ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 91

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
26 april 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen, richtsnoeren en adviezen

 

ADVIEZEN

 

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

2007/C 091/01

Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

1

2007/C 091/02

Tweede advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming betreffende het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

9

2007/C 091/03

Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (COM(2006)16 def.)

15

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Commissie

2007/C 091/04

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4577 — Blackstone/Cardinal Health (PTS Division)) ( 1 )

24

2007/C 091/05

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4594 — OEP/Arvinmeritor Emissions Technologies Business) ( 1 )

24

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Commissie

2007/C 091/06

Wisselkoersen van de euro

25

 

INITIATIEVEN VAN DE LIDSTATEN

2007/C 091/07

Officiële feestdagen in 2007

26

2007/C 091/08

Door de lidstaten verstrekte beknopte informatie inzake staatssteun die wordt toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten

27

 

INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

2007/C 091/09

Officiële feestdagen in 2007: EER/EVA-landen en EER-instellingen

33

 

V   Bekendmakingen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Commissie

2007/C 091/10

Staatssteun — Verenigd Koninkrijk — Steunmaatregel nr. C 7/07 (ex NN 82/06 en NN 83/06) — Vermeende steun aan Royal Mail en POL — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken ( 1 )

34

2007/C 091/11

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4654 — IPR/Mitsui (UK Electricity generation business)) — Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure ( 1 )

42

2007/C 091/12

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4658 — Bridgepoint Capital/Wolters Kluwer Onderwijsdivisie) — Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure ( 1 )

43

2007/C 091/13

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4498 — HgCapital/Denton) ( 1 )

44

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen, richtsnoeren en adviezen

ADVIEZEN

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/1


Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

(2007/C 91/01)

DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 286,

Gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name op artikel 8,

Gelet op Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2), met name op artikel 41,

Gelet op het verzoek om advies op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001, dat op 15 september 2006 van de Commissie is ontvangen,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

I.   INLEIDING

1.

Het voorstel voor een Verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (3) (hierna „het voorstel”) bevat wijzigingen van de meeste artikelen van Verordening (EG) nr. 1073/1999 (4). In bedoelde Verordening worden de operationele regels vastgesteld die moeten worden nageleefd door degenen die betrokken zijn bij OLAF-onderzoeken en zij vormt aldus de rechtsgrond voor de operationele activiteiten van OLAF.

Overleg met de EDPS

2.

Het voorstel werd op 15 september 2006 door de Commissie aan de EDPS toegezonden. De EDPS vat dit op als een verzoek om advies uit te brengen aan de communautaire instellingen en organen, overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna Verordening (EG) nr. 45/2001). Aangezien artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 een dwingend karakter heeft, verwelkomt de EDPS de expliciete verwijzing naar deze raadpleging in de preambule van het voorstel.

3.

De opmerkingen in dit advies zijn van overeenkomstige toepassing op het voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (5).

Het belang van het voorstel en het advies van de EDPS

4.

De EDPS acht het van belang advies uit te brengen over dit voorstel gezien de invloed ervan op de rechten van personen op gegevensbescherming en privacy. Gelet op het feit dat het voorstel nieuwe regels vaststelt die door OLAF in acht moeten worden genomen bij onderzoek naar vermeende illegale activiteiten, is het van essentieel belang dat daarbij het recht op gegevensbescherming en het recht op privacy van personen die bij een dergelijk onderzoek betrokken zijn of vermeende inbreukmakers, alsmede personeelsleden en andere personen die informatie aan OLAF verstrekken, voldoende wordt gegarandeerd. Dit geldt te meer gezien de zeer gevoelige gegevens die door OLAF kunnen worden verzameld, zoals gegevens over verdenkingen, overtredingen, strafrechtelijke veroordelingen of gezondheidsgegevens en informatie die kan dienen om iemand een recht of uitkering, of de mogelijkheid een contract aan te gaan, te ontzeggen, voor zover deze gegevens een specifiek risico inhouden voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen.

Voornaamste elementen van het voorstel en eerste opmerkingen

5.

De voorgestelde wijzigingen in Verordening (EG) nr. 1073/1999 beantwoorden aan verschillende doelen en doelstellingen (6). Sommige wijzigingen beogen bijvoorbeeld de effectiviteit en de doelmatigheid van de onderzoeken van OLAF te verbeteren, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat de onderzoeksbevoegdheden van het fraudebureau zich uitstrekken tot marktdeelnemers in de lidstaten die communautaire middelen ontvangen. Andere zijn erop gericht de uitwisseling te vergemakkelijken van informatie over vermoede inbreuken tussen OLAF en de verschillende betrokken instellingen op EU- en nationaal niveau (7). Sommige van de wijzigingsvoorstellen willen ten slotte de rechten garanderen van de personen tegen wie een onderzoek loopt, onder meer hun recht op gegevensbescherming en privacy, en sterkere procedurele waarborgen bieden.

6.

De EDPS onderkent het belang van de doelen en doelstellingen van de wijzigingsvoorstellen en juicht in dat opzicht het voorstel toe. De EDPS waardeert in het bijzonder de procedurele waarborgen voor personen die in het voorstel zijn ingebouwd. Dit geldt met name de mogelijkheid voor verdachten om het advies van de adviseur-revisor in te winnen over de vraag of tijdens het onderzoek de procedurele waarborgen in acht werden genomen. De EDPS toont zicht ook verheugd over de wijzigingen die tot doel hebben meer informatie te verstrekken aan klokkenluiders en informanten. De EDPS is van oordeel dat het voorstel vanuit het oogpunt van het recht van personen op bescherming van hun persoonsgegevens en privacy een verbetering vormt ten opzichte van de huidige situatie. De EDPS juicht bijvoorbeeld toe dat tijdens het onderzoek verschillende rechten op het gebied van gegevensbescherming van toepassing zijn, zoals het recht van de verdachte in kennis te worden gesteld van het onderzoek en opmerkingen te maken.

7.

Ondanks de overwegend positieve indruk, vindt de EDPS dat het voorstel vanuit een oogpunt van bescherming van persoonsgegevens nog kan worden verbeterd zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen die het nastreeft. Met name vreest de EDPS dat het voorstel beschouwd wordt als een lex specialis die de verwerking van tijdens OLAF-onderzoeken verzamelde gegevens regelt, en dat het voorgaat op de algemene regeling voor gegevensbescherming als vervat in Verordening (EG) nr. 45/2001. Dat is des te meer zorgwekkend omdat zonder kennelijke aanleiding minder strenge normen inzake gegevensbescherming worden gehanteerd dan in die verordening.

8.

Om dit te voorkomen, wordt in het volgende deel een analyse gemaakt van het voorstel met een beschrijving van de zwakke punten en hoe die aangepakt kunnen worden. Die analyse is uiteraard beperkt tot de bepalingen die van belang zijn voor de bescherming van persoonsgegevens, met name artikel 1, punten 5, 6 en 7, die strekken tot aanvulling of wijziging van de artikelen 7 bis, 8 en 8 bis.

II.   ANALYSE VAN HET VOORSTEL

II.1.   Artikelsgewijze bespreking van het voorstel

II.1.bis   Beginsel betreffende de kwaliteit van de gegevens

9.

Het beginsel van kwaliteit van de gegevens, dat erkend is in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 45/2001, omvat verschillende aspecten. Met name moeten volgens dit beginsel de persoonsgegevens nauwkeurig zijn, in overeenstemming zijn met de objectieve realiteit, en ook volledig en bijgewerkt zijn. Voorts mogen de gegevens niet overmatig zijn, en moeten zij adequaat zijn, zodat er een verband is tussen de informatie en de doelen waarvoor zij zal worden gebruikt. Het beginsel van kwaliteit van de gegevens is in het voorstel opgenomen via artikel 1, punt 5 (waarbij artikel 7 bis, lid 1, is ingevoegd), dat bepaalt dat de onderzoeken van OLAF op zowel belastende als ontlastende feiten gericht moeten zijn.

10.

De EDPS is verheugd over de opname van de verplichting om zowel belastende als ontlastende feiten op te sporen, omdat deze verplichting van invloed is op de nauwkeurigheid en volledigheid van de verwerkte gegevens en het er dus mede voor zorgt dat het beginsel van kwaliteit van de gegevens in acht wordt genomen. Daardoor worden meer algemene garanties geboden inzake gegevensbescherming bij onderzoeken van het fraudebureau.

II.1.b   Recht op informatie

11.

Dit recht verplicht degenen die persoonsgegevens vergaren de personen op wie de gegevens betrekking hebben ervan in kennis te stellen dat hun gegevens worden verzameld en verwerkt. Personen hebben voorts het recht te weten wat het doel van de verwerking is, wie de gegevens ontvangt en wat de specifieke rechten zijn die de betrokkenen genieten. Doel van de verplichting om de betrokkene te informeren over de verwerking van zijn gegevens is te zorgen voor een eerlijke verwerking van persoonsgegevens, en het is tevens een onmisbare garantie voor de rechten van personen. Het voorstel erkent dat recht in artikel 1, punt 5, waarbij artikel 7 bis, lid 2, eerste alinea wordt ingevoegd, en artikel 1, punt 7, waarbij artikel 8 bis wordt ingevoegd.

12.

De EDPS juicht de invoeging toe van de artikelen 7 bis, lid 2, eerste alinea en 8 bis, voor zover zij bijdragen aan de eerbiediging van het recht van kennisgeving in het kader van gegevensbescherming, zoals neergelegd in artikel 11 en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 45/2001, in de specifieke context van OLAF-onderzoeken.

13.

Afgezien van het vaststellen dat iemand het recht heeft in kennis te worden gesteld van de verwerking van informatie over zichzelf, bepalen de artikelen 11 en 12, die van toepassing zijn op situaties waar gegevens rechtstreeks bij die persoon, respectievelijk bij derden wordt ingewonnen, welke gegevens verplicht aan personen moet worden verstrekt, zodat zij over nauwkeurige en volledige informatie beschikken omtrent een hen betreffend verwerkingsproces. Deze informatie omvat onder meer de doelen waarvoor de gegevens zullen worden gebruikt, de mogelijke ontvangers van de gegevens en het bestaan van het recht van inzage in de gegevens.

14.

Helaas bevat noch artikel 7 bis, lid 2, eerste alinea, noch artikel 8 bis soortgelijke informatievereisten als de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 45/2001 en wordt er dus niet nader in vermeld welke informatie aan personen moet worden verstrekt om een eerlijke verwerking te garanderen. De EDPS is van oordeel dat de artikelen 7 bis, lid 2, eerste alinea en 8 bis moeten stroken met de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 45/2001. Daarom stelt de EDPS voor in de artikelen 7 bis, lid 2, eerste alinea, en 8 bis een uitdrukkelijke verwijzing op te nemen naar de toepassing van de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 45/2001.

15.

Indien wordt nagelaten om een verwijzing naar de artikelen 11 en 12 op te nemen zal volgens de EDPS rechtsonduidelijkheid ontstaan. Het voorstel zou dan immers een juridisch kader tot regeling van het recht op kennisgeving in het kader van OLAF-onderzoeken scheppen dat verschilt van het algemene kader dat vastgesteld wordt bij de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 45/2001. Helaas zou een dergelijk kader minder garanties op het vlak van gegevensbescherming bieden dan het algemene kader. De EDPS ziet geen rechtvaardiging voor deze ongelukkige uitkomst.

16.

Artikel 7 bis, tweede lid, en artikel 8 bis, tweede alinea, van het voorstel zijn niet van toepassing indien verstrekking van de informatie schadelijk zou zijn voor het verloop van het onderzoek. Die uitzondering op de toepasselijkheid komt er op neer dat de directeur-generaal van OLAF kan besluiten de nakoming van de verplichting om de betrokkene uit te nodigen zijn opmerkingen te maken, op te schorten.

17.

De EDPS merkt op dat de mogelijkheid om de verstrekking van informatie in bepaalde specifieke gevallen te beperken in overeenstemming is met artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001, dat voorziet in bepaalde beperkingen van dit recht, onder meer wanneer dit nodig is ter vrijwaring van i) preventie en onderzoek van strafbare feiten, ii) het economisch of financieel belang van een lidstaat of van de Europese Gemeenschappen, en iii) de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.

18.

De EDPS merkt op dat aan de beperking van het recht op informatie in het kader van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 verschillende garanties op het gebied van gegevensbescherming gekoppeld zijn. Met name bepaalt artikel 20, lid 3, dat indien een beperking wordt toegepast, de betrokkene in kennis wordt gesteld van de voornaamste redenen en van zijn recht om zich tot de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming te wenden. De verstrekking van die informatie kan worden uitgesteld indien dit het onderzoek zou schaden.

19.

In het voorstel zijn de bepalingen waarin beperkingen worden gesteld op het recht van informatie echter niet gekoppeld aan de garanties op het gebied van gegevensbescherming die zijn neergelegd in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001. In het kader van OLAF-onderzoeken zijn beperkingen van het recht op informatie dus niet gekoppeld aan waarborgen die er wel zijn in het algemene kader voor gegevensbescherming, en de EDPS vindt dat dit niet kan. Om die situatie te verhelpen, stelt de EDPS voor aan beperking van het recht op informatie van de artikelen 7 bis, lid 2, tweede alinea, en artikel 8 bis de garanties van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 te verbinden.

II.1.c   Recht op toegang

20.

Het recht op toegang geeft personen de mogelijkheid na te gaan of er gegevens over hen wordt verwerkt en om welke gegevens het gaat. Het voorstel erkent dit recht in artikel 1, punt 5, dat strekt tot invoeging van artikel 7 bis, lid 2, tweede alinea, en 7 bis, lid 3.

21.

Bovengenoemde wijzigingen, nl. de nieuwe artikelen 7 bis, lid 2, tweede alinea, en 7 bis, lid 3, geven personen die ervan worden verdacht overtredingen te hebben begaan het recht in kennis te worden gesteld van alle feiten die op hen betrekking hebben. Meer bepaald schrijven zij voor hoe dit recht wordt uitgeoefend in het kader van OLAF-onderzoeken. Ten eerste geldt dit recht na afloop van een onderzoek, dus aan het eind van dat onderzoek. Ten tweede wordt het recht verleend in de vorm van een samenvatting van de feiten die op een persoon betrekking hebben. Voorts wordt ook inzage verleend via een verslag van het gesprek met de verdachte.

22.

De EDPS juicht de opname toe van artikel 7 bis, lid 2, tweede alinea, en 7 bis, lid 3, omdat zij nader omschrijven wat het recht van toegang in het kader van gegevensbescherming, vastgesteld bij artikel 13 van Verordening (EG) nr. 45/2001, inhoudt in het kader van OLAF-onderzoeken. De EDPS vindt echter dat de manier waarop dit recht in het voorstel vorm heeft gekregen kan worden verbeterd. De EDPS maakt zich zorgen dat het recht van toegang, zoals het in het voorstel is omschreven, een beperktere strekking heeft dan onder Verordening (EG) nr. 45/2001.

23.

Krachtens Verordening (EG) nr. 45/2001 hebben personen als algemeen beginsel het recht van inzage in hun persoonsgegevens, tenzij één van de bovenbedoelde specifieke situaties als bepaald in artikel 20 van die verordening zich voordoet die een beperking van dat recht rechtvaardigen. In dat geval kan de toegang worden beperkt totdat de omstandigheden veranderen.

24.

De EDPS merkt op dat het voorstel het recht van toegang niet als algemeen beginsel erkent. Het voorstel voorziet daarentegen in toepassing van het recht van toegang in bepaalde stadia van de procedure en ten aanzien van bepaalde documenten. Tot op zekere hoogte kan worden gesteld dat het recht van toegang in het voorstel aan temporele en materiële beperkingen gebonden is.

25.

Krachtens artikel 7 bis, lid 2, tweede alinea, kan alleen toegang worden verkregen na afloop van een onderzoek, wanneer de persoon een samenvatting krijgt van de feiten die op hem betrekking hebben en wanneer hij een onderhoud met OLAF heeft gehad en een verslag van dat onderhoud is opgemaakt. Afgezien van die twee stadia van de procedure wordt als algemene regel geen inzage in persoonsgegevens verleend. Wat betreft het materiaal waartoe toegang wordt verleend, constateert de EDPS dat volgens het voorstel op grond van artikel 7 bis, lid 2, tweede alinea, respectievelijk artikel 7 bis, lid 3, toegang alleen kan worden verkregen tot de samenvatting van de feiten die op de persoon betrekking hebben en tot het verslag van het onderhoud. Geen toegang wordt verleend tot eventuele andere informatie over de persoon, zoals kopieën van documenten, e-mails, telefoongegevens, enz.

26.

De EDPS is het eens met het voorstel dat toegang tot persoonsgegevens relevant is in de twee stadia van de procedure en met betrekking tot de twee documenten die in het voorstel genoemd worden, en is verheugd dat het voorstel dit recht in die omstandigheden erkent. De EDPS vindt echter dat het voorstel het recht op toegang niet alleen in de twee uitdrukkelijk genoemde gevallen moet erkennen, maar dit recht als algemeen beginsel moet vastleggen.

27.

De EDPS is zich er ook van bewust dat er enig verzet bestaat tegen het idee om het recht op toegang tijdens een onderzoek als algemeen beginsel te erkennen. De EDPS memoreert echter dat indien in bepaalde gevallen het onderzoeksgeheim moet worden beschermd, OLAF conform artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 de toegang kan opschorten. OLAF kan zich inderdaad op artikel 20 beroepen om de toegang op te schorten, bijvoorbeeld om het voorkomen en onderzoeken van misdrijven en andere strafbare feiten te garanderen. Dat het recht van toegang tot algemeen beginsel wordt verheven, verhindert niet dat dit recht op ad hoc basis kan worden beperkt, om redenen als hierboven beschreven.

28.

Gelet op het bovenstaande, stelt de EDPS voor, ten einde ervoor te zorgen dat er tijdens een onderzoek een — eventueel te beperken — effectief recht van toegang geldt, in het voorstel een duidelijke verwijzing op te nemen naar het recht van toegang van een persoon tot de hem betreffende persoonsgegevens in het onderzoeksdossier van OLAF. De EDPS vindt met name dat tussen de eerste en tweede alinea van artikel 7 bis, lid 2, een alinea van de volgende strekking moet worden ingevoegd: „Eenieder die betrokken is bij een onderzoek heeft recht van toegang tot de op hem betreffende persoonsgegevens die tijdens een onderzoek worden verzameld. Dit recht kan aan de in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 vastgestelde beperkingen worden onderworpen”.

29.

Die alinea zou de toepassing van het recht van toegang tot algemeen beginsel verheffen. Dit zou niet alleen tot samenhang leiden, maar bovendien zouden personen op wie OLAF-onderzoeken betrekking hebben voor de toegang tot persoonsgegevens niet aan een minder gunstige regeling worden onderworpen.

II.1.d   Recht op correctie

30.

Het recht op toegang is een voorwaarde voor het recht op correctie. Pas als personen de kans hebben gehad hun gegevens in te zien en na te gaan of ze op een juiste en rechtmatige wijze zijn verwerkt, kunnen zij op grond van het recht op correctie onjuiste of onvolledige gegevens laten corrigeren.

31.

In het voorstel is het recht op correctie geregeld in samenhang met het recht van toegang. In artikel 1, punt 5, dat strekt tot invoeging van artikel 7 bis, lid 2, tweede alinea, en 7 bis, lid 3, wordt verwezen naar de mogelijkheid dat de persoon die van overtredingen wordt verdacht opmerkingen maakt.

32.

De EDPS merkt op dat het voorstel stricto sensu niet in een eigenlijk recht op correctie voorziet. Wel voorziet het voorstel in een recht om „opmerkingen te maken”en „het verslag goed te keuren dan wel er opmerkingen over [te]maken”(in beide gevallen met betrekking tot persoonsgegevens). De EDPS is van oordeel dat die mogelijkheden gelijk staan met het recht op correctie en dat zij in overeenstemming zijn met artikel 14 van Verordening (EG) nr. 45/2001, dat het juridisch kader schept voor het recht onvolledige gegevens te laten corrigeren. De EDPS is van mening dat het niet mogelijk is personen in de loop van een OLAF-onderzoek de gelegenheid te geven gewoonweg informatie te laten „corrigeren ”die zij als onvolledig of onnauwkeurig beschouwen, en wel omdat het onderzoek veelal juist tot doel heeft na te gaan of de informatie juist is. Daarom kan het recht op correctie hier, zoals in het voorstel wordt gedaan, worden ingevuld door personen toe te staan opmerkingen te maken over en commentaar te leveren op de persoonsgegevens waarom het gaat.

33.

Bovendien is de EDPS ook van mening dat de opmerkingen die hierboven zijn gemaakt over de wijze waarop het recht van toegang in het voorstel is geregeld, van overeenkomstige toepassing zijn op het recht op correctie. Het recht op correctie, zoals geconcretiseerd in het voorstel, kent nl. dezelfde gebreken als hierboven beschreven voor het recht op toegang want het is evenmin als algemeen beginsel vastgelegd. Het recht op correctie is ten onrechte beperkt tot een samenvatting van de aangevoerde feiten en het verslag dat na een onderhoud wordt gemaakt.

34.

De EDPS is van mening dat het voorstel het recht op correctie als algemeen recht en niet als een gedeeltelijk recht moet erkennen. De EDPS stelt voor daartoe een bepaling in het voorstel in te voegen die erkenning van het recht op correctie behelst. Met name moet na de zin „Eenieder die betrokken is bij een onderzoek heeft te allen tijde recht van toegang tot de hem betreffende persoonsgegevens die tijdens een onderzoek worden verzameld ”het volgende worden toegevoegd: „en het recht mee te delen dat de persoonsgegevens volgens hem onvolledig of onnauwkeurig zijn”. De EDPS herinnert eraan dat zelfs bij toepassing van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001, OLAF het recht op correctie misschien toch nog kan beperken met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten.

35.

Artikel 7 bis, lid 2, derde alinea, schept de mogelijkheid het recht op toegang en op correctie buiten toepassing te laten. Zoals reeds gezegd in verband met de beperking van het recht op informatie moeten die beperkingen gekoppeld zijn aan de garanties die van toepassing zijn in het kader van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001. Daarom stelt de EDPS voor de beperking van die rechten uit hoofde van het voorstel gepaard te laten gaan met een expliciete verwijzing naar artikel 20.

II.1.e   Uitwisseling van persoonsgegevens

36.

Het voorstel voorziet in de uitwisseling van persoonsgegevens binnen de Europese instellingen en met de autoriteiten van de lidstaten. Een van de doelstellingen van het voorstel is immers verbetering van de gegevensuitwisseling tussen OLAF enerzijds en autoriteiten op zowel EU- als lidstaatniveau anderzijds.

37.

In dit verband wil de EDPS benadrukken dat deze uitwisseling alleen mag worden toegestaan voor zover dat in het specifieke geval nodig is om aan de doelstellingen van het onderzoek te voldoen. Voorts herinnert de EDSP eraan dat overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 45/2001 de ontvanger de persoonsgegevens uitsluitend mag verwerken voor de doeleinden waarvoor ze werden doorgegeven.

38.

Het voorstel voorziet niet in de uitwisseling van persoonsgegevens met derde landen, of in het kader van internationale samenwerking. Het laat zich evenwel aanzien dat in deze context samenwerking tot stand zal komen. In dat opzicht wenst de EDPS te benadrukken dat een dergelijke uitwisseling alleen is toegestaan indien het derde land een passend beschermingsniveau waarborgt, of indien de overdracht onder één van de in artikel 9, lid 6, van Verordening (EG) nr. 45/2001 genoemde afwijkingen valt. Voorts brengt de EDPS in herinnering dat dezelfde regels gelden voor de uitwisseling van informatie tussen, enerzijds, OLAF en anderzijds EU-instellingen en organen die geen Gemeenschapsorganen zijn, zoals EUROPOL en EUROJUST. De EDPS hoopt dat in dergelijke gevallen geschikte wetgeving zal worden aangenomen waarin wordt erkend dat het gegevensbeschermingskader dat voor dergelijke instellingen geldt, toereikend is. Dat zou de doorgifte van gegevens aan dergelijke instellingen op basis van artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 vergemakkelijken. Een andere mogelijkheid is dat nieuwe wetgeving wordt aangenomen waarin de gegevensbeschermingsregeling van die EU-instellingen wordt gelijkgesteld met de regeling voor Gemeenschapsorganen uit hoofde van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 45/2001. Daarmee zou ook de belemmering voor de doorgifte van gegevens aan die instellingen worden weggenomen.

II.1.f   Overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001

39.

Het voorstel heeft in artikel 8, lid 3, een expliciete verwijzing ingevoegd naar de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001. De EDPS is ingenomen met de wijziging van artikel 8, lid 3, aangezien daarin bevestigd wordt dat wanneer in het voorstel niet nader wordt bepaald hoe de vereisten inzake gegevensbescherming worden toegepast in het kader van OLAF-onderzoeken, Verordening (EG) nr. 45/2001 automatisch van toepassing is.

40.

De EDPS is echter van mening dat artikel 8, lid 3, op zichzelf, dus zonder de in dit advies voorgestelde wijzigingen, niet dezelfde mate van bescherming van persoonsgegevens biedt als Verordening (EG) nr. 45/2001. Artikel 8, lid 3, volstaat op zichzelf niet omdat het zo kan worden uitgelegd dat het alleen relevant is wanneer het voorstel niet nader aangeeft hoe de voorschriften inzake gegevenbescherming toepassing vinden in het kader van OLAF-onderzoeken. Wordt in het voorstel wel aangegeven hoe de voorschriften inzake gegevensbescherming worden toegepast en daarmee een lager niveau van bescherming van persoonsgegevens geboden, dan bestaat de mogelijkheid dat een dergelijke ontoereikende regeling voorgaat op de algemene regeling voor gegevensbescherming van Verordening (EG) nr. 45/2001. De hierboven voorgestelde specifieke wijzigingen m.b.t. concrete verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 45/2001 moeten dergelijke interpretatieproblemen voorkomen.

III.   AANVULLENDE OVERWEGINGEN

III.1.   Bescherming van klokkenluiders

41.

De EDPS kan zich helemaal vinden in het voorstel waar het stelt dat in het belang van een grotere transparantie moet worden gezorgd voor passende informatieverstrekking aan klokkenluiders, en is ingenomen met de in het voorstel opgenomen verplichting informanten in kennis te stellen van het feit of al dan niet een onderzoek wordt ingesteld.

42.

De EDPS beveelt aan tijdens OLAF-onderzoeken en in latere stadia de identiteit van klokkenluiders geheim te houden. De EDPS is van mening dat dit voorstel daartoe een nieuw lid hoort te bevatten dat geheimhouding van de identiteit van klokkenluiders waarborgt. De huidige garanties (Commissiemededeling SEC/2004/151/2) lijken vanuit juridisch oogpunt niet te volstaan. De EDPS constateert dat een dergelijke bepaling in overeenstemming zou zijn met het advies van Groep gegevensbescherming van artikel 29 dat over de toepassing van de EU-gegevensbeschermingsregels op interne klokkenluidersregelingen gaat (8).

IV.   CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

43.

De EDPS toont zich verheugd over dit voorstel voor zover het de procedurele waarborgen voor personen die betrokken zijn bij een OLAF-onderzoek, met inbegrip van de bescherming van de gegevens van die personen, duidelijker maakt.

44.

Vanuit het oogpunt van het recht van personen op bescherming van hun persoonsgegevens en privacy, constateert de EDPS dat het voorstel grotendeels een verbetering vormt ten opzichte van het huidige juridische kader. Voorbeelden van verbetering zijn onder meer de artikelen 7 bis, lid twee, eerste alinea, en 8 bis, omdat zij bijdragen tot de eerbiediging van het recht op informatie en de artikelen 7 bis, lid 2, tweede alinea, en 7 bis, lid 3, die bevestigen dat een gedeeltelijk recht op toegang en correctie geldt in het kader van het OLAF-onderzoek.

45.

Voorts verheugt het de EDPS dat het voorstel erkent dat Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing is op alle gegevensverwerkingsactiviteiten in het kader van OLAF-onderzoeken, want dit zal mede zorgen voor een samenhangende en eenvormige toepassing van de voorschriften ter bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van het individu in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

46.

Hoewel de EDPS de wijzigingen waardeert die gericht zijn op versterking van de procedurele rechten en de rechten op het gebied van gegevensbescherming, is hij bezorgd over het feit dat de meeste wijzigingsvoorstellen niet voldoen aan de minimumnormen inzake gegevensbescherming van Verordening (EG) nr. 45/2001. De EDPS is bezorgd dat indien geoordeeld wordt dat het voorstel voorgaat op het algemene kader inzake gegevensbescherming van Verordening (EG) nr. 45/2001, de normen inzake gegevensbescherming bij onderzoeken van het fraudebestrijdingsbureau op onaanvaardbare wijze uitgehold worden. Naar de mening van de EDPS is dit vooral zorgwekkend omdat de gegevens die in het kader van OLAF-onderzoeken kunnen worden verzameld gevoelige gegevens zijn. Om dit te vermijden, verzoekt de EDPS de communautaire wetgever de volgende punten in acht te nemen en daartoe de bijbehorende wijzigingen in het voorstel aan te brengen:

47.

Gebreken in verband met het recht op informatie in het kader van OLAF-onderzoeken:

Het verstrekken van informatie aan personen met het oog op eerlijke verwerking vormt een onmisbare waarborg die niet mag worden aangetast, zoals in het voorstel het geval is. Om dit te voorkomen, moet het voorstel als volgt worden gewijzigd:

i)

Artikel 7 bis, lid 2, eerste alinea en artikel 8 bis moeten een uitdrukkelijke verwijzing bevatten naar de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 45/2001 ten einde een eerlijke verwerking te garanderen.

ii)

De beperking van het recht op informatie in de artikelen 7 bis, lid 2, eerste alinea, en artikel 8 bis, lid 2, moet worden gekoppeld aan de garanties van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001.

48.

Gebreken in verband met het recht op toegang in het kader van OLAF-onderzoeken:

Het geven van inzage in persoonsgegevens, zodat personen kunnen nagaan of op hen betrekking hebbende gegevens worden verwerkt, is een essentieel element voor de eerbiediging van de regelingen inzake persoonsgegevens. Om een daadwerkelijk recht op toegang te garanderen, moet het voorstel als volgt worden gewijzigd:

i)

Een nieuwe bepaling moet worden toegevoegd waarin het recht op toegang tot persoonsgegevens die in het kader van OLAF-onderzoeken zijn verzameld als algemeen beginsel wordt erkend; die bepaling zou ingevoegd kunnen worden tussen de eerste en de tweede alinea van artikel 7 bis, lid 2, en als volgt kunnen luiden: „Eenieder die betrokken is bij een onderzoek heeft recht op toegang tot de hem betreffende persoonsgegevens die tijdens een onderzoek verzameld zijn. Dit recht kan aan de in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 vastgestelde beperkingen worden onderworpen”.

49.

Gebreken in verband met het recht op correctie in het kader van OLAF-onderzoeken:

Het recht om onnauwkeurige of onvolledige informatie te laten corrigeren is een natuurlijk uitvloeisel van het recht op toegang tot persoonsgegevens, en vormt als zodanig een hoeksteen van de bescherming van persoonsgegevens. Het recht op correctie kan alleen worden beperkt voor zover toegestaan ingevolge Verordening (EG) nr. 45/2001. Het voorstel bevat aanvullende beperkingen die als volgt moeten worden voorkomen:

i)

Er moet een bepaling worden toegevoegd die inhoudt dat verdachten een algemeen recht hebben om opmerkingen te maken over alle gegevens die hen betreffen, behalve indien een uitzondering op grond van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing is. Met name moet na de vermelding dat „eenieder die betrokken is bij een onderzoek recht van inzage heeft in de hem betreffende persoonsgegevens die tijdens een onderzoek verzameld zijn ”worden toegevoegd dat een persoon vervolgens het recht heeft „mede te delen dat de persoonsgegevens volgens hem onvolledig of onnauwkeurig zijn”.

ii)

De EDPS stelt voor aan de beperking van het recht op informatie als bepaald in artikel 7 bis, lid 2, derde alinea, de waarborgen van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001 te verbinden.

50.

Bovendien is de EDPS van mening dat dit voorstel een nieuw lid behoort te bevatten dat geheimhouding van de identiteit van klokkenluiders waarborgt.

Gedaan te Brussel, 27 oktober 2006

Peter HUSTINX

Europees toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(2)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(3)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(4)  Het voorstel strekt tot wijziging van de artikelen 3,4,5,6,7,8,9,10,11,12,13,14, en 15.

(5)  PB L 136 vn 31.5.1999, blz. 8.

(6)  Sommige problemen waarvoor het voorstel een oplossing aanreikt werden in het verleden reeds aan de orde gesteld door de Rekenkamer en het Europees Parlement, en bij de evaluatie die OLAF van zijn eigen activiteiten heeft gemaakt.

(7)  Het voorstel voorziet in een aantal maatregelen die er moeten voor zorgen dat de informatie over en weer wordt uitgewisseld: tussen OLAF enerzijds en de instellingen en de lidstaten anderzijds en omgekeerd.

(8)  Advies 1/2006 over de toepassing van de EU-gegevensbeschermingsregels op interne klokkenluidersregelingen in de sfeer van boekhouding, interne boekhoudcontrole, auditing en bestrijding van omkoping en van bancaire en financiële criminaliteit (00195/06/EN WP 117).


26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/9


Tweede advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming betreffende het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

(2007/C 91/02)

DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 286,

Gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name op artikel 8,

Gelet op Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2), met name artikel 41,

HEEFT HET VOLGENDE ADVIES AANGENOMEN:

1.

Op 19 december 2005 heeft de EDPS advies (3) uitgebracht over het voorstel van de Commissie voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. In zijn advies wijst de EDPS op het belang van dit voorstel als een doeltreffend instrument voor de bescherming van persoonsgegevens op de onder titel VI van het EU-Verdrag vallende terreinen. In een dergelijk instrument dient niet alleen rekening te worden gehouden met de beginselen van de bescherming van persoonsgegevens als vastgelegd in Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa (4) en meer specifiek in Richtlijn 95/46/EG, maar dienen ook aanvullende voorschriften te zijn opgenomen die voortvloeien uit de specifieke aard van het desbetreffende gebied, namelijk de wetshandhaving. Voor de EDPS is het van wezensbelang dat het kaderbesluit zal gelden voor iedere vorm van verwerking van politiële en justitiële gegevens, ook wanneer het niet gaat om gegevens die door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat worden doorgezonden of beschikbaar gesteld. Een consistente bescherming van de persoonsgegevens is cruciaal, ongeacht waar, door wie of waartoe ze verwerkt worden. De EDPS heeft verscheidene voorstellen gedaan om de bescherming te verbeteren.

2.

Op 27 september 2006 heeft het Europees Parlement een wetgevingsresolutie over het Commissievoorstel goedgekeurd, waarmee in grote lijnen hetzelfde wordt beoogd als met het advies van de EDPS: het voorstel wordt in zijn algemeenheid gesteund, maar geamendeerd ten einde het door het kaderbesluit geboden beschermingsniveau te verhogen.

3.

Het Commissievoorstel is thans in bespreking bij de Raad, die hiermee naar verluidt goede vorderingen maakt (5), waarbij de tekst op wezenlijke punten gewijzigd wordt. Er worden door het voorzitterschap van de Raad ernstige pogingen in het werkt gesteld om zelfs nog sneller te gaan. Het is de bedoeling van het voorzitterschap dat in december 2006 met betrekking tot de voornaamste onderdelen overeenstemming wordt bereikt over een gezamenlijke aanpak.

4.

De EDPS acht het een goede zaak dat de Raad ruimschoots aandacht besteedt aan dit belangrijke voorstel. Hij is evenwel bezorgd over de evolutie van dit dossier. In de teksten die thans bij de Raad worden besproken, zijn noch de amendementen van het Europese Parlement noch de adviezen van de EDPS en van de Conferentie van Europese gegevensbeschermingsautoriteiten verwerkt. Daarentegen, zijn in heel wat gevallen de bepalingen in het Commissievoorstel die waarborgen voor de burgers bevatten, geschrapt of aanzienlijk afgezwakt. Dientengevolge is er nu een gerede kans dat het beschermingsniveau lager zal zijn dan het geval was met Richtlijn 95/46/EG, of zelfs lager dan krachtens het meer algemeen geformuleerde Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa, dat bindend is voor de lidstaten.

5.

De EDPS merkt tevens op dat de Commissie LIBE van het Europees Parlement onlangs haar bezorgdheid geuit heeft over de keuzen die door de Raad met betrekking tot dit kaderbesluit dreigen te worden gemaakt.

6.

Om deze redenen brengt de EDPS thans een tweede advies uit. Dit beperkt zich tot enige wezenlijke punten van zorg, waarbij de opmerkingen in het advies van de EDPS van december 2005, die alle onverkort van kracht blijven, niet worden herhaald.

Algemene bezorgdheid

7.

Op het werkterrein van vrijheid, veiligheid en recht, zoals dit thans wordt ontwikkeld, wordt de uitwisseling van politiële en juridische gegevens tussen de lidstaten steeds belangrijker. Om deze informatie-uitwisseling te vergemakkelijken, zijn verscheidene rechtsinstrumenten voorgesteld dan wel reeds aangenomen. In deze context merkt de EDPS eens te meer op dat een stevig rechtskader ter bescherming van het gegevenssubject nodig is, om zeker te stellen dat de grondrechten van de burgers worden nageleefd. Het huidige (voorstel voor een) kaderbesluit houdt rechtstreeks verband met deze voorstellen om de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken.

8.

Hoewel ook de EDPS erkent dat het belangrijk is dat de Raad het kaderbesluit zo snel mogelijk aanneemt, waarschuwt hij dat een snelle besluitvorming niet mag resulteren in lagere beschermingsnormen. De teksten die thans bij de Raad in behandeling zijn, doen eraan twijfelen of het resultaat voldoende stevig zal zijn om de burger een adequaat niveau van bescherming te garanderen. In de huidige situatie lijkt de nagestreefde snelheid ertoe te leiden dat controversiële bepalingen worden geschrapt of afgezwakt. Indien men te weinig tijd neemt om overeenstemming te bereiken over mogelijk omstreden bepalingen kan dit afbreuk doen aan de kwaliteit van het kaderbesluit.

9.

Gezien dit alles beveelt de EDPS de Raad aan om voor de onderhandelingen meer tijd uit te trekken, met het oog op een resultaat dat voldoende bescherming biedt.

Toepasbaarheid op de verwerking in eigen land

10.

Dit punt was een wezenlijk onderdeel van het advies van december 2005 en is nadien uitvoerig besproken. Gemeenschappelijke voorschriften inzake databescherming dienen te gelden voor alle gegevens op het terrein van de politiële en justitiële samenwerking, en niet slechts voor die welke grensoverschrijdend tussen de lidstaten worden uitgewisseld. Een beperktere toepassing kan niet de krachtens artikel 30, lid 1, onder b) van het EU-Verdrag vereiste bescherming bieden. Dit punt is verscheidene malen te berde gebracht, ook door andere relevante betrokkenen dan de EDPS.

11.

In zijn advies van december 2005 heeft de EDPS opgemerkt dat beperking tot met andere lidstaten uitgewisselde gegevens het toepassingsgebied van het kaderbesluit buitengewoon ongewis en onduidelijk zou maken, hetgeen zou indruisen tegen de voornaamste doelstelling van dit besluit. Wanneer persoonsgegevens worden verzameld of verwerkt, is immers nog niet bekend of deze gegevens later in aanmerking komen voor uitwisseling met bevoegde autoriteiten uit andere lidstaten.

12.

Derhalve is een beperkter toepassingsgebied onwerkbaar; dit zou binnen de databestanden van de wetshandhavingsautoriteiten een moeizaam en nauwkeurig onderscheid vergen tussen verschillende gegevenscategorieën, hetgeen slechts kan leiden tot extra complicaties en kosten voor deze autoriteiten, terwijl de rechtszekerheid van de betrokkenen wordt geschaad.

13.

Hier volgen twee voorbeelden om deze gevolgen te illustreren. In de eerste plaats vloeien complicaties en extra kosten voort uit het feit dat er vrij vaak in misdaaddossiers gegevens voorkomen die van verschillende instanties afkomstig zijn. Het gevolg van een beperkte werkingssfeer zou zijn dat sommige onderdelen van dergelijke samengestelde dossiers — namelijk die welke afkomstig zijn van instanties uit andere lidstaten — krachtens het kaderbesluit beschermd zijn, terwijl de overige gegevens dat niet zijn. In de tweede plaats zou de rechtszekerheid van de betrokkenen geschaad worden omdat — indien het bij een beperkte toepassing zou blijven — uit derde landen afkomstige gegevens die niet tussen lidstaten zijn uitgewisseld, niet onder het kaderbesluit zouden vallen. De verwerking van dergelijke gegevens houdt uiteraard voor het gegevenssubject bepaalde risico's in, bijvoorbeeld wanneer er geen wettelijke verplichting is om de juistheid van dergelijke gegevens na te gaan. Een goed voorbeeld hiervan is wanneer in een lidstaat de „no-fly”-lijsten van derde landen voor wetshandhavingsdoeleinden zouden worden toegepast.

14.

De EDPS wijst er andermaal op dat op het gebied van politiële en justitiële samenwerking een hoog niveau van gegevensbescherming noodzakelijk is, aangezien de verwerking van persoonsgegevens op dit terrein van nature specifieke gevaren voor de burger meebrengt, zoals onder andere in artikel 30, lid 1, onder b) van het EU-Verdrag wordt erkend. Daarnaast zou, indien de gegevensbescherming in de eerste pijler sterk zou afwijken van die in de derde pijler, niet alleen het recht van de burgers op bescherming van persoonsgegevens worden geschaad maar ook de doeltreffendheid van de wetshandhaving en het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten.

15.

Het voorstel heeft twee doelstellingen. Ten eerste wordt beoogd de burgers waarborgen te bieden tegen oneigenlijk gebruik van hun persoonsgegevens. Voor de betrokken burger is het niet relevant of zijn gegevens verwerkt worden in het kader van uitwisseling tussen de lidstaten of in zuiver binnenlands verband. Ten tweede zou het voorstel moeten bijdragen aan het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten, hetgeen een voorwaarde is voor een succesvolle uitwisseling van informatie. Indien bij de verwerking van deze gegevens gemeenschappelijke normen worden toegepast, zullen tussen de lidstaten uitgewisselde gegevens gemakkelijker worden aanvaard.

16.

De EDPS waarschuwt dat, indien de toepassing van het kaderbesluit beperkt blijft tot gegevens die tussen de lidstaten worden uitgewisseld, niet gewaarborgd is dat er tussen de instanties van de lidstaten vertrouwen kan worden opgebouwd. Daarenboven kan een tekst met een beperkte werkingssfeer de burger geen passende bescherming bieden. In beide gevallen vormt het kaderbesluit voor de burger niet langer een passende waarborg tegen misbruik van zijn gegevens door overheidsinstanties. De EDPS meent dat deze beschermingsfunctie van de wetgeving wezenlijk is, alleen al om te garanderen dat de Europese Unie overeenkomstig artikel 6 van het EU-Verdrag de grondrechten eerbiedigt.

17.

Ten slotte is er een strategisch argument om het kaderbesluit voor alle vormen van verwerking te laten gelden. Tijdens onderhandelingen die onlangs met de Verenigde Staten zijn gevoerd over een nieuwe overeenkomst inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van luchtvaartpassagiers (6), is gebleken dat een degelijke EU-wetgeving ter bescherming van de burgers in alle situaties binnen de EU tevens de positie van de EU tijdens onderhandelingen met derde landen zou versterken. Waar thans een dergelijke stevige wetgeving ontbreekt, kan moeilijk van derde landen als voorwaarde voor de overdracht van persoonsgegevens worden geëist dat ze een passend beschermingsniveau bieden.

Andere punten van bezorgdheid

18.

Nadruk op de kwaliteit van de gegevens. In artikel 4 van het Commissievoorstel zijn niet alleen de belangrijkste beginselen betreffende de kwaliteit van de gegevens uit Richtlijn 95/46/EG opgenomen, maar ook enige specifieke voorschriften. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende typen gegevenssubjecten (verdachten, veroordeelde personen, slachtoffers, getuigen), wier gegevens op verschillende wijze dienen te worden behandeld, met in het bijzonder voor niet-verdachte personen specifieke waarborgen. Voorts zijn de lidstaten verplicht om de gegevens te onderscheiden naar de mate van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid. Dit is een belangrijke bepaling, aangezien de wetshandhavingsautoriteiten ook dikwijls gebruik maken van „zachte ”gegevens, die gebaseerd zijn op aannames en niet noodzakelijkerwijs op feiten. De EDPS beschouwt deze bepalingen als essentiële waarborgen, die niet uit het voorstel mogen worden geschrapt noch facultatief mogen worden gesteld.

19.

Verwerking van gegevens en doelbinding. In zijn advies van december 2005 heeft de EDPS zich gebogen over de noodzaak van betere wettelijke voorschriften voor het verdere gebruik van gegevens die door een instantie voor een specifiek doel zijn verzameld. Thans houden de twijfels van de EDPS ten aanzien van artikel 5 vooral verband met zijn opvatting op dit punt dat enerzijds (verdere) verwerking van gegevens voor bredere doeleinden dient te worden toegestaan, maar dat anderzijds de wet ter bescherming van het gegevenssubject duidelijk dient te bepalen aan welke voorwaarden deze verwerking dient te voldoen. De EDPS wenst te waarschuwen tegen oplossingen waarbij deze zaak volledig aan de nationale wetgeving zou worden overgelaten of waarin niet de beperkende voorwaarden voor verdere verwerking zijn opgenomen die in Richtlijn 95/46/EG en Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa (7) zijn voorgeschreven. Wat de verwerking van speciale gegevenscategorieën betreft, geldt volgens Richtlijn 95/46/EG en Verdrag nr. 108 een algemeen verbod, waarop evenwel uitzonderingen mogelijk zijn (8). Het stemt de EDPS tot zorg dat in het kaderbesluit het algemene verbod komt te vervallen en dat hiermee de uitzondering de regel wordt. Deze oplossing druist niet alleen in tegen Richtlijn 95/46/EG maar ook tegen Verdrag nr. 108.

20.

Uitwisseling van persoonsgegevens met andere instanties en met particuliere partijen Het Commissievoorstel bevat beperkingen en specifieke waarborgen voor de uitwisseling van informatie met andere overheidsinstanties dan politie en justitie, met particuliere partijen en met de autoriteiten van derde landen. De EDPS bevestigt het belang van deze specifieke bepalingen, en wel om de volgende redenen. In de eerste plaats houdt de uitwisseling van informatie met dergelijke „derde partijen ”specifieke risico's in (beveiligingsinbreuken, verdere verwerking voor andere doeleinden, enz.). In de tweede plaats is het betrekken van derde partijen bij wetshandhaving en bij de verwerking van gegevens voor de wetshandhaving meer en meer gemeengoed aan het worden. Goede voorbeelden hiervan zijn Richtlijn 2006/24/EG betreffende de bewaring van gegevens (9), de overeenkomst inzake PNR-gegevens met de Verenigde Staten en de zogenaamde SWIFT-zaak (10).Ten derde stemt het PNR-arrest van het Europese Hof van Justitie van 30 mei 2006 (11) tot ongerustheid over de bescherming van de gegevens die door particuliere partijen voor commerciële doeleinden worden verzameld en die later voor wetshandhavingsdoeleinden worden verwerkt.

21.

Wat de overdracht naar en van andere overheidsinstanties dan wel particuliere partijen binnen de EU betreft, is het van belang dat deze zaken in het voorstel nauwkeurig worden geregeld en dat de geboden oplossingen in overeenstemming zijn met Richtlijn 95/46/EG. Deze oplossingen moeten ervoor zorgen dat de gevolgen van de pijlerstructuur — in het bijzonder de onzekere afbakening tussen beide pijlers waar het de uitwisseling van persoonsgegevens tussen wetshandhavingsautoriteiten en andere partijen betreft — geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de bescherming.

22.

Wat de overdracht van gegevens naar en uit derde landen betreft: volgens het Commissievoorstel moet de Commissie beoordelen of een derde land een passend beschermingsniveau biedt. Indien de Raad op dit punt niet met het Commissievoorstel kan instemmen zou dit ertoe leiden dat iedere lidstaat zelf over dit beschermingsniveau een oordeel uitspreekt, of, erger nog, de gegevens toezendt zonder dat het beschermingsniveau in het betrokken derde land is onderzocht. Het ontbreken van een geharmoniseerd systeem voor de uitwisseling van persoonsgegevens met derde landen kan er ook toe leiden dat:

het vertrouwen tussen de autoriteiten van de lidstaten wordt geschaad, aangezien een instantie minder snel bereid zou kunnen zijn haar informatie met een instantie in een andere lidstaat te delen indien deze lidstaat zijn informatie ook deelt met autoriteiten van derde landen, zonder dat er duidelijke waarborgen bestaan;

U-bochtconstructies worden toegepast. Indien een instantie uit een lidstaat vanwege de krachtens het kaderbesluit verleende bescherming informatie niet rechtstreeks uit een lidstaat mag ontvangen, kan zij een instantie uit een derde land om bijstand verzoeken;

de autoriteiten van derde landen kunnen gaan „shoppen”: ze zullen hun verzoek om informatie richten tot die lidstaat waarvan de wetgeving ten aanzien van de overdracht van gegevens de laagste eisen stelt.

De EDPS acht het van essentieel belang dat er mechanismen worden ingevoerd die gemeenschappelijke normen en een gecoördineerde beoordeling van het beschermingsniveau mogelijk maken opdat aan Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa ( in het bijzonder aan artikel 12) kan worden voldaan (12). Het kaderbesluit dient in dergelijke mechanismen te voorzien.

23.

De EDPS begrijpt dat verscheidene lidstaten niet overtuigd zijn van de rechtsgrond voor het regelen van de uitwisseling van persoonsgegevens met derde landen in gevallen waarin degelijke gegevens niet zijn ontvangen of zijn verstrekt door de bevoegde instantie van een andere lidstaat. De EDPS meent dat er geen redenen zijn om de rechtsgrond in twijfel te trekken. Uit de voorbeelden die hij in zijn advies van december 2005 uiteenzet en uit de argumenten in de vorige alinea blijkt dat de uitwisseling van gegevens met derde landen rechtstreeks verband houdt met de samenwerking op politieel en justitieel gebied tussen de lidstaten uit hoofde van artikel 29 van het EU-Verdrag. Een bepaling over de uitwisseling van persoonsgegevens met derde landen moet worden beschouwd als een aanvullende, noodzakelijke bepaling voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 29 juncto artikel 6 van het VEU, in het bijzonder nauwere samenwerking tussen politiediensten met eerbiediging van de grondrechten.

24.

De rechten van de betrokkenen. Iedere betrokkene heeft het recht om ingelicht te worden over de verwerking van gegevens die op hem betrekking hebben. Dit recht houdt verband met het beginsel van een eerlijke en rechtmatige verwerking van persoonsgegevens, dat op zichzelf in het kaderbesluit wel in acht wordt genomen en dat voorts beschermd is krachtens Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa, en met name de artikelen 5, onder a) en 8. Een wezenlijk onderdeel van dit recht is dat de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens deze inlichtingen ambtshalve moet verstrekken. Aangezien de betrokkene normaliter niet weet noch kan weten dat verwerking van hem betreffende informatie plaatsvindt, zou het tegen het wezen van dit recht indruisen om te eisen dat de betrokkene een verzoek om informatie indient. Uiteraard bestaan er uitzonderingen op het recht om ingelicht te worden en is het duidelijk dat deze uitzonderingen juist op het gebied van de wetshandhaving van belang kunnen zijn, aangezien het verstrekken van inlichtingen over een strafrechtelijk onderzoek dit onderzoek kan schaden. Iedere oplossing waarbij het recht om ingelicht te worden afhangt van een verzoek van de betrokkene is echter onaanvaardbaar en is onverenigbaar met Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa.

25.

De EDPS wenst te benadrukken dat de gegevensbeschermingsautoriteiten zich dienen op te stellen conform hetgeen krachtens Richtlijn 95/46/EG van hen mag worden verwacht. Deze positie is des te relevanter op het terrein van de politiële en justitiële samenwerking. De samenwerking tussen de wetshandhavingsautoriteiten met het oog op de effectieve bestrijding van terrorisme en andere ernstige vormen van criminaliteit maakt het in vele gevallen nodig om gevoelige persoonsgegevens te verwerken en om uitzonderingen te maken op de rechten waarover de betrokkenen in verband met hun gegevens beschikken (zie bijvoorbeeld het vorige punt met betrekking tot het recht om ingelicht te worden).

26.

De EDPS acht het in de eerste plaats nodig dat de autoriteiten binnen de werkingssfeer van het kaderbesluit op doeltreffende wijze toezien op de verwerking van persoonsgegevens, in het bijzonder wanneer persoonsgegevens in het kader van de politiële samenwerking worden uitgewisseld. In de tweede plaats dient gewaarborgd te zijn dat deze instanties hun adviserende rol kunnen spelen, zulks zowel binnen de nationale rechtsbevoegdheid als binnen het geïnstitutionaliseerde netwerk van gegevensbeschermingsautoriteiten, de Groep van artikel 29 (zoals deze in de Richtlijn wordt genoemd). De bijdrage van de gegevensbeschermingsautoriteiten is nodig om de bescherming uit hoofde van het instrument in kwestie beter te doen aansluiten op die krachtens Richtlijn 95/46/EG, om ervoor te zorgen dat de wettelijke verplichtingen worden nageleefd en om ook op praktisch niveau een volledige harmonisatie tussen de lidstaten te bewerkstelligen.

27.

Artikel 24 van het Commissievoorstel bevat gedetailleerde voorschriften voor de beveiliging van gegevens, die vergelijkbaar zijn met die van de Europol-overeenkomst. De EDPS waarschuwt uitdrukkelijk dat deze voorschriften niet mogen worden geschrapt. Een geharmoniseerd beveiligingsniveau is een belangrijk middel om het vertrouwen te versterken, zowel voor het gegevenssubject als tussen de autoriteiten van de lidstaten.

28.

In zijn advies van december 2005 heeft de EDPS specifieke waarborgen aanbevolen met betrekking tot de verwerking van bepaalde soorten gegevens, zoals biometrische gegevens en DNA-profielen. Op wetshandhavingsgebied wordt de toepassing van dit soort gegevens steeds belangrijker, ondanks dat het gebruik ervan bepaalde specifieke gevaren voor de betrokkene kan inhouden. Gemeenschappelijke regels zijn nodig. De EDPS betreurt het dat de Raad zich deze aanbeveling niet heeft aangetrokken, althans niet op merkbare wijze. De EDPS verzoekt de Commissie en de Raad dringend een voorstel hierover goed te keuren, waarin het beschikbaarheidsbeginsel al dan niet een rol speelt.

Conclusie

29.

De EDPS beveelt de Raad aan meer tijd voor de onderhandelingen uit te trekken, zodat er een resultaat kan worden bereikt dat voldoende bescherming biedt. Hoewel de EDPS erkent dat het van belang is dat de Raad het kaderbesluit op korte termijn aanneemt, moet er voor gewaakt worden dat een snelle besluitvorming leidt tot lagere beschermingsnormen.

30.

Een samenhangende bescherming is van wezensbelang, onafhankelijk van de vraag wie met welk oogmerk de persoonsgegevens verwerkt. De EDPS verzoekt de Raad dringend te zorgen voor een beschermingsniveau dat niet lager ligt dan hetgeen geboden wordt door Richtlijn 95/46/EG, en zeker niet dan het bepaalde in het meer algemeen geformuleerde Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa, dat eveneens bindend is voor de lidstaten.

31.

De gemeenschappelijke voorschriften inzake gegevensbescherming dienen van toepassing te zijn op alle gegevens op het gebied van de politiële en justitiële samenwerking, en niet alleen op de grensoverschrijdende uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten. In dit advies worden argumenten gegeven die aantonen dat een beperkter toepassingsgebied onwerkbaar is, voor de autoriteiten de zaken ingewikkelder maakt en tot meer kosten leidt, en de rechtszekerheid van het individu schaadt.

32.

De overige punten van bezorgdheid van de EDPS zijn:

De specifieke bepalingen inzake de kwaliteit van de gegevens in het Commissievoorstel mogen niet worden geschrapt noch facultatief worden gesteld.

De bepalingen betreffende het verdere gebruik van gegevens en inzake bijzondere categorieën van gegevens dienen in overeenstemming te zijn met Richtlijn 95/46/EG en te voldoen aan het bepaalde in Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa.

De specifieke bepalingen inzake de uitwisseling van gegevens met andere partijen dan de wetshavingsautoriteiten binnen de EU, mogen niet worden geschrapt noch qua toepassing worden beperkt. Wat de uitwisseling van gegevens met derde landen betreft, geldt als uiterste minimum dat er regelingen worden ingevoerd die gezamenlijke normen en gecoördineerde beoordeling van het beschermingsniveau mogelijk maken, ook al teneinde aan Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa te voldoen. Dergelijke mechanismen dienen in de tekst van het kaderbesluit te worden opgenomen.

Oplossingen die het recht om te worden ingelicht afhankelijk stellen van een verzoek van de betrokkene zijn onaanvaardbaar en onverenigbaar met Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa.

De gegevensbeschermingsautoriteiten dienen zich op te stellen overeenkomstig hun positie krachtens Richtlijn 95/46/EG.

De gedetailleerde voorschriften inzake beveiliging, die vergelijkbaar zijn met die van de Europol-overeenkomst, mogen niet uit het voorstel worden geschrapt.

De Commissie en de Raad dienen een voorstel aan te nemen over de verwerking van verschillende categorieën specifieke gegevens, zoals biometrische gegevens en DNA-profielen, waarbij het beschikbaarheidsbeginsel al dan niet een rol kan spelen.

Gedaan te Brussel op 29 november 2006,

Peter HUSTINX

Europese toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(2)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(3)  PB C 47 van 25.2.2006, blz. 27

(4)  Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van de Raad van Europa van 28 januari 1981.

(5)  Formeel gezien zijn er geen openbare documenten beschikbaar en is de EDPS niet rechtstreeks bij de werkzaamheden van de Raadsgroep betrokken. Documenten waaruit de stand van zaken bij de Raad kan worden opgemaakt, staan op de website van Statewatch (www.statewatch.org).

(6)  Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het Department of Homeland Security van de Verenigde Staten van Amerika, PB L 298 van 27.10.2006, blz. 29

(7)  Zie artikel 13, juncto artikel 6, lid 1, onder b) van Richtlijn 95/46/EG en artikel 9, juncto artike l5, onder b, van Verdrag nr. 108.

(8)  Zie artikel 8 van Richtlijn 95/46/EG en artikel 6 van Verdrag nr. 108.

(9)  Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG, PB L 105, blz. 54.

(10)  Zie advies 10/2006 van de Groep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens van artikel 29 van 22 november 2006 over de verwerking van persoonsgegevens door de Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunications (SWIFT)

(11)  Arrest in de zaken C-317/04 en C-318/04.

(12)  Zie ook, meer exact: artikel 2 van het (door verscheidene lidstaten bekrachtigde) aanvullend protocol, dat overeenkomt met de artikelen 25 en 26 van Richtlijn 95/46/EG


26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/15


Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (COM(2006)16 def.)

(2007/C 91/03)

DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 286,

Gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name op artikel 8,

Gelet op Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2), met name op artikel 41,

Gezien het verzoek om advies op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 dat op 7 december 2006 van de Europese Commissie is ingekomen;

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

I.   INLEIDING

Raadpleging van de EDPS

1.

De Commissie heeft het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (3) (hierna „het voorstel ”te noemen) overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 voor advies aan de EDPS toegezonden. Volgens de EDPS dient het onderhavige advies in de preambule van de verordening te worden vermeld.

2.

De Commissie heeft het verzoek om advies ingediend na contacten tussen het secretariaat van de EDPS en de diensten van het betreffende DG van de Commissie (DG EMPL), in het kader van de opstelling van de prioriteitenlijst van de EDPS voor 2007 (4) Onderhavig voorstel is namelijk een van die onder de DG EMPL vallende voorstellen die kunnen rekenen op een grote belangstelling van de kant van de EDPS. Verder heeft de EDPS een bijdrage geleverd — in de vorm van enkele voorlopige kanttekeningen bij het voorstel — tijdens een hoorzitting die het Europees Parlement op 23 november 2006 had georganiseerd. De EDPS is in dit verband ingenomen met deze raadpleging en rekent erop dat het in de toekomst tijdig wordt geraadpleegd over andere Commissievoorstellen die raakvlakken hebben met de bescherming van persoonsgegevens in de sectoren sociale zekerheid en werkgelegenheid, met name de voorstellen die in zijn prioriteitenlijst worden vermeld.

De context van het voorstel

3.

In het voorstel wordt de wijze van toepassing vastgesteld van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. De nieuwe coördinatiebepalingen van de laatstgenoemde verordening kunnen pas worden toegepast wanneer het onderhavige voorstel tot vaststelling van de wijze van toepassing van die nieuwe bepalingen is aangenomen (5). Het voorstel zal derhalve worden geëvalueerd in samenhang met de basisverordening waarop het voorstel is gebaseerd. Opgemerkt zij dat de EDPS geen advies heeft uitgebracht over Verordening (EG) nr. 883/2004, aangezien het desbetreffende Commissievoorstel op 12 februari 1999 is aangenomen (6), voordat Verordening (EG) nr. 45/2001 in werking is getreden.

4.

Het voorstel beoogt de bestaande voorschriften te vereenvoudigen en te moderniseren door de samenwerking tussen de socialezekerheidsorganen te versterken en de methoden voor de uitwisseling van gegevens tussen deze organen te verbeteren.

5.

Het voorstel heeft een brede werkingssfeer, zowel wat de betrokken burgers als de bestreken gebieden betreft. Enerzijds heeft het betrekking op alle EU-burgers die krachtens de nationale wetgeving verzekerd zijn (met inbegrip derhalve van niet-werkenden), mits er sprake is van grensoverschrijdende elementen. Anderzijds is het van toepassing op een breed scala van sectoren van sociale zekerheid: ziekte-uitkeringen; moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen; invaliditeitsuitkeringen; ouderdomspensioenen; overlevingspensioenen; prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten; uitkeringen bij overlijden; werkloosheidsuitkeringen; vervroegde pensioenen; gezinsuitkeringen.

6.

De EDPS is ingenomen met dit voorstel, in zoverre het tot doel heeft het vrije verkeer van burgers te bevorderen en de levensstandaard en de arbeidsomstandigheden van de EU-burgers die zich binnen de Unie verplaatsen, te verbeteren.

7.

De bepalingen over de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de nationale instanties die bevoegd zijn voor de sociale zekerheid, maken het leeuwendeel van het voorstel uit. Sociale zekerheid is onmogelijk zonder de verwerking van verschillende soorten persoonsgegevens, waarbij het veelal om gevoelige gegevens gaat. Voorts is de uitwisseling van met de sociale zekerheid verband houdende persoonsgegevens tussen de verschillende lidstaten een natuurlijk gevolg van een Europese Unie waarin burgers steeds meer gebruik maken van hun recht op vrij verkeer.

8.

Het is echter ook essentieel dat deze toegenomen uitwisseling van persoonsgegevens tussen de nationale instanties van de lidstaten niet alleen betere voorwaarden schept voor het vrije verkeer van burgers, maar ook een hoge mate van bescherming van persoonsgegevens biedt, en daarmee een van de grondrechten van de EU garandeert. In dit verband is de EDPS blij met de opmerking van het Europees Economisch en Sociaal Comité in diens advies van 26 oktober 2006 over het voorstel, namelijk dat moet worden gezorgd voor een passende bescherming van persoonsgegevens, vooral gezien de soms gevoelige aard van de desbetreffende gegevens (7).

Zwaartepunt van het advies

9.

De EDPS is om advies gevraagd over het voorstel voor een uitvoeringsverordening. Zoals boven aangegeven kan de uitvoeringsverordening echter niet los worden gezien van Verordening (EG) nr. 883/2004, waarin het basisbeginsel van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, ook wat betreft de bescherming van persoonsgegevens, is vastgelegd. De EDPS zal derhalve in zijn advies rekening houden met het kader dat in laatstgenoemde verordening is uitgezet. De EDPS zal zich niettemin in zijn advies concentreren op die kwesties waarvoor de opsteller van de uitvoeringsverordening nog over een bepaalde manoeuvreerruimte beschikt.

10.

Voorts wijst de EDPS erop dat het voorstel niet alleen een brede werkingssfeer heeft, maar ook zeer ingewikkeld is, omdat het gedetailleerde, en soms technische, bepalingen voor de verschillende omstandigheden, mechanismen en beperkingen in de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels vaststelt. In zijn analyse van het voorstel zal de EDPS derhalve niet alle bepalingen afzonderlijk behandelen, maar horizontaal te werk gaan en zich concentreren op de beginselen van gegevensbescherming die voor het voorstel van bijzonder belang zijn.

11.

Deze aanpak betekent dat met dit advies wordt beoogd ervoor te zorgen dat enerzijds de wetgeving op het gebied van de gegevensbescherming wordt geëerbiedigd, en dat anderzijds de voorgestelde maatregelen efficiënt zijn, door te anticiperen op problemen die zich bij de uitvoering onder de nationale rechtsstelsels kunnen voordoen, en deze aan de orde te stellen. In dit advies zal de EDPS eerst het relevante juridische kader voor gegevensbescherming afbakenen, en vervolgens de relevante gegevensbeschermingsbeginselen toepassen op het voorstel. In zijn conclusies zal de EDPS zijn voornaamste bevindingen en aanbevelingen uiteenzetten.

II.   HET RELEVANTE JURIDISCHE KADER VOOR GEGEVENSBESCHERMING

12.

Volgens het voorstel zullen persoonsgegevens van verzekerde personen gewoonlijk verwerkt worden door bevoegde nationale instanties, en dus vallen onder de werkingssfeer van de nationale wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna „de richtlijn ”te noemen) (8). In het beperkter aantal gevallen waarin gegevens van verzekerde personen worden verwerkt door de communautaire instellingen, vallen deze gegevens onder Verordening (EG) nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (9). Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer persoonsgegevens van personeel van de EU worden verwerkt. Het huidige juridische kader inzake gegevensbescherming voorziet dus in een geharmoniseerd niveau van bescherming in de gehele EU.

13.

Het huidige voorstel berust op dit geharmoniseerde kader. De nationale wetgevingen ter uitvoering van de richtlijn zijn echter niet volledig uniform en verschillen tussen nationale wetgevingen op het gebied van gegevensbescherming kunnen nog steeds voorkomen. Het is daarom van groot belang dat de wetgever hier rekening mee houdt om te garanderen dat de voorgestelde maatregelen volledig in overeenstemming zijn met dit kader en rekening kunnen houden met die eventuele verschillen.

14.

Voorts zal de toegenomen grensoverschrijdende uitwisseling vragen om een betere coördinatie van de nationale bepalingen inzake gegevensbescherming. In dit verband is de EDPS ingenomen met artikel 77 van Verordening (EG) nr. 883/2004. In dit artikel wordt uitdrukkelijk bepaald dat gegevens die uit hoofde van de verordening, alsmede uit hoofde van de bijbehorende uitvoeringsbepalingen, worden verwerkt, worden verzonden met inachtneming van de communautaire voorschriften op het gebied van de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

15.

In artikel 77 van genoemde verordening worden voorts aanwijzingen gegeven voor de nationale wetgeving inzake gegevensbescherming die van toepassing is bij de verzending van gegevens tussen de bevoegde instanties van verschillende lidstaten; zo gelden voor de mededeling van persoonsgegevens van de ene lidstaat naar de andere, de wettelijke bepalingen inzake gegevensbescherming van de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt. Voor mededelingen van de ontvangende lidstaat, alsmede voor de opslag, wijziging en vernietiging van de ontvangen gegevens, gelden daarentegen de wettelijke bepalingen inzake gegevensbescherming van de ontvangende lidstaat. Deze bepaling sluit aan bij de bepaling inzake de toepasselijk nationale wetgeving van artikel 4 van de richtlijn.

16.

In het voorstel wordt zowel in overweging 3 als in artikel 3, lid 2, verwezen naar de communautaire bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens. Volgens overweging 3 moeten de betrokkenen alle garanties genieten die door de communautaire bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens geboden worden, en in artikel 3, lid 2, wordt specifiek gewezen op het recht van toegang tot en van rectificatie van de eigen persoonsgegevens.

17.

De EDPS is het ermee eens dat, in een juridisch instrument tot uitvoering van een betere verwerking en overdracht van persoonsgegevens, duidelijk en expliciet moet worden verwezen naar het toepasselijke gegevensbeschermingskader. Derhalve beveelt de EDPS aan om niet alleen in de overwegingen, maar ook expliciet in het dispositief (bijvoorbeeld in artikel 3), een algemene verwijzing naar de communautaire bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens op te nemen. Deze algemene bepaling sluit niet uit dat in andere bepalingen, zoals die welke thans in artikel 3, lid 2, zijn vervat, nader kan worden ingegaan op meer specifieke vraagstukken betreffende de concrete toepassing van de beginselen van gegevensbescherming in het kader van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (zie verder, punten 36-38).

III.   TOEPASSING VAN DE RELEVANTE BEGINSELEN VAN GEGEVENSBESCHERMING

Doelbinding

18.

Een van de basisbeginselen van de regelgeving inzake gegevensbescherming is dat persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor het doel waarvoor zij zijn verzameld of voor een daarmee verenigbaar doel (artikel 6, lid 1, punt b), van de richtlijn). Het voorstel bevat geen algemene bepaling inzake de doelbinding (10). Algemeen wordt er in het voorstel echter van uitgegaan dat persoonsgegevens die zijn verzameld voor een van de socialezekerheidsdoeleinden (pensioenen, invaliditeitsuitkeringen, werkloosheidsuitkeringen enz.) voor datzelfde doeleinde zullen worden verwerkt en doorgegeven aan de autoriteiten van andere lidstaten. Derhalve zullen de meeste verwerkingen waarin het voorstel voorziet, betrekking hebben op persoonsgegevens die voor hetzelfde doel of een daarmee verenigbaar doel verwerkt zijn. Dit geldt eveneens voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de overdracht van gegevens voor de invordering van een schuldvordering of onverschuldigde prestaties (artikel 73).

19.

In andere omstandigheden, bijvoorbeeld in het geval van samenwerking tussen belastingdiensten, (overweging 14) kunnen socialezekerheidsgegevens ook noodzakelijk zijn voor andere dan socialezekerheidsdoeleinden. In dit geval kunnen uitzonderingen op het beginsel van doelbinding op grond van artikel 13 van de richtlijn worden gerechtvaardigd, in specifieke omstandigheden en mits zij noodzakelijk zijn en stoelen op nationale of communautaire wetgevingsmaatregelen. In dit verband zou de wetgever kunnen overwegen of de voorwaarden waaronder socialezekerheidsgegevens voor een ander doel verwerkt mogen worden, specifiek in het voorstel moeten worden genoemd.

20.

Tegen deze achtergrond is de EDPS van oordeel dat in het voorstel de fundamentele gegevensbeschermingsbepalingen inzake doelbinding in acht worden genomen. Voorts merkt de EDPS op dat het verbod op het gebruik van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan sociale zekerheid voortvloeit uit de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming, die alleen onder specifieke en strikte voorwaarden uitzonderingen op dit algemene beginsel toestaat.

Proportionaliteit van de gegevensverwerking, bevoegde instanties en bewaringstermijnen

21.

Volgens de beginselen inzake gegevensbescherming moeten persoonsgegevens toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt (artikel 6, lid 1, punt c), van de richtlijn). In de context van de socialezekerheidsstelsels betekent dit dat in alle omstandigheden slechts een noodzakelijk en proportioneel geheel van gegevens mag worden overgedragen.

22.

Dit beginsel is correct vastgelegd in artikel 2, lid 1, van het voorstel, waarin is bepaald dat de organen van de lidstaten elkaar alle gegevens moeten meedelen die nodig zijn voor de vaststelling van de rechten en plichten van de verzekerden. In dit verband benadrukt de EDPS dat de beoordeling van de vraag welke persoonsgegevens noodzakelijk zijn, afhankelijk van het soort uitkeringen enigszins kan variëren. Zo zullen voor ziekteverstrekkingen andere persoonsgegevens nodig zijn dan voor ouderdomspensioenen. De door de autoriteiten van de lidstaten overgedragen gegevens mogen niet verder reiken dan wat nodig is voor de rechten of plichten van de verzekerde waar het in concreto om gaat.

23.

Proportionaliteit moet ook gelden voor het aantal bevoegde instanties dat toegang heeft tot de gegevens, alsmede voor de voorwaarden en de duur van bewaring van persoonsgegevens. Alleen de betrokken autoriteiten en organen mogen toegang hebben tot de socialezekerheidsgegevens, en deze gegevens moeten worden opgeslagen in een vorm die de identificatie van de betrokkene mogelijk maakt en mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het doel waarvoor zij worden verwerkt (artikel 6, lid 1, punt e), van de richtlijn).

24.

Met betrekking tot het aantal autoriteiten en organen dat toegang heeft tot de persoonsgegevens van verzekerden zal op grond van artikel 83 van het voorstel een publiek toegankelijke gegevensbank worden opgericht waarin de betrokken organen voor elke lidstaat worden opgenomen. Er zij tevens op gewezen dat het voorstel het aan de lidstaten overlaat te beslissen of persoonsgegevens via een centraal toegangspunt in een lidstaat of rechtstreeks aan de betrokken autoriteit of het betrokken orgaan worden overgedragen (artikel 2, lid 3). Voorts kunnen er in elke lidstaat verscheidene organen worden aangewezen, waarvan er sommige op regionaal niveau actief kunnen zijn.

25.

Met betrekking tot de bewaringstermijn van persoonsgegevens wijst de EDPS erop dat de beoordeling van de proportionaliteit in het kader van de sociale zekerheid zeer uiteenlopende resultaten kan opleveren, afhankelijk van het betrokken gebied van de sociale zekerheid. Zo zal bijvoorbeeld de verwerking van persoonsgegevens voor ziekteverstrekkingen doorgaans voor een kortere tijdsspanne nodig zijn dan voor pensioenen, aangezien deze laatste wellicht gedurende een langere periode worden uitgekeerd. De bewaringstermijn van persoonsgegevens hangt ook af van het soort orgaan dat deze verwerkt. In het geval van centrale toegangspunten betekent dit bijvoorbeeld dat persoonsgegevens zullen worden verwijderd zodra zij aan de bevoegde instantie zijn doorgegeven. Het moet in ieder geval duidelijk zijn dat persoonsgegevens geschrapt of geanonimiseerd worden zodra zij niet langer nodig zijn voor het doel waarvoor zij zijn verzameld of verwerkt.

26.

In het licht van het bovenstaande benadrukt de EDPS dat er met een dergelijk complex systeem, waarin persoonsgegevens worden verwerkt en doorgegeven via een asymmetrisch netwerk van instanties, speciaal op moet worden toegezien dat de persoonsgegevens voor een proportionele termijn door de bevoegde autoriteiten worden verwerkt en dat doublures van gegevensbanken worden vermeden. De EDPS is van oordeel dat de in artikel 83 bedoelde gegevensbank ervoor zal helpen zorgen dat de voor elk specifiek geval noodzakelijke persoonsgegevens alleen aan de betrokken autoriteiten worden doorgegeven. In het huidige voorstel zou echter nog verder kunnen worden verduidelijkt hoe gegevens moeten worden doorgegeven en bewaard, zoals de Commissie dat reeds in andere voorstellen heeft gedaan (11). In dit verband is de EDPS van oordeel dat een zekere harmonisering van bewaringstermijnen niet alleen het recht van de burgers op bescherming van persoonsgegevens verzekert, maar tevens zou leiden tot een efficiëntere coördinatie tussen nationale overheidsinstanties van verschillende lidstaten.

Rechtsgronden voor de verwerking van persoonsgegevens

27.

In het voorstel worden diverse mechanismen ingesteld op grond waarvan persoonsgegevens van verzekerden worden uitgewisseld tussen bevoegde instanties van verschillende lidstaten. Deze uitwisselingen van persoonsgegevens kunnen in twee grote categorieën worden onderverdeeld: uitwisseling op verzoek van de betrokkene en uitwisseling ambtshalve, doorgaans tussen derden (bevoegde organen, werkgevers), zonder een specifiek verzoek van de betrokkene. In vele gevallen zullen de bevoegde organen gevoelige gegevens, met name betreffende de gezondheidstoestand, verwerken en doorgeven.

28.

Bij al deze verwerkingsactiviteiten moeten de in de richtlijn vastgestelde voorwaarden voor het verwerken van persoonsgegevens in acht worden genomen: de bevoegde nationale instanties en de werkgevers mogen persoonsgegevens alleen verwerken met de toestemming van de betrokkene of op basis van een andere legitieme grondslag, zoals de nakoming van een wettelijke verplichting of de vervulling van een taak van algemeen belang of een taak die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag (artikel 7, punten a), c), en e), van de richtlijn). Er gelden striktere voorwaarden voor gevoelige gegevens, dit wil zeggen persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt of die de gezondheid of het seksuele leven betreffen (artikel 8 van de richtlijn).

29.

In het licht daarvan wijst de EDPS erop dat de bepalingen van het voorstel zo kunnen worden opgevat dat er op grond van artikel 7, punt c), van de richtlijn een wettelijke verplichting wordt ingesteld om socialezekerheidsgegevens te verwerken en door te geven. Deze verplichting moet specifiek zijn. In de gevallen waarin het voorstel voorziet in een specifieke verplichting om persoonsgegevens te verwerken, kan de verwerking door de bevoegde nationale instanties en de werkgevers derhalve worden gebaseerd op artikel 7, punt c), van de richtlijn. Indien het voorstel echter niet rechtstreeks in deze wettelijke verplichting voorziet, dient de verwerking van persoonsgegevens te worden gebaseerd op een specifieke nationale (niet-geharmoniseerde) wettelijke verplichting of op een andere rechtsgrond.

30.

Artikel 7, onder e), van de richtlijn voorziet in de verwerking van persoonsgegevens wanneer dat noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de voor de verwerking verantwoordelijke of de derde aan wie de gegevens worden verstrekt, is opgedragen. Dat zou het geval zijn wanneer de betrokken instantie gegevens verwerkt in het kader van zijn taken of zijn openbaar gezag uit hoofde van een algemene — nationale dan wel communautaire — wetgevingsbepaling, en niet op basis van een specifieke wettelijke verplichting. In dat geval geldt het recht om verzet aan te tekenen op grond van artikel 14, onder a), van de richtlijn.

31.

Wanneer toestemming als rechtsgrond gebruikt wordt, overeenkomstig artikel 7, onder a), van de richtlijn, is de ruimte voor de verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties of in arbeidsverhoudingen beperkter, omdat van vrije toestemming conform artikel 2, onder h), van de richtlijn alleen sprake kan zijn indien de betrokkene geldige alternatieven heeft.

32.

Met betrekking tot de verwerking van gevoelige gegevens (artikel 8 van de richtlijn) gelden soortgelijke overwegingen als in de vorige punten zijn opgesomd. De EDPS is van mening dat verplichtingen uit hoofde van de arbeidswetgeving (artikel 8, lid 2, onder b), van de richtlijn), verdere afwijkingen (artikel 8, lid 4) of toestemming (artikel 8, lid 2, onder a), toepasselijke rechtsgronden kunnen zijn voor de verwerking van gevoelige sociale zekerheidsgegevens. In dat geval kunnen specifieke beschermingsmaatregelen — zoals technische compartimentalisatiemaatregelen — nodig zijn.

33.

In het licht van vorengenoemde overwegingen wijst de EDPS erop dat hoe meer specifieke wettelijke verplichtingen voor bevoegde instanties en werkgevers het voorstel bevat om persoonsgegevens te verwerken, hoe gemakkelijker en efficiënter het in de lidstaten kan worden toegepast. De naleving van de nationale wetgeving inzake gegevensbescherming ter implementatie van de richtlijn wordt zo eenvoudiger. Zonder in te gaan op de details van de verschillende specifieke mechanismen die in het voorstel zijn opgenomen, beveelt de EDPS daarom aan dat de EU-wetgever verzekert dat alle voorgestelde mechanismen voor de verwerking en doorgifte van persoonsgegevens duidelijk gebaseerd zijn op een specifieke wettelijke verplichting waarin het voorstel rechtstreeks voorziet, of op andere legitieme gronden voor verwerking, conform artikel 7 of 8 van de richtlijn.

Informatie aan verzekerden

34.

Het adequaat informeren van de betrokkenen over de verwerking van hun persoonsgegevens en hun rechten is essentieel, als bepaald in deel IV van Richtlijn 95/46. Dat is nog belangrijker wanneer persoonsgegevens door vele instanties in verschillende lidstaten worden verwerkt en de betrokkenen daarom het risico kunnen lopen uit het oog te verliezen wie hun persoonsgegevens verwerkt en voor welk doel, en hoe ze hun rechten kunnen doen gelden.

35.

In verband hiermee is de EDPS sterk voorstander van een proactieve aanpak: de betrokkenen moeten tijdig volledige informatie krijgen, zodat duidelijk wordt hoe de ingewonnen informatie gebruikt zal worden en wat de rechten van betrokkenen zijn. Op dit punt schaart de EDPS zich niet alleen achter de oproep van het Europees Economisch en Sociaal Comité (12) om alle potentiële gebruikers van de verordening beter bekend te maken met de verordening, maar roept hij de wetgever ook op in het voorstel expliciet te verwijzen naar de noodzaak de betrokkenen specifieke en adequate informatie te verstrekken over de verwerking van hun persoonsgegevens. Dat kan gebeuren door wijziging van artikel 19 (Informatie van de verzekerden), teneinde ervoor te zorgen dat de verzekerden de nodige informatie ontvangen.

Rechten van de betrokkenen

36.

De rechten van de betrokkenen zijn met name relevant in het kader van de sociale zekerheidsstelsels. Met deze rechten in de hand kunnen de betrokkenen deze controle over hun (gevoelige) gegevens behouden, ervoor zorgen dat deze correct zijn en nagaan op basis van welke informatie belangrijke besluiten worden genomen en prestaties worden verstrekt. Dit is met name van belang in een grensoverschrijdende context, waar de kans op fouten bij de doorgifte van persoonsgegevens groter zal zijn omdat de informatie moet worden vertaald. Vermeldenswaard is ook dat de grotere nauwkeurigheid van de informatie die het gevolg is van de toepassing van de rechten van de betrokkenen, niet alleen aan laatstgenoemden ten goede komt, maar ook alle betrokken socialezekerheidsinstellingen.

37.

De EDPS is zeer ingenomen met artikel 3, lid 2, van het voorstel, dat bepaalt dat de lidstaten de betrokkenen een recht van toegang tot persoonsgegevens garanderen, alsmede het recht gegevens die onjuist of onvolledig zijn te corrigeren, zulks met inachtneming van de communautaire bepalingen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. De EDPS stelt evenwel voor die bepaling aan te vullen met een ruimere verwijzing naar alle rechten van de betrokkenen, inclusief het recht om bezwaar aan te tekenen (artikel 14 van Richtlijn 95/46) en de beschermingsmaatregelen tegen geautomatiseerde individuele besluiten (artikel 15 van Richtlijn 95/46).

38.

Voorts beveelt de EDPS aan dat in het voorstel naar behoren rekening wordt gehouden met het feit dat het de betrokkenen gemakkelijker moet worden gemaakt hun rechten in grensoverschrijdend verband effectief uit te oefenen. De betrokkenen zullen immers hun rechten moeten afdwingen in een situatie waarin hun persoonsgegevens afkomstig zijn van verschillende instanties in twee af meer landen. Daarom is het wenselijk dat de betrokkenen in dat geval hun rechten ook rechtstreeks kunnen uitoefenen via de betrokken instantie die persoonsgegevens van andere lidstaten ontvangt. Dat zou betekenen dat de bevoegde instantie die rechtstreeks contact met de betrokkene onderhoudt, wordt verzocht als enig loket op te treden, niet alleen voor socialezekerheidsuitkeringen, maar ook wat betreft alle persoonsgegevens die in verband met die uitkeringen worden verwerkt. Een verzekerde zou dan zijn of haar rechten als betrokkene via de bevoegde instantie kunnen uitoefenen, ongeacht de herkomst van de gegevens. Daarom verzoekt de EDPS de wetgever deze mogelijkheid te bezien, ook in het licht van de voorbeelden die reeds in andere Commissievoorstellen voorkomen (13).

Beveiligingsmaatregelen

39.

In het voorstel is de beveiliging van gegevensverwerking van specifiek belang in verband met het grootschaliger gebruik van elektronische instrumenten door de overheidsinstanties van de verschillende lidstaten. Voorts zullen in de meeste gevallen ook gevoelige gegevens worden doorgegeven, en zoals de EESC reeds heeft opgemerkt, is het daarom van nog meer belang om „ervoor te zorgen dat deze gegevens werkelijk beveiligd zijn en niet in de verkeerde handen kunnen vallen” (14).

40.

In dit opzicht verwelkomt de EDPS artikel 4 van het voorstel, dat bepaalt dat de gegevensuitwisseling tussen bevoegde organen „langs elektronische weg geschiedt in een gemeenschappelijke beveiligde omgeving die de vertrouwelijkheid en de bescherming van de uitgewisselde gegevens kan garanderen”. De EDPS benadrukt echter dat deze „gemeenschappelijke beveiligde omgeving”, waarvan de contouren moeten worden vastgesteld door de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (15) de aanbevelingen moet volgen van het IDABC-programma (16) (interoperabele levering van pan-Europese e-overheidsdiensten aan overheden, ondernemingen en burgers) voor de communautaire bepalingen inzake gegevensbescherming, met name die welke over verwerkingsbeveiliging gaan. De EDPS beveelt daartoe ook aan dat in gegevensbescherming en -beveiliging gespecialiseerde adviseurs betrokken worden bij de desbetreffende werkzaamheden van de Administratieve Commissie.

IV.   CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

41.

De EDPS is ingenomen met dit voorstel, in zoverre het tot doel heeft het vrije verkeer van burgers te bevorderen en de levensstandaard en de arbeidsomstandigheden van de EU-burgers die zich binnen de Unie verplaatsen, te verbeteren. De coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels is onmogelijk zonder de verwerking en doorgifte van verschillende soorten persoonsgegevens, waarbij het veelal om gevoelige gegevens gaat.

42.

Het is echter ook essentieel dat deze toegenomen uitwisseling van persoonsgegevens tussen de nationale instanties van de lidstaten niet alleen betere voorwaarden schept voor het vrije verkeer van mensen, maar ook een hoge mate van bescherming van persoonsgegevens biedt, en daarmee een van de grondrechten van de EU garandeert.

43.

Het voorstel sluit aan bij het geharmoniseerde kader voor gegevensbescherming dat is vastgesteld bij de communautaire bepalingen over de bescherming van persoonsgegevens, met name Richtlijn 95/46 en de nationale uitvoeringswetgeving. Het verheugt de EDPS dat er zowel in de Basisverordening nr. 883/2004 als in het voorstel op wordt gewezen dat dit kader voor gegevensbescherming van toepassing is. Specifieke problemen in verband met de toepassing van de beginselen inzake gegevensbescherming in het kader van de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels moeten echter uitvoerig nader worden bekeken.

44.

Wat betreft het beginsel van doelbinding, is de EDPS van mening dat in het voorstel de fundamentele gegevensbeschermingsbepalingen inzake beperking van het doel in acht genomen worden. Voorts merkt de EDPS op dat het verbod op het gebruik van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan sociale zekerheid niet uitdrukkelijk in het voorstel is opgenomen, maar voortvloeit uit de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming, die alleen onder specifieke en strikte voorwaarden uitzonderingen op dit algemene beginsel toestaat. De wetgever zou in dit verband kunnen overwegen of de voorwaarden waaronder socialezekerheidsgegevens voor een ander doel verwerkt mogen worden, specifiek in het voorstel moeten worden genoemd.

45.

Met betrekking tot de proportionaliteit van de gegevensverwerking, de bevoegde instanties en de bewaringstermijnen, merkt de EDPS op dat er met een dergelijk complex systeem, waarin persoonsgegevens worden verwerkt en doorgegeven via een asymmetrisch netwerk van instanties, speciaal op moet worden toegezien dat de persoonsgegevens voor een proportionele termijn door de bevoegde autoriteiten worden verwerkt, en dat doublures van databanken worden vermeden. In dit verband kan in het voorstel verder verduidelijkt worden hoe gegevens moeten worden doorgegeven en bewaard.

46.

Wat de rechtsgronden voor de verwerking van persoonsgegevens betreft, beveelt de EDPS, zonder in te gaan op de details van de verschillende specifieke mechanismen die in het voorstel zijn opgenomen, de EU-wetgever aan erop toe te zien dat alle voorgestelde mechanismen voor de verwerking en doorgifte van persoonsgegevens duidelijk gebaseerd zijn op een specifieke wettelijke verplichting waarin het voorstel rechtstreeks voorziet, of op andere legitieme gronden voor verwerking, conform artikel 7 of 8 van de richtlijn.

47.

Met betrekking tot de informatie van de verzekerden, beveelt de EDPS aan in het voorstel een uitdrukkelijke verwijzing toe te voegen naar de noodzaak de betrokkenen specifieke en adequate informatie te verstrekken over de verwerking van hun persoonsgegevens.

48.

Met betrekking tot de rechten van de betrokkenen, is de EDPS zeer ingenomen met artikel 3, lid 2, van het voorstel en stelt hij voor deze bepaling aan te vullen met een ruimere verwijzing naar alle rechten van de betrokkenen, met inbegrip van het recht op verzet tegen geautomatiseerde individuele besluiten en de desbetreffende beschermingsmaatregelen. Voorts verzoekt de EDPS de wetgever de effectieve uitoefening van de rechten van de betrokkene in grensoverschrijdend verband te vergemakkelijken door te bepalen dat de bevoegde instantie die rechtstreeks contact met de betrokkene onderhoudt, als enig loket moet optreden, niet alleen voor socialezekerheidsuitkeringen, maar ook wat betreft alle gegevens die in verband met die uitkeringen worden verwerkt.

49.

Met betrekking tot de beveiligingsmaatregelen beveelt de EDPS aan dat de „gemeenschappelijke beveiligde omgeving ”voor de doorgifte van gegevens, als bepaald in artikel 4 van het voorstel, naar behoren rekening houdt met de relevante aanbevelingen over gegevensbescherming en verwerkingsbeveiliging. In dit verband moeten in gegevensbescherming en -beveiliging gespecialiseerde adviseurs betrokken worden bij de desbetreffende werkzaamheden van de Administratieve Commissie.

Gedaan te Brussel, 6 maart 2007

Peter HUSTINX

Europees toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(2)  PB L 8 van 12.11.2001, blz. 1.

(3)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(4)  De EDPS publiceert in december van elk jaar voor het jaar daarop een prioriteitenlijst van onderwerpen die voor raadpleging in aanmerking komen. In die lijst worden de meest relevante voorstellen van de Commissie opgenomen waarvoor een officiële reactie van de EDPS nodig kan zijn. Voorstellen waarvan verondersteld wordt dat zij grote gevolgen hebben voor de gegevensbescherming, krijgen grote prioriteit. De prioriteitenlijst van de EDPS voor 2007 is te vinden op de website van de EDPS (www.edps.europa.eu).

(5)  De huidige uitvoeringsbepalingen zijn vastgelegd in Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2-50), en de bijbehorende uitvoeringsverordening, Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 (PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1-83).

(6)  PB C 38 van 12.2.1999, blz. 10.

(7)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 oktober 2006 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB C 324 van 30.12.2006, blz. 59).

(8)  Aangezien de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 parallel lopen met die van Richtlijn 95/46/EG, wordt voor de leesbaarheid van dit advies alleen verwezen naar de betreffende artikelen van de richtlijn, en niet naar de parallelle bepalingen van de verordening.

(9)  Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 18 van het onderhavige voorstel hebben bijvoorbeeld betrekking op persoonsgegevens van hulpfunctionarissen.

(10)  Het EESC heeft hier in zijn advies op gewezen en betreurt de afwezigheid van het „uitdrukkelijke verbod om die gegevens voor andere dan socialezekerheidsdoeleinden te gebruiken”, zoals dat is vervat in het huidige artikel 84, lid 5, punt b) van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Advies van het EESC, punt 4.10.2.

(11)  Een recent voorbeeld van zulke bepalingen staat in het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (COM(2005) 649 def.). Met name in artikel 46 van dit voorstel worden de centrale nationale autoriteiten verplicht de informatie die zij van de autoriteiten van andere lidstaten hebben ontvangen, te vernietigen onmiddellijk nadat deze aan de bevoegde nationale instantie is toegezonden. Voorts is in lid 3 uitdrukkelijk bepaald dat overeenkomstig de verordening overgedragen informatie niet langer mag worden bewaard dan nodig is voor het doel van de overdracht, en in geen geval langer dan één jaar. Zie tevens het advies van de EDPS over dit voorstel, PB C 242 van 7.10.2006, punten 45-49.

(12)  Advies van het EESC, punt 1.11.

(13)  Een recent voorbeeld staat in het voorstel van de Commissie voor een kaderbesluit van de Raad betreffende uitwisselingen van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (COM (2005) 690 def.). Artikel 6 van het voorstel biedt de betrokkene de mogelijkheid zijn recht op toegang tot zijn persoonsgegevens rechtstreeks uit te oefenen, niet alleen door zich te wenden tot de autoriteit die toezicht houdt op de gegevens, maar ook via de autoriteit van de lidstaat waar hij verblijft. Verdere voorbeelden kunnen worden aangetroffen in het Schengeninformatiesysteem.

(14)  Advies van het EESC, punt 4.10.

(15)  Neergelegd in artikel 71 van Verordening (EG) nr. 883/2004. Artikel 4 van het voorstel bepaalt dat deze Administratieve Commissie het model en de methode voor de uitwisseling van gegevens vaststelt.

(16)  http://ec.europa.eu/idabc/en/home


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Commissie

26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/24


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4577 — Blackstone/Cardinal Health (PTS Division))

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 91/04)

Op 3 april 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie ”van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4577. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/24


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4594 — OEP/Arvinmeritor Emissions Technologies Business)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 91/05)

Op 10 april 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie ”van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4594. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Commissie

26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/25


Wisselkoersen van de euro (1)

25 april 2007

(2007/C 91/06)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3649

JPY

Japanse yen

161,95

DKK

Deense kroon

7,4511

GBP

Pond sterling

0,68100

SEK

Zweedse kroon

9,1746

CHF

Zwitserse frank

1,6416

ISK

IJslandse kroon

87,34

NOK

Noorse kroon

8,1640

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5820

CZK

Tsjechische koruna

28,106

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

246,30

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7000

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,7864

RON

Roemeense leu

3,3315

SKK

Slowaakse koruna

33,655

TRY

Turkse lira

1,8168

AUD

Australische dollar

1,6405

CAD

Canadese dollar

1,5298

HKD

Hongkongse dollar

10,6702

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,8321

SGD

Singaporese dollar

2,0629

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 264,92

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,5817

CNY

Chinese yuan renminbi

10,5317

HRK

Kroatische kuna

7,3745

IDR

Indonesische roepia

12 396,02

MYR

Maleisische ringgit

4,6686

PHP

Filipijnse peso

64,498

RUB

Russische roebel

35,0650

THB

Thaise baht

44,200


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


INITIATIEVEN VAN DE LIDSTATEN

26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/26


OFFICIËLE FEESTDAGEN IN 2007

(2007/C 91/07)

BELGIQUE/BELGIË

1.1, 9.4, 30.4, 1.5, 17.5, 18.5, 28.5, 21.7, 15.8, 1.11, 2.11, 11.11, 15.11, 16.11, 24.12, 25.12, 26.12, 27.12, 28.12, 29.12, 30.12, 31.12

БЪЛГАРИЯ

1.1, 3.3, 9.4, 1.5, 6.5, 24.5, 6.9, 22.9, 24.12, 25.12, 26.12; 31.12

ČESKÁ REPUBLIKA

1.1, 9.4, 1.5, 8.5, 5.7, 6.7, 28.9, 28.10, 17.11, 24.12, 25.12, 26.12

DANMARK

1.1, 5.4, 6.4, 9.4, 4.5, 17.5, 28.5, 5.6, 24.12, 25.12, 26.12

DEUTSCHLAND

1.1, 6.4, 9.4, 1.5, 17.5, 28.5, 15.8, 3.10, 1.11, 24.12, 25.12, 26.12, 31.12

EESTI

1.1, 24.2, 6.4, 8.4, 1.5, 27.5, 23.6, 24.6, 20.8, 24.12, 25.12, 26.12

ÉIRE/IRELAND

1.1, 17.3, 9.4, 7.5, 4.6, 6.8, 29.10, 25.12, 26.12

ΕΛΛΑΔΑ

1.1, 6.1, 19.2, 25.3, 6.4, 9.4, 1.5, 28.5, 15.8, 28.10, 25.12, 26.12

ESPAÑA

1.1, 6.1, 6.4, 1.5, 15.8, 12.10, 6.12, 8.12, 25.12

FRANCE

1.1, 9.4, 1.5, 8.5, 17.5, 14.7, 15.8, 1.11, 11.11, 25.12

ITALIA

1.1, 6.1, 9.4, 25.4, 1.5, 2.6, 15.8, 1.11, 8.12, 25.12, 26.12

ΚΥΠΡΟΣ/KIBRIS

1.1, 6.1, 19.2, 25.3, 1.4, 6.4, 9.4, 1.5, 28.5, 15.8, 28.10, 24.12, 25.12, 26.12

LATVIJA

1.1, 6.4, 8.4, 9.4, 1.5, 4.5, 13.5, 27.5, 23.6, 24.6, 18.11, 25.12, 26.12, 31.12

LIETUVA

1.1, 16.2, 11.3, 8.4, 9.4, 1.5, 6.5, 24.6, 6.7, 15.8, 1.11, 25.12, 26.12

LUXEMBOURG

1.1, 19.2, 9.4, 1.5, 17.5, 28.5, 23.6, 15.8, 3.9, 1.11, 25.12, 26.12

MAGYARORSZÁG

1.1, 15.3, 9.4, 1.5, 28.5, 20.8, 23.10, 1.11, 25.12, 26.12

MALTA

1.1, 10.2, 19.3, 31.3, 6.4, 1.5, 7.6, 29.6, 15.8, 8.9, 21.9, 8.12, 13.12, 25.12

NEDERLAND

1.1, 9.4, 30.4, 5.5, 17.5, 28.5, 25.12, 26.12

ÖSTERREICH

1.1, 6.1, 9.4, 1.5, 17.5, 28.5, 7.6, 15.8, 26.10, 1.11, 8.12, 25.12, 26.12

POLSKA

1.1, 8.4, 9.4, 1.5, 3.5, 27.5, 7.6, 15.8, 1.11, 11.11, 25.12, 26.12

PORTUGAL

1.1, 6.4, 25.4, 1.5, 7.6, 10.6, 15.8, 5.10, 1.11, 1.12, 8.12, 25.12

ROMÂNIA

1.1, 2.1, 9.4, 1.5, 25.12, 26.12

SLOVENIJA

1.1, 2.1, 8.2, 8.4, 9.4, 27.4, 1.5, 2.5, 27.5, 25.6, 15.8, 31.10, 1.11, 25.12, 26.12

SLOVENSKO

1.1, 6.1, 6.4, 9.4, 1.5, 8.5, 5.7, 29.8, 1.9, 15.9, 1.11, 11.11, 24.12, 25.12, 26.12

SUOMI/FINLAND

1.1, 6.1, 6.4, 8.4, 9.4, 1.5, 17.5, 23.6, 3.11, 6.12, 25.12, 26.12

SVERIGE

1.1, 6.1, 6.4, 8.4, 9.4, 1.5, 17.5, 27.5, 6.6, 23.6, 3.11, 25.12, 26.12

UNITED KINGDOM

Wales and England: 1.1, 6.4, 9.4, 7.5, 28.5, 27.8, 25.12, 26.12

Northern Ireland: 1.1, 19.3, 6.4, 9.4, 7.5, 28.5, 12.7, 27.8, 25.12, 26.12

Scotland: 1.1, 2.1, 6.4, 7.5, 28.5, 6.8, 25.12, 26.12


26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/27


Door de lidstaten verstrekte beknopte informatie inzake staatssteun die wordt toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten

(2007/C 91/08)

Nummer van de steun: XA 2/07

Lidstaat: Bondsrepubliek Duitsland

Regio: Alle Duitse „Länder ”die steun verlenen

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Grundsätze für die Förderung von Maßnahmen zur Verbesserung der genetischen Qualität landwirtschaftlicher Nutztiere

Rechtsgrond:

Rahmenplan der Gemeinschaftsaufgabe „Verbesserung der Agrarstruktur und des Küstenschutzes“

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: 20 miljoen EUR jaarlijks

Maximale steunintensiteit: Maximum 60 % van de uitgaven voor de onder „Doelstelling van de steun ”beschreven maatregelen. De subsidie is bovendien tot de onderstaande maxima beperkt:

10,23 EUR per koe en per jaar,

0,69 EUR per mestvarken, voor alle tot het eind van de mestperiode gecontroleerde en in het desbetreffende begrotingsjaar verkochte mestvarkens

2,76 EUR per worp, voor alle in het desbetreffende begrotingsjaar gecontroleerde worpen van zeugen,

0,28 EUR per maand, voor elk tot het eind van de mestperiode gecontroleerd mestrund,

0,61 EUR per dier, voor alle tot het eind van de mestperiode gecontroleerde en in het esbetreffende begrotingsjaar verkochte mestlammeren.

Datum van tenuitvoerlegging:

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: Tot en met december 2010

Doelstelling van de steun: Registratie en evaluatie van gegevens met het oog op de instandhouding en verbetering van de genetische kenmerken van landbouwhuisdieren in het kader van fokprogramma's. Hiertoe worden door de dienstverlener tests verricht en gegevens verzameld en geëvalueerd. De dienstverlener ontvangt hiervoor een vergoeding op marktvoorwaarden, die is samengesteld uit de subsidie en het door de landbouwer te betalen aandeel in de kosten. Uitgaven voor routinecontroles van de melkkwaliteit zijn niet subsidiabel

De maatregel is gebaseerd op artikel 15 (Steunverlening aan de sector dierlijke productie).

Betrokken economische sector(en): Rundvee-, varkens-, schapenhouderij.

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent: De steun wordt verstrekt door de bevoegde overheden in de Länder.

Website: www.bmelv.de > Landwirtschaft > Förderung > GAK

Overige informatie: —

Nummer van de steun: XA 8/07

Lidstaat: Bondsrepubliek Duitsland

Regio: Alle Duitse „Länder ”die steun verlenen

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Rahmenplan der Gemeinschaftsaufgabe „Verbesserung der Agrarstruktur und des Küstenschutzes”

Rechtsgrond: Rahmenplan der Gemeinschaftsaufgabe „Verbesserung der Agrarstruktur und des Küstenschutzes“

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: Ca. 1 miljard EUR voor alle maatregelen van het „GAK”-kader, een bedrag dat overwegend wordt aangewend voor de cofinanciering van het nationale kader overeenkomstig artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

Maximale steunintensiteit:

Investeringen in landbouwbedrijven, max. 40 % en max. 400 000 EUR over drie fiscale jaren

Adviesverlening aan individuele bedrijven in verband met managementsystemen, max. 80 % en max. 2 000 EUR

Ruilverkavelingen, max. 90 %

Aanloopsteun voor de oprichting van producentengroeperingen, max. 60 %, met een maximum van 400 000 EUR per groepering over 5 jaar.

Datum van tenuitvoerlegging:

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening:

Doelstelling van de steun:

Investeringen in landbouwbedrijven (Agrarinvestitionsförderungsprogramm (AFP))

Ter ondersteuning van een landbouw die kan concurreren en tevens duurzaam, milieu- en diervriendelijk alsmede multifunctioneel is, kunnen investeringen in landbouwbedrijven met het oog op de primaire productie van landbouwproducten worden bevorderd. De belangen van de consumenten, de plattelandsontwikkeling en de instandhouding van de biologische verscheidenheid moeten evenzeer in aanmerking worden genomen als de verbetering van de levens-, arbeids- en productieomstandigheden

De maatregel is gebaseerd op artikel 4 (Investeringen in landbouwbedrijven).

Steun voor adviesverlening in verband met managementsystemen (AFP)

Er wordt steun verleend voor individueel advies aan bedrijven dat verder reikt dan het routineadvies en verband houdt met het gebruik van documentatiesystemen. De maatregel moet de landbouwers helpen aan de normen van een moderne en kwaliteitsvolle landbouw en met name aan de in de artikelen 4 en 5 en in de bijlagen III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (randvoorwaarden) vastgestelde eisen te voldoen. Het advies wordt door openbare en particuliere adviesorganen, die door de Länder erkend moeten zijn, verstrekt. De gegevens in de documentatiesystemen vormen het uitgangspunt voor het op het bedrijf afgestemde advies. In principe komen alle begunstigden voor de maatregel in aanmerking; deze neemt de vorm aan van een subsidie die aan de adviesorganen wordt betaald.

De maatregel is gebaseerd op artikel 15 (Technische ondersteuning in de landbouwsector).

Ruilverkavelingen (Principes voor steun voor een geïntegreerde plattelandsontwikkeling (Steun voor de reorganisatie van het grondbezit op het platteland))

Het doel van de steun is de reorganisatie van het grondbezit op het platteland en de inrichting van dit platteland op grond van het „Flurbereinigungsgesetz ”(wet op de ruilverkavelingen) en het „Landwirtschaftsanpassungsgesetz ”(wet inzake de aanpassing van de landbouw) met het oog op een verbetering van de agrarische structuur; de steun is tevens bedoeld voor maatregelen die een duurzaam productief ecosysteem en de plannen voor vrijwillige ruilpacht veiligstellen, De subsidiabele uitgaven zijn de procedurele uitgaven.

De maatregel is gebaseerd op artikel 13 (Steun voor ruilverkavelingen).

Aanloopsteun voor de oprichting van producentengroeperingen (Principes voor steun voor de verbetering van de marktstructuur (groeperingen))

De steun heeft ten doel de oprichting en het starten van de activiteiten van groeperingen te steunen en het concurrentievermogen van ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten, te verbeteren om op deze wijze bij te dragen aan de waarborging van de afzet of aan het scheppen van winstvoordelen voor de producent.

De steun levert een bijdrage om de registratie, verwerking en afzet van landbouwproducten — rekening houdend met soort, hoeveelheid en kwaliteit van het aanbod — aan te passen aan de behoeften van de markt.

De steun voor producentengroeperingen is gebaseerd op artikel 9 (Steun voor producentengroeperingen)

Betrokken economische sector(en): Landbouw

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent: De steun wordt verstrekt door de bevoegde overheden in de „Länder”.

Website: www.bmelv.de > Landwirtschaft > Förderung > GAK > Rahmenplan 2007

Grundsätze für die einzelbetriebliche Förderung landwirtschaftlicher Unternehmen

Grundsätze für die Förderung der integrierten ländlichen Entwicklung (Förderung der Neuordnung des ländlichen Grundbesitzes)

Grundsätze für die Förderung zur Marktstrukturverbesserung (Zusammenschlüsse)

http://www.bmelv.de/cln_044/nn_751002/DE/04-Landwirtschaft/Foerderung/GAK/Rahmenplan/Rahmenplan2007.html__nnn=true

Overige informatie: —

Nummer van de steun: XA 9/07

Lidstaat: Nederland

Regio:

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Volgens AWB (art. 4:23 lid 3 sub d) en provinciale ASV (art. 33) aangemerkt als incidentele subsidie

Rechtsgrondslag: 40 %

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totale bedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun:: 38 000 EUR in 2007

Maximale steunintensiteit: 40 %

Datum van tenuitvoerlegging: februari/maart 2007

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: December 2007

Doelstelling van de steun: Implementatie in 2007 van nieuwe generatie luchtwassers die in hoge(re) mate de uitstoot van geur, ammoniak en fijnstof reduceren. Deze luchtwassers zullen gedurende drie jaren gedemonstreerd, getest en onderzocht worden. Het betreft steun voor investeringen van bovenwettelijke milieumaatregelen ten behoeve van verbetering van de luchtkwaliteit.

Vermeld welk artikel van de artikelen 4 tot en met 12 wordt gebruikt en de betrokken in aanmerking komende kosten van de steunregeling of individuele steun: Artikel 4, Lid 2 sub. B, Lid 3 sub D, Lid 4 sub. A

Betrokken economische sector(en): Sector Dierlijke productie, specifiek primaire varkenshouderij

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Provincie Noord-Brabant

Brabantlaan 1

Postbus 90151

5200 MC 's-Hertogenbosch

Nederland

Websites rechtsgrondslag: http://wettenbank.sdu.nl/wettenbank.sdu.nl/demo/awb_main.html

http://www.brabant.nl/Beleid/Regels%20en%20kaders/Algemene%20subsidieverordening.aspx?docindexid={6E5EE4A7-1D3F-480A-900D-975DD48879C6}

Overige inlichtingen: —

Nummer van de steun: XA 11/07

Lidstaat: Nederland

Regio: Provincie Limburg

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied Limburg

Paragraaf 1.1: Herverkaveling en ruilverkaveling bij overeenkomst ten behoeve van structuurverbetering in de landbouw (notaris- en Kadasterkosten)

Paragraaf 6.4: Stimulering grondwatervriendelijk grondgebruik (onderdeel herverkaveling; notaris- en Kadasterkosten)

Rechtsgrondslag: Artikel 11, lid 3 Wet Inrichting Landelijk Gebied, juncto Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Limburg

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: ca. 10 000 000 EUR voor de periode 2007-2013;

Maximale steunintensiteit: Maximaal 100 % van notaris- en Kadasterkosten (kosten van opmeten en inschrijven)

Datum van tenuitvoerlegging: Subsidieverlening zal pas plaatsvinden nadat de Subsidieverordening inrichting Landelijk Gebied Limburg is goedgekeurd door de minister van LNV overeenkomstig artikel 11, lid 3 van de Wet In richting Landelijk Gebied en niet eerder dan dat de Subsidieverordening overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1857/2006 bekend is gemaakt.

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: Vanaf 2007 tot en met 31 december 2013

Doelstelling van de steun: Steun voor ruilverkavelingen, ter dekking van juridische en administratieve kosten, volgens artikel 13.

Betrokken economische sector(en): De steun is van toepassing op kleine en middelgrote landbouwbedrijven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Provincie Limburg

Limburglaan 10

Postbus 5700

6202 MA Maastricht

Nederland

Website: www.limburg.nl

Overige inlichtingen: —

Nummer van de steun: XA 12/07

Lidstaat: Nederland

Regio: Provincie Limburg

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied Limburg

Paragraaf 1.2: Projectvestigingen intensieve veehouderij

Paragraaf 1.4: Samenvoeging bedrijfslocaties intensieve veehouderij op duurzame locaties

Paragraaf 1.5: Verbetering kennis en innovatie in de landbouw (Greenport)

Paragraaf 1.9: Extensivering melkveehouderijen

Paragraaf 6.1: Herstel verdroogde natuurgebieden

Paragraaf 6.4: Stimulering grondwatervriendelijk grondgebruik

Rechtsgrondslag: Artikel 11, lid 3 Wet Inrichting Landelijk Gebied, juncto Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Limburg

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun:

Paragraaf 1.2: 3 000 000 EUR voor de periode 2007-2013;

Paragraaf 1.4: 60 000 EURvoor de periode 2007-2013;

Paragraaf 1.5: 1 250 000 EURvoor de periode 2007-2013;

Paragraaf 1.9: 4 500 000 EURvoor de periode 2007-2013;

Paragraaf 6.1: 3 000 000 EURvoor de periode 2007-2013;

Paragraaf 6.4: 1 200 000 EUR voor de periode 2007-2013;

(bedragen betreffen inschatting van het deel van de beschikbare middelen dat maximaal aan landbouwers ten goede komt. Op basis van deze paragrafen zal namelijk ook subsidie worden verleend aan niet-ondernemers)

Maximale steunintensiteit:

Paragraaf 1.2: maximaal 60 % van de subsidiabele kosten tot een maximum van 1,2 miljoen EUR per projectvestiging, volgens artikel 4, lid 2, sub e, en lid 4, sub a en c.

Paragraaf 1.9: maximaal 60 % van de subsidiabele kosten, volgens artikel 4, lid 2, sub e, en lid 4, sub a en c.

Paragrafen 6.1: maximaal 60 % van de subsidiabele kosten, volgens artikel 4, lid 2, sub e, en lid 4, sub a en c.

Paragraaf 1.4: maximaal 50 % van de subsidiabele kosten tot een maximum van 20 000 EUR per project, volgens artikel 4, lid 2, sub e, en lid 4, sub a en c.

Paragraaf 1.5: maximaal 50 % van de subsidiabele kosten tot een maximum van 1,25 miljoen EUR, volgens artikel 4, lid 2, sub e, en lid 4, sub a en c.

Paragraaf 6.4: maximaal 50 % van de subsidiabele kosten tot een maximum van 50 000 EURper project, volgens artikel 4, lid 2, sub e, en lid 4, sub a en c.

(alleen landbouwers; op basis van deze paragrafen zal ook subsidie worden verleend aan niet-ondernemers)

Datum van tenuitvoerlegging: Subsidieverlening zal pas plaatsvinden nadat de Subsidieverordening inrichting Landelijk Gebied Limburg is goedgekeurd door de minister van LNV overeenkomstig artikel 11, lid 3 van de Wet In richting Landelijk Gebied en niet eerder dan dat de Subsidieverordening overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1857/2006 bekend is gemaakt.

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: Vanaf 2007 tot en met 31 december 2013

Doelstelling van de steun:

Paragraaf 1.2: de steun heeft betrekking op de kosten van haalbaarheidsonderzoeken en businessplannen en de aanleg en verbetering van onroerende zaken gericht op de doelstellingen genoemd in artikel 4, lid 3, a t/m d;

Paragraaf 1.9: de steun heeft betrekking op de kosten van de aanleg en verbetering van onroerende zaken gericht op de doelstellingen genoemd in artikel 4, lid 3, a t/m d;

Paragrafen 6.1: de steun heeft betrekking op de kosten van de aanleg en verbetering van onroerende zaken gericht op de doelstellingen genoemd in artikel 4, lid 3, a t/m d;

Paragraaf 1.4: de steun heeft betrekking op de kosten van haalbaarheidsonderzoeken en businessplannen gericht op de aanleg en verbetering van onroerende zaken gericht op de doelstellingen genoemd in artikel 4, lid 3, a t/m d;

Paragraaf 1.5: de steun heeft betrekking op de kosten van haalbaarheidsonderzoeken en businessplannen en de aanleg en verbetering van onroerende zaken gericht op de doelstellingen genoemd in artikel 4, lid 3, a t/m d;

Paragraaf 6.4: de steun heeft betrekking op de kosten van haalbaarheidsonderzoeken en businessplannen gericht op de verbetering van onroerende zaken gericht op de doelstellingen genoemd in artikel 4, lid 3, a t/m d;

Betrokken economische sector(en): De steun is van toepassing op kleine en middelgrote landbouwbedrijven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Provincie Limburg

Limburglaan 10

Postbus 5700

6202 MA Maastricht

Nederland

Website: www.limburg.nl

Overige inlichtingen: —

Nummer van de steun: XA 14/07

Lidstaat: Nederland

Regio: Provincie Limburg

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied Limburg,

Paragraaf 5.1: aanleg, herstel en instandhouding van natuurlijke, halfnatuurlijke en cultuurhistorische landschapseenheden.

Rechtsgrondslag: Artikel 11, lid 3 Wet Inrichting Landelijk Gebied, juncto Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Limburg

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: 400 000 EUR voor de periode 2007- 2013.

(bedrag betreft inschatting van het deel van de beschikbare middelen dat maximaal aan landbouwers ten goede komt. Op basis van deze paragraaf zal namelijk ook subsidie worden verleend aan niet-ondernemers)

Maximale steunintensiteit: Maximaal 100 % van de subsidiabele kosten voor niet-productieve landschapselementen en maximaal 60 % voor (deels) productieve landschapselementen. Als onderdeel van de subsidie kan maximaal 10 000 EUR per jaar worden verleend voor de door de landbouwer zelf of diens werknemers verrichte werkzaamheden. (alleen landbouwers; op basis van deze paragraaf zal ook subsidie worden verleend aan niet-ondernemers)

Datum van tenuitvoerlegging: Subsidieverlening zal pas plaatsvinden nadat de Subsidieverordening inrichting Landelijk Gebied Limburg is goedgekeurd door de minister van LNV overeenkomstig artikel 11, lid 3 van de Wet In richting Landelijk Gebied en niet eerder dan dat de Subsidieverordening overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1857/2006 bekend is gemaakt.

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: Vanaf 2007 tot en met 31 december 2013

Doelstelling van de steun: Doel is de instandhouding van traditionele landschappen door het verlenen van steun in de kosten van aanleg en herstel van traditionele landschapselementen als hoogstamboomgaarden, houtwallen, knotbomenrijen, graften, holle wegen en poelen, volgens artikel 5.

Betrokken economische sector(en): De steun is van toepassing op kleine en middelgrote landbouwbedrijven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Provincie Limburg

Limburglaan 10

Postbus 5700

6202 MA Maastricht

Nederland

Website: www.limburg.nl

Overige inlichtingen: —

Nummer van de steun: XA 15/07

Lidstaat: Nederland

Regio: Provincie Limburg

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied Limburg

Paragraaf 1.14: Verplaatsing melkveehouderijen

Rechtsgrondslag: Artikel 11, lid 3 Wet Inrichting Landelijk Gebied, juncto Subsidieverordening inrichting landelijk gebied Limburg

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: Paragraaf 1.14: 700 000 EUR voor de periode 2007-2013;

Maximale steunintensiteit: Paragraaf 1.14: maximaal 40 % van de kosten van afbraak op oude locatie, verhuizing en opbouw op de nieuwe locatie tot een maximum van 100 000 EUR per bedrijfsverplaatsing.

Datum van tenuitvoerlegging: Subsidieverlening zal pas plaatsvinden nadat de Subsidieverordening inrichting Landelijk Gebied Limburg is goedgekeurd door de minister van LNV overeenkomstig artikel 11, lid 3 van de Wet In richting Landelijk Gebied en niet eerder dan dat de Subsidieverordening overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1857/2006 bekend is gemaakt.

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: Vanaf 2007 tot en met 31 december 2013

Doelstelling van de steun: Verplaatsing en beëindiging van landbouwbedrijven in het algemeen belang, in het bijzonder gericht op natuur en landschaps- en omgevingskwaliteit volgens artikel 6.

Betrokken economische sector(en): De steun is van toepassing op kleine en middelgrote landbouwbedrijven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Provincie Limburg

Limburglaan 10

Postbus 5700

6202 MA Maastricht

Nederland

Website: www.limburg.nl

Overige inlichtingen: —

Nummer van de steun: XA 16/07

Lidstaat: Tsjechië

Regio: —

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Podpora poradenství v zemědělství – Metodická činnost k podpoře zemědělského poradenského systému

Rechtsgrond: Zákon č. 252/1997 Sb., o zemědělství

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: Jaarlijks totaal bedrag: 15 miljoen CZK

Maximale steunintensiteit: Maximum 100 % van de subsidiabele uitgaven met een maximum per didactisch instrument van 500 000 CZK

Datum van tenuitvoerlegging: Vanaf 16 februari 2007

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: Tot en met 31 december 2013

Doelstelling van de steun: De steun wordt verleend ingevolge artikel 15 („Technische ondersteuning in de landbouwsector”) van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie.

Hij is bedoeld om de kosten te dekken die met adviesdiensten verband houden. Het is de bedoeling dat didactisch materiaal wordt ontworpen dat gebruikt zal worden om de landbouwers op de hoogte te brengen van wetenschappelijke en via onderzoek verworven inzichten en kennis, met name wettelijke bepalingen en goede landbouwpraktijken

Iedere instantie die om steun verzoekt, moet een project met betrekking tot didactisch materiaal indienen dat voor landbouwbedrijven en adviesdiensten bestemd is. Geselecteerd worden die projecten die het best aan de gestelde eisen voldoen. De commissie van de dienst voor onderzoek, opleiding en inventie van het Tsjechische ministerie van Landbouw, bijgestaan door een vertegenwoordiger van de landbouwsector, selecteert de kandidaten die door de nationale comité's „landbouwadvies ”en „plattelandsontwikkeling ”van het Tsjechische ministerie van Landbouw worden voorgedragen. De ingediende projecten worden voorzien van een beoordelingscijfer en naargelang daarvan gerangschikt; de steun wordt vervolgens verstrekt op basis van de voorgestelde rangschikking en binnen de perken van de beschikbare middelen.

Betrokken economische sector(en): Primaire landbouwproductie

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Ministerstvo zemědělství ČR

Těšnov 17

CZ-117 05 Praha 1

Website: http://www.mze.cz/Index.aspx?deploy=1802&typ=2&ch=74&ids=1802&val=1802

Overige informatie: Het Tsjechische ministerie van landbouw verklaart dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie — namelijk dat de steun bedoeld moet zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen die zich toeleggen op de primaire landbouwproductie — en met name de voorwaarden van artikel 15 van bedoelde verorderning zullen worden nageleefd

De instanties die om deze steun verzoeken, zijn in hoofdzaak openbare onderzoeksinstellingen en universiteiten alsmede ter zake gespecialiseerde organismen. De maatregel heeft ten doel de resultaten van het onderzoek in de landbouwsector in de praktijk te brengen. Doel van de projecten is instrumenten voor het beheer van landbouwbedrijven te ontwerpen en te verspreiden. De selectiecriteria die voor de projecten worden gehanteerd, zijn vermeld in de gepubliceerde voorwaarden voor het verlenen van de steun.

Nummer van de steun: XA 17/07

Lidstaat: Tsjechië

Regio: —

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Podpora poradenství v zemědělství – Regionální přenos informací o realizaci společné zemědělské politiky, zejména požadavků na plnění cross compliance, zajišťovaný prostřednictvím Krajských informačních středisek pro rozvoj zemědělství a venkova (KIS)

Rechtsgrond: Zákon č. 252/1997 Sb., o zemědělství

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: Maximumbedrag: 10 miljoen CZK

Maximale steunintensiteit: Maximum 100 % van de subsidiabele uitgaven met een maximum van 500 000 CZK per regionaal informatiecentrum voor landbouw en plattelandsontwikkeling; elk van deze centra verleent diensten aan de uiteindelijke begunstigden, namelijk de personen die voor technische ondersteuning in aanmerking komen.

Datum van tenuitvoerlegging: Vanaf 16 februari 2007

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening: Tot en met 31 december 2013

Doelstelling van de steun: De steun wordt verleend ingevolge artikel 15 („Technische ondersteuning in de landbouwsector”) van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie

Hij heeft de dekking van de volgende uitgaven ten doel: het verlenen van adviesdiensten door erkende, op landbouwgebied gespecialiseerde consulenten, het verspreiden op regionaal vlak van informatie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en goede landbouwpraktijken, het publiceren van mededelingen over de programma's inzake plattelandsontwikkeling en met betrekking tot de consumentenbescherming (voedselveiligheid)

De informatie wordt gratis en zonder enige discriminatie aan alle betrokken groeperingen in de regio verstrekt, hoofdzakelijk via elektronische weg (internet, e-mail, sms) maar ook via papieren dragers (brieven, informatiebrochures, enz.) en rechtstreekse contacten (seminars en beraadslagingen). De informatie is toegespitst op kwesties die met de landbouw en de plattelandsontwikkeling in de regio verband houden

De volgende uitgaven zijn subsidiabel:

de werkelijke kosten voor het opzetten van informatiecentra,

reiskosten,

de honoraria voor diensten die niet continu of periodiek van aard zijn en niet onder de normale werkingskosten van de onderneming vallen.

Betrokken economische sector(en): Primaire landbouwproductie.

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Ministerstvo zemědělství ČR

Těšnov 17

CZ-117 05 Praha 1

Website: http://www.mze.cz/Index.aspx?deploy=1802&typ=2&ch=74&ids=1802&val=1802

Overige informatie: Het Tsjechische ministerie van landbouw verklaart dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie — namelijk dat de steun bedoeld moet zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen die zich toeleggen op de primaire landbouwproductie — en met name de voorwaarden van artikel 15 van bedoelde verordening („Technische ondersteuning in de landbouwsector”) zullen worden nageleefd.


INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/33


Officiële feestdagen in 2007: EER/EVA-landen en EER-instellingen

(2007/C 91/09)

2007

IJsland

Liechtenstein

Noorwegen

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

EVA-Hof

1 januari

X

X

X

X

X

2 januari

 

X

 

 

 

6 januari

 

X

 

 

 

2 februari

 

X

 

 

 

20 februari

 

X

 

 

 

19 maart

 

X

 

 

 

5 april

X

 

X

 

 

6 april

X

X

X

X

 

9 april

X

X

X

X

X

19 april

X

 

 

 

 

1 mei

X

X

X

X

X

17 mei

X

X

X

X

X

18 mei

 

 

 

X

 

28 mei

X

X

X

X

X

7 juni

 

X

 

 

 

17 juni

X

 

 

 

 

23 juni

 

 

 

 

X

6 augustus

X

 

 

 

 

15 augustus

 

X

 

 

X

8 september

 

X

 

 

 

1 november

 

X

 

X

X

8 december

 

X

 

 

 

24 december

 

X

 

 

 

25 december

X

X

X

X

X

26 december

X

X

X

X

X

31 december

 

X

 

 

 


V Bekendmakingen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Commissie

26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/34


STAATSSTEUN — VERENIGD KONINKRIJK

Steunmaatregel nr. C 7/07 (ex NN 82/06 en NN 83/06) — Vermeende steun aan Royal Mail en POL

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 91/10)

De Commissie heeft het Verenigd Koninkrijk bij schrijven van 21 februari 2007, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van bepaalde steunmaatregelen.

De Commissie heeft besloten geen bezwaar te maken tegen bepaalde andere steunmaatregelen die in de op deze samenvatting volgende brief zijn beschreven.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregelen ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Staatssteun

SPA 3 6/5

B-1049 Brussel

Faxnummer: (32-2) 296 12 42

Deze opmerkingen zullen ter kennis van het Verenigd Koninkrijk worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

TEKST VAN DE SAMENVATTING

PROCEDURE

De Commissie werd in kennis gesteld van de maatregelen ten aanzien waarvan zij de procedure van artikel 88, lid 2, heeft ingeleid, naar aanleiding van klachten of door de briefwisseling met de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk als gevolg van zulke klachten. Geen van deze maatregelen is bij de Commissie aangemeld.

BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGELEN TEN AANZIEN WAARVAN DE COMMISSIE DE PROCEDURE INLEIDT

Begunstigde

De begunstigde van de vermeende staatssteun is Royal Mail Group plc (hierna „RM ”genoemd), een onderneming die (door middel van een houdstermaatschappij, Royal Mail Holdings plc) volledig in handen is van de overheid. RM is het belangrijkste postbedrijf in het Verenigd Koninkrijk en had tot einde 2005 een wettelijk monopolie voor de standaardbrievenpost Het postkantorennetwerk wordt geëxploiteerd door POL, een dochteronderneming van RM. RM heeft een afzonderlijke pakjesdienst, Parcelforce. Parcelforce boekte sedert 1991 verliezen en met uitzondering van een bescheiden exploitatiewinst in 1995/1996 bleef de onderneming — ondanks talrijke herstructureringsinspanningen — verlieslatend totdat zij in 2005 opnieuw winstgevend werd.

De lening van 2001

In februari 2001 hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een lening van 500 miljoen GBP aan RM verstrekt voor de financiering van acquisities in het buitenland voor de brievenpost en de pakjesdienst. De lening moet in de periode 2021-2025 worden terugbetaald. De gemiddelde rentevoet op de lening bedraagt ongeveer 5,8 %. In hun briefwisseling met de Commissie hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verklaard dat deze lening op commerciële voorwaarden werd verstrekt en dat zij hierbij het advies hadden opgevolgd van consultants die waren aangesteld om ervoor te zorgen dat dit het geval zou zijn. Voorts hebben zij aangevoerd dat de lening niet zou worden gebruikt voor herstructureringen bij Parcelforce, dat de voorwaarden van de lening niet aan een dergelijke herstructurering waren gekoppeld en dat de lening louter werd verstrekt met het oog op buitenlandse acquisities.

De leenfaciliteiten

In 2003 hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verscheidene leenfaciliteiten ter beschikking van RM gesteld voor de financiering van het vernieuwingsplan van RM. Deze faciliteiten zijn een leenfaciliteit van 544 miljoen GBP van het National Loans Fund (NLF), met als waarborg de geaccumuleerde kassaldi van RM en de verwerving door de autoriteiten van twee door RM uitgegeven obligaties (een eerste ten belope van 300 miljoen GBP en een tweede ten belope van 200 miljoen GBP). In hun briefwisseling met de Commissie hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk opnieuw bevestigd dat deze leenfaciliteiten op commerciële voorwaarden werden verstrekt en dat zij het advies opvolgden van de consultants die waren aangesteld om ervoor te zorgen dat dit het geval zou zijn. Met ingang van oktober 2006 waren deze leenfaciliteiten niet opgenomen en de faciliteit van 200 miljoen GBP was ondertussen verstreken. Nochtans had RM een beschikbaarhoudingsprovisie betaald. In mei 2006 deelden de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk mee dat zij voornemens waren de resterende leenfaciliteiten uit te breiden en te verhogen van 844 miljoen GBP tot 900 miljoen GBP.

De geblokkeerde pensioenrekening

In 2006 besloten de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een „geblokkeerde rekening ”op te richten met kassaldi in de reserves van de RM waarover de Britse autoriteiten overeenkomstig afdeling 72 van de Postal Services Act 2000 specifieke controle zouden uitoefenen. Bij een eventueel faillissement van RM zou het Royal Mail Pension Plan (RMPP) geld kunnen opnemen van de rekening. Hierbij dient te worden opgemerkt dat verscheidene pensioenregelingen van RM, waarvan het RMPP veruit het grootste is, in hun rekeningen voor 2005/6 een totaal tekort van 5,6 miljard GBP vertoonden. Door de rekening kon RM overeenstemming bereiken met de beheerders van het RMPP met betrekking tot een langere periode voor het wegwerken van het tekort, waarbij het zijn pensioenbijdragen in de loop van de volgende jaren kon verminderen. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben verklaard dat zij van oordeel zijn dat het gebruik van de reserves voor dit oogmerk zakelijk in het belang van RM was en dat zij door RM in staat te stellen haar strategisch plan te voltooien, een waardeverhoging van hun deelneming in RM zullen kunnen bewerkstelligen. De Commissie gaat ervan uit dat de maatregel reeds volledig is vastgelegd en dat er reeds gevolgen uit de maatregel zijn voortgevloeid. Bijgevolg is de Commissie van mening dat de maatregel ten uitvoer is gelegd.

De aandeelhouderslening ten belope van 300 miljoen GBP

Op 8 februari 2007 hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een mededeling gedaan met betrekking tot de pensioenmaatregel, de leenfaciliteit ten belope van 900 miljoen GBP en een nieuwe lening van 300 miljoen GBP aan Royal Mail.

BEOORDELING VAN DE MAATREGELEN

De vraag of er sprake is van steun

De lening uit 2001 moet in de loop van de periode 2021-2025 worden terugbetaald en heeft een gemiddelde rentevoet die aanzienlijk lager is dan het in het Verenigd Koninkrijk geldende referentiepercentage (7,06 %) op het ogenblik dat de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de Commissie ervan in kennis stelden dat de lening was verleend. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben bepaalde bewijzen verstrekt waaruit moet blijken dat op dat ogenblik de rentevoeten voor zulke langetermijnlening lager konden zijn dan het referentiepercentage (dat is gebaseerd op het rentepeil voor leningen met een looptijd tot vijf jaar), zonder in te druisen tegen het beginsel van een investeerder in een markteconomie. Dit bewijsmateriaal lijkt er evenwel ook op te wijzen dat een deel van de lening in 1999 en 2000 werd verleend. Niet alleen is dit in tegenspraak met andere gegevens, maar bovendien vond deze toekenning ook plaats in een periode dat het referentiepercentage nog hoger was (7,64 % in 2000).

Van de in 2003 toegekende leenfaciliteiten werd geen gebruik gemaakt. Hieruit kan evenwel niet worden geconcludeerd dat de leenfaciliteiten geen voordeel met zich brachten, aangezien de beschikbaarheid van de leenfaciliteiten voor de onderneming een „optiewaarde ”was. In 2003 kon niet worden voorzien dat de leenfaciliteiten niet zouden worden opgenomen. De leenfaciliteiten van 2003 die in oktober 2006 nog bestonden, zullen tegen herziene voorwaarden worden uitgebreid. Op 31 oktober hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de Commissie ervan in kennis gesteld dat over de voorwaarden nog steeds werd onderhandeld. Op basis van de voor de Commissie beschikbare informatie kan niet worden uitgesloten dat de maatregel staatssteun bevat.

De geblokkeerde pensioenrekening, die duidelijk selectief is ten aanzien van RM, heeft onder andere tot gevolg dat de pensioenbijdragen van RM aan het RMPP met het oog op het wegwerken van het huidige tekort kunnen worden verminderd. Dit wijst erop dat door de maatregel een voordeel aan RM zou kunnen worden toegekend. Derhalve zou de maatregel staatssteun kunnen zijn. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben aangevoerd dat de maatregel kan worden gerechtvaardigd als het optreden van een particuliere investeerder in een markteconomie, omdat de maatregel RM in staat stelt haar activiteiten te moderniseren op basis van het huidig strategisch plan. De Commissie heeft evenwel twijfel bij dit argument, dat niet wordt geschraagd door prognoses of een financiële analyse. De twijfel dat de maatregel staatssteun kan omvatten, is derhalve niet weggenomen.

De Commissie werd niet in kennis gesteld van de voorwaarden van de lening van 300 miljoen GBP. Aangezien de lening deel uitmaakt van een pakket maatregelen ten aanzien waarvan de twijfel van de Commissie dat deze maatregelen staatssteun omvatten, niet is weggenomen, konden de voorwaarden van de lening alleszins niet afzonderlijk worden beoordeeld.

Verenigbaarheid van de steun

Wat deze maatregelen betreft, lijkt geen beroep te kunnen worden gedaan op de rechtsgrondslag van artikel 86, lid 2. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben de lening van 2001 en de leenfaciliteiten uitdrukkelijk gekoppeld aan andere projecten dan diensten van algemeen economisch belang, namelijk met de buitenlandse acquisities van RM en het in 2003 goedgekeurde vernieuwingsplan. De geblokkeerde pensioenrekening en de aandeelhouderslening ten belope van 300 miljoen euro werden evenmin gekoppeld aan een door RM verrichte dienst van algemeen economisch belang.

In deze fase lijkt de enige grondslag voor de verenigbaarheid van deze maatregelen, indien zij staatssteun behelzen, artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag te zijn. De maatregelen lijken evenwel niet in overeenstemming te zijn met een van de bepalingen betreffende de toepassing van deze alinea die door de Commissie werden bekendgemaakt. Indien er dus sprake is staatssteun, betwijfelt de Commissie of deze maatregelen met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zijn.

Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad kan alle onrechtmatige steun van de begunstigde worden teruggevorderd.

TEKST VAN DE BRIEF

„The Commission wishes to inform the United Kingdom that, having examined the information supplied by your authorities on the aid/measure referred to above, it has decided to initiate the procedure laid down in Article 88(2) of the EC Treaty. The Commission decided not to raise any objections to certain other measures, as described in this letter.

1.   PROCEDURAL ASPECTS

(1)

On 3 December 2002, Deutsche Post (DP) lodged a complaint against alleged cross-subsidies granted to the parcel activities of Royal Mail Group (RM).

(2)

In response to Commission requests for information, the UK authorities provided information relevant to the matters raised in the complaint by letters of 25 February 2003 and 13 February 2004, and by email dated 17 December 2003. This information included certain other Government measures in relation to Royal Mail.

(3)

On 27 May 2003, the Commission approved a series of measures in favour of Post Office Limited (“POL”) which is a subsidiary of RM (case N 784/02) (1). Under these measures, compensation was granted to POL, financed through a reserve constituted from surplus cash generated by RM. On 22 February 2006 the Commission raised no objection to continuation of one of these measures (rural network support) for a further period (case N 166/05).

(4)

On 8 October 2003, DP lodged an action for annulment (T-343/03) against the N 784/02 Commission Decision, arguing that this decision had implicitly rejected its CP 206/02 complaint. On 16 November 2005, the Court of First Instance rejected the action of DP saying that the N 784/02 Decision did not imply the rejection of the complaint and that the Commission was carrying on investigations (as demonstrated by the correspondence presented before the Court).

(5)

On 10 August 2006, DP sent a letter which invited the Commission to take a position on its complaint of 2002 within the period of two months, on the basis of Article 232 of the Treaty. The same letter contained information concerning a series of alleged new State aid measures. These measures are distinct from those which were the subject of the complaint of 2002 and the complaint against them was therefore treated as a separate complaint which was attributed the reference CP 221/06, subsequently NN 83/06. The alleged measures were as follows:

a transfer of GBP 850 million to a special account dedicated to finance RM's pensions,

decision of Department of Trade and Industry to increase the amount of a loan granted to RM from GBP 844 million to GBP 900 million,

violation of DG Comp's N 166/05 Decision concerning support for POL's rural network, since GBP 150 million was transferred to POL directly from the State budget and not, as approved by the Decision, from a special, ring-fenced reserve.

(6)

In response to Commission requests for information, the UK authorities provided information relevant to the matters raised in the two complaints by letters of 6 October and 31 October 2006. By letter of 5 December 2006 they supplemented this information with respect to one of the other measures mentioned at paragraph (3) above.

(7)

By letter of 27 October 2006, the Mail Competition Forum (MCF), a body representing entrants to the postal market in the UK, submitted a complaint about the special account dedicated to finance RM's pensions also covered by DP's second complaint. The complaint of MCF was attributed the reference CP 164/06, subsequently NN 82/06. A non-confidential version of the complaint was sent to the UK authorities on 20 November 2006. The UK authorities supplied some comments on the complaint by letter of 19 December 2006.

(8)

By letter of 7 December 2006 the Commission informed DP that it did not see sufficient grounds for continuing the investigation concerning complaint CP 206/02, and that if it did not hear from DP within 20 working days, the complaint would be considered withdrawn. No response was received within the deadline. That complaint is therefore considered withdrawn and the specific allegations made in it are not treated in this decision.

(9)

On 7 December 2006 the United Kingdom notified the proposed extension of another of the measures in favour of POL (debt payment funding) covered by N 784/02 which was otherwise due to expire in 2007. The Commission is treating this notification (N 822/06) in a separate decision.

(10)

On 8 February 2007 the UK authorities communicated to the Commission the terms of an announcement concerning the pensions measure, the GBP 900 million loan facility and also a new loan of GBP 300 million to Royal Mail.

2.   DESCRIPTION OF THE MEASURES

2.1.   The beneficiary of the alleged State aid

(11)

The beneficiary of the alleged State aid is Royal Mail Group plc (RM) which (through a holding company, Royal Mail Holdings plc) is a 100 % State-owned company. RM is the UK's main postal operator and had a legal monopoly over most basic letter services until the end of 2005. The post office network is operated by POL, which is a subsidiary of RM.

(12)

Before 2001, the postal activities in the UK were carried out by The Post Office Corporation, a statutory body created by the Post Office Act 1969. The assets and liabilities of The Post Office Corporation were transferred to Consignia Holdings (now renamed Royal Mail Holdings plc) and to its subsidiary, Consignia plc (now RM) on 26 March 2001, under the terms of the Postal Services Act 2000.

(13)

RM has a separate parcels business division, Parcelforce, which was cited as the particular beneficiary in DP's complaint of 2002. Parcelforce has its own separate hub and spoke infrastructure. In 2003 a part of parcels activity (including the provision of a universal service for parcels handed in at post offices) was transferred from Parcelforce to RM and is now operated through RM's infrastructure. Today Parcelforce is focused only on time critical parcels.

2.2.   Financial regime of the beneficiary and relationship with the State

(14)

Under the regime in existence before the incorporation and transfers of 2001, there was no requirement for The Post Office Corporation to pay any dividends to the UK authorities and it did not do so. It was however obliged to invest a proportion of the profits it generated each year in Government securities or National Loan Fund deposits. These investments, classed as current assets and often referred to as the “gilts”, remained with RM following the 2001 transfers and amounted to GBP 1,8 billion at 31 March 2002. Following directions of the UK authorities under section 72 of the Post Office Act 2000 dated 30 January 2003, RM placed these assets in a special reserve (“the mails reserve”) to be used to finance specific measures as directed.

(15)

Following the incorporation and transfers of 2001, the possibility exists for RM Holdings plc to pay a dividend to its shareholder the UK Government. It has not however done so having made losses for most of the subsequent years.

(16)

Beginning in 2001, the UK authorities have made certain loans or loan facilities available to RM. These are described in section 2.4 below.

(17)

Through directions dated 30 January 2003, 25 May 2006 and 11 July 2006, the UK authorities directed RM to use the mails reserve to fund measures in favour of POL. The Commission had raised no objection to these measures by decisions of 27 May 2003 (2) (case N 784/02) and 22 February 2006 (N 166/05). By means of an agreement dated 9 August 2006 and through directions dated the same day and 28 September 2006, the UK authorities made arrangements to end the use of the mails reserve to fund these measures and to fund them instead directly from the State budget. The UK authorities informed the Commission of this change by means of a letter dated 6 October 2006.

(18)

Parcelforce had accumulated losses since 1991. Before 1996 Parcelforce underwent a restructuring with the effect of containing its losses and Parcelforce made a small trading profit in 1995/1996. Since that date, despite numerous restructuring efforts, including the closure of five sort-centres, the elimination of some 5 000 jobs and the closure of 50 out of 102 depots in 2002, Parcelforce generated further losses until the implementation of a far-reaching restructuring plan starting in 2003. After a successful implementation of this plan, Parcelforce became profitable again in 2005.

2.3.   State financing measures in favour of RM

2.3.1.   The 2001 loan

(19)

In February 2001, the UK authorities made a loan of GBP 500 million to RM to finance overseas acquisitions for the mails and parcels business. The loan is repayable between 2021 and 2025 and carries an average interest rate of around 5,8 %. The UK authorities have stated in correspondence with the Commission that this loan was on commercial terms, and that they followed advice from consultants designed to ensure that this was so. In addition, they have stated that the loan was not for any Parcelforce restructuring, that its terms were not linked to such restructuring, and that it was made solely to finance overseas acquisitions. The loan was secured on RM's shareholding in General Logistics Systems International Holdings BV and certain other RM assets. The loan was not notified to the Commission.

2.3.2.   The measures in favour of POL

(20)

By letter dated 3 December 2002 the UK authorities notified the measures in favour of POL referred to at paragraph (4) above. These measures were approved by the Commission in May 2003. The decision noted the funding mechanism from the mails reserve.

(21)

By letter of 18 March 2005 the UK authorities notified the extension of one of these measures, Rural Network Support, which had been authorised for three years up to 31 March 2006. This extension was approved by the Commission on 22 February 2006. By letter of 6 October 2006 the UK authorities informed the Commission that they were now funding the two continuing measures, namely Rural Network Support and Debt Funding Mechanism, directly from the State budget and indeed had begun to make payments on that basis. In that letter the UK authorities noted that the mails reserve represented State resources and that therefore the UK believed the change in funding arrangements had any bearing on the previous clearance decisions. In the case of one payment, the State made a capital injection to RM for an amount (GBP 145 million) that RM had loaned to POL.

2.3.3.   The loan facilities

(22)

In 2003 the UK authorities made available to RM various loan facilities to finance its “renewal plan ”(including the restructuring of Parcelforce described at paragraph (19) above). These facilities, described by the UK authorities as “a commercial package ”were negotiated between RM and the Government and consisted of a loan facility of GBP 544 million from the National Loans Fund (NLF) secured on RM's accumulated cash balances (in particular the funds allocated to the mails reserve) and the acquisition by the authorities of two bonds issued by RM (one of GBP 300 million and one of GBP 200 million). Again, the UK authorities have stated in correspondence with the Commission that these loan facilities were on commercial terms, and that they followed advice from consultants designed to ensure that this was so. They also informed the Commission that as of October 2006 these loan facilities had not been drawn down, apart from a GBP 50 million testing of the draw down process which was repaid in 7 days, and that the GBP 200 million facility had by then expired. Commitment fees of some GBP […] (3) had nonetheless been paid by RM. These loan facilities were not notified to the Commission.

(23)

In May 2006 the UK authorities announced their intention to extend the remaining loan facilities and to increase their level from GBP 844 million to GBP 900 million. The UK authorities indicated on 31 October 2006 that the precise terms of this extension were still being finalised but the intention was that it would be on commercial terms and that the lending would not constitute State aid. They did not therefore intend to notify the extended loan facilities to the Commission. On 8 February 2007 the UK authorities announced that the terms of the extended facilities had been agreed.

2.3.4.   The pensions escrow account

(24)

In 2006 the UK authorities decided to release GBP 850 million of the cash balances remaining in the mails reserve within RM to set up an “escrow account”, which could be drawn on by the Royal Mail Pension Plan (RMPP) in certain circumstances if RM were to fail as a business. The background to this measure was that the various RM pension schemes, of which the RMPP is by far the largest, showed a total deficit (excess of projected liabilities over assets, on certain prudential assumptions) of GBP 5,6 billion in its 2005/6 accounts, where for the first time this deficit was included in RM's balance sheet. The RMPP, like other UK occupational pension schemes, is a funded scheme which is required to hold assets in respect of its liabilities. According to the UK authorities, RM would not be able to pay off this deficit quickly and modernise the business at the same time, given projected cash flows. The account therefore allows RM to agree with the trustees of the RMPP a longer period for addressing the deficit thereby reducing its pension contributions in the next years. The UK authorities have stated that they believe the use of the mails reserve for this purpose is in RM's best commercial interests, and that by enabling RM to complete its strategic plan they will bring about an increase in the value of the UK authorities' shareholding. Without the escrow account and the extended loan facilities, the UK authorities claim there is a possibility that shareholder value would be destroyed not enhanced, and therefore that they are acting in a commercial manner and notification is not necessary.

(25)

The Commission understands that the UK authorities have fully committed themselves to this measure including in statements to Parliament. They have informed the Commission that the measures in favour of POL are being financed from the State budget because the mails reserve has been allocated for this other purpose. The intention to implement the escrow account is referred to both in the accounts of the Department of Trade and Industry and in the recital to a legal act directing RM under s.72 of the Postal Services Act which ends the use of the mails reserve to fund the POL measures. The Commission therefore considers that this measure has been put into effect. It has therefore placed this measure on the register of non-notified aid, under the reference NN 82/06 (in relation to the complaint by the MCF) and NN 83/06 (in relation to the complaint by DP).

2.3.5.   The new GBP 300 million shareholder loan

(26)

On 8 February 2007 the UK authorities announced their agreement to provide RM with a GBP 300 million shareholder loan. This loan has not been notified to the Commission, nor have the UK authorities indicated their intention to do so. It is clear from the terms of the announcement that this loan is part of a package of measures with the pensions escrow account and loan facility.

3.   ANALYSIS

3.1.   Qualification of the measures as State aid

(27)

Article 87(1) of the EC Treaty states:

Save as otherwise provided in this Treaty, any aid granted by a Member State or through State resources in any form whatsoever which distorts or threatens to distort competition by favouring certain undertakings or the production of certain goods shall, in so far as it affects trade between Member States, be incompatible with the common market.

In order for aid in the sense of Article 87(1) to be present, there needs to be an aid measure imputable to the State which is granted by State resources, affects trade between Member States and distort competition in the common markets, and confers a selective advantage to undertakings.

(28)

The business of letters and parcels delivery is an international one, and the Commission believes that a selective advantage in favour of RM or Parcelforce would distort competition and affect trade between Member States.

3.1.1.   The 2001 loan

(29)

The 2001 loan was granted from State funds, and was selective in that it was granted only to RM.

(30)

In order to determine whether the loan provided an advantage to RM, it is necessary to examine its terms so as to assess whether a private lender, acting in a market economy, would have been prepared to lend on the same terms. For these purposes the Commission has equipped itself with reference interest rates (4) by which the terms of loans may be assessed. These reference rates are based on the five-year interbank swap rate, plus a premium of 0,75 percentage points. As it has made clear in its 1993 Communication on the Application of Articles 92 and 93 of the EEC Treaty and of Article 5 of Commission Directive 80/723/EEC to public undertakings in the manufacturing sector, “where the public authority controls an individual public undertaking … the Commission will take account of the nature of the public authorities' holding in comparing their behaviour with the benchmark of the equivalent market economy investor” (5), both for calls for funds to financially restructure a company and to finance specific projects. In the case of a company which “has underperformed”, the owner called upon to provide the extra finance to such undertaking will normally examine “more sceptically ”a call for finance. Where the call for finance “is necessary to protect the value of the whole investment the public authority like a private investor can be expected to take account of this wider context when examining whether the commitment of new funds is commercially justified ”and where a decision is made “to abandon a line of activity because of its lack of medium/long term commercial viability, a public group, like a private group, can be expected to decide the timing and scale of its run down in the light of the impact on the overall credibility and structure of the group”.

(31)

As noted above, the 2001 loan is repayable between 2021 and 2025 and carries an average interest rate of around 5,8 %. This is significantly below the reference rate applicable to the UK at the time the UK previously informed the Commission that the loan was granted, which was 7,06 %. The UK authorities have provided certain evidence that at that time the yield curve in the UK was downward sloping and that therefore the interest rates for such a long term loan could be below the reference rate (which is based on five year rates) without contravening the market economy investor principle. However, this evidence also appears to indicate that part of the loan was granted in 1999 and 2000. Not only does this contradict earlier information, but it involves a period when the reference rate was even higher (7,64 % in 2000). The Commission has also noted that, at least in 2001, the decline in Royal Mail's financial performance was beginning. This would normally be reflected in the terms of any loan. For this reason, when assessing a loan to a company in financial difficulties, the Commission may use as a point of comparison a rate higher than the reference rate.

(32)

The Commission also notes that the purpose of the loan was not linked to restructuring, and that it was made solely to finance overseas acquisitions. The UK authorities have not argued that the loan was necessary to protect the value of the whole investment in RM.

(33)

The Commission therefore has doubts concerning the aid character of this loan and cannot exclude a priori that aid is involved. The Commission wishes to examine, within the context of the Article 88(2) procedure, whether the 2001 loan provided an advantage to RM.

3.1.2.   The measures in favour of POL

(34)

The Commission has already assessed the aid character of the measures in favour of POL in cases reference N 784/02 and N 166/05. In the case of N 784/02 it should be noted that the Commission considered that the measures did not constitute State aid in the sense of Article 87(1), given the absence of overcompensation for the provision of a service of general economic interest, in accordance with the Community jurisprudence at the time. In the alternative, were they to be considered State aid, they were compatible under Article 86(2) of the Treaty.

(35)

As it has already stated in case N 166/05 in respect of one measure, the Commission believes that in the light of subsequent jurisprudence (6) these measures do constitute State aid because they do not meet the four criteria under which compensation for provision of services of general economic interest falls outside the definition in Article 87(1) of the Treaty. These conditions are that, first, the recipient undertaking must actually have public service obligations to discharge, and the obligations must be clearly defined. Second, the parameters on the basis of which the compensation is calculated must be established in advance in an objective and transparent manner. Third, the compensation cannot exceed what is necessary to cover all or part of the costs incurred in the discharge of the public service obligations, taking into account the relevant receipts and a reasonable profit. Finally, where the undertaking which is to discharge public service obligations, in a specific case, is not chosen pursuant to a public procurement procedure which would allow for the selection of the tenderer capable of providing those services at the least cost to the community, the level of compensation needed must be determined on the basis of an analysis of the costs which a typical undertaking, well run and adequately provided with means of transport, would have incurred. The Commission considers that the fourth condition is not met by the measures in favour of POL.

(36)

The qualification of these measures as State aid is not at all changed by the information provided by the UK in its letter of 6 October, that the two continuing measures, namely Rural Network Support and Debt Funding Mechanism, would now be funded directly from the State budget.

(37)

These measures therefore constitute State aid. In so far as they respect the terms on which they have already been authorised by the Commission, they constitute existing aid in the sense of Article 1(b)(ii) of Council Regulation (EC) No 659/1999.

3.1.3.   The loan facilities

(38)

The UK authorities have informed the Commission that as at October 2006 the loan facilities granted in 2003 had not been drawn down. However, it cannot be concluded from this point alone that the loan facilities provided no advantage, since the availability of the loan facilities has an “option value ”to the company. It could not have been known in 2003 that they would not be drawn down. The terms of the loan facilities therefore need to be assessed in the same way as the 2001 loan. The 1993 Commission communication mentioned and quoted at paragraph (31) above is also relevant to this assessment. It can be noted that these loan facilities were linked to RM's “renewal plan”.

(39)

The GBP 544 million NLF loan was granted at “[…] basis points above Libor or relevant gilt”. It should be noted that the reference rate is set at 75 points above an interbank swap rate. The UK authorities have justified the low margin by reference to the security provided, namely the cash reserves of RM. However, the Commission notes that these reserves constitute State resources over which the UK authorities had control through specific legislation. The Commission therefore questions whether their use as security could necessarily dispel its doubts as to the aid character of the measure. It notes that if the loan had been drawn down a saving of […] basis points would outweigh the value of the commitment fees which have been paid by RM.

(40)

The bonds of GBP 300 million and of GBP 200 million were issued at rates of […] and […] basis points above the “relevant gilt”. The larger bond was secured by a floating charge over all assets of RM while the smaller one had lower security. The margin of […] basis points above a rate based on Government securities (which are typically below interbank rates) implies the GBP 300 million loan may have been at a rate below the Commission's reference rate.

(41)

In order to assess whether the terms of these loan facilities contained an aid element, one test to be applied would be whether the commitment fees paid by RM covered the value of the option. If the loan facilities themselves contain an aid element (ie if the available loan was below a market economy investor rate) then it would be necessary to assess what account should be taken of this in assessing the value of the option.

(42)

The UK authorities have informed the Commission, in response to questions, that the 2003 loan facilities still existing in October 2006 (namely the GBP 544 million National Loan Fund loan and the GBP 300 million bond) are to be extended, on revised terms. The UK authorities informed the Commission on 31 October that the terms were still being negotiated but that they were taking advice from consultants to ensure that the terms were commercial.

(43)

On the basis of the information available to the Commission it cannot be ruled out that an aid element is involved.

(44)

In the light of all the above information the Commission is unable to allay its doubts that the loan facilities made available to RM may contain State aid. It therefore invites the UK to provide full details to the Commission within the context of the Article 88(2) procedure so that it can be assessed whether the past and proposed extended facilities provide any aid element.

3.1.4.   The pensions escrow account

(45)

It is established case law that measures of State intervention need to be assessed under Article 87(1) not by reference to their causes or their aims but in relation to their effects (7). The UK authorities have made clear that one clear effect of the escrow account, which is clearly selective towards RM, is to reduce the pensions contributions that RM has to make to the RMPP to address its current deficit. This is an indication that the measure may provide an advantage to RM and therefore be State aid.

(46)

As already noted the UK authorities have argued that the measure can be justified as the intervention of a market economy investor, which would imply that it does not provide any advantage and is therefore not State aid, because it allows RM to modernise its business through its current strategic plan. However, the Commission has doubts about this argument, which has not been backed up by projections or by financial analysis, and is not in a position to allay its doubts that aid may be involved. It therefore wishes to open the Article 88(2) procedure on this point.

(47)

In examining this question the Commission will be considering three aspects, given the particular nature of the funds being allocated to the escrow account. Given that the reserve funds within the reserve are already held within Royal Mail and on its balance sheet, one issue is whether the creation of the escrow account can be regarded as a commercial decision by RM in spite of the involvement of the UK authorities, which arises through the particular legal regime applicable. A second issue, given the particular powers taken by the UK authorities over these reserves, is whether a shareholder acting commercially would agree to this use of shareholders' equity. A third issue, given that the use of the reserves for the pensions measure requires the authorities to fund the POL measures from the State budget, is whether a shareholder would agree to bring new equity to fund an escrow account of this type.

3.1.5.   The new GBP 300 million shareholder loan

(48)

The terms of the loan have not been communicated to the Commission. The Commission has therefore been unable to assess whether its terms include aid. Given the fact that the loan is part of package of measures where the Commission has not allayed its doubts that State aid may be involved, the terms of the loan could not in any case be assessed independently. The Commission therefore wishes to assess the terms of this loan within the 88(2) procedure it is opening.

3.2.   Assessment of compatibility of the measures if State aid is present

(49)

RM carries out certain services of general economic interest. Aid destined to meet the extra costs of providing such services could, under appropriate conditions, be authorised on the basis of Article 86(2) of the EC Treaty. Indeed, the measures in favour of POL referred to in section 3.1.3 above were authorised on this basis. The Commission believes that this authorisation is not put into question by the change of funding arrangements under which the measures are financed direct from the State budget and therefore raises no objection to this change.

(50)

However, in the case of the other measures referred to above for which the Commission has not been able to allay its doubts that State aid may be involved, namely the 2001 loan, the loan facilities and the pensions escrow account, the legal basis of Article 86(2) does not seem to be available. The 2001 loan and loan facilities have been explicitly linked by the UK authorities to other projects, namely the overseas acquisitions of RM and the renewal plan adopted in 2003. The pensions escrow account and GBP 300 million shareholder loan have similarly not been linked to any service of general economic interest performed by RM.

(51)

The only basis for compatibility for these measures, if they contain State aid, would at this stage appear to be Article 87(3)(c) of the Treaty. However, the measures do not appear to conform with any of the rules concerning the application of that sub-paragraph that the Commission has promulgated to date. If therefore State aid is involved, the Commission doubts whether these measures are compatible with the common market.

4.   DECISION

(52)

In the light of the foregoing considerations, the Commission, acting under the procedure laid down in Article 88(2) of the EC Treaty, requests the United Kingdom to submit its comments and to provide all such information as may help to assess the 2001 loan, the loan facilities and the pensions escrow account within one month of the date of receipt of this letter.

(53)

In particular, the Commission requests the UK to provide:

clarification of the details and timing of the 2001 loan and any further considerations concerning its conformity to the market economy investor principle,

clarification of the details of the loan facilities issued in 2003, any further considerations concerning their conformity to the market economy investor principle including concerning the market conformity of the commitment fees paid, and full details of the extended loan facility negotiated with Royal Mail,

full details of the pensions escrow account, including the terms on which it may be called upon by the RMPP, the legal instruments establishing it, the effect of its creation on the pensions contributions to be paid by RM, and any further considerations concerning its assessment under Article 87(1) of the Treaty,

full details of the GBP 300 million shareholder loan announced on 8 February 2007.

(54)

The Commission raises no objection to the change of funding arrangements for the measures in favour of POL of which the United Kingdom informed the Commission on 6 October 2006.

(55)

The Commission requests your authorities to forward a copy of this letter to the potential recipient of the aid immediately.

(56)

The Commission wishes to remind the United Kingdom that Article 88(3) of the EC Treaty has suspensory effect, and would draw your attention to Article 14 of Regulation (EC) No 659/1999, which provides that all unlawful aid may be recovered from the recipient.

(57)

The Commission warns the United Kingdom that it will inform interested parties by publishing this letter and a meaningful summary of it in the Official Journal of the European Union. It will also inform interested parties in the EFTA countries which are signatories to the EEA Agreement, by publication of a notice in the EEA Supplement to the Official Journal of the European Union and will inform the EFTA Surveillance Authority by sending a copy of this letter. All such interested parties will be invited to submit their comments within one month of the date of such publication.”


(1)  These measures complement earlier measures the Commission approved in 2002. On 12 March 2002 the Commission approved the funding of a basic postal account to credit social benefits and from which cash can be withdrawn at post office counters for those benefits holders who do not want to open an account with a bank. On 18 September 2002 the Commission approved minimum funding necessary for POL to close 3 000 urban counters no longer required under the 2000 UK Postal Services Act (2000).

an annual compensation of GBP 150 million granted to POL for the net public service cost of rural counter coverage (“rural network support”),

an aid devoted to back POL's debt to Royal Mail Group plc which had financed POL's balance-sheet deficits up to 31 March 2002 (“debt payment funding”),

a rolling working capital loan to POL for over-the-counter cash payments meant to fund the basic postal account.

(2)  It should be noted that this decision stated the measures not to be State aid given the jurisprudence existent at the time, but in the alternative to be compatible with the common market if they were considered to be aid. When one measure (rural network support funding) was reassessed in case N 166/05 in the light of the subsequent jurisprudence, it was considered to be State aid.

(3)  Business secret.

(4)  Commission notice on the method for setting the reference and discount rates (OJ C 273, 9.9.1997, p. 3).

(5)  OJ C 307, 13.11.1993, p. 3, paragraph 30.

(6)  Judgment of the Court of 24 July 2003, Altmark Trans GmbH and Regierungspräsidium Magdeburg v Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, Case C-280-00, [2003] ECR I-7747.

(7)  Judgment of the Court of 2 July 1974, Italian Republic v Commission of the European Communities — Family allowances in the textile industry, Case 173-73, [1974] ECR 709.


26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/42


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4654 — IPR/Mitsui (UK Electricity generation business))

Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 91/11)

1.

Op 19 april 2007 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de ondernemingen International Power plc („IPR”, Verenigd Koninkrijk) en Mitsui & Co, Ltd. („Mitsui”, Japan) in de zin van artikel 3, lid 1), sub b), van genoemde verordening gezamenlijk zeggenschap verkrijgen over de ondernemingen Deeside Power Development Company Limited („Deeside”, VK), Rugeley Power Limited („Rugeley”, VK), International Power IQ Limited („Indian Queens”, VK) en International Power Fuel Company Limited („IPFC”, VK),momenteel onder volledige zeggenschap van IPR staande, door de aankoop van aandelen van een nieuw gestichte vennootschap die een gezamenlijke onderneming is.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor IPR: electriciteitsopwekking in het Verenigd Koninkrijk en in landen buiten de EU;

voor Mitsui: handelsonderneming wereldwijd actief in commodities;

voor Deeside, Rugeley en Indian Queens: electriciteitsopwekking in het Verenigd Koninkrijk;

voor IPFC: aankoop van steenkolen en biomassa.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. In het licht van de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 (2) van de Raad wordt vermeld dat deze zaak in aanmerking kan komen voor deze procedure.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4654 — IPR/Mitsui (UK electricity generation business), aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/43


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4658 — Bridgepoint Capital/Wolters Kluwer Onderwijsdivisie)

Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 91/12)

1.

Op 19 april 2007 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de onderneming Bridgepoint Capital Group Ltd. („Bridgepoint”, Verenigd Koninkrijk) in de zin van artikel 3, lid 1), sub b), van genoemde verordening volledig zeggenschap verkrijgt over de gehele onderwijsdivisie van Wolters Kluwer N.V. („WKO”, Nederland) door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Bridgepoint: participatiemaatschappij;

voor WKO: uitgever van onderwijsmateriaal.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. In het licht van de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 (2) van de Raad wordt vermeld dat deze zaak in aanmerking kan komen voor deze procedure.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4658 — Bridgepoint Capital/Wolters Kluwer Onderwijsdivisie, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 91/44


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4498 — HgCapital/Denton)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 91/13)

1.

Op 18 april 2007 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4, na een verwijzing overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 (1) van de Raad, waarin wordt medegedeeld dat de onderneming HgCapital Investments Managers Ltd, Verenigd Koninkrijk („HgCapital”), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening volledige zeggenschap verkrijgt over de ondernemingen Denton ATD, Inc., Verenigde Staten, Robert Denton, Inc., Verenigde Staten en Denton COE GmbH, Duitsland (tezamen „Denton”), door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

HgCapital (FTSS): Productie en levering van apparaten voor het testen van veiligheidsvoorzieningen en aanverwante diensten;

Denton: Productie en levering van apparaten voor het testen van veiligheidsvoorzieningen en aanverwante diensten.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4498 — HgCapital/Denton, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Fusiecontrole

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.