ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2009.205.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 205

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
29 augustus 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2009/C 205/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 193 van 15.8.2009

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2009/C 205/02

Zaak C-511/06 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 juli 2009 — Archer Daniels Midland Co./Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Citroenzuurmarkt — Vaststelling van bedrag van geldboete — Leidinggevende rol — Rechten van verdediging — Bewijzen die zijn overgelegd in het kader van in derde land gevoerde procedure — Bepaling van relevante markt — Verzachtende omstandigheden)

2

2009/C 205/03

Zaak C-319/07 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juli 2009 — 3F, voorheen Specialarbejderforbundet i Danmark (SID)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Denemarken, Koninkrijk Noorwegen (Hogere voorziening — Maatregelen tot belastingverlaging voor zeelieden in dienst op in Deens internationaal register ingeschreven schepen — Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken — Beroep tot nietigverklaring — Begrip belanghebbende — Werknemersvakbond — Ontvankelijkheid van beroep)

3

2009/C 205/04

Zaak C-343/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Torino — Italië) — Bavaria NV, Bavaria Italia Srl/Bayerischer Brauerbund eV (Verzoek om prejudiciële beslissing — Geldigheidstoetsing — Ontvankelijkheid — Verordeningen (EEG) nr. 2081/92 en (EG) nr. 1347/2001 — Geldigheid — Soortnaam — Co-existentie van merk en beschermde geografische aanduiding)

3

2009/C 205/05

Zaak C-369/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Staatssteun — Maatregelen ter uitvoering van arrest van Hof — Artikel 228 EG — Geldelijke sancties — Dwangsom — Forfaitaire som)

4

2009/C 205/06

Zaak C-397/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Indirecte belastingen op bijeenbrengen van kapitaal — Kapitaalvennootschappen — Richtlijn 69/335/EEG — Artikelen 2, leden 1 en 3, 4, lid 1, en 7 — Kapitaalrecht — Vrijstelling — Voorwaarden — Overbrenging van zetel van werkelijke leiding of van statutaire zetel van ene lidstaat naar andere lidstaat — Kapitaalrecht over kapitaal dat wordt gebruikt voor commerciële activiteiten van filialen of permanente vestigingen van in andere lidstaat gevestigde vennootschappen)

4

2009/C 205/07

Zaak C-430/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juni 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Exportslachterij J. Gosschalk & Zoon BV/Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Beschikking 2000/764/EG — Testen op en epizoötiebewaking ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie — Verordening (EG) nr. 2777/2000 — Marktondersteuningsmaatregelen — Veterinaire maatregelen — Bijdrage van Gemeenschap aan financiering van gedeelte van kosten voor tests — Richtlijn 85/73/EEG — Mogelijkheid voor lidstaten om niet door Gemeenschap gefinancierde deel van kosten te financieren door heffing van nationale retributies voor vleeskeuring of voor bestrijding van epizoötieën)

5

2009/C 205/08

Zaak C-558/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 juli 2009 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Queen’s Bench Division) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, S.P.C.M. SA, C.H. Erbslöh KG, Lake Chemicals and Minerals Ltd, Hercules Inc./Secretary of State for the Environment, Food and Rural Affairs (Verordening (EG) nr. 1907/2006 — Chemische stoffen — Registratie en beoordeling van en autorisatie en beperkingen ten aanzien van deze stoffen (REACH) — Begrip monomeren — Geldigheid — Evenredigheid — Gelijke behandeling)

6

2009/C 205/09

Zaak C-7/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Har Vaessen Douane Service BV/Staatssecretaris van Financiën (Vrijstelling van invoerrechten — Verordening (EEG) nr. 918/83 — Artikel 27 — Als groepagezending verzonden goederen met te verwaarlozen individuele waarde — Zending rechtstreeks uit derde staat aan geadresseerde in Gemeenschap verzonden)

6

2009/C 205/10

Zaak C-14/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juni 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción no 5 de San Javier — Spanje) — Roda Golf & Beach Resort SL (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Prejudiciële verwijzing — Bevoegdheid van Hof — Begrip geding — Verordening (EG) nr. 1348/2000 — Betekening en kennisgeving van buitengerechtelijke stukken buiten gerechtelijke procedure om — Notariële akte)

7

2009/C 205/11

Zaak C-32/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 1 de Alicante y no 1 de Marca Comunitaria — Spanje) — Fundación Española para la Innovación de la Artesanía (FEIA)/Cul de Sac Espacio Creativo SL, Acierta Product & Position SA (Verordening (EG) 6/2002 — Gemeenschapsmodellen — Artikelen 14 en 88 — Houder van recht op gemeenschapsmodel — Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel — Model dat in opdracht is ontworpen)

7

2009/C 205/12

Zaak C-111/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta domstolen — Zweden) — SCT Industri AB i likvidation/Alpenblume AB (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen — Werkingssfeer — Faillissementen)

8

2009/C 205/13

Zaak C-204/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Peter Rehder/Air Baltic Corporation (Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikelen 5, lid 1, sub c, en 7, lid 1, sub a — Verdrag van Montreal — Artikel 33, lid 1 — Luchtvervoer — Compensatievorderingen van passagiers tegen luchtvaartmaatschappijen bij vluchtannulering — Plaats van uitvoering van dienst — Rechterlijke bevoegdheid bij luchtvervoer van lidstaat naar andere lidstaat door luchtvaartmaatschappij gevestigd in derde lidstaat)

8

2009/C 205/14

Zaak C-272/08: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/83/EG — Asielrecht — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

9

2009/C 205/15

Zaak C-302/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht München — Duitsland) — Zino Davidoff SA/Bundesfinanzdirektion Südost (Merken — Internationale inschrijving — Protocol bij Schikking van Madrid — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 146 — Internationale inschrijving en gemeenschapsmerk gelijke gevolgen in Gemeenschap — Verordening (EG) nr. 1383/2003 — Artikel 5, lid 4 — Goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op merk — Optreden van douaneautoriteiten — Houder van gemeenschapsmerk — Recht op verkrijgen van optreden ook in andere lidstaten dan die waar verzoek om optreden is ingediend — Uitbreiding tot houder van internationale inschrijving)

9

2009/C 205/16

Zaak C-356/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Vrij verrichten van diensten — Vrijheid van vestiging — Vrij verkeer van kapitaal — Nationale regeling krachtens welke in Oberösterreich gevestigde artsen bankrekening bij bepaalde bank moeten openen)

10

2009/C 205/17

Zaak C-377/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — EGN BV — Filiale Italiana/Agenzia delle Entrate — Ufficio di Roma 2 (Zesde btw-richtlijn — Artikel 17, lid 3, sub a — Aftrekbaarheid en teruggaaf van voorbelasting — Telecommunicatiediensten — Verlening van diensten aan in andere lidstaat gevestigde ontvanger — Artikel 9, lid 2, sub e — Bepaling van plaats van dienstverlening)

10

2009/C 205/18

Zaak C-465/08: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 2 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/36/EG — Recht van vestiging — Erkenning van beroepskwalificaties — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

11

2009/C 205/19

Zaak C-469/08: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/36/EG — Erkenning van beroepskwalificaties — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

11

2009/C 205/20

Zaak C-490/08: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 30 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/68/EG — Herverzekering — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

11

2009/C 205/21

Zaak C-556/08: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/36/EG — Erkenning van beroepskwalificaties — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

12

2009/C 205/22

Zaak C-557/08: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/35/EG — Verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken — Niet-omzetting)

12

2009/C 205/23

Zaak C-567/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 2 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/36/EG — Erkenning van beroepskwalificaties — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

13

2009/C 205/24

Gevoegde zaken C-439/07 en C-499/07: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 4 juni 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel en door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge — België) — Belgische Staat/KBC Bank NV (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Artikelen 43 EG en 56 EG — Richtlijn 90/435/EEG — Artikel 4, lid 1 — Nationale regeling tot opheffing van dubbele belasting over winstuitkeringen — Aftrek van bedrag van ontvangen dividenden van belastinggrondslag van moedervennootschap alleen ingeval deze vennootschap belastbare winst heeft geboekt)

13

2009/C 205/25

Zaak C-146/08 P: Beschikking van het Hof van 26 maart 2009 — Efkon AG/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Richtlijn 2004/52/EG — Interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer in de Gemeenschap — Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond)

14

2009/C 205/26

Zaak C-159/08 P: Beschikking van het Hof van 25 maart 2009 — Isabella Scippacercola, Ioannis Terezakis/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Misbruik van machtspositie — Beweerdelijk buitensporige heffingen opgelegd door exploitant van internationale luchthaven van Athene — Afwijzing van klacht — Ontbreken van communautair belang)

15

2009/C 205/27

Zaak C-166/08: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 19 mei 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Büdingen — Duitsland) — Strafzaak tegen Guido Weber (Artikel 104, lid 3, van Reglement voor de procesvoering — Richtlijn 89/397/EEG — Officiële controle op levensmiddelen — Recht van betrokkenen om tegenexpertise te laten uitvoeren — Begrip betrokkene)

15

2009/C 205/28

Zaak C-355/08 P: Beschikking van het Hof van 5 mei 2009 — WWF-UK/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Verordening (EG) nr. 2371/2002 — Raadpleging van regionale adviesraden over maatregelen waarbij toegang tot wateren en hulpbronnen en duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden geregeld — Verordening (EG) nr. 41/2007 — Vaststelling van totaal toegestane vangsten voor 2007 voor visserij op kabeljauw — Leden van regionale adviesraad die afwijkend minderheidsadvies hebben gegeven in verslag van genoemde raad over totaal toegestane vangsten — Door dergelijk lid ingesteld beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 41/2007 — Niet-ontvankelijkheid — Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

16

2009/C 205/29

Zaak C-372/08 P: Beschikking van het Hof van 5 mei 2009 — Atlantic Dawn Ltd, Antarctic Fishing Co. Ltd, Atlantean Ltd, Killybegs Fishing Enterprises Ltd, Doyle Fishing Co. Ltd, Western Seaboard Fishing Co. Ltd, O’Shea Fishing Co. Ltd, Aine Fishing Co. Ltd, Brendelen Ltd, Cavankee Fishing Co. Ltd, Ocean Trawlers Ltd, Eileen Oglesby, Noel McGing, Mullglen Ltd, Bradan Fishing Co. Ltd, Larry Murphy, Pauric Conneely, Thomas Flaherty, Carmarose Trawling Co. Ltd, Colmcille Fishing Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje (Hogere voorziening — Verordening (EG) nr. 147/2007 — Verlaging van voor 2007 tot 2012 aan Ierland toegewezen makreelquota — Beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 147/2007, ingesteld door groep Ierse vissers die bestaat uit 20 van 23 vergunninghouders van gekoeld zeewater gebruikende pelagische vloot — Niet-ontvankelijkheid — Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

16

2009/C 205/30

Zaak C-387/08 P: Beschikking van het Hof van 3 april 2009 — VDH Projektentwicklung GmbH, Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Beroep wegens nalaten — Richtlijn 89/665/EEG — Geen toepassing door Commissie van correctiemechanisme van artikel 3, lid 2 — Natuurlijke en rechtspersonen — Rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

17

2009/C 205/31

Zaak C-519/08: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 24 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Monomeles Protodikeio Athinon — Griekenland) — Archontia Koukou/Elliniko Dimosio (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Clausules 5 en 8 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overheidssector — Opeenvolgende overeenkomsten — Verlaging van algemeen niveau van bescherming van werknemers — Maatregelen ter voorkoming van misbruik — Sancties — Absoluut verbod in overheidssector om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om te zetten in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd — Gevolgen van onjuiste uitvoering van richtlijn — Richtlijnconforme uitlegging)

17

2009/C 205/32

Zaak C-349/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 augustus 2008 door Dr. Hans Kronberger tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 21 mei 2008 in zaak T-18/07, Hans Kronberger/Europees Parlement

19

2009/C 205/33

Zaak C-201/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 juni 2009 door ArcelorMittal Luxembourg SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 31 maart 2009 in zaak T-405/06, ArcelorMittal Luxembourg SA/Commissie

19

2009/C 205/34

Zaak C-205/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szombathelyi Városi Bíróság (Hongarije) op 8 juni 2009 — Strafzaak tegen Emile Eredics e.a.

20

2009/C 205/35

Zaak C-207/09: Beroep ingesteld op 9 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek

20

2009/C 205/36

Zaak C-210/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative d’appel de Nantes (Frankrijk) op 10 juni 2009 — Scott SA en Kimberly Clark SNC, thans Kimberly Clark SAS/StadOrléans

21

2009/C 205/37

Zaak C-213/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 15 juni 2009 — Barsoum Chabo/Hauptzollamt Hamburg-Hafen

21

2009/C 205/38

Zaak C-216/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 juni 2009 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 31 maart 2009 in zaak T-405/06, ArcelorMittal Luxembourg e.a./Commissie

22

2009/C 205/39

Zaak C-217/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte (Italië) op 15 juni 2009 — Maurizio Polisseni/A.S.L. N. 14 — V.C.O. — Sede di Omegna

22

2009/C 205/40

Zaak C-219/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano (Italië) op 16 juni 2009 — Vitra Patente AG/High Tech Srl

23

2009/C 205/41

Zaak C-221/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Prim’Awla tal-Qorti Ċivili (Malta) op 17 juni 2009 — AJD Tuna Limited/Direttur tal-Agrikoltura u s-Sajd u Avukat Ġenerali

23

2009/C 205/42

Zaak C-224/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bolzano op 19 juni 2009 — Strafzaak tegen Martha Nussbaumer

25

2009/C 205/43

Zaak C-225/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di pace di Cortona (Italië) op 19 juni 2009 — Edyta Joanna Jakubowska/Alessandro Maneggia

25

2009/C 205/44

Zaak C-227/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Torino (Italië) op 22 juni 2009 — Antonino Accardo e.a./Comune di Torino

26

2009/C 205/45

Zaak C-234/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Vestre Landsret (Denemarken) op 26 juni 2009 — Skatteministeriet/DSV Road A/S

27

2009/C 205/46

Zaak C-235/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de Cassation (Frankrijk) op 29 juni 2009 — DHL Express France SAS/Chronopost SA

27

2009/C 205/47

Zaak C-236/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof op 29 juni 2009 — Vzw Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop, Yann van Vugt, Charles Basselier/Ministerraad

28

2009/C 205/48

Zaak C-241/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) op 3 juli 2009 — Fluxys NV/Commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas (Creg)

28

2009/C 205/49

Zaak C-252/09: Beroep ingesteld op 7 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

28

2009/C 205/50

Zaak C-254/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2009 door Calvin Klein Trademark Trust tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 7 mei 2009 in zaak T-185/07, Calvin Klein Trademark Trust/BHIM en Zafra Marroquineros S.L.

29

2009/C 205/51

Zaak C-255/09: Beroep ingesteld op 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

29

2009/C 205/52

Zaak C-426/08: Beschikking van de president van het Hof van 2 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

30

2009/C 205/53

Zaak C-576/08 P: Beschikking van de president van het Hof van 3 juni 2009 — Organisatie van Volksmujahedeen van Iran/Raad van de Europese Unie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk der Nederlanden

30

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 205/54

Zaak T-348/05 INTP: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat/Raad (Procedure — Uitlegging van arrest)

31

2009/C 205/55

Zaak T-373/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 juli 2009 — Italië/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven — Ruwe tabak — Motiveringsplicht — Artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 1258/1999)

31

2009/C 205/56

Zaak T-450/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — Peugeot en Peugeot Nederland/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Distributie van motorvoertuigen — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Beperking van parallelexport vanuit Nederland — Stelsel van beloning van concessiehouders en druk — Overeenkomst met mededingingsbeperkende doelstelling — Geldboeten — Zwaarte en duur van inbreuk)

32

2009/C 205/57

Zaak T-33/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Zenab/Commissie (Communautaire financiële bijstand — Programma ter aanmoediging van ontwikkeling, distributie en promotie van Europese audiovisuele werken (MEDIA Plus) — Oproep tot indienen van voorstellen — Afwijzing van voorstel — Gestelde onrechtmatige delegatie van aan Commissie verleende bevoegdheden — Kennelijke beoordelingsfouten — Motiveringsplicht — Toegang tot documenten — Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding)

32

2009/C 205/58

Zaak T-219/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — DSV Road/Commissie (Douane-unie — Invoer van diskettes uit Thailand — Navordering van invoerrechten — Verzoek om kwijtschelding van invoerrechten — Artikel 220, lid 2, sub b, en artikel 239 van verordening (EG) nr. 2913/92)

33

2009/C 205/59

Zaak T-230/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Laboratorios Del Dr. Esteve/BHIM — Ester C (ESTER-E) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord ESTER-E — Ouder communautair beeldmerk ESTEVE — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94, thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

33

2009/C 205/60

Zaak T-238/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — Ristic e.a./Commissie (Veterinairrechtelijke maatregelen — Vrijwaringsmaatregelen — Beschikking 2007/362/EG — Beroep tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing — Schadevordering — Evenredigheidsbeginsel — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Zorgplicht — Eigendomsrecht — Recht om vrij een economische activiteit uit te oefenen)

33

2009/C 205/61

Zaak T-28/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Mars/BHIM — Ludwig Schokolade (Vorm van chocoladereep) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van chocoladereep — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Ontbreken van onderscheidend vermogen verkregen door gebruik — Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009] — Recht om te worden gehoord — Artikelen 73 en 74 van verordening nr. 40/94 [thans artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009])

34

2009/C 205/62

Zaak T-71/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Promat/BHIM — Prosima Comercial (PROSIMA PROSIMA COMERCIAL S.A.) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PROSIMA PROSIMA COMERCIAL S.A. — Ouder nationaal woordmerk PROMINA — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Geen soortgelijke waren — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

34

2009/C 205/63

Zaak T-182/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Commissie/Atlantic Energy (Arbitragebeding — Contract inzake financiële bijstand in kader van specifiek programma op gebied van niet-nucleaire energie — Niet-naleving van contract — Terugbetaling van betaalde voorschotten — Wettelijke verrekening — Verstekprocedure)

35

2009/C 205/64

Zaak T-225/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH/BHIM — Schwarzbräu (ALASKA) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Communautair beeldmerk ALASKA — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94, thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 2007/2009)

35

2009/C 205/65

Zaak T-226/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel/BHIM — Schwarzbräu (Alaska) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk Alaska — Absolute weigeringsgrond — Geen beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009])

36

2009/C 205/66

Zaak T-240/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Procter & Gamble/BHIM — Laboratorios Alcala Farma (oli) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk oli — Oudere gemeenschapswoordmerken OLAY — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

36

2009/C 205/67

Gevoegde zaken T-246/08 en T-332/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — Melli Bank/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Rechterlijke toetsing — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Motiveringsplicht — Exceptie van onwettigheid — Artikel 7, lid 2, sub d, van verordening (EG) nr. 423/2007)

37

2009/C 205/68

Zaak T-257/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — Biotronik/BHIM (BioMonitor) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BioMonitor — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009))

37

2009/C 205/69

Zaak T-464/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 juni 2009 — Impala/Commissie (Mededinging — Concentratie — Gemeenschappelijke onderneming Sony BMG — Geding zonder voorwerp geraakt — Afdoening zonder beslissing)

37

2009/C 205/70

Zaak T-114/08 P: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 26 juni 2009 — Marcuccio/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Redelijke termijn voor indiening van verzoek om schadevergoeding — Te laat ingediend verzoek — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

38

2009/C 205/71

Zaak T-285/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 juni 2009 — Securvita/BHIM (Natur-Aktien-Index) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Natur-Aktien-Index — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Vordering tot herziening — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

38

2009/C 205/72

Zaak T-246/09 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 2 juli 2009 — Insula/Commissie (Kort geding — Debetnota’s — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Niet-inachtneming van vormvereisten — Niet-ontvankelijkheid)

39

2009/C 205/73

Zaak T-219/09: Beroep ingesteld op 19 mei 2009 — Balfe e.a./Parlement

39

2009/C 205/74

Zaak T-224/09: Beroep ingesteld op 5 juni 2009 — CEVA/Commissie

40

2009/C 205/75

Zaak T-233/09: Beroep ingesteld op 12 juni 2009 — Access Info Europe/Raad

40

2009/C 205/76

Zaak T-241/09: Beroep ingesteld op 16 juni 2009 — Nikolaou/Rekenkamer

41

2009/C 205/77

Zaak T-242/09: Beroep ingesteld op 24 juni 2009 — Schräder/CPVO — Hansson (Lemon Symphony)

42

2009/C 205/78

Zaak T-243/09: Beroep ingesteld op 18 juni 2009 — Fedecom/Commissie

43

2009/C 205/79

Zaak T-247/09: Beroep ingesteld op 16 juni 2009 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

43

2009/C 205/80

Zaak T-253/09: Beroep ingesteld op 26 juni 2009 — Wilo/BHIM (Vorm van motorhuis)

44

2009/C 205/81

Zaak T-254/09: Beroep ingesteld op 26 juni 2009 — Wilo/BHIM (Afbeelding van een groen carter)

44

2009/C 205/82

Zaak T-258/09: Beroep ingesteld op 6 juli 2009 — i-content/BHIM (BETWIN)

45

2009/C 205/83

Zaak T-262/09: Beroep ingesteld op 6 juli 2009 — Defense Technology/BHIM — DEF-TEC Defense Technology (FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR)

45

2009/C 205/84

Zaak T-263/09: Beroep ingesteld op 7 juli 2009 — Mannatech/BHIM (BOUNCEBACK)

46

2009/C 205/85

Zaak T-265/09: Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Serrano Aranda/BHIM — Burg Groep (LE LANCIER)

46

2009/C 205/86

Zaak T-467/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 1 juli 2009 — Du Pont de Nemours (France) e.a./Commissie

47

2009/C 205/87

Zaak T-487/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 juli 2009 — Imperial Chemical Industries/BHIM (FACTORY FINISH)

47

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2009/C 205/88

Zaak F-48/09: Beroep ingesteld op 11 mei 2009 — Schopphoven/Commissie

48

2009/C 205/89

Zaak F-51/09: Beroep ingesteld op 19 mei 2009 — Petrilli/Commissie

48

2009/C 205/90

Zaak F-56/09: Beroep ingesteld op 4 juni 2009 — Marcuccio/Commissie

48

2009/C 205/91

Zaak F-59/09: Beroep ingesteld op 13 juni 2009 — De Nicola/EIB

49

2009/C 205/92

Zaak F-60/09: Beroep ingesteld op 24 juni 2009 — Birkhoff/Commissie

50

2009/C 205/93

Zaak F-63/09: Beroep ingesteld op 26 juni 2009 — Donati/ECB

50

2009/C 205/94

Zaak F-66/09: Beroep ingesteld op 9 juli 2009 — Saracco/ECB

51

 

Rectificaties

2009/C 205/95

Corrigendum op de mededeling in het Publicatieblad in zaak T 159/09 (PB C 153 van 4.7.2009, blz. 44)

52

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/1


2009/C 205/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 193 van 15.8.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 180 van 1.8.2009

PB C 167 van 18.7.2009

PB C 153 van 4.7.2009

PB C 141 van 20.6.2009

PB C 129 van 6.6.2009

PB C 113 van 16.5.2009

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 juli 2009 — Archer Daniels Midland Co./Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-511/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Citroenzuurmarkt - Vaststelling van bedrag van geldboete - Leidinggevende rol - Rechten van verdediging - Bewijzen die zijn overgelegd in het kader van in derde land gevoerde procedure - Bepaling van relevante markt - Verzachtende omstandigheden)

2009/C 205/02

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Archer Daniels Midland Co. (vertegenwoordigers: C. O. Lenz, Rechtsanwalt, L. Martin Alegi, E. Batchelor en M. Garcia, solicitors)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bouquet en X. Lewis, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 27 september 2006, Archer Daniels Midland/Commissie van de Europese Gemeenschappen (T-59/02), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2001)3923 def. van de Commissie van 5 december 2001 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag (zaak Comp/E-1/36.604 — Citroenzuur), betreffende een kartel op de citroenzuurmarkt en, subsidiair, tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 27 september 2006, Archer Daniels Midland/Commissie (T-59/02), wordt vernietigd voor zover daarbij is afgewezen het middel van Archer Daniels Midland Co. betreffende schending van haar rechten van de verdediging tijdens de administratieve procedure die heeft geleid tot beschikking 2002/742/EG van de Commissie van 5 december 2001 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (COMP/E-1/36.604 — Citroenzuur), aangezien de Commissie haar niet in staat heeft gesteld haar rechten te doen gelden met betrekking tot de feiten waarop de Commissie zich heeft gebaseerd om Archer Daniels Midland Co. als leider van het kartel te kwalificeren.

2)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 27 september 2006, Archer Daniels Midland/Commissie, wordt vernietigd voor zover daarbij als irrelevant is afgewezen het middel van Archer Daniels Midland Co. inzake onjuiste toepassing door de Commissie van de Europese Gemeenschappen van deel B, sub b, van de mededeling van de Commissie van 18 juli 1996 betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen.

3)

Artikel 3 van beschikking 2002/742/EG wordt nietig verklaard voor zover daarbij het bedrag van de door Archer Daniels Midland Co. verschuldigde geldboete is vastgesteld op 39,69 miljoen EUR.

4)

Het bedrag van de geldboete die door Archer Daniels Midland Co. verschuldigd is wegens de vastgestelde inbreuk op artikel 1 van beschikking 2002/742/EG, zoals gedeeltelijk nietig verklaard bij het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 27 september 2006, Archer Daniels Midland/Commissie (T-59/02), wordt vastgesteld op 29,4 miljoen EUR.

5)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

6)

Archer Daniels Midland Co. wordt met betrekking tot de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen het Gerecht verwezen in drie vierde van haar eigen kosten alsook in de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, en met betrekking tot de procedure in hogere voorziening in de helft van haar eigen kosten alsook in de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

7)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in een vierde van de kosten van Archer Daniels Midland Co. met betrekking tot de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, en in de helft van de kosten van Archer Daniels Midland Co. met betrekking tot de procedure in hogere voorziening.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juli 2009 — 3F, voorheen Specialarbejderforbundet i Danmark (SID)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Denemarken, Koninkrijk Noorwegen

(Zaak C-319/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Maatregelen tot belastingverlaging voor zeelieden in dienst op in Deens internationaal register ingeschreven schepen - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken - Beroep tot nietigverklaring - Begrip „belanghebbende” - Werknemersvakbond - Ontvankelijkheid van beroep)

2009/C 205/03

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: 3F, voorheen Specialarbejderforbundet i Danmark (SID) (vertegenwoordigers: A. Bentley, QC, en A. Worsøe, advokat)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, (vertegenwoordigers: N. Khan en H. van Vliet, gemachtigden), Koninkrijk Denemarken, Koninkrijk Noorwegen

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer — uitgebreid) van 23 april 2007, SID/Commissie (T-30/03), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2002)4370 def. van de Commissie van 13 november 2002 waarbij de belastingverlaging voor zeelieden aan boord van Deense schepen is aangemerkt als met de gemeenschappelijke markt verenigbare staatssteun — Begrip „belanghebbende” — Werknemersvakbond

Dictum

1)

De beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 23 april 2007, SID/Commissie (zaak T-30/03) wordt gedeeltelijk vernietigd, voor zover daarbij niet is geantwoord op de argumenten van 3F inzake enerzijds de concurrentiepositie van deze laatste ten opzichte van andere vakbonden bij de onderhandeling van collectieve overeenkomsten voor zeelieden en anderzijds de sociale aspecten die voortvloeien uit de fiscale maatregelen voor zeelieden in dienst op in het Deense internationale scheepsregister ingeschreven schepen.

2)

De door de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.

3)

De zaak wordt teruggewezen naar het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen om te beslissen over de conclusies van 3F tot nietigverklaring van beschikking C (2002) 4370 def. van de Commissie van 13 november 2002 om geen bezwaar te maken tegen de Deense fiscale maatregelen voor zeelieden in dienst op in het Deense internationale register ingeschreven schepen.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Torino — Italië) — Bavaria NV, Bavaria Italia Srl/Bayerischer Brauerbund eV

(Zaak C-343/07) (1)

(Verzoek om prejudiciële beslissing - Geldigheidstoetsing - Ontvankelijkheid - Verordeningen (EEG) nr. 2081/92 en (EG) nr. 1347/2001 - Geldigheid - Soortnaam - Co-existentie van merk en beschermde geografische aanduiding)

2009/C 205/04

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte d’appello di Torino

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Bavaria NV, Bavaria Italia Srl

Verwerende partij: Bayerischer Brauerbund eV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte d’appello di Torino — Geldigheid van verordening (EG) nr. 1347/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 182, blz. 3) — In geval van geldigheid, afbreuk aan geldigheid en gebruik van reeds bestaande merken van derden die woord „Bavaria” bevatten, door registratie van beschermde geografische aanduiding „Bayerisches Bier”

Dictum

1)

Het onderzoek van de eerste vraag van de verwijzende rechter heeft geen elementen aan het licht gebracht die de geldigheid van verordening (EG) nr. 1347/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad kunnen aantasten.

2)

Verordening nr. 1347/2001 dient aldus te worden uitgelegd dat zij geen afbreuk doet aan de geldigheid van de reeds bestaande merken van derden die het woord „Bavaria” bevatten en te goeder trouw zijn geregistreerd vóór de datum van indiening van de aanvraag tot registratie van „Bayerisches Bier” als beschermde geografische aanduiding, en aan de mogelijkheid om deze merken te gebruiken in een van de situaties die zijn vermeld in artikel 13 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, mits er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, bedoeld in de artikelen 3, lid 1, sub c en g, en 12, lid 2, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, op deze merken van toepassing zijn.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-369/07) (1)

(Niet-nakoming - Staatssteun - Maatregelen ter uitvoering van arrest van Hof - Artikel 228 EG - Geldelijke sancties - Dwangsom - Forfaitaire som)

2009/C 205/05

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Righini, I. Hadjiyiannis en D. Triantafyllou, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: A. Samoni-Rantou en P. Mylonopoulos, gemachtigden, bijgestaan door V. Christianos en P. Anestis, dikigoroi)

Voorwerp

Niet-nakoming — Artikel 228 EG — Niet-uitvoering van arrest van het Hof van 12 mei 2005 in zaak C-415/03 — Schending van de artikelen 3 en 4 van beschikking 2003/372/EG van de Commissie van 11 december 2002 betreffende door Griekenland aan Olympic Airways verleende steun (PB L 132, blz. 1) — Verzuim om maatregelen te nemen voor de terugvordering van steun die onverenigbaar is met het Verdrag en steun die op onwettige wijze is toegekend — Verzoek om vaststelling van een dwangsom

Dictum

1)

Door op de datum waarop de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn is verstreken, niet alle maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 12 mei 2005, Commissie/Griekenland (C-415/03), betreffende de terugvordering van de onwettig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar bevonden steun overeenkomstig artikel 3 van beschikking 2003/372/EG van de Commissie van 11 december 2002 betreffende door Griekenland aan Olympic Airways verleende steun, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens die beschikking en artikel 228, lid 1, EG.

2)

De Helleense Republiek wordt veroordeeld om aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap”, een dwangsom te betalen van 16 000 EUR per dag vertraging bij het nemen van de maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan het reeds genoemde arrest van 12 mei 2005, Commissie/Griekenland, vanaf een maand na de uitspraak van het onderhavige arrest en totdat het arrest van 12 mei 2005 zal zijn uitgevoerd.

3)

De Helleense Republiek wordt veroordeeld om aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap”, een forfaitaire som van 2 miljoen EUR te betalen.

4)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-397/07) (1)

(Niet-nakoming - Indirecte belastingen op bijeenbrengen van kapitaal - Kapitaalvennootschappen - Richtlijn 69/335/EEG - Artikelen 2, leden 1 en 3, 4, lid 1, en 7 - Kapitaalrecht - Vrijstelling - Voorwaarden - Overbrenging van zetel van werkelijke leiding of van statutaire zetel van ene lidstaat naar andere lidstaat - Kapitaalrecht over kapitaal dat wordt gebruikt voor commerciële activiteiten van filialen of permanente vestigingen van in andere lidstaat gevestigde vennootschappen)

2009/C 205/06

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Gippini Fournier en M. Afonso, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: B. Plaza Cruz en M. Muñoz Pérez, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25) — Overbrenging van de zetel van een vennootschap — Nationale regeling die een zeteloverbrenging belast voor zover de betrokken vennootschap niet onderworpen is aan het kapitaalrecht in de lidstaat van herkomst — Voorwaarden voor toepassing van de verplichte vrijstellingen

Dictum

1)

Het Koninkrijk Spanje is de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 73/79/EEG van de Raad van 9 april 1973, 73/80/EEG van de Raad van 9 april 1973 en 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985,

door de vrijstelling van het kapitaalrecht voor de in artikel 7, lid 1, sub b, van richtlijn 69/335, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 73/79, 73/80 en 85/303, bedoelde verrichtingen afhankelijk te stellen van de voorwaarden die zijn geformuleerd in artikel 96 van de Disposición Adicional Segunda del texto Refundido de la Ley del Impuesto sobre Sociedades (tweede aanvullende bepaling van de geconsolideerde versie van de wet inzake de vennootschapsbelasting), goedgekeurd bij koninklijk wetsbesluit nr. 4/2004 van 5 maart 2004;

door een kapitaalrecht te heffen over de overbrenging uit een andere lidstaat naar Spanje van de zetel van de werkelijke leiding of van de statutaire zetel van kapitaalvennootschappen die in de lidstaat van herkomst niet zijn onderworpen aan een vergelijkbare belasting, en

door een kapitaalrecht te heffen over het kapitaal dat ter beschikking wordt gesteld voor de commerciële activiteiten die op het Spaanse grondgebied worden uitgeoefend door filialen of permanente vestigingen van vennootschappen die zijn gevestigd in een lidstaat die geen vergelijkbare belasting heft.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juni 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Exportslachterij J. Gosschalk & Zoon BV/Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(Zaak C-430/07) (1)

(Beschikking 2000/764/EG - Testen op en epizoötiebewaking ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie - Verordening (EG) nr. 2777/2000 - Marktondersteuningsmaatregelen - Veterinaire maatregelen - Bijdrage van Gemeenschap aan financiering van gedeelte van kosten voor tests - Richtlijn 85/73/EEG - Mogelijkheid voor lidstaten om niet door Gemeenschap gefinancierde deel van kosten te financieren door heffing van nationale retributies voor vleeskeuring of voor bestrijding van epizoötieën)

2009/C 205/07

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Exportslachterij J. Gosschalk & Zoon BV

Verwerende partij: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Nederlandse Raad van State — Uitlegging van artikel 1, lid 3, van beschikking 2000/764/EG van de Commissie van 29 november 2000 betreffende het testen van runderen op boviene spongiforme encefalopathie en tot wijziging van beschikking 98/272/EG inzake epizoötiebewaking ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 305, blz. 35), van artikel 2, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 2777/2000 van de Commissie van 18 december 2000 houdende vaststelling van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de rundvleesmarkt (PB L 321, blz. 47), van artikel 1, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160, blz. 103), van verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 160, blz. 21) en van artikel 5, lid 4, laatste zin, van richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en sanitaire controles van vers vlees en van vlees van pluimvee (PB L 32, blz. 14), gewijzigd en gecodificeerd bij richtlijn 96/43/EG (PB L 162, blz. 1) — BSE-tests — Goedgekeurde snelle tests — Exclusieve financiering door de Gemeenschap of verplichte medefinanciering door de lidstaten met doorberekening van de kosten aan de ondernemingen door middel van retributies — Arrest in zaak C-239/01, Duitsland/Commissie

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, van verordening (EG) nr. 2777/2000 van de Commissie van 18 december 2000 houdende vaststelling van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de rundvleesmarkt, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 111/2001 van de Commissie van 19 januari 2001, moet aldus worden uitgelegd dat die bepaling van toepassing is op de tests voor de opsporing van boviene spongiforme encefalopathie die tijdens de maanden mei en juni 2001 in Nederland verplicht werden uitgevoerd op alle vlees afkomstig van runderen die ouder waren dan 30 maanden en voor menselijke consumptie werden geslacht.

2)

Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 2777/2000, zoals gewijzigd bij verordening nr. 111/2001, moet aldus worden uitgelegd dat het daarbij met ingang van 1 januari 2001 opgelegde verbod op het in de handel brengen van vlees van runderen die ouder zijn dan 30 maanden en niet negatief hebben gereageerd op een test voor de opsporing van boviene spongiforme encefalopathie, een veterinaire maatregel is in de zin van artikel 1, lid 2, sub d, van verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die een onderdeel vormt van de programma’s voor de uitroeiing van en de controle op boviene spongiforme encefalopathie.

3)

Artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2777/2000, zoals gewijzigd bij verordening nr. 111/2001, en de artikelen 4 en 5, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en veterinaire controles zoals bedoeld in de richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG, 90/675/EEG en 91/496/EEG, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij richtlijn 96/43/EG van de Raad van 26 juni 1996, moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat de lidstaten nationale retributies heffen ter financiering van de kosten verbonden aan de tests voor de opsporing van boviene spongiforme encefalopathie. Het totaalbedrag van de retributies voor slachtwerkzaamheden betreffende voor menselijke consumptie bestemde runderen moet worden vastgesteld met inachtneming van de beginselen voor communautaire retributies, volgens welke, enerzijds, dat bedrag niet hoger mag zijn dan de gemaakte kosten, die de loonkosten en sociale premies alsook de administratiekosten in het kader van de uitvoering van dergelijke testen omvatten, en anderzijds, directe of indirecte restitutie van dergelijke retributies verboden is.


(1)  PB C 297 van 8.12.2007.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 juli 2009 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Queen’s Bench Division) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, S.P.C.M. SA, C.H. Erbslöh KG, Lake Chemicals and Minerals Ltd, Hercules Inc./Secretary of State for the Environment, Food and Rural Affairs

(Zaak C-558/07) (1)

(Verordening (EG) nr. 1907/2006 - Chemische stoffen - Registratie en beoordeling van en autorisatie en beperkingen ten aanzien van deze stoffen (REACH) - Begrip „monomeren” - Geldigheid - Evenredigheid - Gelijke behandeling)

2009/C 205/08

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Queen’s Bench Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: The Queen, S.P.C.M. SA, C.H. Erbslöh KG, Lake Chemicals and Minerals Ltd, Hercules Inc.

Verwerende partij: Secretary of State for the Environment, Food and Rural Affairs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice, Queen’s Bench Division — Uitlegging en geldigheid van artikel 6, lid 3, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1) — Begrip „monomeren”

Dictum

1)

Het begrip „monomeren” in artikel 6, lid 3, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie, heeft enkel betrekking op gereageerde monomeren, die deel uitmaken van polymeren.

2)

Bij het onderzoek van de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 6, lid 3, van verordening nr. 1907/2006 kunnen aantasten.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Har Vaessen Douane Service BV/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-7/08) (1)

(Vrijstelling van invoerrechten - Verordening (EEG) nr. 918/83 - Artikel 27 - Als groepagezending verzonden goederen met te verwaarlozen individuele waarde - Zending rechtstreeks uit derde staat aan geadresseerde in Gemeenschap verzonden)

2009/C 205/09

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Har Vaessen Douane Service BV

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van artikel 27 van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3357/91 (PB L 105, blz. 1) — Zendingen die rechtstreeks uit derde land aan een geadresseerde in de Gemeenschap worden verzonden en die elk een te verwaarlozen waarde hebben, doch worden aangeboden als groepagezending met een totale intrinsieke waarde die de voorgeschreven maximale waarde overschrijdt

Dictum

Artikel 27 van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3357/91 van 7 november 1991, staat niet eraan in de weg dat groepagezendingen van goederen, waarvan de totale intrinsieke waarde de limiet van artikel 27 overschrijdt, maar die afzonderlijk bezien een te verwaarlozen waarde hebben, worden vrijgesteld van rechten bij invoer, op voorwaarde dat elk pakket van de groepagezending individueel is geadresseerd aan een zich in de Europese Gemeenschap bevindende ontvanger. In dit verband doet het niet ter zake dat de wederpartij van deze geadresseerden zelf in de Europese Gemeenschap is gevestigd, wanneer de goederen vanuit een derde staat rechtstreeks aan die geadresseerden worden verzonden.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juni 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción no 5 de San Javier — Spanje) — Roda Golf & Beach Resort SL

(Zaak C-14/08) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Prejudiciële verwijzing - Bevoegdheid van Hof - Begrip „geding” - Verordening (EG) nr. 1348/2000 - Betekening en kennisgeving van buitengerechtelijke stukken buiten gerechtelijke procedure om - Notariële akte)

2009/C 205/10

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia e Instrucción no 5 de San Javier

Partij in het hoofdgeding

Roda Golf & Beach Resort SL

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Juzgado de Primera Instancia e Instrucción de San Javier — Uitlegging van artikel 16 van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 160, blz. 37) — Kennisgeving van louter buitengerechtelijke stukken tussen particuliere personen die gebruikmaken van de materiële en personele middelen van de rechterlijke instanties van de Europese Unie zonder dat een gerechtelijke procedure is ingeleid

Dictum

De betekening en de kennisgeving, buiten een gerechtelijke procedure om, van een notariële akte als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, vallen binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 1 de Alicante y no 1 de Marca Comunitaria — Spanje) — Fundación Española para la Innovación de la Artesanía (FEIA)/Cul de Sac Espacio Creativo SL, Acierta Product & Position SA

(Zaak C-32/08) (1)

(Verordening (EG) 6/2002 - Gemeenschapsmodellen - Artikelen 14 en 88 - Houder van recht op gemeenschapsmodel - Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel - Model dat in opdracht is ontworpen)

2009/C 205/11

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Mercantil no 1 de Alicante y no 1 de Marca Comunitaria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fundación Española para la Innovación de la Artesanía (FEIA)

Verwerende partijen: Cul de Sac Espacio Creativo SL, Acierta Product & Position SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juzgado de lo Mercantil no 1 de Alicante y no 1 de Marca Comunitaria — Uitlegging van de artikelen 14, leden 1 en 3, en 88, lid 2, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1) — Houders van de rechten — Recht toekomend aan de werkgever dan wel aan de ontwerper-werknemer — Begrippen

Dictum

1)

Artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen is niet van toepassing op een in opdracht ontworpen gemeenschapsmodel.

2)

In omstandigheden als die in het hoofdgeding moet artikel 14, lid 1, van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat het recht op het gemeenschapsmodel toekomt aan de ontwerper, tenzij het bij overeenkomst is overgedragen aan diens rechtverkrijgende.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta domstolen — Zweden) — SCT Industri AB i likvidation/Alpenblume AB

(Zaak C-111/08) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen - Werkingssfeer - Faillissementen)

2009/C 205/12

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta domstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SCT Industri AB i likvidation

Verwerende partij: Alpenblume AB

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Högsta domstolen — Uitlegging van artikel 1, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) — Arrest van rechter van lidstaat A waarbij de curator van een in lidstaat B aanhangig gemaakte faillissementsprocedure onbevoegd wordt verklaard om de in lidstaat A gelegen goederen van de failliete vennootschap over te dragen — Door overnemende vennootschap ingestelde vordering tot revindicatie van de aandelen van een vennootschap, die zij in het kader van de faillissementsprocedure had verkregen, maar die door de overdragende vennootschap zijn teruggenomen krachtens het arrest waarbij de overdracht nietig is verklaard

Dictum

De uitzondering van artikel 1, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op een beslissing van een rechterlijke instantie van een lidstaat A betreffende de inschrijving van de eigendom van aandelen in een vennootschap met statutaire zetel in lidstaat A, krachtens welke de overdracht van die aandelen nietig moet worden geacht op grond dat de rechterlijke instantie van lidstaat A niet de bevoegdheid van een curator in een lidstaat B erkent in het kader van een in lidstaat B gevoerde en beëindigde faillissementsprocedure.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Peter Rehder/Air Baltic Corporation

(Zaak C-204/08) (1)

(Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikelen 5, lid 1, sub c, en 7, lid 1, sub a - Verdrag van Montreal - Artikel 33, lid 1 - Luchtvervoer - Compensatievorderingen van passagiers tegen luchtvaartmaatschappijen bij vluchtannulering - Plaats van uitvoering van dienst - Rechterlijke bevoegdheid bij luchtvervoer van lidstaat naar andere lidstaat door luchtvaartmaatschappij gevestigd in derde lidstaat)

2009/C 205/13

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Peter Rehder

Verwerende partij: Air Baltic Corporation

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) — Compensatie door een luchtreiziger met woonplaats in een lidstaat krachtens artikel 7, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 261/2004 van een in een andere lidstaat gevestigde luchtvaartmaatschappij gevorderd wegens annulering van een vlucht tussen eerstgenoemde lidstaat en een derde lidstaat — Bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waar de luchtreiziger zijn woonplaats heeft? — Bepaling van de „plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst werden verstrekt of hadden moeten worden verstrekt”

Dictum

Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij, welke de vlucht uitvoert, het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot compensatie gebaseerd op die vervoerovereenkomst en verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, naar keuze van de eiser het gerecht is in het rechtsgebied waarvan zich de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van het vliegtuig bevindt, zoals deze plaatsen in die overeenkomst zijn overeengekomen.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/9


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-272/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/83/EG - Asielrecht - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

2009/C 205/14

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en E. Adsera Ribera, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: B. Plaza Cruz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, is het Koninkrijk Spanje de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/9


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht München — Duitsland) — Zino Davidoff SA/Bundesfinanzdirektion Südost

(Zaak C-302/08) (1)

(Merken - Internationale inschrijving - Protocol bij Schikking van Madrid - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 146 - Internationale inschrijving en gemeenschapsmerk gelijke gevolgen in Gemeenschap - Verordening (EG) nr. 1383/2003 - Artikel 5, lid 4 - Goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op merk - Optreden van douaneautoriteiten - Houder van gemeenschapsmerk - Recht op verkrijgen van optreden ook in andere lidstaten dan die waar verzoek om optreden is ingediend - Uitbreiding tot houder van internationale inschrijving)

2009/C 205/15

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zino Davidoff SA

Verwerende partij: Bundesfinanzdirektion Südost

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht München — Uitlegging van artikel 5, lid 4, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (PB L 196, blz. 7) — Aan houders van gemeenschapsmerken voorbehouden recht, een verzoek om optreden van de douaneautoriteiten in te dienen, strekkende tot verkrijging van het optreden, niet alleen van de douaneautoriteiten van de lidstaat waar het verzoek wordt ingediend, maar ook van de douaneautoriteiten van een of meer andere lidstaten — Uitbreiding van dit recht tot houders van internationale merkinschrijvingen in de zin van artikel 146 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk — Rechtsgevolgen van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken

Dictum

Artikel 5, lid 4, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, gelezen in het licht van artikel 146 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2003 van de Raad van 27 oktober 2003, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een internationaal ingeschreven merk op basis van dit artikel het optreden kan verkrijgen van de douaneautoriteiten van een of meer andere lidstaten dan die waar hij zijn verzoek indient, zoals dit ook voor de houder van een gemeenschapsmerk het geval is.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/10


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-356/08) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verrichten van diensten - Vrijheid van vestiging - Vrij verkeer van kapitaal - Nationale regeling krachtens welke in Oberösterreich gevestigde artsen bankrekening bij bepaalde bank moeten openen)

2009/C 205/16

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa, gemachtigde, A. Böhlke, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG, 49 EG en 56 EG — Nationale regeling krachtens welke in het Land Oberösterreich gevestigde artsen een bankrekening bij de Oberösterreichische Landesbank moeten openen

Dictum

1)

Door van elke arts die zich in Oberösterreich vestigt, te verlangen dat hij bij de Oberösterreichische Landesbank te Linz een bankrekening opent waarop de in het kader van de uitoefening van zijn beroepsactiviteit van de ziekenfondsen ontvangen honoraria voor verstrekkingen in natura moeten worden overgemaakt, is de Republiek Oostenrijk de krachtens artikel 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/10


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 2 juli 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — EGN BV — Filiale Italiana/Agenzia delle Entrate — Ufficio di Roma 2

(Zaak C-377/08) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Artikel 17, lid 3, sub a - Aftrekbaarheid en teruggaaf van voorbelasting - Telecommunicatiediensten - Verlening van diensten aan in andere lidstaat gevestigde ontvanger - Artikel 9, lid 2, sub e - Bepaling van plaats van dienstverlening)

2009/C 205/17

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EGN BV — Filiale Italiana

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate — Ufficio di Roma 2

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte suprema di cassazione — Uitlegging van de artikelen 9, lid 2, sub e, en 17, lid 3, sub a, van richtlijn 77/388/EEG: Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Verrichten van grensoverschrijdende telecommunicatiediensten — Recht van de verrichter van dergelijke diensten om de voorbelasting af te trekken zoals in de interne regeling

Dictum

Artikel 17, lid 3, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, moet aldus worden uitgelegd dat een verrichter van telecommunicatiediensten, zoals die in het hoofdgeding, die is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat, krachtens voornoemde bepaling in die lidstaat recht heeft op aftrek of terugbetaling van de voorbelasting ter zake van telecommunicatiediensten die zijn verleend aan een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, wanneer een dergelijke dienstverrichter dit recht zou hebben indien de betrokken diensten op het grondgebied van eerstbedoelde lidstaat zouden zijn verleend.


(1)  PB C 285 van 8.11.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/11


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 2 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-465/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/36/EG - Recht van vestiging - Erkenning van beroepskwalificaties - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 205/18

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Karanasou Apostolopoulou en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E. Skandalou, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22), houdende intrekking van richtlijn 89/48/EEG (PB L 19, blz. 16)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, is de Helleense Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/11


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-469/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/36/EG - Erkenning van beroepskwalificaties - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

2009/C 205/19

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en V. Peere, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: D. Haven, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/11


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 30 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-490/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/68/EG - Herverzekering - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 205/20

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: N. Yerrell, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: D. Haven, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG (PB L 323, blz. 1)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/12


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-556/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/36/EG - Erkenning van beroepskwalificaties - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

2009/C 205/21

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en A.A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: H. Walker, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens artikel 63 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/12


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-557/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/35/EG - Verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken - Niet-omzetting)

2009/C 205/22

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios en A.A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: H. Walker, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/13


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 2 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-567/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/36/EG - Erkenning van beroepskwalificaties - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 205/23

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en V. Peere, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen, althans mee te delen, die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/13


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 4 juni 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel en door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge — België) — Belgische Staat/KBC Bank NV

(Gevoegde zaken C-439/07 en C-499/07) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Artikelen 43 EG en 56 EG - Richtlijn 90/435/EEG - Artikel 4, lid 1 - Nationale regeling tot opheffing van dubbele belasting over winstuitkeringen - Aftrek van bedrag van ontvangen dividenden van belastinggrondslag van moedervennootschap alleen ingeval deze vennootschap belastbare winst heeft geboekt)

2009/C 205/24

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechters

Hof van Beroep te Brussel, Rechtbank van eerste aanleg te Brugge

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Belgische Staat (C-439/07), Beleggen, Risicokapitaal, Beheer NV (C-499/07)

Verwerende partijen: KBC Bank NV (C-439/07), Belgische Staat (C-499/07)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Brussel — Uitlegging van de artikelen 43 EG en 56 EG en van artikel 4, lid 1, eerste streepje, en lid 2 van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6) — Nationale bepalingen ter afschaffing van dubbele belasting over uitgekeerde winst — Stelsel van aftrek van definitief belaste inkomsten

Dictum

1)

Artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die bepaalt dat, voor de vrijstelling van de dividenden die een in deze staat gevestigde moedervennootschap ontvangt van een dochteronderneming met zetel in een andere lidstaat, deze dividenden in de belastinggrondslag van de moedervennootschap worden opgenomen en daarna ten belope van 95 % daarvan worden afgetrokken voor zover er voor het betrokken belastbare tijdperk na aftrek van de andere vrijgestelde winsten een positief winstsaldo overblijft, met als gevolg dat:

de moedervennootschap in een later belastbaar tijdperk wordt belast over de ontvangen winstuitkeringen wanneer zij geen of onvoldoende belastbare winst heeft geboekt gedurende het belastbare tijdperk waarin deze winst is uitgekeerd,

of dat

het verlies van dat belastbare tijdperk wordt gecompenseerd met de winstuitkeringen en ten belope van het bedrag van deze winstuitkeringen niet overdraagbaar is naar een later belastbaar tijdperk.

2)

Artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435, gelezen in samenhang met lid 2 van dat artikel, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht toe te laten dat de winst die aan de in deze staat gevestigde moedervennootschap wordt uitgekeerd door haar dochteronderneming met zetel in een andere lidstaat, volledig aftrekbaar is van het bedrag van de winst van het aanslagjaar van de moedervennootschap, en dat het daaruit voortvloeiende verlies overdraagbaar is naar een volgend aanslagjaar. Het staat de lidstaten vrij, gelet op zowel de behoeften van hun nationale rechtsorde als de keuzemogelijkheid van artikel 4, lid 2, te bepalen volgens welke modaliteiten het in lid 1, eerste streepje, van dat artikel voorgeschreven resultaat wordt bereikt.

Wanneer een lidstaat voor de vrijstellingsmethode van artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 heeft gekozen en volgens de regeling van deze lidstaat verlies in beginsel overdraagbaar is naar latere aanslagjaren, verzet deze bepaling zich evenwel tegen een regeling van een lidstaat die ertoe leidt dat het verlies van de moedervennootschap dat voor een dergelijke overdracht in aanmerking komt, vermindert ten belope van de ontvangen dividenden.

3)

Wanneer een nationale wettelijke regeling zich voor haar oplossingen voor zuiver interne situaties conformeert aan de in het gemeenschapsrecht gekozen oplossingen, staat het in het kader van de door artikel 234 EG beoogde bevoegdheidsverdeling tussen de nationale rechter en het Hof uitsluitend aan de nationale rechter om de precieze strekking van die verwijzing naar het gemeenschapsrecht te beoordelen, aangezien de vraag welke grenzen de nationale wetgever eventueel heeft gesteld aan de toepassing van het gemeenschapsrecht op zuiver interne situaties, een vraag van het recht van de betrokken lidstaat is, die derhalve uitsluitend door de rechterlijke instanties van deze lidstaat kan worden beoordeeld.

4)

Indien volgens de nationale regeling van een lidstaat dividenden afkomstig van een in een derde land gevestigde vennootschap minder gunstig worden behandeld dan dividenden afkomstig van een vennootschap met zetel in deze lidstaat, moet de nationale rechter, in het licht van het voorwerp van de nationale regeling en rekening houdend met de feiten van de bij hem aanhangige zaak, onderzoeken of artikel 56 EG van toepassing is en, in voorkomend geval, of het zich verzet tegen dit verschil in behandeling.

5)

Artikel 43 EG verzet zich niet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke een in een lidstaat gevestigde moedervennootschap die winstuitkeringen ontvangt van haar dochteronderneming met zetel in een andere lidstaat, deze winstuitkeringen slechts ten belope van de winst van het belastbare tijdperk waarin deze winstuitkeringen hebben plaatsgevonden, kan aftrekken van haar belastbare inkomsten, terwijl deze winstuitkeringen volledig zouden zijn vrijgesteld wanneer deze vennootschap een vaste inrichting in deze andere lidstaat had opgericht, op voorwaarde dat de winst afkomstig van in een andere lidstaat opgerichte entiteiten daardoor niet discriminerend wordt behandeld vergeleken met de winst afkomstig van vergelijkbare nationale entiteiten.


(1)  PB C 315 van 22.12.2007.

PB C 22 van 26.1.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/14


Beschikking van het Hof van 26 maart 2009 — Efkon AG/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-146/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Richtlijn 2004/52/EG - Interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer in de Gemeenschap - Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond)

2009/C 205/25

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Efkon AG (vertegenwoordiger: M. Novak, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: U. Rösslein en A. Neergaard, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en E. Karlsson, gemachtigden), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Yerrell en G. Braun, gemachtigden).

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 22 januari 2008 in zaak T 298/04 (Efkon/Parlement en Raad), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard het beroep tot nietigverklaring van richtlijn 2004/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer in de Gemeenschap (PB L 166, blz. 124) — Vereiste van individuele geraaktheid door de bestreden handeling — Recht om in rechte te worden gehoord — Duur van de procedure voor het Gerecht

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Efkon AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/15


Beschikking van het Hof van 25 maart 2009 — Isabella Scippacercola, Ioannis Terezakis/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-159/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Misbruik van machtspositie - Beweerdelijk buitensporige heffingen opgelegd door exploitant van internationale luchthaven van Athene - Afwijzing van klacht - Ontbreken van communautair belang)

2009/C 205/26

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Isabella Scippacercola, Ioannis Terezakis (vertegenwoordiger: B. Lombart, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Christoforou, V. Di Bucci en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 16 januari 2008, Isabella Scippacercola en Ioannis Terezakis/Commissie (T-306/05), houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 2 mei 2005 waarbij verzoekers’ klacht betreffende een gesteld misbruik van machtspositie door de internationale luchthaven van Athene te Spata (Griekenland), die de gebruikers buitensporige heffingen zou opleggen, is afgewezen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

I. Scippacercola en I. Terezakis worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/15


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 19 mei 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Büdingen — Duitsland) — Strafzaak tegen Guido Weber

(Zaak C-166/08) (1)

(Artikel 104, lid 3, van Reglement voor de procesvoering - Richtlijn 89/397/EEG - Officiële controle op levensmiddelen - Recht van betrokkenen om tegenexpertise te laten uitvoeren - Begrip betrokkene)

2009/C 205/27

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Büdingen

Partij in de strafzaak

Guido Weber

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Amtsgericht Büdingen — Uitlegging van artikel 7, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen (PB L 186, blz. 23) — Recht van de betrokkenen om een tegenexpertise te laten uitvoeren bij een officiële controle op levensmiddelen — Hoedanigheid van „betrokkene” van de tussenhandelaar die overeenkomstig het straf- of het bestuursrecht aansprakelijk is voor de staat en de etikettering van het levensmiddel

Dictum

Artikel 7, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen, moet aldus worden uitgelegd, dat als een „betrokkene” in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd een vennootschap die een levensmiddel heeft ingevoerd en vervolgens in de handel heeft gebracht en waarvan de directeur, op grond van de analyse van monsters van dat levensmiddel die in een detailhandel zijn genomen, voor de staat en de etikettering daarvan strafrechtelijk of door het opleggen van geldboetes aansprakelijk kan worden gesteld.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/16


Beschikking van het Hof van 5 mei 2009 — WWF-UK/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-355/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 2371/2002 - Raadpleging van regionale adviesraden over maatregelen waarbij toegang tot wateren en hulpbronnen en duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden geregeld - Verordening (EG) nr. 41/2007 - Vaststelling van totaal toegestane vangsten voor 2007 voor visserij op kabeljauw - Leden van regionale adviesraad die afwijkend minderheidsadvies hebben gegeven in verslag van genoemde raad over totaal toegestane vangsten - Door dergelijk lid ingesteld beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 41/2007 - Niet-ontvankelijkheid - Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

2009/C 205/28

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: WWF-UK (vertegenwoordigers: P. Sands en J. Simor, barristers, R. Stein, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Moore en A. De Gregorio Merino, gemachtigden), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: P. Oliver, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 2 juni 2008 in zaak T-91/07, WWF-UK/Raad, waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (PB 2007, L 15, blz. 1), voor zover hierbij zijn vastgesteld de „totaal toegestane vangsten” („TAC’s”) voor 2007 voor de visserij op kabeljauw in de zones die vallen onder verordening nr. 423/2004 van de Raad (PB L 70, blz. 8) — Vereiste, door de litigieuze handeling individueel te worden geraakt

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

WWF UK Ltd wordt verwezen in de kosten.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 260 van 11.10.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/16


Beschikking van het Hof van 5 mei 2009 — Atlantic Dawn Ltd, Antarctic Fishing Co. Ltd, Atlantean Ltd, Killybegs Fishing Enterprises Ltd, Doyle Fishing Co. Ltd, Western Seaboard Fishing Co. Ltd, O’Shea Fishing Co. Ltd, Aine Fishing Co. Ltd, Brendelen Ltd, Cavankee Fishing Co. Ltd, Ocean Trawlers Ltd, Eileen Oglesby, Noel McGing, Mullglen Ltd, Bradan Fishing Co. Ltd, Larry Murphy, Pauric Conneely, Thomas Flaherty, Carmarose Trawling Co. Ltd, Colmcille Fishing Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje

(Zaak C-372/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 147/2007 - Verlaging van voor 2007 tot 2012 aan Ierland toegewezen makreelquota - Beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 147/2007, ingesteld door groep Ierse vissers die bestaat uit 20 van 23 vergunninghouders van gekoeld zeewater gebruikende pelagische vloot - Niet-ontvankelijkheid - Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

2009/C 205/29

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Atlantic Dawn Ltd, Antarctic Fishing Co. Ltd, Atlantean Ltd, Killybegs Fishing Enterprises Ltd, Doyle Fishing Co. Ltd, Western Seaboard Fishing Co. Ltd, O’Shea Fishing Co. Ltd, Aine Fishing Co. Ltd, Brendelen Ltd, Cavankee Fishing Co. Ltd, Ocean Trawlers Ltd, Eileen Oglesby, Noel McGing, Mullglen Ltd, Bradan Fishing Co. Ltd, Larry Murphy, Pauric Conneely, Thomas Flaherty, Carmarose Trawling Co. Ltd, Colmcille Fishing Ltd (vertegenwoordigers: G. Hogan, SC, N. Travers, BL, T. O’Sullivan, BL, D. Barry, Solicitor)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: K. Banks, gemachtigde), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 2 juni 2008, Atlantic Dawn Ltd e.a./Commissie (T-172/07), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 147/2007 van de Commissie van 15 februari 2007 tot aanpassing van bepaalde vangstquota voor de periode van 2007 tot en met 2012 overeenkomstig artikel 23, lid 4, van verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid — Vereiste van het rechtstreeks geraakt worden door de aangevochten beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Atlantic Dawn Ltd, Antarctic Fishing Co. Ltd, Atlantean Ltd, Killybegs Fishing Enterprises Ltd, Doyle Fishing Co. Ltd, Western Seaboard Fishing Co. Ltd, O’Shea Fishing Co. Ltd, Aine Fishing Co. Ltd, Brendelen Ltd, Cavankee Fishing Co. Ltd, Ocean Trawlers Ltd, Eileen Oglesby, Noel McGing, Mullglen Ltd, Bradan Fishing Co. Ltd, Larry Murphy, Pauric Conneely en Thomas Flaherty, Carmarose Trawling Co. Ltd alsook Colmcille Fishing Ltd zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 285 van 8.11.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/17


Beschikking van het Hof van 3 april 2009 — VDH Projektentwicklung GmbH, Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-387/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep wegens nalaten - Richtlijn 89/665/EEG - Geen toepassing door Commissie van correctiemechanisme van artikel 3, lid 2 - Natuurlijke en rechtspersonen - Rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid)

2009/C 205/30

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: VDH Projektentwicklung GmbH, Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH (vertegenwoordiger: C. Antweiler, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 25 juni 2008, VDH Projektentwicklung en Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr (T-185/08) waarbij het Gerecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard het beroep wegens nalaten strekkende tot vaststelling van een verzuim van de Commissie doordat zij met betrekking tot de gunning van een opdracht voor openbare werken en het sluiten van een algemene aannemingsovereenkomst niet onverwijld het correctiemechanisme van artikel 3 van richtlijn 89/665/EEG heeft toegepast en aan de Bondsrepubliek Duitsland geen kennisgeving op grond van artikel 3, lid 2, van deze richtlijn heeft gedaan — Beroep wegen nalaten van natuurlijke en rechtspersonen — Noodzaak dat de verzoeker rechtstreeks wordt geraakt door de handeling ten aanzien waarvan het verzuim aan de betrokken instelling wordt verweten

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

VDH Projektentwicklung GmbH en Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 141 van 20.6.2009.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/17


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 24 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Monomeles Protodikeio Athinon — Griekenland) — Archontia Koukou/Elliniko Dimosio

(Zaak C-519/08) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Clausules 5 en 8 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overheidssector - Opeenvolgende overeenkomsten - Verlaging van algemeen niveau van bescherming van werknemers - Maatregelen ter voorkoming van misbruik - Sancties - Absoluut verbod in overheidssector om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om te zetten in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd - Gevolgen van onjuiste uitvoering van richtlijn - Richtlijnconforme uitlegging)

2009/C 205/31

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Monomeles Protodikeio Athinon

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Archontia Koukou

Verwerende partij: Elliniko Dimosio

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Monomeles Protodikeio Athinon — Uitlegging van de clausules 5 en 3 van de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43) — Objectieve redenen die de onbeperkte vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd rechtvaardigen — In nationale regeling opgenomen verplichting om dergelijke overeenkomsten te sluiten — Verbod om een uitvoeringsregeling vast te stellen die de bescherming van werknemers verlaagt — Begrip „verlaging”

Dictum

1)

Clausule 5, punt 1, sub a, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 18 maart 1999, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd dat slechts wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat dit is voorzien in een algemene wettelijke bepaling of regeling van een lidstaat. Het begrip „objectieve redenen” in de zin van genoemde clausule vereist juist dat het gebruik van dit specifieke type arbeidsverhouding zoals bedoeld in de nationale regeling, zijn rechtvaardiging vindt in concrete elementen die met name verband houden met de betrokken activiteit en de uitoefeningsvoorwaarden ervan.

2)

Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die weliswaar de verplichting oplegt om als preventieve maatregel tegen misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd een maximale totale duur van dergelijke arbeidsovereenkomsten na te leven, doch voorziet in uitzonderingen op deze beperking voor bepaalde categorieën werknemers, indien voor hen ten minste een van de in die clausule genoemde preventieve maatregelen tegen misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, gelden.

3)

Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die als maatregel tegen misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voorziet in betaling van het salaris en een vergoeding alsook in strafrechtelijke en disciplinaire sancties, voor zover deze regeling, hetgeen door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan, door de toepassingsvoorwaarden en de daadwerkelijke uitvoering van de relevante bepalingen van het interne recht een adequate maatregel vormt om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector te sanctioneren.

4)

Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich, voor zover de interne rechtsorde van betrokken lidstaat in de overheidssector geen andere doeltreffende maatregelen kent om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen en zo nodig te sanctioneren, hetgeen door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan, verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, aangezien deze niet ratione temporis van toepassing is op opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten of verlengd na het verstrijken van de in richtlijn 1999/70 bepaalde periode voor omzetting, indien zij niet meer liepen op de datum van inwerkingtreding van deze regeling of op enig moment in het tijdvak van drie maanden voorafgaand aan deze datum.

5)

Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat zij, indien de interne rechtsorde van betrokken lidstaat in de betrokken sector andere doeltreffende maatregelen kent om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van dit punt 1 te voorkomen en zo nodig te sanctioneren, geen belemmering vormt voor de toepassing van een regel van nationaal recht waarin, uitsluitend in de overheidssector, een absoluut verbod geldt om opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die, aangezien zij tot doel hadden om permanente en blijvende behoeften van de werkgever te dekken, moeten worden geacht misbruik op te leveren, om te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het dient echter door de verwijzende rechter te worden getoetst in hoeverre de toepassingsvoorwaarden alsook de daadwerkelijke uitvoering van de relevante bepalingen van het interne recht een adequate maatregel vormen om misbruik in de overheidssector van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen en zo nodig te sanctioneren.

6)

Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich er in beginsel niet tegen verzet dat de bestuursrechter exclusief bevoegd is in gedingen met betrekking tot misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector. De verwijzende rechter dient er echter op toe te zien dat het recht op daadwerkelijke rechterlijke bescherming wordt gewaarborgd onder naleving van de beginselen van effectiviteit en gelijkwaardigheid.

7)

Clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, waarin, voor de vaststelling of er sprake is van misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, extra voorwaarden zijn vastgesteld in aanvulling op die welke in het eerdere interne recht waren vastgesteld, zoals met name artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920 inzake de verplichte ontbinding van arbeidsovereenkomsten van werknemers in de privésector, indien dergelijke voorwaarden, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan, betrekking hebben op een beperkte categorie werknemers die een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten, of worden gecompenseerd door de vaststelling van preventieve maatregelen tegen misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van clausule 5, punt 1, van genoemde raamovereenkomst.

8)

Het is aan de verwijzende rechter om de relevante bepalingen van intern recht zoveel mogelijk conform de clausules 5, punt 1, en 8, punt 3, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd uit te leggen en in dit verband te bepalen of een bepaling van intern recht, zoals artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, in plaats van bepaalde andere bepalingen van dit recht op het hoofdgeding dient te worden toegepast.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/19


Hogere voorziening ingesteld op 1 augustus 2008 door Dr. Hans Kronberger tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 21 mei 2008 in zaak T-18/07, Hans Kronberger/Europees Parlement

(Zaak C-349/08 P)

2009/C 205/32

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Dr. Hans Kronberger (vertegenwoordiger: W. Weh, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Dr. Hans Kronberger heeft op 1 augustus 2008 bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Zevende kamer) van 21 mei 2008 in zaak T-18/07, Hans Kronberger/Europees Parlement. Rekwirant wordt vertegenwoordigd door Rechtsanwalt Dr. Wilfried Ludwig Weh, Wolfeggstraße 1, AT-6900 Bregenz.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Achtste kamer) heeft bij beschikking van 19 mei 2009 de hogere voorziening afgewezen en rekwirant in zijn eigen kosten verwezen.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/19


Hogere voorziening ingesteld op 8 juni 2009 door ArcelorMittal Luxembourg SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 31 maart 2009 in zaak T-405/06, ArcelorMittal Luxembourg SA/Commissie

(Zaak C-201/09 P)

2009/C 205/33

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: ArcelorMittal Luxembourg SA, voorheen Arcelor Luxembourg SA (vertegenwoordiger: A. Vandencasteele, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, ArcelorMittal Belval & Differdange, voorheen Arcelor Profil Luxembourg SA, ArcelorMittal International, voorheen Arcelor International SA

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zaak T-405/06 vernietigen, voor zover hierbij beschikking C(2006) 5342 def. van de Commissie van 8 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 65 [KS] betreffende overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van Europese balkenproducenten (zaak COMP/F/38.907 — Stalen balken) wordt bevestigd, voor zover deze betrekking heeft op ArcelorMittal Luxembourg SA;

verweerster in hogere voorziening verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar vorderingen voert rekwirante vier middelen aan.

Met haar eerste middel, dat twee onderdelen omvat, stelt rekwirante dat het Gerecht artikel 97 KS heeft geschonden en misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid, door artikel 65 KS toe te passen na het aflopen van het EGKS-Verdrag op 23 juli 2002. De verplichting van de instellingen om een samenhangende uitlegging van de verschillende verdragen te ontwikkelen kan in geen geval rechtvaardigen dat de bepalingen van een verdrag na het aflopen ervan in de communautaire rechtsorde worden gehandhaafd.

In het kader van het tweede onderdeel van dit middel stelt rekwirante dat het Gerecht verordening nr. 1/2003 (1) heeft geschonden en misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid door de bevoegdheid van de Commissie tot vaststelling van een beschikking houdende toepassing van artikel 65 KS te baseren op een verordening die haar enkel bevoegdheden ter uitvoering van de artikelen 81 EG en 82 EG toekent. Aangezien deze verordening enkel op grond van het EG-Verdrag is vastgesteld, na het aflopen van het EGKS-Verdrag, kon zij de Commissie niet de bevoegdheid verlenen om een schending van artikel 65 KS te bestraffen, zonder het EGKS-Verdrag en de regels inzake de hiërarchie van normen te schenden.

Met haar tweede middel, dat drie onderdelen omvat, stelt rekwirante dat het Gerecht het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties, de rechtspraak van het Hof inzake toerekenbaarheid, het gezag van gewijsde en de hiërarchie der normen heeft geschonden, door te erkennen dat de Commissie gerechtigd is om een vennootschap aansprakelijk te stellen voor een mededingingsverstorende praktijk van een andere vennootschap van de groep, zonder dat eerstgenoemde vennootschap daaraan heeft deelgenomen. Noch het feit dat de verschillende betrokken vennootschappen, die tot dezelfde groep behoren, één enkele economische eenheid vormen, noch het feit dat de moedermaatschappij haar dochteronderneming die een inbreuk heeft gepleegd, volledig controleert, noch de beslissende invloed die de moedermaatschappij over haar dochteronderneming uitoefent, levert op zich het bewijs op dat rekwirante aan de inbreuk heeft deelgenomen. Geen van deze elementen kan dus rechtvaardigen dat het gedrag van de dochteronderneming aan de moedermaatschappij wordt toegerekend.

Met haar derde middel stelt rekwirante dat het Gerecht de regels inzake de verjaring van het recht van vervolging verkeerd heeft toegepast en het beginsel van het gezag van gewijsde heeft geschonden door in zijn arrest stuitingshandelingen ten opzichte van haar in aanmerking te nemen, terwijl uit de oorspronkelijke beschikking, die is vastgesteld in 1994, duidelijk blijkt dat uitdrukkelijk is vastgesteld dat verzoekster niet aan de inbreuk heeft deelgenomen.

Met haar vierde middel stelt rekwirante ten slotte dat het Gerecht haar rechten van verdediging heeft geschonden door zijn arrest gebrekkig te motiveren voor zover het gaat om de bijzonder lange duur van de procedure, die het voor rekwirante onmogelijk heeft gemaakt om nog de nodige bewijzen ter weerlegging van het tegenover haar gehanteerde vermoeden van aansprakelijkheid aan te voeren. Bovendien heeft het Gerecht met zijn arrest het gezag van gewijsde van het arrest van 2 oktober 2003 (C-176/99 P, ARBED/Commissie) geschonden, waarbij de beschikking van de Commissie nietig is verklaard, voor zover deze betrekking heeft op rekwirante.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szombathelyi Városi Bíróság (Hongarije) op 8 juni 2009 — Strafzaak tegen Emile Eredics e.a.

(Zaak C-205/09)

2009/C 205/34

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szombathelyi Városi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Partij(en) in de strafzaak): Emile Eredics e.a.

Prejudiciële vragen

1)

Deze rechter wenst, ter precisering en aanvulling van het arrest van het Hof van 28 juni 2007 in de zaak Dell’Orto (C-467/05, Jurispr. blz. I-5557), in de bij hem aanhangige strafprocedure te vernemen of een „persoon anders dan een natuurlijke persoon” onder het begrip „slachtoffer” als bedoeld in artikel 1, sub a, van kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad valt, gelet op de bevordering van de bemiddeling in strafzaken tussen het slachtoffer en de dader, als bedoeld in artikel 10 van het kaderbesluit.

2)

Deze rechter wenst in verband met artikel 10 van kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad, dat bepaalt dat „[e]lke lidstaat […] voor de bevordering van bemiddeling in strafzaken [zorgt] met betrekking tot de strafbare feiten waarvoor hij die maatregel passend acht”, te vernemen of het begrip „strafbare feiten” aldus kan worden uitgelegd dat het alle strafbare feiten omvat waarvan het wettelijk omschreven materiële bestanddeel in wezen overeenkomt.

3)

Kan de uitdrukking „[e]lke lidstaat zorgt voor de bevordering van bemiddeling in strafzaken […]” in artikel 10, lid 1, van kaderbesluit 2001/220/JBZ aldus worden uitgelegd dat het scheppen van de voorwaarden voor bemiddeling tussen de dader en het slachtoffer ten minste mogelijk is totdat in eerste aanleg vonnis is gewezen, dat wil zeggen dat het vereiste van erkenning van de feiten tijdens de gerechtelijke procedure na de afronding van het onderzoek, voor zover aan de andere voorwaarden is voldaan, in overeenstemming is met de verplichting om bemiddeling te bevorderen?

4)

Omtrent artikel 10, lid 1, van kaderbesluit 2001/220/JBZ vraagt deze rechter zich af of de uitdrukking „[e]lke lidstaat […] voor de bevordering van bemiddeling [zorgt] in strafzaken met betrekking tot de strafbare feiten waarvoor hij die maatregel passend acht” impliceert dat een algemene toegang tot de mogelijkheid van bemiddeling in strafzaken is gewaarborgd voor zover is voldaan aan de wettelijk bepaalde voorafgaande voorwaarden, zonder dat er ruimte voor uitlegging bestaat. Dat wil zeggen, wanneer de vraag bevestigend wordt beantwoord, is een voorwaarde inhoudend dat „gelet op de aard van het strafbare feit, de soort bemiddeling en de persoon van verdachte, kan worden afgezien van de gerechtelijke procedure indien er reden is om aan te nemen dat de rechter het getoonde berouw bij de straftoemeting zal meewegen”, in overeenstemming met de bepalingen (vereisten) van het eerder genoemde artikel 10?


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/20


Beroep ingesteld op 9 juni 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek

(Zaak C-207/09)

2009/C 205/35

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson en A. Tokár, gemachtigden)

Verwerende partij: Slowaakse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Slowaakse Republiek, door gebruik te maken van de diensten van bureaus die niet zijn erkend in de zin van de artikelen 2 en 4 van richtlijn 94/57/EG (1), voor het verrichten van de inspectie en de controle waarin artikel 3 van die richtlijn voorziet, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Slowaakse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Slowaakse Republiek heeft gebruik gemaakt van de diensten van bureaus die geen erkende classificatiebureaus in de zin van richtlijn 94/57/EG zijn, en heeft volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, geen einde gemaakt aan de taken die aan dergelijke bureaus waren toevertrouwd. Daarbij komt dat, aangezien de Slowaakse Republiek niet de bepalingen heeft vastgesteld die nodig zijn om te voorkomen dat in de toekomst dergelijke taken worden toevertrouwd aan niet-erkende classificatiebureaus, het gevaar bestaat dat zich soortgelijke gevallen van niet-correcte toepassing van richtlijn 94/57/EG voordoen als die welke in het onderhavige beroep aan de orde zijn.


(1)  Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB L 319, blz. 20).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative d’appel de Nantes (Frankrijk) op 10 juni 2009 — Scott SA en Kimberly Clark SNC, thans Kimberly Clark SAS/StadOrléans

(Zaak C-210/09)

2009/C 205/36

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour administrative d’appel de Nantes

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Scott SA en Kimberly Clark SNC, thans Kimberly Clark SAS

Verwerende partij: Stad Orléans

Prejudiciële vraag

Kan de eventuele nietigverklaring van de betalingsbevelen tot terugvordering van de steun die de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 12 juli 2000 onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard (1), door de Franse administratieve rechter wegens schending van voor deze bevelen geldende wettelijke vormvoorschriften, gelet op de mogelijkheid voor de bevoegde bestuursinstantie om de vormfout waaraan deze bevelen mank gaan, te helen, in de weg staan aan de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 juli 2000, in strijd met artikel 14, lid 3, van de verordening van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het Verdrag (2)?


(1)  Beschikking 2002/14/EG van de Commissie van 12 juli 2000 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van Scott Paper SA/Kimberly-Clark (PB 2002, L 12, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 15 juni 2009 — Barsoum Chabo/Hauptzollamt Hamburg-Hafen

(Zaak C-213/09)

2009/C 205/37

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Barsoum Chabo

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Hafen

Prejudiciële vraag  (1)

Is het uit het douanetarief voor derde landen en het preferentieel tarief voortvloeiende extra bedrag van 222 EUR per 100 kg nettoproductgewicht, dat wordt geheven bij de invoer van verduurzaamde paddenstoelen van het geslacht Agaricus (GN-code 2003 10 30), ongeldig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel?


(1)  Over verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 286, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/22


Hogere voorziening ingesteld op 15 juni 2009 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 31 maart 2009 in zaak T-405/06, ArcelorMittal Luxembourg e.a./Commissie

(Zaak C-216/09 P)

2009/C 205/38

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en X. Lewis, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: ArcelorMittal Luxembourg SA, voorheen Arcelor Luxembourg SA, ArcelorMittal Belval & Differdange, voorheen Arcelor Profil Luxembourg SA, ArcelorMittal International, voorheen Arcelor International SA

Conclusies

het arrest van 31 maart 2009 in zaak T-405/06, ArcelorMittal Luxembourg e.a./Commissie, vernietigen, voor zover hierbij de geldboeten nietig worden verklaard die bij beschikking C(2006) 5342 def. van de Commissie van 8 november 2006 (1) aan ArcelorMittal Belval & Differdange SA (voorheen ProfilARBED) en ArcelorMittal International SA (voorheen TradeARBED) zijn opgelegd;

het beroep van ArcelorMittal Belval & Differdange SA en ArcelorMittal International SA verwerpen;

de andere partijen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante één middel aan, namelijk de schending door het Gerecht van de regels betreffende de verjaring van het recht van vervolging.

Volgens de Commissie is het arrest van het Gerecht gebaseerd op een letterlijke en al te strikte uitlegging van beschikking nr. 715/78/EGKS (2) en met name van de artikelen 2, lid 3, en 3 ervan, voor zover het een onderscheid maakt tussen de stuiting en de schorsing van de verjaring. Anders dan artikel 2, lid 2, dat uitdrukkelijk bepaalt dat de stuiting van de verjaring geldt erga omnes, spreekt artikel 3 zich niet uit over de gevolgen van de schorsing. Het Gerecht geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het tot de conclusie komt dat de schorsing van de verjaring die het gevolg is van het feit dat een partij een gerechtelijke procedure voor de gemeenschapsrechter heeft ingesteld, slechts geldt ten aanzien van de verzoekende partij en dat de verjaringstermijn dus voor de andere partijen verstreken is.

Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, kan uit het stilzwijgen van de wetgever niet worden afgeleid dat de schorsing slechts relatieve werking heeft. Artikel 3 van beschikking nr. 715/78/EGKS dient te worden uitgelegd in het licht van de doelstellingen van de betrokken regeling, die ertoe strekt de Commissie in staat te stellen om inbreuken op de mededingingsregels doeltreffend te vervolgen en te bestraffen.


(1)  Beschikking C(2006) 5342 def. van de Commissie van 8 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 65 [KS] betreffende overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van Europese balkenproducenten (zaak COMP/F/38.907 — Stalen balken).

(2)  Beschikking nr. 715/78/EGKS van de Commissie van 6 april 1978 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het toepassingsgebied van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (PB L 94, blz. 22).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte (Italië) op 15 juni 2009 — Maurizio Polisseni/A.S.L. N. 14 — V.C.O. — Sede di Omegna

(Zaak C-217/09)

2009/C 205/39

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maurizio Polisseni

Verwerende partij: A.S.L. N. 14 — V.C.O. — Sede di Omegna

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten artikel 43 EG en in elk geval het communautaire mededingingsrecht zich tegen een nationale regeling als opgenomen in artikel 1 van wet nr. 475 van 2 april 1968 en in artikel 13 van presidentieel decreet nr. 1275 van 21 augustus 1971, voor zover laatstgenoemde artikelen de toestemming voor de verplaatsing van een apotheekvestiging van de ene naar een andere ruimte, binnen het toegewezen gebied, afhankelijk stellen van de eerbiediging van een afstand van minimaal 200 meter van andere soortgelijke vestigingen, gemeten volgens de kortste voetweg van deur tot deur; meer bepaald, zijn de in de genoemde regeling voorziene beperkingen van de vrijheid van vestiging niet in strijd met de redenen van algemeen belang die dergelijke beperkingen kunnen rechtvaardigen en in elk geval niet ongeschikt om daaraan te voldoen?

2)

Verzet het evenredigheidsbeginsel, dat bij elke rechtmatige beperking van de vrijheid van vestiging en de vrije mededinging moet worden geëerbiedigd, zich in elk geval tegen een beperking van het vrije ondernemerschap van de apotheker zoals die voortvloeit uit de in de eerste vraag genoemde regels betreffende de afstandsbeperkingen?

3)

Verzetten de artikelen 152 EG en 153 EG, die voorschrijven dat de volksgezondheid en de consumenten op hoog niveau en bij voorrang moeten worden beschermd, zich tegen een nationale regeling als opgenomen in artikel 1 van wet nr. 475 van 2 april 1968 en in artikel 13 van presidentieel decreet nr. 1275 van 21 augustus 1971, voor zover laatstgenoemde artikelen de toestemming voor de verplaatsing van een apotheekvestiging van de ene naar een andere ruimte, binnen het toegewezen gebied, afhankelijk stellen van de eerbiediging van een afstand van minimaal 200 meter van andere soortgelijke vestigingen, gemeten volgens de kortste voetweg van deur tot deur, zonder enige rekening te houden met de belangen van de gebruikers en met het vereiste van een efficiënte spreiding over het grondgebied van met de bescherming van de gezondheid verband houdende diensten?


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano (Italië) op 16 juni 2009 — Vitra Patente AG/High Tech Srl

(Zaak C-219/09)

2009/C 205/40

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Milano

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vitra Patente AG

Verwerende partij: High Tech Srl

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 17 en 19 van richtlijn 98/71/EG (1) aldus worden uitgelegd dat bij de toepassing van een nationale wet van een lidstaat tot uitvoering van deze richtlijn in de nationale rechtsorde, de aan die lidstaat ingeruimde mogelijkheid om zelfstandig de omvang van de auteursrechtelijke bescherming en de voorwaarden voor verlening ervan te bepalen, tevens kan inhouden dat deze bescherming wordt uitgesloten voor modellen die weliswaar aan de voorwaarden voor auteursrechtelijke bescherming voldoen, maar vóór de inwerkingtreding van de nationale uitvoeringswetgeving al tot het publieke domein behoorden, omdat zij nooit als model zijn ingeschreven of de inschrijving op die datum al was vervallen?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moeten de artikelen 17 en 19 van richtlijn 98/71/EG aldus worden uitgelegd dat de aan de lidstaat ingeruimde mogelijkheid om zelfstandig de omvang van de bescherming en de voorwaarden voor verlening ervan te bepalen, tevens kan inhouden dat deze bescherming wordt uitgesloten indien een derde — zonder toestemming van de houder van het auteursrecht op het model — producten die overeenstemmen met dit model, dat vóór de inwerkingtreding van de nationale uitvoeringswetgeving al tot het publieke domein behoorde, in de staat al heeft vervaardigd en verhandeld?

3)

Indien de eerste en de tweede vraag ontkennend worden beantwoord: moeten de artikelen 17 en 19 van richtlijn 98/71/EG aldus worden uitgelegd dat de aan de lidstaat ingeruimde mogelijkheid om zelfstandig de omvang van de bescherming en de voorwaarden voor verlening ervan te bepalen, tevens kan inhouden dat deze bescherming wordt uitgesloten indien een derde — zonder toestemming van de houder van het auteursrecht op het model — producten die overeenstemmen met dit model in de staat al heeft vervaardigd en verhandeld, en deze uitsluiting geldt voor een substantiële periode (gelijk aan tien jaar)?


(1)  PB L 289, blz. 28.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Prim’Awla tal-Qorti Ċivili (Malta) op 17 juni 2009 — AJD Tuna Limited/Direttur tal-Agrikoltura u s-Sajd u Avukat Ġenerali

(Zaak C-221/09)

2009/C 205/41

Procestaal: Maltees

Verwijzende rechter

Prim’Awla tal-Qorti Ċivili

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AJD Tuna Limited

Verwerende partij: Direttur tal-Agrikoltura u s-Sajd u Avukat Ġenerali

Prejudiciële vragen

1)

Is verordening nr. 530/2008 (1) van de Commissie ongeldig wegens strijd met artikel 253 van het Verdrag, voor zover zij onvoldoende redenen aanvoert voor de vaststelling van de noodmaatregelen, genoemd in de artikelen 1, 2 en 3 ervan, en voor zover zij niet een voldoende duidelijk beeld schetst van de overwegingen waarop deze maatregelen zijn gefundeerd?

2)

Is verordening nr. 530/2008 van de Commissie ongeldig wegens strijd met artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 (2) van de Raad, voor zover zij in haar considerans onvoldoende uiteenzet (i) dat de instandhouding van levende aquatisch hulpbronnen of het mariene ecosysteem ernstig wordt bedreigd door visserijactiviteiten, en dat (ii) onmiddellijke actie noodzakelijk is?

3)

Is verordening nr. 530/2008 van de Commissie ongeldig voor zover de vastgestelde maatregelen ondernemers in de Gemeenschap, zoals verzoekster, berooft van hun gerechtvaardigd vertrouwen, gebaseerd op artikel 1 van verordening nr. 446/2008 (3) van de Commissie van 22 mei 2008 en op artikel 2 van verordening nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002?

4)

Is artikel 3 van verordening nr. 530/2008 van de Commissie ongeldig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel, voor zover het impliceert (i) dat ondernemers in de Gemeenschap geen tonijn mogen aanvoeren of kooien voor afmesten of voor de viskweek, zelfs geen tonijn die eerder is gevangen en volkomen in overeenstemming is met verordening nr. 530/2008 van de Commissie, en (ii) dat ondernemers in de Gemeenschap deze activiteiten niet mogen verrichten met betrekking tot tonijn die is gevangen door vissers wier schepen niet de vlag van een van de in artikel 1 van verordening nr. 530/2008 van de Commissie genoemde lidstaten voeren, zelfs niet wanneer die tonijn is gevangen met inachtneming van de quota die zijn vastgesteld door de internationale conventie voor de instandhouding van de tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan?

5)

Is verordening nr. 530/2008 van de Commissie ongeldig wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel, voor zover de Commissie niet heeft aangetoond dat de maatregel die zij op het punt stond te nemen, kon bijdragen aan het herstel van het tonijnbestand?

6)

Is verordening nr. 530/2008 van de Commissie ongeldig omdat de vastgestelde maatregelen onredelijk zijn en discrimineren op grond van nationaliteit in de zin van artikel 12 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, voor zover zij onderscheid maakt tussen ringzegenvaartuigen die de Spaanse vlag voeren, en ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van Griekenland, Italië, Frankrijk, Cyprus en Malta, en voor zover zij onderscheid maakt tussen deze zes lidstaten en de andere lidstaten?

7)

Is verordening nr. 530/2008 van de Commissie ongeldig wegens schending van de beginselen van rechterlijke bescherming, gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover aan de betrokken partijen en de lidstaten geen gelegenheid is gegeven om hun schriftelijke opmerkingen in te dienen alvorens de verordening werd vastgesteld?

8)

Is verordening nr. 530/2008 van de Commissie ongeldig wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor (audi alteram partem) als een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht, voor zover aan de betrokken partijen en de lidstaten geen gelegenheid is gegeven om hun schriftelijke opmerken in te dienen alvorens de verordening werd vastgesteld?

9)

Is artikel 7 lid 2 van verordening nr. 2371/2002 ongeldig wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor (audi alteram partem) als een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht, en/of van de beginselen van rechtvaardigheid zoals beschermd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en is dientengevolge verordening nr. 530/2008 van de Commissie ongeldig omdat zij is gebaseerd op verordening nr. 2371/2002 van de Raad?

10)

Voor het geval het Hof beslist dat verordening nr. 530/2008 van de Commissie geldig is, moet dan deze verordening aldus worden uitgelegd dat de in artikel 3 van deze verordening vastgestelde maatregelen ondernemers in de Gemeenschap eveneens verbieden in te stemmen met het aanvoeren, het kooien voor afmesten of voor de viskweek, of het overladen in wateren of havens van de Gemeenschap van blauwvintonijn die in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45°WL en in de Middellandse Zee is gevangen met ringzegenvaartuigen die de vlag van een derde land voeren?


(1)  Verordening (EG) nr. 530/2008 van de Commissie van 12 juni 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45 ° WL, en in de Middellandse Zee (PB L 155, blz. 9).

(2)  Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358, 31.12.2002, blz. 59).

(3)  Verordening (EG) nr. 446/2008 van de Commissie van 22 mei 2008 houdende aanpassing, op grond van artikel 21, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, van bepaalde quota voor blauwvintonijn in 2008 (PB L 134, blz. 11).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bolzano op 19 juni 2009 — Strafzaak tegen Martha Nussbaumer

(Zaak C-224/09)

2009/C 205/42

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Bolzano

Partij in de strafzaak

Martha Nussbaumer

Prejudiciële vragen

1)

Is decreto legislativo nr. 81 van 9 april 2008, in het bijzonder de bij artikel 90, lid 11, ingevoerde regeling, in strijd met artikel 3 van richtlijn 92/57/EEG van 24 juni 1992 (1), voor zover daarbij voor een bouwplaats waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn, — ongeacht de aard van de werken en ongeacht of er sprake is van de in bijlage II bij deze richtlijn genoemde bijzondere gevaren — wordt afgeweken van de verplichting van de opdrachtgever of de bouwdirectie om voor particuliere werken waarvoor geen bouwvergunning vereist is, een coördinator voor de uitwerking van het ontwerp aan te stellen als bedoeld in artikel 3, lid 3, van deze richtlijn?

2)

Is decreto nr. 81 van 9 april 2008, in het bijzonder de bij artikel 90, lid 11, ingevoerde regeling, in strijd met artikel 3 van richtlijn 92/57/EEG van 24 juni 1992, wat de verplichting van de opdrachtgever of de bouwdirectie betreft om in alle gevallen een coördinator aan te stellen gedurende de verwezenlijking van het werk op de bouwplaats ongeacht het type werken, dus ook in het geval van particuliere werken waarvoor geen bouwvergunning vereist is die wel de in bijlage II bij de richtlijn bedoelde gevaren kunnen meebrengen?

3)

Is artikel 90, lid 11, van decreto legislativo nr. 81 van 9 april 2008, voor zover daarin is voorzien in de verplichting van de uitvoeringscoördinator om een veiligheidsplan op te stellen alleen in het geval waarin, wanneer het gaat om particuliere werken waarvoor geen bouwvergunning vereist is, andere ondernemingen bij het bouwwerk worden betrokken naast de eerste waaraan de werken oorspronkelijk waren opgedragen, in strijd met artikel 3 van richtlijn 92/57/EEG van 24 juni 1992, dat vereist dat in alle gevallen een uitvoeringscoördinator wordt aangesteld, ongeacht het type werken, en dat uitsluit dat wordt afgeweken van de verplichting om een veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen wanneer het gaat om werken die bijzondere gevaren meebrengen zoals genoemd in bijlage II bij deze richtlijn?


(1)  PB L 245, blz. 6.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di pace di Cortona (Italië) op 19 juni 2009 — Edyta Joanna Jakubowska/Alessandro Maneggia

(Zaak C-225/09)

2009/C 205/43

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di pace di Cortona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Edyta Joanna Jakubowska

Verwerende partij: Alessandro Maneggia

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 3, sub g, 4, 10, 81 en 98 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling zoals die van de artikelen 1 en 2 van Legge nr. 339 van 25 november 2003, die opnieuw de regel invoert dat werknemers in de publieke sector die deeltijds werken, het beroep van advocaat niet mogen uitoefenen en die deze werknemers die reeds zijn toegelaten om het beroep van advocaat uit te oefenen, verbiedt om dit te doen, door te bepalen dat die advocaten door de bevoegde raad van de orde van advocaten van de balie worden geschrapt, behoudens wanneer de werknemer kiest voor beëindiging van het dienstverband?

2)

Moeten de artikelen 3, sub g, 4, 10 en 98 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling zoals die van de artikelen 1 en 2 van Legge nr. 339 van 25 november 2003, die opnieuw de regel invoert dat werknemers in de publieke sector die deeltijds werken, het beroep van advocaat niet mogen uitoefenen en die deze werknemers die reeds zijn toegelaten om het beroep van advocaat uit te oefenen, verbiedt om dit te doen, door te bepalen dat die advocaten door de bevoegde raad van de orde van advocaten van de balie worden geschrapt, behoudens wanneer de werknemer kiest voor beëindiging van het dienstverband?

3)

Moet artikel 6 van richtlijn 77/249/EEG (1) van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten, dat bepaalt dat „[e]lke lidstaat […] advocaten in loondienst die door een arbeidsovereenkomst aan een overheids- of een particuliere onderneming zijn verbonden, [kan] uitsluiten van de uitoefening van de werkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging in rechte van deze onderneming, voor zover de in deze staat gevestigde advocaten niet gemachtigd zijn deze werkzaamheden uit te oefenen” aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die van de artikelen 1 en 2 van Legge nr. 339 van 25 november 2003, die opnieuw de regel invoert dat werknemers in de publieke sector die deeltijds werken, het beroep van advocaat niet mogen uitoefenen en die deze werknemers die reeds zijn toegelaten om het beroep van advocaat uit te oefenen, verbiedt om dit te doen, door te bepalen dat die advocaten door de bevoegde raad van de orde van advocaten van de balie worden geschrapt, behoudens wanneer de werknemer kiest voor beëindiging van het dienstverband, wanneer die nationale regeling ook geldt voor advocaten in loondienst die uit hoofde van de vrije dienstverlening het beroep van advocaat uitoefenen?

4)

Moet artikel 8 van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, dat bepaalt dat „[d]e in de lidstaat van ontvangst onder zijn oorspronkelijke beroepstitel ingeschreven advocaat […] zijn beroep in loondienst bij een andere advocaat, bij een samenwerkingsverband van advocaten of een advocatenkantoor of bij een publiek- of privaatrechtelijke onderneming [mag] uitoefenen, voor zover de lidstaat van ontvangst zulks voor de onder de beroepstitel van die lidstaat ingeschreven advocaten toestaat” aldus worden uitgelegd dat het niet geldt voor advocaten die deeltijds in de publieke sector werken?

5)

Verzetten de algemene beginselen van gemeenschapsrecht van bescherming van gewettigd vertrouwen en verworven rechten zich tegen een nationale regeling zoals die van de artikelen 1 en 2 van Legge nr. 339 van 25 november 2003, die opnieuw de regel invoert dat werknemers in de publieke sector die deeltijds werken, het beroep van advocaat niet mogen uitoefenen en die ook geldt voor advocaten die reeds aan de balie waren ingeschreven op de datum van inwerkingtreding van Legge nr. 339 van 2003, die in artikel 2 enkel voorziet in een kort „moratorium” voor het maken van de keuze tussen werken in loondienst en de uitoefening van het beroep van advocaat?


(1)  PB L 78, blz. 17.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Torino (Italië) op 22 juni 2009 — Antonino Accardo e.a./Comune di Torino

(Zaak C-227/09)

2009/C 205/44

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale ordinario di Torino

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Antonino Accardo, Viola Acella, Antonio Acuto, Domenico Ambrisi, Paolo Battaglino, Riccardo Bevilacqua, Fabrizio Bolla, Daniela Bottazzi, Roberto Brossa, Luigi Calabro’, Roberto Cammardella, Michelangelo Capaldi, Giorgio Castellaro, Davide Cauda, Tatiana Chiampo, Alessia Ciaravino, Alessandro Cicero, Paolo Curtabbi, Paolo Dabbene, Mauro D'Angelo, Giancarlo Destefanis, Mario Di Brita, Bianca Di Capua, Michele Di Chio, Marina Ferrero, Gino Forlani, Giovanni Galvagno, Sonia Genisio, Laura Dora Genovese, Sonia Gili, Maria Gualtieri, Gaetano La Spina, Maurizio Loggia, Giovanni Lucchetta, Sandra Magoga, Manuela Manfredi, Fabrizio Maschio, Sonia Mignone, Daniela Minissale, Domenico Mondello, Veronnica Mossa, Plinio Paduano, Barbaro Pallavidino, Monica Palumbo, Michele Paschetto, Frederica, Peinetti, Nadia Pizzimenti, Gianluca Ponzo, Enrico Pozzato, Gaetano Puccio, Danilo Ranzani, Pergianni Risso, Luisa Rossi, Paola Sabia, Renzo Sangiano, Davide Scagno, Paola Settia, Raffaella Sottoriva, Rossana Trancuccio, Fulvia Varotto, Giampiero Zucca, Fabrizio Lacognata, Guido Mandia, Luigi Rigon, Daniele Sgavetti

Verwerende partij: Comune di Torino

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 5, 17 en 18 van richtlijn 93/104/EG (1) van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, aldus worden uitgelegd dat zij rechtstreeks kunnen worden toegepast in de rechtsorde van een lidstaat, ongeacht of deze richtlijn al dan niet formeel in nationaal recht is omgezet dan wel los van nationale bepalingen die de toepasselijkheid ervan beperken tot een aantal beroepscategorieën, in een geding waarin de sociale partners conform die richtlijn zijn opgetreden?

2)

Moeten de rechters van een lidstaat, ongeacht een dergelijke rechtstreekse werking, een nog niet in nationaal recht omgezette richtlijn dan wel een richtlijn waarvan de toepasselijkheid, na omzetting in nationaal recht, door nationale bepalingen lijkt te worden uitgesloten, hoe dan ook als maatstaf gebruiken voor de uitlegging van het nationale recht en dus als referentiebasis ter oplossing van eventuele uitleggingsproblemen?

3)

Is het de rechters van een lidstaat verboden, een gedraging onwettig te verklaren en op grond daarvan schadevergoeding toe te kennen, wanneer die gedraging door de sociale partners lijkt te zijn goedgekeurd en deze goedkeuring in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht, zij het in de vorm van een niet in nationaal recht omgezette richtlijn?

4)

Moet artikel 17, lid 3, van richtlijn 93/104 aldus worden uitgelegd dat deze bepaling het optreden van de sociale partners en de invoering door hen van afwijkende bepalingen inzake wekelijkse rusttijd toestaat op autonome wijze, dat wil zeggen ongeacht artikel 17, lid 2, van deze richtlijn en de daarin genoemde werkzaamheden en beroepen?


(1)  PB L 307, blz. 18.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Vestre Landsret (Denemarken) op 26 juni 2009 — Skatteministeriet/DSV Road A/S

(Zaak C-234/09)

2009/C 205/45

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteministeriet

Verwerende partij: DSV Road A/S

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 204, lid 1, sub a, onder verwijzing naar de artikelen 92 en 96 juncto artikel 1 en artikel 4, leden 9 en 10, van verordening (EEG) nr. 2913/92 (1) van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus worden uitgelegd dat

a)

een douaneschuld ontstaat wanneer een toegelaten afzender abusievelijk een regeling douanevervoer in het NCTS-systeem op gang heeft gebracht voor fysiek onbestaande goederen met als gevolg dat de regeling douanevervoer vervolgens niet regelmatig kan worden afgesloten, dan wel dat

b)

geen douaneschuld ontstaat, aangezien de regeling douanevervoer wordt geacht alleen toepasselijk te zijn op fysiek bestaande goederen zodat de abusievelijke aanmaak van een doorvoerdocument in het NCTS-systeem voor fysiek onbestaande goederen niet leidt tot oplegging van douanerechten?

2)

Indien vraag 1, sub a, bevestigend wordt beantwoord, moet het begrip „invoer van goederen” in artikel 4, lid 10, juncto het begrip „goederen” in artikel 204, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek dan aldus worden uitgelegd dat het begrip zowel fysiek bestaande als onbestaande goederen dekt?


(1)  PB L 302, blz. 1.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de Cassation (Frankrijk) op 29 juni 2009 — DHL Express France SAS/Chronopost SA

(Zaak C-235/09)

2009/C 205/46

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de Cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DHL Express France SAS

Verwerende partij: Chronopost SA

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 98 van verordening (EG) nr. 40/94 van 20 december 1993 (1) aldus worden uitgelegd dat het door een rechtbank voor het gemeenschapsmerk opgelegde verbod van rechtswege van kracht is op het gehele grondgebied van de Gemeenschap?

2)

Zo neen, is de rechtbank dan bevoegd om dit verbod specifiek uit te breiden tot het grondgebied van andere staten waar de inbreuk wordt of dreigt te worden gepleegd?

3)

Zijn zowel in het ene als het andere geval de dwangmaatregelen die de rechtbank op grond van zijn nationale recht samen met het door haar opgelegde verbod vaststelt, van toepassing op het grondgebied van de lidstaten waar dit verbod van kracht is?

4)

Kan de rechtbank in het tegenovergestelde geval op grond van het nationale recht van de staten waar dit verbod van kracht is, een soortgelijke dwangmaatregel of een andere dwangmaatregel dan die welke zij op grond van haar nationale recht vaststelt, gelasten?


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof op 29 juni 2009 — Vzw „Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop”, Yann van Vugt, Charles Basselier/Ministerraad

(Zaak C-236/09)

2009/C 205/47

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Vzw „Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop”, Yann van Vugt, Charles Basselier

Verwerende partij: Ministerraad

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (1) verenigbaar met artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en meer bepaald met het bij die bepaling gewaarborgde beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is hetzelfde artikel 5, lid 2, van de richtlijn eveneens onverenigbaar met artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wanneer de toepassing ervan wordt beperkt tot de levensverzekeringsovereenkomsten?


(1)  PB L 373, blz. 37.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) op 3 juli 2009 — Fluxys NV/Commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas (Creg)

(Zaak C-241/09)

2009/C 205/48

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fluxys NV

Verwerende partij: Commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas (Creg)

Prejudiciële vraag

Staan de artikelen 1, 2 en 18 van richtlijn 2003/55/EG (1) en artikel 3 van verordening nr. 1775/2005/EG (2) eraan in de weg dat de nationale wetgevingen voor de doorvoeractiviteit voorzien in een specifieke tariefregeling die afwijkt van de regels die de vervoersactiviteit beheersen, door in het kader van de vervoersactiviteit een onderscheid te maken tussen „overbrenging” en „doorvoer”?


(1)  Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB L 176, blz. 57).

(2)  Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PB L 289, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/28


Beroep ingesteld op 7 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-252/09)

2009/C 205/49

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Zavvos en G. Braga da Cruz, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2007/16/EG van de Commissie (1) van 19 maart 2007 tot uitvoering van richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) wat de verduidelijking van bepaalde definities betreft, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 23 maart 2008 verstreken.


(1)  PB L 79, blz. 11.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/29


Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2009 door Calvin Klein Trademark Trust tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 7 mei 2009 in zaak T-185/07, Calvin Klein Trademark Trust/BHIM en Zafra Marroquineros S.L.

(Zaak C-254/09 P)

2009/C 205/50

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Calvin Klein Trademark Trust (vertegenwoordiger: T. Andrade Boué, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en Zafra Marroquineros S.L.

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer) van 7 mei 2009 in zaak T-185/07 vernietigen;

het BHIM en Zafra Marroquineros S.L. verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Schending van de rechtspraak inzake artikel 8, lid 1, van verordening nr. 40/94 (1) inzake het gemeenschapsmerk, betreffende de noodzaak om rekening te houden met alle factoren die kenmerkend zijn voor de concrete zaak; er is in rechte geen rekening gehouden met het feit dat de gemeenschapsmerkaanvraagster dat merk heeft gebruikt om de bekende cK-merken te kopiëren en daardoor overduidelijk heeft doen blijken dat de letters CK het meest onderscheidende onderdeel van het omstreden gemeenschapsmerk vormen.

Schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 doordat voor de toepassing van dit artikel geen onderzoek is verricht naar de bekendheid van de conflicterende merken.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/29


Beroep ingesteld op 9 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-255/09)

2009/C 205/51

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa en M. França, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek, door in wetsdecreet nr. 177/92 van 13 augustus, tot vaststelling van de voorwaarden voor vergoeding van in het buitenland gemaakte ziektekosten, of in enige andere bepaling van nationaal recht niet te voorzien in de mogelijkheid van vergoeding van in een andere lidstaat gemaakte ziektekosten die geen ziekenhuiskosten zijn, behalve in de in verordening (EEG) nr. 1408/71 (1) voorziene gevallen, of door, voor zover voornoemd wetsdecreet wel de mogelijkheid kent van vergoeding van in een andere lidstaat gemaakte ziektekosten die geen ziekenhuiskosten zijn, deze vergoeding afhankelijk te stellen van een voorafgaande toelating, de krachtens artikel 49 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat de Portugese Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 49 EG, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie.

Uit deze rechtspraak volgt dat artikel 49 EG van toepassing is wanneer een patiënt tegen betaling medische verzorging heeft gekregen in een andere lidstaat dan zijn woonstaat.

In Portugal voorziet wetsdecreet nr. 177/92, houdende vaststelling van de voorwaarden voor vergoeding van in het buitenland gemaakte ziektekosten, niet uitdrukkelijk in vergoeding van in een andere lidstaat gemaakte ziektekosten die geen ziekenhuiskosten zijn, behalve in de in verordening nr. 1408/71 bedoelde gevallen, of wordt in dat wetsdecreet, volgens de uitlegging van de Portugese overheid, vergoeding van deze ziektekosten die geen ziekenhuiskosten zijn, afhankelijk gesteld van een voorafgaande toelating, die onder beperkende voorwaarden wordt verleend.


(1)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/30


Beschikking van de president van het Hof van 2 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

(Zaak C-426/08) (1)

2009/C 205/52

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 285 van 8.11.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/30


Beschikking van de president van het Hof van 3 juni 2009 — Organisatie van Volksmujahedeen van Iran/Raad van de Europese Unie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-576/08 P) (1)

2009/C 205/53

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 55 van 7.3.2008.


Gerecht van eerste aanleg

29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat/Raad

(Zaak T-348/05 INTP)

(„Procedure - Uitlegging van arrest”)

2009/C 205/54

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat (Kirovo-Chepetsk, Rusland) (vertegenwoordiger: B. Evtimov, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Talabér-Ritz en H. van Vliet, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om uitlegging van het arrest van het Gerecht van 10 september 2008 (T-348/05).

Dictum

1)

Punt 1 van het dictum van het arrest van het Gerecht van 10 september 2008, JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat/Raad (T-348/05), wordt aldus uitgelegd dat verordening (EG) nr. 945/2005 van de Raad van 21 juni 2005 tot wijziging van verordening (EG) nr. 658/2002 tot instelling van het definitieve antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland en tot wijziging van verordening (EG) nr. 132/2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op ammoniumnitraat uit onder andere Oekraïne, naar aanleiding van een gedeeltelijk herzieningsonderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 384/96, nietig wordt verklaard voor zover zij JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat betreft.

2)

JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen zullen hun eigen kosten dragen.

3)

De minuut van het onderhavige arrest wordt aan de minuut van het geïnterpreteerde arrest gehecht. In margine van de minuut van laatstgenoemd arrest wordt aantekening gedaan van het onderhavige arrest.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 juli 2009 — Italië/Commissie

(Zaak T-373/05) (1)

(„EOGFL - Afdeling Garantie - Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven - Ruwe tabak - Motiveringsplicht - Artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 1258/1999”)

2009/C 205/55

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: G. Aiello, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Cattabriga en L. Visaggio, gemachtigden)

Voorwerp

Gedeeltelijk nietigverklaring van beschikking 2005/579/EG van de Commissie van 20 juli 2005 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 199, blz. 84), voor voor zover daarbij bepaalde uitgaven van de Italiaanse Republiek in de sector ruwe tabak zijn uitgesloten.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/32


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — Peugeot en Peugeot Nederland/Commissie

(Zaak T-450/05) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Distributie van motorvoertuigen - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Beperking van parallelexport vanuit Nederland - Stelsel van beloning van concessiehouders en druk - Overeenkomst met mededingingsbeperkende doelstelling - Geldboeten - Zwaarte en duur van inbreuk)

2009/C 205/56

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Automobiles Peugeot SA (Parijs, Frankrijk) en Peugeot Nederland NV (Utrecht, Nederland) (vertegenwoordigers: O. d’Ormesson en N. Zacharie, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Bouquet, F. Arbault en A. Whelan, vervolgens A. Bouquet en M. Kellerbauer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2005) 3683 def. van de Commissie van 5 oktober 2005 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaken F-2/36.623/36.820/37.275 — SEP e.a./Automobiles Peugeot SA) en, subsidiair, een verzoek tot verlaging van de bij deze beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het bedrag van de geldboete die bij artikel 3 van beschikking C(2005) 3683 def. van de Commissie van 5 oktober 2005 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaken F 2/36.623/36.820/37.275 — SEP e.a./Automobiles Peugeot SA) is opgelegd aan Automobiles Peugeot SA en aan Peugeot Nederland NV, wordt vastgesteld op 44,55 miljoen EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Automobiles Peugeot en Peugeot Nederland worden verwezen in negen tiende van hun eigen kosten en in negen tiende van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

4)

De Commissie wordt verwezen in één tiende van haar eigen kosten en in één tiende van de kosten van Automobiles Peugeot en van Peugeot Nederland.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/32


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Zenab/Commissie

(Zaak T-33/06) (1)

(„Communautaire financiële bijstand - Programma ter aanmoediging van ontwikkeling, distributie en promotie van Europese audiovisuele werken (MEDIA Plus) - Oproep tot indienen van voorstellen - Afwijzing van voorstel - Gestelde onrechtmatige delegatie van aan Commissie verleende bevoegdheden - Kennelijke beoordelingsfouten - Motiveringsplicht - Toegang tot documenten - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding”)

2009/C 205/57

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Zenab SPRL (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J. Windey en P. De Bandt, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en L. Pignataro-Nolin, gemachtigden)

Voorwerp

In de eerste plaats nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 9 november 2005 met referentie 648599 en in de tweede plaats vaststelling van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap en veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoekster van 37 807 EUR als vergoeding voor de in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen gemaakte kosten, van morele schadevergoeding wegens aantasting van de goede naam, en van een vergoeding voor de materiële schade ten gevolge van de vertraging bij de uitvoering van het project EuroVOD, alsmede aanstelling van een deskundige om de hoogte van deze schade vast te stellen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Zenab SPRL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — DSV Road/Commissie

(Zaak T-219/07) (1)

(„Douane-unie - Invoer van diskettes uit Thailand - Navordering van invoerrechten - Verzoek om kwijtschelding van invoerrechten - Artikel 220, lid 2, sub b, en artikel 239 van verordening (EG) nr. 2913/92”)

2009/C 205/58

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: DSV Road NV (Puurs, België) (vertegenwoordigers: A. Poelmans, A. Calewaert en R. de Wit, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis en S. Schønberg, gemachtigden, bijgestaan door F. Tuytschaever, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 24 april 2007 waarbij aan de Belgische autoriteiten wordt gemeld dat de invoerrechten over diskettes uit Thailand moeten worden nagevorderd en dat het niet gerechtvaardigd is die rechten kwijt te schelden (dossier REC 05/02)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

DSV Road NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Laboratorios Del Dr. Esteve/BHIM — Ester C (ESTER-E)

(Zaak T-230/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord ESTER-E - Ouder communautair beeldmerk ESTEVE - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94, thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”)

2009/C 205/59

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Laboratorios Del Dr. Esteve SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: K. Manhaeve, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: The Ester C Company (Prescott, Arizona, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Bird, solicitor, vervolgens H. Wistam, advocaat)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 april 2007 (zaak R 737/2006-2) in een oppositieprocedure tussen Laboratorios Del Dr. Esteve SA en The Ester C Company

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Laboratorios Del Dr. Esteve SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — Ristic e.a./Commissie

(Zaak T-238/07) (1)

(„Veterinairrechtelijke maatregelen - Vrijwaringsmaatregelen - Beschikking 2007/362/EG - Beroep tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing - Schadevordering - Evenredigheidsbeginsel - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Zorgplicht - Eigendomsrecht - Recht om vrij een economische activiteit uit te oefenen”)

2009/C 205/60

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Ristic AG (Burgthann, Duitsland), Piratic Meeresfrüchte Import GmbH (Burgthann, Duitsland), Prime Catch Seafood GmbH (Burgthann, Duitsland) en Rainbow Export Processing, SA (vertegenwoordiger: H. Schmidt, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en A. Szmytkowska, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking 2007/362/EG van de Commissie van 16 mei 2007 tot wijziging van beschikking 2004/432/EG tot goedkeuring van door derde landen ingediende residubewakingsplannen overeenkomstig richtlijn 96/23/EG van de Raad (PB L 138, blz. 18), alsook tot schadevergoeding.

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op het beroep tot nietigverklaring.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Ristic AG, Piratic Meeresfrüchte Import GmbH, Prime Catch Seafood GmbH en Rainbow Export Processing, SA worden verwezen in de kosten, daaronder begrepen die welke op het kort geding zijn gevallen.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Mars/BHIM — Ludwig Schokolade (Vorm van chocoladereep)

(Zaak T-28/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van chocoladereep - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Ontbreken van onderscheidend vermogen verkregen door gebruik - Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009] - Recht om te worden gehoord - Artikelen 73 en 74 van verordening nr. 40/94 [thans artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009]”)

2009/C 205/61

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mars, Inc. (McLean, Virginie, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Bryson, barrister, en G. Mills, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Ludwig Schokolade GmbH & Co. KG (Bergisch Gladbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Knitter en R. Jacobs, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 23 oktober 2007 (zaak R 1325/2006-6) inzake een nietigheidsprocedure tussen Ludwig Schokolade GmbH & Co. KG en Mars, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mars, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Promat/BHIM — Prosima Comercial (PROSIMA PROSIMA COMERCIAL S.A.)

(Zaak T-71/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PROSIMA PROSIMA COMERCIAL S.A. - Ouder nationaal woordmerk PROMINA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Geen soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)”)

2009/C 205/62

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Promat GmbH (Ratingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Beckmann, vervolgens H. Alt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Poch, vervolgens G. Schneider, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Prosima Comercial, SA (Barcelona, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 27 november 2007 (zaak R 574/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen Promat GmbH en Prosima Comercial, SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen

2)

Promat GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Commissie/Atlantic Energy

(Zaak T-182/08) (1)

(„Arbitragebeding - Contract inzake financiële bijstand in kader van specifiek programma op gebied van niet-nucleaire energie - Niet-naleving van contract - Terugbetaling van betaalde voorschotten - Wettelijke verrekening - Verstekprocedure”)

2009/C 205/63

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk A.-M. Rouchaud-Joët en S. Lejeune, vervolgens A.-M. Rouchaud-Joët en F. Mirza, gemachtigden, bijgestaan door M. Jarvis, barrister)

Verwerende partij: Atlantic Energy Ltd (Truro, Cornwall, Verenigd Koninkrijk)

Voorwerp

Beroep van de Commissie krachtens artikel 238 EG, strekkende tot veroordeling van verweerster tot terugbetaling van een door de Europese Gemeenschap betaald voorschot, vermeerderd met rente, in het kader van contract BU 183/95 UK/AT

Dictum

1)

Atlantic Energy Ltd wordt veroordeeld tot terugbetaling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen van een bedrag van 226 010 EUR, vermeerderd met de rente als bepaald in artikel 23.1 van de algemene voorwaarden van contract BU 183/95 UK/AT over de perioden tussen 1 juni 1996 en 28 februari 2002, en tussen 16 juli 2002 en 31 mei 2008, en verminderd met een bedrag van 3 610,53 EUR, waarbij het aldus verkregen eindbedrag op zijn beurt wordt verhoogd met de rente als bepaald in genoemd artikel 23.1 van de algemene voorwaarden vanaf 1 juni 2008 tot de volledige voldoening van de schuld.

2)

Atlantic Energy wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH/BHIM — Schwarzbräu (ALASKA)

(Zaak T-225/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Communautair beeldmerk ALASKA - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94, thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 2007/2009”)

2009/C 205/64

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH (Ebersburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Wadenbach, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Schwarzbräu GmbH (Zusmarshausen, Duitsland) (vertegenwoordiger: L. Schlarmann, advocaat)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 8 april 2008 (zaak R 877/2004-4) in een nietigheidsprocedure tussen Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH en Schwarzbräu GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) zijn opgekomen.

3)

Schwarzbräu GmbH zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel/BHIM — Schwarzbräu (Alaska)

(Zaak T-226/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk Alaska - Absolute weigeringsgrond - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 205/65

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH (Ebersburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Wadenbach, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Schwarzbräu GmbH (Zusmarshausen, Duitsland) (vertegenwoordiger: L. Schlarmann, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 8 april 2008 (zaak R 1124/2004-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Mineralbrunnen Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH en Schwarzbräu GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rhön-Sprudel Egon Schindel GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).

3)

Schwarzbräu GmbH zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2009 — Procter & Gamble/BHIM — Laboratorios Alcala Farma (oli)

(Zaak T-240/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk oli - Oudere gemeenschapswoordmerken OLAY - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 205/66

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Procter & Gamble Company (Cincinnati, Ohio, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: T. Scourfield, N. Beckett, solicitors, en A. Speck, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Laboratorios Alcala Farma SL (Madrid, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 2 april 2008 (zaak R 1481/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen The Procter & Gamble Company en Laboratorios Alcala Farma, SL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

The Procter & Gamble Company wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — Melli Bank/Raad

(Gevoegde zaken T-246/08 en T-332/08) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Rechterlijke toetsing - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht - Exceptie van onwettigheid - Artikel 7, lid 2, sub d, van verordening (EG) nr. 423/2007)

2009/C 205/67

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Melli Bank plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Gordon, QC, J. Stratford en M. Hoskins, barristers, R. Gwynne en T. Din, solicitors, vervolgens D. Anderson, QC, M. Hoskins, S. Gadhia, D. Murray en M. Din, solicitors)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en E. Finnegan, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, E. Belliard en L. Butel, gemachtigden); Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: V. Jackson, gemachtigde, bijgestaan door S. Lee, barrister); en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Boelaert en P. Aalto, gemachtigden)

Voorwerp

In de zaken T-246/08 en T-332/08 nietigverklaring van punt 4 van tabel B van de bijlage bij besluit 2008/475/EG van de Raad van 23 juni 2008 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 163, blz. 29) voor zover betrekking hebbende op Melli Bank, en in zaak T-332/08 eventueel een verklaring van niet-toepasselijkheid van artikel 7, lid 2, sub d, van verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad van 19 april 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 103, blz. 1).

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Melli Bank plc draagt naast haar eigen kosten de door de Raad van de Europese Unie gemaakte kosten, de kosten van de kortgedingprocedures daaronder begrepen.

3)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Franse Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen hun eigen kosten, de kosten van de kortgedingprocedures daaronder begrepen.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009 — Biotronik/BHIM (BioMonitor)

(Zaak T-257/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BioMonitor - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)”)

2009/C 205/68

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Biotronik GmbH & Co. KG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk U. Sander en R. Böhm, vervolgens R. Böhm, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 24 april 2008 (zaak R 466/2007-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken BioMonitor als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Biotronik GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/37


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 juni 2009 — Impala/Commissie

(Zaak T-464/04) (1)

(„Mededinging - Concentratie - Gemeenschappelijke onderneming Sony BMG - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 205/69

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Independent Music Publishers and Labels Association (Impala, association internationale) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Crosby en J. Golding, solicitors, en I. Wekstein, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verweerster: Bertelsmann AG (Gütersloh, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Chappatte en J. Boyce, solicitors); Sony BMG Music Entertainment BV (Vianen, Nederland) en Sony Corporation of America (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: N. Levy, barrister, R. Snelders en T. Graf, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking 2005/188/EG van de Commissie van 19 juli 2004 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst (zaak COMP/M.3333 — Sony/BMG) (PB 2005, L 62, blz. 30)

Dictum

1)

Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij draagt zijn eigen kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.


(1)  PB C 6 van 8.1.2005.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 26 juni 2009 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-114/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Redelijke termijn voor indiening van verzoek om schadevergoeding - Te laat ingediend verzoek - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

2009/C 205/70

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 14 december 2007, Marcuccio/Commissie (F-21/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Commissie van de Europese Gemeenschappen in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/38


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 juni 2009 — Securvita/BHIM (Natur-Aktien-Index)

(Zaak T-285/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Natur-Aktien-Index - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Vordering tot herziening - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 205/71

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Securvita — Gesellschaft zur Entwicklung alternativer Versicherungskonzepte mbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. van Eendenburg, C. Uhlig en J. Nabert, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 26 mei 2008 (zaak R 525/2007-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Natur-Aktien-Index als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Securvita Gesellschaft zur Entwicklung alternativer Versicherungskonzepte mbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/39


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 2 juli 2009 — Insula/Commissie

(Zaak T-246/09 R)

(„Kort geding - Debetnota’s - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Niet-inachtneming van vormvereisten - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 205/72

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Conseil scientifique international pour le développement des îles (Insula) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Marsal en J.-D. Simonet, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van twee debetnota’s waarbij de terugbetaling wordt gelast van geldbedragen die in het kader van subsidie-overeenkomsten aan verzoeker waren betaald

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/39


Beroep ingesteld op 19 mei 2009 — Balfe e.a./Parlement

(Zaak T-219/09)

2009/C 205/73

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Richard Balfe (Newmarket, Verenigd Koninkrijk), C (Milaan, Italië), C (Madrid, Spanje), C (Lancashire, Verenigd Koninkrijk), C (Gnobkummerfeld, Duitsland), C (Longré, Frankrijk), C (Saint-Martin de Crau, Frankrijk), C (Bregenz, Oostenrijk), C (West Yorkshire, Verenigd Koninkrijk), C (Marseille, Frankrijk), C (Rudsebheim, Duitsland), C (Devon, Verenigd Koninkrijk), C (Barcelona, Spanje), C (Parijs, Frankrijk), C (Wexford, Ierland), C (Bolzano, Italië), C (Madrid), C (Porto, Portugal), C (Iaf Nennhau, Verenigd Koninkrijk), C (Milaan), C (Limonest, Frankrijk), C (Colares-Sintra, Portugal), C (Benfica do Ribatejo, Portugal), C (Saint-Étienne, Frankrijk), C (Cournon-d’Auvergne, Frankrijk), C (Lutterworth Leics, Verenigd Koninkrijk), C (Cumbria, Verenigd Koninkrijk), C (Oxfordshire, Verenigd Koninkrijk), C (Bratislava, Slowakije), C (Polen), C (Warschau, Polen), C (Radom, Polen), C (Boulogne-Billancourt, Frankrijk), C (Helsinki, Finland), C (Lyon, Frankrijk), C (Athene, Griekenland), C (Funchal, Portugal), C (Londen, Verenigd Koninkrijk), C (Le Val-d’Ajol, Frankrijk), C (Tallinn, Estland), C (Glasgow, Verenigd Koninkrijk), C (Riom, Frankrijk), C (Hampshire, Verenigd Koninkrijk), C (Coventry, Verenigd Koninkrijk), C (Helsinki), C (Krakau, Polen), C (Pamplona, Spanje), C (Scotland, Verenigd Koninkrijk), C (Lissabon, Portugal), C (Lissabon), C (Parijs), C (Boedapest, Hongarije), C (Maia, Portugal), C (Bielsko-Biała, Polen), C (Wetherby, Verenigd Koninkrijk), C (La Possession, Frankrijk), C (Cornwall, Verenigd Koninkrijk), C (Epernay, Frankrijk), C (Bolton, Verenigd Koninkrijk), C (Kępno, Polen), C (Amsterdam, Nederland), C (Palermo, Italië), C (Kent, Verenigd Koninkrijk), C (Bedforshire, Verenigd Koninkrijk), C (Warschau), Fonds de pension-députés au Parlement européen (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van de besluiten van het Bureau van het Parlement van 9 maart en 3 april 2009 houdende wijzigingen van de vrijwillige aanvullende pensioenregeling van de leden van het Europees Parlement;

verwijzing van het Parlement in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vragen verzoekers om nietigverklaring van de besluiten van het Bureau van het Europees Parlement van 9 maart en 3 april 2009 houdende wijziging van de regeling betreffende de (vrijwillige) aanvullende pensioenregeling opgenomen in bijlage VIII bij de regeling betreffende de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement. De wijzigingen betreffen met name de afschaffing van de mogelijkheid om vanaf de leeftijd van 50 jaar vroegtijdig met pensioen te gaan en de mogelijkheid om het pensioen in de vorm van een kapitaal te kunnen ontvangen alsmede de verhoging van de pensioenleeftijd van 60 naar 63 jaar.

Tot staving van hun beroep voeren verzoekers vier middelen aan, ontleend aan:

onbevoegdheid van het Parlement om eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst tot aansluiting bij de vrijwillige aanvullende pensioenregeling te wijzigen;

schending van verworven rechten alsmede van de beginselen van gelijke behandeling, evenredigheid en rechtszekerheid, met name door miskenning van de duidelijke bewoordingen van het statuut van de leden van het Europees Parlement en door niet te voorzien in enige overgangsregeling;

fouten in de redenen die in de motivering van de bestreden besluiten zijn opgenomen, zowel wat de wettelijke regeling betreft van dit soort specifieke pensioenregeling, namelijk aanvullend en facultatief, alsook wat het beheer en de financiële situatie van het pensioenfonds betreft;

schending van het beginsel van de uitvoering te goeder trouw en nietigheid van louter potestatieve bepalingen, door eenzijdig en met terugwerkende kracht de voorwaarden van de verplichting te wijzigen en niet in een vergoeding te voorzien.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/40


Beroep ingesteld op 5 juni 2009 — CEVA/Commissie

(Zaak T-224/09)

2009/C 205/74

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Centre d’étude et de valorisation des algues SA (CEVA) (Pleubian, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-M. Peyrical, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van de verzoekende partij

primair, vaststellen dat er geen contractuele band bestaat tussen de Europese Commissie en CEVA en derhalve,

nietigverklaren de executoriale titel nr. 3230900440 van de Europese Commissie van 6 april 2009;

subsidiair, vaststellen dat een motivering van de executoriale titel nr. 3230900440 van de Europese Commissie van 6 april 2009 ontbreekt;

vaststellen dat er een kans op ongegronde verrijking van de Commissie bestaat indien de CEVA een bedrag van 179 896 euro met vertragingsrente terugbetaalt;

derhalve, nietigverklaren de executoriale titel nr. 3230900440 van de Europese Commissie van 6 april 2009.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert nietigverklaring van de executoriale titel waarmee de Commissie alle voorschotten terugvordert die aan verzoeker zijn betaald in het kader van PROTOP-overeenkomst nr. EVK3-CT-2002-30004 inzake een project voor technologisch onderzoek en ontwikkeling.

Verzoeker baseert zijn beroep op drie middelen, ontleend aan:

ongeldigheid van de executoriale titel bij gebrek aan een contractuele band tussen verzoeker en de Commissie;

gebrekkige motivering, aangezien de Commissie zich heeft gebaseerd op beweerde schending van de contractuele verplichtingen door verzoeker, evenwel zonder de feitelijke en juridische gronden ter onderbouwing van deze bewering uiteen te zetten.

schending van het beginsel van ongegronde verrijking, aangezien volledige terugbetaling van het door de Commissie geëiste bedrag leidt tot ongerechtvaardigde verrijking, daar zij zou beschikken over door verzoeker verrichte werkzaamheden en onderzoeken zonder evenwel voor de uitvoering hiervan te hebben betaald.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/40


Beroep ingesteld op 12 juni 2009 — Access Info Europe/Raad

(Zaak T-233/09)

2009/C 205/75

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Access Info Europe (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: O. Brouwer en J. Blockx, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren;

de Raad verwijzen in de kosten van verzoekster, overeenkomstig artikel 87 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, met inbegrip van de kosten van enige interveniënt.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert uit hoofde van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) van het besluit nietigverklaring van de Raad om geen volledige toegang te verlenen tot document 16338/08, een nota van het secretariaat-generaal aan de Groep voorlichting betreffende het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De Raad heeft volgens verzoekster haar alleen toegang verleend tot een gecensureerde versie van het document zonder de delen aan de hand waarvan de delegaties met wijzigingsvoorstellen kunnen worden geïdentificeerd.

Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard om de volgende redenen:

Allereerst stelt verzoekster dat de Raad artikel 4, lid 3, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 heeft geschonden omdat

a)

hij niet heeft aangetoond hoe de openbaarmaking van de namen van de delegaties het besluitvormingsproces van de instelling ernstig zou ondermijnen;

b)

hij niet heeft aangetoond dat het risico bestaat dat de standpunten van de delegaties niet meer schriftelijk zouden worden ingediend en evenmin hoe het besluitvormingsproces van de instelling daardoor ernstig zou worden ondermijnd; en

c)

hij geen rekening heeft gehouden met het hoger openbaar belang van de openbaarmaking van de identiteit van de nationale delegaties.

Ten tweede voert verzoekster aan dat de Raad de motiveringsplicht heeft geschonden die volgt uit artikel 253 EG en de artikelen 7, lid 1, en 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/2001.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/41


Beroep ingesteld op 16 juni 2009 — Nikolaou/Rekenkamer

(Zaak T-241/09)

2009/C 205/76

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Kalliopi Nikolaou (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, dikigoros)

Verwerende partij: Rekenkamer

Conclusies

de Rekenkamer veroordelen om de door mevrouw Nikolaou geleden immateriële schade te herstellen met de volgende middelen:

door het doen van een officiële mededeling, in samenwerking met mevrouw Nikolaou wat betreft de inhoud ervan — die ook aan deze laatste zal worden meegedeeld —, aan alle communautaire autoriteiten en met name aan het Europees Parlement, de Europese Commissie en alle andere communautaire instellingen en organen, betreffende de vrijspraak van mevrouw Nikolaou van de haar ten laste gelegde beschuldigingen;

door het publiceren van een officiële bekendmaking in de Luxemburgse, Duitse, Griekse, Franse, Spaanse en Belgische dagbladen die over mevrouw Nikolaou negatieve commentaren hebben gepubliceerd met als bron de Rekenkamer, alsook in „European Voice”, betreffende de vrijspraak van mevrouw Nikolaou van de haar ten laste gelegde beschuldigingen;

subsidiair, indien de Rekenkamer de reputatie van mevrouw Nikolaou niet met bovenstaande middelen herstelt, ze veroordelen om aan laatstgenoemde te betalen, als financiële genoegdoening voor haar immateriële schade, de som van 100 000 EUR, vermeerderd met rente vanaf de datum waarop het „Request for compensation” van 14 april 2009 haar is meegedeeld tot de datum van betaling, welke som door mevrouw Nikolaou zal worden gebruikt voor de genoemde mededelingen en bekendmakingen;

de Rekenkamer veroordelen om aan mevrouw Nikolaou te betalen, als financiële genoegdoening voor de immateriële schade die zij heeft geleden door de procedures voor de Luxemburgse rechterlijke instanties, de som van 40 000 EUR, vermeerderd met rente vanaf de datum waarop het „Request for compensation” van 14 april 2009 haar is meegedeeld tot de datum van betaling;

de Rekenkamer veroordelen om aan mevrouw Nikolaou te betalen, als financiële genoegdoening voor de materiële schade die deze laatste heeft geleden door de procedures voor de Luxemburgse rechterlijke instanties, en inzonderheid voor de juge d’instruction en het tribunal d’arrondissement de Luxembourg, de som van 57 771,40 EUR, overeenkomend met het honorarium van meester Hoss voor de genoemde verschijningen, en de som van 4 000 EUR, overeenkomend met haar reiskosten naar Luxemburg voor die verschijningen, namelijk 1 500 EUR om te verschijnen voor de juge d’instruction en 2 500 EUR om te verschijnen voor het tribunal d’arrondissement de Luxembourg, dat alles vermeerderd met rente vanaf de datum waarop het „Request for compensation” van 14 april 2009 haar is meegedeeld, tot de datum van betaling;

de Rekenkamer verwijzen in de kosten van mevrouw Nikolaou voor het onderhavige geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster betoogt dat de Rekenkamer op onmiskenbare wijze inbreuk heeft gemaakt op specifieke bepalingen die aan particulieren rechten toekennen en op fundamentele rechten die zij bij de uitoefening van haar bevoegdheden in acht moet nemen.

In de eerste plaats stelt verzoekster dat de Rekenkamer onmiskenbaar artikel 4 van verordening nr. 45/2001 (1), artikel 2 van besluit 99/50 van de Rekenkamer en de bijstandsplicht heeft geschonden, door toe te staan dat beschuldigingen tegen mevrouw Nikolaou ter kennis van derden kwamen alvorens enig officieel onderzoek was gevoerd. Volgens verzoekster heeft de Rekenkamer niets gedaan om die lekken te voorkomen en heeft zij ook later nooit de moeite genomen om die beschuldigingen te verifiëren en in te trekken, hetgeen verzoekster een aanzienlijke immateriële schade heeft toegebracht.

In de tweede plaats heeft de Rekenkamer onmiskenbaar inbreuk gemaakt op de artikelen 2 en 4 van besluit 99/50, het recht van verweer van verzoekster en het beginsel van onpartijdigheid van het onderzoek, in samenhang met het beginsel van goed bestuur, toen zij het voorbereidend onderzoek ten laste van verzoekster heeft gevoerd. Deze gedraging heeft verzoekster immateriële schade, maar ook aanzienlijke materiële schade toegebracht, omdat verzoekster op grond van de gegevens van het onderzoek naar de Luxemburgse rechterlijke instanties is verwezen en hoge kosten heeft moeten maken.

In de derde plaats heeft de Rekenkamer op onmiskenbare wijze de bijstandsplicht en het beginsel van goed bestuur geschonden, doordat zij gegevens waarover zij beschikte en die van beslissend belang waren voor de vrijspraak van verzoekster van de haar ten laste gelegde beschuldigingen, niet aan de Luxemburgse rechterlijke instanties heeft overgemaakt. Verzoekster betoogt vervolgens dat die gegevens betrekking hadden op het probleem van de verloven van het personeel van de Rekenkamer en dat zij, indien overgemaakt, de verwijzing naar de onderzoeksinstanties en de Luxemburgse strafrechtbank zouden hebben voorkomen en tot herstel van haar eer en aanzien zouden hebben geleid.

In de vierde plaats heeft, volgens verzoekster, de Rekenkamer onmiskenbaar het beginsel van onpartijdigheid en goed bestuur geschonden door te besluiten de zaak van verzoekster naar de rechtbank te verwijzen. Deze gedraging heeft verzoekster nog grotere immateriële schade toegebracht.

In de vijfde plaats heeft, volgens het betoog van verzoekster, de Rekenkamer onmiskenbaar haar bijstandsplicht geschonden door niet in een officieel besluit verzoekster onschuldig te verklaren en door te verzuimen mevrouw Nikolaou na haar vrijspraak in eer te herstellen. Door dit verzuim bleef twijfel over de onschuld van mevrouw Nikolaou bestaan en werd haar een verdere immateriële schade toegebracht.


(1)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L8, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/42


Beroep ingesteld op 24 juni 2009 — Schräder/CPVO — Hansson (Lemon Symphony)

(Zaak T-242/09)

2009/C 205/77

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ralf Schräder (Lüdinghausen, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Leidereiter en W.-A. Schmidt, advocaten)

Verwerende partij: Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Jørn Hansson (Søndersø, Denemarken)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van verweerder van 23 januari 2009, en

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Plantenras waarvoor een communautair kwekersrecht geldt: Lemon Symphony

Houder van het communautair kwekersrecht: Jørn Hansson

Beslissing die bij de kamer van beroep van het Communautair Bureau voor plantenrassen is aangevochten: weigering van nietigverklaring van het communautair kwekersrecht voor Lemon Symphony overeenkomstig artikel 20, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 2100/94 (1)

Partij die bij de kamer van beroep beroep heeft ingesteld: verzoeker

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 76 van verordening nr. 2100/94 en van de in artikel 81 van verordening nr. 2100/94 bedoelde algemeen aanvaarde beginselen van procesrecht doordat de kamer van beroep de in de aangevochten beslissing voorliggende feiten niet voldoende heeft onderzocht;

schending van artikel 20, lid 1, sub a, en van artikel 7 van verordening nr. 2100/94 doordat de kamer van beroep blijkbaar ten onrechte ervan uitgaat dat verzoeker niet heeft kunnen aantonen dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, lid 1, sub a, en dus de draagwijdte van deze voorschriften foutief heeft beoordeeld;

schending van artikel 75 van verordening nr. 2100/94 doordat de kamer van beroep haar beslissing heeft genomen op gronden waarover verzoeker zijn standpunt niet heeft kunnen bepalen voordat deze beslissing werd genomen;

schending van artikel 63, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1239/95 (2) doordat niet volgens de voorschriften verslag van de mondelinge behandeling is gemaakt.


(1)  Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1239/95 van de Commissie van 31 mei 1995 houdende voorschriften ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad betreffende de procedures voor het Communautair Bureau voor plantenrassen (PB L 121, blz. 37).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/43


Beroep ingesteld op 18 juni 2009 — Fedecom/Commissie

(Zaak T-243/09)

2009/C 205/78

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Fédération de l’Organisation Economique Fruits et Légumes (Fedecom) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Galvez, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren op grond van artikel 230, vierde alinea, EG-Verdrag;

de Commissie verwijzen in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C(2009) 203 def. van de Commissie van 28 januari 2009 (1) waarbij de Commissie de staatssteun die Frankrijk in het kader van „noodplannen” aan producenten van groenten en fruit heeft verleend om de commercialisering van in Frankrijk geoogste landbouwproducten te vergemakkelijken, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard en de Franse Republiek heeft gelast de betrokken steun terug te vorderen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan:

schending van het begrip staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG, nu de Commissie heeft geoordeeld dat de bijdragen die door de producenten in het kader van de noodplannen op vrijwillige basis zijn betaald („parts professionnelles”) overheidsmiddelen vormen;

schending van artikel 87, lid 3, EG, nu de Commissie zonder elk noodplan grondig te analyseren, heeft geoordeeld dat de in het kader van de noodplannen uitgevoerde maatregelen onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt;

schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen, daar het stilzitten van de Commissie gedurende een periode van tien jaar, terwijl zij zeker op de hoogte was van het bestaan van de noodplannen, bij de producenten het vertrouwen heeft gewekt dat de noodplannen rechtmatig waren.


(1)  PB L 127, blz. 11.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/43


Beroep ingesteld op 16 juni 2009 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-247/09)

2009/C 205/79

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M.Dermitzakis, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren het besluit van de Commissie tot afwijzing van de offerte die verzoekster had ingediend in het kader van openbare aanbesteding AO 10186 voor de „Productie en verspreiding van het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie: TED-website, PBS-dvd-rom en aanverwante offline- en onlinemedia” (PB 2009/S 2-001445), dat verzoekster is meegedeeld bij brief van 7 april 2009, en alle verdere besluiten van de Commissie, waaronder het besluit tot gunning van de opdracht aan de gekozen inschrijver;

de Commissie veroordelen tot vergoeding van de door verzoekster in de aanbestedingsprocedure geleden schade van 1 490 215,58 EUR;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure, zelfs als het beroep wordt verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van verweersters besluit tot afwijzing van haar offerte in het kader van de openbare aanbesteding voor de productie en verspreiding van het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie: TED-website, PBS-dvd-rom en aanverwante offline- en onlinemedia (AO 10186), en tot gunning van de opdracht aan de gekozen inschrijver. Verder vordert verzoekster vergoeding van de schade die zij door de aanbestedingsprocedure stelt te hebben geleden.

Ter onderbouwing van haar vordering voert verzoekster de volgende middelen aan.

In de eerste plaats stelt verzoekster dat verweerster verschillende kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt, en dat zij in strijd met het Financieel Reglement (1) en de voorschriften tot uitvoering daarvan en met richtlijn 2004/18 (2) en artikel 253 EG heeft geweigerd verzoekster enige rechtvaardiging of uitleg te verstrekken. Zij stelt dat de Commissie haar ondanks haar schriftelijk verzoek nooit heeft ingelicht over de relatieve verdiensten van de gekozen inschrijver, zoals zij verplicht was te doen. Volgens verzoekster was het door de Commissie gegeven commentaar vaag, niet onderbouwd en in telegramstijl, en levert zulks geen redelijke motivering op. Verder stelt verzoekster dat de Commissie naderhand de motivering van het bestreden besluit heeft gewijzigd nadat het beoordelingscomité zijn verslag had herzien en een commentaar met betrekking tot de gekozen inschrijver had geschrapt.

In de tweede plaats stelt verzoekster dat verweerster de artikelen 106 en 107 van het Financieel Reglement en het doorzichtigheids- en het non-discriminatiebeginsel heeft geschonden door inschrijvers die gebruik maken van arbeid die wordt geleverd in landen die geen lid zijn van de WTO/GPA niet uit te sluiten; als zij hen toch toestaat deel te nemen, moet zij volgens verzoekster eerlijk, doorzichtig en niet-discriminerend handelen, en de selectiecriteria verduidelijken op grond waarvan zij sommige ondernemingen uitsluit en andere aanvaardt.

In de derde plaats stelt verzoekster dat verweerster met betrekking tot haar offerte in vergelijking met andere inschrijvers kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt en dat zij geen motivering heeft verstrekt, nu de negatieve overwegingen van het beoordelingscomité betreffende verzoeksters offerte vaag en niet onderbouwd waren.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/44


Beroep ingesteld op 26 juni 2009 — Wilo/BHIM (Vorm van motorhuis)

(Zaak T-253/09)

2009/C 205/80

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wilo SE (Dortmund, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Braun, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 maart 2009 in zaak R 1184/2008-1;

verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: driedimensionaal merk in de vorm van een motorhuis van een verwarmingspomp voor waren van de klassen 7 en 11 (aanvraag nr. 5805692)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1)] doordat het aangevraagde merk het vereiste minimum aan onderscheidend vermogen bezit


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/44


Beroep ingesteld op 26 juni 2009 — Wilo/BHIM (Afbeelding van een groen carter)

(Zaak T-254/09)

2009/C 205/81

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wilo SE (Dortmund, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Braun, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 maart 2009 in zaak R 1196/2008-1;

verwijzing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat een groen carter voorstelt, voor waren van de klassen 7, 9 en 11 (aanvraag nr. 5 620 001)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1)] doordat het aangevraagde merk het vereiste minimum aan onderscheidend vermogen bezit


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/45


Beroep ingesteld op 6 juli 2009 — i-content/BHIM (BETWIN)

(Zaak T-258/09)

2009/C 205/82

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: i-content Ltd Zweigniederlassung Deutschland (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 mei 2009 in zaak R 1528/2008-4 betreffende gemeenschapsmerkaanvraag 006849641 voor het woord BETWIN vernietigen en de daaraan voorafgaande beslissing van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 september 2008 betreffende gemeenschapsmerkaanvraag 006849641 voor het woord BETWIN nietig verklaren;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woord „BETWIN” voor diensten van de klassen 35, 38 en 41 (aanvraag nr. 6 849 641)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009 (1) daar het woord waarvan de inschrijving als merk wordt aangevraagd, het vereiste minimum aan onderscheidend vermogen bezit en er geen noodzaak tot vrijhouding bestaat; schending van artikel 79 van verordening nr. 207/2009 junctis het beginsel van gelijke behandeling en de artikelen 6 en 14 EVRM; schending van artikel 49 EG.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/45


Beroep ingesteld op 6 juli 2009 — Defense Technology/BHIM — DEF-TEC Defense Technology (FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR)

(Zaak T-262/09)

2009/C 205/83

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Defense Technology Corporation of America (Jacksonville, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: R. Kunze, lawyer en solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: DEF-TEC Defense Technology GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 mei 2009 in zaak R 493/2002-4 (II), en

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR” voor waren van de klassen 5, 8 en 13 — aanvraag nr. 643 668

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: het woordmerk „FIRST DEFENSE” dat in de Verenigde Staten is ingeschreven voor waren van klasse 13; twee in de Verenigde Staten ingeschreven beeldmerken voor waren van klasse 13; een ouder bekend merk in België, Duitsland en Frankrijk „FIRST DEFENSE”; een ouder bekend merk in België, Duitsland en Frankrijk „FIRST DEFENSE AND DESIGN”; een ouder niet-ingeschreven woordmerk „FIRST DEFENSE” beschermd in Duitsland en Frankrijk; een ouder niet-ingeschreven merk in België, Duitsland en Frankrijk „FIRST DEFENSE AND DESIGN”; een handelsbenaming „FIRST DEFENSE”, beschermd in Duitsland

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep deze bepaling niet correct heeft toegepast en, bovendien, ten onrechte een beslissing heeft genomen op basis van een gebrekkig begrip van de aangevoerde feiten; schending van de artikelen 65, 75 en 76 van verordening nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep niet de nodige maatregelen heeft genomen tot nakoming van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 september 2006 in zaak T-6/05, DEF-TEC Defense Technology/BHIM — Defense Technology (FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR)


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/46


Beroep ingesteld op 7 juli 2009 — Mannatech/BHIM (BOUNCEBACK)

(Zaak T-263/09)

2009/C 205/84

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mannatech, Inc. (Coppell, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Niebel en C. Steuer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 26 maart 2009 in zaak nr. R 100/2009-1, en

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BOUNCEBACK” voor waren van klasse 5

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de merkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, en lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad, aangezien de kamer van beroep de in die wettelijke bepalingen neergelegde wettelijke normen onjuist heeft toegepast.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/46


Beroep ingesteld op 10 juli 2009 — Serrano Aranda/BHIM — Burg Groep (LE LANCIER)

(Zaak T-265/09)

2009/C 205/85

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Enrique Serrano Aranda (Murcia, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Calderón Chavero en T. Villate Consonni, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Burg Groep BV (Bergen, Nederland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 27 maart 2009 in zaak R 366/2008–1 vernietigen;

gelet op deze vernietiging, de oppositie toewijzen en hieraan de overeenkomstige rechtsgevolgen verbinden met volledige afwijzing van merkaanvraag nr. 3343365;

het BHIM en de overige interveniënten verwijzen in de kosten van deze procedure indien zij verweer voeren en in het ongelijk worden gesteld.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Burg Groep B.V.

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat het woordelement „LE LANCIER” bevat (aanvraagnr. 3 343 365) voor waren van de klassen 29 en 30

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeker

Oppositiemerk of -teken: Spaans woordmerk „EL LANCERO” (nr. 838 740) voor waren van klasse 30; Spaans beeldmerk dat het woordelement „EL LANCERO” bevat (nr. 941 979) voor waren van klasse 30; Spaans woordmerk „EL LANCERO” (nr. 943 767) voor waren van klasse 31 en Spaans woordmerk „EL LANCERO” (nr. 1 806 835) voor waren van klasse 29

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/47


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 1 juli 2009 — Du Pont de Nemours (France) e.a./Commissie

(Zaak T-467/07) (1)

2009/C 205/86

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/47


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 juli 2009 — Imperial Chemical Industries/BHIM (FACTORY FINISH)

(Zaak T-487/07) (1)

2009/C 205/87

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


Gerecht voor ambtenarenzaken

29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/48


Beroep ingesteld op 11 mei 2009 — Schopphoven/Commissie

(Zaak F-48/09)

2009/C 205/88

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Nikolaus Schopphoven (Zemmer, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het EPSO om verzoeker niet op de reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/117/08 te plaatsen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) om verzoekers naam niet op te nemen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/117/08 en, voor zover nodig, van de besluiten van het EPSO houdende afwijzing van de door verzoeker ingediende verzoeken om een heronderzoek;

nietigverklaring van de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/117/08;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/48


Beroep ingesteld op 19 mei 2009 — Petrilli/Commissie

(Zaak F-51/09)

2009/C 205/89

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Alessandro Petrilli (Grottammare) (vertegenwoordigers: J.-L. Lodomez, J. Lodomez, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het TABG houdende vaststelling van verzoekers voornaamste verblijfplaats

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 19 februari 2009 houdende weigering om vast te stellen dat verzoeker zijn voornaamste verblijfplaats in Italië heeft;

veroordeling van de Commissie tot betaling van rente over de bedragen die met ingang van 1 juli 2007 met terugwerkende kracht verschuldigd zijn krachtens de toepassing van de Italiaanse aanpassingscoëfficiënt op zijn pensioen, de inrichtingsvergoeding bij beëindiging van dienst en de dubbele gezinstoelage, op basis van de rentevoet die de ECB voor de betrokken periode voor de basisherfinancieringsacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/48


Beroep ingesteld op 4 juni 2009 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-56/09)

2009/C 205/90

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van verzoekers verzoek strekkende tot, enerzijds, vergoeding van de schade die hij heeft geleden doordat personeelsleden van de Commissie op 8 april 2002 in zijn dienstwoning te Luanda zijn binnengedrongen en, anderzijds, overlegging van de kopieën van de foto’s die bij die gelegenheid zijn genomen en vernietiging van alle stukken die op die gebeurtenis betrekking hebben

Conclusies van de verzoekende partij

verklaring van non-existentie ex lege dan wel, subsidiair, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van het verzoek van 24 april 2008;

voor zover nodig, verklaring van non-existentie ex lege dan wel, subsidiair, nietigverklaring van de nota van 11 september 2008;

voor zover nodig, verklaring van non-existentie ex lege dan wel, subsidiair, nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van de klacht van 3 november 2008;

vaststelling dat personeelsleden van de Commissie op 8 april 2002 verzoekers dienstwoning zijn binnengedrongen, foto’s hebben genomen en aantekeningen hebben gemaakt, en vaststelling dat dit feit onrechtmatig is;

veroordeling van de Commissie om verzoeker schriftelijk elk afzonderlijk element van de documentatie met betrekking tot dit feit te verstrekken;

veroordeling van de Commissie om verzoeker schriftelijk de documentatie en de foto’s ter beschikking te stellen;

veroordeling van de Commissie om deze documentatie te vernietigen en verzoeker daarvan mededeling te doen;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding van 225 000 EUR dan wel elk lager of hoger bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht, dat wil zeggen a) 100 000 EUR wegens het onrechtmatig binnendringen; b) 100 000 EUR wegens het onrechtmatig nemen van foto’s; c) 25 000 EUR wegens het onrechtmatig maken van aantekeningen over persoonlijke bezittingen van verzoeker;

veroordeling van de Commissie tot betaling, vanaf de dag volgende op de ontvangst door de Commissie van het verzoek van 24 april 2008 en tot aan de daadwerkelijke betaling van het bedrag van 225 000 EUR, van een jaarlijkse rente van 10 % over dat bedrag met jaarlijkse kapitalisatie;

veroordeling van de Commissie om hem ter vergoeding van de schade die hij heeft geleden wegens het niet ter beschikking stellen van de documentatie, met ingang van morgen en tot aan de dag waarop deze documentatie hem ter beschikking zal zijn gesteld, het bedrag van 100 EUR per dag te betalen dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht, te betalen vanaf de eerste dag van de maand volgende op het in deze zaak te wijzen arrest voor de bedragen die verschuldigd zijn geworden tussen morgen en de laatste dag van de maand waarin dit arrest gewezen zal worden, en de eerste dag van elke maand volgende op die waarin dit arrest gewezen zal worden voor de rechten die in de vorige maand zijn ontstaan;

veroordeling van de Commissie om hem ter vergoeding van de schade die hij heeft geleden wegens het niet vernietigen van de documentatie, met ingang van morgen en tot aan de dag waarop deze documentatie zal zijn vernietigd, het bedrag van 100 EUR per dag te betalen dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht, te betalen vanaf de eerste dag van de maand volgende op het in deze zaak te wijzen arrest voor de bedragen die verschuldigd zijn geworden tussen morgen en de laatste dag van de maand waarin dit arrest gewezen zal worden, en de eerste dag van elke maand volgende op die waarin dit arrest gewezen zal worden voor de rechten die in de vorige maand zijn ontstaan;

veroordeling van de Commissie om verzoeker alle kosten, rechten en honoraria van de procedure terug te betalen, daaronder begrepen die van de expertise op verzoek van één der partijen;

veroordeling van de Commissie tot betaling van de kosten voor de eventuele opstelling van een ambtshalve gelaste expertise.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/49


Beroep ingesteld op 13 juni 2009 — De Nicola/EIB

(Zaak F-59/09)

2009/C 205/91

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: L. Isola, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de beroepscommissie van 14 november 2008 of wijziging daarvan, voor zover daarbij de wraking van drie van haar leden aan verzoeker in plaats van aan zijn advocaat wordt toegeschreven. Anderzijds, nietigverklaring van de bevorderingen waartoe op 29 april 2008 is besloten zonder dat rekening is gehouden met de situatie van verzoeker, alsmede van alle daarmee verband houdende besluiten. Ten slotte, vaststelling dat verzoeker het slachtoffer was van psychisch geweld en veroordeling van de verwerende partij om dat geweld te beëindigen.

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de beroepscommissie en in elk geval wijziging daarvan, voor zover daarbij de wraking van drie van de leden van die commissie aan verzoeker (in plaats van aan zijn advocaat) wordt toegeschreven en voor zover daarin wordt verklaard dat de reden voor de wraking „slechts de betwisting van het besluit van 14 december 2007 was” en niet het gevolg van de verklaringen en de afstand die deze drie leden ten onrechte aan verzoeker hadden toegeschreven;

nietigverklaring van de bevorderingen van 29 april 2008, voor zover daartoe is besloten zonder rekening te houden met de situatie van verzoeker, alsmede van alle daarmee verband houdende, daarop volgende en daaraan voorafgaande besluiten, waaronder de beoordeling over 2007, indien nodig door de verklaring dat de beperkingen vastgesteld in de instructies van het directoraat personeelszaken onwettig zijn;

vaststelling dat verzoeker het slachtoffer is geweest van psychisch geweld en derhalve,

veroordeling van de Europese Investeringsbank tot beëindiging van dit geweld en tot vergoeding aan verzoeker van de fysieke, materiële en immateriële schade die hij daardoor heeft geleden, met rente en herwaardering van de toegekende bedragen.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/50


Beroep ingesteld op 24 juni 2009 — Birkhoff/Commissie

(Zaak F-60/09)

2009/C 205/92

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Gerhard Birkhoff (Weitnau, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Inzillo, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de afwijzing van verzoekers verzoek om met ingang van 1 januari 2009 ten behoeve van zijn dochter verlenging van de toepassing van artikel 2, lid 5, van bijlage VII bij het Statuut te verkrijgen en veroordeling van de Commissie tot betaling van het uit dien hoofde met ingang van 1 januari 2009 verschuldigd bedrag

Conclusies van de verzoekende partij

verklaring van onwettigheid en, dientengevolge, nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 2 april 2009, voor zover dit feitelijk en rechtens kennelijk ongegrond is, alsmede van elk later en/of daaraan voorafgaand, daarmee verbonden en daaruit voortvloeiend besluit, en met name het besluit van PM04 van 14 november 2008;

veroordeling van de Commissie tot betaling van het bedrag dat verzoeker vanaf 1 januari 2009 niet is betaald, vermeerderd met indexering en rente tot aan de uiteindelijke vereffening;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/50


Beroep ingesteld op 26 juni 2009 — Donati/ECB

(Zaak F-63/09)

2009/C 205/93

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Paola Donati (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Levi, M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de ECB om geen gevolg te geven aan de beweringen van psychisch geweld dat verzoekster zou hebben ondervonden alsmede vergoeding van de geleden immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de directie van 16 december 2008 voor zover dit een bedreiging en een poging tot intimidatie van verzoekster omvat;

nietigverklaring van het besluit van de directie van 16 december 2008 voor zover het geen beslissing omvat over de uitkomst van het administratieve onderzoek en over verzoeksters klacht; subsidiair, nietigverklaring van het besluit van de directie van 16 december 2008 voor zover daarbij „stilzwijgend” is besloten om geen gevolg te geven aan verzoeksters klacht en geen verdere maatregelen te treffen, met name om geen tuchtprocedure in te leiden;

nietigverklaring, voor zover nodig, van het besluit van 16 april 2008 tot afwijzing van verzoeksters bijzondere rechtsmiddel;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding voor de geleden immateriële schade, die ex aequo et bono op 10 000 EUR wordt geraamd;

verwijzing van de Europese Centrale Bank in de kosten van de procedure.


29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/51


Beroep ingesteld op 9 juli 2009 — Saracco/ECB

(Zaak F-66/09)

2009/C 205/94

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Roberta Saracco (Arona, Italië) (vertegenwoordiger: F. Parrat, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de ECB houdende weigering om verzoekster verlenging van haar verlof om redenen van persoonlijke aard te geven

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit houdende weigering om verzoekster met ingang van 1 november 2008 verlof om redenen van persoonlijke aard te geven;

voor zover nodig, nietigverklaring van de besluiten houdende weigering van herziening en afwijzing van de klacht;

verwijzing van de Europese Centrale Bank in de kosten van de procedure.


Rectificaties

29.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 205/52


Corrigendum op de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-159/09

( Publicatieblad van de Europese Unie C 153 van 4 juli 2009, blz. 44 )

2009/C 205/95

De correcte tekst van de mededeling in het PB in zaak T-159/09, Biofrescos/Commissie, luidt als volgt:

„Beroep ingesteld op 21 april 2009 — Biofrescos — Comércio de Produtos Alimentares, Lda/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-159/09)

2009/C 193/67

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Biofrescos — Comércio de Produtos Alimentares, Lda (Linda-a-Velha, Portugal) (vertegenwoordiger: A. Magalhães e Menezes, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietigverklaring van beschikking C (2009) 72 def. van de Commissie van 16 januari 2009 waarbij is afgewezen het verzoek van verzoekster om kwijtschelding van douanerechten ten bedrage van 41 271,09 EUR en waarbij die rechten worden nagevorderd.

Middelen en voornaamste argumenten

Tussen september 2003 en februari 2005 heeft verzoekster diverse partijen bevroren garnalen uit Indonesië ingevoerd waarvoor zij om kwijtschelding van invoerrechten heeft verzocht op basis van de artikelen 220, lid 2, sub b, 236 en 239, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek. (1)

Volgens verzoekster heeft de Commissie voormelde bepalingen in elk geval geschonden om de volgende redenen. In de eerste plaats heeft de Commissie zich niet uitgesproken over alle argumenten die verzoekster heeft aangevoerd in haar verzoek om kwijtschelding van invoerrechten. In de tweede plaats is de motivering ontoereikend, onjuist en onbegrijpelijk. In de derde plaats heeft de Commissie de vergissing van de Indonesische autoriteiten onjuist uitgelegd en in de vierde en laatste plaats heeft zij als bewezen voorgesteld feiten die niet bewezen zijn en waarvoor de bewijslast rustte op de diverse autoriteiten die in de loop van de procedure met de zaak belast waren, en niet op verzoekster.


(1)  PB L 97, blz. 38.”