ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 223

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
22 september 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2007/C 223/01

Gedragscode

1

2007/C 223/02

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 211 van 8.9.2007

3

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2007/C 223/03

Zaak C-298/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 22 juni 2007 — Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände — Verbraucherzentrale Bundesverband e.V./Deutsche Internet Versicherung AG

4

2007/C 223/04

Zaak C-301/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 26 juni 2007 — PAGO International GmbH/Tirolmilch registrierte Genossenschaft mbH

4

2007/C 223/05

Zaak C-322/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 juli 2007 door Papierfabrik August Koehler AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 in zaak T-109/02, (Bolloré/Commissie), T-118/02 (Arjo Wiggins Appleton/Commissie), T-122/02 (Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/Commissie), T-125/02 (Papierfabrik August Koehler/Commissie), T-126/02 (M-real Zanders/Commissie), T-128/02 (Papeteries Mougeot/Commissie), T-129/02 (Torraspapel/Commissie), T-132/02 (Distribuidora Vizcaína de Papeles/Commissie) en T-136/02 (Papelera Guipuzcoana de Zicuñaga/Commissie)

5

2007/C 223/06

Zaak C-327/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 juli 2007 door Bolloré SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 in zaak T-109/02 (Bolloré/Commissie), T-118/02 (Arjo Wiggins Appleton/Commissie), T-122/02 (Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/Commissie), T-125/02 (Papierfabrik August Koehler/Commissie), T-126/02 (M-real Zanders/Commissie), T-128/02 (Papeteries Mougeot/Commissie), T-129/02 (Torraspapel/Commissie), T-132/02 (Distribuidora Vizcaína de Papeles/Commissie) en T-136/02 (Papelera Guipuzcoana de Zicuñaga/Commissie)

6

2007/C 223/07

Zaak C-334/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 juli 2007 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 3 mei 2007 in zaak T-357/02, Freistaat Sachsen/Commissie

6

2007/C 223/08

Zaak C-338/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 juli 2007 door Distribuidora Vizcaína de Papeles S.L. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 in de gevoegde zaken T-109/02 (Bolloré/Commissie), T-118/02 (Arjo Wiggins Appleton/Commissie), T-122/02 (Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/Commissie), T-125/02 (Papierfabrik August Koehler/Commissie), T-126/02 (M-real Zanders/Commissie), T-128/02 (Papeteries Mougeot/Commissie), T-129/02 (Torraspapel/Commissie), T-132/02 (Distribuidora Vizcaína de Papeles/Commissie) en T-136/02 (Papelera Guipuzcoana de Zicuñaga/Commissie)

7

2007/C 223/09

Zaak C-347/07: Beroep ingesteld op 25 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

8

2007/C 223/10

Zaak C-368/07: Beroep ingesteld op 2 augustus 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

8

2007/C 223/11

Zaak C-370/07: Beroep ingesteld op 3 augustus 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie

9

2007/C 223/12

Zaak C-382/07: Beroep ingesteld op 8 augustus 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

9

 

Gerecht van eerste aanleg

2007/C 223/13

Zaak T-6/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2007 — wheyco/Commissie (Staatssteun — Stimulerend element — Beroep tot nietigverklaring — Handeling met rechtsgevolgen — Procesbelang — Niet-ontvankelijkheid)

10

2007/C 223/14

Zaak T-252/06 P: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 juli 2007 — Beau/Commissie (Hogere voorziening — Ambtenarenzaken — Ambtenaren — Beroepsziekte — Kennelijk niet-ontvankelijke hogere voorziening — Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

10

2007/C 223/15

Zaak T-415/06 P: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2007 — De Smedt/Commissie (Hogere voorziening — Ambtenarenzaken — Arbeidscontractanten — Voormalig hulpfunctionaris — Verzoek om herziening van bij aanwerving vastgestelde indeling — Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

11

2007/C 223/16

Zaak T-31/07 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 19 juli 2007 — Du Pont de Nemours (France) e.a./Commissie (Kort geding — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Richtlijn 91/414/EEG — Ontvankelijkheid — Fumus boni juris — Spoedeisendheid — Belangenafweging)

11

2007/C 223/17

Zaak T-263/07: Beroep ingesteld op 17 juli 2007 — Republiek Estland/Commissie

12

2007/C 223/18

Zaak T-267/07: Beroep ingesteld op 9 juli 2007 — Italië/Commissie

12

2007/C 223/19

Zaak T-268/07: Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Agrícola del Sureste/Raad en Commissie

13

2007/C 223/20

Zaak T-269/07: Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Mediterráneo Algodón/Raad en Commissie

13

2007/C 223/21

Zaak T-270/07: Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Devisa/Raad en Commissie

14

2007/C 223/22

Zaak T-271/07: Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Eurosemillas/Raad en Commissie

14

2007/C 223/23

Zaak T-272/07: Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Surcotton/Raad en Commissie

14

2007/C 223/24

Zaak T-274/07: Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Zhejiang Harmonic Hardware Products/Raad

15

2007/C 223/25

Zaak T-285/07: Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — Italië/Parlement en Commissie

15

2007/C 223/26

Zaak T-287/07: Beroep ingesteld op 25 juli 2007 — cApStAn/Commissie

16

2007/C 223/27

Zaak T-293/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 augustus 2007 door Alessandro Lofaro tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 mei 2007 in de gevoegde zaken F-27/06 en F-75/06, Lofaro/Commissie

16

2007/C 223/28

Zaak T-272/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 29 juni 2007 — Keppenne/Commissie

17

2007/C 223/29

Zaak T-411/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 29 juni 2007 — Keppenne/Commissie

17

2007/C 223/30

Zaak T-326/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2007 — Raad/BHIM — AstraZeneca (VIXACOR)

17

2007/C 223/31

Zaak T-114/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 juli 2007 — Globe/Commissie

17

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2007/C 223/32

Zaak F-133/06: Beroep ingesteld op 11 juli 2007 — Marcuccio/Commissie

18

2007/C 223/33

Zaak F-18/07: Beroep ingesteld op 10 juli 2007 — Marcuccio/Commissie

18

2007/C 223/34

Zaak F-20/07: Beroep ingesteld op 27 juni 2007 — Marcuccio/Commissie

19

2007/C 223/35

Zaak F-21/07: Beroep ingesteld op 4 juni 2007 — Marcuccio/Commissie

20

2007/C 223/36

Zaak F-70/07: Beroep ingesteld op 23 juli 2007 — Luigi Marcuccio/Commissie

20

2007/C 223/37

Zaak F-74/07: Beroep ingesteld op 3 juli 2007 — Meierhofer/Commissie

21

2007/C 223/38

Zaak F-77/07: Beroep ingesteld op 31 juli 2007 — Labate/Commissie

22

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/1


Gedragscode

(2007/C 223/01)

HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

gelet op de beraadslagingen van het Hof van Justitie tijdens diens vergaderingen van 28 maart, 24 april en 3 juli 2007;

gelet op de artikelen 2, 4, 6, 18 en 47 van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 5 van de bijlage bij dat statuut, de artikelen 3 en 4 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie en de artikelen 4 en 5 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg;

overwegende dat, onverminderd de toepasselijke bepalingen van het Statuut en van de Reglementen, een aantal verplichtingen die voor de leden van het Hof van Justitie, van het Gerecht van eerste aanleg en van het Gerecht voor ambtenarenzaken uit die bepalingen voortvloeien, in een gedragcode dienen te worden verduidelijkt;

na raadpleging van het Gerecht van eerste aanleg en van het Gerecht voor ambtenarenzaken;

stelt de onderhavige gedragscode vast:

Artikel 1

Algemene beginselen

1.   De Gedragscode is van toepassing op de leden en voormalige leden van het Hof van Justitie, van het Gerecht van eerste aanleg en van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

2.   De leden wijden zich ten volle aan de vervulling van hun taak.

3.   Buiten het Hof onthouden de leden zich van elk commentaar dat de reputatie van het Hof kan schaden of kan worden uitgelegd als een standpunt van het Hof in discussies die de grenzen van diens institutionele rol overschrijden.

Artikel 2

Integriteit

De leden aanvaarden geen geschenken, van welke aard ook, die twijfel kunnen doen rijzen omtrent hun onafhankelijkheid.

Artikel 3

Onpartijdigheid

De leden vermijden elke situatie die aanleiding kan geven tot een belangenconflict.

Artikel 4

Verklaring betreffende financiële belangen

1.   Bij hun infunctietreding leggen de leden aan de president van het Hof van Justitie een verklaring betreffende hun financiële belangen over.

2.   De in lid 1 bedoelde verklaring luidt als volgt: „Ik verklaar dat mijn vermogen geen enkel financieel belang omvat dat mijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van mijn ambt in gevaar kan brengen.”

Artikel 5

Andere activiteiten

1.   Wanneer de leden willen deelnemen aan een externe activiteit, vragen zij daartoe vooraf toestemming aan de rechterlijke instantie waartoe zij behoren. Zij verbinden zich er evenwel toe, hun verplichting tot beschikbaarheid na te komen teneinde zich ten volle te wijden aan de vervulling van hun taak.

2.   De leden kunnen toestemming krijgen om deel te nemen aan onderwijs, een conferentie, een seminarie of een colloquium, maar mogen daarvoor geen ongebruikelijke financiële tegenprestatie aanvaarden.

3.   De leden kunnen ook toestemming krijgen om wetenschappelijke activiteiten en erefuncties die niet bezoldigd zijn, uit te oefenen in stichtingen of soortgelijke lichamen op het gebied van cultuur, kunst, sociaal werk, sport of liefdadigheid, en in onderwijs- of onderzoeksinstellingen. In het kader daarvan verbinden zij zich ertoe, geen beheersactiviteiten uit te oefenen die hun onafhankelijkheid of beschikbaarheid in gevaar kunnen brengen of aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict. Onder stichtingen of soortgelijke lichamen dient te worden verstaan, instellingen of verenigingen zonder winstoogmerk die activiteiten van openbaar nut op de genoemde gebieden verrichten.

Artikel 6

Verbintenis van de leden na neerlegging van hun ambt

1.   Na de neerlegging van hun ambt blijft de verplichting om kiesheid te betrachten voor de leden gelden.

2.   De leden verbinden zich ertoe om na de neerlegging van hun ambt

op geen enkele wijze deel te nemen aan zaken die op het ogenblik van de neerlegging van hun ambt aanhangig waren bij de rechterlijke instantie waartoe zij behoorden;

op geen enkele wijze deel te nemen aan zaken die rechtstreeks en duidelijk verband houden met zaken, zelfs beëindigde zaken, die zij als rechter of advocaat-generaal hebben behandeld;

en gedurende een periode van drie jaar vanaf die datum

niet als vertegenwoordigers van partijen schriftelijk of mondeling deel te nemen aan zaken waarover voor de communautaire rechterlijke instanties wordt gepleit.

3.   De voormalige leden kunnen als raadgever of deskundige optreden in andere zaken of juridisch advies geven op voorwaarde evenwel dat zij de uit lid 1 voortvloeiende verplichtingen nakomen.

Artikel 7

Toepassing van de Gedragscode

1.   De president van het Hof van Justitie, bijgestaan door een raadgevend comité bestaande uit de drie leden van het Hof van Justitie met de meeste anciënniteit in het ambt, ziet toe op de goede toepassing van de onderhavige gedragscode.

2.   Het Hof van Justitie zorgt voor de eerbieding van de Gedragscode en beslist in geval van twijfel na raadpleging van het Gerecht van eerste aanleg of het Gerecht voor ambtenarenzaken naar gelang van het geval.

Artikel 8

Inwerkingtreding

1.   De onderhavige gedragscode treedt in werking op 1 oktober 2007.

2.   De leden die op die datum in functie zijn, moeten de verklaring betreffende hun financiële belangen uiterlijk op 30 november 2007 aan de president van het Hof overleggen.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/3


(2007/C 223/02)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 211 van 8.9.2007

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 183 van 4.8.2007

PB C 170 van 21.7.2007

PB C 155 van 7.7.2007

PB C 140 van 23.6.2007

PB C 129 van 9.6.2007

PB C 117 van 26.5.2007

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 22 juni 2007 — Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände — Verbraucherzentrale Bundesverband e.V./Deutsche Internet Versicherung AG

(Zaak C-298/07)

(2007/C 223/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände — Verbraucherzentrale Bundesverband e.V.

Verwerende partij: deutsche internet versicherung AG

Prejudiciële vragen

1)

Is een dienstverlener op grond van artikel 5, lid 1, sub c, van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel (1), verplicht om vóór de sluiting van een overeenkomst met een afnemer van de dienst een telefoonnummer op te geven om snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie mogelijk te maken?

2)

a)

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend is: moet de dienstverlener op grond van artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn, naast het opgeven van een elektronischepostadres, vóór de sluiting van een overeenkomst met een afnemer van de dienst een tweede communicatiemethode mogelijk maken?

b)

Zo ja, volstaat dan als tweede communicatiemethode dat de dienstverlener een elektronisch aanvraagformulier ter beschikking stelt, waarmee de afnemer zich via het internet tot de dienstverlener kan wenden, en dat de aanvraag van de afnemer door de dienstverlener per email wordt beantwoord?


(1)  PB L 178, blz. 1.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 26 juni 2007 — PAGO International GmbH/Tirolmilch registrierte Genossenschaft mbH

(Zaak C-301/07)

(2007/C 223/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: PAGO International GmbH

Verwerende partij: Tirolmilch registrierte Genossenschaft mbH

Prejudiciële vragen

1)

Wordt een gemeenschapsmerk in de gehele Gemeenschap beschermd als „bekend merk” in de zin van artikel 9, lid 1, sub c, van verordening nr. 94/40/EG van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (GMV) (1), wanneer het slechts in één lidstaat „bekend” is?

2)

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: is een slechts in één lidstaat „bekend” merk in deze lidstaat krachtens artikel 9, lid 1, sub c, GMV beschermd, zodat een tot deze lidstaat beperkt verbod kan worden uitgevaardigd?


(1)  PB L 11, blz. 1.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/5


Hogere voorziening ingesteld op 12 juli 2007 door Papierfabrik August Koehler AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 in zaak T-109/02, (Bolloré/Commissie), T-118/02 (Arjo Wiggins Appleton/Commissie), T-122/02 (Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/Commissie), T-125/02 (Papierfabrik August Koehler/Commissie), T-126/02 (M-real Zanders/Commissie), T-128/02 (Papeteries Mougeot/Commissie), T-129/02 (Torraspapel/Commissie), T-132/02 (Distribuidora Vizcaína de Papeles/Commissie) en T-136/02 (Papelera Guipuzcoana de Zicuñaga/Commissie)

(Zaak C-322/07 P)

(2007/C 223/05)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Papierfabrik August Koehler AG (vertegenwoordigers: I. Brinker, S. Hirsbrunner, Rechtsanwälte, J. Schwarze, Universitätsprofessor)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 (in zaak T-125/02) te vernietigen voor zover het voor rekwirante bezwarend is;

beschikking 2004/337/EG van de Commissie van 20 december 2001 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak COMP/E-1/36.212 — Zelfkopiërend papier) (1) nietig te verklaren voor zover zij voor rekwirante bezwarend is;

subsidiair, de in artikel 3 van de beschikking aan rekwirante opgelegde geldboete te verminderen;

meer subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor afdoening in overeenstemming met de rechtsopvatting van het Hof;

in ieder geval de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante de volgende middelen aan: de redenering van het Gerecht met betrekking tot de berekening van de geldboete is in strijd met het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel. Rekwirante stelt in zoverre een schending van het materiële gemeenschapsrecht. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ervan uit te gaan dat het geen rol speelt dat rekwirante een familieonderneming is en anders dan de andere ondernemingen geen rechtstreekse toegang tot de kapitaalmarkt heeft. In plaats daarvan heeft het Gerecht er ten onrechte op gewezen dat een onderneming zich niet ten eigen voordele kan beroepen op onrechtmatig gedrag waarvan anderen hebben kunnen profiteren. Op dit argument heeft rekwirante echter geenszins een beroep gedaan. Het Gerecht heeft de structurele verschillen tussen rekwirante en de andere ondernemingen die een inbreuk wordt verweten, niet naar waarde geschat. Daarmee heeft het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel geschonden.

Het Gerecht is er bovendien ten onrechte van uitgegaan dat rekwirante in de periode vóór oktober 1993 aan de inbreuk heeft deelgenomen. In dit verband heeft het onvoldoende bewijsmiddelen aangevoerd, deze op tegenstrijdige wijze beoordeeld en bovendien verkeerd weergegeven, in strijd met het vermoeden van onschuld gehandeld en de rechten van de verdediging van rekwirante geschonden. Rekwirante stelt in zoverre een procedurefout. De redenering waarop het Gerecht baseert dat de officiële bijeenkomsten van de vereniging AEMCP in de periode tussen januari 1992 en september 1993 als kader voor prijsafspraken op Europees niveau hebben gediend, is ontoereikend en innerlijk tegenstrijdig. Het Gerecht heeft voorts blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ervan uit te gaan dat rekwirante heeft deelgenomen aan onofficiële bijeenkomsten waar prijzen op nationaal niveau zijn besproken.


(1)  PB L 115 van 21.4.2004, blz. 1.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/6


Hogere voorziening ingesteld op 13 juli 2007 door Bolloré SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 in zaak T-109/02 (Bolloré/Commissie), T-118/02 (Arjo Wiggins Appleton/Commissie), T-122/02 (Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/Commissie), T-125/02 (Papierfabrik August Koehler/Commissie), T-126/02 (M-real Zanders/Commissie), T-128/02 (Papeteries Mougeot/Commissie), T-129/02 (Torraspapel/Commissie), T-132/02 (Distribuidora Vizcaína de Papeles/Commissie) en T-136/02 (Papelera Guipuzcoana de Zicuñaga/Commissie)

(Zaak C-327/07 P)

(2007/C 223/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Bolloré SA (vertegenwoordigers: C. Momège en P. Gassenbach, avocats)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het bestreden arrest te vernietigen voor zover daarbij de rechten van de verdediging van Bolloré SA en het beginsel van het vermoeden van onschuld zijn geschonden en bewijsmiddelen onjuist zijn weergegeven bij de bepaling van de duur van de inbreuk;

zaak T-109/02 zelf af te doen krachtens artikel 61 van het Statuut van het Hof en uit dien hoofde beschikking 2004/337/EG van de Commissie van 20 december 2001 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak COMP/E-1/36.212 — Zelfkopiërend papier) (1) nietig te verklaren voor zover zij Bolloré SA betreft, of in ieder geval de door de Commissie aan Bolloré SA opgelegde en door het Gerecht gehandhaafde geldboete te verlagen;

ingeval het Hof van Justitie de onderhavige zaak niet zelf afdoet, de beslissing omtrent de kosten aan te houden en de zaak te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe beoordeling in overeenstemming met het arrest van het Hof;

tot slot, overeenkomstig artikel 69 van het Reglement voor de procesvoering de Commissie te verwijzen in de kosten in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert twee middelen aan ter ondersteuning van haar hogere voorziening.

Met haar eerste middel, dat bestaat uit twee onderdelen, stelt zij dat het Gerecht het fundamentele beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging heeft geschonden door na te laten voornoemde beschikking van de Commissie nietig te verklaren, terwijl het in hetzelfde arrest concludeert dat de mededeling van punten van bezwaar rekwirante niet in staat heeft gesteld om kennis te nemen van het punt van bezwaar inzake haar rechtstreekse betrokkenheid bij de inbreuk, of zelfs van de feiten die de Commissie in de beschikking tot staving van dit punt van bezwaar heeft aangevoerd, zodat rekwirante zich tijdens de administratieve procedure niet naar behoren heeft kunnen verdedigen.

De rechten van de verdediging zijn tevens geschonden voor zover het Gerecht heeft geoordeeld dat de door de Commissie begane onregelmatigheid niet volstaat om nietigverklaring van de litigieuze beschikking te rechtvaardigen, omdat zij geen beslissende invloed zou kunnen hebben gehad op het dispositief van deze beschikking. Volgens rekwirante speelt de mededeling van punten van bezwaar immers een dermate fundamentele rol in het communautaire mededingingsrecht, dat niet-naleving van de regels voor de mededeling van punten van bezwaar met betrekking tot de identificatie en de bepaling van aansprakelijkheid onherroepelijk de nietigverklaring van de litigieuze beschikking tot gevolg had moeten hebben.

Met haar tweede middel stelt rekwirante voorts dat het Gerecht het beginsel van het vermoeden van onschuld heeft geschonden door zich enkel te baseren op niet-gestaafde aanwijzingen, en bewijsmiddelen met betrekking tot de aan de verklaringen van een andere vennootschap (Arjo Wiggins Appleton) toegekende waarde en het beweerde mededingingsverstorende doel van een officiële bijeenkomst van de Association of European Manufacturers of Carbonless Paper te Zürich op 23 januari 1992 onjuist heeft weergegeven bij de bepaling van de duur van de inbreuk en bijgevolg de vaststelling van het bedrag van de door Bolloré verschuldigde geldboete.


(1)  PB L 115 van 21.4.2004, blz. 1.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/6


Hogere voorziening ingesteld op 18 juli 2007 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 3 mei 2007 in zaak T-357/02, Freistaat Sachsen/Commissie

(Zaak C-334/07 P)

(2007/C 223/07)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: Kilian Gross, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Freistaat Sachsen

Conclusies

volledige vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 3 mei 2007 in de procedure Freistaat Sachsen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (T-357/02);

afdoening van de zaak en ongegrondverklaring van het verzoekschrift;

verwijzing van verzoeker in eerste aanleg in de kosten van zowel de hogere voorziening als de procedure in eerste aanleg in zaak T-357/02.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de Commissie is het bestreden arrest in strijd met artikel 88, leden 2 en 3, EG, artikel 249, tweede alinea, EG, artikel 254, lid 2, tweede volzin, EG, de artikelen 3 en volgende van de procedureverordening, en artikel 10, lid 1, van de uitzonderingsverordening KMO's, daar het Gerecht miskent dat de rechtmatigheid van de bestreden beschikking (2003/226/EG) (1) uitsluitend moet worden getoetst aan de voorschriften van de uitzonderingsverordening KMO's [verordening (EG) nr. 70/2001] (2).

De uitzonderingsverordening KMO's is vóór de vaststelling van de bestreden beschikking in werking getreden en was dus rechtstreeks toepasselijk. Zij vormde derhalve het enige geldige rechtskader. Het Gerecht van eerste aanleg oordeelt volgens de Commissie ten onrechte dat de uitzonderingsverordening KMO's niet van toepassing was, daar het er in strijd met het recht van uitgaat dat de toepassing van de uitzonderingsverordening KMO's in het geval van de bestreden beschikking terugwerkende kracht zou hebben.

Subsidiair stelt de Commissie dat het bestreden arrest tevens in strijd is met artikel 2, lid 2, en artikel 4, lid 5, van de procedureverordening [verordening (EG) nr. 659/1999] (3), daar het Gerecht het toetsingscriterium en de eisen die aan de volledigheid van een aanmelding worden gesteld, miskent.


(1)  PB L 91, blz. 13.

(2)  PB L 10, blz. 33.

(3)  PB L 83, blz. 1.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/7


Hogere voorziening ingesteld op 20 juli 2007 door Distribuidora Vizcaína de Papeles S.L. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007 in de gevoegde zaken T-109/02 (Bolloré/Commissie), T-118/02 (Arjo Wiggins Appleton/Commissie), T-122/02 (Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/Commissie), T-125/02 (Papierfabrik August Koehler/Commissie), T-126/02 (M-real Zanders/Commissie), T-128/02 (Papeteries Mougeot/Commissie), T-129/02 (Torraspapel/Commissie), T-132/02 (Distribuidora Vizcaína de Papeles/Commissie) en T-136/02 (Papelera Guipuzcoana de Zicuñaga/Commissie)

(Zaak C-338/07 P)

(2007/C 223/08)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Distribuidora Vizcaína de Papeles, S.L. (vertegenwoordiger: E. Pérez Medrano, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het bestreden arrest wegens alle of bepaalde van de aangegeven gebreken volledig of gedeeltelijk te vernietigen, voor zover het rekwirante betreft, en hieraan, ongeacht of het Hof de zaak zelf afdoet of ze terugverwijst naar het Gerecht, alle gevolgen rechtens te verbinden;

de bij beschikking 2004/337/EG van de Commissie van 20 december 2001 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak COMP/E-1/36.212 — Zelfkopiërend papier) (1), opgelegde geldboete op te heffen of te verminderen;

de Commissie te verwijzen in alle kosten van de procedure;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Schending van het recht op een eerlijke procedure, wat de beoordeling betreft van de vermeende deelname aan bepaalde bijeenkomsten van het kartel op de Spaanse markt en deelname aan een Europees kartel.

2.

Schending van het vermoeden van onschuld, wat de beoordeling van de vermeende inbreuken op basis van aanwijzingen betreft.

3.

Schending van het gemeenschapsrecht, wat betreft de onevenredigheid en onbillijkheid van de geldboete gelet op de zwaarte van de inbreuk, de berekening en de toepassing van verzachtende omstandigheden en het gebrek aan motivering bij de beoordeling van bepaalde verzachtende omstandigheden.

4.

Schending van het recht op een eerlijke procedure binnen een redelijke termijn.


(1)  PB L 115 van 21.4.2004, blz.1.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/8


Beroep ingesteld op 25 juli 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-347/07)

(2007/C 223/09)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. Cattabriga, gemachtigde)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan Richtlijn 2004/41/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG (2) en 92/118/EEG (3) van de Raad en van Beschikking 95/408/EG (4) van de Raad, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 8 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van Richtlijn 2004/41/EG in nationaal recht is op 1 januari 2006 verstreken.


(1)  PB L 157, blz. 33.

(2)  PB L 395, blz. 13.

(3)  PB L 62, blz. 49.

(4)  PB L 243, blz. 17.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/8


Beroep ingesteld op 2 augustus 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-368/07)

(2007/C 223/10)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson, E. Montaguti, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet voor elke Italiaanse haven plannen voor ontvangst en verwerking van afval uit te werken en vast te stellen, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 5, lid 1, en 16, lid 1, van Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (1);

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van Richtlijn 2000/59/EG in nationaal recht is op 28 december 2002 verstreken.


(1)  PB L 332, blz. 81.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/9


Beroep ingesteld op 3 augustus 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-370/07)

(2007/C 223/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Valero Jordana en C. Zadra, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van de Raad van 24 mei 2007 houdende bepaling van het namens de Europese Gemeenschap in te nemen standpunt inzake enkele voorstellen voorgelegd ter 14e vergadering van de conferentie van de partijen bij de overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde uitheemse dieren en planten (CITES), gehouden in Den Haag (Nederland) van 3 tot en met 15 juni 2007;

de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie stelt dat het feit dat het aangevochten besluit van de Raad niet de exacte bepalingen van het EG-Verdrag vermeldt waarop het is gebaseerd, een schending van wezenlijke vormvereisten, met name een niet-nakoming van de in artikel 253 EG neergelegde motiveringsplicht, oplevert.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/9


Beroep ingesteld op 8 augustus 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-382/07)

(2007/C 223/12)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Yerrell en M. Telles Romão, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Portugese Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan Richtlijn 2004/51/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Portugese Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de omzetting van de Richtlijn is verstreken op 31 december 2005.


(1)  PB L 164, blz. 164.


Gerecht van eerste aanleg

22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/10


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2007 — wheyco/Commissie

(Zaak T-6/06) (1)

(„Staatssteun - Stimulerend element - Beroep tot nietigverklaring - Handeling met rechtsgevolgen - Procesbelang - Niet-ontvankelijkheid’)

(2007/C 223/13)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: wheyco GmbH, voorheen Mopro-Nord GmbH (Altentreptow, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Harings en C. Schmidt, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Gross, T. Scharf en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 6 september 2005 inzake steunmaatregel N 363/2004 betreffende de bouw van een weiraffinagefabriek in het westen van Mecklenburg-Vorpommern (Duitsland) (PB 2005, C 262, blz. 5).

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

wheyco GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 74 van 25.3.2006.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/10


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 juli 2007 — Beau/Commissie

(Zaak T-252/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Ambtenarenzaken - Ambtenaren - Beroepsziekte - Kennelijk niet-ontvankelijke hogere voorziening - Kennelijk ongegronde hogere voorziening)

(2007/C 223/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Marie-Yolande Beau (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tot vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 28 juni 2006 in zaak F-39/05 (Beau/Commissie, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

M.-Y. Beau wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van de Commissie.


(1)  PB C 281 van 18 november 2006.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/11


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2007 — De Smedt/Commissie

(Zaak T-415/06 P) (1)

(„Hogere voorziening - Ambtenarenzaken - Arbeidscontractanten - Voormalig hulpfunctionaris - Verzoek om herziening van bij aanwerving vastgestelde indeling - Kennelijk ongegronde hogere voorziening’)

(2007/C 223/15)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Elisabeth De Smedt (Wezembeek-Oppem, België) (vertegenwoordigers: L. Vogel en R. Kechiche, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Arpio Santacruz en I. Sulce, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tot vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 19 oktober 2006 in zaak F-59/05 (De Smedt/Commissie, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

E. De Smedt wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van de Commissie.

3)

De Raad zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 42 van 24 februari 2007.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/11


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 19 juli 2007 — Du Pont de Nemours (France) e.a./Commissie

(Zaak T-31/07 R)

(„Kort geding - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Richtlijn 91/414/EEG - Ontvankelijkheid - Fumus boni juris - Spoedeisendheid - Belangenafweging’)

(2007/C 223/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Du Pont de Nemours (France) SAS (Puteaux, Frankrijk); Du Pont Portugal — Serviços, Sociedada Unipessoal Lda (Lissabon, Portugal); Du Pont Ibérica SL (Barcelona, Spanje); Du Pont de Nemours (Belgium) BVBA (Mechelen, België); Du Pont de Nemours Italiana Srl (Milaan, Italië); Du Pont de Nemours (Nederland) BV (Dordrecht, Nederland); Du Pont de Nemours (Deutschland) GmbH (Bad Homburg vor der Höhe, Duitsland); DuPont CZ s.r.o. (Praag, Tsjechische Republiek); DuPont Magyarország Kereskedelmi kft (Budaors, Hongarije); DuPont Poland sp. z o.o. (Warschau, Polen); DuPont Romania Srl (Boekarest, Roemenië); DuPont (UK) Ltd (Herts, Verenigd Koninkrijk); Dy-Pont Agkro Ellas AE (Halandri, Griekenland); DuPont International Operations SARL (Grand Saconnex, Zwitserland); en DuPont Solutions (France) SAS (Puteaux) (vertegenwoordigers: D. Waelbroeck en N. Rampal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Parpala en B. Doherty, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van een aantal bepalingen van richtlijn 2006/133/EG van de Commissie van 11 december 2006 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde flusilazool op te nemen als werkzame stof (PB L 349, blz. 27)

Dictum

1)

Het verstrijken van de geldigheidsduur van de opneming van flusilazool in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, die in de bijlage bij richtlijn 2006/133/EG van de Commissie van 11 december 2006 tot wijziging van richtlijn 91/414 teneinde flusilazool op te nemen als werkzame stof op 30 juni 2008 is vastgesteld, wordt opgeschort totdat het Gerecht uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak.

2)

De uiterste datum voor de lidstaten om, na een evaluatie, de toelating voor middelen die flusilazool bevatten, indien nodig te wijzigen of in te trekken, welke datum bij artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/133 op 30 juni 2008 is vastgesteld, wordt opgeschort totdat het Gerecht uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak.

3)

De in deel A van de specifieke bepalingen in de bijlage bij Richtlijn 2006/133 gestelde beperking aan de soorten gewassen waarvoor het gebruik van flusilazool door de lidstaten mag worden toegelaten, te weten alle granen (behalve rijst), maïs, kool- en raapzaad, en suikerbiet, wordt opgeschort totdat het Gerecht uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/12


Beroep ingesteld op 17 juli 2007 — Republiek Estland/Commissie

(Zaak T-263/07)

(2007/C 223/17)

Procestaal: Ests

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Estland (vertegenwoordiger: L. Uibo)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Verzoekster vordert de nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 4 mei 2007 betreffende het nationaal toewijzingsplan voor broeikasgasemissierechten dat door Estland overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) is meegedeeld.

Middelen en voornaamste argumenten

De beschikking van de Commissie van 4 mei 2007 betreffende het nationaal toewijzingsplan voor broeikasgasemissierechten dat door Estland overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad is meegedeeld moet op de volgende gronden nietig worden verklaard:

schending van artikel 9, lid 1 en 3, alsmede artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/87/EG en de daarmee verbonden bevoegdheidsoverschrijding;

kennelijke beoordelingsfouten, aangezien de Commissie geen rekening heeft gehouden met voor haar toegankelijke juiste informatie, maar zich heeft gebaseerd op onjuiste veronderstellingen, wat een rechtstreekse en belangrijke invloed heeft gehad op het resultaat van de litigieuze beschikking en de vaststelling van de totale hoeveelheid emissierechten;

schending van artikel 175, lid 2, sub c, EG, aangezien de Commissie op grond van het Verdrag tot oprichting van de EG niet bevoegd is maatregelen te nemen die een aanzienlijke inmenging in de keuze van een lidstaat tussen verschillende energiebronnen en de algemene structuur van zijn energievoorziening vormen;

schending van het beginsel van een zorgvuldige behandeling, aangezien de Commissie bij de vaststelling van de beschikking niet alle relevante omstandigheden van het concrete geval heeft meegewogen en evenmin heeft onderzocht of de aan de vaststelling van haar beschikking mede ten grondslag liggende veronderstellingen juist waren;

schending van de motiveringsplicht.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/12


Beroep ingesteld op 9 juli 2007 — Italië/Commissie

(Zaak T-267/07)

(2007/C 223/18)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Aiello en S. Fiorentino, Avvocati dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

beschikking C(2007) 1901 def. van de Commissie van 27 april 2007 inzake de goedkeuring van de rekeningen van de betaalorganen van de lidstaten betreffende de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2006, nietig te verklaren voor zover hierbij de financiële gevolgen van het achterwege blijven van invordering van bedragen in de in het onderhavige beroep beschouwde gevallen waarin sprake is van onregelmatigheden of nalatigheden, op grond van artikel 32, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 voor 50 % ten laste van de Italiaanse Republiek worden gelegd.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2007) 1901 def. van de Commissie van 27 april 2007 inzake de goedkeuring van de rekeningen van de betaalorganen van de lidstaten betreffende de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2006, waarvan zij op dezelfde datum in kennis is gesteld, voor zover hierbij de financiële gevolgen van het achterwege blijven van invordering van bedragen in bepaalde gevallen waarin sprake is van onregelmatigheden of nalatigheden, op grond van artikel 32, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 voor 50 % ten laste van de Italiaanse Republiek worden gelegd.

Tot staving van haar beroep voert de Italiaanse regering aan dat in de beschikking wordt verwezen naar gevallen waarover de Commissie, die met de nodige ijver en binnen een redelijke termijn dient te handelen, reeds voordien had moeten beslissen, en dat zij de betrokken bedragen volledig ten laste had moeten leggen van het EOGFL, mede gelet op het feit dat de diensten van de Commissie zich in verschillende dergelijke gevallen positief hadden uitgelaten.

De Italiaanse regering voert derhalve de volgende middelen aan:

a)

schending en/of onjuiste toepassing van artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 595/91 en artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1663/95; schending van artikel 253 EG wegens niet-motivering van de beschikking;

b)

schending en/of onjuiste toepassing van artikel 8, lid 2, van verordeningen (EEG) nr. 729/70 en (EG) nr. 1258/99; schending van artikel 253 EG wegens niet-motivering van de beschikking;

c)

schending en/of onjuiste toepassing van artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 595/91, artikel 8 van verordening (EG) nr. 1663/95 en artikel 8, lid 2, van Verordeningen (EEG) nr. 729/70 en (EG) nr. 1258/99 (met betrekking tot importen voor een bedrag van minder dan 500 000 EUR); schending van artikel 253 EG wegens niet-motivering van de beschikking (voor zover het gaat om importen voor een bedrag van minder dan 500 000 EUR).


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/13


Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Agrícola del Sureste/Raad en Commissie

(Zaak T-268/07)

(2007/C 223/19)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: S. Coop. Agrícola del Sureste (Murcia, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Ortiz Blanco, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep tot schadevergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 288 EG toe te wijzen en vast te stellen dat verzoekster recht heeft op een financiële schadevergoeding van in totaal honderdtweeënveertigduizend vijfhonderdvijfentachtig EUR (142 585 EUR), tot betaling waarvan de Raad en de Commissie hoofdelijk en gezamenlijk zijn gehouden, en,

de verwerende instellingen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-217/07, Las Palmeras/Raad en Commissie.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/13


Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Mediterráneo Algodón/Raad en Commissie

(Zaak T-269/07)

(2007/C 223/20)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Mediterráneo Algodón, SA (Sevilla, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Ortiz Blanco, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep tot schadevergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 288 EG toe te wijzen en vast te stellen dat verzoekster recht heeft op een financiële schadevergoeding van in totaal drie miljoen tweehonderddrieënzeventigduizend honderdzevenenveertig EUR (3 273 147 EUR), tot betaling waarvan de Raad en de Commissie hoofdelijk en gezamenlijk zijn gehouden, en,

de verwerende instellingen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-217/07, Las Palmeras/Raad en Commissie.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/14


Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Devisa/Raad en Commissie

(Zaak T-270/07)

(2007/C 223/21)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Nueva Desmotadora Sevillana, SA (Sevilla, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Ortiz Blanco, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep tot schadevergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 288 EG toe te wijzen en vast te stellen dat verzoekster recht heeft op een financiële schadevergoeding van in totaal twee miljoen driehonderdvijfentachtigduizend vijfhonderdeenenzeventig EUR (2 385 571 EUR), tot betaling waarvan de Raad en de Commissie hoofdelijk en gezamenlijk zijn gehouden, en,

de verwerende instellingen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-217/07, Las Palmeras/Raad en Commissie.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/14


Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Eurosemillas/Raad en Commissie

(Zaak T-271/07)

(2007/C 223/22)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Eurosemillas, SA (Córdoba, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Ortiz Blanco, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep tot schadevergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 288 EG toe te wijzen en vast te stellen dat verzoekster recht heeft op een financiële schadevergoeding van in totaal twee miljoen zeshonderdeenenzestigduizend vierhonderdzevenentwintig EUR (2 661 427 EUR), tot betaling waarvan de Raad en de Commissie hoofdelijk en gezamenlijk zijn gehouden, en,

verwerende partijen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-217/07, Las Palmeras/Raad en Commissie.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/14


Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Surcotton/Raad en Commissie

(Zaak T-272/07)

(2007/C 223/23)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Surcotton, SA (Córdoba, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Ortiz Blanco, advocaat)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep tot schadevergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 288 EG toe te wijzen en vast te stellen dat verzoekster recht heeft op een financiële schadevergoeding van in totaal een miljoen zevenhonderdvierendertigduizend zevenentwintig EUR (1 734 027 EUR), tot betaling waarvan de Raad en de Commissie hoofdelijk en gezamenlijk zijn gehouden, en,

verwerende partijen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-217/07, Las Palmeras/Raad en Commissie.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/15


Beroep ingesteld op 19 juli 2007 — Zhejiang Harmonic Hardware Products/Raad

(Zaak T-274/07)

(2007/C 223/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zhejiang Harmonic Hardware Products Co. Ltd (Zhejiang, China) (vertegenwoordiger: R. MacLean, Solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de artikelen 1 en 2 van Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad van 23 april 2007 nietig te verklaren, voor zover deze op de verzoekende partij toepasselijk is; en

de Raad te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, die in de Volksrepubliek China strijkplanken en de belangrijkste onderdelen daarvan vervaardigt, verzoekt om nietigverklaring van Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad van 23 april 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Oekraïne (1), voor zover deze maatregelen op haar van toepassing zijn.

Ter ondersteuning van haar verzoek voert verzoekster, ten eerste, aan dat de gemeenschapsinstellingen artikel 2, lid 7, sub b en c, van de basisverordening (2) hebben geschonden doordat de Commissie een voorstel voor antidumpingmaatregelen aan de Raad heeft voorgelegd, dat is gebaseerd op de onjuiste stelling dat verzoekster niet voldoet aan de in artikel 2, lid 7, sub c, uiteengezette criteria inzake het op marktvoorwaarden opereren.

Ten tweede betoogt verzoekster dat de gemeenschapsinstellingen artikel 20, leden 4 en 5, van de basisverordening, alsook haar recht om te worden gehoord hebben geschonden doordat haar slechts een termijn van zes dagen is toegekend om te antwoorden op de herziene tekst van de definitieve kennisgevingsbrief van de Commissie.

Ten derde stelt verzoekster dat de gemeenschapsinstellingen artikel 8 van de basisverordening hebben geschonden doordat zij onvoldoende rekening hebben gehouden met de door verzoekster voorgestelde prijsverbintenissen.

Ten slotte beweert verzoekster dat de gemeenschapsinstellingen artikel 5, lid 2, sub a, van de basisverordening hebben geschonden doordat zij de identiteit van de klager die aan de oorsprong ligt van het onderzoek dat tot de bestreden verordening heeft geleid, niet hebben bekendgemaakt.


(1)  PB L 109, blz. 12.

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/15


Beroep ingesteld op 18 juli 2007 — Italië/Parlement en Commissie

(Zaak T-285/07)

(2007/C 223/25)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: G. Gentili, Avvocato dello Stato)

Verwerende partijen: Europees Parlement en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/95/07 voor de vorming van een reservelijst van 20 plaatsen als administrateur (AD 5) op het gebied van de informatiewetenschappen (bibliotheken/documentatie), die alleen is bekendgemaakt in de uitgaven in het Engels, het Frans en het Duits van het Publicatieblad van de Europese Unie van 8 mei 2007, nr. C 103 A.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die in zaak T-156/07, Spanje tegen Commissie.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/16


Beroep ingesteld op 25 juli 2007 — cApStAn/Commissie

(Zaak T-287/07)

(2007/C 223/26)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: cApStAn Sprl (Brussel, België) (vertegenwoordiger: J. Bublot, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de afwijzende beschikking van de Commissie nietig te verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 22 mei 2007, waarbij haar in het kader van de aanbestedingsprocedure „Post-editing services PER 2007” (1) ingediende offerte is afgewezen wegens het ontbreken van bewijzen van ervaring ter zake.

Ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking voert verzoekster aan dat de Commissie een kennelijke fout heeft gemaakt bij het lezen van haar aanvraag, aangezien de aanbesteding juist haar werkterrein betrof, hetgeen verzoekster in haar offerte wel degelijk zou hebben aangegeven. Voorts wijst zij erop dat zij reeds een overheidsopdracht op hetzelfde gebied bij de Commissie had verworven en dat de in het kader hiervan verrichte prestaties nooit in twijfel zijn getrokken.

Bovendien betoogt verzoekster dat de bestreden beschikking berust op kennelijk onjuiste gronden en dat deze onjuistheid een motiveringsgebrek oplevert.


(1)  PB 2007/S 21-023949.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/16


Hogere voorziening ingesteld op 3 augustus 2007 door Alessandro Lofaro tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 mei 2007 in de gevoegde zaken F-27/06 en F-75/06, Lofaro/Commissie

(Zaak T-293/07 P)

(2007/C 223/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Alessandro Lofaro (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordiger: J.-L. Laffineur, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren, en bijgevolg,

de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 mei 2007 in de zaken F-27/06 en F-75/06 nietig te verklaren;

uitspraak te doen in het geschil en het aanvankelijke beroep van rekwirant toe te wijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

In zijn hogere voorziening stelt rekwirant dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 90, lid 2, van het Statuut, en in het bijzonder, inzake de termijn voor de indiening van de klacht en de datum die beslissend is voor het verstrijken van deze termijn. Rekwirant betoogt dat de uitlegging van het Gerecht een schending vormt van algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, zoals het rechtszekerheids-, het non-discriminatie- en het evenredigheidsbeginsel, alsmede van de rechten van rekwirant. Hij stelt voorts dat het Gerecht niet op alle door hem in zijn beroepen uiteengezette middelen is ingegaan, zodat de beschikking gebrekkig — want ontoereikend en onjuist — is gemotiveerd.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/17


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 29 juni 2007 — Keppenne/Commissie

(Zaak T-272/04) (1)

(2007/C 223/28)

Procestaal: Frans

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 273 van 6.11.2004.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/17


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 29 juni 2007 — Keppenne/Commissie

(Zaak T-411/04) (1)

(2007/C 223/29)

Procestaal: Frans

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 300 van 4.12.2004.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/17


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2007 — Raad/BHIM — AstraZeneca (VIXACOR)

(Zaak T-326/05) (1)

(2007/C 223/30)

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 281 van 12.11.2005.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/17


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 12 juli 2007 — Globe/Commissie

(Zaak T-114/06) (1)

(2007/C 223/31)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/18


Beroep ingesteld op 11 juli 2007 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-133/06)

(2007/C 223/32)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

verklaring van non-existentie ex lege dan wel, subsidiair, nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van het verzoek van 31 augustus 2005 waarbij verzoeker het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) vraagt, hem in het bezit te stellen van de goederen die zich voorheen bevonden in de dienstwoning die hem gedurende zijn tijd in Angola ter beschikking was gesteld en die de Commissie zich zonder titel heeft toegeëigend;

verklaring van non-existentie ex lege dan wel, subsidiair, nietigverklaring, voor zover nodig, van het besluit van het TABG van 20 juli 2006 houdende afwijzing van verzoekers klacht tegen het bestreden besluit;

veroordeling van de verwerende partij om verzoeker opnieuw in het bezit van de goederen te stellen;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 1 000 000 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht, ter vergoeding van de schade die verzoeker door het bestreden besluit heeft geleden, vanaf de datum van het verzoek van 31 augustus 2005 dan wel, subsidiair, de datum van vaststelling van het bestreden besluit, tot op heden;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker, voor elke dag vanaf vandaag tot de datum waarop de verwerende partij volledig en zonder uitzondering zal hebben voldaan aan het verzoek van 31 augustus 2005, van het bedrag van 300 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht, te betalen op de eerste dag van elke maand voor rechten die in de vorige maand zijn ontstaan, ter vergoeding van de schade die door het bestreden besluit is ontstaan en zich in de hierboven genoemde periode heeft voorgedaan;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan:

1)

volledig ontbreken van motivering, ook wegens onlogica, tegenstrijdigheid, onduidelijkheid en het misleidende karakter van de door verweerster aangevoerde redenen;

2)

kennelijke en ernstige schending van het recht;

3)

schending van de zorgplicht en het beginsel van behoorlijk bestuur.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/18


Beroep ingesteld op 10 juli 2007 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-18/07)

(2007/C 223/33)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van 25 oktober 2005 van verweersters Gemeenschappelijke regeling van ziektekostenverzekering houdende afwijzing van verzoekers verzoek van 11 oktober 2005 strekkende tot erkenning dat hij een ernstige ziekte had in de zin van artikel 72 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ziekten;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 30 november 2006, referentie ADMIN.B.2/MB/nb D(06) 27556, houdende afwijzing van de klacht die verzoeker op 23 augustus 2006 had ingediend tegen het bestreden besluit en strekkende tot nietigverklaring van dat besluit;

vaststelling van non-existentie ex lege dan wel, subsidiair, nietigverklaring, voor zover nodig en indien werkelijk bestaand, hetgeen op dit moment onzeker is, van het vermeende besluit van de raad van artsen bedoeld in de nota van 30 november 2006, welke verzoeker volkomen onbekend is;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan:

1)

volledig ontbreken van motivering, ook wegens onlogica, tegenstrijdigheid, tautologie, onduidelijkheid, het ontbreken van een vooronderzoek en het misleidende karakter van de door verweerster aangevoerde redenen;

2)

kennelijk onjuiste beoordeling en schending van het recht;

3)

schending van de zorgplicht en het beginsel van behoorlijk bestuur.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/19


Beroep ingesteld op 27 juni 2007 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-20/07)

(2007/C 223/34)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van het op 4 april 2006 verzonden verzoek van 31 maart 2006, voor zover dat besluit het verzoek betreft om bij de vaststelling en de daarmee verband houdende betaling van de vergoeding voor een onderzoek dat op 28 september 2005 heeft plaatsgevonden, toepassing te geven aan artikel XV, punt 4, van bijlage I bij de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ziekten (hierna: „regeling”);

nietigverklaring van het besluit waarbij het verzoek van 31 maart 2006 is afgewezen;

voor zover nodig, nietigverklaring van berekening nr. 58, lijst nr. 30001052 van 24 mei 2006;

voor zover nodig, nietigverklaring van mededeling ADMIN.B.2/MB/nb D(06) 27556 van 30 november 2006, waarin onder meer is opgenomen het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag in antwoord op de klacht van 7 augustus 2006 met in wezen hetzelfde voorwerp als dat van het onderhavige beroep;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker, ter vergoeding van 100 % van verzoekers medische kosten waarvan hij de gemeenschappelijke regeling bij het verzoek van 31 maart 2006 om vergoeding heeft gevraagd, van het verschil tussen het door verzoeker betaalde bedrag van 720,45 EUR en het hem vergoede bedrag van 396,36 EUR, dan wel een lager bedrag dat het Gerecht uit dien hoofde gerechtvaardigd en billijk acht, vermeerderd met een jaarlijkse rente van 10 % vanaf 8 april 2006 en met jaarlijkse kapitalisatie, dan wel de rentevoet met kapitalisatie en de dies a quo die het Gerecht gerechtvaardigd acht;

voor zover nodig, veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van hetgeen hem verschuldigd is en hem niet is betaald, in de zin van artikel XV, punt 4, van bijlage I bij de regeling, voor het onderzoek op 28 september 2005, vermeerderd met een jaarlijkse rente van 10 % vanaf 4 april 2006 en met jaarlijkse kapitalisatie, dan wel de rentevoet met kapitalisatie en de dies a quo die het Gerecht gerechtvaardigd acht;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep richt zich tegen de weigering van de verwerende partij om verzoeker 100 % vergoeding te geven van de door hem gemaakte ziektekosten en bij de vaststelling van de vergoeding voor een medisch onderzoek op 28 september 2005 toepassing te geven aan artikel XV, punt 4, van bijlage I bij de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ziekten.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker de drie volgende middelen aan:

1)

volledig ontbreken van motivering, mede wegens het ontoereikende onderzoek, aangezien niet valt in te zien waarom de verwerende partij verzoeker die vergoeding heeft geweigerd;

2)

kennelijk onjuiste beoordeling en schending van de regeling, aangezien verzoekers ziekte zodanig is dat hij in de zin van artikel 72 van het Ambtenarenstatuut recht heeft op 100 % vergoeding van de medische kosten;

3)

schending van de zorgplicht en van het beginsel van behoorlijk bestuur, daar de verwerende partij geen rekening heeft gehouden met verzoekers belangen en zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere zeer onrechtmatige handelingen en daarmee verband houdende feiten.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/20


Beroep ingesteld op 4 juni 2007 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-21/07)

(2007/C 223/35)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het stilzwijgende besluit (hierna: „bestreden besluit”) houdende afwijzing van het op 17 januari 2006 door verzoeker verzonden verzoek van 30 december 2005;

nietigverklaring, voor zover nodig, van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 15 november 2006 houdende afwijzing van verzoekers klacht tegen het bestreden besluit;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van de vergoeding die hij in het verzoek van 30 december 2005 heeft gevraagd, dat wil zeggen het bedrag van 100 000 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd acht;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van het extra bedrag van 50 000 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht, ter vergoeding van de schade die zich na de datum van dat besluit heeft voorgedaan;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een jaarlijkse vertragingsrente van 10 % over het bedrag van 100 000 EUR dan welk elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht met jaarlijkse kapitalisatie vanaf de datum van het verzoek van 30 december 2005 tot aan de inwilliging ervan en meer in het algemeen tot aan de volledige intrekking van de betwiste nota's, dan wel met de kapitalisatie en de dies a quo die het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht;

veroordeling van de verwerende partij om onverwijld over te gaan tot de vernietiging van de originelen en alle kopieën van de nota van 20 februari 2001, ref. 951883, alsmede van de nota van 15 november 2006 en ten slotte, indien deze bestaat, van de brief van 20 juli 2006 waarnaar de verwerende partij in de nota van 15 november 2006 verwijst;

veroordeling van de verwerende partij om verzoeker op de hoogte te stellen van de daadwerkelijke vernietiging, waarbij voor elke vernietigd document de plek wordt gespecificeerd waarop het zich vóór de vernietiging bevond en alle omstandigheden betreffende tijd, plaats en verloop van de daadwerkelijke vernietiging, met name de datum, de plaats en de uitvoerder;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 100 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht voor elke dag vertraging bij de daadwerkelijke vernietiging, vanaf de datum van het arrest tot aan de dag van de feitelijke kennisgeving aan verzoeker van de daadwerkelijke vernietiging, te betalen op de eerste dag van elke maand voor rechten die in de vorige maand zijn ontstaan;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep berust op beweringen die vervat zouden zijn in een aantal van de verwerende partij afkomstige nota's waaruit volgens verzoeker onwettige handelingen, feiten en gedragingen volgen verband houdende met gevoelige gegevens betreffende zijn persoon.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan:

1)

ontbreken van motivering aangezien, enerzijds, verzoekers verzoek alleen stilzwijgend is afgewezen en, anderzijds, de door de verwerende partij in haar nota van 15 november 2006 gegeven motivering tegenstrijdig, onlogisch en misleidend is;

2)

schending van het recht, aangezien de voorwaarden voor erkenning van zijn recht op vergoeding van de in het verzoek van 30 december 2005 aangevoerde schade nog steeds bestaan, dat wil zeggen onwettigheid van aan de verwerende partij toe te schrijven handelingen, feiten en gedragingen; het bestaan van schade voor verzoeker en het causale verband tussen de schade en het aan de kaak gestelde gedrag;

3)

schending van de zorgplicht en van het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien de verwerende partij geen rekening heeft gehouden met verzoekers belangen en zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks met elkaar verband houdende handelingen en feiten die, door hun ernstige onwettigheid en de aanzienlijke duur ervan, een schending van die verplichtingen vormen.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/20


Beroep ingesteld op 23 juli 2007 — Luigi Marcuccio/Commissie

(Zaak F-70/07)

(2007/C 223/36)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit (hierna: „bestreden besluit”), hoe het ook tot stand is gekomen, houdende afwijzing door de verwerende partij van het verzoek van 22 juni 2006 waarbij verzoeker de Commissie om vergoeding vraagt van het deel van de kosten die hij heeft gemaakt in de bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen reeds aanhangige zaak T-176/04 (1), Marcuccio/Commissie, waartoe zij bij beschikking van 6 maart 2006 is veroordeeld;

nietigverklaring, voor zover nodig, van het besluit, hoe het ook tot stand is gekomen, houdende afwijzing van verzoekers klacht tegen het bestreden besluit;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 6 347,67 EUR, vermeerderd met vertragingsrente en een jaarlijkse herwaardering van 10 % met jaarlijkse kapitalisatie, vanaf het verzoek van 22 juni 2006 tot op heden, ter vergoeding van de materiële schade die verzoeker door het bestreden besluit heeft geleden;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 1 000 EUR ter vergoeding van het verlies van de kansen die verzoeker had kunnen benutten indien hij op het verschuldigde tijdstip over het hem niet betaalde bedrag had kunnen beschikken;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker, pro bono et ex aequo, van het bedrag van 3 000 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht, ter vergoeding van de immateriële en existentiële schade die verzoeker door het bestreden besluit heeft geleden;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker, voor elke dag vanaf heden tot de datum waarop de verwerende partij volledig en zonder uitzondering zal hebben voldaan aan het verzoek van 22 juni 2006, van het bedrag van 2 EUR dan wel elk hoger of lager bedrag dat het Gerecht gerechtvaardigd en billijk acht, te betalen op de eerste dag van elke maand voor rechten die in de vorige maand zijn ontstaan, ter vergoeding van de schade als gevolg van de eventuele vertraging bij de uitvoering van de beslissing houdende toewijzing;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan: 1) volledig ontbreken van motivering; 2) schending van het recht; 3) schending van de zorgplicht en van het beginsel van behoorlijk bestuur.


(1)  PB C 121 van 20.5.2006, blz. 12. Verzoeker verwijst abusievelijk naar zaak T-176/03 in plaats van naar zaak T-176/04.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/21


Beroep ingesteld op 3 juli 2007 — Meierhofer/Commissie

(Zaak F-74/07)

(2007/C 223/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Stefan Meierhofer (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: H.-G. Schiessl, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

verweersters besluit van 10 mei 2007 betreffende verzoeker nietig te verklaren;

verweersters besluit op bezwaar van 19 juni 2007 nietig te verklaren;

verweerster te gelasten het op 29 maart 2007 door verzoeker afgelegde mondelinge examen in het licht van de geldende criteria opnieuw te beoordelen;

verweerster te gelasten om op grond van het nieuwe examenresultaat een nieuw besluit te nemen inzake de opname van verzoeker in de reservelijst van het communautaire vergelijkend onderzoek voor de werving van personeel AD/26/05;

verweerster te gelasten de te nemen nieuwe besluiten te motiveren;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker heeft deelgenomen aan het communautaire vergelijkend onderzoek voor de werving van personeel AD/26/05 (ambtenaren AD 5). Na het examen heeft de jury verzoeker meegedeeld dat hij wegens zijn te lage puntenaantal niet in de reservelijst kon worden opgenomen.

Het beroep is gericht tegen het ontbreken van motivering van het besluit van de Commissie om verzoeker niet in de reservelijst op te nemen alsmede tegen procedurefouten tijdens het mondelinge examen.


22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/22


Beroep ingesteld op 31 juli 2007 — Labate/Commissie

(Zaak F-77/07)

(2007/C 223/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kay Labate (Tarquinia, Italië) (vertegenwoordiger: I.S. Forrester, Queen's Counsel)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de besluiten van de Commissie van 6 oktober 2006 en 18 oktober 2004 nietig te verklaren;

de Commissie te veroordelen tot betaling aan verzoekster van de bedragen als bedoeld in artikel 73 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen („Ambtenarenstatuut”) en artikel 9 van de gemeenschappelijke regeling voor de verzekering van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten („verzekeringsregeling”);

elke andere of bijkomende maatregel te gelasten die voor een goede rechtsbedeling noodzakelijk is;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster K. Labate, weduwe van de voormalige ambtenaar van de Europese Commissie Mario Labate, komt in eigen naam en als rechtverkrijgende van haar overleden echtgenoot op tegen de besluiten waarbij de Commissie heeft geweigerd de longkanker van haar echtgenoot als beroepsziekte te erkennen.

Verzoekster stelt dat M. Labate gedurende 29 jaar ambtenaar van de Commissie is geweest en in die periode in hoge mate aan passief roken was blootgesteld. Nadat bij hem longkanker was vastgesteld — aan de gevolgen waarvan hij later is overleden — is hij permanent invalide verklaard. Hij heeft een verzoek om erkenning van de ziekte als beroepsziekte ingediend. Hoewel de medische commissie erkende dat M. Labate aan passief roken was blootgesteld en zij geen andere oorzaak voor zijn longkanker vond, heeft zij in haar besluit toch verklaard dat het verband met zijn beroepsactiviteit niet met zekerheid kon worden aangetoond. De Commissie heeft het verzoek bijgevolg afgewezen op grond van de vaststelling van de medische commissie dat het verband tussen de ziekte en de beroepsactiviteit van M. Labate onvoldoende was aangetoond.

Verzoekster betoogt dat de Commissie blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting, omdat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de kanker van M. Labate niet onder artikel 73 van het Ambtenarenstatuut valt. Volgens haar is de door de medische commissie gehanteerde „zekerheids”-norm onredelijk streng en in strijd met de rechtspraak.

Verzoekster stelt verder dat de medische commissie heeft verzuimd overeenkomstig artikel 3 van de verzekeringsregeling de mogelijkheid te onderzoeken dat de kanker van M. Labate door de blootstelling aan passief roken is verergerd. Verder is de Commissie niet ingegaan op het probleem dat hoewel passief roken in dat artikel niet als zodanig wordt genoemd, daarin wél melding wordt gemaakt van verschillende specifieke kankerverwekkende bestanddelen van tabaksrook, die bijgevolg onder artikel 73 van het Ambtenarenstatuut vallen. Volgens verzoekster heeft de medische commissie ten onrechte — buiten haar bevoegdheid vallende — bewijskwesties onderzocht in plaats van zich te beperken tot het vaststellen van de medische feiten.

Ten slotte betoogt verzoekster dat het besluit van de Commissie onvoldoende is gemotiveerd en dat de Commissie er buitengewoon lang over heeft gedaan om tot een besluit te komen, hetgeen in strijd is met het beginsel van behoorlijk bestuur. Had de Commissie het besluit vóór het overlijden van M. Labate genomen en had zij erkend dat zijn ziekte verband hield met zijn werk, dan zou hij acht jaarsalarissen als schadevergoeding hebben ontvangen.