangevuld door Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 van de Commissie (2) en de in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831 van de Commissie (3) vastgestelde toepassingsbepalingen.

De algemene doelstelling van de voorlichtings- en afzetbevorderingsacties is het versterken van het concurrentievermogen van de landbouwsector van de Unie.

De specifieke doelstellingen van de voorlichtings- en afzetbevorderingsacties zijn:

a)

meer bekendheid geven aan de voordelen van de landbouwproducten van de Unie en de hoge normen die aan de productiemethoden in de Unie worden gesteld;

b)

het concurrentievermogen en de consumptie van landbouwproducten en bepaalde levensmiddelen uit de Unie vergroten en het profiel ervan zowel binnen als buiten de Unie verhogen;

c)

de bekendheid met en erkenning van kwaliteitsregelingen van de Unie verhogen;

d)

het marktaandeel van landbouwproducten en bepaalde levensmiddelen uit de Unie uit te breiden, met specifieke aandacht voor de markten in derde landen die het grootste groeipotentieel bieden;

e)

de normale marktomstandigheden herstellen in geval van ernstige marktverstoringen, verlies van vertrouwen bij de consument of andere specifieke problemen.

1.2.   Het werkprogramma van de Commissie voor 2017

In het werkprogramma van de Commissie voor 2017, dat op 9 november 2016 bij uitvoeringsbesluit (4) is goedgekeurd, worden de details vastgesteld voor de toekenning van cofinanciering en de prioriteiten voor de acties voor voorstellen voor mono- en multiprogramma’s op de interne markt en in derde landen. Het is beschikbaar op het volgende adres:

http://ec.europa.eu/agriculture/promotion/annual-work-programmes/2017/index_en.htm

1.3.   Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding

Het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding (Consumers, Health, Agriculture and Food Executive Agency — hierna het „Chafea” genoemd) is door de Europese Commissie belast met het beheer van bepaalde delen van de voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen, met inbegrip van de evaluatie van monoprogramma's.

1.4.   Deze oproep tot het indienen van voorstellen

Deze oproep tot het indienen van voorstellen betreft de uitvoering van monoprogramma's in het kader van de punten 1.2.1.1 en 1.2.1.2 van bijlage I bij het werkprogramma 2017 inzake acties in het kader van de thematische prioriteiten 1 en 2, namelijk monoprogramma's op de interne markt en in derde landen.

2.   Doelstelling(en) — Thema('s) — Prioriteiten

De punten 1.2.1.1 en 1.2.1.2 van bijlage I bij het werkprogramma voor 2017 bevatten de thematische prioriteiten voor acties die in aanmerking komen voor cofinanciering in het kader van deze oproep tot het indienen van voorstellen (zie ook punt 6.2 inzake subsidiabele activiteiten hieronder). Alleen voorstellen die direct betrekking hebben op het onderwerp en beantwoorden aan de beschrijving in dit punt van het jaarlijkse werkprogramma komen voor financiering in aanmerking. In de onderhavige oproep worden 8 thema's voor voorstellen aangekondigd. In het kader van deze oproep ingediende aanvragen moeten onder een van deze prioritaire thema's vallen. Een indienende organisatie mag verscheidene aanvragen voor verschillende projecten in het kader van hetzelfde prioritaire thema indienen. Het is ook mogelijk verscheidene aanvragen voor verschillende projecten in het kader van verschillende prioritaire thema's in te dienen.

3.   Tijdschema

De termijn voor indiening is 20 april 2017, 17:00 uur MET (Midden-Europese Tijd)

 

Fase

Datum en tijd of indicatieve periode

a)

Publicatie van de oproep

12.1.2017

b)

Uiterste datum voor indiening van aanvragen

20.4.2017

c)

Evaluatieperiode (indicatief)

21.4-31.8.2017

d)

Besluit van de Commissie (indicatief)

Oktober 2017

e)

Kennisgeving aan aanvragers (indicatief)

Oktober 2017

f)

Ondertekening van het contract met de lidstaat (indicatief)

Januari 2018

g)

Begindatum van de actie (indicatief)

> 1.1.2018

4.   Beschikbare begrotingsmiddelen

Het totaal van de begrotingsmiddelen die in het kader van deze oproep voor de cofinanciering van acties worden geoormerkt, is 85 500 000 EUR. De indicatieve beschikbare middelen per thema staan in de tabel „Subsidiabele activiteiten” in punt 6 hieronder.

Dit bedrag is afhankelijk van de beschikbaarheid van de kredieten na de vaststelling van de begroting 2018 door de begrotingsautoriteit van de EU of zoals voorzien in de voorlopige twaalfden. Dit bedrag is tevens afhankelijk van de beschikbaarheid van kredieten voor de volgende drie jaar, rekening houdend met feit dat de kredieten niet-gesplitst zijn.

De Commissie behoudt zich het recht voor niet alle beschikbare middelen toe te wijzen.

5.   Ontvankelijkheidsvereisten

Aanvragen moeten uiterlijk op de in punt 3 bedoelde uiterste indieningsdatum worden verstuurd.

De aanvragen moeten door de coördinator worden ingediend via het deelnemersportaal (elektronisch indieningssysteem beschikbaar op: https://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/opportunities/agrip/index.html

Indien niet aan de bovenstaande vereisten is voldaan, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Voorstellen mogen in elke officiële taal van de Europese Unie worden ingediend. Bij het opstellen van hun voorstellen moeten de aanvragers er evenwel rekening mee houden dat de contracten door de lidstaten zullen worden beheerd. Daarom worden de aanvragers aangemoedigd hun voorstel in te dienen in de taal (talen) van de lidstaat van oorsprong van de indienende organisatie(s), tenzij de betrokken lidstaat heeft ingestemd met de ondertekening van het contract in het Engels (5). Ter vergemakkelijking van de evaluatie van de voorstellen door onafhankelijke deskundigen, die technische input bieden voor de evaluatie, verdient het aanbeveling een Engelse vertaling van het technische deel (deel B) bij het voorstel te voegen indien het in een andere officiële taal van de EU is geschreven.

6.   Subsidiabiliteitscriteria

6.1.   Subsidiabele aanvragers

De voorstellen voor monoprogramma's kunnen enkel worden ingediend door rechtspersonen of andere entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid krachtens het toepasselijke nationale recht, op voorwaarde dat hun vertegenwoordigers bevoegd zijn namens de entiteit juridische verbintenissen aan te gaan en zij, wat de bescherming van de financiële belangen van de Unie betreft, gelijkwaardige garanties bieden als rechtspersonen als bedoeld in artikel 131, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Meer in het bijzonder komen in aanmerking aanvragers van de volgende organisaties en instanties als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1144/2014:

i)

beroeps- of brancheorganisaties die gevestigd zijn in een lidstaat en representatief zijn voor de betrokken sector of sectoren in die lidstaat, en in het bijzonder de brancheorganisaties als bedoeld in artikel 157 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en groeperingen als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, op voorwaarde dat zij representatief zijn voor de benaming die krachtens de laatstgenoemde verordening beschermd is en welke onder dat programma valt;

ii)

producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties als bedoeld in de artikelen 152 en 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 die door een lidstaat zijn erkend, of

iii)

instanties van de agrovoedingssector die als doelstelling hebben het verstrekken van voorlichting over en het bevorderen van de afzet van landbouwproducten en waaraan de lidstaten een duidelijk omschreven taak van openbare dienstverlening op dit gebied hebben toevertrouwd; zij moeten minstens twee jaar voordat de in artikel 8, lid 2, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen wordt uitgeschreven, wettelijk gevestigd zijn in de desbetreffende lidstaat.

De hierboven genoemde organisaties mogen een voorstel indienen mits zij representatief zijn voor de sector of het product waarop het voorstel betrekking heeft overeenkomstig de voorwaarden in artikel 1, lid 1 of lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829, te weten:

i)

een beroeps- of brancheorganisatie die is gevestigd in een lidstaat, als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1144/2014, wordt geacht representatief te zijn voor de sector waarop het programma betrekking heeft:

wanneer zij in de betrokken lidstaat ten minste 50 % van het totaal aantal producenten vertegenwoordigt, of 50 % van het volume of de waarde van de verhandelbare productie van het (de) betrokken product(en) of de betrokken sector, of

wanneer het gaat om een door de lidstaat overeenkomstig artikel 158 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad of artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad erkende brancheorganisatie;

ii)

een in artikel 7, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 bedoelde groepering als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad wordt geacht representatief te zijn voor de benaming die krachtens de laatstgenoemde verordening beschermd is en onder dat programma valt, wanneer deze groepering ten minste 50 % van het volume of de waarde van de verhandelbare productie van het (de) product(en) met de beschermde benaming vertegenwoordigt;

iii)

een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 wordt geacht representatief te zijn voor het (de) product(en) of de sector waarop het programma betrekking heeft, wanneer ze erkend is door de lidstaat overeenkomstig artikel 154 of artikel 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1379/2013;

iv)

een instantie van de agrovoedingssector als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 wordt geacht representatief te zijn voor de sector(en) waarop het programma betrekking heeft via vertegenwoordigers van dat product (die producten) of die sector bij haar leden.

In afwijking van de bovengenoemde punten i) en ii), mogen lagere drempels worden aanvaard indien de indienende organisatie in haar voorstel aantoont dat er bijzondere omstandigheden zijn, onder meer via gegevens over de marktstructuur, die een grond zijn om haar als representatief voor het (de) betrokken product(en) of de betrokken sector te behandelen.

Voorstellen mogen worden ingediend door een of meer organisaties uit dezelfde EU-lidstaat.

Enkel aanvragen van in EU-lidstaten gevestigde entiteiten komen in aanmerking.

Niet-subsidiabele entiteiten: aanvragers die al financiering van de Unie ontvangen voor dezelfde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties die deel uitmaken van hun voorstel(len) komen niet in aanmerking voor financiering van de Unie voor die acties uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1144/2014.

Om de subsidiabiliteit van de aanvrager te kunnen beoordelen, moeten de volgende bewijsstukken worden ingediend.

privaatrechtelijke entiteit: uittreksel uit het staatsblad, kopie van de statuten, of uittreksel uit het handels- of verenigingenregister;

publiekrechtelijke entiteit: kopie van de verordening of het besluit tot oprichting van het overheidsbedrijf, of ander officieel document tot oprichting van de publiekrechtelijke entiteit;

entiteit zonder rechtspersoonlijkheid: documenten die aantonen dat de vertegenwoordiger(s) van de entiteit bevoegd is (zijn) namens de entiteit juridische verbintenissen aan te gaan;

documentatie waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de in artikel 1 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 vastgestelde representativiteitscriteria.

6.2.   Subsidiabele activiteiten

De voorstellen moeten voldoen aan de in bijlage II bij het jaarlijkse werkprogramma opgenomen subsidiabiliteitscriteria, namelijk:

a)

de voorstellen kunnen enkel op in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1144/2014 opgenomen producten en regelingen betrekking hebben;

b)

de voorstellen moeten ervoor zorgen dat de acties worden uitgevoerd door uitvoeringsinstanties als bedoeld in artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1144/2014. Bij de selectie van uitvoeringsinstanties moeten de indienende organisaties rekening houden met de kosteneffectiviteit en de afwezigheid van belangenconflicten (zie artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 en punt 11.1, onder e), van de oproep). De indienende organisatie moet zich ertoe verbinden de met de uitvoering van het programma belaste instantie uiterlijk vóór de ondertekening van het contract te selecteren (zie artikel 10 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831);

c)

indien een indienende organisatie voorstelt bepaalde delen van het voorstel zelf uit te voeren, moet zij ervoor zorgen dat de kosten van de maatregelen die zij voornemens is zelf uit te voeren niet hoger zijn dan de gangbare markttarieven;

d)

de voorstellen moeten in overeenstemming zijn met de regelgeving van de Unie die van toepassing is op de betrokken producten en met alle bepalingen beschreven in artikel 3, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829;

e)

indien een uitgedragen boodschap informatie bevat over de effecten op de gezondheid, moeten de voorstellen in overeenstemming zijn met de regels als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829;

f)

indien in het voorstel wordt voorgesteld om oorsprongen of handelsmerken te vermelden, moet het voldoen aan de regels als bedoeld in hoofdstuk II van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831.

Ten behoeve van de beoordeling van de subsidiabiliteit van de geplande activiteiten moet de volgende informatie worden verstrekt:

voorstellen die betrekking hebben op nationale kwaliteitsregelingen moeten documentatie of een verwijzing naar voor iedereen toegankelijke bronnen verstrekken die aantonen dat de kwaliteitsregeling door de lidstaat is erkend;

voorstellen die zich richten op de interne markt en een boodschap uitdragen betreffende goede eetgewoonten of verantwoord alcoholgebruik moeten beschrijven hoe het ingediende programma en zijn boodschap(pen) aansluiten bij de nationale voorschriften op het gebied van volksgezondheid in de lidstaat waar het programma zal worden uitgevoerd. De motivering moet verwijzingen of documentatie ter staving van de bewering bevatten.

Voorts moet een voorstel ook in overeenstemming zijn met een van de in het werkprogramma 2017 opgenomen thematische prioriteiten voor monoprogramma's. Hieronder staan uittreksels uit het werkprogramma 2017 waarin de acht thema's worden omschreven waarvoor aanvragen kunnen worden ingediend. De tekst bevat een beschrijving van het thema, het uitgetrokken bedrag, de doelstellingen en de verwachte resultaten.

Acties in het kader van thematische prioriteit 1: Monoprogramma's op de interne markt

Thema's

Totaal uitgetrokken bedrag

Jaarprioriteiten, doelstellingen en verwachte resultaten

Thema 1 — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's die gericht zijn op het verhogen van de bekendheid met en de erkenning van kwaliteitsregelingen van de Unie zoals omschreven in artikel 5, lid 4, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 1144/2014

12 375 000 EUR

De doelstelling is de bekendheid met en de erkenning van kwaliteitsregelingen van de Unie te verhogen:

a)

kwaliteitsregelingen: beschermde oorsprongsbenaming (BOB), beschermde geografische aanduiding (BGA), gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS) en facultatieve kwaliteitsaanduidingen

b)

biologische productiewijze

c)

het logo van kwaliteitsproducten van de landbouw die specifiek zijn voor de ultraperifere gebieden van de Unie

Op kwaliteitsregelingen van de Unie gerichte informatie- en afzetbevorderingsprogramma's moeten een belangrijke prioriteit op de interne markt zijn aangezien zulke regelingen consumenten garanties bieden inzake de kwaliteit en kenmerken van het product of het gevolgde productieproces, meerwaarde voor de betrokken producten creëren en de marktkansen ervan vergroten.

Een van de verwachte resultaten is dat meer Europese consumenten het bij de kwaliteitsregelingen van de Unie horende logo zullen herkennen, wetende dat volgens een speciale Eurobarometerenquête (nr. 440), slechts 20 % van de Europese consumenten de logo's van producten met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB), 17 % voor een beschermde geografische aanduiding (BGA) en 15 % voor de gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS) — de voornaamste kwaliteitsregelingen van de Unie — herkent. Bovendien herkent slechts 23 % van de Europese consumenten het logo van biologische landbouw.

De verwachte uiteindelijke impact is het concurrentievermogen en de consumptie van de in het kader van een kwaliteitsregeling van de Unie geregistreerde agrovoedingsmiddelen te vergroten, het profiel ervan te verhogen en het marktaandeel ervan uit te breiden.

Thema 2 — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's om de aandacht te vestigen op de specifieke kenmerken van de landbouwmethoden in de Unie en de kenmerken van de Europese landbouwproducten en levensmiddelen, en op kwaliteitsregelingen zoals omschreven in artikel 5, lid 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014

10 125 000 EUR

De doelstelling is de aandacht te vestigen op de specifieke kenmerken van de landbouwproductiemethoden van de Unie uit het oogpunt van met name voedselveiligheid, traceerbaarheid, authenticiteit, etikettering, aspecten betreffende voedingswaarde en gezondheid (met inbegrip van goede eetgewoonten en verantwoord gebruik van in aanmerking komende alcoholische dranken), dierenwelzijn, milieuzorg en duurzaamheid en op de kenmerken van landbouwproducten en levensmiddelen, met name uit het oogpunt van hun kwaliteit, smaak, verscheidenheid of tradities.

De verwachte impact is dat de kennis van de consument over de voordelen van de landbouwproducten van de Unie toeneemt en dat het concurrentievermogen en de consumptie van de betrokken agrovoedingsmiddelen worden vergroot, het profiel ervan wordt verhoogd en het marktaandeel ervan wordt uitgebreid.


Acties in het kader van thematische prioriteit 2: Monoprogramma's in derde landen  (6)

Thema's

Totaal uitgetrokken bedrag

Jaarprioriteiten, doelstellingen en verwachte resultaten

Thema 3 (*1) — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's gericht op een of meer van de volgende landen: China (met inbegrip van Hongkong en Macau), Japan, Zuid-Korea, Taiwan, Zuidoost-Aziatische regio of India

14 750 000 EUR

De voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's moeten op een of meer van de bij het corresponderende thema aangewezen landen zijn gericht.

De doelstellingen van deze programma's moeten in overeenstemming zijn met de algemene en specifieke doelstellingen van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1144/2014.

Het verwachte eindresultaat is het concurrentievermogen en de consumptie van agrovoedingsproducten van de Unie te vergroten, hun profiel te verhogen en het marktaandeel ervan in de betrokken landen uit te breiden.

Thema 4 (*1) — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's gericht op een of meer van de volgende landen: VS, Canada of Mexico

11 600 000 EUR

Thema 5 (*1) — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's gericht op een of meer landen in Afrika, het Midden-Oosten (*2), Iran of Turkije

8 450 000 EUR

Thema 6 (*1) — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's gericht op andere geografische gebieden dan de gebieden genoemd voor de thema’s 3, 4 en 5.

11 600 000 EUR

Thema 7 — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's voor zuivelproducten, varkensvleesproducten of een combinatie van die twee, die zijn gericht op een derde land

Producten die onder dit thema in aanmerking komen zijn de producten die worden genoemd in respectievelijk deel XVII van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*3) voor varkensvleesproducten en deel XVI van bijlage I bij die verordening voor melk en zuivelproducten.

12 600 000 EUR

Thema 8 — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's voor rundvleesproducten die zijn gericht op een willekeurig derde land.

Producten die onder dit thema in aanmerking komen zijn de producten die worden genoemd in deel XV van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad

4 000 000 EUR

Indien een organisatie één programma op verschillende van de prioritaire regio's in derde landen wil richten, moet zij meerdere aanvragen indienen (een aanvraag per thema). Als alternatief kan een aanvraag worden ingediend in het kader van het thema „Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's gericht op andere geografische gebieden”. Dit thema heeft betrekking op de geografische gebieden die niet bij thema 3 tot en met 5 zijn vermeld, maar het kan ook een combinatie van verschillende bij thema 3 tot en met 5 opgenomen prioritaire regio's betreffen.

Soorten subsidiabele activiteiten

Voorlichtings- en afzetbevorderingsacties kunnen met name bestaan uit de volgende activiteiten, die subsidiabel zijn in het kader van deze oproep:

1.

Projectbeheer

2.

Public relations

PR-activiteiten

Persevenementen

3.

Website, sociale media

Opzetten, bijwerken en onderhoud van website

Sociale media (accounts opzetten, geregeld berichten posten)

Andere (mobiele apps, platforms voor e-leren, webinars enz.)

4.

Reclame

Gedrukte reclame

Televisie

Radio

Online

Buitenreclame

In de bioscoop

5.

Communicatie-instrumenten

Publicaties, mediakits, promotiemateriaal

Promotiefilms

6.

Evenementen

Stands op beurzen

Seminars, workshops, b2b-meetings, op de handel of horeca gerichte opleidingen, activiteiten in scholen

Restaurantweken

Sponsoring van evenementen

Studiereizen naar Europa

7.

Promotie in verkooppunten

Proeverijdagen

Andere: promotie in publicaties van detailhandelaren, reclame in verkooppunten

Uitvoeringsperiode

De gecofinancierde actie (voorlichtings-/afzetbevorderingsprogramma's) wordt uitgevoerd gedurende een periode van minimaal een en maximaal drie jaar.

In de voorstellen moet de looptijd van de actie worden gespecificeerd.

7.   Uitsluitingscriteria

7.1.   Uitsluiting van deelname

Aanvragers die zich in een van de uitsluitingssituaties bevinden, worden van deelname aan de procedure van de oproep tot het indienen van voorstellen uitgesloten (7), d.w.z. wanneer

a)

de marktdeelnemer failliet is, onderworpen aan insolventie- of liquidatieprocedures, zijn activa worden beheerd door een curator of een gerecht, hij een regeling met schuldeisers heeft getroffen, zijn werkzaamheden zijn gestaakt of hij in een andere vergelijkbare toestand verkeert als gevolg van een soortgelijke procedure uit hoofde van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen;

b)

in een definitieve rechterlijke beslissing of een definitief administratief besluit is vastgesteld dat de marktdeelnemer niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling van belastingen of socialezekerheidsbijdragen volgens het recht van het land waar hij is gevestigd, van het land waar de aanbestedende dienst is gevestigd, dan wel van het land waar de overeenkomst wordt uitgevoerd;

c)

in een definitieve rechterlijke beslissing of een definitief administratief besluit is vastgesteld dat de marktdeelnemer een ernstige beroepsfout heeft gemaakt doordat hij de toepasselijke wet- of regelgeving of de ethische normen van de beroepsgroep waartoe hij behoort, heeft overtreden of doordat hij onrechtmatig gedrag heeft vertoond dat invloed heeft op zijn professionele geloofwaardigheid wanneer sprake is van kwaad opzet of grove nalatigheid, met name bijvoorbeeld:

i)

op frauduleuze of nalatige wijze afleggen van valse verklaringen met betrekking tot de informatie die wordt verlangd voor de verificatie van de afwezigheid van gronden voor uitsluiting of de vervulling van selectiecriteria of bij de uitvoering van een overeenkomst;

ii)

sluiten van een contract met andere marktdeelnemers met als doel de mededinging te vervalsen;

iii)

schenden van intellectuele-eigendomsrechten;

iv)

pogen het besluitvormingsproces van de aanbestedende dienst tijdens de aanbestedingsprocedure te beïnvloeden;

v)

pogen vertrouwelijke informatie te verkrijgen die hem onrechtmatige voordelen kan opleveren in de aanbestedingsprocedure;

d)

in een definitieve rechterlijke beslissing is vastgesteld dat de marktdeelnemer zich schuldig heeft gemaakt aan een van de volgende feiten:

i)

fraude in de zin van artikel 1 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, vastgesteld bij akte van de Raad van 26 juli 1995 (8);

ii)

corruptie, als omschreven in artikel 3 van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, vastgesteld bij akte van de Raad van 26 mei 1997 (9), en in artikel 2, lid 1, van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad (10), alsook corruptie als omschreven in het recht van het land waar de aanbestedende dienst is gevestigd, het land waar de marktdeelnemer is gevestigd, dan wel het land waar de overeenkomst wordt uitgevoerd;

iii)

deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (11);

iv)

witwassen van geld of financiering van terrorisme in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (12);

v)

terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten in de zin van respectievelijk artikel 1 en artikel 3 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad (13), dan wel uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot het plegen van zodanig misdrijf of strafbaar feit, als bedoeld in artikel 4 van genoemd besluit;

vi)

kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (14);

e)

de marktdeelnemer aanzienlijk is tekortgeschoten in de nakoming van belangrijke verplichtingen bij de uitvoering van een uit de begroting gefinancierde opdracht, hetgeen tot vroegtijdige beëindiging ervan of tot oplegging van een schadevergoeding of andere contractuele sancties heeft geleid, of na toetsen, audits of onderzoek door een ordonnateur, OLAF of de Rekenkamer aan het licht is gekomen;

f)

in een definitieve rechterlijke beslissing of een definitief administratief besluit is vastgesteld dat de marktdeelnemer een onregelmatigheid in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad heeft begaan.

7.2.   Uitsluiting van toekenning

Een aanvrager wordt van de toekenning van cofinanciering uitgesloten indien hij in de loop van de subsidietoekenningsprocedure onder een van de in artikel 107 van het Financieel Reglement beschreven acties valt:

a)

hij verkeert in een uitsluitingssituatie die overeenkomstig artikel 106 van het Financieel Reglement is vastgesteld;

b)

hij heeft valse verklaringen afgelegd in de inlichtingen die worden verlangd als voorwaarde voor deelname aan de procedure, of hij heeft die inlichtingen niet verstrekt in het kader van de subsidietoekenningsprocedure.

Om aan te tonen dat de uitsluitingscriteria zijn nageleefd, moet de aanvrager het desbetreffende vakje aankruisen wanneer hij zijn onlineaanvraag indient. Indien zij worden geselecteerd voor cofinanciering moeten alle begunstigden een verklaring op erewoord ondertekenen waarin wordt gecertificeerd dat zij niet verkeren in een van de in artikel 106, lid 1, artikel 107, artikel 108 en artikel 109 van het Financieel Reglement bedoelde situaties. De aanvragers moeten de instructies in het deelnemersportaal volgen.

8.   Selectiecriteria

8.1.   Financiële draagkracht

Aanvragers moeten over stabiele en toereikende financieringsbronnen beschikken om hun activiteiten gedurende de hele looptijd van de actie te kunnen uitvoeren en deel te nemen in de financiering ervan.

De financiële draagkracht van alle aanvragers zal worden beoordeeld overeenkomstig de vereisten van het Financieel Reglement (Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012). Deze beoordeling wordt niet uitgevoerd indien:

de door de aanvrager gevraagde EU-bijdrage gelijk is aan of minder dan 60 000 EUR;

de aanvrager een publiekrechtelijk orgaan is.

De bewijsstukken die bij de onlineaanvraag moeten worden gevoegd om de beoordeling van de financiële draagkracht mogelijk te maken, omvatten:

de jaarrekeningen (met inbegrip van de balans en de resultatenrekening) voor het afgelopen afgesloten boekjaar (voor nieuw opgerichte entiteiten moet het bedrijfsplan worden ingediend ter vervanging van bovengenoemde rekeningen);

een ingevuld formulier financiële levensvatbaarheid met een samenvatting van de nodige gegevens van de jaarrekeningen, als hulp bij de beoordeling van de financiële draagkracht van de aanvrager.

Verder voor een coördinator of een andere begunstigde die een EU-bijdrage van 750 000 EUR of meer (drempel per begunstigde) vraagt:

een auditverslag van een erkende externe accountant waarin de rekeningen voor het laatste beschikbare boekjaar worden goedgekeurd. Deze bepaling is niet van toepassing op overheidsinstanties.

8.2.   Operationele capaciteit

De aanvragers moeten beschikken over de vereiste beroepsbekwaamheden en -kwalificaties om de actie te voltooien.

Als bewijs moet in deel B van het voorstel de volgende informatie worden verstrekt:

algemene profielen (kwalificaties en ervaring) van het personeel van de aanvrager dat primair verantwoordelijk is voor het beheer en de uitvoering van de voorgestelde actie;

het activiteitenverslag van de indienende organisatie of een beschrijving van de in verband met de activiteiten verrichte werkzaamheden die in aanmerking komen voor cofinanciering zoals beschreven onder punt 6 hierboven.

In gevallen waarin indienende organisaties voorstellen bepaalde onderdelen van het voorstel zelf uit te voeren, moet bewijs worden gegeven dat zij ten minste drie jaar ervaring hebben met het uitvoeren van voorlichtings- en afzetbevorderingsacties.

9.   Toekenningscriteria

Deel B van de aanvraag dient om het voorstel te beoordelen aan de hand van de toekenningscriteria.

In het algemeen wordt van de projecten een efficiënte beheersstructuur, een duidelijke strategie en een nauwkeurige beschrijving van de verwachte resultaten verwacht.

De inhoud van elk voorstel zal worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria en subcriteria:

Criteria

Maximaal aantal punten

Vereist minimum

1.

Uniedimensie

20

14

2.

Technische kwaliteit van het project

40

24

3.

Beheerskwaliteit

10

6

4.

Begroting en kosteneffectiviteit

30

18

TOTAAL

100

62

Voorstellen met een score onder de hierboven vermelde totale en/of afzonderlijke minima worden afgewezen.

De volgende subcriteria moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van elk van de belangrijkste toekenningscriteria:

1.

Uniedimensie:

a)

Relevantie van de voorgestelde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1144/2014 vermelde algemene en specifieke doelstellingen, de in artikel 3 van die verordening genoemde doelen, en de prioriteiten, doelstellingen en verwachte resultaten die zijn aangekondigd in het kader van de toepasselijke thematische prioriteit.

b)

Unieboodschap van de campagne.

c)

Impact van het project op het niveau van de Unie.

2.

Technische kwaliteit van het project

a)

Kwaliteit en relevantie van de marktanalyse.

b)

Geschiktheid van de programmastrategie, doelstellingen en kernboodschappen.

c)

Passende keuze van activiteiten in het licht van de doelstellingen en strategie van het programma, evenwichtige communicatiemix, synergie tussen de activiteiten.

d)

Beknopte beschrijving van de activiteiten.

e)

Kwaliteit van de voorgestelde evaluatiemethoden en indicatoren.

3.

Beheerskwaliteit

a)

Projectorganisatie en beheersstructuur.

b)

Kwaliteitscontrolemechanismen en risicobeheer.

4.

Begroting en kosteneffectiviteit

a)

Rendement op investering.

b)

Passende verdeling van het budget in verhouding tot de doelstellingen en omvang van de activiteiten.

c)

Samenhang tussen de geraamde kosten en te bereiken prestaties.

d)

Realistische raming van het aantal personen/dagen voor door de indienende organisatie uitgevoerde activiteiten, met inbegrip van projectcoördinatiekosten.

Na de evaluatie wordt een lijst van alle in aanmerking komende voorstellen opgesteld, gerangschikt volgens het totale aantal toegekende punten. Aan het hoogst gerangschikte voorstel of de hoogst gerangschikte voorstellen wordt cofinanciering toegekend afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

Er wordt een afzonderlijke ranglijst vastgesteld voor elk van de prioritaire thema's in punt 6.2 van de onderhavige oproep tot het indienen van voorstellen.

Indien twee (of meer) voorstellen in dezelfde ranglijst evenveel punten hebben gekregen, dan gaat het voorstel dat (de voorstellen die) de grootste diversiteit aan producten of doelmarkten in aanmerking neemt (nemen) door. Dit betekent dan dat de Commissie in het geval van twee voorstellen met dezelfde score eerst het voorstel selecteert waarvan de inhoud (in de eerste plaats in termen van producten, in de tweede plaats in termen van doelmarkten) nog niet in de ranglijst is vertegenwoordigd. Indien dit criterium niet kan worden toegepast, dan selecteert de Commissie eerst het programma dat de hoogste score voor de hierboven vermelde afzonderlijke toekenningscriteria heeft gekregen. Zij zal eerst de scores voor „Uniedimensie” vergelijken, daarna de scores voor „Technische kwaliteit”, en tot slot die voor „Begroting en kosteneffectiviteit”.

10.   Juridische verbintenissen

Na de evaluatie stelt het Chafea een lijst van de voor financiering aanbevolen voorstellen vast, gerangschikt volgens het totale aantal toegekende punten.

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 stelt de Europese Commissie een uitvoeringshandeling vast, waarin de geselecteerde monoprogramma's worden bepaald, alsook de eventuele wijzigingen daarvan en de bijbehorende begrotingsmiddelen (toekenningsbesluit).

Dit besluit van de Commissie zal een lijst bevatten van de geselecteerde programma's die zijn aanvaard voor een financiële bijdrage van de Unie uit hoofde van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1144/2014. Dit besluit wordt gericht tot de bevoegde lidstaten. De betrokken lidstaten zijn verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de geselecteerde monoprogramma’s en voor de daarmee samenhangende betalingen.

Zodra de Commissie deze uitvoeringshandeling heeft vastgesteld, zendt zij aan de betrokken lidstaten kopieën van de geselecteerde programma’s toe. De lidstaten delen de betrokken indienende organisaties onmiddellijk mee of hun aanvraag al dan niet is aanvaard.

De lidstaten sluiten contracten voor de uitvoering van programma's met de geselecteerde indienende organisaties overeenkomstig de in artikel 10 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831 vermelde vereisten. In het contract worden met name de voorwaarden en het financieringsniveau, alsook de verplichtingen van de partijen nauwkeurig omschreven.

11.   Financiële bepalingen

11.1.   Algemene beginselen

a)

Beginsel van niet-cumuleerbaarheid

Een maatregel komt slechts in aanmerking voor één subsidie uit de EU-begroting.

Dezelfde kosten worden in geen geval tweemaal uit de begroting van de Unie gefinancierd.

Aanvragers vermelden de bronnen en bedragen van financiering van de Unie die zij voor dezelfde actie of een deel van de actie of voor hun werking (exploitatiesubsidie) genieten of aanvragen, evenals alle andere voor dezelfde actie ontvangen of aangevraagde financiering.

b)

Verbod op terugwerkende kracht

Subsidiëring met terugwerkende kracht van reeds voltooide acties is niet toegestaan.

c)

Cofinanciering

Cofinanciering betekent dat voor de uitvoering van de actie naast de EU-subsidie ook middelen uit andere bronnen worden benut.

De rest van de uitgaven komt uitsluitend ten laste van de indienende organisatie.

Financiële bijdragen die aan een begunstigde worden verstrekt door haar leden en die specifiek moeten worden gebruikt voor kosten die subsidiabel zijn in het kader van de actie, zijn toegestaan en zullen worden beschouwd als ontvangsten.

d)

Begroting in evenwicht

De geraamde begroting van de actie moet worden opgevoerd in deel A van het aanvraagformulier. Inkomsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

De begroting moet in euro's zijn opgesteld.

Aanvragers die voorzien dat de uitgaven niet in euro zullen worden gedaan, worden verzocht de wisselkoers toe te passen die wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie:

http://ec.europa.eu/budget/contracts_grants/info_contracts/inforeuro/inforeuro_en.cfm

e)

Uitvoeringscontracten/onderaanbesteding

Wanneer voor de uitvoering van de actie een overheidsopdracht moet worden geplaatst (hier uitvoeringsopdracht genoemd), gunnen de begunstigden de opdracht aan de indiener van de offerte die de beste verhouding tussen kwaliteit en prijs biedt of die het goedkoopst is (naargelang van het geval). Zij vermijden hierbij belangenconflicten en bewaren de documentatie met het oog op een eventuele audit.

Indien de indienende organisatie een publiekrechtelijke instelling in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/24/EU is, dan moet zij de onderaannemers selecteren overeenkomstig de nationale wetgeving ter omzetting van die richtlijn.

Bij onderaanbesteding, d.w.z. het uitbesteden van specifieke taken of activiteiten die deel uitmaken van de in het voorstel beschreven actie, moeten de voorwaarden die voor de uitvoeringsopdracht (zie hierboven) gelden, in acht worden genomen en moet bovendien aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

de onderaanbesteding moet te rechtvaardigen zijn, gezien de aard van de actie en wat nodig is voor de uitvoering ervan;

de onderaanbesteding moet duidelijk in de aanvraag worden vermeld.

f)

Onderaanbesteding aan entiteiten met een structurele band met de begunstigde

Onderaannemingscontracten kunnen ook worden toegekend aan entiteiten met een structurele band met de begunstigde, maar enkel indien de prijs beperkt is tot de werkelijke kosten die door de entiteit worden gemaakt (d.w.z. zonder enige winstmarge).

De door dergelijke entiteiten uit te voeren taken moeten duidelijk worden vermeld in het technische deel van het voorstel.

11.2.   Vormen van financiering

Cofinanciering wordt verleend in de vorm van terugbetaling van een bepaald deel van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten; tevens omvat ze een forfaitair bedrag ter dekking van indirecte kosten (gelijk aan 4 % van de subsidiabele personeelskosten) die verband houden met de uitvoering van de actie (15).

Maximale cofinancieringspercentages

De EU-subsidie is beperkt tot de volgende maximale cofinancieringspercentages:

voor monoprogramma's op de interne markt: 70 % van de subsidiabele kosten;

voor monoprogramma's in derde landen: 80 % van de subsidiabele kosten;

voor monoprogramma’s op de interne markt van begunstigden gevestigd in lidstaten die op of na 1 januari 2014 financiële bijstand overeenkomstig de artikelen 136 en 143 VWEU ontvangen (16): 75 % van de subsidiabele kosten;

voor monoprogramma's in derde landen van begunstigden gevestigd in lidstaten die op of na 1 januari 2014 financiële bijstand overeenkomstig de artikelen 136 en 143 VWEU ontvangen: 85 % van de subsidiabele kosten van het programma.

Deze laatste twee percentages gelden enkel voor programma’s waartoe de Commissie heeft besloten vóór de datum met ingang waarvan de betrokken lidstaat die financiële bijstand niet langer ontvangt.

Bijgevolg moet een deel van de in de geraamde begroting opgenomen totale subsidiabele uitgaven worden gefinancierd uit andere bronnen dan de EU-subsidie (cofinancieringsbeginsel).

Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten zijn kosten die werkelijk door de begunstigde van de subsidie zijn gemaakt en voldoen aan alle in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 aangegeven criteria.

Niet-subsidiabele kosten

Niet-subsidiabele kosten zijn kosten die niet voldoen aan de in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 vastgestelde voorwaarden, met name:

rendement van het vermogen;

schulden en kosten van schulden;

voorzieningen voor verliezen of schulden;

debetrente;

dubieuze schuldvorderingen;

wisselkoersverliezen;

kosten van overmakingen door de Commissie die in rekening worden gebracht door de bank van de begunstigde;

kosten die door een begunstigde zijn gedeclareerd en in aanmerking zijn genomen in het kader van andere door de Unie gesubsidieerde acties; met name niet-subsidiabel zijn indirecte kosten in het kader van een actiesubsidie die wordt toegekend aan een begunstigde die in de desbetreffende periode reeds een exploitatiesubsidie uit de Uniebegroting ontvangt;

bijdragen in natura;

buitensporige of ondoordachte uitgaven;

aftrekbare btw;

kosten die worden gemaakt terwijl de uitvoering van de actie is opgeschort.

Berekening van het definitieve subsidiebedrag

Het definitieve subsidiebedrag wordt berekend na de voltooiing van het programma en na goedkeuring van de betalingsaanvraag.

Het „definitieve subsidiebedrag” hangt af van de mate waarin het programma daadwerkelijk wordt uitgevoerd in overeenstemming met de algemene voorwaarden van de overeenkomst.

Dit bedrag wordt berekend door de lidstaat — wanneer de betaling van het saldo wordt verricht — overeenkomstig artikel 15 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831.

11.3.   Wijze van betaling

De indienende organisatie kan een aanvraag voor een voorschot indienen bij de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 13 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831.

De aanvragen om tussentijdse betaling van de financiële bijdragen van de Unie worden door de indienende organisatie ingediend bij de lidstaten overeenkomstig artikel 14 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831.

De aanvragen om saldobetalingen worden door de indienende organisatie ingediend bij de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831.

11.4.   Voorafgaande garantie

Overeenkomstig artikel 13 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831 wordt het voorschot betaald op voorwaarde dat de indienende organisatie overeenkomstig hoofdstuk IV van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie (17) ten gunste van de lidstaat een zekerheid heeft gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorschot.

12.   Publiciteit

Bij alle activiteiten waarvoor de subsidie wordt gebruikt, moeten de begunstigden duidelijk aangeven dat de Europese Unie in de financiering heeft bijgedragen.

In dit verband moeten de begunstigden de naam en het logo van de Europese Unie duidelijk vermelden op al hun publicaties, posters, programma's en andere producten die in het kader van het cofinancieringsvoorstel tot stand zijn gekomen.

De regels voor de grafische reproductie van het Europese logo staan in de Interinstitutionele schrijfwijzer (18).

Bovendien moet op al het visueel materiaal dat wordt gemaakt in het kader van een door de Europese Unie gecofinancierd afzetbevorderingsprogramma het motto „Enjoy, it's from Europe” worden vermeld. Richtsnoeren over het gebruik van het motto en alle grafische bestanden kunnen worden opgehaald op de Europa-website voor afzetbevordering (19).

Tot slot moet (met uitzondering van kleine gadgets) al het schriftelijk materiaal, d.w.z. posters, folders, spandoeken, reclameborden, gedrukte reclame, krantenartikelen, websites, een disclaimer bevatten overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst omschreven voorwaarden, waarin wordt uitgelegd dat het de mening van de auteur weergeeft. De Europese Commissie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de informatie die het materiaal bevat.

13.   Gegevensbescherming

Naar aanleiding van reacties op een oproep tot het indienen van voorstellen moeten persoonsgegevens (zoals naam, adres en cv van personen die aan de medegefinancierde actie deelnemen) worden geregistreerd en verwerkt. Deze gegevens zullen worden verwerkt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Tenzij anders vermeld, zijn de vragen en de gevraagde persoonsgegevens noodzakelijk ter beoordeling van de aanvraag overeenkomstig de specificaties van de oproep tot het indienen van voorstellen en worden ze uitsluitend voor dat doel verwerkt door het Chafea / de Commissie of derde partijen die optreden in naam van en onder de verantwoordelijkheid van het Chafea / de Commissie. De betrokkenen kunnen worden geïnformeerd over de nadere bijzonderheden van de verwerkingsverrichtingen, hun rechten en de wijze waarop deze kunnen worden uitgeoefend onder verwijzing naar de in het deelnemersportaal bekendgemaakte privacyverklaring:

http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/support/legal_notices.html

en de website van het Chafea:

http://ec.europa.eu/chafea/about/data_protection.html

De aanvragers worden verzocht de desbetreffende privacyverklaring regelmatig te controleren om zich naar behoren te informeren over mogelijke updates die kunnen plaatsvinden vóór de uiterste termijn voor de indiening van hun voorstellen of daarna. De begunstigden nemen de wettelijke verbintenis op zich om hun personeel te informeren over de ter zake relevante handelingen die moeten worden verricht door het Chafea; daartoe moeten zij hen de privacyverklaringen verstrekken die door het Chafea zijn gepubliceerd in het deelnemersportaal alvorens hun gegevens door te sturen aan het Chafea. Persoonsgegevens kunnen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen worden geregistreerd in het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) van de Europese Commissie dat bij artikel 105 bis en artikel 105 van het Financieel Reglement van de EU is vastgesteld.

14.   Procedure voor de indiening van voorstellen

De voorstellen moeten uiterlijk op de in punt 5 vastgestelde termijn worden ingediend via het elektronische indieningssysteem: http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/opportunities/agrip/index.html

Vóór het indienen van een voorstel:

1.

Zoek een oproep tot het indienen van voorstellen:

http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/opportunities/agrip/index.html

2.

Maak een account aan om een voorstel in te dienen:

http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/organisations/register.html

3.

Registreer alle partners via het begunstigdenregister:

http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/organisations/register.html

De aanvragers worden schriftelijk op de hoogte gebracht van de resultaten van de selectieprocedure.

Met het indienen van een voorstel aanvaardt de aanvrager de procedures en voorwaarden die zijn beschreven in deze oproep en in de documenten waarnaar deze uitnodiging verwijst.

Na de termijn voor indiening mag de aanvraag niet meer worden gewijzigd. Indien er echter bepaalde aspecten moeten worden verduidelijkt of schrijffouten moeten worden gecorrigeerd, kan de Commissie / het Chafea hiervoor contact opnemen met de aanvrager in de loop van de evaluatieprocedure (20).

Contact

Voor vragen over de online indieningsinstrumenten, gelieve contact op te nemen met de daartoe opgezette IT-helpdesk via de deelnemersportaalsite:

http://ec.europa.eu/research/index.cfm?pg=enquiries

Voor niet-IT-gerelateerde vragen is er een helpdesk beschikbaar bij het Chafea op: +352 430136611, e-mailadres: CHAFEA-AGRI-CALLS@ec.europa.eu (weekdagen van 9.30-12.00 uur en 14.30-17.00 uur MET (Midden-Europese Tijd)). De helpdesk is niet beschikbaar in het weekend en op officiële feestdagen.

Veelgestelde vragen worden gepubliceerd op de website van het Chafea:

http://ec.europa.eu/chafea/agri/faq.html

In alle correspondentie met betrekking tot deze oproep (bijvoorbeeld bij het vragen van informatie, of het indienen van een aanvraag), moet duidelijk worden verwezen naar deze specifieke oproep. Zodra het elektronische uitwisselingssysteem een voorstel-ID heeft toegewezen moet de aanvrager dit nummer gebruiken in alle verdere correspondentie.

Na de uiterste indieningstermijnen zijn er geen wijzigingen mogelijk.

Gerelateerde documenten:

Leidraad voor aanvragers met de relevante bijlagen

Aanvraagformulier

Modelsubsidieovereenkomst (versie voor mono- en multiprogramma’s)


(1)  Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 56).

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 van de Commissie van 23 april 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen (PB L 266 van 13.10.2015, blz. 3).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831 van de Commissie van 7 oktober 2015 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen (PB L 266 van 13.10.2015, blz. 14).

(4)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 9 november 2016 tot vaststelling van het werkprogramma 2017 van voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen, C(2016) 7100 final.

(5)  Deze informatie zal beschikbaar zijn op http://ec.europa.eu/agriculture/promotion/member-states/index_en.htm

(6)  De samenstelling van regio’s volgt de indeling van landen en regio’s van de Verenigde Naties. Kijk voor nadere gegevens over de lijst van landen in de verschillende geografische gebieden op: http://unstats.un.org/unsd/methods/m49/m49regin.htm.

(*1)  Programma's mogen geen betrekking hebben op melk/zuivelproducten, varkensvleesproducten, rundvleesproducten of een combinatie van deze drie. Zij mogen echter daarop betrekking hebben indien deze met andere agrovoedingsproducten in verband worden gebracht.

(*2)  Het Midden-Oosten wordt ook aangeduid als „West-Azië”.

(*3)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(7)  Artikel 106 van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften die zijn vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie zoals laatstelijk gewijzigd bij respectievelijk Verordening (EU) 2015/1929 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2462 van de Commissie.

(8)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48.

(9)  PB C 195 van 25.6.1997, blz. 1.

(10)  Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector (PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54).

(11)  Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

(12)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).

(13)  Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3).

(14)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

(15)  De aanvragers worden erop gewezen dat indirecte kosten niet subsidiabel zijn indien zij een exploitatiesubsidie ontvangen.

(16)  Op de datum van de bekendmaking van deze oproep: Griekenland.

(17)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 18).

(18)  http://publications.europa.eu/code/nl/nl-5000100.htm

(19)  http://ec.europa.eu/agriculture/promotion/index_en.htm

(20)  Artikel 96 van het Financieel Reglement.


12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/23


OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN (2017)

MULTIPROGRAMMA’S

Subsidies voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(2017/C 9/07)

1.   Achtergrond en doel van de oproep tot het indienen van voorstellen

1.1.   Voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten

Op 22 oktober 2014 hebben het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) nr. 1144/2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (1) vastgesteld. Deze verordening wordt aangevuld door Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 van de Commissie (2) en de in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831 van de Commissie (3) vastgestelde toepassingsbepalingen.

De algemene doelstelling van de voorlichtings- en afzetbevorderingsacties is het versterken van het concurrentievermogen van de landbouwsector van de Unie.

De specifieke doelstellingen van de voorlichtings- en afzetbevorderingsacties zijn:

a)

meer bekendheid geven aan de voordelen van de landbouwproducten van de Unie en de hoge normen die aan de productiemethoden in de Unie worden gesteld;

b)

het concurrentievermogen en de consumptie van landbouwproducten en bepaalde levensmiddelen uit de Unie vergroten en het profiel ervan zowel binnen als buiten de Unie verhogen;

c)

de bekendheid met en erkenning van kwaliteitsregelingen van de Unie verhogen;

d)

het marktaandeel van landbouwproducten en bepaalde levensmiddelen uit de Unie uitbreiden, met specifieke aandacht voor de markten in derde landen die het grootste groeipotentieel bieden;

e)

de normale marktomstandigheden herstellen in geval van ernstige marktverstoringen, verlies van vertrouwen bij de consument of andere specifieke problemen.

1.2.   Het werkprogramma van de Commissie voor 2017

In het werkprogramma van de Commissie voor 2017, dat op 9 november 2016 bij uitvoeringsbesluit (4) is goedgekeurd, worden de details vastgesteld voor de toekenning van cofinanciering en de prioriteiten voor de acties voor voorstellen voor mono- en multiprogramma’s op de interne markt en in derde landen. Het is beschikbaar op het volgende adres:

http://ec.europa.eu/agriculture/promotion/annual-work-programmes/2017/index_en.htm

1.3.   Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding

Het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding (Consumers, Health, Agriculture and Food Executive Agency — hierna het „Chafea” genoemd) is door de Europese Commissie belast met het beheer van bepaalde fasen van de uitvoering van de programma's, met inbegrip van de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen, de ontvangst en de evaluatie van voorstellen, de opstelling en de ondertekening van de subsidieovereenkomsten voor multiprogramma's en de monitoring van de uitvoering ervan.

1.4.   Deze oproep tot het indienen van voorstellen

Deze oproep tot het indienen van voorstellen betreft de uitvoering van multiprogramma's in het kader van punt 1.2.1.3 en punt 1.2.1.4 van bijlage I bij het werkprogramma 2017 inzake acties in het kader van thematische prioriteit 3: multiprogramma’s op de interne markt en prioriteit 4: multiprogramma’s op de interne markt of in derde landen.

2.   Doelstelling(en) — Thema('s) — Prioriteiten

Punt 1.2.1.3 en punt 1.2.1.4 van bijlage I bij het werkprogramma voor 2017 bevatten de thematische prioriteiten voor acties die worden uitgevoerd in het kader van deze oproep tot het indienen van voorstellen. Alleen voorstellen die direct in overeenstemming zijn met het thema en de beschrijving in deze punten van het jaarlijkse werkprogramma komen voor financiering in aanmerking. In de onderhavige oproep worden derhalve drie thema’s voor voorstellen aangekondigd. In het kader van deze oproep ingediende aanvragen moeten onder een van deze prioritaire thema’s vallen. Een indienende organisatie mag meerdere aanvragen voor verschillende projecten onder hetzelfde prioritaire thema indienen. Het is ook mogelijk meerdere aanvragen voor verschillende projecten onder verschillende prioritaire thema’s in te dienen.

3.   Tijdschema

De termijn voor de indiening van voorstellen is 20 april 2017, 17:00:00 MET (Midden-Europese Tijd).

 

Fase

Datum en tijd of indicatieve periode

a)

Publicatie van de oproep

12.1.2017

b)

Uiterste datum voor indiening van aanvragen

20.4.2017

c)

Evaluatieperiode (indicatief)

21.4-31.8.2017

d)

Kennisgeving aan de aanvragers (indicatief)

< 20.10.2017

e)

Ondertekening van de subsidieovereenkomst (indicatief)

< 20.1.2018

f)

Startdatum van de maatregel (indicatief)

> 1.1.2018

4.   Beschikbare begrotingsmiddelen

De totale begrotingsmiddelen die voor de cofinanciering van multiprogramma's worden geoormerkt, worden geraamd op 43 000 000 EUR.

Dit bedrag is afhankelijk van de beschikbaarheid van de kredieten die zijn opgenomen in de algemene begroting van de EU voor 2017 na vaststelling ervan door de begrotingsautoriteit of die zijn voorzien in de voorlopige twaalfden.

Het Chafea behoudt zich het recht voor niet alle beschikbare middelen toe te wijzen.

5.   Ontvankelijkheidsvereisten

Aanvragen moeten uiterlijk op de in punt 3 bedoelde uiterste indieningsdatum worden verstuurd.

De aanvragen moeten door de coördinator worden ingediend via het deelnemersportaal (elektronisch indieningssysteem beschikbaar op: https://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/opportunities/agrip/index.html

Indien niet aan de bovenstaande vereisten is voldaan, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Voorstellen mogen weliswaar in elke officiële taal van de Europese Unie worden ingediend, maar ter vergemakkelijking van de verwerking van de aanvraag, met inbegrip van de evaluatie ervan door onafhankelijke deskundigen, die technische input bieden voor de evaluatie, worden de aanvragers aangemoedigd hun voorstel in het Engels in te dienen. Voorts moeten de aanvragers er zich van bewust zijn dat het Chafea in principe in het Engels communiceert met de begunstigden over de follow-up en de monitoring van de gecofinancierde acties (subsidiebeheersfase).

Ter vergemakkelijking van de evaluatie van de voorstellen door onafhankelijke deskundigen verdient het aanbeveling een Engelse vertaling van het technische deel (deel B) bij het voorstel te voegen indien het in een andere officiële taal van de EU is geschreven.

6.   Subsidiabiliteitscriteria

6.1.   Subsidiabele aanvragers

Voorstellen kunnen enkel worden ingediend door rechtspersonen; entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid krachtens het toepasselijke nationale recht mogen een aanvraag indienen op voorwaarde dat hun vertegenwoordigers bevoegd zijn namens de entiteit juridische verbintenissen aan te gaan en zij, wat de bescherming van de financiële belangen van de Unie betreft, gelijkwaardige garanties bieden als rechtspersonen als bedoeld in artikel 131, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Meer in het bijzonder komen in aanmerking aanvragers van de volgende organisaties en instanties als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1144/2014:

i)

beroeps- of brancheorganisaties die gevestigd zijn in een lidstaat en representatief zijn voor de betrokken sector of sectoren in die lidstaat, en in het bijzonder de brancheorganisaties als bedoeld in artikel 157 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en groeperingen als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, op voorwaarde dat zij representatief zijn voor de benaming die krachtens de laatstgenoemde verordening beschermd is en welke onder dat programma valt;

ii)

beroeps- of brancheorganisaties van de Unie die representatief zijn voor de desbetreffende sector of sectoren op Unieniveau;

iii)

producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties als bedoeld in de artikelen 152 en 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 die door een lidstaat zijn erkend; of

iv)

instanties van de agrovoedingssector die als doelstelling hebben het verstrekken van voorlichting over en het bevorderen van de afzet van landbouwproducten en waaraan de lidstaten een duidelijk omschreven taak van openbare dienstverlening op dit gebied hebben toevertrouwd; zij moeten minstens twee jaar voordat de in artikel 8, lid 2, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen wordt uitgeschreven, wettelijk gevestigd zijn in de desbetreffende lidstaat.

De hierboven genoemde indienende organisaties mogen een voorstel indienen mits zij representatief zijn voor de betrokken sector of het betrokken product overeenkomstig de voorwaarden in artikel 1 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 van de Commissie, te weten:

i)

een beroeps- of brancheorganisatie die is gevestigd in een lidstaat of op Unieniveau, respectievelijk als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1144/2014, wordt geacht representatief te zijn voor de sector waarop het programma betrekking heeft:

wanneer zij in de betrokken lidstaat of op Unieniveau ten minste 50 % van het totaal aantal producenten vertegenwoordigt, of 50 % van het volume of de waarde van de verhandelbare productie van het (de) betrokken product(en) of de betrokken sector, of

wanneer het gaat om een door de lidstaat overeenkomstig artikel 158 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad of artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad erkende brancheorganisatie;

ii)

een in artikel 7, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 bedoelde groepering als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad wordt geacht representatief te zijn voor de benaming die krachtens de laatstgenoemde verordening beschermd is en onder dat programma valt, wanneer deze groepering ten minste 50 % van het volume of de waarde van de verhandelbare productie van het (de) product(en) met de beschermde benaming vertegenwoordigt;

iii)

een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 wordt geacht representatief te zijn voor het (de) product(en) of de sector waarop het programma betrekking heeft, wanneer ze erkend is door de lidstaat overeenkomstig artikel 154 of artikel 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1379/2013;

iv)

een instantie van de agrovoedingssector als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 wordt geacht representatief te zijn voor de sector(en) waarop het programma betrekking heeft via vertegenwoordigers van dat (die) product(en) of die sector bij haar leden.

In afwijking van de punten i) en ii), mogen lagere drempels worden aanvaard indien de indienende organisatie in haar voorstel aantoont dat er bijzondere omstandigheden zijn, onder meer via gegevens over de marktstructuur, die een grond zijn om haar als representatief voor het (de) betrokken product(en) of de betrokken sector te behandelen.

Voorstellen mogen worden ingediend door:

a)

twee of meer in artikel 7, lid 1, onder a), c), of d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 bedoelde organisaties uit ten minste twee lidstaten, of

b)

een of meer organisaties van de Unie als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1144/2014.

Enkel aanvragen van in EU-lidstaten gevestigde entiteiten komen in aanmerking.

Niet-subsidiabele entiteiten: aanvragers die al financiering van de Unie ontvangen voor dezelfde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties komen niet in aanmerking voor financiering van de Unie voor die acties uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1144/2014.

Om de subsidiabiliteit van de aanvrager te kunnen beoordelen, moeten de volgende bewijsstukken worden ingediend.

privaatrechtelijke entiteit: uittreksel uit het staatsblad, kopie van de statuten, of uittreksel uit het handels- of verenigingenregister;

publiekrechtelijke entiteit: kopie van de verordening of het besluit tot oprichting van het overheidsbedrijf, of ander officieel document tot oprichting van de publiekrechtelijke entiteit;

entiteit zonder rechtspersoonlijkheid: documenten die aantonen dat de vertegenwoordiger(s) van de entiteit bevoegd is (zijn) namens de entiteit juridische verbintenissen aan te gaan.

documentatie waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de in artikel 1 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 van de Commissie vastgestelde representativiteitscriteria.

6.2.   Subsidiabele activiteiten

De voorstellen moeten voldoen aan de volgende subsidiabiliteitscriteria:

a)

de voorstellen kunnen enkel op in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1144/2014 opgenomen producten en regelingen betrekking hebben;

b)

de voorstellen moeten in overeenstemming zijn met de regelgeving van de Unie die van toepassing is op de betrokken producten en de afzet ervan, en moeten een Uniedimensie hebben

c)

voorstellen voor de interne markt die betrekking hebben op een of meer regelingen als bedoeld in artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1144/2014, moeten zijn toespitst op die regeling(en) in hun hoofdboodschap van de Unie. Wanneer een of meerdere producten de regeling(en) illustreren binnen dit programma, is (zijn) dit (deze) ondergeschikt aan de hoofdboodschap van de Unie;

d)

een door een programma uitgedragen boodschap die informatie bevat over de effecten op de gezondheid, moet:

op de interne markt, in overeenstemming zijn met de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5), of worden aanvaard door de voor volksgezondheid bevoegde nationale autoriteiten in de lidstaat waar de actie wordt uitgevoerd;

in derde landen, worden aanvaard door de voor volksgezondheid bevoegde nationale autoriteiten in het land waar de actie wordt uitgevoerd;

e)

indien in het voorstel wordt voorgesteld om oorsprongen of handelsmerken te vermelden, moet het voldoen aan de regels als bedoeld in hoofdstuk II van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831.

Ten behoeve van de beoordeling van de subsidiabiliteit van de geplande activiteiten, moet de volgende informatie worden verstrekt:

voorstellen die betrekking hebben op nationale kwaliteitsregelingen moeten documentatie of een verwijzing naar voor iedereen toegankelijke bronnen verstrekken die aantonen dat de kwaliteitsregeling door de lidstaat is erkend;

voorstellen die zich richten op de interne markt en een boodschap uitdragen betreffende goede eetgewoonten of verantwoord alcoholgebruik moeten beschrijven hoe het voorgestelde programma en zijn boodschap(pen) aansluiten bij de toepasselijke nationale voorschriften op het gebied van volksgezondheid in de lidstaat waar het programma zal worden uitgevoerd. De motivering moet verwijzingen of documentatie ter staving van de beweringen bevatten.

Voorts moet een voorstel ook in overeenstemming zijn met een van de in het werkprogramma 2017 opgenomen thematische prioriteiten voor multiprogramma's. Hieronder staan uittreksels uit het werkprogramma 2017 waarin de drie thema's worden omschreven waarvoor aanvragen kunnen worden ingediend. De tekst bevat een beschrijving van het thema, het uitgetrokken bedrag, de doelstellingen en de verwachte resultaten.

Actie in het kader van thematische prioriteit 3: Multiprogramma's op de interne markt

Thema's

Totaal uitgetrokken bedrag

Jaarprioriteiten, doelstellingen en verwachte resultaten

Thema A — Programma's die gericht zijn op het verhogen van de bekendheid met duurzame landbouw in de Unie en de rol van de agrovoedingssector voor klimaatactie en het milieu (*1)

15 050 000 EUR

Acties moeten de aandacht vestigen op de milieuduurzaamheid van de landbouw in de Unie door zijn gunstige rol voor klimaatactie en het milieu te benadrukken.

Acties moeten ingaan op de wijze waarop het product (de producten) waarvan de afzet wordt bevorderd, en zijn/hun productiewijze(n) bijdragen aan:

a)

afzwakking van klimaatverandering (bijv. vermindering van broeikasgasemissies) en/of aanpassing (bijv. waterbesparing, klimaatresistente gewassen en variëteiten) en;

b)

ten minste een van de volgende aspecten:

i)

behoud van biodiversiteit en duurzaam gebruik (bijv. wilde flora en fauna, landschap, genetische hulpbronnen);

ii)

duurzaam waterbeheer (bijv. efficiëntie van watergebruik, vermindering van voedingsstoffen en bestrijdingsmiddelen in water);

iii)

duurzaam bodembeheer (bijv. erosiebestrijding, voedingsstoffenbalans, preventie van verzuring, verzilting).


Acties in het kader van thematische prioriteit 4: Multiprogramma’s op de interne markt of in derde landen

Thema's

Totaal uitgetrokken bedrag

Jaarprioriteiten, doelstellingen en verwachte resultaten

Thema B — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's die gericht zijn op het verhogen van de bekendheid met en de erkenning van kwaliteitsregelingen van de Unie zoals omschreven in artikel 5, lid 4, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 1144/2014

15 050 000 EUR

De verwachte effecten zijn een verhoging van de bekendheid met en de herkenning van het logo van de kwaliteitsregelingen van de Unie bij consumenten, vergroting van het concurrentievermogen en de consumptie van de landbouwproducten en voedingsmiddelen van de Unie en uitbreiding van het marktaandeel ervan uit te breiden.

De doelstelling is de bekendheid met en de erkenning van kwaliteitsregelingen van de Unie te verhogen:

a)

kwaliteitsregelingen: beschermde oorsprongsbenaming (BOB), beschermde geografische aanduiding (BGA), gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS) en facultatieve kwaliteitsaanduidingen;

b)

biologische productiewijze;

c)

het logo van kwaliteitsproducten van de landbouw die specifiek zijn voor de ultraperifere gebieden van de Unie.

Thema C — Voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's om de aandacht te vestigen op de specifieke kenmerken van de landbouwmethoden in de Unie en de kenmerken van de Europese agrovoedingsmiddelen en kwaliteitsregelingen zoals omschreven in artikel 5, lid 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014

12 900 000 EUR

De doelstelling is de aandacht te vestigen op ten minste een van de specifieke kenmerken van de landbouwproductiemethoden van de Unie, uit het oogpunt van met name voedselveiligheid, traceerbaarheid, authenticiteit, etikettering, aspecten betreffende voedingswaarde en gezondheid (met inbegrip van goede eetgewoonten en verantwoord gebruik van in aanmerking komende alcoholische dranken), dierenwelzijn, milieuzorg en duurzaamheid (anders dan genoemd onder thema A), en op de kenmerken van landbouwproducten en levensmiddelen, met name uit het oogpunt van hun kwaliteit, smaak, verscheidenheid of tradities.

De verwachte effecten zijn dat de kennis van de consument over de voordelen van de landbouwproducten van de Unie toeneemt en dat het concurrentievermogen en de consumptie van de betrokken agrovoedingsmiddelen van de Unie worden vergroot, het profiel ervan wordt verhoogd en het marktaandeel ervan wordt uitgebreid.

Soorten subsidiabele activiteiten

Voorlichtings- en afzetbevorderingsacties kunnen met name uit de volgende activiteiten bestaan, die subsidiabel zijn in het kader van deze oproep:

1.

Projectbeheer

2.

Public relations

PR-activiteiten

Persevenementen

3.

Website, sociale media

Opzetten, bijwerken en onderhoud van website

Sociale media (accounts opzetten, geregeld berichten posten)

Andere (mobiele apps, platforms voor e-leren, webinars enz.)

4.

Reclame

Gedrukte reclame

Televisie

Radio

Online

Buitenreclame

In de bioscoop

5.

Communicatie-instrumenten

Publicaties, mediakits, promotiemateriaal

Promotiefilms

6.

Evenementen

Stands op beurzen

Seminars, workshops, b2b-meetings, op de handel of horeca gerichte opleidingen, activiteiten in scholen

Restaurantweken

Sponsoring van evenementen

Studiereizen naar Europa

7.

Promotie in verkooppunten

Proeverijdagen

Andere: promotie in publicaties van detailhandelaren, reclame in verkooppunten

Uitvoeringsperiode

De gecofinancierde actie (voorlichtings-/afzetbevorderingsprogramma's) wordt uitgevoerd gedurende een periode van minimaal een en maximaal drie jaar.

In de voorstellen moet de looptijd van de actie worden gespecificeerd.

7.   Uitsluitingscriteria

7.1.   Uitsluiting van deelname

Aanvragers die zich in een van de in artikel 106 van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde uitsluitingssituaties bevinden, worden van deelname aan de procedure van de oproep tot het indienen van voorstellen uitgesloten (6), d.w.z. wanneer:

a)

de marktdeelnemer failliet is, onderworpen aan insolventie- of liquidatieprocedures, zijn activa worden beheerd door een curator of een gerecht, hij een regeling met schuldeisers heeft getroffen, zijn werkzaamheden zijn gestaakt of hij in een andere vergelijkbare toestand verkeert als gevolg van een soortgelijke procedure uit hoofde van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen;

b)

in een definitieve rechterlijke beslissing of een definitief administratief besluit is vastgesteld dat de marktdeelnemer niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling van belastingen of socialezekerheidsbijdragen volgens het recht van het land waar hij is gevestigd, van het land waar de aanbestedende dienst is gevestigd, dan wel van het land waar de overeenkomst wordt uitgevoerd;

c)

in een definitieve rechterlijke beslissing of een definitief administratief besluit is vastgesteld dat de marktdeelnemer een ernstige beroepsfout heeft gemaakt doordat hij de toepasselijke wet- of regelgeving of de ethische normen van de beroepsgroep waartoe hij behoort, heeft overtreden of doordat hij onrechtmatig gedrag heeft vertoond dat invloed heeft op zijn professionele geloofwaardigheid wanneer sprake is van kwaad opzet of grove nalatigheid, met name bijvoorbeeld:

i)

op frauduleuze of nalatige wijze afleggen van valse verklaringen met betrekking tot de informatie die wordt verlangd voor de verificatie van de afwezigheid van gronden voor uitsluiting of de vervulling van selectiecriteria of bij de uitvoering van een overeenkomst;

ii)

sluiten van een contract met andere marktdeelnemers met als doel de mededinging te vervalsen;

iii)

schenden van intellectuele-eigendomsrechten;

iv)

pogen het besluitvormingsproces van de aanbestedende dienst tijdens de aanbestedingsprocedure te beïnvloeden;

v)

pogen vertrouwelijke informatie te verkrijgen die hem onrechtmatige voordelen kan opleveren in de aanbestedingsprocedure;

d)

in een definitieve rechterlijke beslissing is vastgesteld dat de marktdeelnemer zich schuldig heeft gemaakt aan een van de volgende feiten:

i)

fraude in de zin van artikel 1 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, vastgesteld bij akte van de Raad van 26 juli 1995 (7);

ii)

corruptie, als omschreven in artikel 3 van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, vastgesteld bij akte van de Raad van 26 mei 1997 (8), en in artikel 2, lid 1, van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad (9), alsook corruptie als omschreven in het recht van het land waar de aanbestedende dienst is gevestigd, het land waar de marktdeelnemer is gevestigd, dan wel het land waar de overeenkomst wordt uitgevoerd;

iii)

deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (10);

iv)

witwassen van geld of financiering van terrorisme in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (11);

v)

terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten in de zin van respectievelijk artikel 1 en artikel 3 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad (12), dan wel uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot het plegen van zodanig misdrijf of strafbaar feit, als bedoeld in artikel 4 van genoemd besluit;

vi)

kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (13);

e)

de marktdeelnemer aanzienlijk is tekortgeschoten in de nakoming van belangrijke verplichtingen bij de uitvoering van een uit de begroting gefinancierde opdracht, hetgeen tot vroegtijdige beëindiging ervan of tot oplegging van een schadevergoeding of andere contractuele sancties heeft geleid, of na toetsen, audits of onderzoek door een ordonnateur, OLAF of de Rekenkamer aan het licht is gekomen;

f)

in een definitieve rechterlijke beslissing of een definitief administratief besluit is vastgesteld dat de marktdeelnemer een onregelmatigheid in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad heeft begaan.

7.2.   Uitsluiting van toekenning

Een aanvrager wordt van de toekenning van cofinanciering uitgesloten indien hij in de loop van de subsidietoekenningsprocedure onder een van de in artikel 107 van het Financieel Reglement beschreven acties valt:

a)

hij verkeert in een uitsluitingssituatie die overeenkomstig artikel 106 van het Financieel Reglement is vastgesteld;

b)

hij heeft valse verklaringen afgelegd in de inlichtingen die worden verlangd als voorwaarde voor deelname aan de procedure, of hij heeft die inlichtingen niet heeft verstrekt in het kader van de subsidietoekenningsprocedure.

Om aan te tonen dat de uitsluitingscriteria zijn nageleefd, moet de coördinator het desbetreffende vakje aankruisen wanneer hij zijn onlineaanvraag indient. Indien zij worden geselecteerd voor cofinanciering moeten alle begunstigden (in het geval van een subsidie met meerdere begunstigden) een verklaring op erewoord ondertekenen waarin wordt gecertificeerd dat zij niet verkeren in een van de in artikel 106, lid 1, artikel 107, artikel 108 en artikel 109 van het Financieel Reglement bedoelde situaties. De aanvragers moeten de instructies in het deelnemersportaal volgen.

8.   Selectiecriteria

8.1.   Financiële draagkracht

Aanvragers moeten over stabiele en toereikende financieringsbronnen beschikken om hun activiteiten gedurende de gehele looptijd van de actie te kunnen uitvoeren en deel te nemen in de financiering ervan.

De financiële draagkracht van de aanvragers zal worden beoordeeld overeenkomstig de vereisten van het Financieel Reglement (Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012). Deze beoordeling wordt niet uitgevoerd indien:

de aanvrager een publiekrechtelijk orgaan is;

de door de aanvrager gevraagde EU-bijdrage 60 000 EUR of minder bedraagt;

De documenten waarom zal worden verzocht bij de beoordeling van de financiële draagkracht omvatten:

de resultatenrekening en de balans voor het afgelopen afgesloten boekjaar;

voor nieuw opgerichte entiteiten, ter vervanging van bovengenoemde documenten, het bedrijfsplan.

Verder voor een aanvrager die een EU-bijdrage van 750 000 EUR of meer (drempel per aanvrager) aanvraagt:

een auditverslag van een erkende externe accountant waarin de rekeningen voor het laatste beschikbare boekjaar worden goedgekeurd. Deze bepaling is niet van toepassing op overheidsinstanties.

De beoordeling van de financiële draagkracht van aanvragers wordt uitgevoerd via het deelnemersportaal.

8.2.   Operationele capaciteit

De aanvragers moeten beschikken over de vereiste beroepsbekwaamheden en -kwalificaties om de actie te voltooien.

Als bewijs moet in deel B van het voorstel de volgende informatie worden verstrekt:

algemene profielen (kwalificaties en ervaring) van het personeel van de aanvrager dat primair verantwoordelijk is voor het beheer en de uitvoering van de voorgestelde actie;

het activiteitenverslag van de indienende organisatie of een beschrijving van de in verband met de activiteiten verrichte werkzaamheden die in aanmerking komen voor cofinanciering.

9.   Toekenningscriteria

Deel B van de aanvraag dient om het voorstel te beoordelen aan de hand van de toekenningscriteria.

In het algemeen wordt van de projecten een efficiënte beheersstructuur, een duidelijke strategie en een nauwkeurige beschrijving van de verwachte resultaten verwacht.

De inhoud van elk voorstel zal worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria en subcriteria:

Criteria

Maximaal aantal punten

Vereist minimum

1.

Uniedimensie

20

14

2.

Technische kwaliteit van het project

40

24

3.

Beheerskwaliteit

10

6

4.

Begroting en kosteneffectiviteit

30

18

TOTAAL

100

62

Voorstellen met een score onder de hierboven vermelde totale en/of afzonderlijke minima worden afgewezen.

De volgende subcriteria moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van elk van de belangrijkste toekenningscriteria:

1.

Uniedimensie

a)

Relevantie van de voorgestelde voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1144/2014 vermelde algemene en specifieke doelstellingen, voor de in artikel 3 van die verordening vermelde doelen, alsook voor de prioriteiten, doelstellingen en verwachte resultaten die zijn aangekondigd in het kader van de toepasselijke thematische prioriteit.

b)

Unieboodschap van de campagne.

c)

Impact van het project op het niveau van de Unie.

2.

Technische kwaliteit

a)

Kwaliteit en relevantie van de marktanalyse.

b)

Geschiktheid van de programmastrategie, doelstellingen en kernboodschappen.

c)

Passende keuze van activiteiten in het licht van de doelstellingen en programmastrategie, evenwichtige communicatiemix, synergie tussen de activiteiten.

d)

Beknopte beschrijving van de activiteiten.

e)

Kwaliteit van de voorgestelde evaluatiemethoden en indicatoren.

3.

Beheerskwaliteit

a)

Projectorganisatie en beheerstructuur.

b)

Kwaliteitscontrolemechanismen en risicobeheer.

4.

Begroting en kosteneffectiviteit

a)

Rendement op investering.

b)

Passende verdeling van de begroting in verhouding tot de doelstellingen en reikwijdte van de activiteiten.

c)

Samenhang tussen de geraamde kosten en de prestaties.

d)

Realistische raming van het aantal personen/dagen voor door de voorstellende organisatie uitgevoerde activiteiten, met inbegrip van projectcoördinatiekosten.

Na de evaluatie wordt een lijst van alle in aanmerking komende voorstellen opgesteld, gerangschikt volgens het totale aantal toegekende punten. Aan het hoogst gerangschikte voorstel of de hoogst gerangschikte voorstellen wordt cofinanciering toegekend afhankelijk van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

Er wordt een afzonderlijke ranglijst vastgesteld voor elk van de prioritaire thema’s in punt 6.2 van de onderhavige oproep tot het indienen van voorstellen.

Indien twee of meer voorstellen op de laatste plaats in dezelfde ranglijst evenveel punten hebben gekregen, dan gaat het voorstel dat (de voorstellen die) de grootste diversiteit aan producten of doelmarkten in aanmerking neemt (nemen) door. Dit betekent dan dat de Commissie in het geval van twee voorstellen met dezelfde score eerst het voorstel selecteert waarvan de inhoud (in de eerste plaats in termen van producten, in de tweede plaats in termen van doelmarkten) nog niet in de ranglijst is vertegenwoordigd. Indien dit criterium niet toereikend is om onderscheid te maken tussen de voorstellen, dan zal de Commissie eerst het programma selecteren dat de hoogste score voor de afzonderlijke toekenningscriteria heeft gekregen. Zij zal eerst de scores voor „Uniedimensie” vergelijken, daarna de scores voor „Technische kwaliteit”, en tot slot die voor „Begroting en kosteneffectiviteit”.

10.   Juridische verbintenissen

De coördinatoren van in de lijst voor financiering opgenomen voorstellen zullen worden verzocht zich bezig te houden met de aanpassingsfase vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst; de aanpassing zal worden uitgevoerd via een online subsidievoorbereidingssysteem (SYGMA). Indien succesvol zal dit resulteren in de ondertekening van een subsidieovereenkomst (met opgave van de bedragen in euro) met daarin de voorwaarden en het niveau van de financiering.

De subsidieovereenkomst moet eerst elektronisch worden ondertekend door de coördinator namens het consortium en vervolgens door het Chafea. Alle medebegunstigden moeten zich bij de subsidieovereenkomst aansluiten door het toetredingsformulier bij de subsidie elektronisch te ondertekenen.

11.   Financiële bepalingen

De toepasselijke regels voor de uitvoering van multiprogramma’s zijn vastgesteld in het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften (14).

11.1.   Algemene beginselen

a)

Beginsel van niet-cumuleerbaarheid

Een maatregel komt slechts in aanmerking voor één subsidie uit de EU-begroting.

Dezelfde kosten worden in geen geval tweemaal uit de begroting van de Unie gefinancierd.

Aanvragers vermelden de bronnen en bedragen van financiering van de Unie die zij voor dezelfde actie of een deel van de actie of voor hun werking (exploitatiesubsidies) genieten of aanvragen, evenals alle andere voor dezelfde actie ontvangen of aangevraagde financiering.

b)

Verbod op terugwerkende kracht

Subsidiëring met terugwerkende kracht van reeds voltooide acties is niet toegestaan.

Subsidiëring van reeds begonnen acties kan slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst.

In dat geval mogen de voor financiering in aanmerking komende uitgaven evenwel niet vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gedaan.

c)

Cofinanciering

Cofinanciering betekent dat voor de uitvoering van de actie naast de EU-subsidie ook middelen uit andere bronnen worden benut.

De rest van de uitgaven komt uitsluitend ten laste van de indienende organisatie. Financiële bijdragen die aan een begunstigde worden verstrekt door haar leden en die specifiek moeten worden gebruikt voor kosten die subsidiabel zijn in het kader van de actie, zijn toegestaan en zullen worden beschouwd als ontvangsten.

d)

Begroting in evenwicht

De geraamde begroting van de actie moet worden opgevoerd in deel A van het aanvraagformulier. Inkomsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

De begroting moet in euro's zijn opgesteld.

Aanvragers die voorzien dat de uitgaven niet in euro zullen worden gedaan, worden verzocht de wisselkoers toe te passen die wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie:

http://ec.europa.eu/budget/contracts_grants/info_contracts/inforeuro/inforeuro_en.cfm

e)

Uitvoeringscontracten/onderaanbesteding

Wanneer voor de uitvoering van de actie een overheidsopdracht moet worden geplaatst (hier uitvoeringsopdracht genoemd), gunnen de begunstigden de opdracht aan de indiener van de offerte die de beste verhouding tussen kwaliteit en prijs biedt of die het goedkoopst is (naargelang van het geval). Zij vermijden hierbij belangenconflicten en bewaren de documentatie met het oog op een eventuele audit.

Indien de indienende organisatie een publiekrechtelijke instelling in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/24/EU is, dan moet zij de onderaannemers selecteren overeenkomstig de nationale wetgeving ter omzetting van die richtlijn.

Bij onderaanbesteding, d.w.z. het uitbesteden van specifieke taken of activiteiten die deel uitmaken van de in het voorstel beschreven actie, moeten de voorwaarden die voor de uitvoeringsopdracht (zie hierboven) gelden, in acht worden genomen en moet bovendien aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

de onderaanbesteding moet te rechtvaardigen zijn, gezien de aard van de actie en wat nodig is voor de uitvoering ervan;

de kerntaken van de acties (d.i. de technische en financiële coördinatie van de actie en het beheer van de strategie) mogen niet worden uitbesteed;

de onderaanbesteding moet duidelijk in de aanvraag worden vermeld.

Onderaanbesteding aan entiteiten met een structurele band met de begunstigde

Onderaannemingscontracten kunnen ook worden toegekend aan entiteiten met een structurele band met de begunstigde, maar enkel indien de prijs beperkt is tot de werkelijke kosten die door de entiteit worden gemaakt (d.w.z. zonder enige winstmarge).

De door dergelijke entiteiten uit te voeren taken moeten duidelijk worden vermeld in het technische deel van het voorstel.

11.2.   Vormen van financiering

Cofinanciering wordt verleend in de vorm van terugbetaling van een bepaald deel van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten; tevens omvat ze een forfaitair bedrag ter dekking van indirecte kosten (gelijk aan 4 % van de subsidiabele personeelskosten) die verband houden met de uitvoering van de actie (15).

Maximale cofinancieringspercentages

De EU-subsidie is beperkt tot de volgende maximale cofinancieringspercentages:

voor multiprogramma’s op de interne markt en in derde landen: 80 % van de subsidiabele kosten van het programma;

in het geval van aanvragers gevestigd in lidstaten die op of na 1 januari 2014 financiële bijstand overeenkomstig de artikelen 136 en 143 VWEU ontvangen (16): 85 %.

Deze percentages zijn enkel van toepassing op subsidies die door het Chafea zijn ondertekend vóór de datum met ingang waarvan de betrokken lidstaat die financiële bijstand niet langer ontvangt.

Bijgevolg moet een deel van de in de geraamde begroting opgenomen totale subsidiabele uitgaven worden gefinancierd uit andere bronnen dan de EU-subsidie (cofinancieringsbeginsel).

Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten zijn kosten die werkelijk door de begunstigde van de subsidie zijn gemaakt en voldoen aan alle in artikel 6 van de subsidieovereenkomst aangegeven criteria.

Subsidiabele (directe en indirecte) kosten worden vermeld in de subsidieovereenkomst (zie artikel 6, leden 1, 2 en 3)

Niet-subsidiabele kosten worden vermeld in de subsidieovereenkomst (zie artikel 6, lid 4)

Berekening van het definitieve subsidiebedrag

Het definitieve subsidiebedrag hangt af van de mate waarin de actie daadwerkelijk wordt uitgevoerd in overeenstemming met de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst.

Dit bedrag wordt berekend door het Chafea, wanneer de saldobetaling wordt gedaan, in de volgende stappen:

1.

Toepassing van het vergoedingspercentage op de subsidiabele kosten.

2.

Beperking tot het maximale subsidiebedrag.

3.

Verlaging in verband met het non-profitbeginsel.

4.

Verlaging in verband met onjuiste uitvoering of niet-nakoming van andere verplichtingen.

Het doel of gevolg van EU-subsidies mag niet zijn dat in het kader van de actie winst wordt gemaakt. „Winst” is het overschot van het bedrag dat na stap 1 en 2 is verkregen plus de totale inkomsten van de actie, bovenop de totale subsidiabele kosten van de actie.

Wanneer winst wordt gemaakt, heeft het Chafea het recht het percentage van de winst terug te vorderen dat overeenkomt met de EU-bijdrage in de daadwerkelijk door de begunstigde(n) gemaakte subsidiabele kosten voor de uitvoering van de actie. Een partner (coördinator of andere begunstigde) die om een EU-bijdrage van 60 000 EUR of minder verzoekt, is van deze bepaling vrijgesteld.

11.3.   Wijze van betaling

Een voorfinancieringsbetaling die overeenkomt met 20 % van het subsidiebedrag wordt overgemaakt aan de coördinator volgens de voorwaarden in de subsidieovereenkomst (artikel 16, lid 2).

Er worden een of meer tussentijdse betalingen aan de coördinator verricht volgens de voorwaarden in de subsidieovereenkomst (artikel 16, lid 3). Tussentijdse betalingen zijn bedoeld om de subsidiabele kosten te vergoeden die gedurende de desbetreffende verslagperioden zijn gemaakt voor de uitvoering van het programma.

Het totale bedrag van de voorfinanciering en de tussentijdse betaling(en) mag niet meer bedragen dan 90 % van het maximale subsidiebedrag.

Het Chafea stelt het bedrag van de saldobetaling vast op basis van de berekening van het definitieve subsidiebedrag en overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden.

Indien het totale bedrag van eerdere betalingen hoger is dan het definitieve subsidiebedrag geschiedt de saldobetaling in de vorm van een terugvordering.

11.4.   Garantie voor voorfinanciering

Om de aan de voorfinanciering verbonden financiële risico's te beperken, kan aan aanvragers met onvoldoende financiële draagkracht worden gevraagd een voorfinancieringsgarantie te stellen voor ten hoogste hetzelfde bedrag als de voorfinancieringsbetaling.

Indien een financiële garantie wordt verlangd, moet zij, uitgedrukt in euro, worden gesteld door een bank of erkende financiële instelling die in een van de lidstaten van de Europese Unie is gevestigd. Op bankrekeningen geblokkeerde bedragen worden niet als financiële garantie aanvaard.

De garantie kan worden vervangen door een hoofdelijke garantie van een derde of door de hoofdelijke garantie van de begunstigden van de actie die partij zijn bij dezelfde subsidieovereenkomst.

De garant is op eerste vordering hoofdelijk aansprakelijk en kan niet van het Chafea verlangen dat het zich eerst tot de hoofdschuldenaar (d.w.z. de betrokken begunstigde) wendt.

De voorfinancieringsgarantie blijft expliciet van kracht tot de saldobetaling en, indien de saldobetaling in de vorm van een terugvordering geschiedt, tot drie maanden nadat de debetnota aan een begunstigde ter kennis is gebracht.

Voor een begunstigde die een EU-bijdrage van 60 000 EUR of minder (subsidies van kleine bedragen) ontvangt, worden geen garanties vereist.

12.   Publiciteit

12.1.   Door de begunstigden

Bij alle activiteiten waarvoor de subsidie wordt gebruikt, moeten de begunstigden duidelijk aangeven dat de Europese Unie in de financiering heeft bijgedragen.

In dit verband moeten de begunstigden de naam en het logo van de Europese Unie duidelijk vermelden op al hun publicaties, posters, programma's en andere producten die in het kader van het cofinancieringsvoorstel tot stand zijn gekomen.

De regels voor de grafische reproductie van het Europese logo staan in de Interinstitutionele schrijfwijzer (17).

Bovendien moet op al het visueel materiaal dat wordt gemaakt in het kader van een door de Europese Unie gecofinancierd afzetbevorderingsprogramma het motto „Enjoy, it's from Europe” worden vermeld.

Richtsnoeren over het gebruik van het motto en alle grafische bestanden kunnen worden opgehaald op de Europa-website voor afzetbevordering (18):

Tot slot moet (met uitzondering van kleine gadgets) al het schriftelijk materiaal, d.w.z. brochures, posters, folders, spandoeken, reclameborden, gedrukte reclame, krantenartikelen, websites, een disclaimer bevatten overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst omschreven voorwaarden, waarin wordt uitgelegd dat het de mening van de auteur weergeeft. De Europese Commissie/het Chafea aanvaardt geen aansprakelijkheid voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de informatie die het bevat.

12.2.   Door het Chafea

Alle informatie over subsidies die in de loop van een begrotingsjaar zijn toegekend, wordt uiterlijk op 30 juni van het jaar na het begrotingsjaar waarin de subsidies zijn toegekend, bekendgemaakt op de internetsite van het Chafea.

Het Chafea zal de volgende informatie publiceren:

naam van de begunstigde (juridische entiteit);

adres wanneer de begunstigde een rechtspersoon is, regio wanneer de begunstigde een natuurlijke persoon is, zoals gedefinieerd op NUTS 2-niveau (19) indien hij/zij is gedomicilieerd in de EU of gelijkwaardig indien gedomicilieerd buiten de EU;

het voorwerp van de subsidie;

het toegekende bedrag.

13.   Gegevensbescherming

Naar aanleiding van reacties op een oproep tot het indienen van voorstellen moeten persoonsgegevens (zoals naam, adres en cv van personen die aan de medegefinancierde actie deelnemen) worden geregistreerd en verwerkt. Deze gegevens zullen worden verwerkt met inachtneming van Verordening (EG) nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Tenzij anders vermeld, zijn de vragen en de gevraagde persoonsgegevens noodzakelijk ter beoordeling van de aanvraag overeenkomstig de specificaties van de oproep tot het indienen van voorstellen en worden ze uitsluitend voor dat doel verwerkt door het Chafea/de Commissie of derde partijen die optreden in naam van en onder de verantwoordelijkheid van het Chafea/de Commissie. De betrokkenen kunnen worden geïnformeerd over de nadere bijzonderheden van de verwerkingsverrichtingen, hun rechten en de wijze waarop deze kunnen worden uitgeoefend onder verwijzing naar de in het deelnemersportaal bekendgemaakte privacyverklaring:

http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/support/legal_notices.html

en de website van het Chafea:

http://ec.europa.eu/chafea/about/data_protection.html

De aanvragers worden verzocht de desbetreffende privacyverklaring regelmatig te controleren om zich naar behoren te informeren over mogelijke updates die kunnen plaatsvinden vóór de uiterste termijn voor de indiening van hun voorstellen of daarna. De begunstigden nemen de wettelijke verbintenis op zich om hun personeel te informeren over de ter zake relevante handelingen die moeten worden verricht door het Chafea; daartoe moeten zij hen de privacyverklaringen verstrekken die door het Chafea zijn gepubliceerd in het deelnemersportaal alvorens hun gegevens door te sturen aan het Chafea. Persoonsgegevens kunnen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen worden geregistreerd in het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) van de Europese Commissie dat is vastgesteld bij artikel 105 bis en artikel 108 van het Financieel Reglement van de EU.

14.   Procedure voor de indiening van voorstellen

De voorstellen moeten uiterlijk op de in punt 5 vastgestelde termijn worden ingediend via het elektronische indieningssysteem:

http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/opportunities/agrip/index.html

Vóór het indienen van een voorstel:

1.

Zoek een oproep tot het indienen van voorstellen:

http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/opportunities/agrip/index.html

2.

Maak een account aan om een voorstel in te dienen:

http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/organisations/register.html

3.

Registreer alle partners via het begunstigdenregister:

http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/organisations/register.html

De aanvragers worden schriftelijk op de hoogte gebracht van de resultaten van de selectieprocedure.

Met het indienen van een voorstel aanvaardt de aanvrager de procedures en voorwaarden die zijn beschreven in deze oproep en in de documenten waarnaar deze oproep verwijst.

Na de termijn voor indiening mag de aanvraag niet meer worden gewijzigd. Indien er echter bepaalde aspecten moeten worden verduidelijkt of schrijffouten moeten worden gecorrigeerd, kan de Commissie/het Chafea hiervoor in de loop van de evaluatieprocedure contact opnemen met de aanvrager (20).

Contact

Voor vragen over de online indieningsinstrumenten, gelieve contact op te nemen met de daartoe opgezette IT-helpdesk via de deelnemersportaalsite:

http://ec.europa.eu/research/index.cfm?pg=enquiries

Voor niet-IT-gerelateerde vragen is er een helpdesk beschikbaar bij het Chafea op: +352 430136611, e-mailadres: CHAFEA-AGRI-CALLS@ec.europa.eu (weekdagen van 9.30-12.00 uur en 14.30-17.00 uur MET (Midden-Europese Tijd)). De helpdesk is niet beschikbaar in het weekend en op officiële feestdagen.

Veelgestelde vragen worden gepubliceerd op de website van het Chafea:

http://ec.europa.eu/chafea/agri/faq.html

In alle correspondentie met betrekking tot deze oproep (bijvoorbeeld bij het vragen van informatie, of het indienen van een aanvraag), moet duidelijk worden verwezen naar deze specifieke oproep. Zodra het elektronische uitwisselingssysteem een voorstel-ID heeft toegewezen moet de aanvrager dit nummer gebruiken in alle verdere correspondentie.

Gerelateerde documenten

Aanvraagformulier

Modelsubsidieovereenkomst (versie voor mono- en multiprogramma’s)

Leidraad voor aanvragers


(1)  Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 56).

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 van de Commissie van 23 april 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen (PB L 266 van 13.10.2015, blz. 3).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831 van de Commissie van 7 oktober 2015 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen (PB L 266 van 13.10.2015, blz. 14).

(4)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 9 november 2016 tot vaststelling van het werkprogramma 2017 van voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen, C(2016) 7100 final.

(5)  Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9).

(*1)  Campagnes vallende onder thema A mogen de biologische productiewijze in de Unie niet als hoofdboodschap hebben.

(6)  Artikel 106 van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften die zijn vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie zoals laatstelijk gewijzigd bij respectievelijk Verordening (EU) 2015/1929 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2462 van de Commissie.

(7)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48.

(8)  PB C 195 van 25.6.1997, blz. 1.

(9)  Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector (PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54).

(10)  Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

(11)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).

(12)  Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3).

(13)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

(14)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(15)  De aanvragers worden erop gewezen dat indirecte kosten niet subsidiabel zijn indien zij een exploitatiesubsidie ontvangen.

(16)  Op de datum van de bekendmaking van deze oproep: Griekenland.

(17)  http://publications.europa.eu/code/nl/nl-5000100.htm/

(18)  http://ec.europa.eu/agriculture/promotion/index_en.htm

(19)  Verordening (EG) nr. 105/2007 van de Commissie van 1 februari 2007 tot wijziging van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 39 van 10.2.2007, blz. 1).

(20)  Artikel 96 van het Financieel Reglement.


GERECHTELIJKE PROCEDURES

EVA-Hof

12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/38


Verzoek om een advies van het EVA-Hof door de Oslo tingrett van 6 januari 2016 in de zaak Synnøve Finden tegen Staten v/Landbruks- og matdepartmentet

(Zaak E-1/16)

(2017/C 9/08)

Bij schrijven van 6 januari 2016 van de Oslo tingrett (Districtsrechtbank van Oslo) is bij het EVA-Hof een verzoek ingediend, dat bij de griffie van het Hof is binnengekomen op 18 januari 2016, om een advies in de zaak Synnøve Finden tegen Staten v/Landbruks- og matdepartmentet (de Noorse Staat, vertegenwoordigd door het ministerie van Landbouw en Voeding) betreffende onderstaande vragen over Verordening nr. 832 van 29 juni 2007 inzake een systeem van gelijktrekking van de melkprijs (de „GM-verordening”):

1.1.

Gaat het bij de in artikel 8, derde alinea, van de GM-verordening vermelde steunregeling om een regeling waarbij de rechter zich in het kader van zijn beoordeling van de rechtmatigheid ervan, moet baseren op de in artikel 31 van de EER-overeenkomst neergelegde regels inzake de vrijheid van vestiging?

1.2.

Wanneer de rechter bij de beoordeling van de rechtmatigheid van artikel 8, derde alinea, van de GM-verordening rekening moet houden met artikel 31 van de EER-overeenkomst: is artikel 31 van de EER-overeenkomst slechts relevant wanneer de zaak een grensoverschrijdende dimensie heeft?

1.3.

Wanneer de rechter bij de beoordeling van de rechtmatigheid van artikel 8, derde alinea, van de GM-verordening rekening moet houden met artikel 31 van de EER-overeenkomst: is artikel 31 van de EER-overeenkomst slechts relevant in verband met wat doorgaans „Protocol 3-producten” worden genoemd of wordt de regeling geacht vervoerssteun te zijn die relevant is voor alle productcategorieën, zelfs indien het vervoer is beperkt tot de eigen producten van de desbetreffende partij?

2.1.

Is de in artikel 8, derde alinea, van de GM-verordening vermelde steunregeling een regeling die ingevolge artikel 60 van de EER-overeenkomst vooraf moet worden aangemeld bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA?

2.2.

Indien de in artikel 8, derde alinea, van de GM-verordening vermelde steunregeling ingevolge artikel 60 van de EER-overeenkomst vooraf moet worden aangemeld bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, geldt dat dan alleen voor hetgeen doorgaans „Protocol 3-producten” worden genoemd of wordt de regeling geacht vervoerssteun te zijn die relevant is voor alle productcategorieën?


12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/39


Beroep tegen IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 november 2016

(Zaak E-17/16)

(2017/C 9/09)

Op 17 november 2016 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen IJsland door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler en Marlene Lie Hakkebo, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

te verklaren dat IJsland niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 1c van hoofdstuk XXIV van bijlage II bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2009/127/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines voor de toepassing van pesticiden), zoals aangepast bij Protocol 1 daarbij, en uit hoofde van artikel 7 van de EER-overeenkomst, door niet de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het besluit binnen de gestelde termijn, althans de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA daarvan niet in kennis te stellen;

2.

IJsland te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

Het verzoek betreft het feit dat IJsland op 9 april 2016 nog geen gevolg had gegeven aan een met redenen omkleed advies dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 9 februari 2016 tot IJsland had gericht en dat betrekking had op het door deze staat niet omzetten in zijn nationaal recht van Richtlijn 2009/127/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines voor de toepassing van pesticiden, als bedoeld in punt 1c van hoofdstuk XXIV van bijlage II bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en als aangepast aan die Overeenkomst bij Protocol 1 daarbij (hierna „het besluit” genoemd).

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat IJsland zijn verplichtingen uit hoofde van het besluit en uit hoofde van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen door niet binnen de gestelde termijn de maatregelen vast te stellen die voor de omzetting van het besluit noodzakelijk zijn.


12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/40


Beroep tegen IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 november 2016

(Zaak E-18/16)

(2017/C 9/10)

Op 17 november 2016 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen IJsland door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler and Marlene Lie Hakkebo, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

te verklaren dat IJsland heeft verzuimd de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om het besluit waarnaar wordt verwezen in punt l2zzq van hoofdstuk XV van bijlage II bij de EER-overeenkomst (Verordening (EU) nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven), zoals aangepast bij Protocol 1 bij de EER-overeenkomst, op te nemen in zijn interne rechtsorde, zoals vereist op grond van artikel 7 van de EER-overeenkomst.

2.

IJsland te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

het verzoek betreft het feit dat IJsland op 2 mei 2016 nog geen gevolg had gegeven aan een met redenen omkleed advies dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 2 maart 2016 tot IJsland had gericht en dat betrekking had op het door deze staat niet in haar interne orde opnemen van Verordening (EU) nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven, waarnaar wordt verwezen in punt l2zzq van hoofdstuk XV van bijlage II bij de EER-overeenkomst, en die is aangepast aan die overeenkomst bij Protocol 1 daarbij (hierna „het besluit” genoemd).

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat IJsland zijn verplichtingen uit hoofde van het besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen door niet binnen de gestelde termijn de maatregelen vast te stellen die voor de omzetting van het besluit noodzakelijk zijn.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/41


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.8207 — Emerson Electric/Pentair valves and controls business)

(Voor de EER relevante tekst)

(2017/C 9/11)

1.

Op 3 januari 2017 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Emerson Electric Company („Emerson”, Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de uitsluitende zeggenschap verkrijgt over de divisie kleppen en controlesystemen van Pentair plc („Pentair”, Verenigd Koninkrijk) door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   Emerson: ontwikkeling en levering van technologische en engineeringproducten op het gebied van procesbeheer, industriële automatisering, elektriciteitsnetwerk, klimaattechnologieën en commerciële en residentiële oplossingen. Emerson is een producent van kleppen, controlesystemen, instrumenten en automatiseringsproducten in een brede waaier aan industriële sectoren. Emerson is wereldwijd actief;

—   Pentair: ontwerp, vervaardiging, distributie, verhandeling en onderhoud van kleppen, aandrijvingen, instrumentatie en automatisering in industriële en energieprojecten over de hele wereld.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.8207 — Emerson Electric/Pentair valves and controls business, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

12.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/42


Bekendmaking van een wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

(2017/C 9/12)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de wijzigingsaanvraag.

AANVRAAG TOT GOEDKEURING VAN EEN NIET-MINIMALE WIJZIGING VAN HET PRODUCTDOSSIER INZAKE BESCHERMDE OORSPRONGSBENAMINGEN/BESCHERMDE GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN

Aanvraag tot goedkeuring van een wijziging overeenkomstig artikel 53, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012

„HUILE D’OLIVE DE CORSE”/„HUILE D’OLIVE DE CORSE — OLIU DI CORSICA”

EU-nr.: PDO-FR-02123 — 24.2.2016

BOB ( X ) BGA ( )

1.   Aanvragende groepering en rechtmatig belang

Syndicat A.O.C. Oliu di Corsica

26, quartier de la Poste

20260 Lumio

FRANKRIJK

Tel. +33 495566497

Fax +33 495551660

E-mail: oliudicorsica@orange.fr

Het syndicaat van de BOB „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” bestaat uit olijfproducenten, verwerkers en handelaren en heeft een rechtmatig belang bij het indienen van de wijzigingsaanvraag.

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Rubriek van het productdossier waarop de wijziging(en) betrekking heeft/hebben

Naam van het product

Beschrijving van het product

Geografisch gebied

Bewijs van oorsprong

Werkwijze voor het verkrijgen van het product

Verband

Etikettering

Overige [nationale eisen, gegevens van de organisatie, voorschriften voor de identificatie van percelen, controlestructuren]

4.   Aard van de wijziging(en)

Wijziging van een productdossier van een geregistreerde BOB of BGA die overeenkomstig artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 niet als minimaal kan worden beschouwd.

Wijziging van een productdossier van een geregistreerde BOB of BGA waarvoor geen enig document (of gelijkwaardig document) is bekendgemaakt, die overeenkomstig artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 niet als minimaal kan worden beschouwd.

5.   Wijziging(en)

5.1.   Rubriek „Beschrijving van het product”

Deze beschrijving is verduidelijkt en aangevuld om beter rekening te houden met de traditionele knowhow en de gewoonten van de producenten. Deze betere omschrijving van de eigenschappen heeft door de aanvullende uitdrukking „geoogst zoals weleer” geleid tot het onderscheid van olijfolie gewonnen uit olijven die vanzelf gevallen zijn. Deze olie viel reeds onder de aanvankelijke registratie die stoelde op een vrij ruime definitie van het product, maar was niet als zodanig vastgesteld. Met dit onderscheid wordt gehoor gegeven aan de wens van de aanvragende groepering om de eigenschappen van het product beter te omschrijven en het beter te definiëren, en de consument duidelijke informatie te verstrekken over de oogsttechniek.

Op grond van controles die sinds de erkenning van deze benaming zijn verricht, is de organoleptische beschrijving aangevuld met omschrijvingen waarmee het product beter kan worden geïdentificeerd. De bepalingen met betrekking tot de kleur van het product blijven ongewijzigd.

Zo is de aanvankelijke beschrijving:

„Olijfolie van Corsica („Huile d’olive de Corse” of „Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica”) heeft een zachte smaak, nagenoeg zonder scherpe of bittere tonen. Het aroma van de olie is verfijnd en herinnert aan gedroogd fruit, gebak en de maquis. De kleur van de olie is strogeel tot lichtgeel, met soms een groene tint.”

vervangen door: „De „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” wordt gekenmerkt door aroma’s die herinneren aan amandelen, artisjok, hooi, gedroogd fruit of appel. De kleur van de olie is strogeel tot lichtgeel, met soms een groene tint.”.

De introductie van de vermelding „geoogst zoals weleer” voor olie uit olijven die vanzelf gevallen zijn, leidt tot aanvullende organoleptische kenmerken, betrekking hebbend op de oogsttechniek: de olie is rond en vol in de mond, de kenmerkende en overheersende aroma’s die herkend kunnen worden, zijn: zwarte olijven, droog hooi, gedroogd fruit (amandelen, walnoten, hazelnoten), bloemige geuren van de maquis, paddenstoelen en onderhout.

De mate van bitterheid, scherpte (pittigheid) wordt gedefinieerd en vastgelegd in het productdossier: de „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” wordt gekenmerkt door een bittere en scherpe smaak van ten hoogste 3 op de waardeschaal van de Internationale Olijfolieraad (0-10). In eerste instantie werd deze gekenmerkt door „een nagenoeg ontbrekende scherpte en bitterheid”, maar de lichte toename is gerelateerd aan de ontwikkeling van nieuwe aanplant en de modernisering van de boomgaarden. Het gebruik van mechanische oogsttechnieken voert tot iets minder rijpe olijven en een olie waarvan de bitterheid en scherpte iets minder zwak zijn. De olie die de vermelding heeft van „geoogst zoals weleer”, is gewonnen uit olijven die vanzelf gevallen, dus rijper zijn. De aldus verkregen olie is veeleer zoet, de scherpte en bitterheid zijn dus ten hoogste 1 op de schaal van de Internationale Olijfolieraad.

Teneinde de kwaliteit voor de consument te behouden is een peroxidegetal vastgesteld en in het productdossier opgenomen. Gebaseerd op analyses van de producten is de grens van deze index 16 milli-equivalent peroxidezuurstof per kg olijfolie bij de eerste verkoop.

5.2.   Rubriek „Bewijs van oorsprong”

In het licht van de nationale ontwikkelingen op wet- en regelgevingsgebied is de rubriek „Elementen waaruit blijkt dat het product uit het geografische gebied afkomstig is” geconsolideerd; ze bevat nu met name de aangifteverplichtingen en de verplichte registers met betrekking tot de traceerbaarheid van het product en de follow-up van de productievoorwaarden.

In dit kader is met name voorzien in autorisatie van marktdeelnemers door de controle-instantie, waarmee wordt erkend dat zij kunnen voldoen aan de eisen van het productdossier voor de benaming waarvoor zij in aanmerking willen komen.

Daarnaast is deze rubriek uitgebreid en aangevuld met diverse bepalingen in verband met de registers en de aangiftedocumenten waarmee de traceerbaarheid van de producten wordt gewaarborgd en kan worden nagegaan of de producten aan de eisen van het productdossier voldoen.

5.3.   Rubriek „Werkwijze voor het verkrijgen van het product”

In de methode van winning zijn wijzigingen aangebracht betreffende:

Olijvenvariëteiten

Het tijdschema dat gevolgd moest worden voor omschakeling naar olijvenvariëteiten om een beschermde oorsprongsbenaming te kunnen krijgen (de lijst van variëteiten is niet gewijzigd) is afgeschaft omdat de meerderheid van de betrokken producenten zich houdt aan het minimumpercentage van bestaande rassen, een percentage dat in 2025 moest worden bereikt.

Zo wordt de aanvankelijke formulering:

„Toch kunnen ook boomgaarden die vóór de datum van bekendmaking van de nationale voorschriften betreffende de benaming zijn aangeplant, en die niet voldoen aan de bepalingen inzake variëteiten, voor hun oogst nog steeds de benaming „Huile d’olive de Corse” of „Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” gebruiken op voorwaarde dat de betrokken bedrijven bij het Institut national des appellations d’origine een individueel tijdschema voor de omschakeling van het bedrijf indienen. In dit tijdschema moet worden vastgelegd dat tegen 2010 ten minste 30 % van de bomen op het bedrijf tot bovengenoemde variëteiten behoren, tegen 2015 ten minste 40 %, tegen 2020 ten minste 50 % en tegen 2025 ten minste 70 %.

Vanaf de oogst van 2010 mogen olijven van deze bedrijven worden gebruikt voor de vervaardiging van olijfolie met de beschermde oorsprongsbenaming indien daarbij olijven van ten minste één van bovengenoemde variëteiten worden gebruikt.”

vervangen door:

„Toch kunnen ook boomgaarden die zijn aangeplant vóór de datum van bekendmaking van de nationale voorschriften betreffende de benaming (26 november 2004) en die niet voldoen aan de bepalingen inzake variëteiten, voor hun oogst nog steeds de benaming „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” gebruiken op voorwaarde dat de olijfbomen van de hierboven opgesomde variëteiten minimaal 70 % van de boomgaarden van het bedrijf vertegenwoordigen.

Olijven van deze boomgaarden mogen worden gebruikt voor de vervaardiging van olijfolie met de beschermde oorsprongsbenaming indien die olijven worden gemengd met ten minste één van de bovengenoemde variëteiten.”.

Toch hebben sommige exploitanten gedurende de nationale bezwaartermijn een bezwaarschrift ingediend tegen de afschaffing van dit tijdschema. De verwerkers die voldoen aan de voorwaarden van artikel 15, lid 4, van de Verordening (EU) nr. 1151/2012, beschikken over een overgangsperiode die eindigt op 31 december 2025.

Toegelaten bestuivingsvariëteiten (boomgaarden en olie)

De oorspronkelijke tekst voorzag in een maximum van 5 % bestuivingsvariëteiten, in de boomgaarden en ook in de olie.

Gezien de problemen bij de uitvoering van de controle van de bepaling over de maximale hoeveelheid olijven van bestuivingsvariëteiten in de olie (voornamelijk documentaire controle) en het feit dat deze hoeveelheden minimaal zijn, is er voorgesteld deze bepaling uit het productdossier te schrappen. De bepaling met betrekking tot de aanwezigheid van bestuivingsvariëteiten in de boomgaarden blijft bestaan.

Irrigatie

Om een late bevloeiing te beperken en de vrucht onder gunstige omstandigheden te laten rijpen, is de volgende meer nauwkeurige zin voorgesteld: „Irrigatie gedurende de groeiperiode van de olijfboom is toegestaan tot aan het begin van de rijping.”.

Plantdichtheid

De bepalingen met betrekking tot de dichtheid zijn ongewijzigd: elke boom beschikt over een oppervlakte van minimaal 24 vierkante meter. De wijze van berekening van deze oppervlakte is gepreciseerd (vermenigvuldiging van de twee afstanden tussen de rijen en de ruimte tussen de bomen) ten behoeve van de duidelijkheid en voor de controle van de naleving van de bepaling. De minimale afstand van 4 meter tussen bomen blijft ongewijzigd.

Datum van de oogst/Opbrengst

Aanvankelijk werd de datum waarop de oogst kon beginnen en de verhoging of verlaging van de opbrengst in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden gespecificeerd bij departementaal en ministerieel besluit op voorstel van het Institut national des appellations d’origine (nationaal instituut tot bescherming van de oorsprongsbenamingen) na advies van de groepering.

In het kader van een vereenvoudiging van de administratieve procedures is er voorgesteld om de begindatum van de oogst te laten bepalen bij besluit van de directeur van het INAO op gemotiveerd voorstel van de groepering.

Daarnaast zijn de bepalingen met betrekking tot uitzonderlijke weersomstandigheden geschrapt overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012.

Olijvenoogst

Om de voorwaarden voor het gebruik van de vermelding „geoogst zoals weleer” nader te omschrijven is er toegevoegd: „De vermelding „geoogst zoals weleer” mag alleen worden gebruikt voor olie die gewonnen wordt uit olijven die vanzelf vallen en onder de boom worden opgevangen met vangnetten of andere vergaarmiddelen.”.

Gezondheidskwaliteit van de olijven

Om de gezondheidskwaliteit van de olijven te waarborgen, is gepreciseerd dat de olijven in gezonde staat aan de molens moeten worden afgeleverd. Om het concept van „gezonde” olijven in het geregistreerde productdossier expliciet te maken, is een maximumdrempel van door vorst of hagel aangetaste olijven vastgesteld op 10 %.

Zo wordt de aanvankelijke formulering: „De olijven bedoeld voor verwerking moeten gezond zijn” als volgt aangevuld:

„Ze worden in een gezonde staat aan de molens afgeleverd. De olijven bedoeld voor verwerking zijn gezond. Het maximale percentage olijven dat aangetast mag zijn door vernielers van gewassen, vorst of hagel per te verwerken partij, is 10 %.”.

Rijpheid van de olijven

Om de bepaling te consolideren en de controle ervan te vergemakkelijken, worden de eisen voor de mate van rijpheid van de olijven vastgesteld in de fase van verwerking en niet meer bij het binnenbrengen in de molen.

Deze bepaling is ook gewijzigd rekening houdend met de ontwikkeling van nieuwe aanplantingen die mechanisch worden geoogst en waarvan de olijven minder rijp zijn.

Zo is de paragraaf „De olie is afkomstig van olijven die worden geoogst wanneer zij rijp zijn. De totale hoeveelheid olijven die ieder oogstseizoen ter persing wordt aangeboden, moet per bedrijf bestaan uit: — maximaal 20 % groene olijven, — minimaal 50 % zwarte olijven” vervangen door:

„Elke verwerkte partij olijven moet minimaal uit 50 % van kleur veranderende olijven bestaan.

Voor de „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” met de vermelding „geoogst zoals weleer” moet elke partij verwerkte olijven uit meer dan 50 % zwarte olijven bestaan.”.

De behandelingen en extractieprocedés

De eerdere bepalingen over de extractiemethoden blijven bestaan (extractie uitsluitend via mechanische procedés met water als enige hulpstof), maar de lijst met toegestane methoden is gepreciseerd om deze volledig te maken en om rekening te houden met alle stadia van het productieproces. Toegevoegd zijn: ontbladeren, vermalen, kneden en extractie door centrifugeren of persen. Dit zijn de technieken die momenteel worden gebruikt.

Daarnaast is de bepaling met betrekking tot het gehalte aan vrije zuren, uitgedrukt in oliezuur, naar de rubriek „Beschrijving van het product” verplaatst. De vermelding van het kenmerk „eerste persing” van de olie is verwijderd, dit kenmerk is alleen gekoppeld aan de analytische kenmerken van de olie en „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” kan vallen onder de categorie „eerste persing” of „extra olijfolie van de eerste persing”.

5.4.   Rubriek „Verband”

De rubriek „Verband” is bijgewerkt, samengevat en uitgebreid om de relatie tussen de kenmerken van „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica”, het geografische gebied en de knowhow explicieter te formuleren. De elementen „productspecificatie” en „oorzakelijk verband” zijn geïntroduceerd in lijn met de ontwikkelingen van de rubriek „Beschrijving van het product”. Ze nemen met name weer de kenmerkende aroma’s op van het product, zoals amandel, hooi, de complexe aroma’s van de maquis en een matige scherpte en pittigheid samen met de invoering van de mate van bitterheid en scherpte onder „Beschrijving van het product”.

5.5.   Rubriek „Etikettering”

De voor de oorsprongsbenaming specifieke vermeldingen op het etiket zijn in overeenstemming gebracht met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 (gebruik van het BOB-symbool van de Europese Unie). Verder behoort ook de aanduiding „beschermde oorsprongsbenaming” tot de verplichte vermeldingen op het etiket van de producten met de oorsprongsbenaming.

Voor olie die gewonnen wordt uit olijven die vanzelf gevallen zijn, is de verplichting toegevoegd om de term „geoogst zoals weleer” onmiddellijk na de naam van de beschermde oorsprongsbenaming te vermelden. De etiketten van deze olie moet ook informatie bevatten waaruit blijkt dat de olie afkomstig is van olijven die vanzelf gevallen zijn.

5.6.   Overige

In het licht van de nationale ontwikkelingen op wet- en regelgevingsgebied wordt de rubriek „Nationale eisen” gepresenteerd in de vorm van een tabel met de belangrijkste te controleren punten plus de bijbehorende referentiewaarden en beoordelingsmethode.

De gegevens van de groepering zijn bijgewerkt.

In de rubriek „Afbakening van het geografische gebied” zijn de fasen die moeten worden doorlopen binnen het geografische gebied van de oorsprongsbenaming duidelijker aangegeven: „De olijven worden geoogst en verwerkt binnen het geografische gebied dat zich uitstrekt over het grondgebied van de volgende gemeenten.”.

Bovendien zijn de fouten in de namen van de gemeenten die behoren tot het geografisch gebied van de oorsprongsbenaming gecorrigeerd, maar deze correcties veranderen evenwel niets aan de grenzen van het geografische productiegebied. Er is bepaald dat de grenzen van het geografische gebied op het kadaster van de betreffende gemeenten worden vastgelegd en dat de grafische documenten bij de betrokken gemeentehuizen worden gedeponeerd. Bovendien is de wijze van identificatie van de percelen duidelijker gemaakt.

Ten slotte is de rubriek „Verwijzingen betreffende de controlestructuur” bijgewerkt.

ENIG DOCUMENT

„HUILE D’OLIVE DE CORSE”/„HUILE D’OLIVE DE CORSE — OLIU DI CORSICA”

EU-nr.: PDO-FR-02123 — 24.2.2016

BOB ( X ) BGA ( )

1.   Naam/namen

„Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica”

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.5. Oliën en vetten (boter, margarine, oliën, enz.).

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

De „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” wordt gekenmerkt door aroma’s die herinneren aan amandelen, artisjok, hooi, gedroogd fruit of appel. De kleur van de olie is strogeel tot lichtgeel, met soms een groene tint.

Bij de eerste verkoop zijn de pikantheid (hierna aangeduid als „scherpte” in de zin van dit enig document) en de bitterheid ten hoogste 3 op de organoleptische schaal van de Internationale Olijfraad (OIR).

Het gehalte aan vrije zuren, uitgedrukt in oliezuur, is ten hoogste 1,5 g per 100 g.

Bij de eerste verkoop is het peroxydegetal ten hoogste 16 milli-equivalent peroxidezuurstof per kg olijfolie.

De „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica”, gevolgd door de vermelding „geoogst zoals weleer”, bevat de volgende aanvullende kenmerken: de olie is rond en vol in de mond, de kenmerkende en overheersende aroma’s die herkend kunnen worden zijn: zwarte olijven, droog hooi, gedroogd fruit (amandelen, walnoten, hazelnoten), bloemige geuren van de maquis, paddenstoelen en onderhout.

Bij de eerste verkoop zijn de scherpte en de bitterheid ten hoogste 1 op de organoleptische schaal van de Internationale Olijfraad.

3.3.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

De olijfolie is voornamelijk afkomstig van de volgende variëteiten:

Sabine (ook bekend als Aliva Bianca, Biancaghja) Ghjermana, Capanace, Raspulada, Zinzala Aliva Nera (ook bekend als Zuid-Ghjermana), Curtinese.

3.4.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

Elke handeling met betrekking tot het produceren en het verwerken van de grondstof moet worden uitgevoerd binnen het afgebakende geografische grondgebied.

3.5.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

In aanvulling op de door de regelgeving inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen verplichte vermelding, bevatten de etiketten van de olie die in aanmerking komt voor de oorsprongsbenaming „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” de volgende aanduidingen:

de naam van de beschermde oorsprongsbenaming „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica”;

de vermelding „geoogst zoals weleer” onmiddellijk na de naam van de benaming voor de olie die geperst is uit olijven die vanzelf gevallen zijn;

de vermelding: „beschermde oorsprongsbenaming”;

het BOB-symbool van de Europese Unie.

De bovenstaande vermeldingen moeten duidelijk bij elkaar op hetzelfde etiket worden geplaatst.

Daarbij moeten de letters opvallend, leesbaar, onuitwisbaar en groot genoeg zijn, zodat ze goed op het etiket naar voren komen, en duidelijk verschillen van de overige vermeldingen en afbeeldingen.

De etiketten van deze olie met de vermelding „geoogst zoals weleer” moeten informatie bevatten waaruit blijkt dat de olie afkomstig is van olijven die vanzelf gevallen zijn.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het geografische gebied van de oorsprongsbenaming „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” betreft het gehele Corsicaanse grondgebied, met uitsluiting van de volgende gemeenten: Aiti, Albertacce, Alzi, Asco, Aullène, Bastelica, Bocognano, Bustanico, Calacuccia, Cambia, Campana, Carcheto-Brustico, Carpineto, Carticasi, Casamaccioli, Casanova, Ciamanacce, Corscia, Cozzano, Cristinacce, Erone, Evisa, Felce, Ghisoni, Guagno, Guitera-les-Bains, Lano, Lozzi, Mausoléo, Mazzola, Muracciole, Novale, Olmi-Cappella, Ortale, Orto, Palneca, Pastricciola, Perelli, Pianello, Piazzali, Piedipartino, Pie-d’Orezza, Pietricaggio, Piobetta, Pioggiola, Poggiolo, Quasquara, Quenza, Renno, Rezza, Rusio, Saliceto, Sampolo, San-Lorenzo, Soccia, Tarrano, Tasso, Tavera, Tolla, Valle-d’Alesani, Vallica, Vivario, Zicavo.

5.   Verband met het geografische gebied

Specificiteit van het geografische gebied

Corsica is gelegen tussen de 41e en 43e breedtegraad, 160 km van de Provençaalse kust. Het is een bergachtig langwerpig eiland, noord/zuid gericht, met een gemiddelde hoogte van 568 meter met een grillig reliëf.

Vanuit een geologisch oogpunt heeft de bodem waarop de olijfbomen staan, zich voornamelijk gevormd uit de erosie van twee verschillende gesteenten (graniet en leisteen; kalksteenlagen alleen in het uiterste zuiden). De aldus gevormde bodem bestaat uit arme grond door een ondiepe bovengrond en een laag gehalte aan klei, maar het zijn ook droge bodems met weinig waterreserve. De vochttoevoer voor de bomen is dus volledig afhankelijk van de hoeveelheid neerslag die, hoewel deze van jaar tot jaar en per regio sterk wisselt, niettemin die is van een mediterraan klimaat met een lange periode van zomerse droogte gedurende ongeveer vijf maanden.

De bijzondere eigenschappen van deze bodems worden bovendien gekenmerkt door erosiefenomenen die toenemen naarmate de helling steiler is.

Naast de zomerdroogte wordt het klimaat gekenmerkt door gunstige temperaturen voor de olijfboom met milde winters, warme zomers, vele zonne-uren, maar ook de maritieme invloeden die voor een hoge luchtvochtigheid zorgen.

De groei van de olijfboom wordt ook bepaald door de temperatuur: de hoge ligging brengt blootstelling aan vorst met zich mee boven een bepaalde gemiddelde hoogte, waarbij de hoogtelimiet ook afhangt van de helling.

De olijventeelt heeft zich niet ontwikkeld in gebieden waar vorstschade kan ontstaan.

Het belangrijkste olijventeeltgebied is te vinden in de vegetatiegordel van 0 tot 400 meter aan de schaduwzijde en tot 600 meter aan de zonzijde van de helling, gekenmerkt door rijen van kurk- en steeneiken, vergezeld van pijnbomen, heide, aardbeibomen, mirte, mastiekbomen, doornheidebrem en steenlinde.

De olijfboom heeft een lange geschiedenis op het eiland en dankzij deze geschiedenis heeft de olijventeelt zich op het eiland kunnen ontwikkelen. Het is ook deze geschiedenis die voor een groot gedeelte de oorsprong van variëteiten verklaart: ook de Sabine, de meest voorkomende op Corsica maar vooral in de regio Balagne, is een variëteit die lokaal geselecteerd is van wilde olijfbomen. Zo is ook de Capanace, een overheersende variëteit in de regio Cap Corse, lokaal geselecteerd. Het schijnt dat deze variëteit geschikt is voor ruwere omstandigheden. Zo worden ook de bomen van „Capanace” die in de Cap Corse te vinden zijn, regelmatig blootgesteld aan hevige wind en stuifwater.

Uit recent onderzoek is gebleken dat sommige variëteiten van Toscaanse oorsprong zijn („ghjermana” en „ghjermana di Balagna”) en dat anderen, zoals de Zinzala voortkomen uit een kruising van lokale wilde olijven en ingevoerde variëteiten.

Deze belangrijkste variëteiten hebben zich aldus gevestigd en vermenigvuldigd, meestal in combinatie met elkaar, in gebieden waar de bodem- en weersomstandigheden gunstig waren. De leeftijd van de bomen getuigt van hun aanpassing aan de geografische omgeving waar ze geplant zijn en van een onmiskenbare band met de streek.

De productie van „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” is gebaseerd op oude gebruiken die in het bijzonder aangepast zijn aan de omgeving:

De teeltwijze stond en staat nog steeds in nauwe relatie met de omgeving: lage dichtheid van de boomgaarden en een late oogst. Dit lang aan de boom laten hangen van olijven versterkt het fenomeen van wisselende opbrengst.

De olijven werden traditioneel geoogst door afslaan, plukken of rapen, afhankelijk van het gebied, de hoeveelheid, de soorten olijven en de seizoensgebonden omstandigheden. Het rapen was de meest voorkomende oogstmethode. Tegenwoordig hebben de producenten daarvan afgezien; het verzamelen gebeurt nu met vangnetten of andere vergaarmiddelen onder de boom.

De periode van de olijvenoogst wordt over de tijd gespreid, afgestemd op de bloeitijden van de verschillende variëteiten.

Het vermalen wordt in een veel korter tijdsbestek uitgevoerd dan vroeger. Dit tijdsbestek, dat voor een groot deel de oorzaak was van een te hoge zuurgraad, is nu aanzienlijk verminderd als gevolg van de verbeterde capaciteit van de molens en hun modernisering. Toch duurt het nog soms langer dan op het vasteland door de verre ligging van de olijfboomgaarden en vanwege de gewoonten van de producenten.

Doordat de oogst- en persmethoden tegenwoordig sterk zijn verbeterd, is de kwaliteit van de olie nog beter geworden.

Specificiteit van het product

De „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” wordt gekenmerkt door een matige scherpte en pittigheid. De aroma’s komen zo met finesse tot hun recht en zijn complex.

De aanwezigheid van spontane gevarieerde vegetatie langs de rand van de olijfboomgaarden maakt dat in het eindproduct aroma’s van amandel en hooi terug te vinden zijn, en ook complexe aroma’s van de maquis in de „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” met de vermelding „geoogst zoals weleer”.

De olie wordt bij de voedselbereiding, de verzorging en de vele religieuze of seculiere rituelen gebruikt en maakt zo integraal deel uit van het leven van de eilandbewoners; voorts staat zij bekend om haar kwaliteit.

Het bijzondere van de Corsicaanse olijventeelt ligt in de diversiteit van oude en inheemse variëteiten.

Het gebruik van kleine olijvenvariëteiten, dus weinig geschikt als tafelolijf, en de traditie van olieproductie en niet van tafelolijven verklaren dat alle boomgaarden van alle microregio’s van het geografische gebied uitsluitend worden gebruikt voor de productie van olijfolie.

Causaal verband

Typisch voor de olijf met de benaming „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” is dat een bepaalde traditie wordt gehandhaafd, maar dat tegelijk ook moderne productiemethoden worden toegepast, dit alles in combinatie met een bijzonder natuurlijk milieu.

De olijfboom heeft zich spontaan over verschillende gebieden verspreid, wat door selectie en kruising heeft geresulteerd in een groot aantal variëteiten in een relatief klein gebied, hetgeen bijzonder is ten opzichte van andere sectoren van de mediterrane olijventeelt, waar meestal wordt gewerkt met één variëteit, dan wel met verschillende variëteiten waarbij er één overheersend is.

Afgezien van de eigen kenmerken worden alle bomen op dezelfde wijze gesnoeid en hebben zij met dezelfde weersomstandigheden te maken, die zorgen voor een langzame groei van de grondstof in een bijzondere omgeving.

Dat de olijven lang aan de boom kunnen blijven omdat in de gebieden waar de olijfbomen staan, geen vorst voorkomt, is het meest typische kenmerk van de „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica”: hierdoor kunnen de olijven immers de geur van de omliggende plantensoorten in zich opnemen, met name die van de maquis; die geuren vindt men dan ook terug in „Huile d’olive de Corse”/„Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” met de vermelding „geoogst zoals weleer”.

Zo draagt de wisselwerking tussen natuurlijke, menselijke, omgevings- en specifieke factoren bij aan het afzwakken, in het product, van de door verschillen in variëteit, bodem of blootstelling veroorzaakte variabiliteit, waardoor de „Huile d’olive de Corse” of „Huile d’olive de Corse — Oliu di Corsica” de originele eigenschappen krijgt die gemeenschappelijk zijn voor de olijfolieproductie van het hele eiland.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(Artikel 6, lid 1, tweede alinea, van de onderhavige verordening)

https://www.inao.gouv.fr/fichier/CdCHuiledeCorsemodifie.doc


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.