ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 291

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
30 november 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Commissie

2006/C 291/1

Wisselkoersen van de euro

1

2006/C 291/2

Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities uitgebracht tijdens zijn 391e vergadering, gehouden op 30 mei 2005, betreffende een voorontwerp van beschikking in zaak nr. COMP/A.37.507/B2 — AstraZeneca

2

2006/C 291/3

Eindverslag van de Raadadviseur-auditeur in zaak nr. COMP/A/37.507 — AstraZeneca (Overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit van de Commissie 2001/462/EG, EGKS van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)

3

2006/C 291/4

Steunmaatregel van de staten — Verenigd Koninkrijk — Steunmaatregel van de staten nr. C 39/06 (ex NN 94/05) — Regeling voor personen die voor het eerst aandeelhouder zijn — Uitnodiging om opmerkingen te maken overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ( 1 )

5

2006/C 291/5

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

10

2006/C 291/6

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

15

2006/C 291/7

Bericht van inleiding van een procedure voor een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen van toepassing op de invoer van multiplex van okouméhout uit de Volksrepubliek China

19

2006/C 291/8

Belasting over de toegevoegde waarde (BTW) (Vrijstelling beleggingsgoud) — Lijst van gouden munten die voldoen aan de criteria van artikel 26 ter, onder a, ii), van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977, gewijzigd bij Richtlijn 98/80/EG van de Raad van 12 oktober 1998 (Bijzondere regeling voor beleggingsgoud)

21

2006/C 291/9

Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van ferrosilicium uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland

34

2006/C 291/0

Herziening door Frankrijk van de openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten tussen Parijs (Orly) en Béziers

38

2006/C 291/1

Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun ( 1 )

39

2006/C 291/2

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

41

2006/C 291/3

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4415 — Motorola/Symbol) ( 1 )

43

2006/C 291/4

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4481 — Onex Corporation/ Sitel Corporation) — Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure ( 1 )

44

2006/C 291/5

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4421 — OJSC Novolipetsk Steel/Duferco/JV) ( 1 )

45

2006/C 291/6

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. COMP/M.4293 — Nordic Capital Fund VI/ICA MENY) ( 1 )

45

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

2006/C 291/7

Richtsnoeren betreffende het begrip beïnvloeding van de handel in de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst

46

 

PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN

2006/C 291/8

EMAS — Communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem — Lijst van geregistreerde vestigingen in Noorwegen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001

66

2006/C 291/9

Wijzigingen in de overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie

68

2006/C 291/0

Lijst van door de EER-EVA-Staten voor het tweede halfjaar van 2005 afgegeven vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

69

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Mededelingen

Commissie

30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/1


Wisselkoersen van de euro (1)

29 november 2006

(2006/C 291/01)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3157

JPY

Japanse yen

153,01

DKK

Deense kroon

7,4547

GBP

Pond sterling

0,67430

SEK

Zweedse kroon

9,0801

CHF

Zwitserse frank

1,5889

ISK

IJslandse kroon

90,61

NOK

Noorse kroon

8,2520

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5780

CZK

Tsjechische koruna

27,988

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

257,16

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6978

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,8243

RON

Roemeense leu

3,4610

SIT

Sloveense tolar

239,65

SKK

Slowaakse koruna

35,531

TRY

Turkse lira

1,9330

AUD

Australische dollar

1,6800

CAD

Canadese dollar

1,4953

HKD

Hongkongse dollar

10,2303

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,9398

SGD

Singaporese dollar

2,0333

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 224,39

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,3790

CNY

Chinese yuan renminbi

10,3036

HRK

Kroatische kuna

7,3532

IDR

Indonesische roepia

12 060,36

MYR

Maleisische ringgit

4,7727

PHP

Filipijnse peso

65,430

RUB

Russische roebel

34,6550

THB

Thaise baht

47,477


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/2


Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities uitgebracht tijdens zijn 391e vergadering, gehouden op 30 mei 2005, betreffende een voorontwerp van beschikking in zaak nr. COMP/A.37.507/B2 — AstraZeneca

(2006/C 291/02)

1.

De leden van het Adviescomité zijn het eens met de beslissing van de Commissie om zowel artikel 82 van het EG-Verdrag als artikel 54 van de EER-Overeenkomst toe te passen.

2.

De leden van het Adviescomité onderschrijven de definitie van de Commissie van de relevante productmarkt (d.i. de markt voor op recept verkrijgbare orale formuleringen van protonpompremmers (PPI's), waarvan H2-blokkers zijn uitgesloten).

3.

De leden van het Adviescomité onderschrijven de definitie van de Commissie van de relevante geografische markt (met name het nationale karakter van de markt).

4.

De leden van het Adviescomité zijn het met de Commissie eens dat AstraZeneca een machtspositie op elk van de relevante markten heeft.

5.

De meerderheid van de leden van het Adviescomité is het met de Commissie eens dat AstraZeneca misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie door stelselmatig een verkeerde voorstelling van zaken te geven aan octrooibureaus in België, Denemarken, Duitsland, Nederland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk en aan nationale rechtbanken in Duitsland en Noorwegen, waarbij zij in aanmerking neemt dat deze verkeerde voorstelling van zaken deel uitmaakte van de strategie van AstraZeneca ten behoeve van omeprazole. Een minderheid onthoudt zich van stemming.

6.

De meerderheid van de leden van het Adviescomité is het met de Commissie eens dat AstraZeneca haar machtspositie heeft misbruikt door systematisch de onjuiste toepassing van vergunningsprocedures voor geneesmiddelen door de selectieve uitschrijving van Losec-capsules in Denemarken, Zweden en Noorwegen, alsmede de overschakeling van capsules naar een tabletformule van Losec als onderdeel van de LPP-strategie van AZ. Een minderheid onthoudt zich en een andere minderheid stemt tegen.

7.

De leden van het Adviescomité zijn het met de Commissie eens wat de ernst van de inbreuk betreft.

8.

De leden van het Adviescomité onderschrijven de opmerkingen van de Commissie over de aanwezigheid van verzachtende omstandigheden (de nieuwe kenmerken).

9.

De leden van het Adviescomité verzoeken de Commissie rekening te houden met alle opmerkingen die tijdens de discussie zijn gemaakt.

10.

De leden van het Adviescomité verzoeken de Commissie dit advies bekend te maken.


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/3


Eindverslag van de Raadadviseur-auditeur in zaak nr. COMP/A/37.507 — AstraZeneca

(Overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit van de Commissie 2001/462/EG, EGKS van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)

(2006/C 291/03)

De ontwerp-beschikking in bovenvermelde zaak geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen:

Het onderzoek werd ingesteld nadat op 12 mei 1999, op grond van artikel 82 EG en artikel 54 EER, een gezamenlijke klacht was ingediend door de ondernemingen Generics (UK) Ltd en Scandinavian Pharmaceuticals Generics AB (hierna beide „Generics” of „de klager” genoemd) tegen de farmaceutische ondernemingen Astra AB (thans AstraZeneca AB) en AstraZeneca Plc (hierna beide „AstraZeneca” genoemd) (1) overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 17/62 van de Raad (2).

De zaak betreft misbruik van overheidsprocedures door AstraZeneca met het doel de producenten van generieke geneesmiddelen en parallelhandelaars ervan te weerhouden met Losec, een door AstraZeneca geproduceerd geneesmiddel, te concurreren. De inbreuk omvat misbruik van het octrooisysteem door bewust een verkeerde voorstelling van zaken te geven aan octrooibureaus met het doel de basisoctrooibescherming voor Losec te verlengen enerzijds, en anderzijds misbruik van het vergunningensysteem voor het in de handel brengen van geneesmiddelen door in bepaalde landen de oorspronkelijke capsulevorm van Losec uit te schrijven om te voorkomen dat er een verkoopvergunning zou worden verleend voor generieke versies van Losec en om parallelhandel te verhinderen.

Op 29 juli 2003 werd overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2842/98 (3) een Mededeling van punten van bezwaar aan AstraZeneca toegezonden. Tevens werd een lijst van documenten uit het dossier van de Commissie, alsmede kopieën van toegankelijke documenten van die lijst, op twee CD-Roms aan AstraZeneca verstrekt.

Op 3 december 2003 (datum van ontvangst) zond AstraZeneca een gezamenlijk antwoord toe en verzocht de onderneming overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2842/98 van de Commissie om een hoorzitting.

Wat het recht op toegang tot het dossier betreft moet ik vermelden dat AstraZeneca van mening was dat de diensten van de Commissie verplicht waren tijdens hun bijeenkomsten met de klager notulen op te stellen, en dat deze notulen in het dossier hadden moeten worden opgenomen. DG Concurrentie verklaarde dat het zich in zijn eindbeschikking uitsluitend zou baseren op de schriftelijke documenten van de klager in verband met de desbetreffende bijeenkomsten. Het achtte zich geenszins verplicht om notulen van deze bijeenkomsten op te stellen, tenzij dergelijke notulen als bewijsmateriaal zouden worden gebruikt in de eindbeschikking. Naar mijn mening wordt dit standpunt bevestigd door de rechtspraak van het Gerecht van eerste aanleg (gevoegde zaken T-191/98 en T-212/98 tot en met T-214/98 — Atlantic Container Line, punten 377, 386 en 394-395), volgens welke de notulen die de Commissie in voorkomend geval van bijeenkomsten met de klager opstelt, interne documenten zijn die in principe niet behoeven te worden bekendgemaakt tenzij de Commissie hiervan in haar eindbeschikking gebruik maakt.

De klager heeft op 7 november 2003 een niet-vertrouwelijke versie van de Mededeling van punten van bezwaar ontvangen en op 8 januari 2004 een niet-vertrouwelijke versie van het antwoord van AstraZeneca. De klager diende op 16 december 2004 opmerkingen over de Mededeling van punten van bezwaar in, die aan AstraZeneca werden doorgezonden.

De hoorzitting werd op 16 en 17 februari 2004 gehouden, na enig uitstel om twee voormalige werknemers van AstraZeneca in staat te stellen hieraan deel te nemen. AstraZeneca en Generics waren beide vertegenwoordigd. Zowel voor als na de hoorzitting, op 9 maart 2004, verschafte AstraZeneca nieuwe informatie, met name om kwesties die tijdens de hoorzitting ter sprake waren gekomen nader toe te lichten.

Bij brief van 23 november 2004 stelde de Commissie vervolgens AstraZeneca in de gelegenheid om haar opmerkingen te maken over een aantal feiten en overwegingen die in de Mededeling van punten van bezwaar niet expliciet aan de orde waren gekomen en waarnaar de Commissie in de eindbeschikking tegen AstraZeneca zou kunnen verwijzen (letter of facts). Op verzoek heb ik de termijn voor de indiening van opmerkingen over deze letter of facts verlengd tot 13 januari 2005. Bovendien heb ik AstraZeneca alle aanvullende niet-vertrouwelijke documenten ter beschikking laten stellen die na de bekendmaking van de Mededeling van punten van bezwaar aan het dossier van de Commissie waren toegevoegd. AstraZeneca maakte haar opmerkingen over de letter of facts kenbaar bij brief van 21 februari 2005.

Ik ben van mening dat de ontwerp-beschikking uitsluitend bezwaren bevat ten aanzien waarvan de partijen hun standpunt hebben kunnen bekendmaken.

In het licht van het bovenstaande ben ik van oordeel dat het recht van de partijen bij de procedure om gehoord te worden, in deze zaak in acht werd genomen.

Brussel, 31 mei 2005

Serge DURANDE


(1)  Met ingang van 6 april 1999 is Astra AB gefuseerd met Zeneca Group Plc; de gefuseerde Britse onderneming heet AstraZeneca Plc.

(2)  Verordening (EG) nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag (PB L 13 van 21.2.1962, blz. 204).

(3)  Verordening (EG) nr. 2842/98/EEG van de Commissie van 22 december 1998 betreffende het horen van belanghebbenden en derden in bepaalde procedures op grond van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag (PB L 354 van 30.12.1998, blz. 18-21).


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/5


STEUNMAATREGEL VAN DE STATEN — VERENIGD KONINKRIJK

Steunmaatregel van de staten nr. C 39/06 (ex NN 94/05)

Regeling voor personen die voor het eerst aandeelhouder zijn

Uitnodiging om opmerkingen te maken overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag

(2006/C 291/04)

(Voor de EER relevante tekst)

Bij brief van 13 september 2006, die op de bladzijde na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen kenbaar maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking aan het volgende adres te zenden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Visserij

Directoraat FISH/D/3 „Juridische aangelegenheden”

B-1049 Brussel

Fax: (32-2) 295 19 42

Deze opmerkingen zullen ter kennis van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen kenbaar maakt kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

In juni 2004 is de Commissie in kennis gesteld van steun die door de Shetland Islands Council, de overheidsinstantie van het Verenigd Koninkrijk voor de Shetland Islands, aan de visserijsector werd verleend en mogelijk onrechtmatig was.

In het kader van de regeling voor personen die voor het eerst aandeelhouder zijn, werden subsidies gegeven in de vorm van een evenredige bijdrage aan de eigen financiële bijdrage voor de aankoop van een aandeel in een bestaand of een nieuw vissersvaartuig. Aan personen van meer dan 18 die nog geen aandeel in een vissersvaartuig bezaten, werd steun verleend ten bedrage van 50 % van de kosten van de aankoop van het aandeel, met een maximum van 7 500 GBP wanneer het een bestaand vissersvaartuig betrof en van 15 000 GBP wanneer het een nieuw vissersvaartuig betrof, met een maximum van 25 % van de waarde van het vaartuig. De steun werd verleend op voorwaarde dat het vaartuig gedurende de volgende vijf jaar voltijds voor de visserij werd ingezet en de begunstigde eigenaar bleef van zijn aandeel in het vissersvaartuig gedurende een periode van vijf jaar met ingang van de datum van ontvangst van de steun.

Overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag moeten de lidstaten de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen op de hoogte brengen. Volgens het Verenigd Koninkrijk werd de regeling toegepast van 1982 tot en met 14 januari 2005. Het Verenigd Koninkrijk bevestigde evenwel dat het de Commissie nooit van de regeling op de hoogte had gebracht, hetgeen tot gevolg heeft dat de steunregeling als een nieuwe steunregeling moet worden beschouwd.

Bij Verordening (EG) nr. 659/1999 (1) is geen verjaringstermijn vastgesteld voor het onderzoek naar onrechtmatige steun. In artikel 15 van die verordening is evenwel bepaald dat de bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen, verjaren na een termijn van tien jaar, dat deze termijn ingaat op de dag waarop de onrechtmatige steun aan de begunstigde is verleend en dat de verjaring wordt gestuit door elke maatregel van de Commissie. Bijgevolg oordeelt de Commissie dat in dit geval een onderzoek naar steun die méér dan tien jaar vóór door de Commissie enige maatregel werd genomen, is verleend, niet nodig is. De Commissie is van oordeel dat de verjaring werd gestuit door het verzoek om informatie dat zij het Verenigd Koninkrijk op 24 augustus 2004 heeft toegezonden. Bijgevolg is de steun die de begunstigde vóór 24 augustus 1994 werd verleend, verjaard en evalueert de Commissie hierna slechts de steun die werd verleend bij beschikkingen die werden genomen in de periode van 24 augustus 1994 tot en met 14 januari 2005. Volgens de gegevens waarover de Commissie beschikt, zou in die periode ongeveer 8 000 000 GBP in het kader van de regeling zijn uitgekeerd.

Bij deze maatregelen lijkt het te gaan om steunmaatregelen van de staten in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag. Staatssteun kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard indien hij onder één van de uitzonderingen valt waarin in het EG-Verdrag is voorzien. Staatssteun voor de visserijsector mag als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd indien is voldaan aan de voorwaarden van de Richtsnoeren voor het onderzoek van de nationale steunmaatregelen in de visserij- en aquacultuursector die golden op het ogenblik dat de steun werd verleend (2).

Steun die wordt verleend voor de aankoop van een aandeel in een bestaand vissersvaartuig, mag volgens de Richtsnoeren van 1994, 1997 en 2001 als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd indien de steun bedoeld is om vissers die op zee vissen, in staat te stellen ten dele eigenaar te worden van een vissersvaartuig of om een vissersvaartuig te vervangen nadat het ernstig werd beschadigd (total loss) en dit vaartuig niet ouder is dan 20 jaar en nog minstens tien jaar kan worden gebruikt. De Richtsnoeren van 2004 zijn strenger en verwijzen naar de voorwaarden van artikel 12, lid 3, onder d), en artikel 12, lid 4, onder f), van Verordening (EG) nr. 2792/1999 die aanvullende bepalingen bevatten betreffende de leeftijd van de begunstigde en de lengte over alles van het vaartuig. Volgens de Richtsnoeren van 1994 en 1997 mag het totale bedrag van de verstrekte steun niet meer bedragen dan 30 % van de werkelijke kosten van aankoop van het vaartuig. In de Richtsnoeren van 2001 is dit percentage verlaagd tot 20 %.

In dit stadium van de beoordeling lijkt de steun voor de aankoop van een aandeel in een bestaand vissersvaartuig niet te voldoen aan de voorwaarden van de Richtsnoeren. Bovendien wordt in het kader van de regeling steun verstrekt tot maximum 25 % van de werkelijke kosten van aankoop van het vissersvaartuig, hetgeen onverenigbaar is met de voorwaarden van de Richtsnoeren van 2001.

In verband met de steun die wordt verstrekt voor de aankoop van een aandeel in een nieuw vissersvaartuig, is in punt 2.2.3.1. van de Richtsnoeren van 1994 en 1997 bepaald dat steun voor de bouw van nieuwe vissersvaartuigen als verenigbaar met de gemeenschappeliljke markt mag worden beschouwd indien is voldaan aan de desbetreffende voorwaarden van Verordening (EG) nr. 3699/93. Bij de bouw van de vaartuigen moeten de doelstellingen van het meerjarige oriëntatieprogramma, de verordeningen en richtlijnen inzake hygiëne en veiligheid alsmede de communautaire bepalingen betreffende de meting van schepen in aanmerking worden genomen. De schepen moeten in het communautaire gegevensbestand worden opgenomen.

In de Richtsnoeren van 2001 wordt verwezen naar de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2792/1999 waarin wordt gesteld dat nieuw ingebrachte capaciteit moet worden gecompenseerd door, zonder overheidssteun, aan de vloot een capaciteit te onttrekken die ten minste gelijk is aan de in de betrokken vlootsegmenten ingebrachte nieuwe capaciteit. Tot en met 31 december 2001 gold bovendien dat, indien nog niet aan de doelstellingen was voldaan, de onttrokken capaciteit ten minste 30 % groter moest zijn dan de in de betrokken vlootsegmenten ingebrachte nieuwe capaciteit. Voorts mag steun slechts worden verleend indien de lidstaat de informatie in het kader van de toepassing van het meerjarige oriëntatieprogramma zoals vermeld in artikel 5 van die verordening, heeft verstrekt en haar verplichtingen in het kader van Verordening (EEG) nr. 2930/86 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen is nagekomen, de bepalingen van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2792/1999 heeft toegepast en de algemene doelstellingen in het kader van de meerjarige oriëntatieprogramma's in acht heeft genomen.

Aangezien de regeling niet verwijst naar het referentieniveau voor de omvang van de vissersvloot noch naar de eisen inzake hygiëne en veiligheid en er geen verplichting is tot registratie van het vaartuig in het communautaire gegevensbestand, heeft de Commissie in dit stadium ernstige twijfels omtrent de verenigbaarheid van de steun voor de aankoop van een aandeel in een nieuw vaartuig, die in de periode na 1 juli 2001 werd verleend.

Rekening houdend met bovenstaand onderzoek heeft de Commissie besloten geen bezwaren te maken tegen deze steunregeling voor zover de steun voor de aankoop van een aandeel in een nieuw vaartuig vóór 1 juli 2001 is verleend. In verband met de steun die in het kader van de regeling voor de aankoop van een aandeel in een nieuw vaartuig na 1 juli 2001 is verleend en alle steun die is verleend voor de aankoop van een aandeel in tweedehandse vaartuigen, heeft de Commissie in dit stadium ernstige twijfels omtrent de verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt.

Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 kan alle onrechtmatige steun van de begunstigde worden teruggevorderd.

TEKST VAN DE BRIEF

„(1)

The Commission wishes to inform the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland that, having examined the information supplied by your authorities on the measure referred to above, it has decided to initiate the procedure laid down in Article 88 (2) of the EC Treaty.

1.   PROCEDURE

(2)

By letter of 15 June 2004 the Commission was informed by a citizen of the UK of unlawful aid granted by the authorities of the Shetland Islands of the UK. By letters of 24 August 2004, 4 February, 11 May and 16 December 2005 the Commission has requested the UK authorities to provide information about these measures, to which the UK authorities responded by letters of 10 December 2004, 6 April, 8 September 2005 and 31 January 2006.

2.   DESCRIPTION

(3)

The Shetland Islands Council (SIC), the public authority in Shetland, has made payments to the fisheries sector under the scope of two general aid measures named “Aid to the Fish Catching and Processing Industry” and “Aid to the Fish Farming Industry”, which actually consisted of several different types of aid schemes. One of these schemes is the so-called First time shareholders scheme. Under the First time shareholders scheme, which was applied from 1982 until 14 January 2005, grants could be given as contribution to matching own financial contribution for the purchase of a share in an existing or new fishing vessel. Aid was only granted to persons over 18 years old that did not yet own a share in a fishing vessel.

(4)

Aid was granted for 50 % of the acquisition costs of the share, with a maximum of GBP 7 500 in case of an existing vessel and GBP 15 000 in case of a new vessel. The other 50 % may only be financed by the beneficiaries own contribution, derived either from his own savings or from any interest-free family loan. The amount of aid may never exceed 25 % of the value of the vessel.

(5)

The aid was granted under the condition that the vessel is used for full time fishing for the next 5 years and that the beneficiary retained his share in the vessel for a period of five years from receipt of the aid.

3.   COMMENTS FROM THE UNITED KINGDOM

(6)

The United Kingdom states that the aid measures concerned have already been applied already before the accession of the United Kingdom to the European Economic Community. The United Kingdom is however not able to provide any evidence of the existence of these measures at the time of accession.

(7)

The United Kingdom confirms that the aid measures have been changed over the years and that these changes have not been notified to the Commission in accordance with Article 88(3) of the EC Treaty (former Article 93(3)). The United Kingdom states however that the expenditure and application of the measures have been reported yearly to the Commission by way of the annual State aid inventory and that the officials responsible for the aids believed that by transmitting the annual reports no notification of the aid would be necessary.

(8)

Finally the United Kingdom states that where the measures and the amendments to the schemes might have been applied without prior notification to the Commission, they were applied in accordance with the conditions laid down in the Guidelines for the examination of State aid to fisheries and aquaculture applicable at the time aid was granted under the measures.

(9)

In addition, with regard to the First time shareholder scheme the United Kingdom states that the scheme was in operation until 14 January 2005, but that actually no assistance has been awarded during the financial years 2003/2004 and 2004/2005 as there were no applications. Furthermore, they state that they consider the aid to have been compatible with Guidelines for the examination of State aid to fisheries and aquaculture applicable at the times concerned.

4.   ASSESSMENT

(10)

It must be determined first if the scheme can be regarded as State aid and if this is the case, if this aid is compatible with the common market.

(11)

Aid has been granted to a limited number of companies within the fisheries sector and is thus of a selective nature. The aids have been granted by the Shetland Islands Council, the public authority of Shetland, from State resources and are in the benefit of these companies which are in direct competition with other companies in the fisheries sector of both within the United Kingdom as well as in other Member States. Therefore, the measures distort or threaten to distort competition and appear to be State aid in the sense of Article 87 of the EC Treaty.

4.1.   Legality

(12)

According to the United Kingdom, the two general schemes have been applied before the accession of the United Kingdom to the European Economic Community. However, the Commission notes that according to the provided information, the First time shareholders scheme was put in place only 1982. In any event, due to the absence of past records, the United Kingdom acknowledged that it is not able to provide evidence that the aid measures existed already before the United Kingdom joined the union and thus would have to be regarded as existing aids. In addition, the United Kingdom confirmed that the aid schemes have been changed over the years and that these changes have not been notified to the Commission in accordance with Article 88(3) of the EC Treaty (former Article 93(3)). As a result, the aid measures have to be considered as new aid.

(13)

The Commission regrets that the United Kingdom did not respect Article 88(3) of the EC Treaty, under which Member State are obliged to inform the Commission of any plans to grant or alter aid. In this respect the United Kingdom has stated that its authorities were mistakenly convinced that the inclusion of the measures into the annual State aid inventory, yearly submitted to the Commission, would be sufficient to inform the Commission of the aid in question. It must be noted however that such reporting to the Commission can not be considered as notification of the aid as required under Article 88(3) of the EC Treaty.

4.2.   Basis for the assessment

(14)

Council Regulation (EC) No 659/1999 (3) does not lay down any limitation period for the examination of unlawful aid within the meaning of Article 1(f) thereof, i.e. aid implemented before the Commission is able to reach a conclusion about its compatibility with the common market. However, Article 15 of that Regulation stipulates that the powers of the Commission to recover aid is subject to a limitation period of ten years, that the limitation period begins on the day on which the aid is awarded to the beneficiary and that that limitation period is interrupted by any action taken by the Commission. Consequently, the Commission considers that it is not necessary in this case to examine the aid covered by the limitation period, i.e. aid granted more than ten years before any measure taken by the Commission concerning it.

(15)

The Commission considers that in this case the limitation period was interrupted by its request for information sent to the United Kingdom on 24 August 2004. Accordingly, the limitation period applies to aid granted to beneficiaries before 24 August 1994. Consequently, the Commission will asses below only the aid granted by decisions taken between 24 August 1994 and January 2005. It seems that during that time approximately GBP 8 000 000 have been granted under the scheme.

(16)

State aid can be declared compatible with the common market if it complies with one of the exceptions foreseen in the EC Treaty. As regards the State aid to the fisheries sector, State aid measures are deemed to be compatible with the common market if they comply with the conditions of Guidelines for the examination of State aid to fisheries and aquaculture. According to point 5.3 of the current Guidelines (4) an “unlawful aid” within the meaning of Article 1(f) of Regulation (EC) No 659/1999 will be appraised in accordance with the guidelines applicable at the time when the administrative act setting up the aid has entered into force. The aid is thus to be assessed on the compatibility with the Guidelines of 1994, 1997 and 2001 (5).

4.3.   Used vessels

4.3.1.   Guidelines of 1994, 1997 and 2001

(17)

With regard to aid for the acquisition of a share in a second hand vessel, according to point 2.2.3.3 of the 1994, 1997 and 2001 Guidelines, such aid may be deemed compatible with the common market when the vessel can be used for at least another 10 years. Under the 1994, 1997 Guidelines the vessel has to be at least 10 years old, under the 2001 Guidelines 20 years. According to all guidelines the aid should be intended to enable sea-fishermen to acquire part ownership or to replace a vessel after its total loss.

(18)

With regard to the aid rate, under the 1994 and 1997 Guidelines the total amount of aid to be granted may not exceed 50 % of the participation rate provided for in Annex IV to Regulation (EC) No 3699/93, applying the scale relating to construction aid set out in that Annex. As Shetland is an Objective I region, the maximum participation rate is set at 60 %. Thus the aid for sea-fishermen to acquire part ownership of a second hand vessel may not exceed 30 % of the actual costs of the acquisition of the vessel.

(19)

Under the 2001 Guidelines this provision is amended and it is stated that the rate of the aid may not exceed in subsidy equivalent 20 % of the actual cost of the acquisition of the vessel.

4.3.2.   Compatibility

(20)

Under the scheme aid was granted for individuals who acquired for the first time a share in a second hand vessel. According to the Guidelines aid could only be granted with regard to vessels, not older than 20 years, that could be used for at least another 10 years. The scheme does not contain any conditions with regard to the age of the vessels. The fact that the beneficiaries of the aid are obliged to keep their share in the vessel for at least another five years and to use the vessel for fishing during those years seems to insure that aid is granted for vessels that are still operational and to be used for some years. However, this condition is insufficient to comply with the requirements established in point 2.2.3.3. of the 1994, the 1997 as well as the 2001 Guidelines.

(21)

In addition, according to the information provided, under the scheme the aid may not exceed 25 % of the value of the vessel. Under to the 1994 and 1997 Guidelines, applicable until 1 July 2001, it is allowed to grant aid with a maximum of 30 % of the actual costs of the acquisition of the vessel and thus the aid rate of the scheme of 25 % is compatible with that condition.

(22)

However the 2001 Guidelines, which Member States were to apply as from 1 July 2001, require that the aid shall not exceed 20 % of the actual costs of the acquisition of the vessel. The aid rate of the scheme of 25 % therefore no longer complies with the conditions established under the Guidelines. Therefore, from 1 July 2001, the aid rate of the scheme of 25 % exceeds seems no longer compatible.

(23)

With regard to the above, the Commission at this stage has serious doubts on the compatibility with the common market of the aid granted for the acquisition of a share in used vessels.

4.4.   New vessels

4.4.1.   Guidelines of 1994 and 1997

(24)

With regard to aid for the acquisition of a share in new vessels, point 2.2.3.1 of the 1994 and the 1997 Guidelines apply. According to those guidelines, aid for the construction of new fishing vessels may be deemed compatible with the common market provided that it complies with the relevant conditions of Regulation (EC) No 3699/93 (6).

Regulation (EC) No 3699/93

(25)

According to the conditions laid down in Articles 7 and 10 and Annex III (paragraph 1.3) of Regulation (EC) No 3699/93, the vessels must be built in compliance with the objectives set for the size of the fishing fleet of the Member State concerned under the mulitannual guidance programme (MAGP) and must comply with the regulations and directives governing hygiene and safety and Community provisions concerning the dimension of vessels. The vessels have to be registered in the fleet register.

4.4.2.   Guidelines of 2001

(26)

With regard to aid for the acquisition of a share in new vessels, point 2.2.3.1 of the 2001 Guidelines applies. According to those guidelines, aid for the construction of new fishing vessels may be deemed compatible with the common market provided that it complies with the relevant conditions of Regulation (EC) No 2792/1999 (7).

Regulation (EC) No 2792/1999

(27)

Articles 6, 7, 9 and 10 and Annex III (point 1.3) of Regulation (EC) No 2792/1999 (8), as applicable until 1 January 2003, require that the entry of new capacity is compensated by the withdrawal of a capacity without public aid which is at least equal to the new capacity introduced in the segments concerned. Until 31 December 2001, where the objectives were not yet respected, the withdrawal of capacity should at least be 30 % more than the new capacity introduced.

(28)

The aid may only be granted where the Member State has submitted the information concerning the application of the Multi-annual Guidance Programme (MAGP) as required under Article 5 of that Regulation and furthermore, has complied with its obligations under Regulation (EEC) No 2930/86 concerning the characteristics of fishing vessels, has implemented the arrangements under Article 6 of Regulation (EC) No 2792/1999 and has complied with the overall MAGP-objectives.

(29)

When the vessel is deleted from the fishing vessel register of the Community, within 10 years from construction, the aid should be recovered pro rata temporis.

(30)

Finally, the vessels must be built to comply with the regulations and directives governing hygiene and safety and Community provisions concerning the dimension of vessels. The vessels have to be registered in the fleet register and must be entered in the Community fishing fleet register.

(31)

With regard to the compatibility of aid for the construction of new fishing vessels with the common market, the 2001 Guidelines aid also make reference to the provisions of Regulation (EC) No 2792/1999 as mentioned above.

Regulation (EC) No 2369/2002

(32)

However, on 1 January 2003 the relevant Articles and Annex of Regulation (EC) No. 2792/1999 were amended by Regulation (EC) No 2369/2002 (9). This amendment introduced the phasing out of aid for construction of new fishing vessels. According to the amended provisions, the conditions have been broadened in the sense that aid for the renewal of fishing vessels may only be granted until 31 December 2004 and for vessels of less than 400 GT.

4.4.3.   Compatibility

(33)

Under the scheme grants can be given for the purchase of a share in a new fishing vessel. Aid can only be granted to persons over 18 years old that do not yet own a share in a fishing vessel. The beneficiary is obliged to use the vessel for fishing for the following 5 years and must retain their share in the vessel for at least the same period. In case of breach of the conditions under the scheme the authorities can require pro rata temporis repayment of the aid.

(34)

As the scheme seems to make no reference to the reference level for the size of the fishing fleet nor to the hygiene and safety requirement and there is obligation for the registration of the vessel in the fleet register, the Commission at this stage has serious doubts that the conditions for the acquisition of a share in a new vessel during the period starting from 1 July 2001 can be considered compatible with the Guidelines for the examination of State aid to fisheries and aquaculture.

(35)

Furthermore the scheme does not seem to contain any provisions with regard to the additional requirements introduced by Regulation (EC) No 2369/2002 (point 32), applicable as from 1 January 2003. Although the United Kingdom has stated that no aid has been granted under the scheme during the financial years 2003/2004 and 2004/2005, aid has been granted during the financial year 2002/2003 which could include aid granted after 1 January 2003. Therefore at this stage the Commission also has doubts whether the additional conditions established by Regulation (EC) No. 2369/2002 have been complied with.

(36)

With regard to the above, the Commission at this stage has serious doubts on the compatibility with the common market of the aid granted for the acquisition of a share in new vessels after 1 July 2001. Aid granted before that date however is deemed to be compatible with the guidelines in force at the time the aid was granted and thus compatible with the common market.

5.   DECISION

(37)

In view of the foregoing analysis the Commission has decided not to raise any objections to this aid scheme as far as it concerns the aid granted for the acquisition of a share in a new vessel granted before 1 July 2001.

(38)

With regard to the aid granted under the scheme for the acquisition of a share in a new vessel after 1 July 2001 and all aid granted for the acquisition of a share in second hand vessels, the Commission observes that there exist, at this stage of the preliminary examination, as provided for by Article 6 of Council Regulation (EC) No 659/1999 of 22 March 1999 laying down detailed rules for the application of Article 88 of the EC Treaty, serious doubts on the compatibility of these aids with the Guidelines for the examination of State aid to Fisheries and aquaculture and, therefore, with the EC Treaty.

(39)

In the light of the foregoing conditions, the Commission, acting under the procedure laid down in Article 88 (2) of the EC Treaty and Article 6 of Regulation (EC) No 659/1999, requests the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland to submit its comments and to provide all such information as may help to further assess the aid, within one month of the date of receipt of this letter. It requests your authorities to forward a copy of this letter to the recipients of the aid immediately.

(40)

The Commission wishes to remind the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland that Article 88 (3) of the EC Treaty has suspensory effect and would draw your attention to Article 14 of Council Regulation (EC) No 659/1999, which provides that all unlawful aid may be recovered from the recipient.

(41)

The Commission warns the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland that it will inform interested parties by publishing this letter and a meaningful summary of it in the Official Journal of the European Union. It will also inform interested parties in the EFTA countries which are signatories to the EEA Agreement, by publication of a notice in the EEA Supplement to the Official Journal of the European Union and will inform the EFTA Surveillance Authority by sending a copy of this letter. All such interested parties will be invited to submit their comments within one month of the date of such publication.”


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB C 260 van 17.9.1994, blz. 3; PB C 100 van 27.3.1997, blz. 12 en PB C 19 van 20.1.2001, blz. 7; PB C 229 van 14.9.2004, blz. 5.

(3)  Council Regulation (EC) No 659/1999 of 22 March 1999 laying down detailed rules for the application of Article 93 of the EC Treaty, OJ L 83, 27.3.1999, p. 1. Regulation as amended by the Act of Accession of 2003.

(4)  OJ C 229, 14.9.2004, p. 5.

(5)  OJ C 260, 17.9.1994, p. 3; OJ C 100, 27.3.1997, p. 12 and OJ C 19, 20.1.2001, p. 7.

(6)  Council Regulation (EC) 3699/93 of 21 December 1993 laying down the criteria and arrangements regarding Community structural assistance in the fisheries and aquaculture sector and the processing and the marketing of its products, OJ L 346, 31.12.1993, p. 1.

(7)  Council Regulation (EC) No 2792/1999 of 17 December 1999 laying down the detailed rules and arrangements regarding Community structural assistance in the fisheries sector OJ L 337, 30.12.1999, p.10, as last amended by Regulation (EC) No 485/2005, OJ L 81, 30.3.2005, p. 1.

(8)  Council Regulation (EC) No 2792/1999 of 17 December 1999 laying down the detailed rules and arrangements regarding Community structural assistance in the fisheries sector OJ L 337, 30.12.1999, p.10, as last amended by Regulation (EC) No 485/2005, OJ L 81, 30.3.2005, p. 1.

(9)  OJ L 358, 31.12.2002, p. 49.


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/10


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

(2006/C 291/05)

Naar aanleiding van deze bekendmaking kan een bezwaar tegen de aanvraag worden aangetekend op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad. Een eventueel bezwaarschrift moet binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van bekendmaking bij de Commissie worden ingediend.

SAMENVATTING

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

Registratieaanvraag overeenkomstig artikel 5 en artikel 17, lid 2

„RISO DI BARAGGIA BIELLESE E VERCELLESE”

EG-nummer: IT/PDO/005/0337/26.02.2004

BOB ( X ) BGA ( )

Deze samenvatting is uitsluitend ter informatie opgesteld. Belangstellenden worden verzocht om voor volledige informatie kennis te nemen van de volledige versie van het productdossier die verkrijgbaar is bij de in punt 1 genoemde nationale autoriteiten of bij de Europese Commissie (1).

1.   Bevoegde dienst van de lidstaat:

Naam:

Ministero delle Politiche Agricole e Forestali

Adres:

Via XX Settembre n. 20 — I-00187 Roma

Tel.:

(39-06) 481 99 68

Fax:

(39-06) 42 01 31 26

e-mail:

qtc3@politicheagricole.it

2.   Aanvragende groepering:

Naam:

Associazione Riso di Baraggia Biellese e Vercellese

Adres:

Via F.lli Bandiera, 16 — c/o Consorzio di Bonifica della Baraggia Biellese e Vercellese — I-13100 Vercelli

Tel.:

(39-0161) 28 38 11

Fax:

(39-0161) 25 74 25

e-mail:

Samenstelling:

Producenten/verwerkers ( X ) anderen ( )

3.   Productcategorie:

Categorie 1.6 — Groenten en fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt, bijlage II — Rijst

4.   Productdossier (samenvatting van de in artikel 4, lid 2, voorgeschreven gegevens)

4.1   Naam: „Riso di Baraggia Biellese e Vercellese”

4.2   Beschrijving: De beschermde oorsprongsbenaming „Riso di Baraggia Biellese e Vercellese” heeft uitsluitend betrekking op het rijstproduct dat verkregen is door de verwerking van ruwe rijst of padie tot „gedopte”, „geslepen” en „parboiled” rijst.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende variëteiten van deze rijstsoort met hun kenmerken:

Hierna volgt een overzicht van de biometrische gegevens en fysisch-chemische eigenschappen aan de hand waarvan deze variëteiten, samen met de bovenstaande parameters, kunnen worden onderscheiden en geïdentificeerd.

4.3   Geografisch gebied: Het oorsprongsgebied van de beschermde benaming „Riso di Baraggia Biellese e Vercellese” ligt in het noordoostelijke deel van de regio Piemonte, in de provincies Biella en Vercelli en omvat het grondgebied van de volgende gemeenten en hun deelgemeenten: Albano Vercellese, Arborio, Balocco, Brusnengo, Buronzo, Carisio, Casanova Elvo, Castelletto Cervo, Cavaglià, Collobiano, Dorzano, Formigliana, Gattinara, Ghislarengo, Gifflenga, Greggio, Lenta, Massazza, Masserano, Mottalciata, Oldenico, Rovasenda, Roasio, Salussola, San Giacomo Vercellese, Santhià, Villanova Biellese en Villarboit.

4.4   Bewijs van oorsprong: Alle fasen van het productieproces moeten worden gecontroleerd door de in punt 4.7 vermelde controlestructuur. Deze dient daarbij de voorschriften van het controleprogramma na te leven en voor elke fase de binnenkomende en uitgaande producten te registreren. De traceerbaarheid van het product wordt gewaarborgd door middel van bovenvermelde registraties, door de inschrijving van de bewerkings-, verwerkings- en verpakkingsbedrijven en de kadasternummers van de teeltgronden op speciale lijsten die door de controlestructuur worden bijgehouden, en door een tijdige melding bij de controlestructuur van de hoeveelheden geproduceerde rijst en de hoeveelheden verpakte en geëtiketteerde rijst. Alle natuurlijke en rechtspersonen die op de lijsten zijn ingeschreven, worden aan de hand van de voorschriften van het productdossier en het controleprogramma door de controlestructuur gecontroleerd.

4.5   Werkwijze voor het verkrijgen van het product: In het productdossier is onder meer bepaald dat de bemesting bedoeld is om een gezond en perfect gerijpt product te verkrijgen. Het gebruik van nitriethoudende meststoffen en compost of mestsamenstellingen die zware metalen bevatten, is verboden. Onverminderd de strikte naleving van de voorschriften inzake wettelijk toegelaten fytofarmaceutische producten, moeten behandelingen met schimmel- en ongediertebestrijdingsmiddelen ten minste 40 dagen vóór de oogst plaatsvinden. Het zaad dat voor de rijstteelt wordt gebruikt, moet door de Ente Nazionale Sementi Eletti (E.N.S.E., Nationale instantie voor geselecteerde zaden) zijn gecertificeerd opdat het zeker is dat de variëteit zuiver is, het zaad geen schimmelparasieten bevat en kiembaar is.

Bij het drogen van de rijst moeten zodanige hulpmiddelen en werkmethoden worden gebruikt dat aantasting van de vliezen van de rijstkorrel door eventuele brandstofresten of vreemde geuren wordt vermeden of tot een minimum wordt beperkt. Er wordt de voorkeur gegeven aan droogovens met indirecte verhitting die, indien mogelijk, worden gevoed met aardgas, LPG of soortgelijke gassen.

Het vochtgehalte van ruwe rijst of padie die in magazijnen is opgeslagen of voor verdere bewerking ten verkoop wordt aangeboden, mag niet hoger zijn dan 14 %.

Wanneer de ruwe rijst wordt opgeslagen, moet de rijstteler alle mogelijke maatregelen nemen om de aanwezigheid van dierlijke of schimmelparasieten en het optreden van abnormale fermentatie te voorkomen. Aan het einde van de zomer en in elk geval voordat de padie wordt geoogst en opgeslagen, moeten zowel in de magazijnen, silo's en opslagcellen als in de aangelegen lokalen de volgende werkzaamheden worden verricht:

Padie mag de volgende bewerkingen ondergaan:

Voor de productie van gedopte rijst of voor de daaropvolgende raffinage van de producten

Doppen of verwijdering van het omhulsel: tijdens deze bewerking worden de rijstkorrels van het omhulsel ontdaan; hierna wordt de rijst op basis van de korrelgrootte gesorteerd.

Voor de productie van geslepen rijst

Raffinage of slijpen: tijdens deze bewerking worden de cellagen van het pericarp van de korrel verwijderd; de bewerkingen moeten op zodanige wijze worden uitgevoerd dat de vliezen van de korrels tot de tweede graad worden weggeslepen.

De bewerkingstechnieken moeten worden gebaseerd op methodes die voorkomen dat de korrels door barstvorming worden beschadigd.

4.6   Verband: Het in punt 4.3 beschreven productiegebied kan worden omschreven als een kerngebied dat vanwege de bijzondere ijzerhoudende kleigrond moeilijk kan worden genivelleerd. Hierdoor is het waterniveau op de rijstvelden ongelijk. Voorts wordt het gebied gekenmerkt door een klimaat met vrij frisse zomermaanden en veelvuldige thermische inversies die mede tot stand komen door de aanwezigheid van dalende luchtstromen uit de bergstreek. Door de ligging aan de voet van de Alpen wordt het productiegebied als eerste bereikt door het koude water van de bergstromen.

Deze specifieke kenmerken van het productiegebied zorgen ervoor dat de Rijst van Baraggia Biellese en Vercellese bij het koken vast blijft, weinig kleverig is en een zeer stevige korrel heeft. Dergelijke eigenschappen worden door de consument bijzonder gewaardeerd en kunnen onder meer worden teruggevoerd op een lager rendement en langere groeicycli dan die in andere cultuurgebieden worden genoteerd.

Sinds het begin van de vorige eeuw wordt rijst, de traditionele teelt van de Baraggia, ook gebruikt als symbool bij gemeenschapsevenementen met een al dan niet sportief karakter, zoals de wielerwedstrijden waaraan kampioenen zoals Coppi, Bartali, Magni en anderen hebben deelgenomen.

Het specifieke karakter van de Baraggia en haar rijst werd vijftig jaar lang beschreven in de Giornale di Risicoltura (Tijdschrift voor de rijstteelt) dat van 1912 tot 1952 maandelijks werd uitgegeven door het voormalige Istituto Sperimentale di Risicoltura di Vercelli (Onderzoeksinstituut voor rijstteelt van Vercelli). Dit tijdschrift publiceerde regelmatig technisch-wetenschappelijke artikelen waarin de aandacht werd gevestigd op de bijzondere eigenschappen van het grondgebied van de Baraggia en de daarop geproduceerde rijst. In 1931 heeft bovengenoemd instituut in de gemeente Villarboit (het centrum van de rijststreek Baraggia) een rijstkwekerij gekocht dat daarna werd gebruikt als proefbedrijf voor de verdere verbetering van de specifieke eigenschappen van het product van de Baraggia. Na 1952 werd eerder genoemd tijdschrift vervangen door Il Riso, dat door de Ente Nazionale Risi (E.N.R., Nationaal rijstinstituut) wordt uitgegeven. In de loop der tijd zijn verschillende artikelen van dit tijdschrift gewijd aan de bijzondere kwalitatieve eigenschappen van de in dit gebied geproduceerde rijst.

Reeds in de zestiende eeuw beoefende men de rijstcultuur in de Baraggia. Ook in notariële akten van 1606 over de gemeente Salussola, die tot dit oorsprongsgebied behoort, wordt deze teelt genoemd.

4.7   Controlestructuur:

Naam:

Ente Nazionale Risi

Adres:

Piazza Pio XI — I-20123 Milano

Tel.:

(39-02) 885 51 11

Fax:

e-mail:

4.8   Etikettering: Voordat het product met de oorsprongsbenaming „Riso di Baraggia Biellese e Vercellese” ten verkoop mag worden aangeboden, moet de verpakking van de rijst worden voorzien van de precieze aanduiding van de variëteit die in het productiegebied wordt verbouwd. Ook wanneer dit krachtens de geldende voorschriften is toegestaan, is vermelding van een andere soortgelijke variëteit niet mogelijk. Afhankelijk van de markt van bestemming mag het product op verschillende wijzen worden verpakt. Het beschermde product „Riso di Baraggia Biellese e Vercellese” kan in de volgende verpakkingen in de handel worden gebracht: in balen, stoffen of hygiënische plastic zakken voor levensmiddelen, dozen van andere verpakkingsmaterialen mits goedgekeurd ingevolge de wettelijke voorschriften inzake levensmiddelenhygiëne, met een gewicht van 0,250 kg, 0,500 kg, 1,0 kg, 2,0 kg, 5,0 kg, 10,0 kg of 25,0 kg.

De volgende oorsprongsaanduidingen moeten in drukletters op de verpakkingen voorkomen:

het merkteken (B.O.B.) van de Europese Gemeenschap;

het logo van de beschermde oorsprongsbenaming „Riso di Baraggia Biellese e Vercellese” dat, samen met bovengenoemd merkteken, op de verpakking moet worden aangebracht in lettertekens die qua grootte en kleur duidelijk kunnen worden onderscheiden;

individuele handelsmerken van de rijstmolens en -pellerijen, bedrijfsnamen en aanduidingen inzake de variëteit.

Het gebruik van lovende en misleidende vermeldingen is verboden.

Producten die zijn bereid met het beschermde product „Riso di Baraggia Biellese e Vercellese” mogen ook na de verwerkings- en bewerkingsprocédés in de handel worden gebracht in verpakkingen waarop een verwijzing naar de oorsprongsbenaming — doch geen communautair logo — voorkomt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

het als BOB gecertificeerde product is het enige bestanddeel uit de betrokken handelscategorie;

de gebruikers van het product met de beschermde oorsprongsbenaming hebben daartoe toestemming gekregen van de eigenaren van het intellectuele eigendomsrecht dat voortvloeit uit de registratie van de beschermde oorsprongsbenaming. De eigenaren zijn aangesloten bij een speciaal consortium onder toezicht van het ministerie van Landbouw-, Levensmiddelen- en Bosbouwbeleid (MIPAAF). Dit consortium draagt tevens zorg voor de inschrijving van haar leden in speciale registers en oefent toezicht uit op een correct gebruik van de beschermde benaming. Indien niet is voorzien in een toezichthoudend consortium, zullen voornoemde taken worden uitgevoerd door het MIPAAF in de hoedanigheid van aangewezen nationale autoriteit voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2081/92.

Het logo van de oorsprongsbenaming „RISO DI BARAGGIA Biellese e Vercellese”, waarvan de kleurindexen gedetailleerd zijn aangegeven in het productdossier, is rond van vorm en heeft in het onderste gedeelte drie witte, rechte, naast elkaar afgebeelde rijstkorrels zoals de consument deze koopt en ziet. In de punt van de korrels is duidelijk de kleine lege ruimte zichtbaar, waarin de kiem van de graanvrucht heeft gezeten voordat de korrel werd gepeld.

Het logo bevat tevens een afbeelding van het massief van de Monte Rosa tegen een witte achtergrond. Van de gletsjers van de Monte Rosa dalen de bergstromen neer die rechtstreeks en primair dienen voor de irrigatie van de rijstvelden van de Baraggia, het exclusieve oorsprongsgebied van de „RISO DI BARAGGI Biellese e Vercellese”.

De buitenste ring van het logo bevat in de bovenste helft de benaming „RISO DI BARAGGIA” en de onderste helft de aanduiding „Biellese en Vercellese” ofwel het grondgebied van de provincies Biella en Vercelli.

4.9   (Eventuele) nationale eisen: —


(1)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling, Eenheid Kwaliteitsbeleid voor landbouwproducten, B-1049 Brussel.


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/15


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(2006/C 291/06)

Datum waarop het besluit is genomen

12.10.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 131/06

Lidstaat

Nederland

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Groeifaciliteit

Rechtsgrondslag

Wet van 29 februari 1996, houdende vaststelling van regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Economische Zaken (Kaderwet EZ-subsidies);

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Kleine- en middelgrote ondernemingen

Vorm van de steun

Garantie

Begrotingsmiddelen

Totaal van de voorziene steun 900 mln EUR

Maximale steunintensiteit

Maatregel die geen steun vormt

Looptijd (periode)

1.6.2006-1.6.2012

Economische sectoren

Alle sectoren

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Ministry of Economic Affairs

Bezuidenhoutseweg 20

Postbus 20101

2500 EC Den Haag

Nederland

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

12.10.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 349/06

Lidstaat

Frankrijk

Regio

Ile-de-France

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Aide à la formation en faveur de Rioglass France SA

Rechtsgrondslag

Protocole d'accord pour la formation des salariés Thomson Vidéoglass Bagneaux-sur-Loing du 21 octobre 2005

Type maatregel

Individuele steun

Doelstelling

Opleiding

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Totaal van de voorziene steun: 1,5 miljoen EUR

Looptijd

1.11.2005-1.4.2007

Economische sectoren

Beperkt tot de be- en verwerkende industrie

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Ministère de l'emploi, de la cohésion sociale et du logement + Conseil régional Ile-de-France

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

11.1.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 613/05

Lidstaat

Tsjechië

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Změna úlevy spotřební daně a provozních subvencí na bionaftu (Česká republika)

Rechtsgrondslag

Nařízení vlády ze 7. prosince 2005, kterým se mění nařízení vlády č. 148/2005

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Milieubescherming

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Voorziene jaarlijkse uitgaven 77 mln EUR

Looptijd (periode)

1.1.2006-31.12.2006

Economische sectoren

Energie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

20.10.2006

Nummer van de steunmaatregel

N. 625/06

Lidstaat

Italië

Regio

Piemonte

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Bando regionale sulla ricerca industriale e attività di sviluppo precompetitivo

Rechtsgrondslag

Determinazione dirigenziale n. 501 del 25.7.2006

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Onderzoek en ontwikkeling

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Totaal van de voorziene steun 32 mln EUR

Maximale steunintensiteit

50 %

Looptijd (periode)

31.12.2008

Economische sectoren

Alle sectoren

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Regione Piemonte

Piazza Castello 165

Torino (Italia)

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

19.1.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 643/05

Lidstaat

Nederland

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

Rechtsgrondslag

Artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Milieubescherming

Vorm van de steun

Versmalling van de belastinggrondslag

Begrotingsmiddelen

Voorziene jaarlijkse uitgaven 91-123 mln EUR

Looptijd

1.12.2006-31.12.2009

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

26.9.2006

Nummer van de steunmaatregel

N. 51/06

Lidstaat

Italië

Benaming

Poste Italiane SpA: Compensatie van de Staat voor de verplichting van het verlenen van een universele postdienst (2000-2005)

Rechtsgrond

Contratto di programma 2000-2002 tra il Ministero del tesoro, del bilancio e della programmazione economica e le Poste italiane SpA, Contratto di programma 2003-2005 tra il Ministero delle comunicazioni di concerto con il Ministero dell'economia e delle finanze e la società per azioni Poste Italiane

Type maatregel

Verenigbare steun

Doelstelling

Dienst van algemeen economisch belang

Vorm van de steun

Rechtstreekse subsidie

Begrotingsmiddelen

2,4 miljard EUR over de gehele periode

Looptijd

2000-2005

Economische sectoren

Post

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Ministero dell'economia e delle finanze

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

8.11.2006

Nummer van de steunmaatregel

NN 54/06

Lidstaat

Tsjechië

Regio

Olomouc

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Vysoká škola logistiky, o.p.s

Rechtsgrondslag

Ad-hoccontracten

Type maatregel

Maatregel die geen steun vormt

Begrotingsmiddelen

229 000 EUR

Maximale steunintensiteit

Maatregel die geen steun vormt

Economische sectoren

Onderwijs

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Magistrát města Přerova, Česká republika

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/19


Bericht van inleiding van een procedure voor een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen van toepassing op de invoer van multiplex van okouméhout uit de Volksrepubliek China

(2006/C 291/07)

De Commissie heeft op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (hierna „de basisverordening” genoemd) (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad (2), een verzoek ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek in te stellen. Het onderzoek is beperkt tot de definitie van het betrokken product.

Het verzoek werd ingediend door de European Federation of the Plywood Industry (FEIC) (hierna „de indiener van het verzoek” genoemd).

1.   Product

Het verzoek heeft betrekking multiplex van okouméhout uitsluitend bestaande uit lagen van hout, waarvan elke laag niet meer dan 6 mm dik is, waarvan ten minste één buitenlaag van okouméhout is die niet met een permanente folie van ander materiaal is bedekt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (hierna „het betrokken product”) genoemd, thans ingedeeld onder de GN-code ex 4412 13 10. De GN-code wordt slechts ter informatie vermeld.

2.   Bestaande maatregelen

Momenteel is op het betrokken product een definitief antidumpingrecht van toepassing dat werd vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1942/2004 (3), die betrekking heeft op de invoer van multiplex van okouméhout uitsluitend bestaande uit lagen van hout, waarvan elke laag niet meer dan 6 mm dik is, waarvan ten minste één buitenlaag van okouméhout is die niet met een permanente folie van ander materiaal is bedekt, ingedeeld onder de GN-code ex 4412 13 10 (Taric-code 4412131010), uit de Volksrepubliek China.

3.   Motivering van het onderzoek

De indiener van het verzoek heeft voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de werkingssfeer van de bestaande maatregelen niet langer toereikend is om de schadeveroorzakende dumping tegen te gaan.

De indiener van het verzoek voert aan dat nieuwe productsoorten op de markt zijn verschenen, zoals multiplex uitsluitend bestaande uit lagen van hout, waarvan elke laag niet meer dan 6 mm dik is, waarvan ten minste één buitenlaag van bintangor, red canarium, kedondong of bepaalde andere soorten is die niet met een permanente folie van ander materiaal is bedekt, ingedeeld onder de GN-codes ex 4412 13 10, ex 4412 13 90 en ex 4412 14 00. De GN-codes worden slechts ter informatie vermeld. De maatregelen moeten ook op deze producten van toepassing zijn, aangezien zij dezelfde fysieke en chemische basiskenmerken en gebruiksdoeleinden hebben als het product waarop de bestaande maatregelen betrekking hebben. Zowel het betrokken product als de nieuwe productsoorten moeten daarom als een enkel product worden beschouwd.

4.   Procedure

De Commissie is na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure voor een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek in te leiden en zij opent hierbij overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening een onderzoek dat beperkt zal zijn tot de definitie van het betrokken product. Bij dit onderzoek zal worden nagegaan of de werkingssfeer van de thans geldende maatregelen moet worden gewijzigd.

a)   Vragenlijsten

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig heeft, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de indiener van het verzoek, de importeurs, de gebruikers, producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China en de autoriteiten van het betrokken exportland. Deze informatie en het bewijsmateriaal moeten binnen de in punt 5, onder a), genoemde termijn in het bezit van de Commissie zijn.

b)   Het schriftelijk en mondeling inwinnen van informatie

Alle belanghebbenden worden hierbij uitgenodigd hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en andere gegevens dan de antwoorden op de vragenlijst en bewijsmateriaal toe te zenden. De Commissie moet binnen de in punt 5, onder a), genoemde termijn in het bezit van deze gegevens en dit bewijsmateriaal zijn.

Verder zal de Commissie de partijen horen die hierom verzoeken en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen. Het verzoek moet binnen de in punt 5, onder b), vermelde termijn worden ingediend.

5.   Termijnen

a)   Om zich aan te melden en antwoorden op de vragenlijst en andere gegevens over te leggen

Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten binnen 40 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders vermeld, contact met de Commissie opnemen, hun standpunt uiteenzetten en de antwoorden op de vragenlijst en eventuele andere gegevens doen toekomen. Opgemerkt zij dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend als de betrokkene binnen de genoemde termijn contact met de Commissie opneemt.

b)   Om een mondeling onderhoud aan te vragen

Binnen dezelfde termijn van 40 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen door de Commissie te worden gehoord.

6.   Schriftelijke opmerkingen, antwoorden op vragenlijsten en correspondentie

Alle opmerkingen en verzoeken moeten schriftelijk worden toegezonden (niet elektronisch, tenzij anders vermeld) onder opgave van naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer van de betrokkene. Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie), antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, moeten van het opschrift „Limited (4) zijn voorzien en overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie waarop is vermeld „FOR INSPECTION BY INTERESTED PARTIES”.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat B

Kamer: J-79 5/16

B-1049 Brussel

Fax: (32 2) 295 65 05

7.   Niet-medewerking

Als belanghebbenden binnen de vastgestelde termijnen toegang tot de nodige gegevens weigeren, geen informatie verstrekken of het onderzoek ernstig belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies worden getrokken in zowel positieve als negatieve zin.

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt, wordt deze informatie buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens worden gebruikgemaakt overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijke medewerking verleent en van de beschikbare gegevens wordt gebruikgemaakt, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

8.   Tijdschema voor het onderzoek

Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 11, lid 5, van de basisverordening binnen 15 maanden na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten.


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17.

(3)  PB L 336 van 12.11.2004, blz. 4.

(4)  Dit betekent dat het document uitsluitend voor intern gebruik bestemd is. Het document is beschermd krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Dit document is vertrouwelijk op grond van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-Overeenkomst inzake de tenuitvoerlegging van artikel VI van de GATT 1994 (Antidumpingovereenkomst).


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/21


BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE (BTW)

(VRIJSTELLING BELEGGINGSGOUD)

Lijst van gouden munten die voldoen aan de criteria van artikel 26 ter, onder a, ii), van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977, gewijzigd bij Richtlijn 98/80/EG van de Raad van 12 oktober 1998 (Bijzondere regeling voor beleggingsgoud)

(2006/C 291/08)

Geldig voor het jaar 2007

TOELICHTING

a)

Deze lijst is het resultaat van de mededelingen die door de lidstaten aan de Commissie zijn gedaan binnen de termijn die is vastgesteld bij artikel 26 ter, onder A, van de Zesde Richtlijn (gewijzigd bij Richtlijn 98/80/EG van 12 oktober 1998).

b)

De in deze lijst vermelde munten worden geacht aan de criteria van artikel 26 ter te voldoen en worden dientengevolge in die lidstaten als beleggingsgoud beschouwd. De levering van deze munten is derhalve voor het gehele kalenderjaar 2007 vrijgesteld van BTW.

c)

De vrijstelling is van toepassing op alle emissies van de in de lijst vermelde munten, met uitzondering van munten met een zuiverheid van minder dan 900/1000.

d)

Leveringen van niet in deze lijst voorkomende munten zijn echter eveneens vrijgesteld van BTW indien zij aan de in de Zesde Richtlijn neergelegde vrijstellingscriteria voldoen.

e)

Deze lijst is opgesteld in de alfabetische volgorde van de namen van de landen en de munteenheden. Binnen eenzelfde categorie zijn de munten in volgorde van toenemende muntwaarde vermeld.

f)

In de lijst geeft de munteenheid de op de munten vermelde valuta weer. Indien de valuta niet in Romeins schrift op de munt is aangegeven, is de munteenheid voorzover mogelijk tussen haakjes vermeld.

LAND VAN UITGIFTE

MUNTEN

AFGHANISTAN

(20 AFGHANI)

10 000 AFGHANI

(Formula AMANI)

(1 AMANI)

(2 AMANI)

(4 GRAMS)

(8 GRAMS)

1 TILLA

2 TILLAS

ALBANIË

50 LEKE

100 LEKE

200 LEKE

500 LEKE

ALDERNEY

25 POUNDS

ANDORRA

50 DINERS

100 DINERS

250 DINERS

1 SOVEREIGN

ANGUILLA

5 DOLLARS

10 DOLLARS

20 DOLLARS

100 DOLLARS

ARGENTINIË

1 ARGENTINO

AUSTRALIË

5 DOLLARS

15 DOLLARS

25 DOLLARS

50 DOLLARS

150 DOLLARS

200 DOLLARS

250 DOLLARS

500 DOLLARS

1000 DOLLARS

2500 DOLLARS

3000 DOLLARS

10 000 DOLLARS

1/2 SOVEREIGN (= Formula POUND)

BAHAMA'S

10 DOLLARS

20 DOLLARS

25 DOLLARS

50 DOLLARS

100 DOLLARS

150 DOLLARS

200 DOLLARS

2 500 DOLLARS

BELGIË

10 ECU

25 ECU

50 ECU

100 ECU

100 EURO

5 000 FRANCS

BELIZE

25 DOLLARS

50 DOLLARS

100 DOLLARS

250 DOLLARS

BERMUDA

10 DOLLARS

25 DOLLARS

50 DOLLARS

60 DOLLARS

100 DOLLARS

200 DOLLARS

250 DOLLARS

BHUTAN

1 SERTUM

2 SERTUMS

5 SERTUMS

BOLIVIA

4 000 PESOS BOLIVIANOS

BOTSWANA

5 PULA

150 PULA

10 THEBE

BRAZILIË

300 CRUZEIROS

(4 000 REIS)

(5 000 REIS)

(6 400 REIS)

(10 000 REIS)

(20 000 REIS)

BRITSE MAAGDENEILANDEN

100 DOLLARS

BULGARIJE

10 LEVA

100 LEVA

BURUNDI

10 FRANCS

25 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS

CANADA

1 DOLLAR

2 DOLLARS

5 DOLLARS

10 DOLLARS

20 DOLLARS

50 DOLLARS

175 DOLLARS

200 DOLLARS

350 DOLLARS

CAYMANEILANDEN

25 DOLLARS

50 DOLLARS

100 DOLLARS

250 DOLLARS

CHILI

2 PESOS

5 PESOS

10 PESOS

20 PESOS

50 PESOS

100 PESOS

200 PESOS

CHINA

5 (YUAN)

10 (YUAN)

25 (YUAN)

50 (YUAN)

100 (YUAN)

150 (YUAN)

200 (YUAN)

250 (YUAN)

300 (YUAN)

400 (YUAN)

450 (YUAN)

500 (YUAN)

1000 (YUAN)

COLOMBIA

1 PESO

2 PESOS

2 1/2 PESOS

5 PESOS

10 PESOS

20 PESOS

100 PESOS

200 PESOS

300 PESOS

500 PESOS

1 000 PESOS

1 500 PESOS

2 000 PESOS

15 000 PESOS

CONGO

10 FRANCS

20 FRANCS

25 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS

COOKEILANDEN

100 DOLLARS

200 DOLLARS

250 DOLLARS

COSTA RICA

5 COLONES

10 COLONES

20 COLONES

50 COLONES

100 COLONES

200 COLONES

1 500 COLONES

5 000 COLONES

2 5000 COLONES

CUBA

4 PESOS

5 PESOS

20 PESOS

50 PESOS

100 PESOS

CYPRUS

50 POUNDS

DOMINICAANSE REPUBLIEK

30 PESOS

100 PESOS

200 PESOS

250 PESOS

ECUADOR

1 CONDOR

10 SUCRES

EILAND MAN

1/20 ANGEL

1/10 ANGEL

1/4 ANGEL

1/2 ANGEL

1 ANGEL

5 ANGEL

10 ANGEL

15 ANGEL

20 ANGEL

1/25 CROWN

1/10 CROWN

1/5 CROWN

1/2 CROWN

1 CROWN

1 POUND

2 POUNDS

5 POUNDS

50 POUNDS

(1/2 SOVEREIGN)

(1 SOVEREIGN)

(2 SOVEREIGNS)

(5 SOVEREIGNS)

EL SALVADOR

25 COLONES

50 COLONES

100 COLONES

200 COLONES

250 COLONES

EQUATORIAAL-GUINEA

250 PESETAS

500 PESETAS

750 PESETAS

1000 PESETAS

5000 PESETAS

ETHIOPIË

400 BIRR

600 BIRR

10 (DOLLARS)

20 (DOLLARS)

50 (DOLLARS)

100 (DOLLARS)

200 (DOLLARS)

FIJI

200 DOLLARS

250 DOLLARS

FILIPIJNEN

1 000 PISO

1 500 PISO

5 000 PISO

FRANKRIJK

10 EURO

20 EURO

50 EURO

5 FRANCS

40 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS

GABON

10 FRANCS

25 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS

1000 FRANCS

3000 FRANCS

5 000 FRANCS

10 000 FRANCS

20 000 FRANCS

GAMBIA

200 DALASIS

500 DALASIS

1000 DALASIS

GIBRALTAR

2 CROWNS

25 POUNDS

50 POUNDS

100 POUNDS

1/25 ROYAL

1/10 ROYAL

1/5 ROYAL

1/2 ROYAL

1 ROYAL

GUATEMALA

5 QUETZALES

10 QUETZALES

20 QUETZALES

GUERNSEY

1 POUND

5 POUNDS

10 POUNDS

25 POUNDS

50 POUNDS

100 POUNDS

GUINEE

1 000 FRANCS

2 000 FRANCS

5 000 FRANCS

10 000 FRANCS

HAÏTI

20 GOURDES

50 GOURDES

100 GOURDES

200 GOURDES

500 GOURDES

1 000 GOURDES

HONDURAS

200 LEMPIRAS

500 LEMPIRAS

HONGARIJE

1 DUKAT

8 FORINT = 20 FRANCS

50 FORINT

100 FORINT

200 FORINT

500 FORINT

1 000 FORINT

5 000 FORINT

10 000 FORINT

20 000 FORINT

50 000 FORINT

100 000 FORINT

20 KORONA

100 KORONA

HONGKONG

1 000 DOLLARS

IJSLAND

500 KRONUR

INDIA

1 MOHUR

15 RUPEES

1 SOVEREIGN

INDONESIË

2 000 RUPIAH

5 000 RUPIAH

10 000 RUPIAH

20 000 RUPIAH

25 000 RUPIAH

100 000 RUPIAH

200 000 RUPIAH

IRAK

(5 DINARS)

(50 DINARS)

(100 DINARS)

IRAN

(1/2 AZADI)

(1 AZADI)

(1/4 PAHLAVI)

(1/2 PAHLAVI)

(1 PAHLAVI)

(2 1/2 PAHLAVI)

(5 PAHLAVI)

(10 PAHLAVI)

500 RIALS

750 RIALS

1 000 RIALS

2 000 RIALS

ISRAËL

20 LIROT

50 LIROT

100 LIROT

200 LIROT

500 LIROT

1 000 LIROT

5 000 LIROT

5 NEW SHEQALIM

10 NEW SHEQALIM

20 NEW SHEQALIM

5 SHEQALIM

10 SHEQALIM

500 SHEQEL

IVOORKUST

10 FRANCS

25 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS

JAMAICA

100 DOLLARS

250 DOLLARS

JERSEY

1 POUND

2 POUNDS

5 POUNDS

10 POUNDS

20 POUNDS

25 POUNDS

50 POUNDS

100 POUNDS

1 SOVEREIGN

JOEGOSLAVIË

20 DINARA

100 DINARA

200 DINARA

500 DINARA

1 000 DINARA

1 500 DINARA

2 000 DINARA

2 500 DINARA

JORDANIË

2 DINARS

5 DINARS

10 DINARS

25 DINARS

50 DINARS

60 DINARS

KATANGA

5 FRANCS

KENIA

100 SHILLINGS

250 SHILLINGS

500 SHILLINGS

KIRIBATI

150 DOLLARS

LESOTHO

1 LOTI

2 MALOTI

4 MALOTI

10 MALOTI

20 MALOTI

50 MALOTI

100 MALOTI

250 MALOTI

500 MALOTI

LETLAND

100 LATUS

LIBERIA

12 DOLLARS

20 DOLLARS

25 DOLLARS

30 DOLLARS

100 DOLLARS

250 DOLLARS

LUXEMBURG

5 EURO

20 FRANCS

MACAU

500 PATACAS

1 000 PATACAS

MALAWI

250 KWACHA

MALEISIË

100 RINGGIT

200 RINGGIT

250 RINGGIT

500 RINGGIT

MALI

10 FRANCS

25 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS

MALTA

5 (LIRI)

10 (LIRI)

20 (LIRI)

25 (LIRI)

50 (LIRI)

100 (LIRI)

MARSHALLEILANDEN

20 DOLLARS

50 DOLLARS

200 DOLLARS

MAURITIUS

100 RUPEES

200 RUPEES

250 RUPEES

500 RUPEES

1 000 RUPEES

MEXICO

2 PESOS

2 1/2 PESOS

5 PESOS

10 PESOS

20 PESOS

50 PESOS

250 PESOS

500 PESOS

1 000 PESOS

2 000 PESOS

1/20 ONZA

1/10 ONZA

1/4 ONZA

1/2 ONZA

1 ONZA

MONACO

20 FRANCS

100 FRANCS

200 FRANCS

MONGOLIË

750 (TUGRIK)

1 000 (TUGRIK)

NEDERLAND

(2 DUKAAT)

1 GULDEN

5 GULDEN

NEDERLANDSE ANTILLEN

5 GULDEN

10 GULDEN

50 GULDEN

100 GULDEN

300 GULDEN

NEPAL

1 ASARPHI

1 000 RUPEES

NICARAGUA

50 CORDOBAS

NIEUW-ZEELAND

10 DOLLARS

150 DOLLARS

NIGER

10 FRANCS

25 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS

NOORWEGEN

1500 KRONER

OMAN

25 OMANI RIALS

75 OMANI RIALS

OOSTENRIJK

20 CORONA (= 20 KRONEN)

100 CORONA (= 100 KRONEN)

4 (DUCATS)

10 EURO

25 EURO

50 EURO

100 EURO

4 FLORIN = 10 FRANCS (= 4 GULDEN)

8 FLORIN = 20 FRANCS (= 8 GULDEN)

25 SCHILLING

100 SCHILLING

200 SCHILLING

1 000 SCHILLING

2 000 SCHILLING

PAKISTAN

3 000 RUPEES

PANAMA

100 BALBOAS

500 BALBOAS

PAPOEA-NIEUW-GUINEA

100 KINA

PERU

1/5 LIBRA

1/2 LIBRA

1 LIBRA

5 SOLES

10 SOLES

20 SOLES

50 SOLES

100 SOLES

POLEN

50 ZLOTY (Golden Eagle)

100 ZLOTY (Golden Eagle)

100 ZLOTY

200 ZLOTY (Golden Eagle)

200 ZLOTY

500 ZLOTY (Golden Eagle)

PORTUGAL

100 ESCUDOS

200 ESCUDOS

500 ESCUDOS

10 000 REIS

RHODESIË

10 SHILLINGS

1 POUND

5 POUNDS

RUSLAND

25 ROUBLES

50 (ROUBLES)

200 (ROUBLES)

RWANDA

10 FRANCS

25 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS

SALOMONSEILANDEN

10 DOLLARS

25 DOLLARS

50 DOLLARS

100 DOLLARS

SAN MARINO

1 SCUDO

2 SCUDI

5 SCUDI

10 SCUDI

SAUDI-ARABIË

1 GUINEA (= 1 SAUDI POUND)

SENEGAL

10 FRANCS

25 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS

250 FRANCS

500 FRANCS

1 000 FRANCS

2 500 FRANCS

SERVIË

10 DINARA

SEYCHELLEN

1 000 RUPEES

1 500 RUPEES

SIERRA LEONE

1/4 GOLDE

1/2 GOLDE

1 GOLDE

5 GOLDE

10 GOLDE

20 DOLLARS

50 DOLLARS

100 DOLLARS

250 DOLLARS

500 DOLLARS

SINGAPORE

1 DOLLAR

2 DOLLARS

5 DOLLARS

10 DOLLARS

20 DOLLARS

25 DOLLARS

50 DOLLARS

100 DOLLARS

150 DOLLARS

250 DOLLARS

500 DOLLARS

SLOVENIË

5 000 TOLARS

20 000 TOLARS

SOMALIË

20 SHILLINGS

50 SHILLINGS

100 SHILLINGS

200 SHILLINGS

500 SHILLINGS

1 500 SHILLINGS

SPANJE

10 (ESCUDOS)

10 PESETAS

5 000 PESETAS

10 000 PESETAS

20 000 PESETAS

40 000 PESETAS

80 000 PESETAS

100 (REALES)

SUDAN

25 POUNDS

50 POUNDS

100 POUNDS

SURINAME

100 GULDEN

SWAZILAND

2 EMALANGENI

5 EMALANGENI

10 EMALANGENI

20 EMALANGENI

25 EMALANGENI

50 EMALANGENI

100 EMALAGENI

250 EMALAGENI

1 LILANGENI

SYRIË

(1/2 POUND)

(1 POUND)

TANZANIA

1 500 SHILINGI

2 000 SHILLINGI

THAILAND

(150 BAHT)

(300 BAHT)

(400 BAHT)

(600 BAHT)

(800 BAHT)

(1 500 BAHT)

(2 500 BAHT)

(3 000 BAHT)

(4 000 BAHT)

(5 000 BAHT)

(6 000 BAHT)

TONGA

1/2 HAU

1 HAU

5 HAU

1/4 KOULA

1/2 KOULA

1 KOULA

TSJAAD

3 000 FRANCS

5 000 FRANCS

10 000 FRANCS

20 000 FRANCS

TSJECHIË

1 000 KORUN (1 000 Kč)

2 000 KORUN (2 000 Kč)

2 500 KORUN (2 500 Kč)

5 000 KORUN (5 000 Kč)

10 000 KORUN (10 000 Kč)

TSJECHOSLOWAKIJE

1 DUKAT

2 DUKAT

5 DUKAT

10 DUKAT

TUNESIË

2 DINARS

5 DINARS

10 DINARS

20 DINARS

40 DINARS

75 DINARS

10 FRANCS

20 FRANCS

5 PIASTRES

TURKIJE

(25 KURUSH) (= 25 PIASTRES)

(50 KURUSH) (= 50 PIASTRES)

(100 KURUSH) (= 100 PIASTRES)

(250 KURUSH) (= 250 PIASTRES)

1/2 LIRA

1 LIRA

500 LIRA

1 000 LIRA

10 000 LIRA

TURKS- EN CAICOSEILANDEN

100 CROWNS

TUVALU

50 DOLLARS

UGANDA

50 SHILLINGS

100 SHILLINGS

500 SHILLINGS

1 000 SHILLINGS

URUGUAY

5 000 NUEVO PESOS

20 000 NUEVO PESOS

5 PESOS

VATICAAN

20 LIRE

VERENIGDE ARABISCHE EMIRATEN

(500 DIRHAMS)

(750 DIRHAMS)

(1 000 DIRHAMS)

VERENIGD KONINKRIJK

(1/3 GUINEA)

(1/2 GUINEA)

50 PENCE

2 POUNDS

5 POUNDS

10 POUNDS

25 POUNDS

50 POUNDS

100 POUNDS

(2 SOVEREIGNS)

(5 SOVEREIGNS)

VENEZUELA

(20 BOLIVARES)

(100 BOLIVARES)

1 000 BOLIVARES

3 000 BOLIVARES

5 000 BOLIVARES

10 000 BOLIVARES

5 VENEZOLANOS

VSA

25 DOLLARS

50 DOLLARS

WEST-SAMOA

50 TALA

100 TALA

ZAÏRE

100 ZAIRES

ZAMBIA

250 KWACHA

ZUID-AFRIKA

1/10 KRUGERRAND

1/4 KRUGERRAND

1/2 KRUGERRAND

1 KRUGERRAND

1/10 oz NATURA

1/4 oz NATURA

1/2 oz NATURA

1 oz NATURA

1/10 PROTEA

1 PROTEA

1 RAND

2 RAND

1/2 SOVEREIGN (=Formula POUND)

1 SOVEREIGN (= 1 POUND)

ZUID-KOREA

2 500 WON

20 000 WON

30 000 WON

50 000 WON

ZWITSERLAND

10 FRANCS

50 FRANCS

100 FRANCS


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/34


Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van ferrosilicium uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland

(2006/C 291/09)

Op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (hierna „de basisverordening” (1) genoemd) is bij de Commissie de klacht ingediend dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade lijdt door de invoer met dumping van ferrosilicium uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland.

1.   Klacht

De klacht werd op 16 oktober 2006 ingediend door het Comité de liaison des industries ferro-alliages (EUROALLIAGES) (hierna „de klager” genoemd) namens producenten die goed zijn voor een groot deel — in dit geval meer dan 50 % — van de totale productie van ferrosilicium in de Gemeenschap.

2.   Product

De klacht heeft betrekking op ferrosilicium, dat doorgaans wordt aangegeven onder de GN-codes 7202 21 00, 7202 29 10 en 7202 29 90, uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland (hierna „het betrokken product” genoemd). Deze GN-codes worden slechts ter informatie vermeld.

3.   Dumping

De bewering dat het betrokken product met dumping uit Egypte en Rusland wordt ingevoerd, is gebaseerd op een vergelijking van de normale waarde van dit product, vastgesteld aan de hand van de prijzen op de binnenlandse markt, met de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap.

De bewering dat het betrokken product met dumping uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië wordt ingevoerd, is gebaseerd op een vergelijking van de berekende normale waarde van dit product met de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap.

Gelet op artikel 2, lid 7, van de basisverordening heeft de indiener van de klacht de normale waarde voor de Volksrepubliek China en Kazachstan vastgesteld aan de hand van de geconstrueerde normale waarde in het in punt 5.1 d) genoemde land met een markteconomie. De bewering dat het betrokken product met dumping wordt ingevoerd, is gebaseerd op een vergelijking van de aldus berekende normale waarde met de prijzen van het betrokken product bij uitvoer naar de Gemeenschap.

De aldus vastgestelde dumpingmarges zijn aanzienlijk voor alle genoemde exportlanden.

4.   Schade

De indiener van de klacht heeft bewijsmateriaal voorgelegd waaruit blijkt dat de invoer van het betrokken product uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland zowel absoluut als in termen van marktaandeel gestegen is.

De hoeveelheden waarin en de prijzen waartegen het betrokken product wordt ingevoerd hebben onder meer een ongunstige invloed gehad op het marktaandeel, het verkoopvolume en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waardoor de bedrijfsresultaten en de financiële situatie van deze bedrijfstak aanzienlijk zijn verslechterd.

5.   Procedure

Na overleg met het Raadgevend Comité is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de klacht door of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap is ingediend en dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure in te leiden. De Commissie opent derhalve een onderzoek overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening.

5.1.   Procedure voor het vaststellen van dumping en schade

Bij het onderzoek zal worden vastgesteld of het betrokken product uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland met dumping wordt ingevoerd en of hierdoor schade is ontstaan.

a)   Steekproef

Aangezien kennelijk een groot aantal bedrijven bij deze procedure betrokken is, kan de Commissie overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening van een steekproef gebruikmaken.

i)   Steekproef van importeurs

Om te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is gebruik te maken van een steekproef en, indien dit het geval is, deze te kunnen samenstellen, verzoekt de Commissie alle importeurs of hun vertegenwoordigers binnen de in punt 6 b) i) vermelde termijn en op de in punt 7 vermelde wijze contact met haar op te nemen en haar de volgende gegevens over hun bedrijf of bedrijven te verstrekken:

naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer en naam van een contactpersoon;

de totale omzet van het bedrijf in euro in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006;

het totale aantal werknemers;

een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van het bedrijf in verband met het betrokken product;

de hoeveelheid (in ton) van het betrokken product uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland die in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 in de Gemeenschap is ingevoerd en verkocht en de waarde daarvan in euro;

de namen en een nauwkeurige omschrijving van de activiteiten van alle verbonden bedrijven (2) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop van het betrokken product;

alle andere gegevens die de Commissie bij het samenstellen van de steekproef van nut kunnen zijn.

Door het verstrekken van de hierboven gevraagde informatie geeft het bedrijf te kennen bereid te zijn in de steekproef te worden opgenomen. Indien het bedrijf in de steekproef wordt opgenomen, betekent dit dat het een vragenlijst moet beantwoorden en dat de antwoorden ter plaatse zullen worden gecontroleerd. Indien het bedrijf zich niet bereid verklaart in de steekproef te worden opgenomen, wordt het geacht geen medewerking aan het onderzoek te hebben verleend. De gevolgen hiervan zijn vermeld in punt 8.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van importeurs nodig heeft, zal de Commissie bovendien contact opnemen met de haar bekende organisaties van importeurs.

ii)   Definitieve samenstelling van de steekproef

Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten binnen de in punt 6 b) ii) vermelde termijn worden toegezonden.

De Commissie zal de steekproef pas definitief samenstellen na raadpleging van alle betrokken partijen die zich bereid hebben verklaard om in de steekproef te worden opgenomen.

De in de steekproef opgenomen bedrijven moeten binnen de in punt 6 b) iii) vermelde termijn een vragenlijst beantwoorden en moeten medewerking verlenen bij het onderzoek.

Indien geen voldoende medewerking wordt verleend, kan de Commissie haar bevindingen overeenkomstig artikel 17, lid 4, en artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren. Op de beschikbare gegevens gebaseerde bevindingen kunnen voor de betrokkene minder gunstig zijn (zie punt 8).

b)   Vragenlijsten

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig heeft, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de bedrijfstak van de Gemeenschap, aan verenigingen van communautaire producenten, aan de producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland, aan verenigingen van producenten/exporteurs, aan de in de steekproef opgenomen importeurs, aan verenigingen van importeurs die in de klacht zijn genoemd en aan de autoriteiten van de betrokken exporterende landen.

Producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland

Deze moeten zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen de in punt 6 a) i) vermelde termijn per fax contact met de Commissie opnemen om te vernemen of zij in de klacht zijn genoemd, zodat zij zo nodig een vragenlijst kunnen aanvragen. De in punt 6 a) ii) vermelde termijn geldt voor alle belanghebbenden.

c)   Het schriftelijk en mondeling inwinnen van informatie

Alle belanghebbenden worden hierbij uitgenodigd om hun standpunt uiteen te zetten, andere gegevens dan de antwoorden op de vragenlijst te verstrekken en bewijsmateriaal te leveren. De Commissie moet binnen de in punt 6 a) ii) genoemde termijn in het bezit van deze gegevens en dit bewijsmateriaal zijn.

Verder zal de Commissie de partijen horen die hierom verzoeken en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen. Dit verzoek moet binnen de in punt 6 a) iii) vermelde termijn worden ingediend.

d)   Selectie van een land met een markteconomie

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening overweegt de Commissie Noorwegen te kiezen als vergelijkbaar derde land met een markteconomie met het oog op de vaststelling van de normale waarde voor de Volksrepubliek China en Kazachstan. Eventuele opmerkingen over de keuze van dit land moeten binnen de in punt 6 c) vermelde termijn worden toegezonden.

e)   Status van marktgericht bedrijf

Voor producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China en Kazachstan die kunnen aantonen dat zij op marktvoorwaarden werken, dat wil zeggen dat zij aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, zal de normale waarde, op hun verzoek, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening worden vastgesteld. Deze verzoeken, van bewijsmateriaal vergezeld, moeten binnen de in punt 6 d) vermelde termijn worden ingediend. De Commissie zal aanvraagformulieren toezenden aan alle producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China die in de klacht zijn genoemd, aan de producenten/exporteurs in Kazachstan die in de steekproef zijn opgenomen, aan organisaties van producenten/exporteurs die in de klacht zijn genoemd en aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China en Kazachstan.

5.2.   Procedure voor de beoordeling van het belang van de Gemeenschap

Indien de aantijgingen van schadelijke dumpingpraktijken waar blijken te zijn, zal overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening worden onderzocht of het niet tegen het belang van de Gemeenschap is antidumpingmaatregelen te nemen. De bedrijfstak van de Gemeenschap, importeurs en representatieve verenigingen van producenten en importeurs, representatieve gebruikers en representatieve consumentenorganisaties die aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het betrokken product, kunnen binnen de in punt 6 a) ii) vermelde algemene termijn contact met de Commissie opnemen en inlichtingen verstrekken. Deze partijen kunnen binnen de in punt 6 a) iii) vermelde termijn ook om een mondeling onderhoud verzoeken, onder opgave van de bijzondere redenen waarom zij gehoord willen worden. Met informatie die overeenkomstig artikel 21 wordt verstrekt, wordt alleen rekening gehouden als deze informatie samen met het nodige bewijsmateriaal wordt ingediend.

6.   Termijnen

a)   Algemene termijnen

i)   Om een vragenlijst of andere formulieren aan te vragen

Vragenlijsten en andere formulieren moeten zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen 10 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, worden aangevraagd.

ii)   Om zich aan te melden en antwoorden op de vragenlijst en andere gegevens toe te zenden

Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten binnen 40 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, tenzij anders vermeld, contact met de Commissie opnemen, hun standpunt uiteenzetten en de antwoorden op de vragenlijst en eventuele andere gegevens doen toekomen. Er wordt op gewezen dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurerechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de genoemde termijn bij de Commissie aanmeldt.

De in de steekproef opgenomen bedrijven moeten de antwoorden op de vragenlijst doen toekomen binnen de in punt 6 b) iii) vermelde termijn.

iii)   Mondeling onderhoud

Binnen dezelfde termijn van 40 dagen kunnen belanghebbenden ook verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

b)   Bijzondere termijn voor het samenstellen van de steekproef

i)

De in punt 5.1 a) i) genoemde gegevens moeten uiterlijk 15 dagen na de publicatie van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie door de Commissie zijn ontvangen, aangezien de Commissie de bedrijven die zich bereid hebben verklaard in de steekproef te worden opgenomen, binnen 21 dagen na de publicatie van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie wil raadplegen over de definitieve samenstelling van de steekproef.

ii)

Alle andere gegevens die voor het samenstellen van de steekproef van nut kunnen zijn, als bedoeld in punt 5.1 a) ii), moeten binnen 21 dagen na de publicatie van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie door de Commissie zijn ontvangen.

iii)

De antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen bedrijven moeten uiterlijk 37 dagen nadat deze bedrijven is medegedeeld dat zij in de steekproef zijn opgenomen, door de Commissie zijn ontvangen.

c)   Bijzondere termijn voor de keuze van het land met een markteconomie

Belanghebbenden kunnen opmerkingen maken over de voorgenomen keuze van Noorwegen als derde land met een markteconomie (zie punt 5.1 d)) met het oog op de vaststelling van de normale waarde voor de Volksrepubliek China en Kazachstan. Deze opmerkingen moeten binnen 10 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie door de Commissie zijn ontvangen.

d)   Bijzondere termijn voor het indienen van aanvragen om als marktgericht bedrijf te worden behandeld en/of een individuele behandeling te krijgen

De in punt 5.1 e) bedoelde aanvragen om als marktgericht bedrijf te worden behandeld en/of aanvragen voor een individuele behandeling op grond van artikel 9, lid 5, van de basisverordening, moeten, met voldoende bewijsmateriaal, binnen 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie door de Commissie zijn ontvangen.

7.   Schriftelijke opmerkingen, antwoorden op vragenlijsten en correspondentie

Alle opmerkingen en verzoeken moeten schriftelijk (niet elektronisch, tenzij anders vermeld) worden toegezonden onder opgave van naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer van de betrokkene. Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, moeten van het opschrift „Limited” (3) zijn voorzien en moeten overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie waarop is vermeld „For inspection by interested parties”.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat B

Kamer: J-79 5/16

B-1049 Brussel

Fax: (32-2) 295 65 05.

8.   Niet-medewerking

Indien belanghebbenden geen toegang verlenen tot de nodige gegevens, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek ernstig belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, in zowel positieve als negatieve zin, worden getrokken.

De Commissie kan de verstrekte informatie, indien deze onjuist of misleidend blijkt, buiten beschouwing laten en van de beschikbare gegevens gebruikmaken. Indien een belanghebbende geen of onvoldoende medewerking verleent, en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor hem minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

9.   Tijdschema voor het onderzoek

Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de basisverordening binnen 15 maanden na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de basisverordening kunnen uiterlijk 9 maanden na de publicatie van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie voorlopige maatregelen worden genomen.


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  Zie artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1) voor de betekenis van het begrip verbonden bedrijf.

(3)  Dit betekent dat het document uitsluitend voor intern gebruik bestemd is. Het document is beschermd overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Het document is vertrouwelijk op grond van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-overeenkomst inzake de tenuitvoerlegging van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst).


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/38


Herziening door Frankrijk van de openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten tussen Parijs (Orly) en Béziers

(2006/C 291/10)

1.

Frankrijk heeft besloten tot wijziging, met ingang van 25 maart 2007, van de openbaredienstverplichtingen voor geregelde luchtdiensten tussen Parijs (Orly) en Béziers, als bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 95 van 19 april 2002 uit hoofde van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes.

2.   De nieuwe openbaredienstverplichtingen zijn als volgt:

2.1.   Minimumfrequentie

De minimumfrequentie buiten de feestdagen is als volgt:

2 retourvluchten per dag, van maandag tot en met vrijdag, gedurende het gehele jaar;

1 retourvlucht op zondag, gedurende het gehele jaar;

3 extra retourvluchten per week, gedurende 13 weken per jaar;

1 extra retourvlucht op zaterdag of zondag, gedurende 13 weken per jaar.

Op de feestdagen moet ten minste één retourvlucht worden aangeboden.

2.2.   Gebruikte vliegtuigen en minimumcapaciteit

De diensten moeten worden uitgevoerd met een vliegtuig met drukcabine met een capaciteit van ten minste 48 zitplaatsen.

2.3.   Dienstregeling

Van maandag tot en met vrijdag moet de dienstregeling het de passagiers mogelijk maken op één dag heen en weer te vliegen en ten minste zeven uur op de plaats van bestemming, Parijs dan wel Béziers, te verblijven.

2.4.   Commerciële aspecten

Bij het boeken van de vluchten moet een reserveringssysteem per computer worden gebruikt.

2.5.   Continuïteit van de dienstverlening

Behalve ingeval van overmacht mag per IATA-luchtvaartseizoen niet meer dan 3 % van het aantal vluchten dat normaal zou moeten worden uitgevoerd om direct aan de maatschappij toe te schrijven redenen worden geannuleerd.

De diensten mogen pas door de maatschappij worden onderbroken nadat een opzegtermijn van ten minste zes maanden in acht is genomen.

De luchtvaartmaatschappijen worden ervan op de hoogte gebracht dat een exploitatie zonder inachtneming van bovengenoemde openbaredienstverplichtingen aanleiding kan geven tot administratieve en/of gerechtelijke sancties.

3.

Er wordt opgemerkt dat er op de luchthaven van Parijs (Orly) „slots” worden gereserveerd voor de geregelde luchtdienst met Béziers, dit in toepassing van artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens. De luchtvaartmaatschappijen die belangstelling hebben voor de exploitatie van deze verbinding, kunnen alle informatie betreffende deze „slots” verkrijgen bij de coördinator van de Parijse luchthavens.


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/39


Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun

(2006/C 291/11)

(Voor de EER relevante tekst)

Nummer van de steunmaatregel

XT 38/06

Lidstaat

Griekenland

Regio

Het gehele grondgebied

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Het Griekse technologiecluster-initiatief (Hellenic Technology Clusters Initiative — HTCI) staat onder leiding van het Griekse ministerie van Ontwikkeling en beoogt de oprichting en ontwikkeling van competitieve technologieclusters in kennisintensieve en exportgeoriënteerde industriesegmenten. De geselecteerde clusters bestaan hoofdzakelijk uit KMO's.

Rechtsgrond

Νόμος 1514/85 όπως τροποποιήθηκε από το Νόμο 2919/01. Ο ρόλος του Ερευνητικού Κέντρου «Αθηνά» περιγράφεται στο Άρθρο 8 του Νόμου 2919/01 και το Προεδρικό Διάταγμα 145/03 όπως τροποποιήθηκαν από το άρθρο 9 του Νόμου 3438/06 και το άρθρο 15 του Νόμου 3460/06.

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Totaalbedrag per jaar

2006: 200 000 EUR

2007: 200 000 EUR

2008: 106 000 EUR

Totaal steunbedrag

De jaarlijkse bedragen kunnen licht afwijken van de bedragen hierboven vermeld maar het totaalbedrag blijft ongewijzigd.

287 000 EUR

Maximale steunintensiteit

De maximale steunintensiteit zal de steunplafonds bepaald in Verordening (EG) nr. 68/2001 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 363/2004 niet overschrijden.

Datum van tenuitvoerlegging

De oproep tot het indienen van voorstellen heeft begin augustus 2006 plaatsgevonden.

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 31 december 2008. Juridische verbintenissen tot 31 december 2006.

Doel van de steun

Het HTCI-programma zal steun verlenen aan cluster-initiatieven in de vorm van subsidies voor algemene en specieke opleiding gedurende een korte periode (2006-2008) voor zowel KMO's als niet-KMO's, uitbreiden van de activiteiten van de clusterleden, technologie en kennis bevorderen onder clusterleden, voorrang geven aan ontwikkeling van het menselijk potentieel en vaardigheden van de betrokken ondernemingen.

Economische sectoren

Micro-elektronica en ingebedde systemen met uitzondering van bedrijven die activiteiten uitoefenen op het gebied van de productie, vervaardiging of verhandeling van producten, opgenomen in Bijlage I van het EG-Verdrag

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Υπουργείο Ανάπτυξης, Γενική Γραμματεία Έρευνας και Τεχνολογίας, Ερευνητικό Κέντρο „Αθηνά”

Γ. Αναστασίου 13

GR-11527 Αθήνα

(Ministerie van Ontwikkeling Algemeen secretariaat voor Onderzoek en Ontwikkeling Onderzoekscentrum Athena

G. Anastasiou 13

GR-11527 Athene

Individuele verlening van aanzienlijke steun

De steun is in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 68/2001 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 363/2004. De steun maakt deel uit van Actie 4.6.3 van het Operationeel programma voor Concurrentievermogen, medegefinancierd door de Structuurfondsen.


Nummer van de steunmaatregel

XT 47/06

Lidstaat

Oostenrijk

Regio

Kärnten

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Opleidingsprogramma voor ondernemingen

Rechtsgrond

Ziel-2-Programm Kärnten 2000 — 2006

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Steunregeling

Totaalbedrag per jaar (subsidie)

Ongeveer 1,2 miljoen EUR

Maximale steunintensiteit

In overeenstemming met artikel 4, leden 2 tot en met 7, van de verordening

Ja

Algemene opleiding

Grote ondernemingen: 50%

Kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's): 70%

Maximale steunintensiteit: 70% van de subsidiabele kosten

Specifieke opleiding

Grote ondernemingen: 25%

Kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's): 35%

Maximale steunintensiteit: 35% van de subsidiabele kosten

Datum van tenuitvoerlegging

1.6.2004

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 31.12.2007

Doel van de steun

Algemene opleiding

Ontwikkeling van het menselijk potentieel door opleiding;

bevordering van de groeimogelijkheden van ondernemingen door toekomstgerichte strategieën inzake personeelsontwikkeling

Specifieke opleiding

Economische sectoren

Beperkt tot specifieke sectoren

Ja

Andere be- en verwerkende industrie

Constructie van machines en installaties (NACE 29, 34, 35)

Hout en houtbouw (NACE 20)

Vervaardiging van chemicaliën (NACE 24)

Onderzoek en ontwikkeling (NACE 73)

Productie en verwerking van papier en karton (NACE 21)

Andere diensten

Elektronica, software, hardware en datacommunicatie (NACE 30 — 33, 72)

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Amt der Kärntner Landesregierung, Unterabteilung 6 — Bildungs- und Arbeitsmarktpolitik

Mießtaler Straße 12

A-9020 Klagenfurt

Individuele verlening van aanzienlijke steun

In overeenstemming met artikel 5 van de verordening

Ja


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/41


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(2006/C 291/12)

Datum waarop het besluit is genomen

18.9.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 556/06

Lidstaat

Verenigd Koninkrijk

Regio

Wales

Benaming (en/of naam van de begunstigde)

Kwaliteit van Rundsvlees

Rechtsgrond

section 1 of The Welsh Development Agency Act 1975 (as amended)

Aard van de maatregel

regeling

Doelstelling

kwaliteit

Vorm waarin de steun wordt verleend

subsidie

Begrotings-middelen

gbp 0,41 miljoen (EUR 0,6 miljoen)

Steunintensiteit

40%

Looptijd

2 jaar

Betrokken economische sector(en)

landbouw

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Hybu Cig Cymru

Aberystwyth

Ceredigion SY233YA

United Kingdom

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

2.10.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 18/06

Lidstaat

Spanje

Benaming

Steun voor de ontwikkeling van KMO's en hun organisaties in de paardensector

Rechtsgrond

Real Decreto 1200/2005, du 10 de octubre, por el que se establecen las bases reguladoras de las subvenciones estatales destinadas al sector equino

Proyecto de Real Decreto …./2006, por el que se modifica el Real Decreto 1200/2005

Aard van de maatregel

Regeling

Doelstelling

Investeringen, technische ondersteuning, kwaliteitsproducten, producentengroeperingen, reclame

Vorm waarin de steun wordt verleend

Subsidie

Begrotingsmiddelen

7,35 miljoen EUR

Steunintensiteit

Variabel

Looptijd

5 jaar

Betrokken economische sector(en)

Landbouw

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Autoridades competentes de las 17 Comunidades Autónomas del Reino de España

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

18.9.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 154/06

Lidstaat

Italië

Regio

Venetië

Benaming (en/of naam van de begunstigde)

Steun in landbouwgebieden die zijn getroffen door natuurrampen (hagel, stormwinden en windhoos in de periode van 29 juni tot en met 31 juli 2005 in de regio Venetië, de provincies Padua, Vicenza en Verona)

Rechtsgrond

Decreto legislativo n. 102/2004

Aard van de maatregel

Individuele steun

Doelstelling

Vergoeding van de schade aan landbouwstructuren ten gevolge van ongunstige weersomstandigheden.

Begrotingsmiddelen

560 000 euro

Steunintensiteit

Tot 100% van de schade

Looptijd

Uitvoeringsmaatregel van een steunregeling die door de Commissie werd goedgekeurd

Betrokken economische sector(en)

Landbouw

Andere informatie

Maatregel ter uitvoering van de regeling die de Commissie heeft goedgekeurd in het kader van staatssteundossier NN 54/A/2004 (Brief van de Commissie C(2005)1622 def. van 7 juni 2005.

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

2.10.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 474/06

Lidstaat

Italië

Regio

Campania

Benaming

Steun in landbouwgebieden die zijn getroffen door natuurrampen (vorst van 25 en 26 januari 2006 in enkele gemeenten in de provincie Salerno.

Rechtsgrond

Decreto legislativo n. 102/2004

Aard van de maatregel

Regeling

Doelstelling

Slechte weersomstandigheden

Vorm waarin de steun wordt verleend

Subsidies

Begrotingsmiddelen

Zie dossier NN 54/A/04

Steunintensiteit

Tot 100%

Looptijd

Tot het einde van de betalingen.

Betrokken economische sector(en)

Landbouw

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/43


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4415 — Motorola/Symbol)

(2006/C 291/13)

(Voor de EER relevante tekst)

1.

Op 23 november 2006 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin is medegedeeld dat de onderneming Motorola Inc. („Motorola”, Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening van de Raad volledige zeggenschap verkrijgt over de onderneming Symbol Technologies Inc. („Symbol”, Verenigde Staten) door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Motorola: draadloze telefoons, communicatie- en netwerksystemen, breedbandproducten;

voor Symbol: draagbare computers voor ruw gebruik, gegevensvastleggings- en scanning-apparatuur, draadloze LAN-infrastructuur, identificatie van radiofrequenties.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie aan haar kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen de Commissie per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentie nummer COMP/M.4415 — Motorola/Symbol, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Commissie van de Europese Gemeenschappen

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Fusiezaken

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/44


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4481 — Onex Corporation/ Sitel Corporation)

Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure

(2006/C 291/14)

(Voor de EER relevante tekst)

1.

Op 22 november 2006 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de onderneming Onex Corporation („Onex”, Canada) via haar dochtermaatschappij ClientLogic Corporation („ClientLogic”, Canada) in de zin van artikel 3, lid 1), sub b), van genoemde verordening volledig zeggenschap verkrijgt over de onderneming Sitel Corporation („Sitel”, Verenigde Staten) door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Onex: de aankoop, administratie en verkoop van deelnemingen in ondernemingen die actief zijn op verschillende markten;

voor ClientLogic: uitbestede dienstverlening op het gebied van de klantenservice;

voor Sitel: uitbestede dienstverlening op het gebied van de klantenservice.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. In het licht van de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 (2) van de Raad wordt vermeld dat deze zaak in aanmerking kan komen voor deze procedure.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4481 — Onex Corporation/ Sitel Corporation aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/45


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4421 — OJSC Novolipetsk Steel/Duferco/JV)

(2006/C 291/15)

(Voor de EER relevante tekst)

Op 20 november 2006 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32006M4421. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/45


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4293 — Nordic Capital Fund VI/ICA MENY)

(2006/C 291/16)

(Voor de EER relevante tekst)

Op 8 september 2006 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32006M4293. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving. (http://eur-lex.europa.eu)


EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/46


Richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst

(2006/C 291/17)

A.

Deze mededeling wordt bekendgemaakt ingevolge de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd) en de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd).

B.

De Europese Commissie (hierna „de Commissie” genoemd) heeft een mededeling met als titel „Richtsnoeren betreffende het begrip 'beïnvloeding van de handel' in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag” bekendgemaakt (1). In dat niet-bindende besluit worden de beginselen voor de uitlegging van het begrip „beïnvloeding van de handel” van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag uiteengezet. Doel van die mededeling is het ook de methode uiteen te zetten voor de toepassing van het begrip „beïnvloeding van de handel” en de nodige aanwijzingen te verstrekken in verband met de toepassing ervan.

C.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA beschouwt deze mededeling als relevant voor de EER. Teneinde gelijke mededingingsvoorwaarden te handhaven en een uniforme toepassing van de EER-mededingingsvoorschriften in de hele Europese Economische Ruimte te verzekeren, stelt de Autoriteit deze mededeling vast uit hoofde van de haar bij artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst verleende bevoegdheid. Zij is voornemens de in deze mededeling neergelegde beginselen en regels te volgen wanneer zij de EER-mededingingsregels in een bepaalde zaak toepast (2).

D.

Met name worden in deze mededeling de beginselen voor de uitlegging van het begrip „beïnvloeding van de handel” van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst uiteengezet. Doel van deze mededeling is het ook de methode uiteen te zetten voor de toepassing in de EVA-pijler van het begrip „beïnvloeding van de handel” en de nodige aanwijzingen te verstrekken in verband met de toepassing ervan.

E.

Deze mededeling is van toepassing op alle zaken waarvoor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA uit hoofde van artikel 56 van de EER-Overeenkomst de bevoegde toezichthouder is.

1.   INLEIDING

1.

De artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst zijn van toepassing op horizontale en verticale overeenkomsten en gedragingen van ondernemingen die „de handel tussen overeenkomstsluitende partijen ongunstig kunnen beïnvloeden”.

2.

Het EVA-Hof heeft in zijn uitlegging van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst en de rechtscolleges van de Gemeenschap hebben in hun uitlegging van de overeenkomstige artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, de inhoud en het toepassingsbereik van het begrip „beïnvloeding van handel tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-Overeenkomst” (hierna „de EER-Staten” genoemd) al aanzienlijk verduidelijkt (3).

3.

In deze richtsnoeren worden de beginselen uiteengezet die het EVA-Hof en de rechtscolleges van de Gemeenschap hebben ontwikkeld in verband met de uitlegging van het begrip „beïnvloeding van de handel” van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst en van de overeenkomstige bepalingen van het EG-Verdrag. Zij bevatten voorts een regel die aangeeft wanneer het doorgaans onwaarschijnlijk is dat overeenkomsten de handel tussen EER-Staten merkbaar beïnvloeden (de „merkbaar effect”-regel). Onderhavige richtsnoeren zijn niet exhaustief bedoeld. Doel is een methode uiteen te zetten voor de toepassing van het begrip „beïnvloeding van de handel” en aanwijzingen te verstrekken in verband met de toepassing ervan in vaak voorkomende situaties. Hoewel deze richtsnoeren niet bindend zijn voor de rechterlijke instanties en de autoriteiten in de EVA-Staten zijn zij ook bedoeld om hun aanwijzingen te geven voor de toepassing van het begrip „beïnvloeding van de handel” van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst.

4.

Deze richtsnoeren gaan niet in op de kwestie wat een merkbare mededingingsbeperking is overeenkomstig artikel 53, lid 1. Dit vraagstuk, dat valt te onderscheiden van het vermogen van overeenkomsten om de handel tussen EER-Staten merkbaar te beïnvloeden, komt aan bod in de bekendmaking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (4) (de de-minimisregel). Evenmin zijn deze richtsnoeren bedoeld om aanwijzingen te geven in verband met het begrip „beïnvloeding van het handelsverkeer” van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst zoals dat voor staatssteun geldt.

5.

Deze richtsnoeren, met inbegrip van de „merkbaar effect”-regel, laten de uitlegging onverlet die het EVA-Hof, het Hof van Justitie en het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst kunnen geven.

2.   HET CRITERIUM „BEÏNVLOEDING VAN DE HANDEL”

2.1.   Algemene beginselen

6.

Op grond van artikel 53, lid 1, zijn „onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst en verboden alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op het door deze Overeenkomst bestreken grondgebied wordt verhinderd, beperkt of vervalst”. Ter wille van de eenvoud wordt naar de begrippen „overeenkomsten”, „onderling afgestemde feitelijke gedragingen” en „besluiten van ondernemersverenigingen” tezamen verwezen als „overeenkomsten”.

7.

In artikel 54 is dan weer bepaald: „Onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst en verboden, voorzover de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op het door deze Overeenkomst bestreken grondgebied of op een wezenlijk deel daarvan.” In hetgeen volgt, verwijst het begrip „gedragingen” naar de gedragingen van ondernemingen met een machtspositie.

8.

Het criterium „beïnvloeding van de handel” bepaalt ook het toepassingsbereik van artikel 3 van Hoofdstuk II van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst (hierna „Hoofdstuk II” genoemd) betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst (5).

9.

Volgens artikel 3, lid 1, van Hoofdstuk II moeten de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de EVA-Staten artikel 53 van de EER-Overeenkomst toepassen op overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst welke de handel tussen de EER-Staten in de zin van die bepaling kunnen beïnvloeden, wanneer zij nationaal mededingingsrecht toepassen op deze overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Evenzo moeten de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de EVA-Staten, wanneer zij het nationale mededingingsrecht toepassen op door artikel 54 van de EER-Overeenkomst verboden misbruiken, ook artikel 54 van de EER-Overeenkomst toepassen. Artikel 3, lid 1, verplicht mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties van de EVA-Staten dus tevens de artikelen 53 en 54 toe te passen wanneer zij het nationale mededingingsrecht toepassen op overeenkomsten en misbruiken die de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden. Daartegenover staat dat de mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties van de EVA-Staten uit hoofde van artikel 3, lid 1, niet verplicht zijn het nationale mededingingsrecht toe te passen wanneer zij de artikelen 53 en 54 toepassen op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, en misbruiken die de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden. In dergelijke gevallen kunnen zij ook uitsluitend de EER-mededingingsregels toepassen.

10.

Uit artikel 3, lid 2, volgt dat de toepassing van het nationale mededingingsrecht niet mag leiden tot het verbieden van overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden, maar die de mededinging niet beperken in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst, of die aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst voldoen dan wel onder een in Bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde communautaire verordening ter uitvoering van artikel 81, lid 3, van het Verdrag vallen. EVA-Staten mag evenwel uit hoofde van Hoofdstuk II niet worden belet om op hun grondgebied strengere nationale wetten aan te nemen en toe te passen die eenzijdige gedragingen van ondernemingen verbieden of bestraffen.

11.

Ten slotte dient te worden vermeld dat in artikel 3, lid 3, van Hoofdstuk II is bepaald dat, onverminderd algemene beginselen en andere bepalingen van het EER-recht, artikel 3, leden 1 en 2, niet van toepassing zijn wanneer de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de EVA-Staten nationale wetten inzake de controle op fusies toepassen; zij staan evenmin in de weg aan de toepassing van bepalingen van het nationale recht die overwegend een doel beogen dat verschilt van de in de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst nagestreefde doelstellingen.

12.

Het criterium „beïnvloeding van de handel” is een autonoom criterium van het EER-recht, dat in elke zaak afzonderlijk moet worden onderzocht. Het is een bevoegdheidscriterium, dat het toepassingsbereik van het EER-mededingingsrecht bepaalt (6). Het EER-mededingingsrecht is niet van toepassing op overeenkomsten en gedragingen die de handel tussen EER-Staten niet merkbaar kunnen beïnvloeden.

13.

Het criterium „beïnvloeding van de handel” bepaalt ook het toepassingsbereik van de artikelen 53 en 54 voor overeenkomsten en gedragingen die binnen het door de EER-Overeenkomst bestreken grondgebied (hierna „de EER” genoemd) een minimumniveau aan grensoverschrijdende effecten kunnen sorteren. Het vermogen van de overeenkomst of gedraging om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden, moet „merkbaar” zijn (7).

14.

In het geval van artikel 53 van de EER-Overeenkomst moet de overeenkomst de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden. Het is niet vereist dat ieder afzonderlijk onderdeel van de overeenkomst, met inbegrip van iedere mededingingsbeperking welke uit de overeenkomst voortvloeit, de handel kan beïnvloeden (8). Wanneer de overeenkomst in haar geheel de handel tussen EER-Staten kan beïnvloeden, is het EER-recht van toepassing ten aanzien van de totaliteit van de overeenkomst, met inbegrip van eventuele onderdelen van de overeenkomst die op zich de handel tussen EER-Staten niet beïnvloeden. In gevallen waarin de contractuele betrekkingen tussen dezelfde partijen meerdere activiteiten betreffen, moeten deze activiteiten, om van diezelfde overeenkomst deel uit te maken, rechtstreeks verbonden zijn met en een integrerend bestanddeel uitmaken van diezelfde algemene zakelijke regeling (9). Zoniet, dan vormt iedere activiteit een afzonderlijke overeenkomst.

15.

Evenmin doet het ter zake of de deelneming van een bepaalde onderneming aan de overeenkomst, merkbare invloed heeft op de handel tussen EER-Staten (10). Een onderneming kan zich niet onttrekken aan de toepassing van het EER-recht door het enkele feit dat haar eigen bijdrage aan de overeenkomst, die op zich de handel tussen EER-Staten kan beïnvloeden, onbeduidend is.

16.

Om te bepalen of het EER-recht van toepassing is, hoeft er geen verband te zijn tussen de beweerde mededingingsbeperking en het vermogen van de overeenkomst om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden. Niet-restrictieve overeenkomsten kunnen de handel tussen EER-Staten eveneens beïnvloeden. Zo kunnen bijvoorbeeld op louter kwalitatieve selectiecriteria gebaseerde selectieve distributieovereenkomsten, welke door de aard van de producten gerechtvaardigd zijn en die de mededinging niet beperken in de zin van artikel 53, lid 1, niettemin de handel tussen EER-Staten beïnvloeden. Toch kunnen de vermeende beperkingen van een overeenkomst een duidelijke aanwijzing vormen voor het vermogen van de overeenkomst om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden. Bijvoorbeeld kan een distributieovereenkomst waarbij export wordt verboden, naar haar aard zelf de handel tussen EER-Staten beïnvloeden, zij het niet noodzakelijk merkbaar (11).

17.

In het geval van artikel 54 dient het misbruik de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden. Dit betekent evenwel niet dat elk onderdeel van de betrokken gedraging afzonderlijk moet worden beoordeeld. Gedragingen die deel uitmaken van een algemene strategie die door de ondernemingen met een machtspositie wordt gevolgd, moeten op hun totale impact worden beoordeeld. Wanneer een onderneming met een machtspositie diverse gedragingen heeft waarmee hetzelfde doel wordt beoogd — bijvoorbeeld gedragingen die zijn gericht op het uitschakelen van of het afschermen van de markt tegen concurrenten — is het voldoende voor de toepasselijkheid van artikel 54 op al deze gedragingen die van deze algemene strategie deel uitmaken, wanneer minstens één van deze gedragingen de handel tussen EER-Staten kan beïnvloeden (12).

18.

Uit de bewoordingen van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst en uit de rechtspraak van de rechtscolleges van de Gemeenschap volgt dat bij de toepassing van het criterium „beïnvloeding van de handel” met name de volgende drie elementen dienen te worden onderzocht:

a)

het begrip „handel tussen overeenkomstsluitende partijen”,

b)

het begrip „kunnen beïnvloeden”, en

c)

het begrip „merkbare beïnvloeding”.

2.2.   Het begrip „handel tussen overeenkomstsluitende partijen”

19.

Het begrip „handel” is niet tot het traditionele grensoverschrijdende verkeer van goederen en diensten beperkt (13). Het is een ruimer begrip, dat alle grensoverschrijdende economische activiteiten, met inbegrip van vestiging, omvat (14). Deze uitlegging is in overeenstemming met de fundamentele doelstelling van de EER-Overeenkomst om het vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal te bevorderen.

20.

Volgens vaste rechtspraak omvat het begrip „handel” ook gevallen waarbij overeenkomsten of gedragingen de concurrentiestructuur van de markt beïnvloeden. Overeenkomsten en gedragingen welke de concurrentiestructuur binnen de EER beïnvloeden doordat zij een binnen de EER actieve concurrent uitschakelen of dreigen uit te schakelen, kunnen aan de EER-mededingingsregels zijn onderworpen (15). Wanneer een onderneming wordt uitgeschakeld of dreigt te worden uitgeschakeld, wordt de concurrentiestructuur binnen de EER beïnvloed, en hetzelfde geldt voor de economische activiteiten welke die onderneming uitoefent.

21.

Het vereiste dat er van beïnvloeding van de handel „tussen de overeenkomstsluitende partijen” sprake dient te zijn, impliceert dat er een impact moet zijn op grensoverschrijdende economische activiteiten tussen minstens twee EER-Staten. Het is niet vereist dat de overeenkomst of gedraging de handel tussen het geheel van een EER-Staat en het geheel van een andere EER-Staat beïnvloedt. De artikelen 53 en 54 kunnen ook van toepassing zijn in gevallen waarbij een deel van een EER-Staat wordt getroffen, mits het effect op de handel merkbaar is (16).

22.

De toepassing van het criterium „beïnvloeding van de handel” is onafhankelijk van de afbakening van de relevante geografische markt. Handel tussen EER-Staten kan ook worden beïnvloed in de gevallen waarin de relevante markt nationaal of subnationaal is (17).

2.3.   Het begrip „kunnen beïnvloeden”

23.

Doel van het begrip „kunnen beïnvloeden” is te bepalen wat de aard van de vereiste impact op de handel tussen EER-Staten is. Volgens de standaardtest die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft ontwikkeld, impliceert het begrip „kunnen beïnvloeden” dat het mogelijk moet zijn op basis van een geheel van juridische en feitelijke elementen met een voldoende mate van waarschijnlijkheid te voorzien dat de overeenkomst of gedraging, al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, de handelsstromen tussen EER-Staten kan beïnvloeden (18)  (19). Zoals in punt 19 is aangegeven, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen daarnaast een test ontwikkeld waarbij gekeken wordt of de overeenkomst of gedraging de concurrentiestructuur beïnvloedt. In gevallen waar de overeenkomst of gedraging de concurrentiestructuur binnen de EER kan beïnvloeden, is het EER-recht van toepassing.

24.

De „handelsstromen”-test die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft ontwikkeld, omvat de volgende belangrijke elementen, die in de volgende onderdelen worden behandeld:

a)

„een voldoende mate van waarschijnlijkheid op basis van een geheel van juridische en feitelijke elementen”,

b)

beïnvloeding van de „handelsstromen tussen EER-Staten”, en

c)

„al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel” de handelsstromen tussen EER-Staten beïnvloeden.

2.3.1.   Een voldoende mate van waarschijnlijkheid op basis van een geheel van juridische en feitelijke elementen

25.

De beoordeling van het effect op de handel vindt op basis van objectieve factoren plaats. De subjectieve intentie van de betrokken ondernemingen is niet vereist. Indien evenwel bewijzen voorhanden zijn dat de betrokken ondernemingen voornemens waren de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat zij probeerden export of import naar andere EER-Staten te belemmeren, is dit een relevante factor die in aanmerking moet worden genomen.

26.

De woorden „kunnen beïnvloeden” en de verwijzing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen naar „een voldoende mate van waarschijnlijkheid” impliceert dat voor de toepasselijkheid van het EER-recht niet het bewijs hoeft te worden geleverd dat de overeenkomst of gedraging de handel tussen de EER-Staten daadwerkelijk beïnvloedt of heeft beïnvloed. Het is voldoende dat de overeenkomst of gedraging een dergelijk effect kan hebben (20).

27.

Er is geen verplichting of noodzaak om het daadwerkelijke volume van de door de overeenkomst of gedraging beïnvloede handel tussen EER-Staten te berekenen. Bijvoorbeeld, in het geval van overeenkomsten waarbij export naar andere EER-Staten wordt verboden, hoeft niet te worden bepaald wat, zonder de overeenkomst, de omvang van de parallelhandel tussen de EER-Staten was geweest. Deze uitlegging is coherent met het feit dat het criterium „beïnvloeding van de handel” een bevoegdheidscriterium is. De toepasselijkheid van het EER-recht geldt ook voor categorieën overeenkomsten en gedragingen die grensoverschrijdende effecten kunnen hebben, ongeacht of een bepaalde overeenkomst of gedraging een dergelijk effect daadwerkelijk heeft.

28.

De beoordeling op grond van het criterium „beïnvloeding van de handel” is afhankelijk van een aantal factoren, die elk afzonderlijk niet per se beslissend behoeven te zijn (21). De relevante factoren omvatten onder meer de aard van de overeenkomst en gedraging, de aard van de producten waarop de overeenkomst of gedraging betrekking heeft, en de positie en het belang van de betrokken ondernemingen (22).

29.

De aard van de overeenkomst en de gedraging geeft een aanwijzing uit kwalitatief oogpunt van het vermogen van de overeenkomst of gedraging om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden. Sommige overeenkomsten en gedragingen kunnen naar hun aard de handel tussen de EER-Staten beïnvloeden, terwijl voor andere op dit punt een gedetailleerder onderzoek is vereist. Grensoverschrijdende kartels zijn een voorbeeld van de eerste categorie, terwijl gemeenschappelijke ondernemingen die tot het grondgebied van één enkele EER-Staat beperkt blijven, een voorbeeld zijn van de tweede categorie. Dit aspect wordt nader onderzocht in deel 3, waar op de verschillende categorieën overeenkomsten en gedragingen wordt ingegaan.

30.

De aard van de producten waarop de overeenkomsten of gedragingen betrekking hebben, geeft ook een aanwijzing voor de vraag of de handel tussen EER-Staten kan worden beïnvloed. Wanneer de producten naar hun aard gemakkelijk het voorwerp van grensoverschrijdende handel uitmaken of belangrijk zijn voor ondernemingen die in andere EER-Staten de markt willen betreden of er hun activiteiten uitbreiden, valt de toepasselijkheid van het EER-recht gemakkelijker vast te stellen dan in gevallen waarin er door de aard van producten een beperkte vraag is naar door aanbieders uit andere EER-Staten aangeboden producten of waar de producten van beperkt belang zijn uit het oogpunt van grensoverschrijdende vestiging of voor de uitbreiding van de economische activiteit die vanuit dergelijke plaats van vestiging wordt uitgevoerd (23). Vestiging omvat het opzetten door ondernemingen uit één EER-Staat van agentschappen, bijkantoren of dochterondernemingen in een andere EER-Staat.

31.

De marktpositie van de betrokken ondernemingen en hun omzetvolumes geven uit kwantitatief oogpunt aanwijzingen voor het vermogen van de betrokken overeenkomst of gedraging de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden. Dit aspect dat een integrerend deel uitmaakt van de beoordeling van de merkbare beïnvloeding, komt aan bod in deel 2.4.

32.

Naast de reeds genoemde factoren moet ook rekening worden gehouden met de juridische en feitelijke context waarbinnen de overeenkomst of gedraging uitwerking heeft. De relevante economische en juridische context biedt inzicht in het potentieel voor een effect op de handel tussen EER-Staten. Wanneer er voor grensoverschrijdende handel tussen EER-Staten absolute drempels zijn, die buiten de overeenkomst of gedraging staan, kan de handel alleen worden beïnvloed wanneer die drempels in een voorzienbare toekomst naar verwachting zullen verdwijnen. In gevallen waar de drempels niet absoluut zijn, maar grensoverschrijdende activiteiten enkel moeilijker maken, is het van het grootste belang ervoor te zorgen dat overeenkomsten en gedragingen dergelijke activiteiten niet nog meer belemmeren. Overeenkomsten en gedragingen die dat doen, kunnen de handel tussen EER-Staten beïnvloeden.

2.3.2.   Beïnvloeding van de „handelsstromen” tussen EER-Staten

33.

Om de artikelen 53 en 54 te kunnen toepassen moet er sprake zijn van beïnvloeding van de „handelsstromen” tussen EER-Staten.

34.

De term „handelsstromen” is neutraal. Het is geen voorwaarde dat handel wordt beperkt of verminderd (24). De handelsstromen kunnen ook worden beïnvloed wanneer een overeenkomst of gedraging zorgt voor een toename in de handel. De toepasselijkheid van het EER-recht staat immers vast wanneer de handel tussen EER-Staten zich met de overeenkomst of gedraging waarschijnlijk anders had ontwikkeld dan de ontwikkeling die zonder de overeenkomst of gedraging te verwachten viel (25).

35.

Deze uitlegging reflecteert het feit dat het criterium „beïnvloeding van de handel” een bevoegdheidscriterium is, dat ertoe strekt de overeenkomsten en gedragingen welke grensoverschrijdende effecten kunnen sorteren, te onderscheiden van overeenkomsten en gedragingen waarvoor dat niet het geval is, zodat zij aan de EER-mededingingsregels kunnen worden getoetst.

2.3.3.   „Al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, de handelsstromen beïnvloeden”

36.

De invloed van overeenkomsten en gedragingen op handelsstromen tussen EER-Staten kan „al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel” zijn.

37.

Rechtstreekse effecten op de handel tussen EER-Staten doen zich normaalgesproken voor in verband met de producten waarop een overeenkomst of gedraging betrekking heeft. Wanneer bijvoorbeeld producenten van een bepaald product in de verschillende EER-Staten overeenkomen markten te verdelen, worden rechtstreekse effecten gegenereerd op de handel tussen EER-Staten voor de markt van de betrokken producten. Een ander voorbeeld van rechtstreekse effecten die worden gegenereerd, is de situatie waarin een aanbieder distributeurskortingen beperkt tot producten die worden verkocht binnen de EER-Staten waarin de distributeurs zijn gevestigd. Dergelijke gedragingen verhogen de relatieve prijzen van voor de export bestemde producten, hetgeen exportverkopen minder aantrekkelijk en minder concurrerend maakt.

38.

Indirecte effecten doen zich vaak voor in verband met producten die verwant zijn met producten waarop de overeenkomst of gedraging betrekking heeft. Indirecte effecten kunnen bijvoorbeeld spelen wanneer een overeenkomst of gedraging impact heeft op grensoverschrijdende economische activiteiten van ondernemingen die gebruikmaken of anderszins een beroep doen op de producten waarop de overeenkomst of gedraging betrekking heeft (26). Dergelijke effecten kunnen bijvoorbeeld spelen wanneer de overeenkomst of gedraging verband houdt met een intermediair product dat niet wordt verhandeld, maar wordt gebruikt bij het aanbieden van een eindproduct dat wel wordt verhandeld. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft geoordeeld dat, op grond van het overeenkomstige artikel 81 van het EG-Verdrag, handel tussen EG-lidstaten kon worden beïnvloed in het geval van een overeenkomst waarbij de prijzen werden afgesproken voor gedestilleerd dat bij de productie van cognac wordt gebruikt (27). De ruwe grondstof wordt weliswaar niet zelf geëxporteerd, maar het eindproduct — cognac — wordt wel geëxporteerd. In dergelijke gevallen is het EER-mededingingsrecht dus van toepassing wanneer handel in het eindproduct kan worden beïnvloed.

39.

Indirecte invloed op de handel tussen EER-Staten kan ook plaatsvinden voor de producten waarop de overeenkomst of gedraging betrekking heeft. Zo werken overeenkomsten waarbij een fabrikant de garanties voor door distributeurs verkochte producten tot hun EER-Staat van vestiging beperkt, ontmoedigend voor gebruikers uit andere EER-Staten die de betrokken producten willen aanschaffen, omdat zij op de garantie geen beroep zouden kunnen doen (28). Uitvoer door officiële distributeurs en parallelhandelaren wordt bemoeilijkt omdat, in de ogen van de gebruikers, de producten zonder de garantie van de fabrikant minder aantrekkelijk worden (29).

40.

Van daadwerkelijke beïnvloeding van de handel tussen EER-Staten is sprake zodra de overeenkomst of gedraging ten uitvoer wordt gelegd. Van een overeenkomst tussen een aanbieder en een distributeur binnen dezelfde EER-Staat waarbij bijvoorbeeld export naar andere EER-Staten wordt verboden, kan worden verwacht dat zij de handel tussen EER-Staten daadwerkelijk beïnvloedt. Zonder de overeenkomst had het de distributeur vrij gestaan in de exportverkoop actief te worden. Er zij evenwel aan herinnerd dat het niet noodzakelijk is dat daadwerkelijke beïnvloeding wordt aangetoond. Het is voldoende dat de overeenkomst of gedraging dergelijke effecten kan hebben.

41.

Potentiële effecten zijn die welke zich in de toekomst met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kunnen voordoen. Met andere woorden, voorzienbare marktontwikkelingen moeten mee in aanmerking worden genomen (30). Zelfs wanneer de handel niet kan worden beïnvloed op het tijdstip dat de overeenkomst wordt gesloten of de gedraging ten uitvoer gelegd, blijven de artikelen 53 en 54 toch van toepassing wanneer de factoren welke tot die conclusie leidden, in de voorzienbare toekomst waarschijnlijk zullen veranderen. Op dit punt is het relevant rekening te houden met de impact van de in de EER-Overeenkomst opgenomen of door de betrokken EER-Staat genomen liberaliseringsmaatregelen en andere voorzienbare maatregelen die op het uitschakelen van juridische handelsbelemmeringen zijn gericht.

42.

Bovendien kan, zelfs wanneer op een bepaald tijdstip de marktvoorwaarden voor grensoverschrijdende handel ongunstig zijn — bijvoorbeeld omdat de prijzen in de EER-Staten in kwestie vergelijkbaar zijn -, de handel nog steeds worden beïnvloed wanneer de situatie ingevolge veranderende marktomstandigheden wijzigt (31). Wat van belang is, is het vermogen van de overeenkomst of gedraging om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden, en niet of zij dat op een bepaald tijdstip ook daadwerkelijk doen.

43.

Het betrekken van indirecte of potentiële effecten in de analyse van de gevolgen voor de handel tussen EER-Staten, betekent niet dat de analyse op vage of hypothetische effecten kan worden gebaseerd. De waarschijnlijkheid waarmee een bepaalde overeenkomst indirecte of potentiële effecten oplevert, moet worden toegelicht door de autoriteit of partij die beweert dat de handel tussen EER-Staten merkbaar kan worden beïnvloed. Hypothetische of speculatieve effecten zijn onvoldoende om aan te tonen dat het EER-recht van toepassing is. Zo doet bijvoorbeeld een overeenkomst ter verhoging van de prijs van een product waarvoor in het buitenland geen markt bestaat, het beschikbare inkomen van consumenten dalen. Aangezien consumenten minder geld kunnen uitgeven, kunnen zij minder, uit andere EER-Staten geïmporteerde producten aanschaffen. Het verband tussen dergelijke inkomenseffecten en de handel tussen EER-Staten is over het algemeen echter op zich te vaag om aan te tonen dat het EER-recht van toepassing is.

2.4.   Het begrip „merkbare beïnvloeding”

2.4.1.   Algemeen beginsel

44.

Het criterium „beïnvloeding van de handel” omvat ook een kwantitatief element, waardoor de toepasselijkheid van het EER-recht wordt beperkt tot overeenkomsten en gedragingen die effecten van een zekere omvang kunnen hebben. Overeenkomsten en gedragingen vallen buiten het toepassingsbereik van de artikelen 53 en 54 wanneer zij de markt slechts in zeer geringe mate beïnvloeden wegens de zwakke positie van de betrokken ondernemingen op de markt voor de betrokken producten (32). In hoeverre van merkbare beïnvloeding sprake is, kan met name aan de hand van de positie en het gewicht van de betrokken ondernemingen op de markt voor de betrokken producten worden bepaald (33).

45.

De beoordeling van de omvang van de merkbare beïnvloeding is afhankelijk van de omstandigheden van elke individuele zaak, met name de aard van de overeenkomst en de gedraging, de aard van de producten waarop zij betrekking hebben en de marktpositie van de betrokken ondernemingen. Wanneer de overeenkomst of gedraging naar haar aard de handel tussen EER-Staten kan beïnvloeden, ligt de drempel om tot merkbare beïnvloeding te besluiten lager dan het geval is bij overeenkomsten en gedragingen die naar hun aard de handel tussen EER-Staten niet kunnen beïnvloeden. Naarmate de marktpositie van de betrokken ondernemingen sterker is, valt ook eerder te verwachten dat een overeenkomst of gedraging die de handel tussen EER-Staten kan beïnvloeden, ook wordt beschouwd als in staat zijnde de handel merkbaar te beïnvloeden (34).

46.

In een aantal zaken in verband met import en export heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld dat van merkbare beïnvloeding geen sprake was wanneer de omzet van de betrokken ondernemingen zo'n 5 % van de markt vertegenwoordigde (35). Marktaandeel alleen is echter niet altijd beschouwd als de beslissende factor. Met name moet ook met de omzet van de ondernemingen voor de betrokken producten rekening worden gehouden (36).

47.

De omvang van de merkbare beïnvloeding kan dus in zowel absolute cijfers (omzet) als relatieve cijfers worden gemeten door de positie van de betrokken onderneming(en) te vergelijken met die van andere spelers op de markt (marktaandeel). Het bijzondere belang dat aan de positie en het belang van de betrokken ondernemingen wordt gehecht, strookt met het begrip „kunnen beïnvloeden”, hetgeen impliceert dat de beoordeling is gebaseerd op het vermogen van de overeenkomst of gedraging om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden, in plaats van op de impact voor de daadwerkelijke stromen van goederen en diensten over de grenzen. De marktpositie van de betrokken ondernemingen en hun omzet voor de betrokken producten geven aanwijzingen voor het vermogen van een overeenkomst of gedraging om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden. Deze beide elementen zijn terug te vinden in de vermoedens die in de punten 52 en 53 worden uiteengezet.

48.

De toepassing van het criterium „merkbare beïnvloeding” vereist niet noodzakelijk dat relevante markten worden afgebakend en marktaandelen worden berekend (37). De omzet van een onderneming in absolute cijfers kan voldoende zijn om de bevinding te onderbouwen dat van merkbare beïnvloeding van de handel sprake is. Dit is met name het geval bij overeenkomsten en gedragingen die naar hun aard de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat zij betrekking hebben op import of export of omdat zij diverse EER-Staten bestrijken. Het feit dat in dergelijke omstandigheden de omzet voor de producten die onder de overeenkomst vallen, voldoende kan zijn om te concluderen dat van merkbare beïnvloeding van de handel tussen EER-Staten sprake is, is in het in punt 53 uiteengezette positieve vermoeden terug te vinden.

49.

Overeenkomsten en gedragingen moeten steeds worden onderzocht in de economische en juridische context waarbinnen zij zich afspelen. In het geval van verticale overeenkomsten kan het noodzakelijk zijn te kijken naar eventuele cumulatieve effecten van parallelle netwerken van vergelijkbare overeenkomsten (38). Zelfs indien één enkele overeenkomst of een netwerk van overeenkomsten de handel tussen EER-Staten niet merkbaar kan beïnvloeden, kan het effect van parallelle netwerken van overeenkomsten, als geheel genomen, wel daartoe in staat zijn. Wil dat echter het geval zijn, dan moet de individuele overeenkomst of reeks van overeenkomsten in aanzienlijke mate tot het cumulatieve effect op de handel bijdragen (39).

2.4.2.   Kwantificering van de omvang van de merkbare beïnvloeding

50.

Het is niet mogelijk voor alle categorieën overeenkomsten algemene kwantitatieve regels vast te stellen waaruit valt af te leiden wanneer de handel tussen EER-Staten merkbaar kan worden beïnvloed. Daarentegen is het mogelijk aan te geven wanneer de handel normaalgesproken niet kan worden beïnvloed. Allereerst heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in haar bekendmaking inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (de minimis) (40) verklaard dat overeenkomsten tussen kleine en middelgrote ondernemingen (hierna „KMO's” genoemd) in de zin van Besluit nr. 112/96 COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 11 september 1996 (41) normaalgesproken de handel tussen EER-Staten niet kunnen beïnvloeden. De reden voor deze aanname is het feit dat de activiteiten van KMO's normaalgesproken lokaal of hoogstens regionaal van karakter zijn. Toch kunnen KMO's onder de toepassing van het EER-recht vallen, met name wanneer zij in grensoverschrijdende economische activiteiten betrokken zijn. Ten tweede vindt de Autoriteit het passend algemene beginselen vast te stellen waaruit blijkt wanneer handel doorgaans niet kan worden beïnvloed — een norm dus waarin wordt omschreven wanneer van merkbare beïnvloeding van de handel tussen EER-Staten geen sprake is (de „merkbaar effect”-regel). Bij de toepassing van artikel 53 zal de Autoriteit deze norm als een weerlegbaar negatief vermoeden beschouwen dat geldt voor alle overeenkomsten in de zin van artikel 53, lid 1, ongeacht de aard van de in de overeenkomst vervatte beperkingen, met inbegrip van beperkingen die in de in Bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde groepsvrijstellingsverordeningen van de Commissie als hardcore beperkingen zijn aangemerkt. In gevallen waarin dit vermoeden geldt, zal de Autoriteit geen procedure inleiden, noch op verzoek noch ambtshalve. Wanneer ondernemingen te goeder trouw aannemen dat een overeenkomst door dit negatief vermoeden is gedekt, zal de Autoriteit geen geldboeten opleggen.

51.

Onverlet het bepaalde in punt 53, impliceert deze negatieve definitie van „merkbare beïnvloeding” niet dat overeenkomsten die niet voldoen aan de hierna uiteengezette criteria, automatisch de handel tussen EER-Staten merkbaar kunnen beïnvloeden. Een onderzoek van geval tot geval blijft noodzakelijk.

52.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is van oordeel dat in beginsel overeenkomsten de handel tussen EER-Staten niet merkbaar kunnen beïnvloeden wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het totale marktaandeel van de partijen op relevante markten binnen de EER waarop de overeenkomst van invloed is, bedraagt niet meer dan 5 %, en

b)

in het geval van horizontale overeenkomsten: de totale EER-jaaromzet van de betrokken ondernemingen (42) bedraagt voor de onder de overeenkomst vallende producten niet meer dan 40 miljoen EUR. In het geval van overeenkomsten inzake de gemeenschappelijke aankoop van producten zal de relevante omzet, de gemeenschappelijke aankopen van partijen van de producten die onder de overeenkomst vallen, zijn;

in het geval van verticale overeenkomsten: de totale EER-jaaromzet van de aanbieder bedraagt voor de onder de overeenkomst vallende producten niet meer dan 40 miljoen EUR. In het geval van licentieovereenkomsten, is de relevante omzet de som van de omzet van de licentienemers voor de producten waarin de in licentie gegeven technologie is opgenomen, en de eigen omzet van de licentiegever voor die producten. In het geval van overeenkomsten tussen één koper en meerdere leveranciers, is de relevante omzet die van de gecombineerde aankopen van de koper van de onder de overeenkomst vallende producten.

De Autoriteit zal hetzelfde vermoeden toepassen wanneer gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren voornoemde omzetdrempel met niet meer dan 10 % wordt overschreden en wanneer de bovenstaande marktdrempel met niet meer dan 2 procentpunt wordt overschreden. In gevallen waarin de overeenkomst een opkomende, nog niet bestaande markt betreft en waar de partijen bijgevolg geen relevante omzet genereren noch enig relevant marktaandeel opbouwen, zal de Autoriteit dit vermoeden niet toepassen. In dergelijke gevallen is het mogelijk dat de merkbare beïnvloeding wordt onderzocht op basis van de positie van de partijen op aanverwante productmarkten of van hun sterkte in technologieën die met de overeenkomst verband houden.

53.

Voorts zal de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ook oordelen dat, wanneer een overeenkomst op zich al de handel tussen EER-Staten kan beïnvloeden (bijvoorbeeld omdat het import en export of diverse EER-Staten betreft), er sprake is van een weerlegbaar positief vermoeden dat bij dergelijke effecten van merkbare beïnvloeding van de handel sprake is wanneer de omzet van de partijen voor de onder overeenkomst vallende producten, berekend als aangegeven in de punten 52 en 54, meer dan 40 miljoen EUR bedraagt. In het geval van overeenkomsten die naar hun aard de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden, mag vaak ook worden aangenomen dat dergelijke effecten merkbaar zijn wanneer het marktaandeel van de partijen de in het vorige punt beschreven 5 %-drempel overschrijdt. Dit vermoeden geldt echter niet wanneer de overeenkomst slechts een deel van een EER-Staat bestrijkt (zie punt 90).

54.

Met betrekking tot de drempel van 40 miljoen EUR (cf. punt 52) wordt de omzet berekend op basis van de totale EER-omzet, exclusief belastingen, gedurende het voorafgaande boekjaar van de betrokken ondernemingen voor de producten waarop de overeenkomst betrekking heeft (de contractgoederen). Verkopen tussen entiteiten die deel uitmaken van dezelfde onderneming, worden uitgesloten (43).

55.

Om de marktaandeeldrempel toe te passen, moet de relevante markt worden afgebakend (44). Deze omvat de relevante productmarkt en de relevante geografische markt. De marktaandelen dienen te worden berekend op basis van cijfers betreffende de waarde van de omzet of, indien toepasselijk, de waarde van de aankopen. Wanneer geen waardecijfers beschikbaar zijn, kan van ramingen die op andere betrouwbare marktinformatie, waaronder volumecijfers, zijn gebaseerd, worden gebruik gemaakt.

56.

In het geval van netwerken van overeenkomsten tussen dezelfde aanbieder en verschillende distributeurs, worden de verkopen via het volledige netwerk in aanmerking genomen.

57.

Contracten die van dezelfde algemene zakelijke regeling deel uitmaken, vormen één enkele overeenkomst met het oog op de toepassing van de „merkbaar effect”-regel (45). Ondernemingen kunnen zich niet beneden deze drempels brengen door een overeenkomst die uit economisch oogpunt één geheel vormt, op te splitsen.

3.   TOEPASSING VAN BOVENSTAANDE BEGINSELEN OP GEBRUIKELIJKE SOORTEN OVEREENKOMSTEN EN MISBRUIKEN

58.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zal het in het vorige deel beschreven negatieve vermoeden toepassen op alle overeenkomsten, met inbegrip van overeenkomsten die naar hun aard de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden, alsmede op overeenkomsten die de handel tussen ondernemingen in derde landen betreffen (cf. deel 3.3).

59.

Buiten het toepassingsbereik van het negatieve vermoeden zal de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA rekening houden met kwalitatieve elementen die verband houden met de aard van de overeenkomst of gedragingen en de producten waarop deze betrekking hebben (zie punten 29 en 30). Het belang van de aard van de overeenkomst wordt ook gereflecteerd in het in punt 53 beschreven positieve vermoeden in het geval van overeenkomsten die naar hun aard de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden. Met het oog op additionele aanwijzingen in verband met de toepassing van het begrip „beïnvloeding van de handel” is het daarom dienstig om de verschillende soorten meest gebruikelijke overeenkomsten en gedragingen nader te bezien.

60.

In de volgende delen wordt primair een onderscheid gemaakt tussen overeenkomsten en gedragingen die meerdere EER-Staten bestrijken, en overeenkomsten en gedragingen die tot één EER-Staat of tot een deel van één EER-Staat zijn beperkt. Deze twee hoofdcategorieën worden opgesplitst in verdere subcategorieën op basis van de aard van de betrokken overeenkomst of gedraging. Ook overeenkomsten en gedragingen die derde landen bestrijken, komen aan bod.

3.1.   Overeenkomsten en misbruiken die meerdere EER-Staten bestrijken of in meerdere EER-Staten ten uitvoer worden gelegd

61.

Overeenkomsten en gedragingen die meerdere EER-Staten bestrijken of in meerdere EER-Staten ten uitvoer worden gelegd, kunnen naar hun aard in nagenoeg alle gevallen de handel tussen EER-Staten beïnvloeden. Wanneer de relevante omzet de in punt 53 beschreven drempel overschrijdt, zal het in de meeste gevallen dan ook niet nodig zijn een gedetailleerd onderzoek uit te voeren naar de vraag of de handel tussen EER-Staten kan worden beïnvloed. Om echter ook voor deze gevallen houvast te bieden en de in deel 2 ontwikkelde beginselen te illustreren, is het nuttig uiteen te zetten wat de factoren zijn die doorgaans worden gebruikt als basis om te besluiten dat een zaak onder de toepassing van het EER-recht valt.

3.1.1.   Overeenkomsten betreffende import en export

62.

Overeenkomsten tussen ondernemingen in twee of meer EER-Staten die op import en export betrekking hebben, kunnen naar hun aard de handel tussen EER-Staten beïnvloeden. Dergelijke overeenkomsten hebben, ongeacht of ze de mededinging beperken of niet, een impact op de handelsstromen tussen EER-Staten. In de zaak-Kerpen&Kerpen bijvoorbeeld, waar het ging om een overeenkomt tussen een Franse producent en een Duitse distributeur die meer dan 10 % van de export van Frankrijk naar Duitsland (ten belope van in totaal 350 000 ton per jaar) betrof, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verklaard dat niet kon worden gesteld dat een dergelijke overeenkomst de handel tussen EG-lidstaten niet (merkbaar) kon beïnvloeden (46).

63.

Deze categorie omvat ook overeenkomsten die aan import en export beperkingen opleggen, met inbegrip van beperkingen op actieve en passieve verkoop en op wederverkoop door afnemers aan afnemers in andere EER-Staten (47). In deze gevallen is er een inherent verband tussen de beweerde mededingingsbeperking en de invloed ervan op de handel, aangezien de beperking precies ten doel heeft goederen- en dienstenstromen tussen EER-Staten te verhinderen, hetgeen anders onmogelijk was geweest. Het doet niet ter zake of de partijen bij de overeenkomst in dezelfde EER-Staat of in verschillende EER-Staten zijn gevestigd.

3.1.2.   Meerdere EER-Staten bestrijkende kartels

64.

Kartelovereenkomsten zoals die waarbij sprake is van prijsafspraken en verdeling van de markten en die diverse EER-Staten bestrijken, kunnen naar hun aard de handel tussen EER-Staten beïnvloeden. Grensoverschrijdende kartels harmoniseren de mededingingsvoorwaarden en hebben een invloed op de vervlechting van de handel door het bestendigen van traditionele handelsstromen (48). Wanneer ondernemingen overeenkomen geografische gebieden onder elkaar te verdelen, kunnen verkopen van andere gebieden naar de toegewezen gebieden worden uitgeschakeld of beperkt. Wanneer ondernemingen overeenkomen prijzen vast te stellen, schakelen zij de mededinging uit en eventuele daaruit resulterende prijsverschillen die zowel concurrenten als afnemers ertoe kunnen aanzetten in grensoverschrijdende handel actief te worden. Wanneer ondernemingen overeenkomsten over verkoopquota bereiken, worden de traditionele handelsstromen bestendigd. De betrokken ondernemingen zien ervan af hun productie uit te breiden en zodoende potentiële afnemers in andere EER-Staten te bedienen.

65.

De beïnvloeding van de handel die van grensoverschrijdende kartels uitgaat, is doorgaans ook naar haar aard een merkbare beïnvloeding als gevolg van de marktpositie van de partijen bij het kartel. Kartels worden normaalgesproken enkel gevormd wanneer de betrokken ondernemingen samen een ruim deel van de markt in handen hebben, omdat dit hen in staat stelt prijzen te verhogen of de productie te beperken.

3.1.3.   Meerdere EER-Staten bestrijkende horizontale samenwerkingsovereenkomsten

66.

Dit deel handelt over diverse soorten horizontale samenwerkingsovereenkomsten. Horizontale samenwerkingsovereenkomsten kunnen bijvoorbeeld de vorm aannemen van overeenkomsten waarbij twee of meer ondernemingen samenwerken bij het uitvoeren van een bepaalde economische activiteit, zoals productie en distributie (49). Vaak worden dergelijke overeenkomsten ook „gemeenschappelijke ondernemingen” genoemd. Gemeenschappelijke ondernemingen die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervullen, vallen onder de concentratieverordening (50). Op EER-niveau vallen dergelijke volwaardige gemeenschappelijke ondernemingen niet onder de toepassing van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst behalve in zaken waar artikel 2, lid 4, van de concentratieverordening van toepassing is (51). Dit onderdeel handelt dus niet over de volwaardige gemeenschappelijke ondernemingen. In het geval van „niet-volwaardige” gemeenschappelijke ondernemingen is de gemeenschappelijke entiteit niet als autonome aanbieder (of afnemer) op een markt actief. Zij bedient enkel haar moedermaatschappijen, die zelf op de markt actief zijn (52).

67.

Gemeenschappelijke ondernemingen die in twee of meerdere EER-Staten actief zijn of die output produceren welke door de moedermaatschappijen in twee of meer EER-Staten wordt afgezet, beïnvloeden de commerciële activiteiten van de partijen in die gebieden van de EER. Daarom kunnen dergelijke overeenkomsten normaalgesproken naar hun aard de handel tussen EER-Staten beïnvloeden — in vergelijking met de situatie zonder de overeenkomst (53). Handelsstromen worden beïnvloed wanneer ondernemingen hun activiteiten verplaatsen naar de gemeenschappelijke onderneming of deze gebruiken om binnen de EER een nieuwe voorzieningsbron te vestigen.

68.

De handel kan ook worden beïnvloed wanneer een gemeenschappelijke onderneming input produceert voor haar moedermaatschappijen die vervolgens door deze moedermaatschappijen in een product wordt verwerkt of geïntegreerd. Dit kan waarschijnlijk het geval zijn wanneer de betrokken input voordien bij aanbieders in andere EER-Staten werd betrokken, wanneer de moedermaatschappijen voordien de input in andere EER-Staten produceerden of wanneer het eindproduct in meer dan één EER-Staat wordt verhandeld.

69.

Bij de beoordeling van de omvang van de merkbare beïnvloeding is het van belang rekening te houden met de omzet van de moedermaatschappijen voor de met de overeenkomst verband houdende producten en niet enkel die van de gemeenschappelijke eenheid welke bij de overeenkomst werd opgericht, aangezien de gemeenschappelijke onderneming niet als autonome eenheid op enige markt actief is.

3.1.4.   In meerdere EER-Staten ten uitvoer gelegde verticale overeenkomsten

70.

Verticale overeenkomsten en netwerken van vergelijkbare verticale overeenkomsten die in meerdere EER-Staten ten uitvoer worden gelegd, kunnen doorgaans de handel tussen EER-Staten beïnvloeden wanneer zij er de oorzaak van zijn dat de handel op een bepaalde wijze wordt gekanaliseerd. Netwerken van selectieve distributieovereenkomsten die in twee of meer EER-Staten ten uitvoer worden gelegd, kanaliseren bijvoorbeeld de handel op een bepaalde wijze omdat zij de handel beperken tot leden van het netwerk, en zodoende de handelsstromen beïnvloeden ten opzichte van de situatie zonder de overeenkomst (54).

71.

De handel tussen EER-Staten kan ook worden beïnvloed door verticale overeenkomsten die marktafschermende effecten hebben. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij overeenkomsten waarbij distributeurs in diverse EER-Staten overeenkomen enkel bij een bepaalde leverancier in te kopen of enkel diens producten te verkopen. Dergelijke overeenkomsten kunnen beperkend werken voor de handel tussen de EER-Staten waar de overeenkomsten ten uitvoer worden gelegd, of de handel vanuit EER-Staten die niet door de overeenkomsten worden bestreken. Marktafscherming kan ook uit individuele overeenkomsten of uit netwerken van overeenkomsten voortvloeien. Wanneer een overeenkomst of netwerken van overeenkomsten die meerdere EER-Staten bestrijken, marktafschermende effecten hebben, is het vermogen van de overeenkomst of overeenkomsten om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden naar hun aard normaalgesproken merkbaar.

72.

Ook overeenkomsten tussen leveranciers en distributeurs die in verticale prijsbinding voorzien en twee of meer EER-Staten bestrijken, kunnen doorgaans naar hun aard de handel tussen EER-Staten beïnvloeden (55). Dergelijke overeenkomsten veranderen het prijspeil dat zonder de overeenkomsten waarschijnlijk had bestaan, en beïnvloeden bijgevolg de handelsstromen.

3.1.5.   Meerdere EER-Staten bestrijkende misbruiken van machtsposities

73.

In het geval van misbruik van een machtspositie is het nuttig een onderscheid te maken tussen misbruiken die drempels opwerpen voor het betreden van de markt of waarmee concurrenten worden uitgeschakeld (misbruik door uitsluiting), en misbruiken waarbij de onderneming met een machtspositie van haar economische macht profiteert om bijvoorbeeld excessieve of discriminerende prijzen te berekenen (misbruik door uitbuiting). Beide vormen van misbruik kunnen ten uitvoer worden gelegd via overeenkomsten, die eveneens onder de toepassing van artikel 53, lid 1, vallen, of via eenzijdig optreden dat, wat het EER-mededingingsrecht betreft, enkel onder artikel 54 valt.

74.

In het geval van misbruiken door uitbuiting zoals discriminerende kortingen, geldt de impact de downstream handelspartners, die ofwel hun voordeel ermee doen of ervan te lijden hebben, doordat hun concurrentiepositie wordt gewijzigd en de handelsstromen tussen EER-Staten worden beïnvloed.

75.

Wanneer een onderneming met een machtspositie zich begeeft aan uitsluitingsgedrag in meer dan één EER-Staat, kan dergelijk misbruik normaalgesproken naar zijn aard de handel tussen EER-Staten beïnvloeden. Dergelijk gedrag heeft ook een negatieve impact op de mededinging in een gebied dat zich buiten één enkele EER-Staat uitstrekt, omdat daardoor waarschijnlijk de handel wordt afgeleid van het verloop dat deze normaalgesproken had gevolgd wanneer de gedraging zich niet had voorgedaan. Handelsstromen kunnen bijvoorbeeld worden beïnvloed wanneer de onderneming met een machtspositie getrouwheidskortingen toekent. Afnemers die onder het op uitsluiting gerichte kortingsysteem vallen, zullen waarschijnlijk minder aankopen bij concurrenten van de onderneming met een machtspositie dan zij anders hadden gedaan. Ook rechtstreeks op het uitschakelen van een concurrent gericht uitsluitingsgedrag zoals roofprijzen kan de handel tussen EER-Staten beïnvloeden wegens de impact ervan op de concurrentiestructuur van de markt in de EER (56). Wanneer een onderneming met een machtspositie door haar optreden een concurrent die in meer dan één EER-Staat actief is, wil uitschakelen, kan de handel op meerdere wijzen worden beïnvloed. Ten eerste bestaat het risico dat de getroffen concurrent niet langer een voorzieningsbron binnen de EER is. Zelfs wanneer de onderneming die het doelwit is, niet wordt uitgeschakeld, kan haar toekomstige concurrentiegedrag waarschijnlijk worden beïnvloed, hetgeen ook een impact op de handel tussen EER-Staten kan hebben. Ten tweede kan het misbruik een impact hebben op andere concurrenten. Via misbruiken kan de onderneming met een machtspositie aan haar concurrenten te kennen geven dat zij bestraffend zal optreden tegen pogingen om daadwerkelijk te gaan concurreren. Ten derde kan het feit zelf van de uitschakeling van een concurrent voldoende zijn om de handel tussen EER-Staten te kunnen beïnvloeden. Dit kan het geval zijn wanneer de onderneming die dreigt te worden uitgeschakeld, hoofdzakelijk in export naar derde landen actief is (57). Zodra de daadwerkelijke mededingingsstructuur van de markt binnen de EER verder in het gedrang dreigt te komen, is het EER-recht van toepassing.

76.

Wanneer een onderneming met een machtspositie zich in meer dan één EER-Staat aan misbruik door uitbuiting of door uitsluiting begeeft, zal ook het vermogen van het misbruik om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden, normaalgesproken naar zijn aard merkbaar zijn. Gezien de marktpositie van de betrokken onderneming met een machtspositie en het feit dat het misbruik in meerdere EER-Staten plaatsvindt, is de schaal van het misbruik en de te verwachten impact ervan op de handelsstromen doorgaans zo groot dat de handel tussen EER-Staten er merkbaar kan door worden beïnvloed. In het geval van misbruik door uitbuiting zoals prijsdiscriminatie, verandert het misbruik de concurrentiepositie van handelspartners in meerdere EER-Staten. In het geval van misbruik door uitsluiting, met inbegrip van misbruiken die ertoe strekken een concurrent uit te schakelen, wordt de economische activiteit die door concurrenten in meerdere EER-Staten wordt uitgeoefend, beïnvloed. Het enkele bestaan van een machtspositie in meerdere EER-Staten impliceert dat de mededinging in een aanzienlijk deel van de EER-markt al is aangetast (58). Wanneer een onderneming met een machtspositie door haar toevlucht te nemen tot misbruiken, de mededinging verder aantast — bijvoorbeeld door een concurrent uit te schakelen — is het vermogen van het misbruik om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden, normaalgesproken merkbaar.

3.2.   Overeenkomsten en misbruiken die één EER-Staat of slechts een deel daarvan bestrijken

77.

Wanneer overeenkomsten of misbruiken het grondgebied van één enkele EER-Staat bestrijken, kan het nodig zijn een gedetailleerder onderzoek uit te voeren naar het vermogen van de overeenkomsten of misbruiken om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden. Er zij aan herinnerd dat, wil er sprake zijn van beïnvloeding van de handel tussen EER-Staten, niet is vereist dat de handel wordt beperkt. Het is voldoende dat een merkbare verandering in de handelsstromen tussen EER-Staten kan worden veroorzaakt. Niettemin is het zo dat in vele gevallen waarbij slechts één EER-Staat is betrokken, de aard van de vermeende inbreuk en, met name, de neiging ervan de nationale markten af te schermen, een goede aanwijzing bieden van het vermogen van de overeenkomst of gedraging om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden. De hierna gegeven voorbeelden zijn niet exhaustief bedoeld. Zij dienen enkel als voorbeeld om aan te geven in welke gevallen overeenkomsten die tot het grondgebied van één EER-Staat zijn beperkt, kunnen worden aangemerkt als in staat zijnde de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden.

3.2.1.   Een EER-Staat bestrijkende kartels

78.

Horizontale kartels die het hele grondgebied van een EER-Staat bestrijken, kunnen normaalgesproken de handel tussen EER-Staten beïnvloeden. De rechtscolleges van de Gemeenschap hebben immers in een aantal zaken verklaard dat overeenkomsten die het gehele grondgebied van een EG-lidstaat bestrijken, naar hun aard een versterking van de nationale drempelvorming tot gevolg hebben, hetgeen de in het EG-Verdrag beoogde economische vervlechting doorkruist (59).

79.

Het vermogen van dergelijke overeenkomsten om de EER-markt te compartimenteren, vloeit voort uit het feit dat de leden van een nationaal kartel zich doorgaans tegen de concurrentie uit andere EER-Staten moeten wapenen (60). Doen zij dit niet, en bestaat voor het product waarop de overeenkomst betrekking heeft, in het buitenland een markt (61), dan dreigt het kartel door de concurrentie van ondernemingen uit andere EER-Staten te worden ondermijnd. Normaalgesproken kunnen dergelijke overeenkomsten ook naar hun aard de handel tussen EER-Staten merkbaar beïnvloeden, gezien de omvang van de markten die moeten worden bestreken, willen dergelijke kartels doeltreffend zijn.

80.

Aangezien het begrip „beïnvloeding van de handel” ook potentiële effecten insluit, is niet doorslaggevend of dergelijk optreden tegenover concurrenten uit andere EER-Staten op een bepaald tijdstip daadwerkelijk ook toepassing vindt. Wanneer de kartelprijs vergelijkbaar is met de prijs die in andere EER-Staten wordt gehanteerd, kan voor de leden van het kartel niet onmiddellijk de noodzaak bestaan op te treden tegen concurrenten uit andere EER-Staten. Wat van belang is, is de vraag of al dan niet te verwachten valt dat zij zulks zouden doen wanneer de marktvoorwaarden zouden veranderen. De waarschijnlijkheidsgraad daarvan hangt af van het al dan niet bestaan van natuurlijke drempels voor handel op de markt, met inbegrip van met name de vraag of er voor het betrokken product al dan niet een markt in het buitenland bestaat. In een zaak in verband met bepaalde retailbankdiensten (62) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bijvoorbeeld geoordeeld dat de handel niet merkbaar kan worden beïnvloed omdat het potentieel voor handel in de specifieke producten in kwestie zeer beperkt was en omdat zij geen factor van beslissend belang waren bij de keuze van ondernemingen uit andere EG-lidstaten om zich al dan niet in de betrokken EG-lidstaat te vestigen (63).

81.

De mate waarin de leden van een kartel toezicht houden op prijzen en concurrenten uit andere EER-Staten, kan een aanwijzing bieden voor de mate waarin voor de producten die onder het kartel vallen, in het buitenland een markt bestaat. Toezicht suggereert dat concurrentie en concurrenten uit andere EER-Staten als een potentiële bedreiging voor het kartel worden gepercipieerd. Bovendien vormt een situatie waarbij bewijzen voorhanden zijn dat de leden van het kartel doelbewust het prijspeil hebben vastgesteld in het licht van het in andere EER-Staten vigerende prijspeil (limit pricing), een aanwijzing dat voor de betrokken producten in het buitenland een markt bestaat en dat de handel tussen EER-Staten kan worden beïnvloed.

82.

De handel kan normaalgesproken ook worden beïnvloed wanneer de leden van een nationaal kartel trachten de concurrentiedruk af te zwakken die uitgaat van concurrenten uit andere EER-Staten, door hen ertoe te brengen zich aan te sluiten bij de beperkende overeenkomst of wanneer hun uitsluiting van de overeenkomst de concurrenten een concurrentienadeel oplevert (64). In dergelijke gevallen verhindert de overeenkomst die concurrenten om eventuele concurrentievoordelen welke zij zouden hebben, uit te buiten, of verhoogt zij hun kosten, hetgeen een negatieve impact op hun concurrentiepositie en hun verkopen heeft. In beide gevallen brengt de overeenkomst de activiteiten van concurrenten uit andere EER-Staten op de betrokken nationale markt in het gedrang. Hetzelfde geldt ook wanneer een kartelovereenkomst die tot één enkele EER-Staat is beperkt, wordt gesloten tussen ondernemingen die producten doorverkopen welke uit andere EER-Staten zijn ingevoerd (65).

3.2.2.   Een EER-Staat bestrijkende horizontale samenwerkingsovereenkomsten

83.

Horizontale samenwerkingsovereenkomsten en met name „niet-volwaardige” gemeenschappelijke ondernemingen (cf. punt 66) die zijn beperkt tot één enkele EER-Staat en die niet rechtstreeks met import en export verband houden, behoren niet tot de categorie van overeenkomsten die naar hun aard de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden. Een zorgvuldig onderzoek van het vermogen van de individuele overeenkomst om de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden, kan derhalve zijn vereist.

84.

Horizontale samenwerkingsovereenkomsten kunnen, met name, in staat zijn de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden wanneer zij marktafschermend werken. Dit kan het geval zijn bij overeenkomsten die sectorale standaardiserings- en certificeringsregelingen uitwerken, die ofwel ondernemingen uit andere EER-Staten uitsluiten of waaraan gemakkelijker kan worden voldaan door ondernemingen uit de betrokken EER-Staat omdat zij op de nationale regels en tradities zijn gebaseerd. Onder dergelijke omstandigheden maken de overeenkomsten het voor ondernemingen uit andere EER-Staten moeilijker de nationale markt te penetreren.

85.

De handel kan ook worden beïnvloed wanneer een gemeenschappelijke onderneming erin resulteert dat ondernemingen uit andere EER-Staten van een belangrijk distributiekanaal of een belangrijke vraagbron worden afgesneden. Wanneer bijvoorbeeld twee of meer distributeurs die binnen dezelfde EER-Staat zijn gevestigd en die een aanzienlijk aandeel van de import van de betrokken producten voor hun rekening nemen, een gemeenschappelijke onderneming opzetten om hun inkoop voor dat product samen te voegen, kan de daaruit resulterende vermindering van het aantal distributiekanalen voor aanbieders uit andere EER-Staten de mogelijkheden beperken om tot de betrokken nationale markt toegang te krijgen. Bijgevolg kan de handel worden beïnvloed (66). De handel kan ook worden beïnvloed wanneer ondernemingen die voordien een bepaald product importeerden, een gemeenschappelijke onderneming oprichten die met de productie van datzelfde product wordt belast. In dat geval veroorzaakt de overeenkomst een verandering in de handelsstromen tussen EER-Staten ten opzichte van de situatie vóór de overeenkomst.

3.2.3.   Een EER-Staat bestrijkende verticale overeenkomsten

86.

Verticale overeenkomsten die het gehele grondgebied van een EER-Staat bestrijken, kunnen, met name, de handelsstromen tussen EER-Staten beïnvloeden wanneer zij het voor ondernemingen uit andere EER-Staten moeilijker maken de betrokken nationale markt te penetreren, hetzij via export hetzij via vestiging (marktafschermend effect). Wanneer verticale overeenkomsten dergelijk marktafschermend effect hebben, kunnen zij bijdragen tot de versterking van de nationale drempelvorming en zodoende de in de EER-Overeenkomst beoogde economische vervlechting doorkruisen (67).

87.

Marktafscherming kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer aanbieders aan afnemers exclusieveafnameverplichtingen opleggen (68). In de zaak-Delimitis (69) — die overeenkomsten betrof tussen een brouwerij en eigenaren van drankgelegenheden waar bier werd geconsumeerd, waarbij de eigenaren zich ertoe verbonden bier uitsluitend bij de brouwerij te betrekken — heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen marktafscherming gedefinieerd als het ontbreken, ingevolge de overeenkomsten, van reële en concrete mogelijkheden om toegang tot de markt te krijgen. Overeenkomsten creëren doorgaans enkel aanzienlijke toegangsdrempels wanneer zij een belangrijk aandeel van de markt bestrijken. Marktaandeel en marktdekking kunnen op dit punt als indicator worden gebruikt. Bij het uitvoeren van de beoordeling moet niet alleen met de specifieke overeenkomst of het netwerk van overeenkomsten in kwestie rekening worden gehouden, maar ook met andere parallelle netwerken die vergelijkbare effecten hebben (70).

88.

Verticale overeenkomsten die een gehele EER-Staat bestrijken en die betrekking hebben op producten waarvoor in het buitenland een markt bestaat, zijn mogelijk ook in staat de handel tussen EER-Staten te beïnvloeden, zelfs wanneer zij niet direct obstakels voor de handel creëren. Overeenkomsten waarbij ondernemingen zich verbinden tot verticale prijsbinding, kunnen rechtstreekse effecten hebben op de handel tussen EER-Staten doordat zij de import uit andere EER-Staten doen toenemen en de export uit de betrokken EER-Staat doen dalen (71). Overeenkomsten betreffende verticale prijsbinding kunnen de handelsstromen evenzeer beïnvloeden als horizontale kartels. Voorzover de prijzen die uit de verticale prijsbinding resulteren, hoger liggen dan de in andere EER-Staten geldende prijzen, is dit prijspeil enkel houdbaar wanneer import uit andere EER-Staten kan worden gecontroleerd.

3.2.4.   Slechts een deel van een EER-Staat bestrijkende overeenkomsten

89.

Kwalitatief gezien wordt de beoordeling van overeenkomsten die slechts een deel van een EER-Staat bestrijken, op dezelfde wijze benaderd als in het geval van overeenkomsten die een gehele EER-Staat bestrijken. Dit betekent dat de analyse in deel 2 van toepassing is. Bij de beoordeling van de omvang van de merkbare beïnvloeding moeten beide categorieën evenwel worden onderscheiden, aangezien ermee rekening dient te worden gehouden dat de overeenkomst slechts een deel van een EER-Staat bestrijkt. Voorts dient ook te worden nagegaan welk deel van het nationale grondgebied voor handel open staat. Wanneer bijvoorbeeld transportkosten of de actieradius van uitrusting het voor ondernemingen uit andere EER-Staten economisch niet doenbaar maakt om het gehele grondgebied van een andere EER-Staat te bedienen, kan de handel toch worden beïnvloed wanneer de overeenkomst afschermend werkt voor de toegang tot dat deel van het grondgebied van de EER-Staat dat voor handel open staat, mits dit deel niet onbeduidend is (72).

90.

Indien een overeenkomst toegang tot een regionale markt afschermt, is sprake van merkbare beïnvloeding wanneer het getroffen verkoopvolume een aanzienlijk deel vertegenwoordigt van het totale volume verkopen van de betrokken producten binnen de EER-Staat in kwestie. Deze beoordeling kan niet uitsluitend op geografische dekking worden gebaseerd. Het marktaandeel van de partijen bij de overeenkomst moet ook een vrij beperkt gewicht krijgen. Zelfs wanneer de partijen naar volume een hoog marktaandeel behalen, kan de omvang van die markt, uitgedrukt in volume, toch nog onbeduidend zijn ten opzichte van de totale verkopen van de betrokken producten binnen de EER-Staat in kwestie. Over het algemeen wordt het aandeel, uitgedrukt in volume, op de nationale markt die wordt afgeschermd, daarom beschouwd als de beste indicator voor het vermogen van de overeenkomst om de handel tussen EER-Staten (merkbaar) te beïnvloeden. Bestrijken overeenkomsten gebieden met een hoge vraagconcentratie, dan zal zulks zwaarder wegen dan wanneer gebieden worden bestreken waar de vraag minder geconcentreerd is. De EER-bevoegdheid kan pas gelden wanneer het aandeel van de nationale markt die wordt afgeschermd, aanzienlijk is.

91.

Overeenkomsten met een lokaal karakter zijn op zich niet in staat de handel tussen EER-Staten merkbaar te beïnvloeden. Dit is zelfs het geval wanneer de lokale markt in een grensregio is gelegen. Omgekeerd, kan, wanneer het afgeschermde deel van de nationale markt aanzienlijk is, de handel worden beïnvloed zelfs wanneer de betrokken markt niet in een grensregio is gelegen.

92.

In gevallen uit deze categorie zijn enige aanwijzingen in de rechtspraak betreffende het begrip „wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt” van het overeenkomstige artikel 82 van het EG-Verdrag te vinden (73). Overeenkomsten die bijvoorbeeld ten gevolge hebben dat concurrenten uit andere EER-Staten worden verhinderd toegang te krijgen tot een EER-Staat die een wezenlijk deel van de EER vormt, zouden moeten worden beschouwd als overeenkomsten die de handel tussen EER-Staten merkbaar beïnvloeden.

3.2.5.   Een EER-Staat bestrijkende misbruiken van een machtspositie

93.

Wanneer een onderneming een machtspositie bezit die een gehele EER-Staat bestrijkt en zij zich aan uitsluitingsgedrag begeeft, kan de handel tussen EER-Staten normaalgesproken worden beïnvloed. Dergelijk misbruik zal het voor concurrenten uit andere EER-Staten over het algemeen moeilijker maken de markt te penetreren, in welk geval de handelsstromen kunnen worden beïnvloed (74). In de zaak-Michelin (75) bijvoorbeeld heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verklaard dat een systeem van getrouwheidskortingen de markt afschermde voor concurrenten uit andere EG-lidstaten en zodoende de handel beïnvloedde in de zin van artikel 82 van het EG-Verdrag. Evenzo heeft het Hof van Justitie in de zaak-Rennet (76) geoordeeld dat misbruiken in de vorm van een exclusieveafnameverplichting voor afnemers de markt afschermen voor producten uit andere EG-lidstaten.

94.

Misbruiken door uitsluiting die de concurrentiestructuur van de markt binnen een EER-Staat beïnvloeden — bijvoorbeeld door het uitschakelen of dreigen uit te schakelen van een concurrent — kunnen de handel tussen EER-Staten eveneens beïnvloeden. Wanneer de onderneming die dreigt te worden uitgeschakeld, alleen in één enkele EER-Staat actief is, zal het misbruik doorgaans de handel tussen EER-Staten niet beïnvloeden. Handel tussen EER-Staten kan evenwel worden beïnvloed wanneer de onderneming die het doelwit vormt, exporteert naar of importeert uit andere EER-Staten (77) en wanneer zij ook in andere EER-Staten actief is (78). Beïnvloeding van de handel kan voortvloeien uit het ontradende effect van het misbruik ten aanzien van andere concurrenten. Wanneer de onderneming met een machtspositie via herhaald optreden een reputatie heeft verworven dat zij uitsluitingspraktijken toepast ten aanzien van concurrenten die rechtstreeks met haar in concurrentie proberen te treden, bestaat de kans dat concurrenten uit andere EER-Staten minder agressief zullen concurreren, in welk geval de handel kan worden beïnvloed, zelfs wanneer het betrokken slachtoffer niet uit een andere EER-Staat afkomstig is.

95.

In het geval van misbruik door uitbuiting zoals prijsdiscriminatie en excessieve prijzen, kan de situatie complexer zijn. Prijsdiscriminatie tussen binnenlandse afnemers zal doorgaans de handel tussen EER-Staten niet beïnvloeden. Toch kan dat wel het geval zijn wanneer de afnemers actief zijn in de export en door de discriminerende prijszetting worden benadeeld, of wanneer deze praktijk wordt gebruikt om import te verhinderen (79). Praktijken die erin bestaan lagere prijzen aan te bieden aan afnemers van wie het meest te verwachten valt dat zij producten uit andere EER-Staten importeren, maken het voor concurrenten uit andere EER-Staten moeilijker de markt te betreden. In dergelijke gevallen kan de handel tussen EER-Staten worden beïnvloed.

96.

Zolang een onderneming een machtspositie heeft die een gehele EER-Staat bestrijkt, doet het doorgaans niet ter zake of het specifieke misbruik waaraan de onderneming met een machtspositie zich begeeft, enkel een deel van het grondgebied van die EER-Staat bestrijkt of uitwerking heeft op bepaalde afnemers binnen het nationale grondgebied. Een onderneming met een machtspositie kan de handel aanzienlijk belemmeren door misbruik toe te passen in de gebieden of ten aanzien van de afnemers die het meest waarschijnlijke doelwit van concurrenten uit andere EER-Staten zullen worden. Zo kan bijvoorbeeld een specifiek distributiekanaal een bijzonder belangrijk middel zijn om toegang te krijgen tot grote groepen gebruikers. De toegang tot dergelijke kanalen belemmeren, kan een wezenlijke impact op de handel tussen EER-Staten hebben. Bij de beoordeling van de omvang van de merkbare beïnvloeding dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat een onderneming een machtspositie heeft die een gehele EER-Staat bestrijkt, de kans groter maakt dat marktpenetratie moeilijker wordt. Ieder misbruik dat het moeilijker maakt de nationale markt te betreden, dient derhalve als een merkbare beïnvloeding van de handel te worden aangemerkt. Het samengaan van de marktpositie van de onderneming met een machtspositie en het concurrentieverstorende karakter van haar optreden impliceert dat dergelijke misbruiken normaalgesproken naar hun aard de handel merkbaar beïnvloeden. Wanneer het misbruik evenwel zuiver lokaal van karakter is of slechts een onbeduidend deel van de verkopen van de onderneming met een machtspositie binnen de betrokken EER-Staat betreft, kan de handel mogelijk niet worden beïnvloed.

3.2.6.   Slechts een deel van een EER-Staat bestrijkende misbruiken van een machtspositie

97.

Wanneer een machtspositie slechts een deel van een EER-Staat bestrijkt, zijn, evenals in het geval van overeenkomsten, enige aanwijzingen te halen uit de voorwaarde van artikel 54 dat de machtspositie een wezenlijk deel van de EER moet betreffen. Wanneer de machtspositie een deel van een EER-Staat bestrijkt dat een wezenlijk deel van de EER uitmaakt, en het misbruik het voor concurrenten uit andere EER-Staten moeilijker maakt toegang te krijgen tot de markt waar de onderneming een machtspositie bezit, dient normaalgesproken er van uit te worden gegaan dat de handel tussen EER-Staten kan worden beïnvloed.

98.

Bij de toepassing van dit criterium dient met name te worden gekeken naar de omvang van de betrokken markt, gerekend in volume. Regio's, en zelfs een haven of luchthaven die in een EER-Staat gelegen zijn, kunnen, afhankelijk van hun grootte, een wezenlijk deel van de EER uitmaken (80). In dat geval moet rekening worden gehouden met de vraag of de betrokken infrastructuur wordt gebruikt voor het aanbieden van grensoverschrijdende diensten, en zo ja in welke mate. Wanneer infrastructuur zoals luchthavens en havens belangrijke aanbieders van grensoverschrijdende diensten zijn, kan de handel tussen EER-Staten worden beïnvloed.

99.

Evenals bij machtsposities die een EER-Staat bestrijken (cf. punt 95), kan het mogelijk zijn dat de handel niet merkbaar kan worden beïnvloed wanneer het misbruik louter lokaal van aard is of wanneer het slechts om een onbeduidend deel van de verkopen van de onderneming met een machtspositie gaat.

3.3.   Overeenkomsten en misbruiken die import en export met ondernemingen uit derde landen betreffen, en overeenkomsten en misbruiken waarbij ondernemingen uit derde landen zijn betrokken

3.3.1.   Algemene opmerkingen

100.

De artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst zijn van toepassing op overeenkomsten en gedragingen die de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden, zelfs wanneer een of meerdere partijen buiten de EER zijn gevestigd (81). De artikelen 53 en 54 zijn van toepassing ongeacht waar de ondernemingen gevestigd zijn of waar de overeenkomst is gesloten, mits de overeenkomst of de gedraging ofwel binnen de EER ten uitvoer wordt gelegd (82) dan wel binnen de EER effect sorteert (83). De artikelen 53 en 54 kunnen ook van toepassing zijn op overeenkomsten en gedragingen die derde landen betreffen, mits zij de handel tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden. Het in deel 2 beschreven algemene beginsel dat de overeenkomst of gedraging moet doen verwachten dat zij, al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, de handelsstromen tussen EER-Staten kunnen beïnvloeden, geldt ook in het geval van overeenkomsten en misbruiken waarbij in derde landen gevestigde ondernemingen zijn betrokken of die op import uit of export naar derde landen betrekking hebben.

101.

Om te bepalen of het EER-recht van toepassing is, is het voldoende dat een overeenkomst of gedraging waarbij derde landen of ondernemingen uit derde landen zijn betrokken, grensoverschrijdende economische activiteiten binnen de EER kan beïnvloeden. Invoer in een EER-Staat kan voldoende zijn om dergelijke effecten te veroorzaken. Invoer kan de mededingingsvoorwaarden in de EER-Staat van invoer beïnvloeden, hetgeen dan weer een impact kan hebben op export en import van concurrerende producten van en naar andere EER-Staten. Met andere woorden, import uit derde landen welke uit de overeenkomst of gedraging resulteert, kan zorgen voor een ombuiging van de handel tussen EER-Staten, en zodoende de handelsstromen beïnvloeden.

102.

Bij de toepassing van het criterium „beïnvloeding van de handel” op bovenvermelde overeenkomsten en gedragingen, is het van belang onder meer na te gaan wat het doel is van de overeenkomst of gedraging zoals dat blijkt uit de inhoud ervan of de onderliggende bedoeling van de betrokken ondernemingen (84).

103.

Heeft de overeenkomst tot doel de mededinging binnen de EER te beperken, dan valt de vereiste beïnvloeding van de handel tussen EER-Staten gemakkelijker aan te tonen dan wanneer het doel hoofdzakelijk erin bestaat de mededinging buiten de EER te reguleren. In het eerste geval heeft de overeenkomst of gedraging immers een directe impact op de mededinging binnen de EER en de handel tussen EER-Staten. Dergelijke overeenkomsten en gedragingen, die zowel import als export kunnen betreffen, kunnen doorgaans naar hun aard de handel tussen EER-Staten beïnvloeden.

3.3.2.   Afspraken die de beperking van de mededinging binnen de EER ten doel hebben

104.

In het geval van import omvat deze categorie overeenkomsten die leiden tot een isolement van het door de EER-Overeenkomst bestreken grondgebied (85). Dit is bijvoorbeeld het geval bij overeenkomsten waarin concurrenten uit de EER en derde landen, markten verdelen, bijvoorbeeld door overeen te komen niet op elkaars thuismarkten te verkopen of door wederzijdse (exclusieve-) distributieovereenkomsten aan te gaan (86).

105.

In het geval van export omvat deze categorie gevallen waarin ondernemingen die in twee of meerdere EER-Staten concurreren, overeenkomen bepaalde (overschot-)hoeveelheden te exporteren naar derde landen met het oog op de onderlinge afstemming van hun marktgedrag binnen de EER. Dergelijke exportovereenkomsten dienen om de prijsconcurrentie te beperken doordat zij de productie binnen de EER beperken, en beïnvloeden zodoende de handel tussen EER-Staten. Zonder de exportovereenkomst zouden deze hoeveelheden binnen de EER zijn afgezet (87).

3.3.3.   Andere regelingen

106.

In het geval van overeenkomsten en gedragingen die niet ten doel hebben de mededinging binnen de EER te beperken, moet doorgaans een gedetailleerd onderzoek worden uitgevoerd naar de vraag of grensoverschrijdende economische activiteiten binnen de EER — en zodoende de handelsstromen tussen EER-Staten — kunnen worden beïnvloed.

107.

In dit verband is het van belang de effecten na te gaan van de overeenkomst of gedraging voor afnemers en andere ondernemingen binnen de EER die op de producten van de ondernemingen welke partij zijn bij de overeenkomst of gedraging, zijn aangewezen (88). In de zaak-Compagnie maritime belge (89) die betrekking had op overeenkomsten tussen scheepvaartmaatschappijen die tussen communautaire havens en havens in West-Afrika opereren, werden de overeenkomsten beschouwd als in staat om indirect de handel tussen EG-lidstaten te beïnvloeden, omdat zij de catchment areas van de communautaire havens waarop de overeenkomst betrekking had, veranderden en omdat zij de activiteiten van andere ondernemingen binnen die gebieden beïnvloedden. Meer bepaald hadden de overeenkomsten een invloed op de activiteiten van ondernemingen die voor vervoerdiensten op de partijen waren aangewezen, hetzij als een middel voor het vervoer van in derde landen gekochte of aldaar verkochte goederen hetzij als belangrijk onderdeel van de diensten die de havens zelf aanboden.

108.

Handel kan ook worden beïnvloed wanneer de overeenkomst wederinvoer naar de EER verhindert. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij verticale overeenkomsten tussen EER-aanbieders en distributeurs uit derde landen, waarbij beperkingen worden opgelegd aan wederverkoop buiten het toegewezen gebied, met inbegrip van de EER. Indien zonder de overeenkomst, wederverkoop naar de EER mogelijk en waarschijnlijk zou zijn, kan dergelijke import de handelsstromen binnen de EER beïnvloeden (90).

109.

Willen dergelijke effecten evenwel waarschijnlijk zijn, dan moet er een aanzienlijk verschil bestaan tussen de prijzen die voor de producten in de EER worden berekend, en die welke buiten de EER worden berekend, en mag dit prijsverschil niet door douanerechten en vervoerkosten worden tenietgedaan. Bovendien mogen de geëxporteerde productvolumes ten opzichte van de totale markt voor die producten op het grondgebied van de EER niet onbeduidend zijn (91). Wanneer deze productvolumes onbeduidend zijn ten opzichte van de binnen de EER afgezette volumes, dan wordt de impact van eventuele wederinvoer voor de handel tussen EER-Staten als niet-merkbaar beschouwd. Bij deze beoordeling moet niet alleen worden gekeken naar de individuele overeenkomst tussen de partijen, maar ook naar eventuele cumulatieve effecten van vergelijkbare overeenkomsten tussen dezelfde en concurrerende aanbieders. Het kan bijvoorbeeld het geval zijn dat de productvolumes waarop één overeenkomst van toepassing is, betrekkelijk gering zijn, maar dat de productvolumes die onder meerdere dergelijke overeenkomsten vallen, aanzienlijk zijn. In dat geval kunnen de overeenkomsten, als geheel bezien, de handel tussen EER-Staten merkbaar beïnvloeden. Herhaald zij echter (cf. punt 49) dat de individuele overeenkomst of reeks van overeenkomsten in aanzienlijke mate tot het cumulatieve effect op de handel moeten bijdragen.


(1)  PB C 101 van 27.4.2004, blz. 81.

(2)  De bevoegdheid individuele zaken te behandelen die onder de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst vallen, is verdeeld tussen de Toezichthoudende Autoriteit en de Europese Commissie volgens de regels vastgesteld in artikel 56 van de EER-Overeenkomst. Slechts één van de beide toezichthouders is bevoegd een bepaalde zaak te behandelen.

(3)  In artikel 6 van de EER-Overeenkomst is bepaald dat, onverminderd de toekomstige ontwikkelingen van de jurisprudentie, de bepalingen van die Overeenkomst, voorzover zij in essentie gelijk zijn aan de overeenkomstige regels van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de ter uitvoering van deze twee Verdragen aangenomen besluiten, wat de tenuitvoerlegging en toepassing betreft, worden uitgelegd overeenkomstig de desbetreffende uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen daterende van vóór de ondertekening van de EER-Overeenkomst. Wat de desbetreffende uitspraken daterende van na de ondertekening van deze Overeenkomst betreft, volgt uit artikel 3, lid 2, van de Toezichtovereenkomst dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en het EVA-Hof rekening moeten houden met de in die uitspraken vervatte beginselen.

(4)  Bekendmaking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (de minimis), PB C 67 van 20.3.2003, blz. 20 en EER-Supplement bij het PB, nr. 15 van 20.3.2003, blz. 11.

(5)  Wanneer de overeenkomst houdende wijziging van Protocol 4 bij de Overeenkomst tussen de EER-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie van 24 september 2004 in werking is getreden, zal Verordening (EG) nr. 1/2003 (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1) met Hoofdstuk II van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst in ruime mate in de EVA-pijler zijn weerspiegeld.

(6)  Zie bv. gevoegde zaken 56 en 58/64, Consten en Grundig, Jurispr. 1966, blz. 450, en gevoegde zaken 6 en 7/73, Commercial Solvents, Jurispr. 1974, blz. 223.

(7)  Zie in dit verband zaak 22/71, Béguelin, Jurispr. 1971, blz. 949, punt 16 en beschikking nr. 120/97/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in de zaak-NSF, PB L 284 van 16.10.1997, blz. 68, overweging 77.

(8)  Zie zaak 193/83, Windsurfing, Jurispr. 1986, blz. 611, punt 96, en zaak T-77/94, Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten, Jurispr. 1997, blz. II-759, punt 126.

(9)  Zie de punten 142, 143 en 144 van de in de vorige noot geciteerde zaak-Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten.

(10)  Zie bv. zaak T-2/89, Petrofina, Jurispr. 1991, blz. II-1087, punt 226.

(11)  Dit concept van „de merkbare beïnvloeding” komt aan bod in deel 2.4.

(12)  Zie in dit verband zaak 85/76, Hoffmann-La Roche, Jurispr. 1979, blz. 461, punt 126.

(13)  In deze richtsnoeren dekt het begrip „producten” zowel goederen als diensten.

(14)  Zie zaak 172/80, Züchner, Jurispr. 1981, blz. 2021, punt 18. Zie ook zaak C-309/99, Wouters, Jurispr. 2002, blz. I-1577, punt 95; zaak C-475/99, Ambulanz Glöckner, Jurispr. 2001, blz. I-8089, punt 49; gevoegde zaken C-215/96 en 216/96, Bagnasco, Jurispr. 1999, blz. I-135, punt 51; zaak C-55/96, Job Centre, Jurispr. 1997, blz. I-7119, punt 37, en zaak C-41/90, Höfner en Elser, Jurispr. 1991, blz. I-1979, punt 33.

(15)  Zie bv. gevoegde zaken T-24/93 e.a., Compagnie Maritime Belge, Jurispr. 1996, blz. II-1201, punt 203, en punt 23 van het in noot 6 aangehaalde arrest in de zaak-Commercial Solvents.

(16)  Zie bv. gevoegde zaken T-213/95 en T-18/96, SCK en FNK, Jurispr. 1997, blz. II-1739, en hierna deel 3.2.4 en 3.2.6.

(17)  Zie deel 3.2.

(18)  Zie bv. het in noot 14 aangehaalde arrest in de zaak-Züchner; zaak 319/82, Kerpen & Kerpen, Jurispr. 1983, blz. 4173; gevoegde zaken 240/82 e.a., Stichting Sigarettenindustrie, Jurispr. 1985, blz. 3831, punt 48, en gevoegde zaken T-25/95 e.a., Cimenteries CBR, Jurispr. 2000, blz. II-491, punt 3930.

(19)  In een aantal arresten, vooral in verband met verticale overeenkomsten, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen de bewoording zo uitgebreid dat de overeenkomst een zodanige invloed kan uitoefenen dat de verwezenlijking van de doelstellingen van een gemeenschappelijke markt tussen EG-lidstaten wordt geschaad; zie bv. zaak T-62/98, Volkswagen, Jurispr. 2000, blz. II-2707, punt 179; punt 47 van het in noot 14 aangehaalde Bagnasco-arrest, en zaak 56/65, Société Technique Minière, Jurispr. 1966, blz. 337. De impact van een overeenkomst op de werking van de EER-Overeenkomst is dus een factor die in aanmerking kan worden genomen.

(20)  Zie bv. zaak E-7-01, Hegelstad Eiendomsselskap Arvid B. Hegelstad e.a. / Hydro Texaco AS, Jurispr. EVA-Hof 2002, blz. 310, en zaak T-228/97, Irish Sugar, Jurispr. 1999, blz. II-2969, punt 170, en zaak 17/77, Miller, Jurispr. 1978, blz. 131, punt 15.

(21)  Zie bv. zaak C-250/92, Gøttrup-Klim, Jurispr. 1994, blz. II-5641, punt 54.

(22)  Zie bv. zaak C-306/96, Javico, Jurispr. 1998, blz. I-1983, punt 17, en punt 18 van het in noot 7 aangehaalde arrest in de zaak-Béguelin.

(23)  Vergelijk in dit verband de in noot 14 aangehaalde arresten in de zaak-Bagnaso en de zaak-Wouters.

(24)  Zie bv. zaak T-141/89, Tréfileurope, Jurispr. 1995, blz. II-791; zaak T-29/92, Vereniging van Samenwerkende Prijsregelende Organisaties in de Bouwnijverheid (SPO), Jurispr. 1995, blz. II-289 (wat export betreft) en Beschikking 2001/711/EG van de Commissie in de zaak-Volkswagen (PB L 262 van 2.10.2001, blz. 14).

(25)  Zie in dit verband zaak 71/74, Frubo, Jurispr. 1975, blz. 563, punt 38; gevoegde zaken 209/78 e.a., Van Landewyck, Jurispr. 1980, blz. 3125, punt 172; zaak T-61/89, Dansk Pelsdyravler Forening, Jurispr. 1992, blz. II-1931, punt 143, en zaak T-65/89, BPB Industries en British Gypsum, Jurispr. 1993, blz. II-389, punt 135.

(26)  Zie bijvoorbeeld in dit verband zaak T-86/95, Compagnie maritime belge, Jurispr. 2002, blz. II-1011, punt 148, en punt 202 van het in noot 15 aangehaalde arrest in de zaak-Compagnie maritime belge.

(27)  Zie zaak 123/83, BNIC/Clair, Jurispr. 1985, blz. 391, punt 29. Zie ook de in noot 7 aangehaalde beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in de zaak-NSF, overweging 79.

(28)  Zie Beschikking 78/922/EEG van de Commissie in de zaak-Zanussi, PB L 322 van 16.11.1978, blz. 36, overweging 11.

(29)  Zie in dit verband zaak 31/85, ETA Fabrique d'Ebauches, Jurispr. 1985, blz. 3933, punten 12 en 13.

(30)  Zie gevoegde zaken C-241/91 P en C-242/91 P, RTE (Magill), Jurispr. 1995, blz. I-743, punt 70, en zaak 107/82, AEG, Jurispr. 1983, blz. 3151, punt 60.

(31)  Zie punt 60 van het in voorgaande noot aangehaalde arrest in de zaak-AEG.

(32)  Zie zaak 5/69, Völk, Jurispr. 1969, blz. 295, punt 7.

(33)  Zie bv. punt 17 van het in noot 22 aangehaalde arrest in de zaak-Javico, en punt 138 van het in noot 25 aangehaalde arrest in de zaak-BPB Industries en British Gypsum.

(34)  Zie punt 138 van het in noot 25 aangehaalde arrest in de zaak-BPB Industries en British Gypsum.

(35)  Zie bijvoorbeeld de punten 9 en 10 van het in noot 20 aangehaalde arrest in de zaak-Miller en punt 58 van het in noot 30 aangehaalde arrest in de zaak-AEG.

(36)  Zie gevoegde zaken 100/80 e.a., Musique Diffusion Française, Jurispr. 1983, blz. 1825, punt 86. In die zaak vertegenwoordigden de betrokken producten iets meer dan 3 % van de betrokken nationale markten. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen oordeelde dat de overeenkomsten, die parallelhandel belemmerden, de handel tussen EG-lidstaten merkbaar ongunstig konden beïnvloeden ingevolge de hoge omzet van de partijen en de relatieve marktpositie van de producten ten opzichte van producten geproduceerd door concurrerende aanbieders.

(37)  Zie in dit verband de punten 179 en 231 van het in noot 16 aangehaalde arrest in de zaak-Volkswagen, en zaak T-213/00, CMA CGM e.a., punten 219 en 220.

(38)  Zie bv. zaak T-7/93, Langnese-Iglo, Jurispr. 1995, blz. II-1533, punt 120.

(39)  Zie punten 140 en 141 van het in noot 8 aangehaalde arrest in de zaak-Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten. Zie ook het in noot 20 aangehaalde arrest in de zaak-Hegelstad.

(40)  Zie de in noot 4 aangehaalde bekendmaking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA inzake overeenkomsten van geringe betekenis, punt 3.

(41)  In dit besluit werd verwezen naar de in Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie (PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4) gegeven definitie. Per 1 januari 2005 is deze aanbeveling vervangen door Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36) opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 131/2004 van het Gemengd Comité van de EER van 24 september 2004 (PB L 64 van 10.3.2005, blz. 67 en EER-Supplement bij het PB, 10.3.2005, blz. 49).

(42)  Het begrip „betrokken ondernemingen” omvat ook de „verbonden ondernemingen” in de zin van punt 12.2 van de in noot 4 aangehaalde bekendmaking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA inzake overeenkomsten van geringe betekenis.

(43)  Zie de voorgaande noot.

(44)  Bij het afbakenen van de relevante markt, raadplege men de bekendmaking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA inzake de bepaling van de relevante markt voor het mededingingsrecht in de Europese Economische Ruimte (EER) (PB L 200 van 16.7.1998, blz. 48 en EER-Supplement bij het PB, nr. 28 van 16.7.1998, blz. 3).

(45)  Zie ook punt 14.

(46)  Zie punt 8 van het in noot 18 aangehaalde arrest in de zaak-Kerpen & Kerpen. Opgemerkt zij dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen niet verwijst naar marktaandeel, maar naar het aandeel in de Franse export en de betrokken producthoeveelheden.

(47)  Zie bv. het in noot 16 aangehaalde arrest in de zaak-Volkswagen en zaak T-175/95, BASF Coatings, Jurispr. 1999, blz. II-1581. Voor een horizontale overeenkomst om parallelhandel te beletten, zie gevoegde zaken 96/82 e.a., IAZ International, Jurispr. 1982, blz. 3369, punt 27.

(48)  Zie bv. zaak T-142/89, Usines Gustave Boël, Jurispr. 1995, blz. II-867, punt 102.

(49)  Horizontale samenwerkingsovereenkomsten worden behandeld in de richtsnoeren van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA inzake de toepasselijkheid van artikel 53 van de EER-Overeenkomst op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (PB C 266 van 31.10.2002, blz. 1 en EER-Supplement bij het PB, nr. 55 van 31.10.2002, blz. 1). Deze richtsnoeren handelen over de materiële concurrentietoets van diverse soorten overeenkomsten, doch niet over de kwestie van de beïnvloeding van de handel.

(50)  Zie het in punt 1 van Bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”)) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1), opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 78/2004 van het Gemengd Comité van de EER van 4 juni 2004 (PB L 219 van 19.6.2004, blz. 13 en EER-Supplement bij het PB, nr. 32 van 19.6.2004, blz. 1).

(51)  De Commissie heeft over het begrip volwaardige gemeenschappelijke onderneming in de zin van de concentratieverordening een mededeling bekendgemaakt (PB C 66 van 2.3.1998, blz. 1), waarin aanwijzingen over het toepassingsbereik van dit begrip zijn te vinden. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft tot dusver op het gebied van concentraties geen mededelingen bekendgemaakt. Toch hanteert de Autoriteit, wanneer zulks relevant is, de beginselen zoals die in de mededelingen van de Commissie op het gebied van concentraties zijn uiteengezet.

(52)  Zie bv. Beschikking 93/49/EEG van de Commissie in de zaak-Ford/Volkswagen, PB L 20 van 28.1.1993, blz. 14.

(53)  Zie in dit verband punt 146 van het in noot 26 aangehaalde arrest in de zaak-Compagnie Générale Maritime.

(54)  Zie in dit verband gevoegde zaken 43 en 63/82, VBVB en VBBB, Jurispr. 1984, blz. 19, punt 9.

(55)  Zie in dit verband zaak T-66/89, Publishers Association, Jurispr. 1992, blz. II-1995.

(56)  Zie in dit verband het in noot 6 aangehaalde arrest in de zaak-Commercial Solvents; punt 125 van het in noot 12 aangehaalde arrest in de zaak-Hoffmann-La Roche; het in noot 30 aangehaalde arrest in de zaak-RTE en ITP; zaak 6/72, Continental Can, Jurispr. 1973, blz. 215, punt 16, en zaak 27/76, United Brands, Jurispr. 1978, blz. 207, punten 197 tot 203.

(57)  Zie de punten 32 en 33 van het in noot 7 aangehaalde arrest in de zaak-Commercial Solvents.

(58)  Volgens vaste rechtspraak is een machtspositie een economische machtspositie welke een onderneming in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging in de relevante markt te verhinderen, en het haar mogelijk maakt zich, jegens haar concurrenten, haar afnemers en, uiteindelijk, de consumenten in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen; zie bv. punt 38 van het in noot 38 aangehaalde arrest in de zaak-Hoffmann-La Roche.

(59)  Voor een recent voorbeeld zie punt 95 van het in noot 14 aangehaalde arrest in de zaak-Wouters.

(60)  Zie bv. zaak 246/86, Belasco, Jurispr. 1989, blz. 2117, punten 32 tot 38.

(61)  Zie punt 34 van het in voorgaande noot aangehaalde arrest in de zaak-Belasco en meer recent gevoegde zaken T-202/98 e.a., British Sugar, Jurispr. 2001, II-2035, punt 79. Dit is evenwel niet het geval wanneer het een markt betreft die niet voor import open staat; zie punt 51 van het in noot 14 aangehaalde arrest in de zaak-Bagnasco.

(62)  Garanties voor rekeningcourantkredieten.

(63)  Zie punt 51 van het in noot 14 aangehaalde arrest in de zaak-Bagnasco.

(64)  Zie in dit verband zaak 45/85, Verband der Sachversicherer, Jurispr. 1987, blz. 405, punt 50, en zaak C-7/95 P, John Deere, Jurispr. 1998, blz. I-3111. Zie ook punt 172 van het in noot 25 aangehaalde arrest in de zaak-Van Landewyck waar het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen benadrukte dat de betrokken overeenkomst merkbaar de stimulans verminderde om geïmporteerde producten te verkopen.

(65)  Zie bv. de punten 49 en 50 van het in noot 18 aangehaalde arrest in de zaak-Stichting Sigarettenindustrie.

(66)  Zie in dit verband zaak T-22/97, Kesko, Jurispr. 1999, blz. II-3775, punt 109.

(67)  Zie bv. zaak T-65/98, Van den Bergh Foods, Jurispr. 2003, blz. II-4653 en punt 120 van het in noot 38 aangehaalde arrest in de zaak-Langnese-Iglo.

(68)  Zie bv. zaak C-214/99, Neste, Jurispr. 2000, blz. I-11121.

(69)  Zie zaak C-234/89, Delimitis, Jurispr. 1991, blz. I-935.

(70)  Zie punt 120 van het in noot 38 aangehaalde arrest in de zaak-Langnese-Iglo. Zie ook het in noot 20 aangehaalde arrest in de zaak-Hegelstad.

(71)  Zie bv. de punten 81 e.v. van de in noot 24 aangehaalde beschikking van de Commissie in de zaak-Volkswagen (II).

(72)  Zie in dit verband de punten 177 tot 181 van het in noot 16 aangehaalde arrest in de zaak-SCK en FNK.

(73)  Over dit begrip, zie punt 38 van het in noot 14 aangehaalde arrest in de zaak-Ambulanz Glöckner; zaak C-179/90, Merci convenzionali porto di Genova, Jurispr. 1991, blz. I-5889, en zaak C-242/95, GT-Link, Jurispr. 1997, blz. I-4449.

(74)  Zie bv. punt 135 van het in noot 25 aangehaalde arrest in de zaak-BPB Industries en British Gypsum.

(75)  Zie zaak 322/81, Nederlandse Banden Industrie Michelin, Jurispr. 1983, blz. 3461.

(76)  Zie zaak 61/80, Coöperatieve Stremsel- en Kleurselfabriek, Jurispr. 1981, blz. 851, punt 15.

(77)  Zie in dit verband punt 169 van het in noot 20 aangehaalde arrest in de zaak-Irish Sugar.

(78)  Zie punt 70 van het in noot 30 aangehaalde arrest in de zaak-RTE (Magill).

(79)  Zie het in noot 20 aangehaalde arrest in de zaak-Irish Sugar.

(80)  Zie bv. de in noot 73 aangehaalde rechtspraak.

(81)  Zie in dit verband zaak 28/77, Tepea, Jurispr., blz. 1391, punt 48, en punt 16 van het in noot 56 aangehaalde arrest in de zaak-Continental Can.

(82)  Zie gevoegde zaken C-89/85 e.a., Houtverwerkende bedrijven en papierfabrikanten, Jurispr. 1988, blz. 5193, punt 16.

(83)  Zie in dit verband zaak T-102/96, Gencor, Jurispr. 1999, blz. II-753, waar het onderzoek naar de effecten wordt toegepast op het gebied van concentraties.

(84)  Zie in dit verband punt 19 van het in noot 22 aangehaalde arrest in de zaak-Javico.

(85)  Zie in dit verband zaak 51/75, EMI/CBS, Jurispr., blz. 811, punten 28 en 29.

(86)  Zie Beschikking 85/618/EEG van de Commissie in de zaak-Siemens/Fanuc, PB L 376 van 31.12.1985, blz. 29.

(87)  Zie in dit verband gevoegde zaken 29 en 30/83, CRAM en Rheinzinc, Jurispr. 1984, blz. 1679, en gevoegde zaken 40/73 e.a., Suiker Unie, Jurispr. 1975, blz. 1663, punten 564 en 580.

(88)  Zie punt 22 van het in noot 22 aangehaalde arrest in de zaak-Javico.

(89)  Zie punt 203 van het in noot 15 aangehaalde arrest in de zaak-Compagnie maritime belge.

(90)  Zie in dit verband het in noot 22 aangehaalde arrest in de zaak-Javico.

(91)  Zie in dit verband punten 24 tot 26 van het in noot 22 aangehaalde arrest in de zaak-Javico.


PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN

30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/66


EMAS

Communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem

Lijst van geregistreerde vestigingen in Noorwegen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001

(2006/C 291/18)

Registratienummer

Naam en adres van de onderneming

Tel.

Fax

E-mail

Contactpersoon

Industriële sector

NO-000005

Kraft Foods Norge AS, avd Disenå

N-2114 Disenå

(47) 62 96 82 00

(47) 62 96 82 50

kmellem@krafteurope.com

Kari Benterud Mellem

15.31

NO-000015

Rescon Mapei AS

Vallsetveien 6

N-2120 Sagstua

(47) 62 97 20 00

(47) 62 97 20 99

alan.ulstad@resconmapei.no

Alan K. Ulstad

24.66

NO-000016

Håg ASA

Sundveien

N-7460 Røros

(47) 72 40 72 00

(47) 72 40 72 72

mbf@hag.no

Maj Britt Fjerdingen

36.11

NO-000017

Gyproc AS

Habornv 59

N-1631 Gamle Fredrikstad

(47) 69 35 75 00

(47) 69 35 75 01

gyprocno@gyproc.com

Jon Gjerløw

26.62

NO-000034

Savo AS

Fyrstikkbakken 7

N-0667 Oslo

(47) 22 91 67 00

(47) 22 63 12 09

Birgit Madsen

31.11

NO-000044

Hydro Aluminium Profiler AS, Magnor

Gaustadveien

N-2240 Magnor

(47) 62 83 34 15

(47) 62 83 33 00

oyvind.aasen@hydro.com

Øyvind Aasen

27.422

NO-000059

Ørsta Gruppen AS

N-6151 Ørsta

(47) 70 04 70 00

(47) 70 04 70 04

firmapost@orstastaal.no

Rolf O. Hjelle

28.1

NO-000063

Pyrox AS

N-5685 Uggdal

(47) 53 43 04 00

(47) 53 43 04 04

Eirik Helgesen

29.2

NO-000071

Forestia AS

Avd Kvam

N-2650 Kvam

(47) 62 42 82 00

(47) 61 29 25 30

kvam@forestia.com

Harvey Rønningen

20.200

NO-000083

Total E & P Norge AS

Finnestadveien 44

N-4029 Stavanger

(47) 51 50 39 18

(47) 51 50 31 40

firmapost@ep.total.no

Ulf Einar Moltu

11.100

NO-000085

Kährs Brumunddal AS

Nygata 4

N-2380 Brumunddal

(47) 62 36 23 00

(47) 62 36 23 01

Knut Midtbruket

20.200

NO-000086

Grøset Trykk AS

N-2260 Kirkenær

(47) 62 94 65 00

(47) 62 99 65 01

firmapost@groset.no

Mari L Breen

22.22

NO-000087

Norske Skogindustrier ASA

Follum

N-3505 Hønefoss

(47) 32 11 21 00

(47) 32 11 22 00

astrid.broch-due@norske-skog.com

Astrid Broch-Due

21.12

NO-000090

AS Oppland Metall

Mattisrudsvingen 2

N-2827 Hunndalen

(47) 61 18 76 70

(47) 61 17 04 71

firmapost@opplandmetall.no

Knut Sørlie

37.00, 60.2

NO-000092

Forestia AS

Braskereidfoss

N-2435 Braskereidfoss

(47) 62 42 82 00

(47) 62 42 82 78

braskeriedfoss@forestia.com

Per Olav Løken

20.200

NO-000095

Grip Senter

Storgata 23 C

N-0184 Oslo

(47) 22 97 98 00

(47) 22 42 75 10

eva-britt.isager@grip.no

Eva Britt Isager

74.2

NO-000096

Gjøvik Land og Toten Interkommunale Avfallsselskap DA

Dalborgmarka 100

N-2827 Hunndalen

(47) 61 14 55 80

(47) 61 13 22 45

post@glt-avfall.no

Bjørn E. Berg

90

NO-000097

Hydro Polymers AS

Rafnes

N-3966 Stathelle

(47) 35 00 60 94

(47) 35 00 52 98

nils.eirik.stamland@hydro.com

Nils Eirik Stamland

24.140


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/68


Wijzigingen in de overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie

(2006/C 291/19)

De overeenkomsten tot wijziging van Protocol 4 bij de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie die op 11 maart 2005 en 10 maart 2006 te Brussel zijn ondertekend, zijn op 27 maart 2006 in werking getreden.

Deze overeenkomsten en de bijgewerkte geconsolideerde versie van de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie zijn inmiddels op de website van het EVA-secretatiaat gepubliceerd.

Zij zijn via volgende links te vinden:

 

http://secretariat.efta.int/Web/legaldocuments/ESAAndEFTACourtAgreement/Amendments

 

http://secretariat.efta.int/Web/legaldocuments/ESAAndEFTACourtAgreement/Documents/


30.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/69


Lijst van door de EER-EVA-Staten voor het tweede halfjaar van 2005 afgegeven vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

(2006/C 291/20)

Met verwijzing naar Besluit nr. 74/1999 van het Gemengd Comité van de EER van 28 mei 1999, wordt het Gemengd Comité van de EER ertoe uitgenodigd om op de bijeenkomst van 2 juni 2006 de navolgende lijsten te noteren betreffende vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen voor de periode van 1 juni-31 december 2005:

Bijlage I

Lijst van nieuwe vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

Bijlage II

Lijst van hernieuwde vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

Bijlage III

Lijst van verlengde vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

Bijlage IV

Lijst van ingetrokken vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

Bijlage V

Lijst van opgeschorte vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen


BIJLAGE I

1.   Nieuwe vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

In de EER-EVA-Staten zijn in de periode 1 juni-31 december 2005 de volgende nieuwe vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen afgegeven:

EU-Nummer

Product

Land

Datum afgifte vergunning

EU/1/00/129/001-003

Azopt

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/00/131/001-030

PegIntron

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/134/008-011

Lantus

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/135/002

DaTSCAN

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/142/009-010

NovoMix

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/142/011-016

NovoMix

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/00/142/017-022

NovoMix

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/01/198/007-010

Glivec

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/02/215/001/NO-010/NO

Pritor Plus

Noorwegen

7.9.2005

EU/1/02/227/003

Neulasta

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/02/228/003

Neupopeg

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/03/255/001-003

Ventavis

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/03/258/013-014

Avandamet

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/03/263/001-003/IS

Dukoral, suspensie van vaccin en bruisgranulaat voor orale oplossing

IJsland

6.10.2005

EU/1/03/265/003-004

Bonviva

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/03/266/003-004

Bondenza

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/03/269/001

Faslodex

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/03/270/003

Kentera

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/04/276/021-032

Abilify

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/04/276/033-035

Abilify

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/04/279/030-032

Lyrica

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/04/280/007

Yentreve

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/04/283/007

Ariclaim

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/04/289/002

Angiox

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/04/296/005-006

Cymbalta

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/04/297/005-006

Xeristar

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/05/310/001/NO-005/NO

Fosavance

Noorwegen

6.9.2005

EU/1/05/310/001-005

Fosavance

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/05/310/001-005/IS

Fosavance tabletten

IJsland

20.9.2005

EU/1/05/311/001/NO-003/NO

Tarceva

Noorwegen

26.9.2005

EU/1/05/311/001-003

Tarceva

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/05/311/001-003/IS

Tarceva

IJsland

18.10.2005

EU/1/05/312/001/IS

Xyrem

IJsland

18.11.2005

EU/1/05/312/001/NO

Xyrem

Noorwegen

18.11.2005

EU/1/05/313/001/NO-009/NO

Vasovist

Noorwegen

14.10.2005

EU/1/05/313/001-009

Vasovist

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/05/313/001-009/IS

Vasovist

IJsland

2.11.2005

EU/1/05/314/001

Kepivance

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/05/314/001/IS

Kepivance

IJsland

24.11.2005

EU/1/05/314/001/NO

Kepivance

Noorwegen

22.11.2005

EU/1/05/315/001

Aptivus

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/05/315/001/IS

Aptivus

IJsland

25.11.2005

EU/1/05/315/001/NO

Aptivus

Noorwegen

2.11.2005

EU/1/05/316/001/NO-014/NO

Procoralan

Noorwegen

10.11.2005

EU/1/05/316/001-014

Procoralan

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/05/316/001-014/IS

Procoralan

IJsland

24.11.2005

EU/1/05/317/001/NO-014/NO

Corlentor

Noorwegen

10.11.2005

EU/1/05/317/001-014

Corlentor

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/05/317/001-014/IS

Corlentor

IJsland

24.11.2005

EU/1/05/318/001

Revatio

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/05/318/001/IS

Revatio

IJsland

28.11.2005

EU/1/05/318/001/NO

Revatio

Noorwegen

11.11.2005

EU/1/05/319/001/NO-002/NO

Xolair

Noorwegen

7.11.2005

EU/1/05/319/001-002

Xolair

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/05/319/001-002/IS

Xolair

IJsland

25.11.2005

EU/1/05/320/001

Noxafil

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/05/320/001/IS

Noxafil

IJsland

20.11.2005

EU/1/05/320/001/NO

Noxafil

Noorwegen

23.11.2005

EU/1/05/321/001

Posaconazole SP

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/05/321/001/IS

Posaconazole SP

IJsland

24.11.2005

EU/1/05/321/001/NO

Posaconazole SP

Noorwegen

23.11.2005

EU/2/01/030/003-004

Virbagen Omega

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/04/047/001-002/IS

Purevax RCPCh Fel V, poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie

IJsland

30.6.2005

EU/2/04/048/001-002/IS

Purevax RCP Fel V, poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie

IJsland

30.6.2005

EU/2/04/049/001-002/IS

Purevax RCCh, poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie

IJsland

30.6.2005

EU/2/04/050/001-002/IS

Purevax RCPCh, poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie

IJsland

30.6.2005

EU/2/04/051/001-002/IS

Purevax RC, poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie

IJsland

30.6.2005

EU/2/04/052/001-002/IS

Purevax RCP, poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie

IJsland

30.6.2005

EU/2/05/053/001

Naxcel

Liechtenstein

31.7.2005

EU/2/05/053/001/IS

Naxcel, suspensie voor injectie

IJsland

9.6.2005

EU/2/05/053/001/NO

Naxcel

Noorwegen

17.6.2005

EU/2/05/054/001/NO-017/NO

Profender

Noorwegen

30.8.2005

EU/2/05/054/001-017

Profender

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/05/054/001-017/IS

Profender Spot-on oplossing

IJsland

26.8.2005

EU/2/05/055/001/NO-002/NO

Equilis Te

Noorwegen

12.8.2005

EU/2/05/055/001-002

Equilis Te

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/05/055/001-002/IS

Equilis Te, suspensie voor injectie

IJsland

2.8.2005

EU/2/05/056/001/NO-002/NO

Equilis Prequenza

Noorwegen

12.8.2005

EU/2/05/056/001-002

Equilis Prequenza

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/05/056/001-002/IS

Equilis Prequenza, suspensie voor injectie

IJsland

2.8.2005

EU/2/05/057/001/NO-002/NO

Equilis Prequenza Te

Noorwegen

12.8.2005

EU/2/05/057/001-002

Equilis Prequenza Te

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/05/057/001-002/IS

Equilis Prequenza Te, suspensie voor injectie

IJsland

2.8.2005

EU/2/97/004/011

Metacam

Liechtenstein

31.7.2005

EU/2/97/004/012-013

Metacam

Liechtenstein

30.9.2005


BIJLAGE II

2.   Hernieuwde vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

In de EER-EVA-Staten zijn in de periode 1 juni-31 december 2005 de volgende hernieuwde vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen afgegeven:

EU-Nummer

Product

Land

Datum van hernieuwing

EU/1/00/129/001/NO-003/NO

Azopt

Noorwegen

30.6.2005

EU/1/00/129/001-003/IS

Azopt, oogdruppels, suspensie, 1%

IJsland

30.6.2005

EU/1/05/131/001/NO-005/NO

PegIntron

Noorwegen

24.6.2005

EU/1/00/131/001-050/IS

PegIntron

IJsland

28.6.2005

EU/1/00/131/031-050

PegIntron

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/05/132/001/NO-005/NO

ViraferonPeg

Noorwegen

24.6.2005

EU/1/00/132/001-050

ViraferonPeg

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/00/132/001-050/IS

ViraferonPeg

IJsland

28.6.2005

EU/1/00/133/001/NO-008/NO

Optisulin

Noorwegen

27.7.2005

EU/1/00/133/001-008

Optisulin

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/133/001-008/IS

Optisulin

IJsland

29.8.2005

EU/1/00/134/001/NO-029/NO

Lantus

Noorwegen

27.7.2005

EU/1/00/134/001-007, 012-029

Lantus

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/134/001-029/IS

Lantus

IJsland

29.8.2005

EU/1/00/135/001

DaTSCAN

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/135/001/NO-002/NO

DaTSCAN

Noorwegen

 20.9.2005

EU/1/00/135/001-002/IS

DaTSCAN

IJsland

11.10.2005

EU/1/00/137/001/NO-012/NO

Avandia

Noorwegen

 27.7.2005

EU/1/00/137/001-012

Avandia

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/137/001-012/IS

Avandia

IJsland

16.9.2005

EU/1/00/140/001

Visudyne

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/00/140/001/IS

Visudyne 15 mg poeder voor oplossing voor infusie

IJsland

14.7.2005

EU/1/00/140/001/NO

Visudyne

Noorwegen

27.7.2005

EU/1/00/141/001

Myocet

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/141/001/IS

Myocet

IJsland

13.10.2005

EU/1/00/141/001/NO

Myocet

Noorwegen

28.9.2005

EU/1/00/142/004/NO-005/NO

NovoMix Penfill

Noorwegen

13.10.2005

EU/1/00/142/004-005

NovoMix

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/142/004-005/IS

NovoMix 30 Penfill

IJsland

21.10.2005

EU/1/00/142/009/NO-010/NO

NovoMix Flexpen

Noorwegen

13.10.2005

EU/1/00/142/009-010/IS

NovoMix 30 FlexPen

IJsland

21.10.2005

EU/1/00/143/001/NO-006/NO

Kogenate Bayer

Noorwegen

7.9.2005

EU/1/00/143/001-006

Kogenate

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/143/001-006/IS

Kogenate Bayer

IJsland

7.10.2005

EU/1/00/144/001/NO-003/NO

Helixate NexGen

Noorwegen

7.9.2005

EU/1/00/144/001-003

Helixate

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/144/001-003/IS

Helixate NexGen

IJsland

7.10.2005

EU/1/00/145/001

Herceptin

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/145/001/IS

Herceptin

IJsland

28.11.2005

EU/1/00/145/001/NO

Herceptin

Noorwegen

23.9.2005

EU/1/00/146/001/NO-029/NO

Keppra

Noorwegen

8.8.2005

EU/1/00/146/001-029

Keppra

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/00/146/001-029/IS

Keppra

IJsland

12.9.2005

EU/1/00/148/001/NO-004/NO

Agenerase

Noorwegen

12.12.2005

EU/1/00/148/001-004

Agenerase

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/00/148/001-004/IS

Agenerase

IJsland

16.12.2005

EU/1/00/149/001

Panretin

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/00/149/001/IS

Panretin

IJsland

16.12.2005

EU/1/00/149/001/NO

Panretin

Noorwegen

9.12.2005

EU/1/00/150/001/NO-015/NO

Actos

Noorwegen

2.11.2005

EU/1/00/150/001-015

Actos

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/00/150/001-015/IS

Actos

IJsland

11.11.2005

EU/1/00/151/001/NO-013/NO

Glustin

Noorwegen

2.11.2005

EU/1/00/151/001-013

Glustin

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/00/151/001-013/IS

Glustin

IJsland

11.11.2005

EU/1/00/152/001-018

Infanrix hexa

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/00/153/001-010

Infanrix penta

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/00/153/001-010/IS

Infanrix penta

IJsland

16.12.2005

EU/1/00/153/001-010/NO

Infanrix penta

Noorwegen

7.12.2005

EU/1/00152/001-018/NO

Infanrix hexa

Noorwegen

7.12.2005

EU/1/95/001/001, 003-005, 009, 012, 021-022, 025-028, 031-035/IS

Gonal-F

IJsland

15.11.2005

EU/1/95/001/001/NO

Gonal-F

Noorwegen

11.11.2005

EU/1/95/001/003/NO-006/NO

Gonal-F

Noorwegen

11.11.2005

EU/1/95/001/009/NO

Gonal-F

Noorwegen

11.11.2005

EU/1/95/001/012/NO

Gonal-F

Noorwegen

11.11.2005

EU/1/95/001/021/NO-022/NO

Gonal-F

Noorwegen

11.11.2005

EU/1/95/001/025/NO-028/NO

Gonal-F

Noorwegen

11.11.2005

EU/1/95/001/031/NO-035/NO

Gonal-F

Noorwegen

11.11.2005

EU/1/98/093/002

Forcaltonin

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/99/127/001/NO-044/NO

IntronA

Noorwegen

20.6.2005

EU/1/99/127/001-044

IntronA

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/99/127/001-044/IS

IntronA

IJsland

27.6.2005

EU/1/99/128/001/NO-037/NO

Viraferon

Noorwegen

20.6.2005

EU/1/99/128/001-037

Viraferon

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/99/128/001-037/IS

Viraferon

IJsland

27.6.2005

EU/2/00/018/001

Incurin

Liechtenstein

31.7.2005

EU/2/00/018/001/NO

Incurin

Noorwegen

16.6.2005

EU/2/00/022//002b-03a

Ibaflin

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/00/022/001/NO-017/NO

Ibaflin

Noorwegen

31.8.2005

EU/2/00/022/001-017/IS

Ibaflin

IJsland

15.7.2005

EU/2/00/022/001a

Ibaflin

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/00/022/001b-02a

Ibaflin

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/00/022/003b-04a

Ibaflin

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/00/022/004b

Ibaflin

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/00/022/005-017

Ibaflin

Liechtenstein

30.9.2005

EU/2/00/024/001/IS

Pruban

IJsland

16.12.2005

EU/2/99/016/001/NO-006/NO

Porcilis Pesti

Noorwegen

18.7.2005

EU/2/99/016/001-006

Porcilis Pesti

Liechtenstein

31.7.2005

EU/2/99/016/001-006/IS

Porcilis Pesti

IJsland

13.7.2005

EU/2/99/017/001/NO-006/NO

Ibraxion

Noorwegen

 02.6.2005


BIJLAGE III

3.   Verlengde vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

In de EER-EVA-Staten zijn in de periode 1 juni-31 december 2005 de volgende vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen verlengd:

EU-Nummer

Product

Land

Datum van verlening

EU/1/00/142/011/NO-013/NO

NovoMix Penfill 50

Noorwegen

1.11.2005

EU/1/00/142/001-013/IS

NovoMix 50 Penfill suspensie voor injectie

IJsland

5.10.2005

EU/1/00/142/014/NO-016/NO

NovoMix Flexpen 50

Noorwegen

1.11.2005

EU/1/00/142/014-016/IS

NovoMix 50 FlexPen suspensie voor injectie

IJsland

5.10.2005

EU/1/00/142/017/NO-019/NO

NovoMix Penfill 70

Noorwegen

1.11.2005

EU/1/00/142/017-019/IS

NovoMix 70 Penfill suspensie voor injectie

IJsland

5.10.2005

EU/1/00/142/020/NO-022/NO

NovoMix Flexpen 70

Noorwegen

1.11.2005

EU/1/00/142/020-022/IS

NovoMix 70 FlexPen suspensie voor injectie

IJsland

5.10.2005

EU/1/03/265/003/NO-004/NO

Bonviva, filmomhulde tabletten

Noorwegen

28.9.2005

EU/1/03/265/003-004/IS

Bonviva, filmomhulde tabletten

IJsland

25.10.2005

EU/1/03/266/003/NO-004/NO

Bondenza, filmomhulde tabletten

Noorwegen

28.9.2005

EU/1/03/266/003-004/IS

Bondenza, filmomhulde tabletten

IJsland

21.10.2005

EU/1/04/276/021/NO-023/NO

Abilify, orodispergeerbare tablet 5 mg

Noorwegen

18.7.2005

EU/1/04/276/021-023/IS

Abilify, orodispergeerbare tablet 5 mg

IJsland

14.7.2005

EU/1/04/276/024/NO-026/NO

Abilify, orodispergeerbare tablet 10 mg

Noorwegen

18.7.2005

EU/1/04/276/024-026/IS

Abilify, orodispergeerbare tablet 10 mg

IJsland

14.7.2005

EU/1/04/276/027/NO-029/NO

Abilify, orodispergeerbare tablet 15 mg

Noorwegen

18.7.2005

EU/1/04/276/027-029/IS

Abilify, orodispergeerbare tablet 15 mg

IJsland

14.7.2005

EU/1/04/276/030/NO-032/NO

Abilify, orodispergeerbare tablet 30 mg

Noorwegen

18.7.2005

EU/1/04/276/030-032/IS

Abilify, orodispergeerbare tablet 30 mg

IJsland

14.7.2005

EU/1/04/276/033/NO-035/NO

Abilify 1mg/ml, orale oplossing

Noorwegen

9.11.2005

EU/1/04/276/033-035/IS

Abilify 1 mg/ml, orale oplossing

IJsland

1.12.2005

EU/1/96/026/002/IS

Invirase, filmomhulde tablet 500 mg

IJsland

19.7.2005

EU/1/96/026/002/NO

Invirase

Noorwegen

9.6.2005

EU/2/97/004/012/NO-013/NO

Metacam, 0,5 mg/ml orale suspensie voor honden

Noorwegen

5.9.2005

EU/2/97/004/012-013/IS

Metacam, 0,5 mg/ml orale suspensie voor honden

IJsland

2.9.2005


BIJLAGE IV

4.   Ingetrokken vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen

In de EER-EVA-Staten zijn in de periode 1 juni-31 december 2005 de volgende vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen ingetrokken:

EU-Nummer

Product

Land

Datum van intrekking

EU/1/00/158/001-034/IS

Opulis

IJsland

9.9.2005

EU/1/00/168/001/NO-006/NO

Tenecteplase

Noorwegen

9.8.2005

EU/1/00/168/001-006

Tenecteplase

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/02/208/001-008/IS

Xapit

IJsland

9.9.2005

EU/1/02/210/001/NO-008/NO

Rayzon

Noorwegen

22.7.2005

EU/1/02/210/001-008

Rayzon

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/02/210/001-008/IS

Rayzon

IJsland

5.7.2005

EU/1/02/242/001-024

Valdyn

Liechtenstein

30.9.2005

EU/1/02/242/001-024/IS

Valdyn, filmomhulde tabletten

IJsland

5.7.2005

EU/1/02/244/001/NO-024/NO

Valdyn

Noorwegen

22.7.2005

EU/1/02/244/001-024/IS

Valdyn

Liechtenstein

31.7.2005

EU/1/96/009/010/NO-017/NO

Zerit

Noorwegen

30.9.2005

EU/1/96/009/010-017/IS

Zerit capsules met verlengde afgifte

IJsland

29.11/05

EU/1/96/023/001

Cea-Scan

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/96/023/001/IS

CEA-Scan

IJsland

9.11.2005

EU/1/97/048/001-014/IS

Infanrix HepB, suspensie voor injectie

IJsland

15.6.2005

EU/2/00/023/001-003

Pulsaflox

Liechtenstein

30.11.2005


BIJLAGE V

5.   Opgeschorte vergunning om een geneesmiddel in de handel te brengen

In de EER-EVA-Staten zijn in de periode 1 juni-31 december 2005 de volgende vergunningen om een geneesmiddel in de handel te brengen opgeschort:

EU-Nummer

Product

Land

Datum van opschorting

EU/1/00/147/001/NO-012/NO

Hexavac

Noorwegen

17.11.2005

EU/1/00/147/001-008

Hexavac

Liechtenstein

30.11.2005

EU/1/00/147/001-008/IS

Hexavac

IJsland

17.11.2005