ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 203

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

59e jaargang
7 juni 2016


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

2016/C 203/01

Geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

1

2016/C 203/02

Bericht aan de lezer (zie bladzijde 2 van de omslag)

s2


NL

 


7.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 203/1


GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE

(2016/C 203/01)

INHOUDSTAFEL

Preambule 5

TITEL I

Taken van de Gemeenschap 5

TITEL II

Bepalingen ter bevordering van de vooruitgang op het gebied van de kernenergie 7

HOOFDSTUK 1

ONTWIKKELING VAN HET ONDERZOEK 7

HOOFDSTUK 2

VERSPREIDING VAN KENNIS 9

Afdeling 1

Kennis waarover de Gemeenschap beschikt 9

Afdeling 2

Andere kennis 10

Afdeling 3

Bepalingen betreffende de geheimhouding 15

Afdeling 4

Bijzondere bepalingen 18

HOOFDSTUK 3

BESCHERMING VAN DE GEZONDHEID 18

HOOFDSTUK 4

INVESTERINGEN 21

HOOFDSTUK 5

GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMINGEN 22

HOOFDSTUK 6

VOORZIENING 24

Afdeling 1

Het agentschap 24

Afdeling 2

Ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen afkomstig uit de Gemeenschap 25

Afdeling 3

Ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen niet afkomstig uit de Gemeenschap 28

Afdeling 4

Prijzen 29

Afdeling 5

Bepalingen betreffende het voorzieningsbeleid 29

Afdeling 6

Bijzondere bepalingen 30

HOOFDSTUK 7

VEILIGHEIDSCONTROLE 32

HOOFDSTUK 8

REGELING VAN HET EIGENDOMSRECHT 35

HOOFDSTUK 9

DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT OP HET GEBIED VAN DE KERNENERGIE 36

HOOFDSTUK 10

BETREKKINGEN MET DERDEN 38

TITEL III

Institutionele en financiële bepalingen 40

HOOFDSTUK 1

TOEPASSING VAN EEN AANTAL BEPALINGEN VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE EUROPESE UNIE EN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE 40

HOOFDSTUK 2

DE INSTELLINGEN VAN DE GEMEENSCHAP 40

Afdeling 1

Het Europees Parlement 40

Afdeling 2

De Raad 40

Afdeling 3

De Commissie 40

Afdeling 4

Het Hof van Justitie van de Europese Unie 41

Afdeling 5

De Rekenkamer 42

HOOFDSTUK 3

BEPALINGEN WELKE VERSCHEIDENE INSTELLINGEN GEMEEN HEBBEN 42

HOOFDSTUK 4

HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ 43

TITEL IV

Bijzondere financiële bepalingen 43

TITEL V

Algemene bepalingen 46

TITEL VI

Bepalingen met betrekking tot de beginperiode (Vervallen) 51
Slotbepalingen 51

BIJLAGEN

BIJLAGE I

GEBIED VAN ONDERZOEK BETREFFENDE DE KERNENERGIE BEDOELD IN ARTIKEL 4 VAN HET VERDRAG 54

BIJLAGE II

TAKKEN VAN INDUSTRIE BEDOELD IN ARTIKEL 41 VAN HET VERDRAG 58

BIJLAGE III

GUNSTEN, WELKE KUNNEN WORDEN TOEGEKEND AAN GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 48 VAN HET VERDRAG 59

BIJLAGE IV

LIJSTEN VAN GOEDEREN EN PRODUCTEN DIE VALLEN ONDER DE BEPALINGEN VAN HOOFDSTUK 9 MET BETREKKING TOT DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT OP HET GEBIED VAN DE KERNENERGIE 60

BIJLAGE V

EERSTE PROGRAMMA VOOR ONDERZOEK EN ONDERWIJS BEDOELD IN ARTIKEL 215 VAN HET VERDRAG (VERVALLEN) 66

PROTOCOLLEN

Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie 69
Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie 72
Protocol betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van DE Europese Unie 96
Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie 97
Protocol betreffende artikel 40.3.3 van de Grondwet van Ierland 105
Protocol betreffende de overgangsbepalingen 106

PREAMBULE

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING DER BELGEN, DE PRESIDENT VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE PRESIDENT VAN DE FRANSE REPUBLIEK, DE PRESIDENT VAN DE ITALIAANSE REPUBLIEK, HARE KONINKLIJKE HOOGHEID DE GROOTHERTOGIN VAN LUXEMBURG, HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN (1),

BESEFFENDE, dat de kernenergie de voornaamste hulpbron vormt welke de ontwikkeling en de vernieuwing van de productie zal verzekeren en de vooruitgang van de werken des vredes mogelijk zal maken,

OVERTUIGD, dat alleen een onverwijlde gemeenschappelijke inspanning de belofte inhoudt van een verwezenlijking die beantwoordt aan het scheppingsvermogen van hun landen,

VASTBESLOTEN, de voorwaarden te scheppen tot ontwikkeling van een krachtige industrie op het gebied van de kernenergie als bron van ruime energievoorraden en van een modernisering der techniek, alsook van talrijke andere toepassingen welke zullen bijdragen tot het welzijn van hun volkeren,

VERLANGENDE, veiligheidsvoorwaarden te scheppen, waardoor de gevaren voor het leven en de gezondheid van de bevolking worden afgewend,

GELEID DOOR DE WENS, andere landen te betrekken in hun arbeid en samen te werken met de internationale organisaties die zich toeleggen op de vreedzame ontwikkeling van de atoomenergie,

(niet overgenomen lijst van gevolmachtigden)

TITEL I

TAKEN VAN DE GEMEENSCHAP

Artikel 1

De HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN richten bij dit Verdrag tezamen een EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE (EURATOM) op.

De Gemeenschap heeft tot taak, door het scheppen van de voorwaarden noodzakelijk voor de snelle totstandkoming en groei van de industrie op het gebied van de kernenergie, bij te dragen tot de verhoging van de levensstandaard in de lidstaten en de ontwikkeling van de betrekkingen met andere landen.

Artikel 2

Voor de vervulling van haar taak moet de Gemeenschap onder de in dit Verdrag bepaalde voorwaarden:

a)

het onderzoek ontwikkelen en zorgen voor de verspreiding van technische kennis,

b)

uniforme veiligheidsnormen vaststellen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werknemers en ervoor waken dat deze worden toegepast,

c)

de investeringen vergemakkelijken en, met name door aanmoediging van het initiatief van de ondernemingen, zorgen voor de verwezenlijking van de fundamentele installaties die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van de kernenergie in de Gemeenschap,

d)

waken voor een regelmatige en billijke erts- en splijtstofvoorziening van alle gebruikers in de Gemeenschap,

e)

door passende controle waarborgen, dat de kernmaterialen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor zij bestemd zijn,

f)

het eigendomsrecht uitoefenen dat haar wordt toegekend op de bijzondere splijtstoffen,

g)

zorgen voor ruime afzetmogelijkheden en voor de beschikking over de beste technische middelen door het instellen van een gemeenschappelijke markt voor speciale goederen en uitrusting, door het vrije kapitaalverkeer voor investeringen op het gebied van de kernenergie en door vrije werkgelegenheid voor specialisten binnen de Gemeenschap,

h)

met andere landen en met internationale organisaties alle betrekkingen tot stand brengen, welke de vooruitgang in het vreedzame gebruik van de kernenergie kunnen bevorderen.

Artikel 3

(Vervallen)

TITEL II

BEPALINGEN TER BEVORDERING VAN DE VOORUITGANG OP HET GEBIED VAN DE KERNENERGIE

HOOFDSTUK 1

Ontwikkeling van het onderzoek

Artikel 4

1.   De Commissie is er mede belast het onderzoek op het gebied van de kernenergie in de lidstaten te bevorderen en te vergemakkelijken en het aan te vullen door het ten uitvoer brengen van het onderzoek- en onderwijsprogramma van de Gemeenschap.

2.   In deze aangelegenheid is de Commissie werkzaam op het gebied, dat is bepaald in de lijst die als bijlage I aan dit Verdrag is gehecht.

Deze lijst kan door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden gewijzigd op voorstel van de Commissie, die het in artikel 134 genoemde Wetenschappelijk en Technisch Comité raadpleegt.

Artikel 5

Teneinde de coördinatie van de in de lidstaten ondernomen onderzoekingen te bevorderen en om deze te kunnen aanvullen nodigt de Commissie, hetzij door een aan een bepaalde geadresseerde gericht speciaal verzoek dat ter kennis wordt gebracht van de lidstaat waaronder de geadresseerde ressorteert, hetzij door een openbaargemaakt algemeen verzoek, de lidstaten, personen of ondernemingen uit, haar hun programma's met betrekking tot de onderzoekingen die zij in haar verzoek omschrijft, mede te delen.

De Commissie kan, na aan de betrokkenen alle gelegenheid tot het maken van opmerkingen te hebben verleend, een met redenen omkleed advies uitbrengen over elk van de programma's welke haar worden medegedeeld. Op verzoek van de staat, van de persoon of van de onderneming die het programma heeft medegedeeld, is de Commissie gehouden een dergelijk advies uit te brengen.

Door deze adviezen raadt de Commissie nutteloos dubbel werk af en richt het onderzoek op de onvoldoende bestudeerde sectoren. De Commissie kan de programma's niet publiceren zonder toestemming van de staten, personen of ondernemingen die deze hebben medegedeeld.

De Commissie publiceert op gezette tijden een lijst van de sectoren van het onderzoek op het gebied van de kernenergie, die zij onvoldoende bestudeerd acht.

Teneinde te geraken tot wederzijds overleg en tot uitwisseling van inlichtingen kan de Commissie de vertegenwoordigers van de openbare en particuliere onderzoekcentra bijeenroepen, alsmede alle deskundigen die onderzoek verrichten op dezelfde of aanverwante gebieden.

Artikel 6

Ter bevordering van de uitvoering van de haar medegedeelde onderzoekprogramma's kan de Commissie:

a)

in het raam van onderzoekcontracten financiële bijstand verlenen met uitsluiting van subsidies,

b)

al of niet tegen vergoeding de voor de uitvoering van deze programma's nodige grondstoffen of bijzondere splijtstoffen waarover zij beschikt, verstrekken,

c)

al of niet tegen vergoeding installaties, uitrustingen of bijstand van deskundigen ter beschikking stellen van de lidstaten, personen of ondernemingen,

d)

een gemeenschappelijke financiering door de betrokken lidstaten, personen of ondernemingen bewerkstelligen.

Artikel 7

Met eenparigheid van stemmen stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, welke het Wetenschappelijk en Technisch Comité raadpleegt, de onderzoek- en onderwijsprogramma's van de Gemeenschap vast.

Deze programma's worden opgesteld voor een tijdvak van ten hoogste vijf jaar.

De geldmiddelen nodig voor de uitvoering van die programma's worden ieder jaar op de begroting voor onderzoek en investeringen van de Gemeenschap opgevoerd.

De Commissie zorgt voor de uitvoering van de programma's en legt daaromtrent ieder jaar een verslag voor aan de Raad.

De Commissie houdt het Economisch en Sociaal Comité op de hoogte van de grote lijnen van de onderzoek- en onderwijsprogramma's van de Gemeenschap.

Artikel 8

1.   Na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité richt de Commissie een Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek op het gebied van de kernenergie op.

Het centrum draagt zorg voor de uitvoering van de onderzoekprogramma's en van de overige taken, welke de Commissie aan het centrum toevertrouwt.

Daarenboven zorgt het centrum voor het vaststellen van een uniforme terminologie op het gebied van de kernenergie en voor één ijkstelsel.

Het richt een centraal bureau op voor metingen op het gebied van de kernenergie.

2.   De werkzaamheden van het centrum kunnen om geografische of organisatorische redenen in afzonderlijke inrichtingen worden verricht.

Artikel 9

1.   Na advies van het Economisch en Sociaal Comité te hebben ingewonnen, kan de Commissie, in het kader van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek op het gebied van de kernenergie, scholen stichten voor de opleiding van specialisten, met name op het gebied van de opsporing van delfstoffen, de productie van kernmateriaal van grote zuiverheid, de behandeling van bestraalde splijtstoffen, de techniek van de kernenergie, de bescherming van de gezondheid, de vervaardiging en het gebruik van radioactieve isotopen.

De Commissie regelt de wijze waarop het onderwijs wordt ingericht.

2.   Een instelling op universitair niveau wordt opgericht, waarvan de werkwijze door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, zal worden bepaald.

Artikel 10

De Commissie kan bij contract de uitvoering van bepaalde delen van het onderzoekprogramma van de Gemeenschap toevertrouwen aan lidstaten, personen of ondernemingen, alsmede aan derde staten, aan internationale organisaties of aan onderdanen van derde staten.

Artikel 11

De Commissie publiceert de in de artikelen 7, 8 en 10 bedoelde onderzoekprogramma's, alsmede periodieke verslagen over de stand van de uitvoering daarvan.

HOOFDSTUK 2

Verspreiding van kennis

Afdeling 1

Kennis waarover de Gemeenschap beschikt

Artikel 12

De lidstaten, personen en ondernemingen hebben op hun tot de Commissie gericht verzoek het recht, niet-uitsluitende licenties op octrooien, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of octrooi-aanvragen, die eigendom der Gemeenschap zijn, te verkrijgen, voor zover zij in staat zijn de desbetreffende uitvindingen daadwerkelijk te exploiteren.

De Commissie moet onder dezelfde voorwaarden sub-licenties verlenen op octrooien, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of octrooi-aanvragen, wanneer de Gemeenschap krachtens een licentie-overeenkomst daartoe de bevoegdheid heeft.

Op voorwaarden, welke in onderlinge overeenstemming met de gegadigden worden vastgesteld, verleent de Commissie die licenties of sub-licenties en deelt zij alle voor de exploitatie daarvan noodzakelijke kennis mede. Die voorwaarden hebben met name betrekking op een passende vergoeding en eventueel op de bevoegdheid, toe te kennen aan de gegadigde, om aan derden sub-licenties te verlenen evenals op de verplichting de medegedeelde kennis als fabrieksgeheim te behandelen.

Bij gebreke van overeenstemming over de vaststelling van de in de derde alinea bedoelde voorwaarden, kunnen de gegadigden zich wenden tot het Hof van Justitie van de Europese Unie, teneinde passende voorwaarden te doen vaststellen.

Artikel 13

De Commissie moet aan de lidstaten, personen en ondernemingen mededeling doen van door de Gemeenschap verkregen kennis, welke niet onder de bepalingen van artikel 12 valt, onverschillig of deze voortvloeit uit de uitvoering van haar onderzoekprogramma dan wel aan haar is medegedeeld met de bevoegdheid er vrijelijk over te beschikken.

De Commissie kan echter aan mededeling van deze kennis de voorwaarden verbinden, dat zij als vertrouwelijk moet worden beschouwd en niet aan derden mag worden doorgegeven.

De Commissie kan kennis welke zij heeft verkregen onder beperkende voorwaarden ten aanzien van het gebruik en de verspreiding daarvan — zoals de zogenaamde geclassificeerde kennis — slechts mededelen indien zij de naleving van die voorwaarden waarborgt.

Afdeling 2

Andere kennis

a)   Verspreiding langs minnelijke weg

Artikel 14

De Commissie beijvert zich langs minnelijke weg mededeling te verkrijgen of te doen verkrijgen van kennis, die van nut is voor het bereiken der doelstellingen van de Gemeenschap, en verlening van tot exploitatie strekkende licenties op octrooien, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of octrooi-aanvragen, die deze kennis tot onderwerp hebben.

Artikel 15

De Commissie stelt een procedure vast, volgens welke de lidstaten, personen en ondernemingen, door haar bemiddeling, de voorlopige of uiteindelijke resultaten van hun onderzoekingen kunnen uitwisselen, voor zover het niet betreft resultaten door de Gemeenschap verkregen krachtens door de Commissie verstrekte opdrachten tot onderzoek.

Deze procedure moet de vertrouwelijke aard van de uitwisseling waarborgen. De medegedeelde resultaten kunnen echter door de Commissie worden doorgegeven aan het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek op het gebied van de kernenergie voor documentatiedoeleinden, zonder dat dit doorgeven een gebruiksrecht tot gevolg heeft, waartoe hij, die de mededeling deed, geen toestemming heeft gegeven.

b)   Ambtshalve mededeling aan de Commissie

Artikel 16

1.   Zodra een aanvrage om octrooi of om een gebruiksmodel waarvan het onderwerp valt binnen het specifiek kernenergetische terrein, bij een lidstaat wordt ingediend, vraagt deze staat toestemming aan de aanvrager om de inhoud der aanvrage onmiddellijk aan de Commissie mede te delen.

Stemt de aanvrager daarin toe, dan wordt deze mededeling binnen drie maanden na indiening van de aanvrage gedaan. Bij gebreke van toestemming van de aanvrager geeft de lidstaat binnen dezelfde termijn van het bestaan der aanvrage kennis aan de Commissie.

De Commissie kan van de lidstaat mededeling verzoeken van de inhoud van een aanvrage, van het bestaan waarvan haar kennis is gegeven.

De Commissie dient haar verzoek in binnen twee maanden na de kennisgeving. Iedere verlenging van deze termijn heeft tot gevolg een gelijke verlenging van de termijn gesteld in de zesde alinea.

De lidstaat, die het verzoek van de Commissie ontvangt, is gehouden wederom toestemming aan de aanvrager te verzoeken om de inhoud van de aanvrage mede te delen. In geval van toestemming wordt deze mededeling zonder verwijl gedaan.

Bij gebreke van toestemming van de aanvrager is de lidstaat niettemin gehouden deze mededeling aan de Commissie te doen, achttien maanden na indiening van de aanvrage.

2.   De lidstaten zijn gehouden binnen achttien maanden na de indiening aan de Commissie mededeling te doen van het bestaan van elke aanvrage om octrooi of om een gebruiksmodel, welke nog niet is bekendgemaakt en waarvan zij na een eerste onderzoek menen, dat zij betrekking heeft op een onderwerp, dat zonder dat het binnen het specifiek kernenergetisch terrein valt, niettemin rechtstreeks verband houdt met en van overwegend belang is voor de ontwikkeling van de kernenergie binnen de Gemeenschap.

Op verzoek van de Commissie wordt haar de inhoud daarvan binnen twee maanden medegedeeld.

3.   De lidstaten zijn gehouden de duur van de procedure betreffende aanvragen om octrooi of om gebruiksmodellen, welke betrekking hebben op de in leden 1 en 2 bedoelde onderwerpen en ten aanzien waarvan de Commissie een verzoek heeft ingediend, zoveel mogelijk te verkorten, opdat de bekendmaking binnen de kortst mogelijke termijn kan geschieden.

4.   Bovengenoemde mededelingen moeten door de Commissie als vertrouwelijk worden beschouwd. Zij kunnen slechts worden gedaan voor documentatiedoeleinden. De Commissie kan de medegedeelde uitvindingen evenwel toepassen met toestemming van de aanvrager of overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 23.

5.   De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing wanneer een met een derde staat of met een internationale organisatie gesloten akkoord zich tegen mededeling verzet.

c)   Licentieverlening bij wege van arbitrage of ambtshalve

Artikel 17

1.   Bij gebreke van een minnelijke schikking kunnen niet-uitsluitende licenties worden verleend bij wege van arbitrage of ambtshalve, volgens de bepalingen van de artikelen 18 tot en met 23:

a)

aan de Gemeenschap of aan de gemeenschappelijke ondernemingen waaraan dit recht krachtens artikel 48 is toegekend op de octrooien, op de voorlopig bescherminggevende rechten of op de gebruiksmodellen, betreffende uitvindingen, welke rechtstreeks verband houden met onderzoekingen op het gebied van de kernenergie, voor zover het verlenen van die licenties noodzakelijk is voor het uitvoeren van hun eigen onderzoekingen of onontbeerlijk is voor het functioneren van hun installaties.

Op verzoek van de Commissie houden deze licenties de bevoegdheid in, derden te machtigen de uitvinding toe te passen voor zover zij werkzaamheden of bestellingen uitvoeren voor rekening van de Gemeenschap of van de gemeenschappelijke ondernemingen;

b)

aan personen of ondernemingen, die daartoe een verzoek hebben gericht tot de Commissie, op octrooien, op voorlopig bescherminggevende rechten of op gebruiksmodellen, betreffende een uitvinding welke rechtstreeks verband houdt met en van overwegend belang is voor de ontwikkeling van de kernenergie binnen de Gemeenschap, voor zover aan alle hieronder volgende voorwaarden is voldaan:

i)

ten minste vier jaren zijn verlopen sedert de indiening van de aanvrage om octrooi, behoudens wanneer het een uitvinding betreft, welke betrekking heeft op een onderwerp, dat binnen het specifiek kernenergetische terrein valt;

ii)

in de behoeften, welke voortvloeien uit de ontwikkeling van de kernenergie binnen het grondgebied van een lidstaat, waar een uitvinding wordt beschermd, zoals de Commissie deze ontwikkeling opvat, niet wordt voorzien voor wat deze uitvinding betreft;

iii)

een verzoek is gedaan aan de octrooihouder om zelf of door zijn licentiehouders in die behoeften te voorzien, doch door hem aan dat verzoek geen gevolg is gegeven;

iv)

de gegadigde personen of ondernemingen in staat zijn daadwerkelijk door hun exploitatie in die behoeften te voorzien.

Zonder voorafgaand verzoek van de Commissie kunnen de lidstaten, om in diezelfde behoeften te voorzien, geen enkele in hun nationale wetgeving opgenomen dwangmaatregel nemen, die beperking van de bescherming van de uitvinding tot gevolg heeft.

2.   De verlening van een niet-uitsluitende licentie onder de in het vorige lid bedoelde voorwaarden kan niet geschieden, indien de octrooihouder het bestaan van een wettige reden aantoont en met name de omstandigheid dat hij niet over een voldoende termijn heeft beschikt.

3.   De verlening van een licentie krachtens lid 1 geeft recht op een volledige vergoeding, waarvan het bedrag moet worden overeengekomen tussen de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherminggevende recht of van het gebruiksmodel en de licentiehouder.

4.   De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Unieverdrag van Parijs tot de bescherming van de industriële eigendom.

Artikel 18

Voor de in deze afdeling gestelde doeleinden wordt een arbitragecommissie ingesteld, waarvan de leden worden benoemd en waarvan het reglement wordt vastgesteld door de Raad, op voorstel van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Binnen een maand na de kennisgeving staat tegen de beslissingen van de arbitragecommissie voor partijen beroep met schorsende werking open bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het onderzoek van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan slechts betrekking hebben op de formele regelmatigheid van de beslissing en op de door de arbitragecommissie aan de bepalingen van dit Verdrag gegeven uitlegging.

De eindbeslissingen van de arbitragecommissie hebben voor de betrokken partijen kracht van gewijsde. Zij zijn uitvoerbaar onder de in artikel 164 gestelde voorwaarden.

Artikel 19

Wanneer, bij gebreke van een minnelijke schikking, de Commissie in een geval als bedoeld in artikel 17 verlening van licenties wenst te verkrijgen, geeft zij daarvan bericht aan de houder van het octrooi, het voorlopig bescherminggevende recht, het gebruiksmodel of de octrooiaanvrage onder gelijktijdige vermelding van de gegadigde en de omvang van de licentie.

Artikel 20

De houder kan binnen een maand na ontvangst van het in artikel 19 genoemde bericht, aan de Commissie en in voorkomende gevallen aan de gegadigde derde, voorstellen een compromis te sluiten met het doel, zich tot de arbitragecommissie te wenden.

Indien de Commissie of de gegadigde derde weigert een compromis te sluiten, kan de Commissie de lidstaat of zijn bevoegde instanties niet verzoeken de licentie te verlenen of te doen verlenen.

Indien de arbitragecommissie, waaraan het geschil krachtens het compromis is voorgelegd, erkent dat het verzoek van de Commissie in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 17, doet zij een met redenen omklede uitspraak, die verlening van de licentie aan de gegadigde medebrengt en waarbij de voorwaarden en vergoeding voor deze licentie worden vastgesteld, voor zover partijen daaromtrent niet tot overeenstemming zijn gekomen.

Artikel 21

Wanneer de houder niet voorstelt het geschil aan de arbitragecommissie voor te leggen, kan de Commissie de betrokken lidstaat of zijn bevoegde instanties verzoeken de licentie te verlenen of te doen verlenen.

Indien de lidstaat of zijn bevoegde instanties, de houder gehoord, van mening zijn dat niet is voldaan aan de in artikel 17 gestelde voorwaarden, geeft de lidstaat aan de Commissie kennis van zijn weigering de licentie te verlenen of te doen verlenen.

Indien hij weigert de licentie te verlenen of te doen verlenen of binnen vier maanden na het verzoek geen toelichting verstrekt ten aanzien van het verlenen van de licentie, kan de Commissie zich binnen twee maanden tot het Hof van Justitie van de Europese Unie wenden.

De houder moet worden gehoord in het geding voor het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Indien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie vaststelt, dat aan de in artikel 17 gestelde voorwaarden is voldaan, zijn de betrokken lidstaat of zijn bevoegde instanties gehouden de nodige maatregelen te nemen om dit arrest ten uitvoer te leggen.

Artikel 22

1.   Bij gebreke van overeenstemming over het bedrag der vergoeding tussen de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherminggevende recht of van het gebruiksmodel en de licentiehouder, kunnen de betrokkenen een compromis sluiten met het doel zich tot de arbitragecommissie te wenden.

Partijen zien hierdoor af van elk beroep, met uitzondering van dat bedoeld in artikel 18.

2.   Indien de licentiehouder weigert een compromis te sluiten, wordt de hem verleende licentie nietig geacht.

Indien de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherminggevende recht of van het gebruiksmodel weigert een compromis te sluiten, wordt de in dit artikel bedoelde vergoeding door de bevoegde nationale instanties vastgesteld.

Artikel 23

De beslissingen van de arbitragecommissie of van de bevoegde nationale instanties kunnen, wat de licentievoorwaarden betreft, na één jaar worden herzien, voor zover nieuwe feiten dit rechtvaardigen.

De herziening dient te geschieden door de instantie waarvan de beslissing uitgaat.

Afdeling 3

Bepalingen betreffende de geheimhouding

Artikel 24

De kennis, welke de Gemeenschap dank zij de uitvoering van haar onderzoekprogramma heeft verkregen en waarvan de openbaarmaking de defensiebelangen van een of meer lidstaten zou kunnen schaden, wordt onderworpen aan een stelsel van geheimhouding volgens de volgende bepalingen:

1.

een beveiligingsverordening, die wordt aangenomen door de Raad op voorstel van de Commissie, stelt, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel, de verschillende toepasselijke stelsels van geheimhouding en de voor elk daarvan te nemen beveiligingsmaatregelen vast;

2.

de Commissie moet de kennis, waarvan de openbaarmaking naar haar oordeel de defensiebelangen van een of meer lidstaten zou kunnen schaden, voorlopig onderwerpen aan het daarvoor in de beveiligingsverordening voorgeschreven stelsel van geheimhouding.

Zij deelt deze kennis onmiddellijk mede aan de lidstaten, die verplicht zijn voorlopig de geheimhouding daarvan te waarborgen onder dezelfde voorwaarden.

Binnen drie maanden doen de lidstaten aan de Commissie weten of zij het voorlopig toegepaste stelsel wensen te handhaven, het door een ander stelsel wensen te vervangen of de geheimhouding wensen op te heffen.

Na het verstrijken van deze termijn wordt het strengste van de aldus gevraagde stelsels toegepast. De Commissie geeft hiervan kennis aan de lidstaten.

Op verzoek van de Commissie of van een lidstaat kan de Raad met eenparigheid van stemmen te allen tijde een ander stelsel toepassen of de geheimhouding opheffen. De Raad wint het advies van de Commissie in alvorens zich uit te spreken over het verzoek van een lidstaat;

3.

de bepalingen van de artikelen 12 en 13 zijn niet van toepassing op de kennis die aan een stelsel van geheimhouding is onderworpen.

Echter, onder voorbehoud dat de toepasselijke beveiligingsmaatregelen in acht genomen worden:

a)

kan de in de artikelen 12 en 13 bedoelde kennis door de Commissie worden medegedeeld:

i)

aan een gemeenschappelijke onderneming,

ii)

aan een persoon of een andere dan een gemeenschappelijke onderneming door bemiddeling van de lidstaat op welks grondgebied zij werkzaam zijn;

b)

kan de in artikel 13 bedoelde kennis door een lidstaat worden medegedeeld aan een persoon of aan een andere dan een gemeenschappelijke onderneming, die werkzaam is op het grondgebied van die staat, onder voorbehoud dat van deze mededeling aan de Commissie kennis wordt gegeven;

c)

heeft elke lidstaat bovendien het recht, van de Commissie de verlening van een licentie overeenkomstig artikel 12 te eisen, voor zijn eigen behoeften of voor die van een persoon of onderneming, welke werkzaam zijn op het grondgebied van deze staat.

Artikel 25

1.   De lidstaat, die mededeling doet van het bestaan of van de inhoud van een aanvrage om octrooi of om gebruiksmodel betreffende een in artikel 16, lid 1 of 2, bedoeld onderwerp, geeft in voorkomend geval kennis van de noodzaak deze aanvrage om defensieredenen te onderwerpen aan het stelsel van geheimhouding, dat deze staat aanwijst onder vermelding van de vermoedelijke duur daarvan.

De Commissie geeft aan de overige lidstaten alle mededelingen door welke zij krachtens de voorgaande alinea heeft verkregen. De Commissie en de lidstaten zijn gehouden de maatregelen, welke krachtens de bepalingen van de beveiligingsverordening voortvloeien uit het stelsel van geheimhouding, dat door de staat van oorsprong wordt verlangd, in acht te nemen.

2.   De Commissie kan deze mededelingen eveneens doorgeven, hetzij aan de gemeenschappelijke ondernemingen hetzij, door bemiddeling van een lidstaat, aan een persoon of aan een andere dan een gemeenschappelijke onderneming, die werkzaam is op het grondgebied van die staat.

De uitvindingen waarop de in lid 1 bedoelde aanvragen betrekking hebben, kunnen niet dan met toestemming van de aanvrager of overeenkomstig de bepalingen der artikelen 17 tot en met 23 worden toegepast.

De mededelingen en, in voorkomend geval, de toepassing bedoeld in dit lid zijn onderworpen aan de maatregelen, welke krachtens de beveiligingsverordening voortvloeien uit het door de staat van oorsprong verlangde stelsel van geheimhouding.

Zij behoeven in alle gevallen de toestemming van de staat van oorsprong. Mededeling en toepassing kunnen slechts om defensieredenen worden geweigerd.

3.   Op verzoek van de Commissie of van een lidstaat kan de Raad, te allen tijde, met eenparigheid van stemmen een ander stelsel toepassen of de geheimhouding opheffen. De Raad wint het advies van de Commissie in, alvorens zich uit te spreken over het verzoek van een lidstaat.

Artikel 26

1.   Wanneer kennis welke het onderwerp is van octrooien, octrooiaanvragen, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of aanvragen om gebruiksmodel aan geheimhouding wordt onderworpen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 24 en 25, kunnen de staten die de toepassing van dit stelsel gevraagd hebben, niet weigeren hun toestemming te geven om overeenkomstige aanvragen in de overige lidstaten in te dienen.

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om de geheimhouding van dergelijke rechten en aanvragen te waarborgen volgens de procedure, voorgeschreven door de nationale wetten en bestuursrechtelijke bepalingen van die staat.

2.   De overeenkomstig artikel 24 aan geheimhouding onderworpen kennis kan niet dan met algemene instemming van de lidstaten in aanmerking komen voor indiening van aanvragen buiten die staten. Spreken die staten zich niet uit, dan wordt deze instemming geacht verkregen te zijn zes maanden na de datum waarop de Commissie deze kennis medegedeeld heeft aan de lidstaten.

Artikel 27

De vergoeding van de schade welke de aanvrager heeft geleden uit hoofde van de geheimverklaring om defensieredenen, is onderworpen aan de bepalingen van de nationale wetten der lidstaten en komt ten laste van de staat die de geheimverklaring gevraagd heeft, of die hetzij de verzwaring of de verlenging van de geheimhouding, hetzij het verbod van indiening van aanvragen buiten de Gemeenschap uitgelokt heeft.

Wanneer meer staten hetzij de verzwaring of de verlenging van de geheimhouding, hetzij het verbod tot indiening van aanvragen buiten de Gemeenschap hebben uitgelokt, zijn zij voor de uit hun verzoek voortvloeiende schade hoofdelijk aansprakelijk.

De Gemeenschap kan uit hoofde van dit artikel geen aanspraak maken op enige vergoeding.

Afdeling 4

Bijzondere bepalingen

Artikel 28

Indien nog niet gepubliceerde aanvragen om octrooi of gebruiksmodel, of octrooien of gebruiksmodellen welke geheim gehouden worden om defensieredenen ten gevolge van een mededeling aan de Commissie onrechtmatig worden toegepast of ter kennis van een niet bevoegde derde komen, is de Gemeenschap gehouden de door de betrokkene geleden schade te vergoeden.

Onverminderd haar eigen rechten tegen de veroorzaker van de schade, treedt de Gemeenschap in de rechten op verhaal van belanghebbenden tegenover derden, voor zover zij de schade heeft vergoed. Het recht van de Gemeenschap om, overeenkomstig de van kracht zijnde algemene bepalingen, op te treden tegen de veroorzaker, blijft onverlet.

Artikel 29

Elk akkoord of contract, dat uitwisseling van wetenschappelijke of industriële kennis op het gebied van de kernenergie ten doel heeft tussen een lidstaat, een persoon of een onderneming enerzijds en een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat anderzijds, waarvoor van één van beide zijden de ondertekening door een staat, handelende in de uitoefening van zijn soevereiniteit, vereist is, moet door de Commissie worden gesloten.

De Commissie kan echter een lidstaat, een persoon of een onderneming machtigen, onder door haar passend geachte voorwaarden, dergelijke akkoorden te sluiten onder voorbehoud, dat de bepalingen van de artikelen 103 en 104 worden toegepast.

HOOFDSTUK 3

Bescherming van de gezondheid

Artikel 30

Voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren worden binnen de Gemeenschap basisnormen vastgesteld.

Onder basisnormen wordt verstaan:

a)

de met voldoende veiligheid maximaal toelaatbare doses,

b)

de maximaal toelaatbare bestraling en besmetting,

c)

de grondbeginselen van het medisch toezicht op de werknemers.

Artikel 31

De basisnormen worden voorbereid door de Commissie, na advies van een groep personen, aangewezen door het Wetenschappelijk en Technisch Comité uit wetenschappelijke deskundigen van de lidstaten, met name uit de deskundigen op het gebied van de volksgezondheid. De Commissie vraagt over de aldus voorbereide basisnormen het advies van het Economisch en Sociaal Comité.

Na raadpleging van het Europees Parlement stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de basisnormen vast op voorstel van de Commissie, die hem de adviezen doorgeeft welke zij bij de comités heeft ingewonnen.

Artikel 32

Op verzoek van de Commissie of van een lidstaat kunnen de basisnormen worden herzien of aangevuld volgens de in artikel 31 bepaalde procedure.

De Commissie moet ieder door een lidstaat ingediend verzoek in behandeling nemen.

Artikel 33

Elke lidstaat stelt passende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om de vastgestelde basisnormen te doen naleven en neemt de nodige maatregelen met betrekking tot het onderwijs, de opvoeding en de beroepsopleiding.

De Commissie doet alle aanbevelingen om de te dien aanzien in de lidstaten toepasselijke bepalingen met elkander in overeenstemming te brengen.

Hiertoe moeten de lidstaten deze bepalingen, zoals zij van toepassing zijn bij de inwerkingtreding van dit Verdrag, alsmede de latere ontwerpbepalingen van gelijke aard aan de Commissie mededelen.

De eventuele aanbevelingen van de Commissie, die betrekking hebben op de ontwerpbepalingen, moeten worden gedaan binnen drie maanden na de mededeling van deze ontwerpen.

Artikel 34

Elke lidstaat op wiens grondgebied bijzonder gevaarlijke proefnemingen moeten plaatsvinden, is verplicht aanvullende maatregelen te treffen voor de bescherming van de gezondheid, omtrent welke hij vooraf het advies van de Commissie inwint.

De instemming van de Commissie is noodzakelijk, indien de gevolgen van deze proefnemingen zich kunnen doen gevoelen op het grondgebied van de andere lidstaten.

Artikel 35

Elke lidstaat richt de nodige installaties op, om een voortdurende controle uit te oefenen op de radioactiviteit van de lucht, het water en de bodem, evenals om controle uit te oefenen op de inachtneming van de basisnormen.

De Commissie heeft toegang tot deze controle-installaties; zij kan de werking en de doeltreffendheid van deze installaties nagaan.

Artikel 36

De inlichtingen betreffende de in artikel 35 bedoelde controle worden door de bevoegde autoriteiten regelmatig aan de Commissie medegedeeld, teneinde deze op de hoogte te houden van de mate van radioactiviteit, die van invloed kan zijn op de bevolking.

Artikel 37

Iedere lidstaat is gehouden, aan de Commissie de algemene gegevens te verstrekken van elk plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen, in welke vorm ook, om vast te kunnen stellen of de uitvoering van dat plan een radioactieve besmetting van het water, de bodem of het luchtruim van een andere lidstaat ten gevolge zou kunnen hebben.

De Commissie brengt, na raadpleging van de in artikel 31 bedoelde groep van deskundigen, binnen zes maanden haar advies uit.

Artikel 38

De Commissie richt tot de lidstaten alle aanbevelingen over de mate van radioactiviteit van de lucht, het water en de bodem.

In spoedeisende gevallen stelt de Commissie een richtlijn vast, waarbij zij de betrokken lidstaat gelast, binnen een door haar gestelde termijn alle nodige maatregelen te treffen, om een overschrijding van de basisnormen te voorkomen en de naleving van de voorschriften te verzekeren.

Indien die staat binnen de gestelde termijn de richtlijn van de Commissie niet volgt, kan deze of elke betrokken lidstaat, in afwijking van de artikelen 258 en 259 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de zaak onmiddellijk bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig maken.

Artikel 39

In het kader van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek op het gebied van kernenergie richt de Commissie, zodra dit centrum is gesticht, een afdeling op voor documentatie en studie van vraagstukken betreffende de bescherming van de volksgezondheid.

Deze afdeling heeft in het bijzonder de opdracht de in de artikelen 33, 36 en 37 bedoelde gegevens en inlichtingen te verzamelen en de Commissie bij de uitvoering van de haar in dit hoofdstuk opgedragen taak bij te staan.

HOOFDSTUK 4

Investeringen

Artikel 40

Teneinde het initiatief van personen en ondernemingen aan te wakkeren en een gecoördineerde ontwikkeling van hun investeringen op het gebied van de kernenergie te vergemakkelijken, publiceert de Commissie op gezette tijden programma's van indicatieve aard, die met name betrekking hebben op doeleinden van de productie van kernenergie en op de voor hun verwezenlijking nodige investeringen van welke aard ook.

Alvorens deze programma's te publiceren, wint de Commissie het advies in van het Economisch en Sociaal Comité.

Artikel 41

De personen en ondernemingen, die behoren tot de takken van industrie genoemd in bijlage II van dit Verdrag, zijn gehouden aan de Commissie mededeling te doen van de investeringsprojecten voor nieuwe installaties alsmede voor vervanging of verbouwing, welke naar aard en omvang beantwoorden aan de criteria door de Raad op voorstel van de Commissie vastgesteld.

De lijst der bovenbedoelde takken van industrie kan door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden gewijzigd op voorstel van de Commissie, die vooraf het advies van het Economisch en Sociaal Comité inwint.

Artikel 42

Van de in artikel 41 bedoelde projecten moet mededeling worden gedaan aan de Commissie en, ter informatie, aan de betrokken lidstaat en wel uiterlijk drie maanden vóór het afsluiten van de eerste contracten met de leveranciers of drie maanden vóór de aanvang der werkzaamheden, indien deze met eigen middelen van de onderneming moeten worden verricht.

De Raad kan op voorstel van de Commissie deze termijn wijzigen.

Artikel 43

De Commissie bespreekt met de personen of ondernemingen alle aspecten van de investeringsprojecten welke in verband staan met de doelstellingen van dit Verdrag.

De Commissie deelt haar standpunt mede aan de betrokken lidstaat.

Artikel 44

De Commissie kan, met goedvinden van de betrokken lidstaten, personen en ondernemingen, de investeringsprojecten, die haar zijn medegedeeld, bekendmaken.

HOOFDSTUK 5

Gemeenschappelijke ondernemingen

Artikel 45

Ondernemingen welke van fundamenteel belang zijn voor de ontwikkeling van de industrie op het gebied van de kernenergie binnen de Gemeenschap, kunnen worden opgericht als gemeenschappelijke ondernemingen in de zin van dit Verdrag, overeenkomstig de bepalingen van de hiernavolgende artikelen.

Artikel 46

1.   Elk project voor een gemeenschappelijke onderneming, dat uitgaat van de Commissie, van een lidstaat, of voortvloeit uit enig ander initiatief, wordt door de Commissie aan een onderzoek onderworpen.

Hiertoe wint de Commissie het advies in van de lidstaten alsmede van elk openbaar of particulier lichaam, dat haar, naar haar oordeel, kan voorlichten.

2.   De Commissie geeft ieder project voor een gemeenschappelijke onderneming, tezamen met haar met redenen omkleed advies, aan de Raad door.

Indien zij een gunstig advies uitbrengt over de noodzakelijkheid van de beoogde gemeenschappelijke onderneming, doet de Commissie aan de Raad voorstellen betreffende:

a)

de vestigingsplaats;

b)

de statuten;

c)

de omvang en het ritme van de financiering;

d)

de eventuele deelneming van de Gemeenschap aan de financiering van de gemeenschappelijke onderneming;

e)

de eventuele deelneming van een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat aan de financiering of aan het beheer van de gemeenschappelijke onderneming;

f)

de toekenning van alle of van een gedeelte der in bijlage III van dit Verdrag genoemde gunsten.

Zij voegt daaraan een uitvoerig rapport toe over het gehele project.

Artikel 47

Wanneer de Commissie zich tot de Raad heeft gewend, kan deze haar verzoeken om de nadere inlichtingen en het aanvullend onderzoek, die hij noodzakelijk acht.

Indien de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de mening uitspreekt dat een door de Commissie met een ongunstig advies doorgegeven project toch moet worden uitgevoerd, is de Commissie gehouden de voorstellen en het uitvoerig rapport, bedoeld in artikel 46, aan de Raad voor te leggen.

Bij gunstig advies van de Commissie of in het in de voorgaande alinea bedoelde geval, beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen over ieder voorstel van de Commissie.

De Raad beslist echter met eenparigheid van stemmen over:

a)

de deelneming van de Gemeenschap aan de financiering van de gemeenschappelijke onderneming,

b)

de deelneming van een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat aan de financiering of aan het beheer van de gemeenschappelijke onderneming.

Artikel 48

De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie alle of een gedeelte van de in bijlage III van dit Verdrag genoemde gunsten van toepassing verklaren op iedere gemeenschappelijke onderneming; de lidstaten zijn, ieder wat hem betreft, gehouden de toepassing daarvan te verzekeren.

De Raad kan op dezelfde wijze de voorwaarden vaststellen, waaraan de toekenning van deze gunsten wordt verbonden.

Artikel 49

De oprichting van een gemeenschappelijke onderneming geschiedt ingevolge besluit van de Raad.

Iedere gemeenschappelijke onderneming bezit rechtspersoonlijkheid.

In elke lidstaat heeft de gemeenschappelijke onderneming de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de onderscheidene nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen en vervreemden en in rechte optreden.

Voor zover in dit Verdrag of in haar statuten niet anders is bepaald, valt elke gemeenschappelijke onderneming onder de voorschriften, welke van toepassing zijn op handels- en industriële ondernemingen; de statuten kunnen subsidiair verwijzen naar de nationale wetgevingen der lidstaten.

Onder voorbehoud van de krachtens dit Verdrag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie verleende bevoegdheden worden de geschillen, waarbij de gemeenschappelijke ondernemingen betrokken zijn, door de bevoegde nationale rechterlijke instanties beslecht.

Artikel 50

De statuten van de gemeenschappelijke ondernemingen worden in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig de bijzondere bepalingen, welke daarin voor dat doel zijn opgenomen.

Deze wijzigingen kunnen echter eerst van kracht worden, nadat zij op voorstel van de Commissie door de Raad, die beslist overeenkomstig de bepalingen van artikel 47, zijn goedgekeurd.

Artikel 51

De Commissie zorgt voor de uitvoering van alle besluiten van de Raad betreffende de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen, totdat de organen belast met de werking van deze ondernemingen tot stand zijn gebracht.

HOOFDSTUK 6

Voorziening

Artikel 52

1.   De voorziening van ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen geschiedt, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, volgens het beginsel van gelijke toegang tot de hulpbronnen en door middel van een gemeenschappelijk voorzieningsbeleid.

2.   Te dien einde, en volgens de bepalingen van dit hoofdstuk:

a)

is elke handelwijze, welke beoogt aan bepaalde gebruikers een bevoorrechte positie te verschaffen, verboden,

b)

wordt een agentschap opgericht, dat een optierecht heeft op ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen, voortgebracht op het grondgebied van de lidstaten, alsmede het uitsluitend recht heeft om contracten te sluiten voor de levering van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, afkomstig uit landen binnen of buiten de Gemeenschap.

Het agentschap mag tussen de gebruikers niet discrimineren op grond van het gebruik dat zij van de gevraagde leveranties wensen te maken, tenzij dit gebruik ongeoorloofd is of indruist tegen de voorwaarden, welke de niet tot de Gemeenschap behorende leveranciers aan de betrokken leverantie hebben verbonden.

Afdeling 1

Het agentschap

Artikel 53

Het agentschap staat onder toezicht van de Commissie; deze geeft richtlijnen aan het agentschap, heeft het recht van veto over zijn beslissingen en benoemt zijn directeur-generaal, alsmede zijn adjunct-directeur-generaal.

Iedere stilzwijgende of uitdrukkelijke handeling door het agentschap verricht in de uitoefening van zijn optierecht of van zijn uitsluitend recht om leveringscontracten te sluiten, kan door belanghebbenden aan de Commissie worden voorgelegd; de Commissie neemt binnen een maand een besluit.

Artikel 54

Het agentschap bezit rechtspersoonlijkheid en financiële zelfstandigheid.

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de statuten van het agentschap vast.

De statuten kunnen op dezelfde wijze worden herzien.

De statuten bepalen het kapitaal van het agentschap en de wijze waarop het ingebracht wordt. Het grootste deel van het kapitaal moet in ieder geval aan de Gemeenschap en de lidstaten toebehoren. De verdeling van het kapitaal wordt in onderlinge overeenstemming door de lidstaten vastgesteld.

De statuten regelen de wijze waarop het commerciële beheer van het agentschap wordt gevoerd. Zij kunnen ter bestrijding van de bedrijfskosten van het agentschap in een heffing van transacties voorzien.

Artikel 55

De lidstaten moeten aan het agentschap alle inlichtingen verstrekken of doen verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn optierecht en zijn uitsluitend recht om leveringscontracten te sluiten.

Artikel 56

De lidstaten waarborgen de vrije uitoefening van de functies van het agentschap op hun grondgebied.

Zij kunnen een orgaan of organen oprichten, die bevoegd zijn om de producenten en de gebruikers in de niet-Europese gebieden, welke onder hun rechtsmacht vallen, te vertegenwoordigen in de betrekkingen met het agentschap.

Afdeling 2

Ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen afkomstig uit de Gemeenschap

Artikel 57

1.   Het optierecht van het agentschap geldt:

a)

voor de verkrijging van het gebruiks- en verbruiksrecht ten aanzien van materialen die krachtens de bepalingen van hoofdstuk 8 aan de Gemeenschap in eigendom toebehoren;

b)

voor de verkrijging van het eigendomsrecht in alle andere gevallen.

2.   Het agentschap oefent zijn optierecht uit door het sluiten van contracten met de producenten van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen.

Behoudens de bepalingen van de artikelen 58, 62 en 63 is iedere producent gehouden de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen welke hij voortbrengt op het grondgebied van de lidstaten, aan het agentschap aan te bieden, alvorens deze ertsen of stoffen worden gebruikt, overgedragen of opgeslagen.

Artikel 58

Wanneer een producent verscheidene bewerkingen verricht vanaf de ertswinning tot en met de productie van metaal, is hij slechts gehouden het product aan het agentschap aan te bieden in het productiestadium dat hij zelf kiest.

Hetzelfde geldt voor verschillende ondernemingen, waartussen bindingen bestaan, welke tijdig aan de Commissie zijn medegedeeld en met deze besproken zijn volgens de in de artikelen 43 en 44 bepaalde procedure.

Artikel 59

Wanneer het agentschap zijn optierecht niet uitoefent ten aanzien van de gehele productie of een gedeelte daarvan:

a)

kan de producent hetzij met eigen middelen, hetzij door middel van contracten voor loonveredeling, de ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen verwerken, onder voorbehoud dat hij het agentschap het product van deze verwerking aanbiedt;

b)

wordt de producent bij besluit van de Commissie toestemming verleend om de beschikbare productie buiten de Gemeenschap te verkopen onder voorbehoud dat geen gunstiger voorwaarden worden bedongen dan bij het eerder gedane aanbod aan het agentschap. De uitvoer van bijzondere splijtstoffen kan echter slechts door het agentschap geschieden overeenkomstig de bepalingen van artikel 62.

De Commissie mag haar toestemming niet verlenen, indien de ontvangers van deze leveranties niet alle waarborgen bieden dat de algemene belangen van de Gemeenschap zullen worden geëerbiedigd of indien de bepalingen en voorwaarden van deze contracten in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag.

Artikel 60

De eventuele gebruikers delen aan het agentschap op gezette tijden hun behoeften aan materialen mede, onder opgave van de hoeveelheden, de natuurkundige en scheikundige aard, de plaatsen van herkomst, het gebruik, de leveringstermijnen en de prijzen, welke de bepalingen en voorwaarden zouden uitmaken van een leveringscontract, waarvan zij de afsluiting wensen.

Eveneens delen de producenten aan het agentschap de aanbiedingen mede, welke zij kunnen doen, met alle specificaties die nodig zijn om hun productieprogramma's te kunnen opstellen en met name de duur der contracten. Deze duur mag, zonder toestemming van de Commissie, niet langer zijn dan tien jaar.

Het agentschap brengt alle eventuele gebruikers op de hoogte van de aanbiedingen en van de omvang der ontvangen aanvragen en nodigt hen uit binnen een bepaalde termijn bestellingen in te dienen.

Wanneer het agentschap al deze bestellingen ontvangen heeft, deelt het mede, onder welke voorwaarden het aan deze kan voldoen.

Indien het agentschap niet in staat is aan alle ontvangen bestellingen volledig te voldoen, verdeelt het de leveringen naar evenredigheid van de bij elk der aanbiedingen passende bestellingen, behoudens de bepalingen van de artikelen 68 en 69.

Een reglement van het agentschap, dat de goedkeuring van de Commissie behoeft, bepaalt de wijze waarop vraag en aanbod tegen elkaar worden afgewogen.

Artikel 61

Het agentschap is verplicht aan alle bestellingen te voldoen, tenzij juridische of materiële bezwaren zich daartegen verzetten.

Het agentschap kan, met inachtneming van de voorschriften van artikel 52, bij het sluiten van een contract de gebruikers verzoeken een passend voorschot te storten, hetzij als waarborg, hetzij ter verlichting van de eigen verplichtingen op lange termijn die het agentschap voor het voldoen aan deze bestelling ten opzichte van de producenten op zich heeft genomen.

Artikel 62

1.   Het agentschap oefent zijn optierecht uit op de bijzondere splijtstoffen welke op het grondgebied van de lidstaten worden voortgebracht:

a)

hetzij om aan de aanvragen van de verbruikers in de Gemeenschap onder de in artikel 60 bepaalde voorwaarden te voldoen;

b)

hetzij om deze stoffen zelf op te slaan;

c)

hetzij om deze stoffen uit te voeren met toestemming van de Commissie, die zich houdt aan de bepalingen van artikel 59, sub b), tweede alinea.

2.   Onverminderd de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 7 worden deze stoffen en de bij de productie overgebleven kweekstoffen echter ter beschikking gelaten van de producent:

a)

hetzij om opgeslagen te worden met machtiging van het agentschap;

b)

hetzij om binnen de grenzen van zijn eigen behoeften te worden gebruikt;

c)

hetzij om binnen de grenzen van hun behoeften ter beschikking te worden gesteld van ondernemingen binnen de Gemeenschap, welke met die producent, voor de uitvoering van een tijdig aan de Commissie medegedeeld programma, rechtstreekse bindingen hebben, welke noch ertoe strekken, noch ten gevolge hebben dat de productie, de technische ontwikkeling of de investeringen worden beperkt, of wederrechtelijk een ongelijkheid tussen de gebruikers van de Gemeenschap wordt teweeggebracht.

3.   De bepalingen van artikel 89, lid 1, sub a), zijn van toepassing op bijzondere splijtstoffen, welke op het grondgebied van de lidstaten zijn voortgebracht en waarop het agentschap zijn optierecht niet heeft uitgeoefend.

Artikel 63

De ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, voortgebracht door de gemeenschappelijke ondernemingen, worden aan de gebruikers toegewezen volgens de regels, vastgesteld in de statuten of overeenkomsten welke voor deze ondernemingen gelden.

Afdeling 3

Ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen niet afkomstig uit de Gemeenschap

Artikel 64

Het agentschap heeft, eventueel optredend in het kader van de tussen de Gemeenschap en een derde staat of een internationale organisatie gesloten akkoorden, het uitsluitend recht, behoudens de in dit Verdrag bepaalde uitzonderingen, akkoorden of overeenkomsten te sluiten, welke leveringen van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, afkomstig van buiten de Gemeenschap, als hoofddoel hebben.

Artikel 65

Artikel 60 is van toepassing op de aanvragen van de gebruikers en op de contracten tussen de gebruikers en het agentschap, betreffende de levering van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, afkomstig van buiten de Gemeenschap.

Het agentschap kan echter bepalen, welke de geografische oorsprong van de te leveren goederen zal zijn, voor zover het daardoor aan de gebruiker ten minste even gunstige voorwaarden verzekert als die welke in de bestelling zijn neergelegd.

Artikel 66

Indien de Commissie op verzoek van de betrokken gebruikers vaststelt, dat het agentschap niet in staat is binnen een redelijke termijn het bestelde materiaal geheel of gedeeltelijk te leveren, of dit slechts kan doen tegen onredelijke prijzen, hebben de gebruikers het recht rechtstreeks contracten te sluiten voor leveringen van buiten de Gemeenschap, voor zover deze contracten wezenlijk beantwoorden aan de in hun bestelling tot uiting gebrachte behoeften.

Dit recht wordt verleend voor de duur van één jaar, welke kan worden verlengd ingeval de toestand die de verlening heeft gerechtvaardigd, blijft voortduren.

De gebruikers die van het in dit artikel bedoelde recht gebruik maken, zijn gehouden de voorgenomen rechtstreekse contracten aan de Commissie mede te delen. Deze kan zich binnen een maand tegen het afsluiten daarvan verzetten, indien zij in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag.

Afdeling 4

Prijzen

Artikel 67

Behoudens de in dit Verdrag bepaalde uitzonderingen, komen de prijzen tot stand door afweging tegen elkaar van vraag en aanbod, volgens de bepalingen van artikel 60; hierop mogen de lidstaten geen inbreuk maken door middel van hun nationale regelingen.

Artikel 68

Prijsmanipulaties die ten doel hebben, in strijd met het beginsel van gelijke toegang dat uit dit hoofdstuk voortvloeit, aan bepaalde verbruikers een bevoorrechte positie te verschaffen, zijn verboden.

Indien het agentschap dergelijke manipulaties vaststelt, meldt het deze aan de Commissie.

Indien de Commissie de vaststelling gegrond acht, kan zij voor de betwiste aanbiedingen de prijzen wederom op een peil brengen, dat met het beginsel van gelijke toegang strookt.

Artikel 69

De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie prijzen vaststellen.

Wanneer het agentschap met toepassing van artikel 60 de voorwaarden vaststelt, waaronder aan de bestellingen kan worden voldaan, kan het aan de gebruikers, die een bestelling hebben gedaan, een prijsverevening voorstellen.

Afdeling 5

Bepalingen betreffende het voorzieningsbeleid

Artikel 70

De Commissie kan, binnen de in de begroting van de Gemeenschap bepaalde grenzen en onder door haar vast te stellen voorwaarden, financieel bijdragen tot de opsporing van delfstoffen op het grondgebied van de lidstaten.

De Commissie kan aan de lidstaten aanbevelingen doen met het oog op de ontwikkeling van de opsporing van delfstoffen en van de mijnbouw.

De lidstaten zijn gehouden jaarlijks aan de Commissie een rapport toe te zenden over de ontwikkeling van de opsporing en winning van delfstoffen, over de vermoedelijke reserves en over de op hun grondgebied verrichte of voorgenomen investeringen in de mijnbouw. Deze rapporten worden aan de Raad voorgelegd met het advies van de Commissie, met name betreffende het gevolg, dat de lidstaten hebben gegeven aan de krachtens de voorgaande alinea gedane aanbevelingen.

Indien de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op verzoek van de Commissie vaststelt dat, ondanks op lange termijn economisch verantwoord schijnende delvingsmogelijkheden, de opsporingsmaatregelen en de toeneming van de mijnontginning aanmerkelijk onvoldoende blijven, wordt de betrokken lidstaat, zolang hij geen verbetering in deze toestand brengt, geacht af te zien van het recht van gelijke toegang tot de andere hulpbronnen binnen de Gemeenschap zowel voor hemzelf als voor zijn onderdanen.

Artikel 71

De Commissie doet aan de lidstaten alle dienstige aanbevelingen over de belasting- of mijnbouwregelingen.

Artikel 72

Het agentschap kan uit de binnen en buiten de Gemeenschap beschikbare hoeveelheden de nodige handelsvoorraden aanleggen om de voorziening of de lopende leveringen van de Gemeenschap te vergemakkelijken.

De Commissie kan eventueel tot het aanleggen van veiligheidsvoorraden besluiten. De wijze van financiering van deze voorraden wordt op voorstel van de Commissie door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen goedgekeurd.

Afdeling 6

Bijzondere bepalingen

Artikel 73

Indien een akkoord of overeenkomst tussen een lidstaat, een persoon of een onderneming enerzijds, en een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat anderzijds, tevens levering inhoudt van producten, welke onder de bevoegdheid van het agentschap vallen, is, wat de levering van deze producten betreft, voorafgaande instemming van de Commissie nodig voor het sluiten of het verlengen van dat akkoord of die overeenkomst.

Artikel 74

De Commissie kan de overdracht, de invoer of de uitvoer van kleine hoeveelheden ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, zoals die gewoonlijk worden gebruikt voor het onderzoek, vrijstellen van de toepassing der bepalingen van dit hoofdstuk.

Van iedere overdracht, invoer of uitvoer, welke geschiedt krachtens deze bepaling, moet aan het agentschap kennis worden gegeven.

Artikel 75

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de verbintenissen tot het behandelen, bewerken of verwerken van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen:

a)

aangegaan tussen verschillende personen of ondernemingen, indien de behandelde, bewerkte of verwerkte materialen moeten terugkeren naar de oorspronkelijke persoon of onderneming;

b)

aangegaan tussen een persoon of onderneming en een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, indien de materialen worden behandeld, bewerkt of verwerkt buiten de Gemeenschap en terugkeren naar de oorspronkelijke persoon of onderneming;

c)

aangegaan tussen een persoon of onderneming en een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, wanneer de materialen worden behandeld, bewerkt of verwerkt binnen de Gemeenschap en terugkeren, hetzij naar de oorspronkelijke organisatie of onderdaan, hetzij naar een andere door deze organisatie of onderdaan aangewezen geadresseerde eveneens buiten de Gemeenschap.

De betrokken personen of ondernemingen moeten echter aan het agentschap kennis geven van het bestaan van dergelijke verbintenissen en, zodra de contracten zijn ondertekend, van de hoeveelheden materiaal welke daarmede gemoeid zijn. De Commissie kan zich verzetten tegen de onder b) vermelde verbintenissen, indien zij meent dat de bewerking of verwerking niet doeltreffend, veilig en zonder verlies aan materialen ten nadele van de Gemeenschap kan geschieden.

De materialen, waarvoor deze verbintenissen zijn aangegaan, worden op het grondgebied van de lidstaten aan de in hoofdstuk 7 bepaalde controlemaatregelen onderworpen. De bepalingen van hoofdstuk 8 zijn echter niet van toepassing op de bijzondere splijtstoffen waarvoor de onder c) bedoelde verbintenissen zijn aangegaan.

Artikel 76

De bepalingen van dit hoofdstuk kunnen, met name ingeval door onvoorziene omstandigheden een toestand van algemene schaarste zou ontstaan, door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement; het initiatief daartoe kan van een lidstaat of van de Commissie uitgaan. De Commissie is gehouden ieder verzoek van een lidstaat in behandeling te nemen.

Na verloop van zeven jaar na 1 januari 1958 kan de Raad deze bepalingen in hun geheel bevestigen. Bij gebreke van bevestiging worden nieuwe bepalingen met betrekking tot het onderwerp van dit hoofdstuk vastgesteld overeenkomstig de procedure, omschreven in de voorgaande alinea.

HOOFDSTUK 7

Veiligheidscontrole

Artikel 77

Overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk moet de Commissie zich ervan vergewissen of op het grondgebied van de lidstaten:

a)

de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor de gebruikers verklaard hebben ze te bestemmen;

b)

de bepalingen met betrekking tot de voorziening en elke bijzondere verbintenis betreffende controle, die de Gemeenschap heeft aangegaan in een akkoord met een derde staat of een internationale organisatie, worden nageleefd.

Artikel 78

Ieder die een installatie voor de productie, de afscheiding of enige aanwending van grondstoffen of bijzondere splijtstoffen of voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen opricht of in gebruik heeft, is gehouden aan de Commissie de fundamentele technische kenmerken van die installatie mede te delen, voor zover de kennis daarvan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de in artikel 77 omschreven doelstellingen.

De Commissie moet de werkwijzen voor de regeneratie der bestraalde stoffen goedkeuren, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de in artikel 77 omschreven doelstellingen.

Artikel 79

De Commissie verlangt het bijhouden en overleggen van werkstaten, om de rekening en verantwoording der gebruikte of geproduceerde ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen mogelijk te maken. Hetzelfde geldt voor de vervoerde grondstoffen en bijzondere splijtstoffen.

Degenen die aan de controle onderworpen zijn, geven aan de autoriteiten van de betrokken lidstaat kennis van de mededelingen welke zij, krachtens artikel 78 en de eerste alinea van dit artikel, aan de Commissie doen toekomen.

De aard en de strekking van de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde verplichtingen worden omschreven in een door de Commissie op te maken en door de Raad goed te keuren verordening.

Artikel 80

De Commissie kan verlangen, dat elk overschot aan bijzondere splijtstoffen, die als bijproduct teruggewonnen of verkregen zijn en niet daadwerkelijk gebruikt worden of voor het doel gereed zijn, bij het agentschap worden opgeslagen dan wel in andere bewaarplaatsen, die door de Commissie worden of kunnen worden gecontroleerd.

De bijzondere splijtstoffen, die aldus zijn opgeslagen, moeten op verzoek van belanghebbenden onverwijld aan deze worden teruggegeven.

Artikel 81

De Commissie kan inspecteurs zenden naar het grondgebied van de lidstaten. De Commissie raadpleegt iedere betrokken lidstaat, voordat zij de eerste opdracht aan een inspecteur verleent op het grondgebied van die staat; deze raadpleging geldt voor alle latere opdrachten aan die inspecteur.

De inspecteurs hebben, op vertoon van een document waaruit hun hoedanigheid blijkt, te allen tijde toegang tot alle plaatsen, alle gegevens en alle personen, die zich uit hoofde van hun beroep bezighouden met krachtens dit hoofdstuk aan controle onderworpen materialen, uitrustingen of installaties, voor zover dit noodzakelijk is om de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen te controleren en er zich van te vergewissen, of de bepalingen van artikel 77 worden nageleefd. Indien de betrokken staat zulks verzoekt, worden de door de Commissie aangewezen inspecteurs vergezeld van vertegenwoordigers van de autoriteiten van deze staat, op voorwaarde dat de inspecteurs daardoor niet worden opgehouden of op andere wijze in de uitoefening van hun functie worden gehinderd.

Bij verzet tegen de uitoefening van controle dient de Commissie aan de president van het Hof van Justitie van de Europese Unie een bevelschrift te vragen, teneinde met dwangmiddelen de uitvoering van de controle te verzekeren. De president van het Hof van Justitie van de Europese Unie beslist hierover binnen drie dagen.

Indien uitstel gevaar oplevert, kan de Commissie zelf een schriftelijk controlebevel afgeven in de vorm van een besluit. Dit bevel moet onverwijld ter goedkeuring achteraf aan de president van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden voorgelegd.

Na afgifte van het bevelschrift of van het besluit dragen de instanties van de betrokken staat er zorg voor dat de inspecteurs toegang krijgen tot de in het bevelschrift of het besluit bepaalde plaatsen.

Artikel 82

De inspecteurs worden door de Commissie in dienst genomen.

Zij zijn verplicht zich de in artikel 79 bedoelde rekening en verantwoording te doen voorleggen en deze na te zien. Zij brengen aan de Commissie van elke schending verslag uit.

De Commissie kan een richtlijn vaststellen waarbij zij de betrokken lidstaat gelast, binnen een door haar te stellen termijn alle maatregelen te nemen, die noodzakelijk zijn om een einde te maken aan de vastgestelde schending; zij stelt de Raad daarvan op de hoogte.

Indien de lidstaat zich binnen de gestelde termijn niet aan deze richtlijn van de Commissie onderwerpt, kan de Commissie of elke betrokken lidstaat, in afwijking van de artikelen 258 en 259 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de zaak onmiddellijk aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 83

1.   Ingeval personen of ondernemingen inbreuk maken op de verplichtingen welke hun door dit hoofdstuk worden opgelegd, kan de Commissie sancties tegen hen uitspreken.

Deze sancties zijn, naar hun gewicht gerangschikt, de volgende:

a)

de waarschuwing;

b)

het intrekken van bijzondere voordelen, zoals financiële bijstand of technische hulp;

c)

het stellen van de onderneming, voor een tijdsduur van ten hoogste vier maanden, onder het beheer van een persoon of groep van personen, daartoe aangewezen in onderlinge overeenstemming tussen de Commissie en de staat waaronder de onderneming ressorteert;

d)

het geheel of gedeeltelijk intrekken van grondstoffen of van bijzondere splijtstoffen.

2.   De besluiten van de Commissie houdende verplichting tot levering welke zijn vastgesteld ter uitvoering van het voorgaande lid, vormen een executoriale titel. Zij kunnen op het grondgebied van de lidstaten ten uitvoer worden gelegd, onder de in artikel 164 vastgestelde voorwaarden.

In afwijking van de bepalingen van artikel 157 heeft het beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen de besluiten van de Commissie waarbij sancties worden opgelegd als bepaald in het voorgaande lid, schorsende werking. Het Hof van Justitie van de Europese Unie kan echter, op verzoek van de Commissie of van elke betrokken lidstaat, de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het besluit bevelen.

De bescherming der geschade belangen moet door een passende rechtsprocedure worden gewaarborgd.

3.   De Commissie kan de lidstaten alle aanbevelingen doen met betrekking tot de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, welke ten doel hebben de naleving op hun grondgebied van de uit dit hoofdstuk voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.

4.   De lidstaten zijn gehouden ervoor te zorgen, dat de sancties ten uitvoer worden gelegd en, in voorkomende gevallen, dat schade, veroorzaakt door de inbreuken, wordt hersteld door hen die zich aan deze inbreuken hebben schuldig gemaakt.

Artikel 84

Bij de uitoefening van de controle wordt niet gediscrimineerd op grond van de bestemming welke is gegeven aan de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen.

Het gebied waarover de controle zich uitstrekt, en de wijze waarop deze wordt uitgeoefend, alsmede de bevoegdheden van de controleorganen, zijn beperkt tot de verwezenlijking van de in dit hoofdstuk omschreven doelstellingen.

De controle mag zich niet uitstrekken tot materialen bestemd voor defensiedoeleinden, welke voor die doeleinden in bijzondere bewerking zijn of welke na die bewerking, krachtens een operatieplan, in een militaire inrichting worden geplaatst of opgeslagen.

Artikel 85

Indien nieuwe omstandigheden zulks noodzakelijk zouden maken, kan de in dit hoofdstuk bepaalde wijze van uitoefening van de controle door de Raad met eenparigheid van stemmen worden aangepast op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement; het initiatief daartoe kan van een lidstaat of van de Commissie uitgaan. De Commissie is gehouden elk verzoek van een lidstaat in behandeling te nemen.

HOOFDSTUK 8

Regeling van het eigendomsrecht

Artikel 86

De bijzondere splijtstoffen zijn eigendom van de Gemeenschap.

Het eigendomsrecht van de Gemeenschap strekt zich uit tot alle bijzondere splijtstoffen die zijn voortgebracht of ingevoerd door een lidstaat, een persoon of een onderneming, en die onderworpen zijn aan de veiligheidscontrole bepaald in hoofdstuk 7.

Artikel 87

De lidstaten, personen of ondernemingen hebben op de op regelmatige wijze in hun bezit gekomen bijzondere splijtstoffen het meest uitgebreide recht tot gebruik en verbruik, onder voorbehoud van de verplichtingen welke voor hen voortvloeien uit de bepalingen van dit Verdrag, met name wat de veiligheidscontrole, het aan het agentschap toegekende optierecht en de gezondheidsbescherming betreft.

Artikel 88

Het agentschap houdt namens de Gemeenschap een bijzondere administratie bij, genaamd „Financiële administratie van de bijzondere splijtstoffen”.

Artikel 89

1.   In de financiële administratie van de bijzondere splijtstoffen

a)

wordt in het credit van de Gemeenschap en in het debet van de begunstigde lidstaat, persoon of onderneming, de waarde geboekt van de bijzondere splijtstoffen die ter beschikking zijn gelaten of gesteld van die staat, van die persoon of van die onderneming;

b)

wordt in het debet van de Gemeenschap en in het credit van de leverende lidstaat, persoon of onderneming, de waarde geboekt van de door die staat, persoon of onderneming voortgebrachte of ingevoerde bijzondere splijtstoffen die eigendom van de Gemeenschap worden. Een soortgelijke boeking wordt verricht wanneer een lidstaat, een persoon of een onderneming aan de Gemeenschap bijzondere splijtstoffen teruggeeft die voorheen ter beschikking van die staat, persoon of onderneming waren gelaten of gesteld.

2.   De veranderingen, die zich in de waarde van de hoeveelheden bijzondere splijtstoffen voordoen, worden in de administratie op zodanige wijze weergegeven, dat deze geen aanleiding kunnen geven tot enigerlei verlies of winst voor de Gemeenschap. Eventuele winsten of verliezen komen ten bate of ten laste van de houders.

3.   De uit de hierboven vermelde verrichtingen voortvloeiende saldi zijn op verzoek van de crediteur onmiddellijk opeisbaar.

4.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het agentschap als een onderneming beschouwd wat betreft de verrichtingen voor eigen rekening.

Artikel 90

Indien nieuwe omstandigheden zulks noodzakelijk zouden maken, kunnen de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende het eigendomsrecht van de Gemeenschap door de Raad met eenparigheid van stemmen worden aangepast op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement; het initiatief daartoe kan van een lidstaat of van de Commissie uitgaan. De Commissie is gehouden elk verzoek van een lidstaat in behandeling te nemen.

Artikel 91

Het eigendomsrecht, dat van toepassing is op alle voorwerpen, materialen en goederen die krachtens dit hoofdstuk niet in eigendom toebehoren aan de Gemeenschap, wordt geregeld door de wetgeving van elke lidstaat.

HOOFDSTUK 9

De gemeenschappelijke markt op het gebied van de kernenergie

Artikel 92

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de goederen en producten, die voorkomen op de lijsten die als bijlage IV aan dit Verdrag zijn gehecht.

Deze lijsten kunnen op initiatief van de Commissie of van een lidstaat door de Raad op voorstel van de Commissie worden gewijzigd.

Artikel 93

De lidstaten verbieden onderling alle douanerechten op de in- en uitvoer, of heffingen van gelijke werking en elke kwantitatieve beperking van de in- en uitvoer:

a)

voor de op de lijsten A1 en A2 voorkomende producten,

b)

voor de op lijst B voorkomende producten, voor zover hiervoor een gemeenschappelijk douanetarief geldt en deze producten worden begeleid door een door de Commissie afgegeven certificaat, waaruit blijkt dat zij bestemd zijn voor doeleinden op het gebied van de kernenergie.

De niet-Europese grondgebieden, welke vallen onder de rechtsmacht van een lidstaat, kunnen echter in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking met een uitsluitend fiscaal karakter blijven heffen. De hoogte en de wijze van heffing dezer rechten en heffingen mogen geen discriminatie teweegbrengen tussen deze staat en de overige lidstaten.

Artikelen 94 en 95

(Vervallen)

Artikel 96

De lidstaten schaffen elke op de nationaliteit gegronde beperking van de toegang tot gekwalificeerde arbeid op het gebied van de kernenergie af ten aanzien van hen die de nationaliteit van een van de lidstaten bezitten, behoudens de beperkingen welke voortvloeien uit de fundamentele eisen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid.

Na raadpleging van het Europees Parlement kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, die vooraf het advies van het Economisch en Sociaal Comité inwint, de richtlijnen betreffende de wijze van toepassing van dit artikel vaststellen.

Artikel 97

Geen enkele op de nationaliteit gegronde beperking kan worden aangevoerd tegen natuurlijke personen of rechtspersonen, naar publiek of privaatrecht, die onder de rechtsmacht van een lidstaat vallen, wanneer zij aan de bouw van installaties van wetenschappelijke of industriële aard op het gebied van de kernenergie binnen de Gemeenschap wensen deel te nemen.

Artikel 98

De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om het afsluiten van verzekeringscontracten ter dekking van de atoomrisico's te vergemakkelijken.

De Raad stelt, na raadpleging van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, die vooraf het advies van het Economisch en Sociaal Comité inwint, de richtlijnen vast betreffende de wijze van toepassing van dit artikel.

Artikel 99

De Commissie kan ter vergemakkelijking van het kapitaalverkeer, bestemd voor de financiering van de takken van industrie, vermeld in de lijst die als bijlage II aan dit Verdrag is gehecht, alle nodige aanbevelingen doen.

Artikel 100

(Vervallen)

HOOFDSTUK 10

Betrekkingen met derden

Artikel 101

Binnen de grenzen van haar bevoegdheid kan de Gemeenschap verplichtingen aangaan door het sluiten van akkoorden of overeenkomsten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat.

Met het oog op deze akkoorden of overeenkomsten worden door de Commissie onderhandelingen gevoerd volgens richtlijnen van de Raad; zij worden gesloten door de Commissie met goedkeuring van de Raad, welke daartoe met een gekwalificeerde meerderheid besluit.

Het onderhandelen over en het sluiten van akkoorden of overeenkomsten welke zonder tussenkomst van de Raad en binnen de grenzen van de betreffende begroting kunnen worden uitgevoerd, geschiedt evenwel door de Commissie, die verplicht is de Raad daarvan op de hoogte te houden.

Artikel 102

De akkoorden of overeenkomsten gesloten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, waarbij behalve de Gemeenschap een of meer lidstaten partij zijn, kunnen eerst in werking treden, nadat alle betrokken lidstaten aan de Commissie hebben medegedeeld, dat deze akkoorden of overeenkomsten volgens de bepalingen van hun onderscheidene nationale wetgevingen van toepassing zijn geworden.

Artikel 103

De lidstaten zijn gehouden aan de Commissie mededeling te doen van hun ontwerp-akkoorden of ontwerp-overeenkomsten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, voor zover deze akkoorden of overeenkomsten verband houden met de werkingssfeer van dit Verdrag.

Wanneer een ontwerp-akkoord of ontwerp-overeenkomst bepalingen bevat welke een beletsel vormen voor de toepassing van dit Verdrag, richt de Commissie haar opmerkingen tot de betrokken staat binnen een termijn van een maand na de ontvangst van de mededeling welke haar is gedaan.

Deze staat kan het ontworpen akkoord of de ontworpen overeenkomst niet sluiten dan na de bezwaren van de Commissie te hebben opgeheven of zich te hebben geschikt naar de uitspraak die het Hof van Justitie van de Europese Unie op zijn verzoek onverwijld heeft gedaan ten aanzien van de verenigbaarheid der ontworpen clausules met de bepalingen van dit Verdrag. Het verzoek kan bij het Hof van Justitie van de Europese Unie worden ingediend op ieder tijdstip nadat de staat de opmerkingen van de Commissie heeft ontvangen.

Artikel 104

Geen persoon of onderneming die na 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, na de datum van hun toetreding akkoorden of overeenkomsten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat sluit of verlengt, kan zich op deze akkoorden of overeenkomsten beroepen teneinde zich te onttrekken aan de hun door dit Verdrag opgelegde verplichtingen.

Iedere lidstaat neemt alle maatregelen welke hij noodzakelijk oordeelt om aan de Commissie, op haar verzoek, mededeling te doen van alle inlichtingen betreffende de akkoorden of overeenkomsten die na de in de voorgaande alinea bedoelde data en binnen de werkingssfeer van dit Verdrag door enige persoon of onderneming zijn gesloten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat. De Commissie kan deze mededeling uitsluitend verlangen om na te gaan of deze akkoorden of overeenkomsten geen clausules bevatten welke een beletsel vormen voor de toepassing van dit Verdrag.

Op verzoek van de Commissie spreekt het Hof van Justitie van de Europese Unie zich uit over de verenigbaarheid van deze akkoorden of overeenkomsten met de bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 105

De bepalingen van dit Verdrag kunnen niet worden ingeroepen tegen de uitvoering van akkoorden of overeenkomsten die een lidstaat, een persoon of een onderneming vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding heeft gesloten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, indien van deze akkoorden of overeenkomsten uiterlijk dertig dagen na de genoemde data aan de Commissie mededeling is gedaan.

Nochtans kunnen akkoorden of overeenkomsten die een persoon of een onderneming tussen 25 maart 1957 en 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, tussen de ondertekening van de Toetredingsakte en de datum van hun toetreding heeft gesloten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, niet worden ingeroepen tegen dit Verdrag, indien naar het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat op verzoek van de Commissie uitspraak doet, de bedoeling zich aan de bepalingen van dit Verdrag te onttrekken voor een van beide partijen een der doorslaggevende beweegredenen tot het aangaan van het akkoord of de overeenkomst is geweest.

Artikel 106

De lidstaten die vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding met derde staten akkoorden hebben gesloten betreffende de samenwerking op het gebied van de kernenergie, zijn gehouden tezamen met de Commissie de noodzakelijke onderhandelingen te voeren met deze derde staten, teneinde de rechten en verplichtingen welke uit deze akkoorden voortvloeien, voor zover zulks mogelijk is te doen overnemen door de Gemeenschap.

Ieder nieuw akkoord dat uit deze onderhandelingen voortvloeit behoeft de toestemming van de lidstaat of lidstaten welke de bovenbedoelde akkoorden hebben ondertekend, alsook de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.

TITEL III

INSTITUTIONELE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

Toepassing van een aantal bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Artikel 106 bis

1.   Artikel 7, de artikelen 13 tot en met 19, artikel 48, leden 2 tot en met 5, en de artikelen 49 en 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 15, de artikelen 223 tot en met 236, de artikelen 237 tot en met 244, artikel 245, de artikelen 246 tot en met 270, de artikelen 272, 273 en 274, de artikelen 277 tot en met 281, de artikelen 285 tot en met 304, de artikelen 310 tot en met 320, de artikelen 322 tot en met 325 en de artikelen 336, 342 en 344 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsmede het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, zijn van toepassing op dit Verdrag.

2.   In het kader van het onderhavige Verdrag moeten de verwijzingen naar de Unie, naar het „Verdrag betreffende de Europese Unie”, naar het „Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie” of naar de „Verdragen” in de bepalingen die in lid 1 genoemd worden of die opgenomen zijn in de protocollen gehecht aan die Verdragen of aan het onderhavige Verdrag, gelezen worden als verwijzingen naar de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en naar het onderhavige Verdrag.

3.   De bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laten de bepalingen van het onderhavige Verdrag onverlet.

HOOFDSTUK 2

De instellingen van de Gemeenschap

Afdeling 1

Het Europees Parlement

Artikelen 107 tot en met 114

(Vervallen)

Afdeling 2

De Raad

Artikelen 115 tot en met 123

(Vervallen)

Afdeling 3

De Commissie

Artikelen 124 tot en met 133

(Vervallen)

Artikel 134

1.   Bij de Commissie wordt een Wetenschappelijk en Technisch Comité van raadgevende aard ingesteld.

Het comité moet worden geraadpleegd in de door dit Verdrag bepaalde gevallen. Het kan worden geraadpleegd in alle gevallen waarin de Commissie dit gewenst acht.

2.   Het comité bestaat uit tweeënveertig leden, benoemd door de Raad na raadpleging van de Commissie.

De leden van het comité worden in hun persoonlijke hoedanigheid benoemd voor de tijd van vijf jaar. Zij zijn herbenoembaar. Zij mogen niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat.

Het Wetenschappelijk en Technisch Comité wijst ieder jaar uit zijn leden zijn voorzitter en zijn bureau aan.

Artikel 135

De Commissie kan een ieder raadplegen en alle studiecomités instellen noodzakelijk voor de vervulling van haar taak.

Afdeling 4

Het Hof van Justitie van de Europese Unie

Artikelen 136 tot en met 143

(Vervallen)

Artikel 144

Het Hof van Justitie van de Europese Unie oefent volledige rechtsmacht uit ten aanzien van:

a)

het beroep, ingesteld op grond van artikel 12, om passende voorwaarden te doen vaststellen voor de verlening van licenties en sublicenties door de Commissie;

b)

het beroep, ingesteld door personen of ondernemingen tegen de sancties die hun zijn opgelegd door de Commissie op grond van artikel 83.

Artikel 145

Indien de Commissie meent dat een persoon of een onderneming zich schuldig heeft gemaakt aan een schending van dit Verdrag op welke schending de bepalingen van artikel 83 niet van toepassing zijn, verzoekt zij de lidstaat waaronder die persoon of die onderneming ressorteert, ter zake van deze schending maatregelen te nemen op grond van zijn nationale wetgeving.

Indien de betrokken staat op dit verzoek, binnen de door de Commissie gestelde termijn, geen maatregelen neemt, kan de Commissie zich tot het Hof van Justitie van de Europese Unie wenden teneinde de aan de betrokken persoon of onderneming verweten schending te doen vaststellen.

Artikelen 146 tot en met 156

(Vervallen)

Artikel 157

Voor zover in dit Verdrag niet anders wordt bepaald, heeft een bij het Hof van Justitie van de Europese Unie ingesteld beroep geen schorsende werking. Het Hof van Justitie van de Europese Unie kan echter, indien het van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen, opschorting van de uitvoering van de bestreden handeling gelasten.

Artikelen 158 tot en met 160

(Vervallen)

Afdeling 5

De Rekenkamer

Artikelen 160 tot en met 160 C

(Vervallen)

HOOFDSTUK 3

Bepalingen welke verscheidene instellingen gemeen hebben

Artikelen 161 tot en met 163

(Vervallen)

Artikel 164

De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op wiens grondgebied zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de nationale autoriteit die door de regering van elke lidstaat daartoe wordt aangewezen. Van die aanwijzing geeft zij kennis aan de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de arbitragecommissie ingesteld krachtens artikel 18.

Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.

De tenuitvoerlegging kan niet worden geschorst dan krachtens een beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Evenwel behoort het toezicht op de regelmatigheid van de wijze van tenuitvoerlegging tot de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties.

HOOFDSTUK 4

Het Economisch en Sociaal Comité

Artikelen 165 tot en met 170

(Vervallen)

TITEL IV

BIJZONDERE FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 171

1.   Alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap, behalve die van het agentschap en van de gemeenschappelijke ondernemingen, moeten voor elk begrotingsjaar worden geraamd; zij moeten worden opgenomen hetzij in de huishoudelijke begroting hetzij in de begroting voor onderzoek en investeringen.

De ontvangsten en uitgaven van elke begroting moeten in evenwicht zijn.

2.   De ontvangsten en uitgaven van het agentschap, dat volgens commerciële beginselen zal werken, zullen op een afzonderlijke staat worden begroot.

De voorwaarden betreffende de raming, de uitvoering en de controle op deze ontvangsten en uitgaven worden, met inachtneming van de statuten van het agentschap, geregeld in een ter uitvoering van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgesteld financieel reglement.

3.   De op ieder dienstjaar betrekking hebbende ramingen van ontvangsten en uitgaven alsmede de verlies- en winstrekeningen en de balansen der gemeenschappelijke ondernemingen worden medegedeeld aan de Commissie, de Raad en het Europees Parlement, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in de statuten van deze ondernemingen.

Artikel 172

1.   (vervallen)

2.   (vervallen)

3.   (vervallen)

4.   De leningen ter financiering van het onderzoek of van de investeringen worden aangegaan onder de voorwaarden, die de Raad vaststelt overeenkomstig artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De Gemeenschap kan leningen opnemen op de kapitaalmarkt van een lidstaat in het kader van de wettelijke bepalingen, die aldaar gelden voor binnenlandse leningen; bij ontbreken van dergelijke bepalingen in een lidstaat kan zulks slechts plaatsvinden nadat deze staat en de Commissie onderling overleg hebben gepleegd en tot overeenstemming zijn gekomen omtrent de voorgenomen lening.

De toestemming van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat mag alleen worden geweigerd indien ernstige storingen op de kapitaalmarkt van deze staat zijn te vrezen.

Artikelen 173 en 173 A

(Vervallen)

Artikel 174

1.   De uitgaven voorkomende op de huishoudelijke begroting omvatten met name:

a)

de administratiekosten;

b)

de uitgaven die betrekking hebben op de veiligheidscontrole en de gezondheidsbescherming.

2.   De uitgaven voorkomende op de begroting voor onderzoek en investeringen omvatten met name:

a)

de uitgaven die betrekking hebben op de uitvoering van het onderzoekprogramma van de Gemeenschap;

b)

de eventuele deelneming in het kapitaal en in de investeringsuitgaven van het agentschap;

c)

de uitgaven die betrekking hebben op de uitrusting van onderwijsinrichtingen;

d)

de eventuele deelneming aan de gemeenschappelijke ondernemingen en aan bepaalde gemeenschappelijke werkzaamheden.

Artikel 175

(Vervallen)

Artikel 176

1.   De toewijzingen ten behoeve van uitgaven voor onderzoek en investeringen omvatten, binnen de grenzen van de programma's of van betalingsbesluiten die op grond van dit Verdrag eenstemmigheid van de Raad vereisen:

a)

vastleggingskredieten ter dekking van een op zich zelf staand deel, dat een samenhangend geheel vormt;

b)

betalingskredieten die de hoogste grens vormen der uitgaven welke jaarlijks ter dekking van vastgelegde verplichtingen aangegaan krachtens sub a) kunnen worden geboekt.

2.   Het vervalboek van de vastgelegde verplichtingen en de betalingen wordt als bijlage opgenomen bij de overeenkomstige ontwerp-begroting, voorgesteld door de Commissie.

3.   De kredieten ter dekking van de uitgaven voor onderzoek en investeringen worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en voor zover nodig onderverdeeld overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde reglement.

4.   De beschikbare betalingskredieten worden naar het volgende dienstjaar overgedragen bij besluit van de Commissie voor zover door de Raad niet anders wordt besloten.

Artikelen 177 tot en met 181

(Vervallen)

Artikel 182

1.   De Commissie kan, onder voorbehoud dat zij daarvan de bevoegde instanties der betrokken staten in kennis stelt, de saldi, welke zij in de valuta van een der lidstaten in haar bezit heeft, overmaken in de valuta van een andere lidstaat, voor zover zij gebruikt moeten worden voor de doeleinden die in dit Verdrag zijn aangewezen. De Commissie vermijdt dergelijke overmakingen zoveel mogelijk, indien zij saldi beschikbaar heeft of beschikbaar kan maken in de valuta waaraan zij behoefte heeft.

2.   De Commissie onderhoudt de betrekkingen met elke lidstaat door tussenkomst van de door deze aangewezen autoriteit. Voor de uitvoering van financiële verrichtingen heeft zij toegang tot de centrale bank van de betrokken lidstaat of tot een andere door deze staat gemachtigde financiële instelling.

3.   Wat de uitgaven betreft, welke door de Gemeenschap moeten worden verricht in de valuta van derde landen, legt de Commissie, voordat de begrotingen definitief zijn vastgesteld, aan de Raad het indicatieve programma van ontvangsten en uitgaven voor welke in de verschillende valuta's moeten worden gedaan.

Dit programma wordt door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen goedgekeurd. Het kan in de loop van het begrotingsjaar volgens dezelfde procedure worden gewijzigd.

4.   De overdracht aan de Commissie van de deviezen van derde landen, noodzakelijk voor het verrichten van de uitgaven voorkomende in het programma bedoeld in lid 3, moet door de lidstaten geschieden volgens de in artikel 172 vastgestelde verdeelsleutel. De overdracht aan de lidstaten van door de Commissie geïnde deviezen van derde landen geschiedt volgens dezelfde verdeelsleutel.

5.   De Commissie kan vrij beschikken over de deviezen van derde landen, afkomstig van leningen die zij in die landen heeft aangegaan.

6.   De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie de in de voorgaande leden bepaalde deviezenregeling geheel of gedeeltelijk op het agentschap en op de gemeenschappelijke ondernemingen van toepassing verklaren en eventueel aan de behoeften van hun werkzaamheid aanpassen.

Artikelen 183 en 183 A

(Vervallen)

TITEL V

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 184

De Gemeenschap bezit rechtspersoonlijkheid.

Artikel 185

In elk der lidstaten heeft de Gemeenschap de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden. Te dien einde wordt zij door de Commissie vertegenwoordigd.

Artikel 186

(Vervallen)

Artikel 187

Voor de vervulling van de haar opgedragen taken kan de Commissie, binnen de grenzen en onder de voorwaarden door de Raad overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag vastgesteld, alle gegevens verzamelen en alle noodzakelijke verificaties verrichten.

Artikel 188

De contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wordt beheerst door de wet welke op het betrokken contract van toepassing is.

Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet de Gemeenschap overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden jegens de Gemeenschap wordt geregeld bij de bepalingen welke hun statuut of de op hen toepasselijke regeling vaststellen.

Artikel 189

De zetel van de instellingen der Gemeenschap wordt in onderlinge overeenstemming door de regeringen der lidstaten vastgesteld.

Artikel 190

(Vervallen)

Artikel 191

De Gemeenschap geniet op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de uitvoering van haar taak, overeenkomstig de voorwaarden van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.

Artikel 192

De lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen ter uitvoering van de verplichtingen welke voortvloeien uit het Verdrag of het gevolg zijn van de handelingen der instellingen van de Gemeenschap. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak.

Zij onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen.

Artikel 193

De lidstaten verbinden zich, een geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag niet op andere wijze te doen beslechten dan in dit Verdrag is voorgeschreven.

Artikel 194

1.   De leden van de instellingen der Gemeenschap, de leden van de comités, de ambtenaren en personeelsleden van de Gemeenschap alsook alle andere personen die hetzij door hun functie, hetzij door hun openbare of particuliere betrekkingen met de instellingen of installaties van de Gemeenschap of met de gemeenschappelijke ondernemingen, in aanmerking komen om inzage te nemen of te krijgen van feiten, inlichtingen, kennis, documenten of voorwerpen die geheim moeten worden gehouden krachtens de door een lidstaat of een instelling van de Gemeenschap getroffen voorzieningen, zijn verplicht deze zelfs na afloop van die functies of betrekkingen geheim te houden voor elke onbevoegde persoon alsook voor het publiek.

Elke lidstaat beschouwt iedere schending van deze verplichting als een inbreuk op zijn beschermde geheimen, die voor wat betreft zowel de zaak zelf als de bevoegdheid, valt onder de bepalingen van zijn wetgeving inzake het in gevaar brengen van de veiligheid van de staat of de schending van het beroepsgeheim. Hij vervolgt op verzoek van iedere betrokken lidstaat of van de Commissie, eenieder die zich aan een dergelijke schending heeft schuldig gemaakt en die onder zijn rechtsmacht valt.

2.   Iedere lidstaat doet aan de Commissie mededeling van alle bepalingen die op zijn grondgebied de classificering en de geheimhouding regelen van inlichtingen, kennis, documenten of voorwerpen die binnen de werkingssfeer van dit Verdrag vallen.

De Commissie draagt zorg voor de mededeling van de bepalingen aan de andere lidstaten.

Teneinde de geleidelijke invoering van een zo eenvormig en zo ruim mogelijke bescherming der beschermde geheimen te vergemakkelijken, neemt elke lidstaat alle daartoe dienstige maatregelen. Na raadpleging van de betrokken lidstaten kan de Commissie te dien einde alle aanbevelingen doen.

3.   De instellingen van de Gemeenschap en hun installaties, alsmede de gemeenschappelijke ondernemingen zijn gehouden, met betrekking tot de bescherming van geheimen de bepalingen toe te passen die van kracht zijn op het grondgebied waar ieder van hen gevestigd is.

4.   Iedere machtiging om kennis te nemen van binnen de werkingssfeer van het Verdrag vallende en door geheimhouding beschermde feiten, inlichtingen, documenten of voorwerpen die hetzij door een instelling van de Gemeenschap, hetzij door een lidstaat verleend wordt aan een persoon werkzaam op het terrein waarop dit Verdrag van toepassing is, wordt door iedere andere instelling en iedere andere lidstaat erkend.

5.   De bepalingen van dit artikel vormen geen beletsel voor de toepassing van de bijzondere bepalingen voortvloeiende uit akkoorden tussen een lidstaat en een derde staat of een internationale organisatie.

Artikel 195

De instellingen van de Gemeenschap alsook het agentschap en de gemeenschappelijke ondernemingen moeten bij de toepassing van dit Verdrag de voorwaarden in acht nemen welke in de nationale regelingen om redenen van openbare orde of volksgezondheid gesteld zijn voor de toegang tot de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen.

Artikel 196

Voor de toepassing van dit Verdrag en voor zover hierin niet anders is bepaald, wordt verstaan onder:

a)   „persoon”: iedere natuurlijke persoon die op de grondgebieden van de lidstaten zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitoefent op het door het desbetreffende hoofdstuk van het Verdrag bepaalde terrein;

b)   „onderneming”: iedere onderneming of instelling welke haar werkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitoefent onder dezelfde voorwaarden als bedoeld onder a), ongeacht haar publiek- of privaatrechtelijke positie.

Artikel 197

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

1.   „bijzondere splijtstoffen”: plutonium 239, uranium 233, uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233; elk product dat een of meer der hierbovengenoemde isotopen bevat, evenals die andere splijtstoffen die door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie als zodanig worden aangewezen; de term „bijzondere splijtstoffen” is echter niet van toepassing op grondstoffen;

2.   „uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233”: uranium dat hetzij uranium 235, hetzij uranium 233, hetzij beide isotopen bevat in een zodanige hoeveelheid dat de verhouding tussen de som van die twee isotopen en de isotoop 238 groter is dan de verhouding tussen de isotoop 235 en de isotoop 238 in natuurlijk uranium;

3.   „grondstoffen”: uranium dat het mengsel van isotopen bevat zoals dit in de natuur wordt aangetroffen, uranium waarvan het gehalte aan uranium 235 lager is dan normaal, thorium, alle hierboven vermelde materialen in de vorm van metaal, van legeringen, van chemische verbindingen of van concentraten, ieder ander materiaal dat een of meer der hierboven vermelde stoffen bevat in een gehalte dat door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie wordt vastgesteld;

4.   „ertsen”: elk erts dat een door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie vast te stellen gemiddeld gehalte aan bestanddelen bevat, die het mogelijk maken om door doelmatige scheikundige en natuurkundige behandeling grondstoffen te verkrijgen als hierboven zijn omschreven.

Artikel 198

Voor zover in het Verdrag niet anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit Verdrag van toepassing op de Europese grondgebieden van de lidstaten en op de niet-Europese grondgebieden welke onder hun rechtsmacht vallen.

Zij zijn eveneens van toepassing op de Europese grondgebieden welker buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd.

Overeenkomstig Protocol nr. 2 bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden zijn de bepalingen van dit Verdrag van toepassing op de Åland-eilanden.

In afwijking van de voorgaande alinea's:

a)

is dit Verdrag niet van toepassing op de Faeröer.

Dit Verdrag is niet van toepassing op Groenland;

b)

is dit Verdrag niet van toepassing op de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen;

c)

is dit Verdrag niet van toepassing op de landen en gebieden overzee die met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland bijzondere betrekkingen onderhouden, die niet zijn vermeld op de lijst in bijlage II van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

d)

zijn de bepalingen van dit Verdrag op de Kanaaleilanden en op het eiland Man slechts van toepassing voor zover noodzakelijk ter verzekering van de toepassing van de regeling die voor deze eilanden is vastgesteld in het op 22 januari 1972 ondertekende Verdrag betreffende de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(Punt e) geschrapt)

Artikel 199

De Commissie is belast met de zorg voor alle dienstige betrekkingen met de organen van de Verenigde Naties, van hun gespecialiseerde organisaties en van de Wereldhandelsorganisatie.

Zij onderhoudt bovendien de wenselijk geachte betrekkingen met alle internationale organisaties.

Artikel 200

De Gemeenschap brengt elke dienstige samenwerking tot stand met de Raad van Europa.

Artikel 201

De Gemeenschap brengt met de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling een nauwe samenwerking tot stand welke zal plaatsvinden op de wijze die in onderlinge overeenstemming wordt vastgesteld.

Artikel 202

De bepalingen van dit Verdrag vormen geen beletsel voor het bestaan en de voltooiing van de regionale unies tussen België en Luxemburg alsmede tussen België, Luxemburg en Nederland, voor zover de doelstellingen van die regionale unies niet bereikt zijn door toepassing van dit Verdrag.

Artikel 203

Indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt ter verwezenlijking van een der doelstellingen van de Gemeenschap zonder dat dit Verdrag in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, neemt de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, de passende maatregelen.

Artikelen 204 en 205

(Vervallen)

Artikel 206

De Gemeenschap kan met een of meer staten of internationale organisaties overeenkomsten sluiten waarbij een associatie wordt ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures.

Die akkoorden worden gesloten door de Raad krachtens een na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen genomen besluit.

Wanneer die overeenkomsten wijzigingen van dit Verdrag vergen, moeten die wijzigingen vooraf volgens de procedure van artikel 48, leden 2 tot en met 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden aangenomen.

Artikel 207

De protocollen die, in onderlinge overeenstemming tussen de lidstaten, aan dit Verdrag worden gehecht, maken een integrerend deel daarvan uit.

Artikel 208

Dit Verdrag wordt voor onbeperkte tijd gesloten.

TITEL VI

BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE BEGINPERIODE

(Vervallen)

Artikelen 209 tot en met 223

(Vervallen)

SLOTBEPALINGEN

Artikel 224

Dit Verdrag zal door de Hoge Verdragsluitende Partijen worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheidene grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de regering van de Italiaanse Republiek.

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de ondertekenende staat die als laatste deze handeling verricht. Indien deze nederlegging echter minder dan vijftien dagen vóór het begin van de eerstvolgende maand plaatsvindt wordt de inwerkingtreding van het Verdrag verschoven naar de eerste dag van de tweede maand volgende op die nederlegging.

Artikel 225

Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar, in de Duitse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse taal, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd in het archief van de regering van de Italiaanse Republiek, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de regeringen der andere ondertekenende staten.

Krachtens de Toetredingsverdragen zijn de teksten van dit Verdrag in de Bulgaarse, de Deense, de Engelse, de Estse, de Finse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Slowaakse, de Sloveense, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal eveneens gelijkelijk authentiek.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben gesteld.

Gedaan te Rome, de vijfentwintigste maart negentienhonderdzevenenvijftig.

(lijst van gevolmachtigden niet overgenomen)


(1)  De Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Kroatië, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn sindsdien lid geworden van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.


BIJLAGEN

BIJLAGE I

GEBIED VAN ONDERZOEK BETREFFENDE DE KERNENERGIE BEDOELD IN ARTIKEL 4 VAN HET VERDRAG

I   Basismaterialen

1.

Methoden van opsporing van delfstoffen en mijnontginning, in het bijzonder betreffende de winning van basismaterialen (uranium, thorium en andere producten van bijzonder belang voor de kernenergie).

2.

Methoden voor concentratie van deze basismaterialen en voor omzetting daarvan in technisch zuivere verbindingen.

3.

Methoden voor omzetting van deze technisch zuivere verbindingen in verbindingen en metalen van de zuiverheid vereist voor toepassing op het gebied van de kernenergie.

4.

Methoden voor omzetting en bewerking van deze verbindingen en metalen — alsmede van plutonium, uranium 235 of 233, zuiver of verwerkt in genoemde verbindingen of metalen — door de chemische, keramische of metallurgische industrie tot splijtstofelementen.

5.

Methoden voor de bescherming van deze splijtstofelementen tegen corrosie en erosie door uitwendige invloeden.

6.

Methoden voor vervaardiging, zuivering, bewerking en bewaring van andere speciale materialen op het gebied van de kernenergie, in het bijzonder:

a)

moderatoren, zoals zwaarwater, grafiet van de zuiverheid vereist voor toepassing op het gebied van de kernenergie, beryllium en berylliumoxyde;

b)

materialen voor de bouw van reactoren zoals zirkonium (vrij van hafnium), niobium, lanthanium, titanium, beryllium en hun oxyden, carbiden en andere verbindingen, welke gebruikt kunnen worden op het gebied van de kernenergie;

c)

koelmiddelen zoals helium, organische warmteoverdragers, natrium, legeringen van natrium en kalium, bismuth, legeringen van lood en bismuth.

7.

Methoden voor de afscheiding van isotopen:

a)

van uranium;

b)

van stoffen in weegbare hoeveelheden, welke kunnen worden gebruikt bij de opwekking van kernenergie, zoals lithium 6 en 7, stikstof 15, borium 10;

c)

van isotopen welke in kleine hoeveelheden gebruikt worden voor onderzoekingswerkzaamheden.

II   Natuurkunde toegepast op de kernenergie

1.

Toegepaste theoretische natuurkunde:

a)

kernreacties met lage energie, in het bijzonder reacties veroorzaakt door neutronen;

b)

splijting;

c)

wisselwerking van ioniserende straling en fotonen met materie;

d)

theorie van de vaste toestand;

e)

bestudering van de kernversmelting, in het bijzonder van het gedrag van een geïoniseerd plasma onder invloed van elektromagnetische krachten en van de thermodynamica van uiterst hoge temperaturen.

2.

Toegepaste experimentele natuurkunde:

a)

dezelfde onderwerpen als vermeld onder 1 hierboven;

b)

bestudering van de eigenschappen van de transuraniumelementen van belang voor de kernenergie.

3.

Berekeningen inzake reactoren:

a)

theoretische macroscopische neutronenleer;

b)

experimentele bepaling van de neutronenverdeling: exponentiële en kritische experimenten;

c)

thermodynamische berekeningen en berekeningen van de bestendigheid van materialen;

d)

overeenkomstige experimentele bepalingen;

e)

reactorkinetica, problemen van de reactorregeling en overeenkomstige experimenten;

f)

berekening van de afscherming van straling en overeenkomstige experimenten.

III   Fysische chemie van de reactoren

1.

Studie van de natuurkundige en scheikundige structuurveranderingen en van de wijziging van de technische eigenschappen van verschillende materialen in reactoren door:

a)

warmte;

b)

de aard van de met elkaar in contact zijnde materialen;

c)

mechanische oorzaken.

2.

Studie van de afbraak en andere verschijnselen veroorzaakt door bestraling:

a)

in de splijtstofelementen;

b)

in de materialen voor de bouw van reactoren en in de koelmiddelen;

c)

in de moderatoren.

3.

Toepassing van de chemische en de fysisch-chemische analyse op de bestanddelen van reactoren.

4.

Fysische chemie van homogene reactoren: radio-chemie, corrosie.

IV   Benadeling van radioactieve materialen

1.

Methoden voor de winning van plutonium en uranium 233 uit bestraalde splijtstoffen, eventuele terugwinning van uranium of thorium.

2.

Scheikunde en metallurgie van plutonium.

3.

Afscheidingsmethoden en scheikunde van de andere transuraniumelementen.

4.

Afscheidingsmethoden en scheikunde van de bruikbare radioactieve isotopen:

a)

splijtingsproducten;

b)

producten verkregen door bestraling.

5.

Concentratie en opslag van onbruikbare radioactieve afval.

V   Toepassing van radioactieve isotopen

Als zodanig of als „tracers” in:

a)

de industrie en de wetenschap;

b)

de geneeskunde en de biologie;

c)

de landbouw.

VI   Studie van de schadelijke inwerking van straling op levende wezens

1.

Studie van de wijze van aantonen en de meting van schadelijke straling.

2.

Studie van de middelen ter doelmatige voorkoming van bestraling en bescherming daartegen en van de daarmede samenhangende veiligheidsnormen.

3.

Studie van de geneeswijzen tegen de gevolgen van straling.

VII   Uitrustingen

Studie voor de uitvoering en de verbetering van de uitrusting bestemd, niet alleen voor de reactoren, doch ook voor het geheel van installaties, ten behoeve van onderzoek en industrie welke zijn vereist voor de hierboven opgesomde onderzoekingen. Als voorbeeld kunnen worden genoemd:

1.

de volgende mechanische uitrusting:

a)

pompen voor speciale vloeistoffen;

b)

warmtewisselaars;

c)

apparaten voor kernfysisch onderzoek (zoals apparaten voor het scheiden van neutronen naar snelheid);

d)

apparatuur voor afstandsbediening;

2.

de volgende elektrische uitrusting:

a)

apparatuur voor het aantonen en de meting van straling in het bijzonder ten behoeve van:

de opsporing van delfstoffen,

het wetenschappelijk en technisch onderzoek,

de regeling van reactoren,

de bescherming van de gezondheid;

b)

apparatuur voor de bediening van reactoren;

c)

apparaten voor de versnelling van deeltjes met een lage energie tot 10 MeV.

VIII   Economische gezichtspunten van de energieproductie

1.

Theoretische en experimentele vergelijkende studie van verschillende typen van reactoren.

2.

Technisch-economische bestudering van de splijtstofcyclussen.

BIJLAGE II

TAKKEN VAN INDUSTRIE BEDOELD IN ARTIKEL 41 VAN HET VERDRAG

1.

Winning van uranium- en thoriumertsen.

2.

Concentratie van die ertsen.

3.

Scheikundige behandeling en zuivering van de concentraten van uranium en thorium.

4.

Bereiding van splijtstoffen in elke vorm.

5.

Vervaardiging van splijtstofelementen.

6.

Vervaardiging van uraniumhexafluoride.

7.

Productie van verrijkt uranium.

8.

Behandeling van bestraalde splijtstoffen voor de afscheiding van alle of een deel der elementen, welke deze bevatten.

9.

Productie van moderatoren voor reactoren.

10.

Productie van hafniumvrij zirkonium of van verbindingen daarvan.

11.

Kernreactoren van elk type en voor elk doel.

12.

Installaties voor de industriële behandeling van radioactieve afval, opgericht in verband met een of meer van de in deze lijst bedoelde installaties.

13.

Semi-industriële installaties bestemd voor de voorbereiding van de bouw van bedrijven, vallende onder de takken van industrie 3 tot en met 10.

BIJLAGE III

GUNSTEN, WELKE KUNNEN WORDEN TOEGEKEND AAN GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 48 VAN HET VERDRAG

1.

a)

Erkenning van het openbare nutskarakter, overeenkomstig de nationale wetgevingen, van de door gemeenschappelijke ondernemingen te verkrijgen, voor hun vestiging noodzakelijke, onroerende goederen.

b)

Toepassing, overeenkomstig de nationale wetgevingen, van de onteigeningsprocedure ten openbare nutte teneinde bij gebreke van minnelijke overeenstemming die goederen te verkrijgen.

2.

Begunstiging door licentieverlening bij wege van arbitrage of ambtshalve op grond van de artikelen 17 tot en met 23.

3.

Ontheffing van alle rechten en belastingen bij de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen en van alle rechten ter zake van inbreng.

4.

Ontheffing van rechten en belastingen op de overdracht geheven bij de verkrijging van onroerende goederen en van rechten van overschrijving en registratie.

5.

Ontheffing van alle directe belastingen, welke op de gemeenschappelijke ondernemingen, hun goederen, bezittingen en inkomsten zouden kunnen worden toegepast.

6.

Ontheffing van alle douanerechten en heffingen van gelijke werking en van alle verboden en beperkingen van in- of uitvoer, zowel van economische als van fiscale aard, wat betreft:

a)

wetenschappelijke en technische goederen, met uitzondering van bouwmaterialen en materieel voor administratieve doeleinden,

b)

stoffen bestemd voor be- of verwerking of reeds bewerkt in de gemeenschappelijke onderneming.

7.

Deviezenfaciliteiten als bedoeld in artikel 182, lid 6.

8.

Vrijstelling van toelatings- en verblijfsbeperkingen ten gunste van de in diensten der gemeenschappelijke ondernemingen zijnde onderdanen der lidstaten alsmede van hun echtgenoten en de te hunnen laste komende gezinsleden.

BIJLAGE IV

LIJSTEN VAN GOEDEREN EN PRODUCTEN DIE VALLEN ONDER DE BEPALINGEN VAN HOOFDSTUK 9 MET BETREKKING TOT DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT OP HET GEBIED VAN DE KERNENERGIE

Lijst A1

Uraniumertsen bevattende meer dan 5 gewichtspercenten natuurlijk uranium.

Pekblende (uraanpikerts) bevattende meer dan 5 gewichtspercenten natuurlijk uranium.

Uraniumoxyde.

Anorganische verbindingen van natuurlijk uranium, andere dan uraniumoxyde en uraanhexafluoride.

Organische verbindingen van natuurlijk uranium.

Natuurlijk uranium, ruw of bewerkt.

Legeringen bevattende plutonium.

Organische en anorganische verbindingen van uranium, verrijkt in organische of in anorganische verbindingen van uranium 235.

Organische en anorganische verbindingen van uranium 233.

Thorium, verrijkt met uranium 233.

Organische en anorganische verbindingen van plutonium.

Uranium, verrijkt met plutonium.

Uranium, verrijkt in uranium 235.

Legeringen bevattende uranium verrijkt in uranium 235 of uranium 233.

Plutonium.

Uranium 233.

Uraanhexafluoride.

Monaziet.

Thoriumertsen, bevattende meer dan 20 gewichtspercenten thorium.

Urano-thoraniet, bevattende meer dan 20 gewichtspercenten thorium.

Thorium, ruw of bewerkt.

Thoriumoxyde.

Anorganische verbindingen van thorium, andere dan thoriumoxyde.

Organische verbindingen van thorium.

Lijst A2

Zware waterstof (deuterium) en verbindingen daarvan (zwaarwater daaronder begrepen), waarin de verhouding van het aantal atomen zware waterstof tot het aantal atomen normale waterstof 1: 5 000 overschrijdt.

Zware paraffine, waarin de verhouding van het aantal atomen zware waterstof tot het aantal atomen normale waterstof 1: 5 000 overschrijdt.

Mengsels en oplossingen, waarin de verhouding van het aantal atomen zware waterstof tot het aantal atomen normale waterstof 1: 5 000 overschrijdt.

Kernreactoren.

Apparaten voor het scheiden van uraniumisotopen door gasdiffusie of volgens andere werkwijzen.

Apparatuur voor het bereiden van zware waterstof en van verbindingen daarvan (zwaarwater daaronder begrepen), zomede voor het bereiden van derivaten, mengsels en oplossingen, welke zware waterstof bevatten en waarin de verhouding van het aantal atomen zware waterstof tot het aantal atomen normale waterstof 1: 5 000 overschrijdt:

apparaten waarvan de werking berust op de elektrolyse van water;

apparaten waarvan de werking berust op de distillatie van water, van vloeibare waterstof, enzovoort;

apparaten waarin door middel van een verandering van de temperatuur een uitwisseling van isotopen wordt tot stand gebracht tussen zwavelwaterstof en water;

apparaten welke werken volgens andere werkwijzen.

Apparaten, welke speciaal zijn vervaardigd voor de scheikundige behandeling van radioactieve stoffen:

apparaten voor het scheiden van bestraalde splijtstof:

langs scheikundige weg (door oplosmiddelen, neerslaan, ionenuitwisseling, enz.);

langs natuurkundige weg (door gefractioneerde distillatie, enz.);

apparaten voor de behandeling van afvalstoffen;

apparaten voor het weer in omloop brengen van splijtstof.

Voertuigen speciaal ingericht en uitgerust voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen:

goederenwagens voor spoor- en tramwegen voor iedere spoorwegbreedte;

automobielen voor goederenvervoer;

transportwagentjes, vorkheftrucks en dergelijke motorvoertuigen;

aanhangwagens, opleggers en dergelijke voertuigen zonder eigen beweegkracht.

Verpakkingsmiddelen voor het vervoer en de opslag van radioactieve stoffen, voorzien van een loden bekleding ter afscherming van radioactieve straling.

Kunstmatig verkregen radioactieve isotopen en organische en anorganische verbindingen daarvan.

Werktuigen voor het hanteren van goederen op afstand, speciaal vervaardigd voor het hanteren van sterk radioactieve stoffen:

al dan niet verplaatsbare mechanische werktuigen, niet bestemd om met handkracht te worden bediend.

Lijst B

(Vermelding geschrapt)

Lithiumertsen en concentraten daarvan.

Metalen van de zuiverheid vereist voor toepassing op het gebied van de kernenergie:

beryllium (glucinium), ruw;

bismuth, ruw;

niobium (columbium), ruw;

zirkonium (vrij van hafnium), ruw;

lithium, ruw;

aluminium, ruw;

calcium, ruw;

magnesium, ruw.

Boriumtrifluoride.

Watervrije fluorwaterstof.

Chloortrifluoride.

Broomtrifluoride.

Lithiumhydroxyde.

Lithiumfluoride.

Lithiumchloride.

Lithiumhybride.

Lithiumcarbonaat.

Berylliumoxyde(glucine) van de zuiverheid vereist voor toepassing op het gebied van de kernenergie.

Vuurvaste stenen van berylliumoxyde van de zuiverheid vereist voor toepassing op het gebied van de kernenergie.

Andere vuurvaste producten van berylliumoxyde van de zuiverheid vereist voor toepassing op het gebied van de kernenergie.

Kunstmatig grafiet in blokken of staven, waarin het boriumgehalte niet meer bedraagt dan 1 op een miljoen en waarvan de totale microscopische werkzame doorsnede voor de absorptie van thermische neutronen niet meer bedraagt dan 5 millibarns.

Kunstmatig afgescheiden stabiele isotopen.

Elektromagnetische ionenscheidingsapparaten, massaspectrografen en massaspectrometers daaronder begrepen.

Simulatoren (apparaten voor het nabootsen van de werking van kernreactoren, te weten speciaal ontworpen rekenmachines, werkend volgens het principe van de „analogie”).

Mechanische werktuigen voor het hanteren van goederen op afstand:

voor handgebruik (d.w.z. welke als een werktuig met de hand worden bediend).

Pompen voor vloeibaar metaal.

Hoogvacuümpompen.

Warmtewisselaars speciaal vervaardigd voor kernenergiecentrales.

Instrumenten voor het aantonen van straling (en daarvoor bestemde vervangingsonderdelen) van een der volgende typen, speciaal ontworpen, vooral geschikt om te worden aangepast aan het aantonen of de meting van kernstraling zoals alfa- en beta-deeltjes, gamma-straling, neutronen en protonen:

Geiger-telbuizen en proportionele telbuizen;

instrumenten voor het aantonen of het meten, werkend met Geiger-Müller-buizen of met proportionele telbuizen;

ionisatiekamers;

instrumenten werkend met ionisatiekamers;

apparaten voor het aantonen of meten van stralingen welke worden gebruikt bij de opsporing van delfstoffen en bij het controleren van reactoren, van de lucht, van het water en van de bodem;

buizen voor het aantonen van neutronen, waarin borium, boriumtrifluoride, waterstof of een splijtbaar element wordt toegepast;

aantonings- en meetinstrumenten voorzien van buizen ter aantoning van neutronen, waarin borium, boriumtrifluoride, waterstof of een splijtbaar element wordt toegepast;

scintillatiekristallen, gemonteerd of in metalen huls (vaste scintillatoren);

apparaten voor het aantonen of het meten, welke vaste, vloeibare of gasvormige scintillatoren bevatten;

speciaal voor meting van kernstraling ontworpen versterkers, lineaire versterkers, voorversterkers, versterkers met getrapte versterking, analysatoren (impuls-hoogte-analysatoren);

coïncidentieapparatuur voor gebruik met instrumenten voor het aantonen van straling;

elektroscopen en elektrometers, met inbegrip van dosimeters (evenwel met uitzondering van toestellen voor het onderwijs, eenvoudige metaalblad-elektroscopen, dosimeters speciaal bestemd voor gebruik met röntgenapparaten voor medische doeleinden en apparaten voor het meten van statische elektriciteit);

apparaten voor het meten van stromen zwakker dan een micromicro-ampère;

fotomultiplicatorbuizen, voorzien van een fotokathode, welke een stroom geeft van ten minste 10 micro-ampère per lumen en waarvan de gemiddelde versterkingsfactor groter is dan 105 en verder elk ander elektrisch versterkingssysteem werkend met positieve ionen;

meetschalen en elektronische integratoren ten gebruike in instrumenten voor het aantonen van straling.

Cyclotrons, elektrostatische spanningsgeneratoren van het type „van de Graaf” of „Cockroft en Walton”, lineaire versnellingsapparaten en andere elektrische machines gebruikt bij het kernonderzoek en de isotopenproductie, waarmede aan kerndeeltjes een energie van meer dan een miljoen elektronvolts kan worden gegeven.

Speciaal voor vorengenoemde machines vervaardigde magneten (voor cyclotrons, enz.).

Versnellingsbuizen en buizen voor het bundelen van stralen van de soorten welke worden gebruikt in massaspectrometers en massaspectrografen.

Langs elektronische weg verkregen sterke bronnen van positieve ionen, welke gebruikt worden in apparaten voor het versnellen van deeltjes, in massaspectrometers en andere soortgelijke apparaten.

Stralingwerend glas (spiegelglas):

gegoten of gewalst spiegelglas (alsmede draadglas en geplateerd glas, dat in één arbeidsgang is verkregen), enkel geslepen of gepolijst op één of op beide zijden, in vierkante rechthoekige platen of bladen;

gegoten of gewalst spiegelglas (ook indien geslepen of gepolijst), anders dan vierkant of rechthoekig gesneden, gebogen of anders bewerkt (met schuingeslepen randen, gegraveerd, enz.);

veiligheidsglas, bestaande uit geharde glasplaten (hardglas) of uit twee of meer opeengekitte glasplaten (triplexglas, pantserglas, enz.), ook indien in een bepaalde vorm.

Beschermende kleding (van het type duikerpakken, e.d.) ter bescherming tegen straling en besmetting met radioactieve stoffen:

van kunstmatige plastische stoffen;

van rubber;

van textiel, geïmpregneerd of voorzien van een deklaag:

voor mannen,

voor vrouwen.

Difenyl (voor zover het betreft de aromatische koolwaterstof: C6H5C6H5).

Trifenyl.

BIJLAGE V

EERSTE PROGRAMMA VOOR ONDERZOEK EN ONDERWIJS BEDOELD IN ARTIKEL 215 VAN HET VERDRAG

(Vervallen)


PROTOCOLLEN

PROTOCOL BETREFFENDE DE ROL VAN DE NATIONALE PARLEMENTEN IN DE EUROPESE UNIE

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

ERAAN HERINNEREND dat de wijze waarop de nationale parlementen de controle uitoefenen op hun regering met betrekking tot de activiteiten van de Europese Unie, onder de eigen constitutionele inrichting en praktijk van de lidstaten valt;

GELEID DOOR DE WENS om een grotere betrokkenheid van de nationale parlementen bij de activiteiten van de Europese Unie te stimuleren en hun betere mogelijkheden te bieden om uiting te geven aan hun zienswijze op de ontwerpen van wetgevingshandelingen van de Europese Unie en andere aangelegenheden die voor hen van bijzonder belang kunnen zijn,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

TITEL I

INFORMATIE VOOR DE NATIONALE PARLEMENTEN

Artikel 1

Discussiedocumenten van de Commissie (groenboeken, witboeken en mededelingen) worden bij publicatie door de Commissie rechtstreeks aan de nationale parlementen toegezonden. De Commissie zendt de nationale parlementen ook het jaarlijkse wetgevingsprogramma en alle andere instrumenten voor wetgevingsprogrammering en beleidsstrategie, op hetzelfde tijdstip als aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 2

De tot het Europees Parlement en de Raad gerichte ontwerpen van wetgevingshandelingen worden aan de nationale parlementen toegezonden.

Voor de toepassing van dit protocol worden onder „ontwerp van een wetgevingshandeling” verstaan, de voorstellen van de Commissie, de initiatieven van een groep lidstaten, de initiatieven van het Europees Parlement, de verzoeken van het Hof van Justitie, de aanbevelingen van de Europese Centrale Bank en de verzoeken van de Europese Investeringsbank, met het oog op de vaststelling van een wetgevingshandeling.

De Commissie zendt haar ontwerpen van wetgevingshandelingen rechtstreeks toe aan de nationale parlementen op hetzelfde tijdstip als aan het Europees Parlement en de Raad.

Het Europees Parlement zendt zijn ontwerpen van wetgevingshandelingen rechtstreeks toe aan de nationale parlementen.

De ontwerpen van wetgevingshandelingen die uitgaan van een groep lidstaten, het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank worden door de Raad aan de nationale parlementen toegezonden.

Artikel 3

De nationale parlementen kunnen de voorzitter van het Europees Parlement, van de Raad en van de Commissie een met redenen omkleed advies toezenden betreffende de overeenstemming van een ontwerp van een wetgevingshandeling met het subsidiariteitsbeginsel, volgens de procedure van het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

Indien het ontwerp van een wetgevingshandeling uitgaat van een groep lidstaten, zendt de voorzitter van de Raad het/de met redenen omklede advies/adviezen toe aan de regeringen van deze lidstaten.

Indien het ontwerp van een wetgevingshandeling uitgaat van het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank, zendt de voorzitter van de Raad het/de met redenen omklede advies/adviezen toe aan de/het betrokken instelling of orgaan.

Artikel 4

Er dient een periode van acht weken te verstrijken tussen het tijdstip waarop een ontwerp van een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen in de officiële talen van de Unie beschikbaar wordt gesteld, en de datum waarop het met het oog op de vaststelling ervan of op de vaststelling van een standpunt in het kader van een wetgevingsprocedure op de voorlopige agenda van de Raad wordt geplaatst. Uitzonderingen zijn mogelijk in spoedeisende gevallen, waarvoor de redenen in de handeling of het standpunt van de Raad worden aangegeven. Behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen kan tijdens deze acht weken niet worden geconstateerd dat er over een ontwerp van een wetgevingshandeling een akkoord bestaat. Behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen moeten tussen de plaatsing van een ontwerp van een wetgevingshandeling op de voorlopige agenda van de Raad en de vaststelling van een standpunt tien dagen verstrijken.

Artikel 5

De agenda's en de resultaten van de Raadszittingen, waaronder begrepen de notulen van de Raadszittingen waarin over ontwerpen van wetgevingshandelingen is beraadslaagd, worden rechtstreeks naar de nationale parlementen gezonden, op hetzelfde tijdstip als aan de regeringen van de lidstaten.

Artikel 6

Indien de Europese Raad artikel 48, lid 7, eerste of tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wil toepassen, worden de nationale parlementen tenminste zes maanden voordat een besluit wordt vastgesteld op de hoogte gebracht van het initiatief van de Europese Raad.

Artikel 7

De Rekenkamer zendt haar jaarverslag ter informatie toe aan de nationale parlementen, op hetzelfde tijdstip als aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 8

Wanneer het nationale parlementaire stelsel geen eenkamerstelsel is, gelden de artikelen 1 tot en met 7 voor de kamers waaruit het bestaat.

TITEL II

SAMENWERKING TUSSEN DE PARLEMENTEN

Artikel 9

Het Europees Parlement en de nationale parlementen bepalen samen hoe binnen de Unie een efficiënte en regelmatige samenwerking tussen de verschillende parlementen kan worden georganiseerd en gestimuleerd.

Artikel 10

Een conferentie van de organen van de parlementen die gespecialiseerd zijn in de aangelegenheden van de Unie kan iedere door haar passend geachte bijdrage ter attentie van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie leveren. Deze conferentie bevordert voorts de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement, alsook tussen hun respectieve gespecialiseerde commissies. Zij kan ook interparlementaire conferenties over specifieke onderwerpen organiseren, met name om vraagstukken op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, waaronder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, te bespreken. De bijdragen van de conferentie binden de nationale parlementen niet en laten hun standpunt onverlet.

PROTOCOL BETREFFENDE HET STATUUT VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

WENSENDE, het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, bedoeld in artikel 281 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

Artikel 1

Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt samengesteld en oefent zijn functies uit overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA-Verdrag) en dit statuut.

TITEL I

STATUS VAN DE RECHTERS EN VAN DE ADVOCATEN-GENERAAL

Artikel 2

Alvorens zijn ambt te aanvaarden, moet iedere rechter voor het Hof van Justitie in openbare zitting bijeen de eed afleggen, dat hij zijn functie zal uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten en dat hij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zal maken.

Artikel 3

De rechters zijn vrijgesteld van rechtsvervolging. Met betrekking tot hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, blijven zij deze immuniteit genieten ook nadat zij hun ambt hebben neergelegd.

Het Hof van Justitie kan, in voltallige zitting, de immuniteit opheffen. Wanneer de beslissing betrekking heeft op een lid van het Gerecht of van een gespecialiseerde rechtbank, beslist het Hof na raadpleging van het betrokken rechtscollege.

Ingeval tegen een rechter wiens immuniteit is opgeheven, een strafvervolging wordt ingesteld, kan hij in elk der lidstaten slechts worden berecht door de instantie welke bevoegd is tot berechting van de leden van het hoogste nationale rechterlijke college.

De artikelen 11 tot en met 14 en artikel 18 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie zijn van toepassing op de rechters, de griffier en de toegevoegde rapporteurs van, alsmede op de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, onverminderd de bepalingen van de voorgaande alinea's nopens de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters.

Artikel 4

De rechters mogen geen politieke functie of bestuursambt uitoefenen.

Zij mogen geen beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij van deze bepaling door de Raad, met gewone meerderheid van stemmen, bij uitzondering afwijking is toegestaan.

Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode.

In geval van twijfel beslist het Hof van Justitie. Wanneer de beslissing betrekking heeft op een lid van het Gerecht of van een gespecialiseerde rechtbank, beslist het Hof na raadpleging van het betrokken rechtscollege.

Artikel 5

Behalve door periodieke vervanging of door overlijden eindigt de ambtsuitoefening van een rechter door ontslag.

Ingeval een rechter om ontslag verzoekt, richt hij daartoe tot de president van het Hof van Justitie een brief, welke aan de voorzitter van de Raad wordt doorgezonden. Door laatstbedoelde kennisgeving ontstaat een vacature.

Behoudens in gevallen waarin artikel 6 toepassing vindt, blijft elke rechter zitting hebben totdat zijn opvolger in functie treedt.

Artikel 6

Een rechter kan slechts van zijn ambt worden ontheven of van zijn recht op pensioen of van andere als zodanig geldende gunsten vervallen worden verklaard, wanneer hij, naar het eenstemmige oordeel van de rechters van en de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen. De betrokkene neemt niet aan die beraadslagingen deel. Wanneer de betrokkene lid is van het Gerecht of van een gespecialiseerde rechtbank, beslist het Hof na raadpleging van het betrokken rechtscollege.

De griffier deelt de beslissing van het Hof mee aan de voorzitters van het Europees Parlement en van de Commissie en geeft van die beslissing kennis aan de voorzitter van de Raad.

In geval van een beslissing waarbij een rechter van zijn ambt wordt ontheven, ontstaat door laatstbedoelde kennisgeving een vacature.

Artikel 7

De rechters wier ambtsuitoefening vóór het verstrijken van hun mandaat eindigt, worden voor de verdere duur van het mandaat vervangen.

Artikel 8

De bepalingen van de artikelen 2 tot en met 7 zijn van toepassing op de advocaten-generaal.

TITEL II

ORGANISATIE VAN HET HOF VAN JUSTITIE

Artikel 9

De gedeeltelijke vervanging van de rechters, die om de drie jaar plaatsvindt, heeft betrekking op de helft van de rechters. Als het aantal rechters een oneven getal is, is het aantal rechters dat wordt vervangen, beurtelings het getal dat het volgende boven de helft van het aantal rechters is en het getal dat het volgende onder de helft is.

De eerste alinea is tevens van toepassing op de gedeeltelijke vervanging van de advocaten-generaal, die om de drie jaar plaatsvindt.

Artikel 9 bis

De rechters wijzen uit hun midden, voor drie jaar, de president en de vicepresident van het Hof van Justitie aan. Deze zijn herbenoembaar.

De vicepresident staat de president van het Hof bij overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering. Hij vervangt de president ingeval deze verhinderd is of het presidentschap vacant is.

Artikel 10

De griffier legt voor het Hof van Justitie de eed af, dat hij zijn functie zal uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten en dat hij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zal maken.

Artikel 11

Het Hof van Justitie regelt de vervanging van de griffier, voor het geval dat deze verhinderd is.

Artikel 12

In het belang van de dienst worden aan het Hof van Justitie ambtenaren en andere personeelsleden verbonden. Zij ressorteren onder de griffier, onder het gezag van de president.

Artikel 13

Op verzoek van het Hof van Justitie kunnen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, voorzien in de benoeming van toegevoegde rapporteurs en hun statuut bepalen. De toegevoegde rapporteurs kunnen overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vast te stellen bepalingen worden geroepen om deel te nemen aan het onderzoek van de bij het Hof aanhangige zaken en om de rechter-rapporteur bij te staan.

De toegevoegde rapporteurs, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en de nodige bewijzen van juridische bekwaamheid bezitten, worden door de Raad, met gewone meerderheid van stemmen, benoemd. Zij leggen voor het Hof de eed af dat zij hun ambt zullen uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig hun geweten en dat zij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zullen maken.

Artikel 14

De rechters, de advocaten-generaal en de griffier zijn verplicht verblijf te houden in de plaats waarin het Hof van Justitie is gevestigd.

Artikel 15

Het Hof van Justitie is permanent in functie. De rechterlijke vakanties worden door het Hof met inachtneming van de eisen van de dienst vastgesteld.

Artikel 16

Het Hof van Justitie vormt uit zijn midden kamers van drie en vijf rechters. De rechters kiezen uit hun midden de kamerpresident. De presidenten van de kamers van vijf rechters worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.

De grote kamer bestaat uit vijftien rechters. Zij wordt voorgezeten door de president van het Hof. Voorts maken van de grote kamer deel uit de vicepresident van het Hof en, overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering, drie van de presidenten van de kamers van vijf rechters en andere rechters.

Het Hof houdt zitting in grote kamer, wanneer een lidstaat of een instelling van de Unie die partij is bij het geding daarom verzoekt.

Het Hof komt in voltallige zitting bijeen wanneer een zaak aanhangig is gemaakt op grond van artikel 228, lid 2, artikel 245, lid 2, en artikel 247 dan wel artikel 286, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Verder kan het Hof, wanneer het van oordeel is dat een aanhangige zaak van uitzonderlijk belang is, de advocaat-generaal gehoord, besluiten deze zaak naar de voltallige zitting te verwijzen.

Artikel 17

Het Hof van Justitie kan slechts in oneven getal op geldige wijze beslissen.

De beslissingen van de uit drie of vijf rechters bestaande kamers zijn geldig wanneer zij door drie rechters zijn genomen.

De beslissingen van de grote kamer zijn geldig wanneer elf rechters tegenwoordig zijn.

De in voltallige zitting genomen beslissingen van het Hof zijn geldig wanneer zeventien rechters tegenwoordig zijn.

In geval van verhindering van één der rechters van een kamer kan, overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vastgestelde bepalingen een beroep worden gedaan op een rechter die deel uitmaakt van een andere kamer.

Artikel 18

De rechters en de advocaten-generaal mogen niet deelnemen aan de berechting van enige zaak waarin zij vroeger zijn opgetreden als gemachtigde, raadsman of advocaat van één van beide partijen, of waarover zij geroepen zijn geweest zich uit te spreken als lid van een rechtbank, van een commissie van onderzoek of in enige andere hoedanigheid.

Wanneer een rechter of advocaat-generaal om een bijzondere reden meent niet te kunnen deelnemen aan de berechting of het onderzoek van een bepaalde zaak, deelt hij dit aan de president mee. Ingeval de president van oordeel is, dat een rechter of een advocaat-generaal om een bijzondere reden niet over een bepaalde zaak dient te zitten of te concluderen, stelt hij de betrokkene hiervan in kennis.

In geval van moeilijkheden nopens de toepassing van dit artikel beslist het Hof van Justitie.

Partijen kunnen geen wijziging in de samenstelling van het Hof of van een van zijn kamers verlangen met een beroep op de nationaliteit van een rechter, of op het feit, dat in het Hof of in een van zijn kamers een rechter van hun nationaliteit ontbreekt.

TITEL III

PROCEDURE VOOR HET HOF VAN JUSTITIE

Artikel 19

De lidstaten zowel als de instellingen van de Unie worden voor het Hof van Justitie vertegenwoordigd door een voor elke zaak benoemde gemachtigde; de gemachtigde kan door een raadsman of door een advocaat worden bijgestaan.

De staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsmede de in die overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden op gelijke wijze vertegenwoordigd.

De andere partijen moeten door een advocaat worden vertegenwoordigd.

Alleen een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, kan een partij voor het Hof vertegenwoordigen of bijstaan.

De gemachtigden, raadslieden en advocaten die voor het Hof verschijnen, genieten de voor de onafhankelijke uitoefening van hun functies nodige rechten en waarborgen, overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vast te stellen bepalingen.

Ten aanzien van de raadslieden en advocaten die voor het Hof optreden, bezit het Hof overeenkomstig de in dat reglement vast te stellen bepalingen de bevoegdheden welke terzake gewoonlijk aan gerechtshoven en rechtbanken worden toegekend.

Hoogleraren die onderdaan zijn van een lidstaat waarvan de wetgeving hun het recht toekent te pleiten, genieten voor het Hof de rechten welke in dit artikel aan de advocaten zijn toegekend.

Artikel 20

De procedure voor het Hof van Justitie bestaat uit twee gedeelten: de schriftelijke en de mondelinge behandeling.

De schriftelijke behandeling omvat het toezenden aan partijen en aan de instellingen van de Unie welker beslissingen in het geding zijn, van de verzoekschriften, memoriën, verweerschriften en andere opmerkingen en, eventueel, van de verdere conclusies, alsmede van alle stukken en documenten welke ter ondersteuning in het geding worden gebracht of van hun voor eensluidend gewaarmerkte afschriften.

De toezending geschiedt door tussenkomst van de griffier in de volgorde en binnen de termijnen zoals bepaald in het reglement voor de procesvoering.

De mondelinge behandeling omvat het horen door het Hof van de gemachtigden, raadslieden en advocaten, en van de advocaat-generaal in zijn conclusie, benevens, zo nodig, het horen van getuigen en deskundigen.

Wanneer het Hof van oordeel is dat in de zaak geen nieuwe rechtsvraag aan de orde is, kan het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslissen dat de zaak zonder conclusie van de advocaat-generaal zal worden berecht.

Artikel 21

Een zaak wordt bij het Hof van Justitie aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift, dat aan de griffier wordt toegezonden. Het verzoekschrift moet inhouden de naam en woonplaats van de verzoeker en de hoedanigheid van de ondertekenaar, de aanduiding van de partij of partijen tegen wie het verzoekschrift is gericht, het onderwerp van het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen.

Het moet, indien daartoe aanleiding bestaat, vergezeld gaan van de handeling waarvan nietigverklaring wordt gevraagd, of, in het geval bedoeld in artikel 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, van een bewijsstuk van de datum der in genoemd artikel bedoelde uitnodiging. Indien deze stukken niet bij het verzoekschrift zijn gevoegd, nodigt de griffier de betrokkene uit deze alsnog binnen een redelijke termijn over te leggen; verval van het recht tot beroep kan niet worden tegengeworpen indien het verzuim eerst is hersteld na het verstrijken van de termijn van beroep.

Artikel 22

In de in artikel 18 van het EGA-Verdrag bedoelde gevallen wordt beroep bij het Hof van Justitie ingesteld door middel van een verzoekschrift, dat aan de griffier wordt toegezonden. Het verzoekschrift moet inhouden de naam en woonplaats van de verzoeker en de hoedanigheid van de ondertekenaar, de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld, de tegenpartijen, het onderwerp van het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen.

Het moet vergezeld gaan van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de bestreden beslissing van de arbitragecommissie.

Indien het Hof het beroep verwerpt, wordt de beslissing van de arbitragecommissie onherroepelijk.

Indien het Hof de beslissing van de arbitragecommissie vernietigt, kan de procedure, wanneer daartoe grond bestaat, op initiatief van een der partijen in het geding voor de arbitragecommissie worden hervat. Deze is aan de door het Hof besliste rechtsvragen gebonden.

Artikel 23

In de in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde gevallen wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie die de procedure schorst en een beroep doet op het Hof van Justitie, aan het Hof kennis gegeven op initiatief van die instantie. De griffier van het Hof geeft van deze beslissing vervolgens kennis aan de betrokken partijen, de lidstaten en de Commissie, alsmede aan de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie die de handeling waarvan de geldigheid of de uitlegging wordt betwist, heeft vastgesteld.

Binnen twee maanden na deze laatste kennisgeving hebben de partijen, de lidstaten, de Commissie en, in voorkomend geval, de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie die de handeling waarvan de geldigheid of de uitlegging wordt betwist, heeft vastgesteld, het recht bij het Hof memoriën of schriftelijke opmerkingen in te dienen.

In de in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde gevallen wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie door de griffier van het Hof voorts kennis gegeven aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte alsmede aan de in die overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, die binnen twee maanden na de kennisgeving bij het Hof memoriën of schriftelijke opmerkingen kunnen indienen wanneer de beslissing een van de toepassingsgebieden van de overeenkomst betreft.

Indien in een door de Raad met een of meer derde staten op een bepaald gebied gesloten overeenkomst is bepaald, dat deze staten het recht hebben memories of schriftelijke opmerkingen in te dienen ingeval een rechterlijke instantie van een lidstaat het Hof een prejudiciële vraag stelt die op het toepassingsgebied van de overeenkomst betrekking heeft, wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie waarin een dergelijke vraag is gesteld, eveneens kennis gegeven aan de betrokken derdestaten, die binnen een termijn van twee maanden na deze kennisgeving memories of schriftelijke opmerkingen kunnen indienen bij het Hof.

Artikel 23 bis (1)

Het reglement voor de procesvoering kan voorzien in een versnelde procedure en, voor prejudiciële procedures op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, in een spoedprocedure.

Deze procedures kunnen in een kortere termijn voor de indiening van memories of schriftelijke opmerkingen voorzien dan die van artikel 23, en in afwijking van artikel 20, vierde alinea, kan worden beslist de zaak zonder conclusie van de advocaat-generaal te berechten.

In de spoedprocedure kan bovendien het aantal partijen en andere in artikel 23 bedoelde belanghebbenden dat memories of schriftelijke opmerkingen kan indienen, worden beperkt, en in gevallen van uiterste spoedeisendheid kan de schriftelijke fase van de procedure achterwege worden gelaten.

Artikel 24

Het Hof van Justitie kan partijen verzoeken alle stukken over te leggen en alle inlichtingen te verstrekken welke het wenselijk acht. In geval van weigering neemt het Hof van Justitie hiervan akte.

Het Hof kan eveneens aan de lidstaten en aan de instellingen, organen of instanties die geen partij in het proces zijn, verzoeken alle inlichtingen te verstrekken welke het voor het proces nodig acht.

Artikel 25

Het Hof van Justitie is bevoegd te allen tijde een deskundigenonderzoek op te dragen aan personen, lichamen, bureaus, commissies of organen te zijner keuze.

Artikel 26

Getuigen kunnen worden gehoord overeenkomstig de bepalingen die worden vastgesteld in het reglement voor de procesvoering.

Artikel 27

Ten aanzien van gebrekkige getuigen geniet het Hof van Justitie dezelfde bevoegdheden als op dit gebied in de regel zijn toegekend aan gerechtshoven en rechtbanken, en kan het geldboeten opleggen, een en ander overeenkomstig de bepalingen die worden vastgesteld in het reglement voor de procesvoering.

Artikel 28

Getuigen en deskundigen kunnen onder ede worden gehoord volgens de in het reglement voor de procesvoering vastgestelde formule of op de wijze welke in de nationale wetgeving van de getuige of de deskundige is voorgeschreven.

Artikel 29

Het Hof van Justitie kan bevelen dat een getuige of deskundige door de rechterlijke instantie van zijn woonplaats wordt gehoord.

Dit bevel wordt ter uitvoering gericht tot de bevoegde rechterlijke instantie overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering. De stukken ter uitvoering van de rogatoire commissie worden op dezelfde wijze aan het Hof teruggezonden.

Het Hof draagt de kosten, doch kan deze eventueel ten laste van partijen brengen.

Artikel 30

Elke lidstaat beschouwt iedere schending van de eed der getuigen en deskundigen als het overeenkomstige strafbare feit bedreven voor een nationale rechtbank die in burgerlijke zaken uitspraak doet. Op aangifte van het Hof van Justitie vervolgt hij de daders van dit strafbare feit voor de bevoegde nationale rechterlijke instantie.

Artikel 31

De zittingen zijn openbaar, tenzij het Hof van Justitie ambtshalve of op verzoek van partijen om gewichtige redenen anders beslist.

Artikel 32

Tijdens de mondelinge behandeling kan het Hof van Justitie de deskundigen, de getuigen alsook de partijen zelf, horen. Deze laatsten kunnen evenwel slechts pleiten bij monde van hun vertegenwoordiger.

Artikel 33

Van iedere zitting wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de president en de griffier wordt ondertekend.

Artikel 34

De rol der terechtzitting wordt door de president vastgesteld.

Artikel 35

De beraadslagingen van het Hof van Justitie zijn en blijven geheim.

Artikel 36

De arresten zijn met redenen omkleed. Zij vermelden de namen van de rechters die hebben beslist.

Artikel 37

De arresten worden ondertekend door de president en de griffier. Zij worden in openbare zitting uitgesproken.

Artikel 38

Het Hof van Justitie geeft een beslissing ten aanzien van de proceskosten.

Artikel 39

De president van het Hof van Justitie kan in een summiere procedure, voorzover nodig afwijkend van sommige regels van dit statuut, welke wordt vastgesteld bij het reglement voor de procesvoering, uitspraak doen op conclusies strekkende ofwel tot verkrijging van de in artikel 278 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 157 van het EGA-Verdrag bedoelde opschorting, ofwel tot toepassing van voorlopige maatregelen krachtens artikel 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ofwel tot schorsing van de gedwongen tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 299, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of artikel 164, derde alinea, van het EGA-Verdrag.

De in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden kunnen door de vicepresident van het Hof van Justitie worden uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering.

Bij verhindering van de president en de vicepresident worden deze vervangen door een andere rechter overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering.

Het door de president of zijn plaatsvervanger gegeven besluit heeft slechts een voorlopig karakter en prejudicieert niet op de beslissing van het Hof ten principale.

Artikel 40

De lidstaten en de instellingen van de Unie kunnen zich voegen in een voor het Hof van Justitie aanhangig rechtsgeding.

Hetzelfde recht hebben de organen en instanties van de Unie en elke andere persoon, indien zij aannemelijk kunnen maken belang te hebben bij de beslissing van het voor het Hof aanhangige rechtsgeding. Natuurlijke of rechtspersonen kunnen zich niet voegen in rechtsgedingen tussen lidstaten, tussen instellingen van de Unie, of tussen lidstaten enerzijds en instellingen van de Unie anderzijds.

Onverminderd het bepaalde in de tweede alinea kunnen de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsmede de in die overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, zich voegen in een voor het Hof aanhangig rechtsgeding, wanneer dit een der toepassingsgebieden van die overeenkomst betreft.

De conclusies van het verzoek tot voeging kunnen slechts strekken tot ondersteuning van de conclusies van een der partijen.

Artikel 41

Wanneer de verwerende partij, ofschoon regelmatig in het geding geroepen, nalaat schriftelijk conclusies in te dienen, wordt het arrest tegen haar bij verstek gewezen. Het arrest is vatbaar voor verzet binnen een maand na zijn betekening. Tenzij het Hof van Justitie iets anders bepaalt, schorst het verzet de tenuitvoerlegging van het bij verstek gewezen arrest niet.

Artikel 42

De lidstaten, de instellingen, organen en instanties van de Unie en alle andere natuurlijke of rechtspersonen kunnen, in de gevallen en overeenkomstig de bepalingen vast te stellen in het reglement voor de procesvoering, derdenverzet instellen tegen de arresten gewezen in rechtsgedingen waarin zij niet geroepen zijn geweest, indien hun rechten door deze arresten worden geschaad.

Artikel 43

In geval van moeilijkheden aangaande de betekenis en de strekking van een arrest, heeft het Hof van Justitie tot taak dit uit te leggen, op verzoek van een der partijen of van een instelling van de Unie die haar belang terzake aannemelijk maakt.

Artikel 44

Het Hof van Justitie kan slechts om herziening van een arrest worden verzocht op grond van de ontdekking van een feit dat van beslissende invloed kan zijn en dat vóór de uitspraak van het arrest onbekend was aan het Hof van Justitie en aan de partij die de herziening verzoekt.

De herzieningsprocedure begint met een arrest, waarbij het Hof van Justitie, uitdrukkelijk het bestaan van een nieuw feit vaststellende en oordelende dat het grond tot herziening oplevert, uit dien hoofde het verzoek ontvankelijk verklaart.

Om herziening kan niet meer worden verzocht na verloop van tien jaar te rekenen vanaf de dagtekening van het arrest.

Artikel 45

In het reglement voor de procesvoering worden termijnen wegens afstand vastgesteld.

Verval van instantie wegens het verstrijken van een procestermijn kan niet worden tegengeworpen wanneer de betrokkene toeval of overmacht aantoont.

Artikel 46

De vorderingen tegen de Unie inzake niet-contractuele aansprakelijkheid verjaren vijf jaar na het feit dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven. De verjaring wordt gestuit hetzij door een bij het Hof van Justitie ingesteld beroep, hetzij door een eerder gedaan verzoek, dat de benadeelde kan richten tot de bevoegde instelling van de Unie. In het laatste geval moet het beroep worden ingesteld binnen de termijn van twee maanden, bepaald in artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; artikel 265, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is van overeenkomstige toepassing.

Dit artikel is tevens van toepassing op vorderingen tegen de Europese Centrale Bank inzake niet-contractuele aansprakelijkheid.

TITEL IV

GERECHT

Artikel 47

Artikel 9, eerste alinea, artikel 9 bis, de artikelen 14 en 15, artikel 17, eerste, tweede, vierde en vijfde alinea, en artikel 18 zijn van overeenkomstige toepassing op het Gerecht en de leden ervan.

Artikel 3, vierde alinea, en de artikelen 10, 11 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de griffier van het Gerecht.

Artikel 48

Het Gerecht bestaat uit:

a)

veertig rechters vanaf 25 december 2015;

b)

zevenenveertig rechters vanaf 1 september 2016;

c)

twee rechters per lidstaat vanaf 1 september 2019.

Artikel 49

De leden van het Gerecht kunnen worden aangewezen om de functie van advocaat-generaal te bekleden.

De advocaat-generaal heeft tot taak in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken welke aan het Gerecht zijn voorgelegd, teneinde dit ter zijde te staan bij de vervulling van zijn taak.

De criteria voor de selectie van de zaken en de wijze waarop de advocaten-generaal worden aangewezen, worden bepaald in het reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Een lid van het Gerecht dat is aangewezen om in een zaak de functie van advocaat-generaal te bekleden, mag niet deelnemen aan de berechting van die zaak.

Artikel 50

Het Gerecht houdt zitting in kamers bestaande uit drie of vijf rechters. De rechters kiezen uit hun midden de kamerpresident. De presidenten van de kamers van vijf rechters worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.

Het reglement voor de procesvoering regelt de samenstelling van de kamers en bepaalt van welke zaken zij kennis nemen. In sommige, door het reglement voor de procesvoering bepaalde, gevallen kan het Gerecht voltallig of in enkelvoudige kamer zitting houden.

Het reglement voor de procesvoering kan ook bepalen dat, in de gevallen en onder de voorwaarden die daarin worden vastgesteld, het Gerecht in grote kamer zitting houdt.

Artikel 51

In afwijking van het bepaalde in artikel 256, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn aan het Hof van Justitie voorbehouden de in de artikelen 263 en 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde beroepen die door een lidstaat worden ingesteld tegen

a)

een handeling of een nalaten een besluit te nemen van het Europees Parlement of de Raad, of van beide instellingen tezamen, met uitzondering van:

de besluiten van de Raad krachtens artikel 108, lid 2, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

de handelingen van de Raad krachtens een verordening van de Raad betreffende de handelspolitieke beschermingsmaatregelen in de zin van artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

de handelingen van de Raad waarbij deze laatste uitvoeringsbevoegdheden overeenkomstig artikel 291, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uitoefent;

b)

een handeling of een nalaten een besluit te nemen van de Commissie krachtens artikel 331, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Eveneens aan het Hof voorbehouden zijn de in voornoemde artikelen bedoelde beroepen die door een instelling van de Unie worden ingesteld tegen een handeling of een nalaten een besluit te nemen van het Europees Parlement, de Raad, deze beide instellingen tezamen of de Commissie, en door een instelling van de Unie tegen een handeling of een nalaten een besluit te nemen van de Europese Centrale Bank.

Artikel 52

De president van het Hof van Justitie en de president van het Gerecht bepalen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop ambtenaren en andere personeelsleden bij het Hof in het belang van de dienst hun diensten aan het Gerecht verlenen. Bepaalde ambtenaren of andere personeelsleden ressorteren onder de griffier van het Gerecht, onder het gezag van de president van het Gerecht.

Artikel 53

De procedure voor het Gerecht wordt geregeld in titel III.

De procedure voor het Gerecht wordt, voor zover nodig, gepreciseerd en aangevuld door het reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Het reglement voor de procesvoering kan afwijken van artikel 40, vierde alinea, en van artikel 41, wanneer dat wegens de bijzonderheden van de geschillen op het gebied van de intellectuele eigendom noodzakelijk is.

In afwijking van artikel 20, vierde alinea, kan de advocaat-generaal zijn met redenen omklede conclusie schriftelijk nemen.

Artikel 54

Wanneer een tot het Gerecht gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Hof van Justitie, wordt het door deze onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Gerecht. Evenzo, wanneer een tot het Hof gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Gerecht, wordt het door deze onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Hof.

Wanneer het Gerecht vaststelt dat het niet bevoegd is kennis te nemen van een beroep ten aanzien waarvan het Hof bevoegd is, verwijst het de zaak naar het Hof. Evenzo, wanneer het Hof vaststelt dat een beroep tot de bevoegdheid van het Gerecht behoort, verwijst het de zaak naar het Gerecht, dat zich dan niet onbevoegd kan verklaren.

Wanneer bij het Hof en het Gerecht zaken aanhangig worden gemaakt die hetzelfde voorwerp hebben of die dezelfde vraag van uitlegging dan wel de geldigheid van dezelfde handeling betreffen, kan het Gerecht, de partijen gehoord, de behandeling schorsen totdat het Hof arrest heeft gewezen dan wel, indien het beroepen betreft die krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn ingesteld, zich onbevoegd verklaren opdat het Hof uitspraak kan doen op die beroepen. Onder dezelfde voorwaarden kan ook het Hof besluiten zijn behandeling te schorsen; de procedure voor het Gerecht vindt dan doorgang.

Wanneer een lidstaat en een instelling van de Unie eenzelfde handeling betwisten, verklaart het Gerecht zich onbevoegd opdat het Hof uitspraak kan doen op die beroepen.

Artikel 55

Van eindbeslissingen van het Gerecht, beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid, geeft de griffier van het Gerecht kennis aan alle partijen, alsook aan alle lidstaten en aan de instellingen van de Unie, zelfs indien deze niet in de zaak voor het Gerecht zijn tussengekomen.

Artikel 56

Uiterlijk binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de bestreden beslissing kan bij het Hof van Justitie een verzoek om hogere voorziening worden ingediend tegen eindbeslissingen van het Gerecht, alsmede tegen beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid.

Hogere voorziening staat open voor iedere partij die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld. Voor andere tussenkomende partijen dan lidstaten en instellingen van de Unie staat hogere voorziening evenwel slechts open wanneer de beslissing van het Gerecht hun situatie rechtstreeks aantast.

Met uitzondering van zaken betreffende geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden, staat hogere voorziening eveneens open voor de lidstaten en de instellingen van de Unie die niet in het geding voor het Gerecht zijn tussengekomen. In dit geval verschilt de positie van die lidstaten en instellingen niet van de positie van lidstaten of instellingen die in eerste aanleg zouden zijn tussengekomen.

Artikel 57

Hogere voorziening bij het Hof van Justitie staat open tegen beslissingen van het Gerecht waarbij een verzoek tot tussenkomst wordt afgewezen. Het verzoek om hogere voorziening moet door degene wiens verzoek is afgewezen worden ingediend binnen twee weken, te rekenen vanaf de betekening van de afwijzende beslissing.

Tegen elke beslissing die door het Gerecht krachtens artikel 278, artikel 279 of artikel 299, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel krachtens artikel 157 of artikel 164, derde alinea, van het EGA-Verdrag wordt genomen, staat voor de partijen in het geding hogere voorziening open gedurende twee maanden vanaf de betekening ervan.

Van de in de eerste en tweede alinea van dit artikel bedoelde hogere voorziening wordt kennis genomen en er wordt over beslist volgens de in artikel 39 bedoelde procedure.

Artikel 58

Het verzoek aan het Hof van Justitie om hogere voorziening kan alleen rechtsvragen betreffen. Het moet gebaseerd zijn op middelen, ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht, onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht waardoor aan de belangen van de verzoekende partij afbreuk is gedaan, dan wel schending van het recht van de Unie door het Gerecht.

Het verzoek om hogere voorziening kan niet uitsluitend betrekking hebben op de veroordeling in of het bedrag van de proceskosten.

Artikel 59

In geval van hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht omvat de procedure voor het Hof van Justitie een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Onder de in het reglement voor de procesvoering bepaalde voorwaarden kan het Hof, de advocaat-generaal en de partijen gehoord, zonder mondelinge behandeling beslissen.

Artikel 60

Onverminderd de artikelen 278 en 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of artikel 157 van het EGA-Verdrag, heeft het verzoek om hogere voorziening geen opschortende werking.

In afwijking van artikel 280 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie treden beslissingen van het Gerecht waarbij een verordening nietig is verklaard, eerst in werking na afloop van de termijn bedoeld in artikel 56, eerste alinea, van dit statuut of, indien binnen deze termijn een verzoek om hogere voorziening is ingediend, nadat dit verzoek is verworpen, onverminderd het feit dat een partij het Hof van Justitie krachtens de artikelen 278 en 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of artikel 157 van het EGA-Verdrag kan verzoeken om opschorting van de werking van de nietig verklaarde verordening of om enige andere voorlopige maatregel.

Artikel 61

In geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening vernietigt het Hof van Justitie de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.

Indien de zaak wordt verwezen, is het Gerecht gebonden aan de beslissing van het Hof over de rechtsvragen.

In geval van gegrondheid van een verzoek om hogere voorziening van een lidstaat of een instelling van de Unie die in de zaak voor het Gerecht niet is tussengekomen, kan het Hof, indien het zulks noodzakelijk acht, verklaren welke gevolgen van de vernietigde beslissing van het Gerecht als definitief worden beschouwd ten aanzien van de andere partijen in het geschil.

Artikel 62

In de in artikel 256, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde gevallen kan de eerste advocaat-generaal het Hof van Justitie voorstellen, de beslissing van het Gerecht te heroverwegen, wanneer hij van oordeel is dat er een ernstig risico bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast.

Het voorstel moet binnen een maand na de uitspraak van het Gerecht gedaan worden. Het Hof beslist binnen een maand na het door de eerste advocaat-generaal gedane voorstel of heroverweging van de uitspraak noodzakelijk is.

Artikel 62 bis

Het Hof van Justitie doet, op basis van het dossier dat het Gerecht hem doet toekomen, in het kader van een spoedprocedure uitspraak op de vragen waarop de heroverweging betrekking heeft.

De in artikel 23 bedoelde belanghebbenden en de partijen in de procedure voor het Gerecht in de gevallen omschreven in artikel 256, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben het recht om over de vragen waarop de heroverweging betrekking heeft, bij het Hof memories of schriftelijke opmerkingen in te dienen binnen een daartoe gestelde termijn.

Het Hof kan besluiten een mondelinge behandeling te openen alvorens uitspraak te doen.

Artikel 62 ter

Onverminderd de artikelen 278 en 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben het voorstel tot heroverweging en het besluit om de heroverwegingsprocedure te openen, in de gevallen bedoeld in artikel 256, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geen schorsende werking. Indien het Hof van Justitie vaststelt dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie door de beslissing van het Gerecht wordt aangetast, verwijst het de zaak naar het Gerecht, dat gebonden is aan de rechtsvragen die door het Hof zijn beslist; het Hof kan verklaren welke gevolgen van de beslissing van het Gerecht ten aanzien van de partijen in het geschil als definitief moeten worden beschouwd. Indien de oplossing van het geschil, gelet op het resultaat van de heroverweging, evenwel voortvloeit uit de feitelijke vaststelling waarop de beslissing van het Gerecht is gebaseerd, doet het Hof de zaak zelf af.

In de in artikel 256, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde gevallen en indien geen voorstel tot heroverweging is ingediend of geen besluit tot opening van de heroverwegingsprocedure is genomen, wordt het antwoord of worden de antwoorden van het Gerecht op de hem gestelde vragen bindend bij het verstrijken van de daartoe in artikel 62, tweede alinea, vastgestelde termijn. Is er wel een heroverwegingsprocedure geopend, dan wordt het antwoord of worden de antwoorden waarvan de heroverweging wordt gevraagd, bindend na afloop van deze procedure, behoudens andersluidende beslissing van het Hof. Wanneer het Hof van oordeel is dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie door de beslissing van het Gerecht wordt aangetast, wordt het antwoord van het Gerecht op de vragen waarop de heroverweging betrekking heeft, vervangen door het antwoord van het Hof.

TITEL IV bis

GESPECIALISEERDE RECHTBANKEN

Artikel 62 quater

De bepalingen betreffende de bevoegdheid, samenstelling en organisatie van en de procedure voor de krachtens artikel 257 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ingestelde gespecialiseerde rechtbanken zijn in de aan dit statuut gehechte bijlagen opgenomen.

Het Europees Parlement en de Raad kunnen, handelend overeenkomstig artikel 257 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aan de gespecialiseerde rechtbanken rechter-plaatsvervangers toevoegen om bij afwezigheid rechters te vervangen die, zonder zich in een toestand van volledige invaliditeit die als volledig wordt beschouwd, te bevinden, langdurig niet aan de berechting van zaken kunnen deelnemen. In dat geval stellen het Europees Parlement en de Raad de voorwaarden waaronder de rechter-plaatsvervangers worden benoemd, de rechten en plichten van deze rechters, nadere regels met betrekking tot het uitoefenen van hun ambt en de omstandigheden die de ambtsuitoefening van deze rechters beëindigen, vast.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 63

Het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie en dat van het Gerecht bevat alle bepalingen welke nodig zijn voor de toepassing en, voor zoveel nodig, de aanvulling van dit statuut.

Artikel 64

De bepalingen inzake de talenregeling die van toepassing is op het Hof van Justitie van de Europese Unie worden door de Raad met eenparigheid van stemmen bij verordeningen vastgesteld. Die verordening wordt vastgesteld op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van de Commissie en het Europees Parlement, of op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Hof van Justitie en het Europees Parlement.

Zolang die bepalingen niet zijn vastgesteld, blijven de bepalingen van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie en die van het reglement voor de procesvoering van het Gerecht inzake de regeling van het taalgebruik van toepassing. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 253 en 254 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, moet iedere wijziging of intrekking van die bepalingen door de Raad met eenparigheid van stemmen worden goedgekeurd.

BIJLAGE I

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 1

Het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (hierna het „Gerecht voor ambtenarenzaken” te noemen) oefent in eerste aanleg de bevoegdheid uit, overeenkomstig artikel 270 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden, met inbegrip van geschillen tussen de organen of bureaus en hun personeelsleden waarvoor het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is verklaard.

Artikel 2

1.   Het Gerecht voor ambtenarenzaken bestaat uit zeven rechters. Indien het Hof van Justitie hierom verzoekt, kan de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen het aantal rechters verhogen.

De rechters worden benoemd voor een periode van zes jaar. De aftredende rechters zijn herbenoembaar.

In elke vacante zetel wordt voorzien door benoeming van een nieuwe rechter voor een periode van zes jaar.

2.   Aan de in lid 1, eerste alinea, bedoelde rechters worden rechter-plaatsvervangers toegevoegd om bij afwezigheid rechters te vervangen, die, zonder zich in een toestand van invaliditeit die als volledig wordt beschouwd, te bevinden, langdurig niet aan de berechting van zaken kunnen deelnemen.

Artikel 3

1.   De rechters worden benoemd door de Raad, die na raadpleging van het in onderhavig artikel bedoelde comité een besluit neemt overeenkomstig artikel 257, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Bij de benoeming van rechters ziet de Raad toe op een evenwichtige samenstelling van het Gerecht voor ambtenarenzaken op basis van een zo breed mogelijke geografische spreiding onder de onderdanen van de lidstaten en met betrekking tot de vertegenwoordigde nationale rechtsstelsels.

2.   Iedere persoon die burger van de Unie is en die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 257, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan zich kandidaat stellen. De Raad stelt, op aanbeveling van het Hof van Justitie, de voorwaarden en de nadere regels voor de indiening en de behandeling van kandidaturen vast.

3.   Er wordt een comité opgericht dat bestaat uit zeven leden, die voormalige leden van het Hof van Justitie en van het Gerecht zijn, of personen die bekend staan als kundige rechtsgeleerden. De Raad benoemt de leden van het comité en bepaalt de werkwijze ervan op aanbeveling van de president van het Hof van Justitie.

4.   Het comité geeft advies over de geschiktheid van de kandidaten voor de uitoefening van het ambt van rechter in het Gerecht voor ambtenarenzaken. Het comité voegt bij dit advies een lijst van de kandidaten met de meest passende ervaring op hoog niveau. Het aantal kandidaten op deze lijst dient het dubbele te bedragen van het aantal door de Raad te benoemen rechters.

Artikel 4

1.   De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de president van het Gerecht voor ambtenarenzaken. Hij is herkiesbaar.

2.   Het Gerecht voor ambtenarenzaken houdt zitting in kamers bestaande uit drie rechters. In sommige, door het reglement voor de procesvoering bepaalde, gevallen kan het in een plenaire zitting, in een kamer van vijf rechters of met een alleensprekend rechter zitting houden.

3.   De president van het Gerecht voor ambtenarenzaken is tevens president van de plenaire zitting en van de kamer van vijf rechters. De presidenten van de kamers van drie rechters worden gekozen overeenkomstig lid 1. Indien de president van het Gerecht voor ambtenarenzaken bij een kamer van drie rechters wordt ingedeeld, zit hij deze kamer voor.

4.   Het reglement voor de procesvoering regelt de bevoegdheid en het quorum van de plenaire zitting alsmede de samenstelling van de kamers en bepaalt van welke zaken de kamers kennis nemen.

Artikel 5

De artikelen 2 tot en met 6, 14, 15, artikel 17, eerste, tweede en vijfde alinea, en artikel 18 van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn van toepassing op het Gerecht voor ambtenarenzaken en op zijn leden.

De eed, bedoeld in artikel 2 van het statuut, wordt afgelegd voor het Hof van Justitie en de beslissingen bedoeld in de artikelen 3, 4 en 6 worden genomen door het Hof van Justitie, het Gerecht voor ambtenarenzaken gehoord.

Artikel 6

1.   Het Gerecht voor ambtenarenzaken maakt gebruik van de diensten van het Hof van Justitie en het Gerecht. De president van het Hof van Justitie of, in voorkomend geval, de president van het Gerecht bepaalt in onderlinge overeenstemming met de president van het Gerecht voor ambtenarenzaken de wijze waarop ambtenaren en andere personeelsleden bij het Hof of het Gerecht in het belang van de dienst hun diensten aan het Gerecht voor ambtenarenzaken verlenen. Sommige ambtenaren of andere personeelsleden vallen onder de bevoegdheid van de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken onder het gezag van de president van het Gerecht.

2.   Het Gerecht voor ambtenarenzaken benoemt de griffier en bepaalt diens positie. Artikel 3, vierde alinea, en de artikelen 10, 11 en 14 van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn van toepassing op de griffier van dit Gerecht.

Artikel 7

1.   De procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken wordt geregeld in titel III van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met uitzondering van de artikelen 22 en 23. Zij wordt, voor zover nodig, gepreciseerd en aangevuld door het reglement voor de procesvoering van dit Gerecht.

2.   De bepalingen inzake de talenregeling van het Gerecht zijn eveneens van toepassing op het Gerecht voor ambtenarenzaken.

3.   Het schriftelijke gedeelte van de procedure omvat de indiening van het verzoekschrift en van het verweerschrift, tenzij het Gerecht voor ambtenarenzaken beslist dat een tweede schriftelijke memoriewisseling nodig is. Na de tweede memoriewisseling kan het Gerecht voor ambtenarenzaken, met de instemming van de partijen besluiten zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

4.   Het Gerecht voor ambtenarenzaken kan in alle fasen van de procedure, en dit vanaf de indiening van het verzoekschrift, de mogelijkheden voor een minnelijke regeling van het geschil onderzoeken en voor de vergemakkelijking van een dergelijke regeling zorgen.

5.   Het Gerecht voor ambtenarenzaken doet uitspraak ten aanzien van de proceskosten. Behoudens de bijzondere bepalingen in het reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks gevorderd is.

Artikel 8

1.   Wanneer een tot het Gerecht voor ambtenarenzaken gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Hof van Justitie of van het Gerecht, wordt het door deze onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken. Evenzo, wanneer een tot het Hof of tot het Gerecht gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken, wordt het door deze onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Hof of van het Gerecht.

2.   Wanneer het Gerecht voor ambtenarenzaken vaststelt dat het niet bevoegd is kennis te nemen van een beroep ten aanzien waarvan het Hof of het Gerecht bevoegd is, verwijst het de zaak naar het Hof of het Gerecht. Evenzo, wanneer het Hof of het Gerecht vaststelt dat een beroep tot de bevoegdheid van het Gerecht voor ambtenarenzaken behoort, verwijst de rechterlijke instantie bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, de zaak naar dit Gerecht, dat zich dan niet onbevoegd kan verklaren.

3.   Wanneer bij het Gerecht voor ambtenarenzaken en het Gerecht zaken aanhangig worden gemaakt die dezelfde vraag van uitlegging dan wel de geldigheid van dezelfde handeling betreffen, kan het Gerecht voor ambtenarenzaken, de partijen gehoord, de behandeling schorsen totdat het Gerecht het arrest heeft gewezen.

Wanneer bij het Gerecht voor ambtenarenzaken en het Gerecht zaken aanhangig worden gemaakt die hetzelfde voorwerp hebben, verklaart het Gerecht voor ambtenarenzaken zich onbevoegd zodat het Gerecht zich over deze zaken kan uitspreken.

Artikel 9

Uiterlijk binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de bestreden beslissing kan bij het Gerecht een verzoek om hogere voorziening worden ingediend tegen eindbeslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken, alsmede tegen beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident ter zake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid.

Hogere voorziening staat open voor iedere partij die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld. Voor andere tussenkomende partijen dan lidstaten en instellingen van de Unie staat hogere voorziening evenwel slechts open wanneer de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken hun situatie rechtstreeks aantast.

Artikel 10

1.   Hogere voorziening bij het Gerecht staat open tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken waarbij een verzoek tot tussenkomst wordt afgewezen. Het verzoek om hogere voorziening moet door degene wiens verzoek is afgewezen worden ingediend binnen twee weken, te rekenen vanaf de betekening van de afwijzende beslissing.

2.   Tegen elke beslissing die door het Gerecht voor ambtenarenzaken krachtens artikel 278, artikel 279 of artikel 299, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel krachtens artikel 157 of artikel 164, derde alinea, van het EGA-Verdrag wordt genomen, staat voor de partijen in het geding hogere voorziening bij het Gerecht open gedurende twee maanden vanaf de betekening ervan.

3.   De president van het Gerecht kan in een summiere procedure, voor zover nodig afwijkend van sommige regels van deze bijlage, welke wordt vastgesteld bij het reglement voor de procesvoering van het Gerecht, uitspraak doen over de in de leden 1 en 2 bedoelde hogere voorzieningen.

Artikel 11

1.   Het verzoek aan het Gerecht om hogere voorziening kan alleen rechtsvragen betreffen. Het kan gebaseerd zijn op middelen ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht voor ambtenarenzaken, onregelmatigheden in de procedure voor dit Gerecht waardoor aan de belangen van de betrokken partij afbreuk is gedaan, dan wel schending van het recht van de Unie door het Gerecht voor ambtenarenzaken.

2.   Het verzoek om hogere voorziening kan niet uitsluitend betrekking hebben op de veroordeling in of het bedrag van de proceskosten.

Artikel 12

1.   Onverminderd de artikelen 278 en 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 157 van het EGA-Verdrag, heeft het verzoek om hogere voorziening bij het Gerecht geen opschortende werking.

2.   In geval van hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken omvat de procedure voor het Gerecht een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Onder de in het reglement voor de procesvoering bepaalde voorwaarden kan het Gerecht, de partijen gehoord, zonder mondelinge behandeling beslissen.

Artikel 13

1.   In geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening vernietigt het Gerecht de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken en doet het de zaak zelf af. Het verwijst de zaak uitzonderlijk voor afdoening naar het Gerecht voor ambtenarenzaken wanneer deze niet in staat van wijzen is.

2.   Indien de zaak wordt verwezen, is het Gerecht voor ambtenarenzaken gebonden aan de beslissing van het Gerecht over de rechtsvragen.

PROTOCOL BETREFFENDE DE PLAATS VAN DE ZETELS VAN DE INSTELLINGEN, VAN BEPAALDE INSTANTIES, ORGANEN, ORGANISATIES EN DIENSTEN VAN DE EUROPESE UNIE

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN,

GELET OP artikel 341 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 189 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

WIJZEND OP EN BEVESTIGEND het besluit van 8 april 1965, zulks onverminderd de daarin vervatte bepalingen betreffende de zetel van toekomstige instellingen, organen, organisaties en diensten,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Gemeenschap, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

Enig artikel

a)

Het Europees Parlement heeft zijn zetel te Straatsburg, voor de twaalf periodes van de maandelijkse voltallige zittingen met inbegrip van de begrotingszitting. De bijkomende voltallige zittingen worden gehouden te Brussel. De commissies van het Europees Parlement zetelen te Brussel. Het secretariaat-generaal van het Europees Parlement en zijn diensten blijven in Luxemburg gevestigd.

b)

De Raad heeft zijn zetel te Brussel. In de maanden april, juni en oktober houdt de Raad zijn zittingen in Luxemburg.

c)

De Commissie heeft haar zetel te Brussel. De in de artikelen 7, 8 en 9 van het besluit van 8 april 1965 genoemde diensten zijn gevestigd in Luxemburg.

d)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft zijn zetel te Luxemburg.

e)

De Rekenkamer heeft zijn zetel te Luxemburg.

f)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft zijn zetel te Brussel.

g)

Het Comité van de Regio's heeft zijn zetel te Brussel.

h)

De Europese Investeringsbank heeft haar zetel te Luxemburg.

i)

De Europese Centrale Bank heeft haar zetel te Frankfurt.

j)

De Europese Politiedienst (Europol) heeft zijn zetel te Den Haag.

PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

OVERWEGENDE dat krachtens de bepalingen van artikel 343 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en naar artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA), de Europese Unie en de EGA op het grondgebied van de lidstaten de immuniteiten en voorrechten genieten welke nodig zijn ter vervulling van hun taak,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

HOOFDSTUK I

Eigendommen, fondsen, bezittingen en verrichtingen van de Europese Unie

Artikel 1

De gebouwen en terreinen van de Europese Unie zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Europese Unie kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.

Artikel 2

Het archief van de Unie is onschendbaar.

Artikel 3

De Unie, haar bezittingen, inkomsten en andere eigendommen zijn vrijgesteld van alle directe belastingen.

Telkens wanneer hun dit mogelijk is, treffen de regeringen van de lidstaten passende maatregelen tot kwijtschelding of teruggave van het bedrag der indirecte belastingen en van belastingen op de verkoop, welke een deel vormen van de prijs van onroerende of roerende goederen, wanneer de Unie voor haar officieel gebruik belangrijke aankopen doet van goederen in de prijs waarvan zodanige belastingen begrepen zijn. De toepassing van deze bepalingen mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de Unie wordt vervalst.

Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen, heffingen en rechten die niet anders zijn dan eenvoudige vergoedingen voor diensten van openbaar nut.

Artikel 4

De Unie is vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot goederen bestemd voor officieel gebruik van de Unie; de aldus ingevoerde goederen mogen op het grondgebied van het land alwaar zij zijn ingevoerd niet onder bezwarende titel of om niet worden overgedragen, tenzij op voorwaarden welke door de regering van dat land zijn goedgekeurd.

Zij is eveneens vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot hun publicaties.

HOOFDSTUK II

Mededelingen en laissez-passer

Artikel 5

(oud artikel 6)

De instellingen van de Unie genieten, voor hun officiële mededelingen en het overbrengen van al hun documenten op het grondgebied van iedere lidstaat de behandeling, welke door deze staat aan diplomatieke missies wordt toegestaan.

De officiële correspondentie en andere officiële mededelingen van de instellingen van de Unie zijn niet aan censuur onderworpen.

Artikel 6

(oud artikel 7)

Laissez-passer, waarvan de vorm door de Raad met gewone meerderheid van stemmen wordt vastgesteld en welke als geldige reispapieren worden erkend door de overheidsinstanties van de lidstaten kunnen door de voorzitters van de instellingen van de Unie aan de leden en het personeel van deze instellingen worden verstrekt. Deze laissez-passer worden aan de ambtenaren, en overige personeelsleden verstrekt overeenkomstig de bepalingen van het statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Unie.

De Commissie kan akkoorden sluiten teneinde deze laissez-passer te doen erkennen als geldige reispapieren voor het grondgebied van derde staten.

HOOFDSTUK III

Leden van het Europees Parlement

Artikel 7

(oud artikel 8)

De bewegingsvrijheid der leden van het Europees Parlement die zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren wordt op geen enkele wijze beperkt door voorschriften van bestuursrechtelijke of andere aard.

Aan de leden van het Europees Parlement worden, wat betreft douane en deviezencontrole, toegekend:

a)

door hun eigen regering, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan hoge ambtenaren, die zich, belast met een tijdelijke officiële zending, naar het buitenland begeven,

b)

door de regeringen van de andere lidstaten, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, belast met een tijdelijke officiële zending.

Artikel 8

(oud artikel 9)

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 9

(oud artikel 10)

Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

a)

op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

b)

op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

HOOFDSTUK IV

De aan de werkzaamheden van de instellingen der Europese Unie deelnemende vertegenwoordigers der lidstaten

Artikel 10

(oud artikel 11)

De aan de werkzaamheden van de instellingen van de Unie deelnemende vertegenwoordigers der lidstaten, alsmede hun raadslieden en de deskundigen, genieten gedurende de uitoefening van hun ambt en op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst de gebruikelijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.

Dit artikel is eveneens van toepassing op de leden der raadgevende organen van de Unie.

HOOFDSTUK V

Ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Unie

Artikel 11

(oud artikel 12)

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der lidstaten:

a)

vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Unie, en voorts op de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd;

b)

tezamen met hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten vrijgesteld van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie;

c)

inzake monetaire of deviezenregelingen in het genot van de gebruikelijke faciliteiten welke aan ambtenaren van internationale organisaties worden toegekend;

d)

gerechtigd om de eerste maal, dat zij hun post bezetten, in het betrokken land hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik vrij van rechten in te voeren, en bij het neerleggen van hun ambt hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik uit genoemd land vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het land waar dit recht wordt uitgeoefend, als noodzakelijk beschouwt;

e)

gerechtigd uit een lidstaat hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto die in het land waar zij het laatst hun verblijfplaats hebben gehad of in het land waarvan zij onderdaan zijn, verkregen is op de voorwaarden die op de binnenlandse markt van dat land gelden, vrij van rechten in te voeren, en deze vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het betrokken land als noodzakelijk beschouwt.

Artikel 12

(oud artikel 13)

Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de door haar betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Artikel 13

(oud artikel 14)

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Unie, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de lidstaten van de Unie gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Unie. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot voor zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.

De roerende goederen welke toebehoren aan de in de vorige alinea bedoelde personen en zich bevinden op het grondgebied van de staat van verblijf, worden in de staat vrijgesteld van successiebelasting; voor de heffing van die belasting worden die roerende goederen geacht zich in de staat van de fiscale woonplaats te bevinden, onder voorbehoud van de rechten van derde staten en de mogelijke toepassing van de bepalingen der internationale overeenkomsten betreffende dubbele belasting.

De uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van een ambt in dienst van andere internationale organisaties verkregen woonplaats wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 14

(oud artikel 15)

Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen de regeling vast inzake de sociale voorzieningen, welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn.

Artikel 15

(oud artikel 16)

Het Europees Parlement en de Raad bepalen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de overige betrokken instellingen, op welke categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie de bepalingen van de artikelen 11, 12, tweede alinea, en 13 geheel of ten dele van toepassing zijn.

De namen, hoedanigheden en adressen der ambtenaren en overige personeelsleden, welke onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden aan de regeringen van de lidstaten medegedeeld.

HOOFDSTUK VI

Voorrechten en immuniteiten der bij de Europese Unie geaccrediteerde missies van derde staten

Artikel 16

(oud artikel 17)

De lidstaat, op wiens grondgebied de zetel van de Unie is gevestigd, verleent aan de missies der bij de Unie geaccrediteerde derde staten de gebruikelijke diplomatieke immuniteiten en voorrechten.

HOOFDSTUK VII

Algemene bepalingen

Artikel 17

(oud artikel 18)

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie uitsluitend in het belang van de Unie verleend.

Elke instelling van de Unie is gehouden de aan een ambtenaar of ander personeelslid verleende immuniteit op te heffen in alle gevallen, waarin zulks naar haar mening niet strijdig is met de belangen van de Unie.

Artikel 18

(oud artikel 19)

Voor de toepassing van dit protocol handelen de instellingen van de Unie in overeenstemming met de verantwoordelijke autoriteiten van de betrokken lidstaten.

Artikel 19

(oud artikel 20)

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de voorzitter van de Europese Raad.

Zij zijn eveneens van toepassing op de leden van de Commissie.

Artikel 20

(oud artikel 21)

De artikelen 11 tot en met 14 en artikel 17 zijn van toepassing op de rechters, de advocaten-generaal, de griffier en de toegevoegde rapporteurs van het Hof, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie nopens de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters en de advocaten-generaal.

Artikel 21

(oud artikel 22)

Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Investeringsbank, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers der lidstaten, welke aan haar werkzaamheden deelnemen, onverminderd de bepalingen van het protocol betreffende haar statuten.

De Europese Investeringsbank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing ter gelegenheid van de uitbreiding van haar aandelenkapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke deze verrichtingen kunnen medebrengen in de staat waar de zetel gevestigd is. Haar opheffing en liquidering zullen evenmin enige heffing medebrengen. Ten slotte geeft de werkzaamheid van de Bank en van haar organen, uitgeoefend onder de statutaire voorwaarden, geen aanleiding tot de heffing van omzetbelastingen.

Artikel 22

(oud artikel 23)

Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Centrale Bank, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd de bepalingen van het protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. De werkzaamheden van de Bank en van haar organen, uitgeoefend overeenkomstig de statuten van het Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, geven geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.

PROTOCOL BETREFFENDE ARTIKEL 40.3.3 VAN DE GRONDWET VAN IERLAND

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gehecht:

Geen enkele bepaling van de Verdragen, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of van de Verdragen en akten tot wijziging of aanvulling van deze Verdragen doet afbreuk aan de toepassing in Ierland van artikel 40.3.3 van de Grondwet van Ierland.

PROTOCOL BETREFFENDE DE OVERGANGSBEPALINGEN

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

OVERWEGENDE dat voor de overgang van, enerzijds, de institutionele bepalingen van de verdragen die van toepassing zijn tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon naar, anderzijds, de bepalingen van bedoeld verdrag, overgangsbepalingen moeten worden vastgesteld,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

Artikel 1

In dit protocol wordt onder „de Verdragen” verstaan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

TITEL I

BEPALINGEN INZAKE HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 2

1.   Voor de resterende duur van de zittingsperiode 2009-2014 vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel, en in afwijking van de artikelen 189, tweede alinea, en 190, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en van de artikelen 107, tweede alinea, en 108, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, die van kracht waren ten tijde van de verkiezingen voor het Europees Parlement van juni 2009, en in afwijking van het aantal zetels waarin is voorzien in artikel 14, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, worden de volgende 18 zetels toegevoegd aan de huidige 736 zetels, waardoor het totaal aantal leden van het Europees Parlement tijdelijk op 754 wordt gebracht tot het einde van de zittingsperiode 2009-2014:

Bulgarije

1

Nederland

1

Spanje

4

Oostenrijk

2

Frankrijk

2

Polen

1

Italië

1

Slovenië

1

Letland

1

Zweden

2

Malta

1

Verenigd Koninkrijk

1

2.   In afwijking van artikel 14, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dragen de betrokken lidstaten de personen voor die de in lid 1 bedoelde extra zetels zullen bezetten, overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaten en op voorwaarde dat deze personen in rechtstreekse algemene verkiezingen zijn verkozen,

a)

in een ad hoc georganiseerde rechtstreekse algemene verkiezing in de betrokken lidstaat, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen voor de verkiezingen voor het Europees Parlement;

b)

als resultaat van de verkiezingen voor het Europees Parlement van 4 tot en met 7 juni 2009; of

c)

door voordracht, door het nationaal parlement van de betrokken lidstaat uit zijn midden, van het vereiste aantal leden, volgens de door elk van die lidstaten vastgestelde procedure.

3.   Tijdig vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2014 stelt de Europese Raad, overeenkomstig artikel 14, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement vast.

TITEL II

BEPALINGEN INZAKE DE GEKWALIFICEERDE MEERDERHEID

Artikel 3

1.   Overeenkomstig artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de bepalingen van dat lid en van artikel 238, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake de bepaling van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Europese Raad en de Raad van kracht op 1 november 2014.

2.   Wanneer, tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017, een besluit moet worden genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, kan een lid van de Raad verzoeken dat het besluit wordt genomen met de in lid 3 omschreven gekwalificeerde meerderheid. In dat geval zijn de leden 3 en 4 van toepassing.

3.   Tot en met 31 oktober 2014 zijn de volgende bepalingen van kracht, onverminderd artikel 235, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie:

Voor de besluiten van de Europese Raad en de Raad waarvoor een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist is, worden de stemmen van de leden als volgt gewogen:

België

12

Litouwen

7

Bulgarije

10

Luxemburg

4

Tsjechië

12

Hongarije

12

Denemarken

7

Malta

3

Duitsland

29

Nederland

13

Estland

4

Oostenrijk

10

Ierland

7

Polen

27

Griekenland

12

Portugal

12

Spanje

27

Roemenië

14

Frankrijk

29

Slovenië

4

Kroatië

7

Slowakije

7

Italië

29

Finland

7

Cyprus

4

Zweden

10

Letland

4

Verenigd Koninkrijk

29

De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste 260 stemmen hebben verkregen en de meerderheid van de leden voorstemt, indien zij krachtens de Verdragen op voorstel van de Commissie moeten worden genomen. In de overige gevallen komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste 260 stemmen hebben verkregen en ten minste twee derde van de leden voorstemmen.

Een lid van de Europese Raad of van de Raad kan verlangen dat, in de gevallen waarin de Europese Raad of de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een handeling vaststelt, wordt nagegaan of de lidstaten welke die gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is de handeling niet vastgesteld.

4.   Tot en met 31 oktober 2014 geldt, in gevallen waarin overeenkomstig de Verdragen niet alle leden van de Raad aan de stemming deelnemen, namelijk in de gevallen waarin verwezen wordt naar de gekwalificeerde meerderheid omschreven in artikel 238, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de gekwalificeerde meerderheid van stemmen als het overeenkomstige aandeel van gewogen stemmen en het overeenkomstige aandeel van het aantal leden van de Raad alsmede, in voorkomend geval, hetzelfde percentage van de bevolking van de betrokken lidstaten, als vastgesteld in lid 3 van het huidige artikel.

TITEL III

BEPALINGEN INZAKE DE RAADSFORMATIES

Artikel 4

Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel 16, lid 6, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde besluit kan de Raad bijeenkomen in de in de tweede en derde alinea van dat lid genoemde formaties en in de formaties voorkomende op een lijst die de Raad Algemene Zaken bij besluit vaststelt met gewone meerderheid van stemmen.

TITEL IV

BEPALINGEN INZAKE DE COMMISSIE, MET INBEGRIP VAN DE HOGE VERTEGENWOORDIGER VAN DE UNIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN EN VEILIGHEIDSBELEID

Artikel 5

De leden van de Commissie die op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in functie zijn, blijven in functie tot het eind van hun ambtstermijn. Op de dag waarop de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid wordt benoemd, eindigt evenwel de ambtstermijn van het lid dat dezelfde nationaliteit heeft als de hoge vertegenwoordiger.

TITEL V

BEPALINGEN INZAKE DE SECRETARIS-GENERAAL VAN DE RAAD, HOGE VERTEGENWOORDIGER VOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID, EN DE PLAATSVERVANGEND SECRETARIS-GENERAAL VAN DE RAAD

Artikel 6

De ambtstermijnen van de secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en de plaatsvervangend secretaris-generaal van de Raad eindigen op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. De Raad benoemt een secretaris-generaal overeenkomstig artikel 240, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

TITEL VI

BEPALINGEN INZAKE DE ADVIESORGANEN

Artikel 7

Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel 301 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde besluit is de zetelverdeling van de leden van het Economisch en Sociaal Comité als volgt:

België

12

Litouwen

9

Bulgarije

12

Luxemburg

6

Tsjechië

12

Hongarije

12

Denemarken

9

Malta

5

Duitsland

24

Nederland

12

Estland

7

Oostenrijk

12

Ierland

9

Polen

21

Griekenland

12

Portugal

12

Spanje

21

Roemenië

15

Frankrijk

24

Slovenië

7

Kroatië

9

Slowakije

9

Italië

24

Finland

9

Cyprus

6

Zweden

12

Letland

7

Verenigd Koninkrijk

24

Artikel 8

Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel 305 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde besluit is de zetelverdeling van de leden van het Comité van de Regio's als volgt:

België

12

Litouwen

9

Bulgarije

12

Luxemburg

6

Tsjechië

12

Hongarije

12

Denemarken

9

Malta

5

Duitsland

24

Nederland

12

Estland

7

Oostenrijk

12

Ierland

9

Polen

21

Griekenland

12

Portugal

12

Spanje

21

Roemenië

15

Frankrijk

24

Slovenië

7

Kroatië

9

Slowakije

9

Italië

24

Finland

9

Cyprus

6

Zweden

12

Letland

7

Verenigd Koninkrijk

24

TITEL VII

OVERGANGSBEPALINGEN INZAKE DE HANDELINGEN DIE ZIJN VASTGESTELD OP BASIS VAN DE TITELS V EN VI VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE EUROPESE UNIE VOOR DE INWERKINGTREDING VAN HET VERDRAG VAN LISSABON

Artikel 9

De rechtsgevolgen van de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie die vastgesteld zijn op basis van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon gehandhaafd zolang deze handelingen niet krachtens de verdragen ingetrokken, nietig verklaard of gewijzigd zijn. Dit geldt ook voor de overeenkomsten tussen de lidstaten die gesloten zijn op basis van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Artikel 10

1.   Als overgangsmaatregel, en met betrekking tot de handelingen van de Unie op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld, hebben de instellingen op de datum van inwerkingtreding van dat Verdrag de volgende bevoegdheden: de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn niet van toepassing en de bevoegdheden van het Hof van Justitie van de Europese Unie uit hoofde van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, blijven ongewijzigd, ook in die gevallen waarin deze uit hoofde van artikel 35, lid 2, van het bovengenoemde Verdrag betreffende de Europese Unie zijn aanvaard.

2.   Uit de wijziging van een in lid 1 bedoelde handeling volgt dat de bevoegdheden van de in dat lid genoemde instellingen zoals bepaald in de Verdragen van toepassing zijn ten aanzien van de gewijzigde handeling voor die lidstaten waarop de betrokken gewijzigde handeling van toepassing is.

3.   De overgangsmaatregel van lid 1 houdt in ieder geval op effect te sorteren vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

4.   Uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de in lid 3 bedoelde overgangsperiode kan het Verenigd Koninkrijk de Raad ervan in kennis stellen dat het, met betrekking tot de in lid 1 bedoelde handelingen, de bevoegdheden van de in lid 1 genoemde instellingen zoals omschreven in de Verdragen niet aanvaardt. Indien het Verenigd Koninkrijk deze mededeling heeft gedaan, zijn alle in lid 1 genoemde handelingen niet langer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zodra de in lid 3 bedoelde overgangsperiode verstreken is. Deze alinea is niet van toepassing op de gewijzigde handelingen die uit hoofde van lid 2 op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn.

De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de dientengevolge noodzakelijke regelingen, alsmede de noodzakelijke overgangsregelingen vast. Het Verenigd Koninkrijk neemt niet deel aan de aanneming van dit besluit. Een gekwalificeerde meerderheid in de Raad is in dat geval de meerderheid omschreven in artikel 238, lid 3, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De Raad kan tevens met gekwalificeerde meerderheid op een voorstel van de Commissie een besluit vaststellen waarbij bepaald wordt dat de eventuele directe financiële gevolgen, die noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk voortvloeien uit de beëindiging van de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan deze handelingen, worden gedragen door het Verenigd Koninkrijk.

5.   Nadien kan het Verenigd Koninkrijk de Raad te allen tijde kennis geven van zijn wens deel te nemen aan de handelingen die zijn opgehouden op hem van toepassing te zijn uit hoofde van lid 4, eerste alinea. In dat geval zijn de relevante bepalingen van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis of het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, al naar het geval, van toepassing. De bevoegdheden van de instellingen voor deze handelingen zijn in dat geval de bij de Verdragen vastgestelde bevoegdheden. Wanneer zij krachtens de betrokken Protocollen optreden, trachten de instellingen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk opnieuw tot de ruimst mogelijke deelneming van het Verenigd Koninkrijk aan het acquis van de Unie op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht te komen zonder de praktische toepasbaarheid van de verschillende onderdelen daarvan ernstig in het gedrang te brengen en rekening houdend met de samenhang daarvan.


(1)  Artikel ingevoerd bij Besluit 2008/79/EG, Euratom (PB L 24 van 29.1.2008, blz. 42).


7.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 203/s2


BERICHT AAN DE LEZER

Deze publicatie bevat de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met inbegrip van zijn protocollen en bijlagen, waarin de veranderingen zijn verwerkt die daaraan zijn aangebracht door het Verdrag van Lissabon, dat op 13 december 2007 werd ondertekend en op 1 december 2009 in werking is getreden.

Bovendien bevat deze publicatie de wijziging die is aangebracht bij het Protocol tot wijziging van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede de wijziging aangebracht bij Verordening (EU, Euratom) nr. 741/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 11 augustus 2012 houdende wijziging van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van bijlage I daarbij. Bovendien bevat deze publicatie de wijzigingen die zijn aangebracht bij de Akte van toetreding van de Republiek Kroatië. Tot slot, bevat deze publicatie tevens de wijzigingen die zijn aangebracht bij Verordening (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Deze publicatie vormt een documentatiemiddel, waarvoor de instellingen van de Europese Unie geen verantwoordelijkheid kunnen aanvaarden.