ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 47

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
25 februari 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Commissie

2006/C 047/1

Wisselkoersen van de euro

1

2006/C 047/2

Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen ( 1 )

2

2006/C 047/3

Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van 25 februari 2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen ( 1 )

4

2006/C 047/4

Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 363/2004 van de Commissie van 25 februari 2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun ( 1 )

6

2006/C 047/5

Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun ( 1 )

13

2006/C 047/6

Steunmaatregel van de staten — België — Steunmaatregel C 40/2005 (ex N 331/2005) — Ford Genk — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken ( 1 )

14

2006/C 047/7

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt ( 1 )

21

2006/C 047/8

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4095 — Deutsche Telekom/Corpus/Morgan Stanley/Sireo) — Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure ( 1 )

23

2006/C 047/9

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4157 — Wendel Investissement/Groupe Materis) ( 1 )

24

2006/C 047/0

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4104 — Aker Yards/Chantiers de l'Atlantique) ( 1 )

25

2006/C 047/1

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak nr. COMP/M.4131 — Bain Capital/Texas Instruments) — Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure ( 1 )

26

 

Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

2006/C 047/2

Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (COM (2005) 475 def.)

27

 

III   Bekendmakingen

 

Commissie

2006/C 047/3

GR-Elliniko: Exploitatie van geregelde luchtdiensten — Aanbesteding door de Helleense Republiek overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt d), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad voor de exploitatie van aan openbare dienstverplichtingen onderworpen geregelde luchtdiensten

48

2006/C 047/4

P-Lissabon: Exploitatie van geregelde luchtdiensten — Rectificatie van de aanbestedingen door Portugal overeenkomstig artikel 4, lid 1, sub d), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten op de routes Lissabon/Bragança en Bragança/Vila Real/Lissabon (Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie S 25 van 7.2.2006, openbare procedure, 27011-2006) (Publicatieblad van de Europese Unie C 32 van 8.2.2006)  ( 1 )

51

 

2006/C 047/5

Mededeling

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Mededelingen

Commissie

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/1


Wisselkoersen van de euro (1)

24 februari 2006

(2006/C 47/01)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,1896

JPY

Japanse yen

139,11

DKK

Deense kroon

7,4604

GBP

Pond sterling

0,68030

SEK

Zweedse kroon

9,4200

CHF

Zwitserse frank

1,5602

ISK

IJslandse kroon

78,82

NOK

Noorse kroon

8,0465

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5747

CZK

Tsjechische koruna

28,360

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

252,77

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6960

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,7850

RON

Roemeense leu

3,5053

SIT

Sloveense tolar

239,49

SKK

Slowaakse koruna

37,285

TRY

Turkse lira

1,5724

AUD

Australische dollar

1,6062

CAD

Canadese dollar

1,3715

HKD

Hongkongse dollar

9,2302

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,7949

SGD

Singaporese dollar

1,9323

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 149,63

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

7,2830

CNY

Chinese yuan renminbi

9,5682

HRK

Kroatische kuna

7,3098

IDR

Indonesische roepia

11 054,36

MYR

Maleisische ringgit

4,419

PHP

Filipijnse peso

62,038

RUB

Russische roebel

33,5320

THB

Thaise baht

46,852


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/2


Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen

(2006/C 47/02)

(Voor de EER relevante tekst)

Nummer van de steunmaatregel: XS 30/2001

Lidstaat: Italië

Regio: Regio Marche

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt: Regionale wet nr. 5 van 9 mei 2001 tot wijziging van de regionale wet nr 33 van 28 oktober 1991„Maatregelen en verbetering van het toeristische aanbod in de regio”

Rechtsgrond: Legge regionale 9 maggio 2001 n. 5

Voorziene jaarlijkse uitgaven in het kader van de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun: 250 000 EUR voor 2003

250 000 EUR voor 2004

250 000 EUR voor 2005

250 000 EUR voor 2006

Maximale steunintensiteit: 15 % BSE voor kleine ondernemingen en 7,5 % BSE voor middelgrote ondernemingen; in de gebieden die in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c) van het EG-Verdrag: 8 % NSE + 10 % BSE voor de kleine ondernemingen en 8 % in NSE + 6 % in BSE voor de middelgrote ondernemingen

Datum van tenuitvoerlegging: Vanaf 2001

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening: De regeling is langer van toepassing dan Verordening (EG) nr. 70/2001, waarvan de geldigheidsduur op 31.12.2006 verstrijkt. De regio Marche verbindt zich ertoe na die datum de regeling zodanig aan te passen dat zij conform is met de dan geldende communautaire voorschriften

Doelstelling van de steun: De steun omvat bijdragen in kapitaal en bijdragen in rente voor investeringen in de toeristische sector, met inachtneming van de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 70/2001

Betrokken economische sector(en): KMO die actief zijn in de toeristische sector

Naam en adres van de steunverlenende overheid:

Regione Marche

Servizio Turismo ed Attività ricettive

Via G. da Fabriano

I-60100 Ancona

Tel. 071 80 61

Nummer van de steunmaatregel: XS 122/04

Lidstaat: Italië

Regio: Marche

Benaming van de steunregeling: EPD doelstelling 2 (2000-2006) — Maatregel 1.1 Steun voor investeringen in verband met de productie en milieubescherming door industriële en ambachtelijke KMO's, ondermaatregel 1.1.1 Steun voor productie-investeringen door industriële KMO's, maatregel b2 wet 598/94, art. 11: steunmaatregelen voor investeringen met het oog op technologische innovatie, milieubescherming, organisatorische en commerciële innovatie, en veiligheid op de werkplek

Rechtsgrond: Docup Ob. 2 2000-2006

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling: Normale steun:

788 835 EUR voor 2001

831 006 EUR voor 2002

989 370,60 EUR voor 2003

totaal: 2 609 211,60 EUR

Overgangssteun:

268 149,60 EUR voor 2001

431 879,10 EUR voor 2002

402 292,20 EUR voor 2003

totaal: 1 102 320,90 EUR

Normale steun:

3 028 405 EUR voor 2004

3 221 452 EUR voor 2005

1 600 855 EUR voor 2006

Overgangssteun:

411 207 EUR voor 2004

32 622 EUR voor 2005

Maximale steunintensiteit: Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 70/2001 gelden de volgende steunintensiteiten: 15 % BSE voor kleine en 7,5 % BSE voor middelgrote ondernemingen; in steungebieden ex artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag bedraagt de steunintensiteit 8 % NSE + 10 % BSE voor kleine en 8 % NSE + 6 % BSE voor middelgrote ondernemingen

Datum van tenuitvoerlegging: Volgens de aanwijzingen van de diensten van de EURpese Commissie komen de kosten in aanmerking die de uiteindelijke begunstigde maakt vanaf de datum van publicatie van de oproep tot het indien van voorstellen.

Alleen investeringen die plaatsvinden na de datum waarop de steunaanvraag werd ingediend, komen voor steun in aanmerking

Duur van de regeling: De duur van de maatregel is gelijk aan die van het EPD 2 (2000-2006)

Doelstelling van de steun: De steun is bestemd voor industriële KMO's in de Marche die onder doelstelling 2 of de phasing-out vallen

Economische sectoren: Sectoren C, D, E, F (ISTAT-indeling 1991), rekening houdende met de in communautaire staatssteunregels vervatte uitsluitingen en beperkingen (waaronder exportsteun en steun aan de automobielindustrie).

Uitgesloten zijn activiteiten in verband met de productie, verwerking en afzet van de producten die in bijlage I bij het EG-Verdrag zijn opgenomen

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent:

Regione Marche

Servizio Industria e Artigianato

Via Tiziano, n. 44

I-60100 Ancona

Tel. 0718061

Overige informatie: Aanpassing duur van Steunmaatregel XS 140/2003


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/4


Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van 25 februari 2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen

(2006/C 47/03)

(Voor de EER relevante tekst)

Nummer van de steunmaatregel

XS 149/04

Lidstaat

Verenigd Koninkrijk

Regio

Noordoost Engeland

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Alnwick Garden Trust

Rechtsgrond

Industrial Development Act 1982 Sections 7 & 11

Section 2 Local Government Act 2000

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Steunregeling

Totaal jaarlijks bedrag

 

Gegarandeerde leningen

 

Individuele steun

Totaal jaarlijks bedrag

1 908 313 GBP

Gegarandeerde leningen

 

Maximale steunintensiteit

In overeenstemming met artikel 4, leden 2 tot met 6, en artikel 5 van de verordening

Ja

 

Datum van tenuitvoerlegging

13 oktober 2004

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 30 april 2005

Doelstelling van de steun

Steun voor KMO's

Ja

 

Economische sectoren

Alle sectoren komen in aanmerking voor KMO-steun

Ja

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Naam:

Government Office for the North East

European Programmes Secretariat

Adres:

Citygate

Gallowgate

Newcastle Upon Tyne

NE1 4WH

United Kingdom

Individuele verlening van aanzienlijke steun

Overeenkomstig artikel 6 van de verordening

Ja

 


Nummer van de steunmaatregel

XS 6/05

Lidstaat

Italië

Regio

Umbria

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Steun ten gunste van KMO's voor toeristische accommodatie (in hotels, in andere logies dan hotels, in open lucht, in historische gebouwen), daarmee verband houdende activiteiten en de traditionele en artistieke ambachten

Rechtsgrond

Determinazione Dirigenziale n. 9086 del 21 ottobre 2004. Bando per la presentazione di proposte per la promozione di progetti integrati da parte dei seguenti soggetti: Pool di piccole e medie imprese, pool di piccole e medie imprese ed enti pubblici per la realizzazione della filiera turismo — ambiente — cultura nella regione Umbria

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Maximaal2 miljoen EUR per jaar, uit het: totale maximum van 7 miljoen EUR dat is voorzien voor de begroting van de regeling

Maximale steunintensiteit

Kleine ondernemingen: 15 % brutosubsidie-equivalent van de totale kosten van de in aanmerking komende investeringen;

Middelgrote ondernemingen: 7,5 % brutosubsidie-equivalent van de totale kosten van de in aanmerking komende investeringen;

Kleine ondernemingen gevestigd in gebieden van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag: 10 % brutosubsidie-equivalent van de totale kosten van de in aanmerking komende investeringen, plus 8 % nettosubsidie-equivalent;

Middelgrote ondernemingen gevestigd in gebieden van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag: 6 % brutosubsidie-equivalent van de totale kosten van de in aanmerking komende investeringen, plus 8 % nettosubsidie-equivalent

Datum van tenuitvoerlegging

Bekendmaking: gewoon supplement van „BUR” — algemene reeks — nr. 46 van 4 november 2004. Uiterste termijn voor het indienen van aanvragen: 16.2.2005.

De steun wordt enkel toegekend na indiening van de betreffende aanvragen door de ondernemingen die hiervoor belangstelling hebben. Deze aanvragen kunnen worden ingediend vanaf de dag waarop het bericht wordt gepubliceerd. Enkel de investeringen die worden gedaan na de datum waarop de aanvraag is ingediend, komen in aanmerking voor steunverlening

Duur van de regeling of van de individuele steunverlening

De steun wordt verleend voor investeringen die door de ondernemingen worden gedaan tot 31 december 2006

Doelstelling van de steun

Steun voor bestaande of nieuw opgerichte KMO's in de sector toeristische accommodatie (in hotels, in andere logies dan hotels, in open lucht, in historische gebouwen), daarmee verband houdende activiteiten en de artistieke en traditionele ambachten. De in het kader van deze regeling verrichte investeringen houden verband met de kosten van metselwerken, interne en externe afwerking, installaties, sportieve en recreatieve uitrusting, materiaal, machines, buitenafwerking, decoratie aan de buitenzijde, technische ontwerpen en supervisie van de werkzaamheden

Economische sectoren

Ondernemingen in de sector van het toerisme en de artistieke en traditionele ambachten

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Naam:

Regione dell'Umbria

Direzione Cultura, Turismo, Istruzione, Formazione e Lavoro — Servizio Turismo

Adres:

Via Mario Angeloni 61

I-06100 Perugia

Tel. 0039/075/5045887

Fax 0039/0755045887

E-Mail sezione.aiuti@umbria2000.it.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/6


Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 363/2004 van de Commissie van 25 februari 2004, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun

(2006/C 47/04)

(Voor de EER relevante tekst)

Nummer van de steunmaatregel

XT 11/05

Lidstaat

Polen

Regio

Het gehele land

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Steun voor de algemene opleiding van jonge werknemers

Rechtsgrond

Art. 12 ust. 5 pkt 5 i ust. 6 ustawy o promocji zatrudnienia i instytucjach rynku pracy (Dz.U. nr 99, poz. 1001)

Rozporządzenie Rady Ministrów z dnia 31 sierpnia 2004 r. w sprawie refundowania ze środków Funduszu Pracy wynagrodzeń wypłacanych młodocianym pracownikom (Dz.U. nr 190 poz. 1951)

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Steunregeling

Totaal jaarlijks bedrag:

 

2004

80 645 161,29 EUR

2005

41 474 654,38 EUR

Gegarandeerde leningen

 

Individuele steun

Totaal jaarlijks bedrag

 

Gegarandeerde leningen

 

Maximale steunintensiteit

In overeenstemming met artikel 4, leden 2 tot en met 7, van de verordening

Ja

 

Datum van tenuitvoerlegging

31.8.2004

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 31.12.2006

Doelstelling van de steun

Algemene opleiding

Ja

Specifieke opleiding

Nee

Economische sectoren

Alle sectoren die in aanmerking komen voor opleidingssteun

Ja

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Naam:

Wojewódzkie Komendy Ochotniczych Hufców Pracy i Powiatowe Urzędy Pracy (provinciale vrijwilligersbureaus en arbeidsbemiddelingsbureaus van de districten), verdeeld over heel Polen

Adres:

ca. 370 districten over het hele land

Individuele verlening van aanzienlijke steun

In overeenstemming met artikel 5 van de verordening

Ja

 


Nummer van de steunmaatregel

XT 15/05

Lidstaat

Italië

Regio

Ligurië

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Aankondiging van de Regio Ligurië betreffende steunmaatregelen ter bevordering van opleidingsplannen van bedrijven, sectoren en lagere overheden en van de ontwikkeling van permanente bij- en nascholing, 2004

Rechtsgrond

Art. 9 legge 19 luglio 1993 n. 236;

Art. 48, legge 23.12.2000 n. 388;

Decreto del Ministero del Lavoro n. 243 del 22 settembre 2004

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Steunrege-ling

Totaal jaarlijks bedrag

1 671 562,65 EUR

Gegarandeerde leningen

 

Individuele steun

Totaal jaarlijks bedrag

 

Gegarandeerde leningen

 

Maximale steunintensiteit

In overeenstemming met artikel 4, leden 2 tot en met 7, van de verordening

Ja

 

Datum van tenuitvoerlegging

Vanaf 21.2.2005

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Vermoedelijk tot 30.6.2007. Indien Verordening nr. 68/2001 na 31.12.2006 zou worden gewijzigd, zal de steunregeling aan de nieuwe bepalingen worden aangepast

Doelstelling van de steun

Algemene opleiding

Ja

Specifieke opleiding

Ja

Economische sectoren

Alle sectoren komen in aanmerking voor opleidingssteun

Ja

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Naam:

Regione Liguria

Settore Politiche attive del lavoro

Adres:

Via Fieschi 15

I-16121 Genova

tel. 010/54851

fax 010/5485932

Individuele verlening van aanzienlijke steun

In overeenstemming met artikel 5 van de verordening

De maatregel sluit het toekennen van steun uit of moet vooraf bij de Commissie worden aangemeld wanneer het steunbedrag dat aan een onderneming wordt toegekend voor één enkel opleidingsproject meer bedraagt dan 1 000 000 EUR

Ja

 


Nummer van de steunmaatregel

XT 54/05

Lidstaat

Verenigd Koninkrijk

Regio

Noordwest-Engeland

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

United Biscuits (UK) Limited

Rechtsgrondslag

Regional Development Act 1998

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Steunregeling

Totaal jaarlijks bedrag

 

Gegarandeerde leningen

 

Individuele steun

Totaal steunbedrag

0,250 miljoen GBP

Gegarandeerde leningen

 

Maximale steunintensiteit

In overeenstemming met artikel 4, leden 2 tot en met 7, van de verordening

Ja 50 %

 

Datum van tenuitvoerlegging

31.12.2005

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 31.12.2006

Doelstelling van de steun

Algemene opleiding

Ja

Specifieke opleiding

Neen

Economische sectoren

Alle sectoren komen in aanmerking voor opleidingssteun

Ja

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Naam:

Contactpersoon: Jayant Mehta

North West Development Agency

Adres:

Renaissance House

PO Box 37

Centre Park

Warrington

Cheshire A1 1XB

United Kingdom

Individuele verlening van aanzienlijke steun

In overeenstemming met artikel 5 van de verordening

Ja

 


Nummer van de steunmaatregel

XT 55/05

Lidstaat

Verenigd Koninkrijk

Regio

Noordwest-Engeland — Liverpool

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Buddleia Project — Upper Parliament Street/Greenland Lane

Rechtsgrond

S 5 Regional Development Agencies Act 1998

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Steunregeling

Totaal jaarlijks bedrag

 

Gegarandeerde leningen

 

Individuele steun

Totaal steunbedrag

500 000 GBP

Gegarandeerde leningen

 

Maximale steunintensiteit

In overeenstemming met artikel 4, leden 2 tot en met 7, van de verordening

Ja

Intensiteit 5 %

Datum van tenuitvoerlegging

31.12.2005

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 31.12.2006

Doelstelling van de steun

Algemene opleiding

Ja

Specifieke opleiding

 

Economische sectoren

Alle sectoren komen in aanmerking voor opleidingssteun

Ja

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Naam:

Jayant Mehta, coördinator staatssteun

Adres:

North West Development Agency

Renaissance House

PO Box 37

Centre Park

Warrington WA1 1XB

United Kingdom

Individuele verlening van aanzienlijke steun

In overeenstemming met artikel 5 van de verordening

Ja

 


Nummer van de steunmaatregel

XT 56/05

Lidstaat

Verenigd Koninkrijk

Regio

West Midlands

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Aanwerving en arbeidsbemiddeling voor de be- en verwerkende industrie

Rechtsgrond

Training: Employment Act 1973 Section 2(1) and 2(2) as substantiated by Section 25 of the Employment and Training Act 1998 and the Industrial Development Act 1982, Section 11

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Steunregeling

Totaal jaarlijks bedrag

3,6 miljoen GBP

Gegarandeerde leningen

 

Individuele steun

Totaal bedrag

 

Gegarandeerde leningen

 

Maximale steunintensiteit

In overeenstemming met artikel 4, leden 2 tot en met 6, van de verordening

Ja

 

Datum van tenuitvoerlegging

19.8.2005

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 31.12.2006

Doelstelling van de steun

Algemene opleiding

Ja

Specifieke opleiding

Ja

Economische sectoren

Beperkt tot specifieke sectoren

Ja

Alle be- en verwerkende industrie

Ja

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Naam:

Learning and Skills Council

Adres:

Chaplin Court

80 Hurst Street

Birmingham

West Midland 5 4WG

United Kingdom

Individuele verlening van aanzienlijke steun

In overeenstemming met artikel 5 van de verordening

De maatregel sluit het toekennen van steun uit of moet vooraf bij de Commissie worden aangemeld wanneer het steunbedrag dat aan een onderneming wordt toegekend voor één enkel opleidingsproject meer bedraagt dan 1 000 000 EUR

Ja

 


Nummer van de steunmaatregel

XT 57/05

Lidstaat

Verenigd Koninkrijk

Regio

West Midlands

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

Opleidings- en ondersteuningsproject voor ex-personeelsleden van Rover

Rechtsgrond

Training: Employment Act 1973 Section 2(1) and 2(2) as substantiated by Section 25 of the Employment and Training Act 1998 and the Industrial Development Act 1982, Section 11

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Steunregeling

Totaal jaarlijks bedrag

3,6 miljoen GBP

Gegarandeerde leningen

 

Individuele steun

Totaal bedrag

 

Gegarandeerde leningen

 

Maximale steunintensiteit

In overeenstemming met artikel 4, leden 2 tot en met 6, van de verordening

Ja

 

Datum van tenuitvoerlegging

4.8.2005

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 31.12.2006

Doelstelling van de steun

Algemene opleiding

Ja

Specifieke opleiding

Ja

Economische sectoren

Beperkt tot specifieke sectoren

Ja

Alle be- en verwerkende industrie

Ja

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Naam:

Learning and Skills Council

Adres:

Chaplin Court

80 Hurst Street

Birmingham

West Midland 5 4WG

United Kingdom

Individuele verlening van aanzienlijke steun

In overeenstemming met artikel 5 van de verordening

De maatregel sluit het toekennen van steun uit of moet vooraf bij de Commissie worden aangemeld wanneer het steunbedrag dat aan een onderneming wordt toegekend voor één enkel opleidingsproject meer bedraagt dan 1 000 000 EUR

Ja

 


Nummer van de steunmaatregel

XT 58/05

Lidstaat

Verenigd Koninkrijk

Regio

Noordwest-Engeland

Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die individuele steun ontvangt

North West Foundation Placement Scheme

Rechtsgrondslag

S 5 Regional Development Agency Act 1998

Voorziene jaarlijkse uitgaven krachtens de regeling of totaalbedrag van de aan de onderneming verleende individuele steun

Steunregeling

Totaal jaarlijks bedrag

190 000 GBP

Gegarandeerde leningen

 

Individuele steun

Totaal steunbedrag

 

Gegarandeerde leningen

 

Maximale steunintensiteit

In overeenstemming met artikel 4, leden 2 tot en met 7, van de verordening

Ja

 

Datum van tenuitvoerlegging

19.9.2005

Duur van de regeling of duur van de individuele steunverlening

Tot 31.3.2006

Doelstelling van de steun

Algemene opleiding

Ja

Specifieke opleiding

Neen

Economische sectoren

Beperkt tot specifieke sectoren

Ja

Andere diensten

Amusement

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Naam:

North West Development Agency

Adres:

p/a Jayant Mehta, coördinator staatssteun

PO Box 37

Renaissance House

Centre Park

Warrington WA1 1XB

United Kingdom

Individuele verlening van aanzienlijke steun

In overeenstemming met artikel 5 van de verordening

Ja

 


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/13


Beknopte informatie van de lidstaten betreffende overheidssteun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun

(2006/C 47/05)

(Voor de EER relevante tekst)

Nummer van de steunmaatregel: XT 27/01

Lidstaat: Italië

Regio: Marche

Benaming van de steunregeling: Verordening (EG) nr. 68/2001 — Goedkeuring opleidingssteun — Uitvoering en financiering van opleidingen voor werknemers

Rechtsgrond: Deliberazione della Giunta regionale n. 1045 del 22.5.2001

Voorziene jaarlijkse kosten tot 31.12.2006: 70 miljard ITL

Maximale steunintensiteit:

Grote ondernemingen

Specifieke opleiding

Algemene opleiding

Niet-steungebieden

25

50

Steungebieden

30

55


KMO's

Specifieke opleiding

Algemene opleiding

Niet-steungebieden

35

70

Steungebieden

40

75

Deze maxima worden met 10 procentpunten verhoogd wanneer de betrokken actie bestemd is voor de opleiding van benadeelde werknemers:

werknemers onder 25 jaar die nog geen regelmatig betaalde baan hebben gehad (indien deze niet meer dan zes maanden vóór de vervaldag van de openbare aanbesteding waarvoor de steun wordt aangevraagd, zijn aangeworven);

personen met een zware fysische, mentale of psychische handicap, die niettemin in staat zijn tot de arbeidsmarkt toe te treden;

migrerende werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen of zijn verhuisd of die inwoner van de Gemeenschap zijn geworden voor een baan en die een beroeps- of taalopleiding nodig hebben;

personen die weer willen werken na een onderbreking van minimaal drie jaar, in het bijzonder wanneer zij hun baan hebben opgegeven omdat zij het beroeps- en het gezinsleven moeilijk met elkaar konden verzoenen (indien deze niet meer dan zes maanden vóór de vervaldag van de openbare aanbesteding waarvoor de steun wordt aangevraagd, zijn aangeworven);

personen boven 45 jaar zonder diploma van studies van hoger secundair of evenwaardig onderwijs;

langdurig werklozen, d.i. personen die meer dan 12 opeenvolgende maanden geen baan hebben gehad (indien deze niet meer dan zes maanden vóór de vervaldag van de openbare aanbesteding waarvoor de steun wordt aangevraagd, zijn aangeworven).

Indien de steun de sector van het zeevervoer betreft, kan de intensiteit oplopen tot 100 %, ongeacht of het opleidingsproject betrekking heeft op specifieke dan wel algemene opleiding, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

 

de deelnemer aan het opleidingsproject is geen actief, maar een overtallig lid van de bemanning, en de opleiding wordt gegeven aan boord van een in de communautaire registers ingeschreven schip.

Datum van tenuitvoerlegging: juni 2001

Duur van de regeling:

Doelstelling van de steun: De steun heeft betrekking op specifieke en algemene opleiding; „algemene opleiding” is een opleiding, die bestaat in onderricht dat niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, maar door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de inzetbaarheid van de werknemer wordt verbeterd.

Als algemene opleiding wordt beschouwd:

een opleiding waarbij verscheidene ondernemingen zijn betrokken, d.w.z. een opleiding die gezamenlijk wordt georganiseerd door verscheidene zelfstandige ondernemingen (in de zin van de communautaire regelgeving waarin de KMO's worden gedefinieerd), of waaraan werknemers van verscheidene ondernemingen kunnen deelnemen;

een opleiding binnen één bedrijf die betrekking heeft op de beroepsprofielen die in de regionale lijst van kwalificaties en beroepen zijn opgenomen of waarvoor de opname in deze lijst is aangevraagd.

Betrokken economische sector(en): Alle sectoren

Naam en adres van de steunverlenende overheid:

Regione Marche

Servizio formazione professionale e problemi del lavoro

Via Tiziano 44

I-60125 Ancona


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/14


STEUNMAATREGEL VAN DE STATEN — BELGIË

Steunmaatregel C 40/2005 (ex N 331/2005) — Ford Genk

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken

(2006/C 47/06)

(Voor de EER relevante tekst)

De Commissie heeft België bij schrijven van 9 november 2005, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de opleidingssteun in het kader van bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de betrokken opleidingssteun ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Staatssteun

Rue de la Loi/Wetstraat, 200

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 296 12 42.

Deze opmerkingen zullen ter kennis van België worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

Procedure

Het steunvoornemen ten behoeve van Ford Genk is bij schrijven van 22 juni 2005 bij de Commissie aangemeld. De Commissie heeft om aanvullende inlichtingen verzocht bij schrijven van 27 juli 2005, waarop de Belgische autoriteiten hebben geantwoord bij een schrijven dat op 15 september 2005 werd geregistreerd.

Beschrijving

De begunstigde van de steun is Ford-Werke GmbH in Genk (België), dat deel uitmaakt van de Ford Motor Company. Eind 2003 maakte de onderneming een investeringsprogramma van zo'n 700 miljoen EUR bekend, dat hoofdzakelijk bestemd was voor een nieuw flexibel fabricagesysteem. Daarbij zou de traditionele productie van de Mondeo worden aangevuld met de nieuwe versie van de Galaxy en een derde wagen.

De Belgische autoriteiten nemen zich voor om 12,28 miljoen EUR steun te verlenen ten behoeve van subsidiabele kosten die op de driejaarsperiode 2004-2006 betrekking hebben. De steun wordt toegekend in de vorm van een ad-hocsubsidie van de Vlaamse Gemeenschap. De totale subsidiabele kosten van het opleidingsproject bedragen 33,84 miljoen EUR. Het programma omvat elementen van specifieke opleiding ten belope van 25,34 miljoen EUR, terwijl de algemene opleidingsmaatregelen goed zijn voor 8,5 miljoen EUR.

Beoordeling

In dit stadium heeft de Commissie ernstige twijfel dat de voorgenomen steun aan de voorwaarden van de verordening opleidingssteun voldoet, en dit op twee punten. Ten eerste wat betreft de vraag of de volgende kostenposten wel in aanmerking komen: „training enablers” (infrastructuur voor lectuur en sociale contacten); personeelskosten van de dienst opleiding; „cascading” (tenuitvoerlegging van het „lean organisation”-systeem van de begunstigde); kosten resulterend uit herstructurering; opstartkosten voor nieuwe modellen, en uitgaven in verband met de periode vóór de aanmelding. Ten tweede heeft de Commissie ook twijfel wat betreft de voorgenomen indeling als algemene dan wel specifieke opleiding van de opleidingsonderdelen „consultancykosten” en „off-line personeelskosten”.

Conclusie

Gelet op deze twijfel heeft de Commissie besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden.

TEKST VAN DE BRIEF

„Par la présente, la Commission a l'honneur d'informer la Belgique qu'après avoir examiné les informations fournies par vos autorités sur la mesure citée en objet, elle a décidé d'ouvrir la procédure prévue à l'article 88, paragraphe 2, du traité CE.

PROCÉDURE

1.

Le projet d'aide en faveur de la société Ford, à Genk, a été notifié à la Commission par lettre du 22 juin 2005. La Commission a demandé des renseignements complémentaires par lettre du 27 juillet 2005, à laquelle la Belgique a répondu par lettre enregistrée le 15 septembre 2005.

DESCRIPTION DU PROJET

2.

Le bénéficiaire de l'aide serait la société Ford-Werke GmbH établie à Genk, en Belgique, qui fait partie de Ford Motor Company. L'usine a été ouverte en 1964 et, depuis lors, elle a produit plus de 12 millions de véhicules. Fin 2003, elle a subi, dans le cadre d'une restructuration générale de Ford Europe, une réduction importante de ses effectifs, qui a concerné environ 3 000 salariés sur un total de 9 000. Dans le même temps, la société a annoncé un programme d'investissement d'environ 700 millions d'EUR, essentiellement destinés à un nouveau système de production flexible. Ce programme prévoyait que la production traditionnelle du modèle Mondeo serait complété par la production de la nouvelle génération de Galaxy et d'un troisième véhicule. Actuellement, le travail dans l'usine s'effectue en deux équipes, avec des effectifs de 4 946 personnes. L'année dernière, 207 163 véhicules ont été produits sur le site.

3.

Les autorités belges se proposent d'accorder des aides à la formation d'un montant de 12,28 millions d'EUR, couvrant des aides admissibles sur une période de trois ans, de 2004 à 2006. L'aide doit être accordée sous forme d'aide “ad hoc” de la Vlaamse Gemeenschap. Les coûts admissibles totaux du projet de formation s'élèvent à 33,84 millions d'EUR.

4.

D'après les renseignements fournis par la Belgique, le programme comprend une partie “formation spécifique”, dont le coût s'élève à 25,34 millions d'EUR. Cette formation spécifique couvrira les activités liées aux postes suivants:

coûts de services de conseil: 0,88 million d'EUR;

formation dans l'entreprise: 5,44 millions d'EUR;

organisation allégée: 1,65 million d'EUR;

frais de personnel hors ligne: 2,35 millions d'EUR;

“locaux de formation”: 1,48 million d'EUR;

“gestion en cascade”: 1,6 million d'EUR;

restructuration: 4,47 millions d'EUR;

coûts de lancement: 7,44 millions d'EUR.

5.

Les coûts de la formation générale s'élèvent à 8,5 millions d'EUR et couvrent les activités liées aux postes suivants:

coûts de services de conseil: 2,05 millions d'EUR;

frais de personnel hors ligne: 5,5 millions d'EUR;

frais de personnel du service formation: 0,92 million d'EUR.

APPRÉCIATION DE L'AIDE

6.

À ce stade, la Commission estime que les mesures en cause constituent des aides d'État au sens de l'article 87, paragraphe 1, du traité CE; en effet, elles sont attribuées sous forme d'une subvention du gouvernement flamand et sont donc financées par des ressources d'État. Elles sont sélectives, puisqu'elles sont limitées à Ford Genk. Compte tenu du fait qu'elles constituent une part importante du financement de la formation, elles sont susceptibles de fausser la concurrence au sein de la Communauté, en conférant à Ford Genk un avantage sur d'autres concurrents qui ne bénéficient pas des mêmes aides. Enfin, le marché des véhicules à moteur se caractérise par des échanges intensifs entre les États membres.

7.

La Belgique ne conteste absolument pas que les mesures en cause constituent des aides d'État et elle demande qu'elles soient approuvées en tant qu'aides à la formation.

8.

Les aides prévues ont été appréciées conformément au règlement (CE) no 68/2001 du 12 janvier 2001 concernant l'application des articles 87 et 88 du traité CE aux aides à la formation (1) (ci-après dénommé “le règlement”). Conformément à l'article 5 de ce règlement, si le montant de l'aide accordée à une même entreprise pour un projet individuel de formation est supérieur à 1 million d'EUR, l'aide n'est pas automatiquement exemptée et doit être notifiée et appréciée en vertu des dispositions du règlement. La Commission note qu'en l'espèce, l'aide prévue s'élève à 12,28 millions d'EUR, qu'elle doit être accordée à une seule entreprise et que le projet de formation est un projet individuel. C'est pourquoi elle considère que l'obligation de notification s'applique à l'aide en cause.

9.

Conformément à l'article 3, paragraphe 1, du règlement, les aides individuelles sont compatibles avec le marché commun au sens de l'article 87, paragraphe 3, point c), du traité, à condition qu'elles remplissent toutes les conditions du règlement.

10.

Au stade actuel de la procédure, la Commission doute sérieusement que les aides envisagées remplissent les conditions du règlement pour ce qui est 1) de la façon dont les autorités belges interprètent l'étendue des coûts admissibles et 2) de la catégorisation proposée en tant que formation générale ou spécifique.

I.   Coûts admissibles

11.

La Commission note que l'article 4, paragraphe 7, du règlement prévoit que les coûts admissibles d'un projet d'aide à la formation sont les suivants:

(a)

coûts de personnel des formateurs;

(b)

frais de déplacement des formateurs et des participants à la formation;

(c)

autres dépenses courantes (telles que les dépenses au titre des matériaux et des fournitures);

(d)

amortissement des instruments et des équipements au prorata de leur utilisation exclusive pour le projet de formation en cause;

(e)

coûts des services de conseils concernant l'action de formation;

(f)

coûts de personnel des participants jusqu'à concurrence du total des autres coûts éligibles figurant aux points a) à e).

12.

La Belgique a fourni un aperçu des coûts de formation qui permet à la Commission d'identifier les coûts admissibles proposés. Les coûts admissibles du programme de formation notifié s'élèvent au total à 33,84 millions d'EUR, dont 25,34 millions correspondent à des actions de formation spécifique et 8,5 millions à des actions de formation générale. D'après les renseignements fournis par la Belgique, les coûts de personnel des participants au projet ne sont pas supérieurs au total des autres coûts admissibles.

13.

À ce stade de la procédure, la Commission doute sérieusement de la compatibilité avec l'article 4, paragraphe 7, du règlement d'un certain nombre de dépenses envisagées par la Belgique. Les doutes de la Commission concernent notamment les éléments de coûts suivants:

i)   “Locaux de formation”

14.

La Belgique décrit les “locaux de formation” comme de grandes salles vitrées comportant des zones réservées à la lecture et aux contacts sociaux. La Belgique propose d'amortir ces zones en tant que coûts admissibles. Or, en l'état actuel des choses, il semble douteux que des bâtiments ou d'autres types d'infrastructures puissent entrer dans le champ d'application de l'article 4, paragraphe 7, point d), du règlement, qui ne mentionne que des “instruments” et des “équipements”. En outre, la Belgique n'a pas fourni suffisamment d'informations sur la mesure dans laquelle ces infrastructures seront utilisées à des fins autres que la formation.

ii)   Coûts de personnel du service Formation

15.

La Belgique propose d'inclure sous ce poste l'ensemble des coûts de personnel du service de formation de Ford Genk. Or, la Commission doute que ces coûts puissent entrer dans le champ d'application de l'article 4, paragraphe 7, point e), du règlement (“coûts des services de conseil concernant l'action de formation”).

16.

En outre, toute société de la taille du bénéficiaire étant normalement dotée d'un service de formation chargé d'assurer et de coordonner les besoins en formation de son personnel, il ne semble pas, à première vue, que la mesure d'aide envisagée puisse être de nature à inciter le bénéficiaire à renforcer son offre de formation.

iii)   Gestion “en cascade”

17.

D'après la notification, le directeur de l'usine réunit son personnel trois fois par an, afin de l'informer sur la mise en œuvre du système d'“organisation allégée” de Ford. Au stade actuel de la procédure, la Commission doute fortement que cette action aille au-delà d'une simple pratique de gestion ou réponde à un quelconque objectif de formation. Il est donc douteux qu'elle soit admissible au titre de l'article 4, paragraphe 7, du règlement.

18.

En outre, on peut également douter que la société ait besoin d'une aide d'État pour entreprendre de telles actions de gestion “en cascade”. Le caractère nécessaire de l'aide constitue une condition préalable à sa compatibilité, conformément à l'article 87, paragraphe 3, point c), du traité. Dans le contexte de la présente affaire, une aide à la formation peut se justifier si elle est nécessaire pour inciter le bénéficiaire à offrir une formation appropriée à ses employés. La gestion “en cascade” semblant être partie intégrante des pratiques de gestion courantes de Ford Genk, la Commission considère qu'à ce stade de la procédure, la nécessité de l'aide n'a pas été démontrée de façon suffisante.

iv)   Coûts de restructuration et coûts de lancement

19.

Ford Europe a tenté, ces dernières années, d'adapter sa capacité de production à une demande en stagnation. Dans ce contexte, Ford Genk a licencié 2 770 salariés entre décembre 2003 et avril 2004. D'après les autorités belges, la société a demandé à un certain nombre de “salariés clés” de rester pendant encore quelques semaines ou quelques mois dans l'entreprise et de former leurs successeurs, afin de garantir la continuité de la production et le maintien des normes de qualité de la société. Au stade actuel de la procédure, la Commission doute que ces coûts soient admissibles en vertu de l'article 4, paragraphe 7, du règlement, dans la mesure où ils semblent résulter exclusivement de la récente restructuration de l'installation de production.

20.

En outre, il semble que la transmission du savoir-faire à travers les générations successives de salariés soit également partie intégrante du cœur de métier de la société, c'est-à-dire des actions nécessaires à la survie de l'entreprise, et qu'elle soit la conséquence de l'objet même de l'activité commerciale. C'est pourquoi la Commission estime, au stade actuel de la procédure, que les aides qui doivent être accordées au titre des coûts de formation liées à la “restructuration” ne semblent pas de nature à réellement inciter la société à renforcer ses actions de formation.

21.

Cet argument vaut également pour les aides en faveur du poste “coûts de lancement”. Ces dépenses sont nécessaires pour pouvoir produire de nouveaux modèles dans l'usine, ce qui constitue une caractéristique normale et courante du secteur automobile, nécessaire au maintien de la compétitivité. Il semble donc que les forces du marché devraient suffire, à elles seules, à inciter la société à supporter ce type de coûts. C'est pourquoi la Commission estime qu'à cet égard également, la Belgique n'a pas suffisamment démontré la nécessité de l'aide d'État.

v)   Dépenses relatives à 2004

22.

La Commission note qu'une partie des coûts admissibles, à savoir 12 243 705 EUR, correspond à des dépenses qui ont déjà été effectuées en 2004. Dans la mesure où cette aide est destinée à alléger des dépenses passées, il est douteux qu'elle ait pu avoir une quelconque incidence sur les actions de formation de la société au cours de cette période.

II)   Nature de la formation

23.

La Commission note que l'article 4 du règlement opère une distinction entre les projets de formation spécifique et les projets de formation générale.

24.

L'article 2, point d), définit la formation spécifique comme “une formation comprenant un enseignement directement et principalement applicable aux postes actuels ou prochains des salariés dans l'entreprise bénéficiaire et procurant des qualifications qui ne sont pas transférables à d'autres entreprises ou d'autres domaines de travail ou ne le sont que dans une mesure limitée”.

25.

L'article 2, point e), définit la formation générale comme “une formation comprenant un enseignement qui n'est pas uniquement ou principalement applicable aux postes de travail actuels ou prochains du salarié dans l'entreprise bénéficiaire, et qui procure des qualifications largement transférables à d'autres entreprises ou à d'autres domaines de travail et améliore par conséquent substantiellement la possibilité du salarié d'être employé”.

26.

Conformément à l'article 4, paragraphes 2 et 3, les aides à la formation sont compatibles avec le marché commun si elles sont conformes aux intensités d'aide mentionnées dans cet article pour les coûts admissibles. Conformément au règlement, les intensités d'aide maximum pour les grandes entreprises situées dans des régions pouvant bénéficier d'aides régionales conformément à l'article 87, paragraphe 3, point c), du traité sont de 30 % pour la formation spécifique et de 55 % pour la formation générale.

27.

À ce stade de la procédure, la Commission exprime des doutes quant à la façon dont les autorités belges interprètent la définition de la formation générale par rapport à la formation spécifique. Il ne peut être exclu qu'elles aient appliqué au projet une définition trop large de la notion de formation générale.

28.

Les doutes de la Commission concernent notamment les postes “coûts des services de conseil” et “coûts de personnel hors ligne” (2). Au stade actuel de la procédure, la Commission ne dispose pas d'informations suffisantes sur le contenu précis de ces actions pour pouvoir déterminer quelle est la proportion appropriée de formation “générale” et de formation “spécifique”.

29.

D'après les autorités belges, le service Formation de Ford Genk estime qu'environ 70 % de cette formation est de nature générale. Néanmoins, conformément à l'article 4, paragraphe 5, du règlement, dans les cas où le projet comprend des éléments à la fois de formation spécifique et de formation générale qui ne peuvent être séparés aux fins du calcul de l'intensité de l'aide et dans les cas où le caractère spécifique ou général du projet d'aide à la formation ne peut être établi, ce sont les intensités définies pour la formation spécifique qui sont applicables.

30.

En outre, la Commission n'a reçu aucune indication supplémentaire permettant de penser que ces cours puissent être considérés comme de la formation générale, c'est-à-dire qu'ils sont organisés conjointement par plusieurs entreprises indépendantes ou que des salariés de différentes entreprises peuvent bénéficier de la formation. La Commission n'a pas non plus reçu d'informations indiquant que les cours sont reconnus, agréés ou validés par les pouvoirs publics. C'est pourquoi, au stade actuel de la procédure, la Commission doute que la formation relève de la définition de la formation spécifique figurant dans le règlement.

DÉCISION

31.

Compte tenu des considérations qui précèdent, la Commission a décidé d'engager la procédure prévue à l'article 88, paragraphe 2, du traité CE et elle enjoint à la Belgique de lui fournir, dans un délai d'un mois à compter de la réception de la présente, tous les documents, informations et données nécessaires pour apprécier la compatibilité de l'aide. Elle invite la Belgique à transmettre immédiatement copie de cette lettre au bénéficiaire potentiel de l'aide.

32.

La Commission rappelle à la Belgique l'effet suspensif de l'article 88, paragraphe 3, du traité CE et se réfère à l'article 14 du règlement (CE) no 659/1999 du Conseil, qui stipule que toute aide illégale pourra faire l'objet d'une récupération auprès de son bénéficiaire.

33.

Par la présente, la Commission avise la Belgique qu'elle informera les intéressés par la publication de la présente lettre et d'un résumé de celle-ci au Journal officiel de l'Union européenne. Elle informera également les intéressés dans les pays de l'AELE signataires de l'accord EEE par publication d'une communication dans le supplément EEE du Journal officiel, ainsi que l'autorité de surveillance de l'AELE, en lui envoyant une copie de la présente. Tous les intéressés susmentionnés seront invités à présenter leurs observations dans un délai d'un mois à compter de la date de cette publication.»

„Hierbij stelt de Commissie België ervan in kennis dat zij, na onderzoek van de door uw autoriteiten met betrekking tot de bovengenoemde steunmaatregel verstrekte inlichtingen, heeft besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden.

PROCEDURE

1.

De voorgenomen steunmaatregel voor Ford in Genk is bij schrijven van 22 juni 2005 bij de Commissie aangemeld. De Commissie heeft om aanvullende inlichtingen verzocht bij schrijven van 27 juli 2005, waarop de Belgische autoriteiten hebben geantwoord bij een schrijven dat op 15 september 2005 werd geregistreerd.

BESCHRIJVING VAN HET PROJECT

2.

De steun zou worden verleend aan Ford-Werke GmbH in Genk, België, dat deel uitmaakt van de Ford Motor Company. De fabriek werd in 1964 in bedrijf gesteld en sedertdien werden ruim twaalf miljoen wagens geproduceerd. Eind 2003 vond — in het kader van een algemene herstructurering van Ford Europe — een aanzienlijke personeelsafvloeiing plaats, waarbij 3 000 personeelsleden op een totaal van 9 000 werknemers waren betrokken. Tegelijkertijd maakte de onderneming een investeringsprogramma bekend van ongeveer 700 miljoen EUR, dat hoofdzakelijk bestemd was voor een nieuw flexibel fabricagesysteem. Daarbij zou de traditionele productie van het model Mondeo worden aangevuld met de nieuwe versie van het model Galaxy en een derde wagen. Momenteel telt de fabriek 4 946 werknemers die in twee ploegen werken. Vorig jaar werden 207 163 wagens geproduceerd.

3.

De Belgische autoriteiten nemen zich voor opleidingssteun te verlenen ten bedrage van 12,28 miljoen EUR voor subsidiabele kosten die betrekking hebben op een periode van drie jaar, van 2004 tot 2006. De steun wordt toegekend in de vorm van een ad-hocsubsidie van de Vlaamse Gemeenschap. De totale subsidiabele kosten van het opleidingsproject bedragen 33,84 miljoen EUR.

4.

Volgens de door België verstrekte informatie omvat het voor steun in aanmerking komende programma de onderstaande specifieke opleidingsactiviteiten ten belope van 25,34 miljoen EUR:

consultancykosten: 0,88 miljoen EUR;

on-the-job training: 5,44 miljoen EUR;

slanke organisatie: 1,65 miljoen EUR;

off-line personeelskosten: 2,35 miljoen EUR;

„training enablers” (opleidingsruimten): 1,48 miljoen EUR;

„cascading” (cascadeproces): 1,6 miljoen EUR;

herstructurering: 4,47 miljoen EUR;

opstartkosten: 7,44 miljoen EUR.

5.

De uitgaven voor algemene opleidingsactiviteiten bedragen 8,5 miljoen EUR en omvatten de volgende kosten:

consultancykosten: 2,05 miljoen EUR;

off-line personeelskosten: 5,5 miljoen EUR;

personeelskosten van de dienst opleiding: 0,92 miljoen EUR.

BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

6.

In dit stadium van de procedure is de Commissie van oordeel dat de desbetreffende maatregelen staatssteun vormen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag: de steun wordt verleend in de vorm van een subsidie van de Vlaamse regering en wordt derhalve met staatsmiddelen bekostigd. De steunmaatregelen zijn selectief omdat zij alleen op Ford Genk van toepassing zijn. Aangezien de maatregelen een belangrijk aandeel in de financiering van de opleiding vertegenwoordigen, valt te verwachten dat zij de mededinging binnen de Gemeenschap verstoren, doordat Ford Genk een voordeel ontvangt ten opzichte van andere ondernemingen waaraan geen steun wordt verleend. Ten slotte wordt de markt voor motorvoertuigen gekenmerkt door een intensief handelsverkeer tussen de lidstaten.

7.

België vecht geenszins aan dat de betwiste maatregelen staatssteun zijn en verzoekt dat deze maatregelen als opleidingssteun worden goedgekeurd.

8.

Het steunvoornemen moet worden getoetst aan Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (3) (hierna „de verordening” te noemen). Volgens artikel 5 van de verordening is opleidingssteun niet automatisch vrijgesteld wanneer het bedrag dat voor één enkel opleidingsproject aan één onderneming wordt verleend meer dan 1 miljoen EUR bedraagt. Bijgevolg moet deze steun worden aangemeld en getoetst aan de verordening. De Commissie merkt op dat de voorgenomen steun in deze zaak 12,28 miljoen EUR bedraagt; dat de steun aan één enkele onderneming wordt uitgekeerd; en dat het opleidingsproject één enkel project is. Daarom is de Commissie van oordeel dat voor dit steunvoornemen de aanmeldingsverplichting geldt.

9.

Volgens artikel 3, lid 1, van de verordening, zijn individuele steunmaatregelen die aan alle voorwaarden van deze verordening voldoen, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

10.

In dit stadium van de procedure heeft de Commissie ernstige twijfel of het steunvoornemen op volgende punten aan de voorwaarden van de verordening voldoet: 1) de opvatting van de Belgische autoriteiten omtrent de kosten die als subsidiabel kunnen worden beschouwd en 2) de voorgestelde indeling bij algemene of specifieke opleiding.

I.   Subsidiabele kosten

11.

De Commissie merkt op dat in artikel 4, lid 7, van de verordening is bepaald welke kosten in aanmerking komen voor opleidingssteun:

(a)

de personeelskosten van de opleiders;

(b)

de verplaatsingskosten van de opleiders en degenen die de opleiding volgen;

(c)

andere lopende uitgaven voor materiaal en benodigdheden;

(d)

de afschrijving van werktuigen en uitrusting, in de mate waarin deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;

(e)

de kosten van diensten inzake begeleiding en advisering met betrekking tot het opleidingsproject;

(f)

de personeelskosten van degenen die de opleiding volgen, ten belope van ten hoogste het totaal van de overige, in de punten a) tot en met e) bedoelde, in aanmerking komende kosten.

12.

België heeft een overzicht van de opleidingskosten ingediend waardoor de Commissie kon nagaan wat onder de voorgestelde subsidiabele kosten wordt verstaan. De totale subsidiabele kosten van het aangemelde opleidingsprogramma bedragen 33,84 miljoen EUR, waarvan 25,34 miljoen EUR bestemd is voor specifieke opleiding en 8,5 miljoen voor algemene opleiding. Volgens de door België verstrekte informatie liggen de personeelskosten van degenen die de opleiding volgen niet hoger dan het totaal van de overige subsidiabele kosten.

13.

In dit stadium van de procedure heeft de Commissie ernstige twijfel of een aantal van de door België voorgestelde uitgaven voldoen aan artikel 4, lid 7, van de verordening. In het bijzonder heeft de Commissie twijfel over de volgende kostenposten:

i)   „Training enablers” (opleidingsruimten)

14.

België beschrijft „Training enablers” als grote glazen lokalen met ruimten voor lectuur en sociale contacten. België stelt voor dat de afschrijving van de kosten voor deze ruimten als subsidiabel wordt beschouwd. In deze fase lijkt het evenwel twijfelachtig of gebouwen of andere soorten infrastructuur binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 7, onder d), van de verordening vallen, waarin alleen „werktuigen” en „uitrusting” worden vermeld. Voorts heeft België onvoldoende gegevens verstrekt met betrekking tot de mate waarin deze infrastructuur voor andere doeleinden dan opleiding zal worden gebruikt.

ii)   Personeelskosten van de dienst opleiding

15.

België stelt voor in deze kostenpost alle personeelskosten van de dienst opleiding van Ford Genk op te nemen. Volgens de Commissie is het twijfelachtig of dergelijke kosten binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 7, onder e), van de verordening vallen („de kosten van diensten inzake begeleiding en advisering met betrekking tot het opleidingsproject”).

16.

Aangezien een onderneming met de omvang van de begunstigde onderneming normaal gezien over een dienst opleiding beschikt die verantwoordelijk is voor het aanbieden en coördineren van de opleiding van het personeel, lijkt het op het eerste gezicht niet waarschijnlijk dat de begunstigde onderneming door het steunvoornemen extra stimulansen krijgt om haar eigen opleidingsaanbod te vergroten.

iii)   „Cascading” (cascadeproces)

17.

Volgens de aanmelding vindt er driemaal per jaar een bijeenkomst plaats waarop de directeur van de fabriek het personeel een korte uiteenzetting geeft over de tenuitvoerlegging van het „lean organisation”-systeem („FPS” — slanke organisatie) van Ford. In deze fase van de procedure heeft de Commissie ernstige twijfel of deze activiteit meer is dan een zuivere beheershandeling of aan een of andere opleidingsdoelstelling beantwoordt. Bijgevolg is het twijfelachtig of deze activiteit subsidiabel is in het kader van artikel 4, lid 7, van de verordening.

18.

Voorts rijst de vraag of de onderneming nood heeft aan staatssteun om een dergelijk cascadeproces ten uitvoer te leggen. Overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag is de noodzaak van de steun een voorwaarde om met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te zijn. In deze zaak kan opleidingssteun worden gerechtvaardigd wanneer deze noodzakelijk is om de begunstigde onderneming de juiste stimulansen te geven om haar personeel een passende opleiding aan te bieden. Aangezien het cascadeproces deel lijkt uit te maken van de gebruikelijke beheershandelingen van Ford Genk, is de Commissie in deze fase van oordeel dat de noodzaak van de steun voor deze kostenpost onvoldoende is gestaafd.

iv)   Herstructurerings- en opstartkosten

19.

In de voorbije jaren heeft Ford Europe geprobeerd haar productiecapaciteit aan te passen aan een stagnerende vraag. Zo zijn bij Ford Genk in de periode van december 2003 tot april 2004 2 770 werknemers afgevloeid. Volgens de Belgische autoriteiten werd een aantal „belangrijke personeelsleden” verzocht om nog enkele extra weken of maanden in dienst te blijven en hun opvolgers op te leiden om de continuïteit van de productie en de kwaliteitszorg van de fabriek te garanderen. In deze fase betwijfelt de Commissie of deze kosten subsidiabel zijn overeenkomstig artikel 4, lid 7, van de verordening, aangezien deze uitsluitend lijken voort te vloeien uit de recente herstructurering van de fabriek.

20.

Voorts lijkt de kennisoverdracht naar jongere personeelsleden ook deel uit te maken van de kernactiviteiten van de onderneming omdat deze noodzakelijk is voor het overleven van de onderneming en voortvloeit uit de kerndoelstelling van de onderneming. Bijgevolg is de Commissie in deze fase van mening dat de steun voor opleiding in het kader van de herstructurering geen echte stimulansen lijkt te bieden voor de opleidingsactiviteiten van de onderneming.

21.

Hetzelfde geldt voor steun voor een startopleiding. Deze opleidingskosten zijn nodig voor de productie van nieuwe modellen in de fabriek, hetgeen een normaal en vaak voorkomend verschijnsel is in de auto-industrie en noodzakelijk is om concurrerend te blijven. Het lijkt dus dat de marktwerking alleen reeds voldoende zou zijn om de onderneming ertoe aan te zetten deze kosten te maken. Bijgevolg is de Commissie ook in dit opzicht van mening dat België de noodzaak van staatssteun onvoldoende heeft aangetoond.

v)   Uitgaven met betrekking tot 2004

22.

De Commissie stelt vast dat een gedeelte van de subsidiabele kosten, namelijk 12 243 705 EUR, uitgaven betreft die reeds in 2004 werden gemaakt. In de mate dat steun wordt benut ter dekking van vroegere uitgaven, is het twijfelachtig of deze steun een stimulans kan zijn voor de opleidingsactiviteiten van de onderneming in deze periode.

II.   Soort opleiding

23.

De Commissie wijst erop dat in artikel 4 van de verordening een onderscheid gemaakt wordt tussen specifieke en algemene opleiding.

24.

In artikel 2, onder d), wordt „specifieke opleiding” omschreven als „een opleiding die bestaat in onderricht dat direct en hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, en door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die niet of slechts in beperkte mate naar andere ondernemingen of andere werkgebieden overdraagbaar zijn.”

25.

In artikel 2, onder e) wordt „algemene opleiding” omschreven als „een opleiding die bestaat in onderricht dat niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, maar door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de inzetbaarheid van de werknemer wordt verbeterd.”

26.

Opleidingssteun is volgens artikel 4, leden 2 en 3, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wanneer de daarin genoemde steunintensiteiten in verhouding tot de subsidiabele kosten worden nageleefd. Volgens de verordening bedragen de maximaal toegestane steunintensiteiten voor grote ondernemingen in gebieden die uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag voor steun in aanmerking komen, 30 % voor specifieke opleiding en 55 % voor algemene opleiding.

27.

In dit stadium van de procedure heeft de Commissie enige twijfel bij de manier waarop de Belgische autoriteiten de definitie van algemene versus specifieke opleiding interpreteren. Niet uit te sluiten valt dat in dit project een al te ruime definitie van „algemene opleiding” werd gehanteerd.

28.

De Commissie heeft in het bijzonder twijfel omtrent de opleidingsonderdelen „consultancykosten” en „off-line personeelskosten” (4). In deze fase beschikt de Commissie over onvoldoende gegevens met betrekking tot de precieze inhoud van deze activiteiten om het overeenkomstige deel „algemene” en „specifieke” opleiding te kunnen vaststellen.

29.

Volgens de Belgische autoriteiten raamt de dienst opleiding van Ford Genk dat ongeveer 70 % van deze opleiding als algemene opleiding kan worden beschouwd. Overeenkomstig artikel 4, lid 5, van de verordening zijn de steunintensiteiten die voor specifieke opleiding gelden, van toepassing, ingeval het steunproject zowel componenten van specifieke opleiding als componenten van algemene opleiding omvat die voor de berekening van de steunintensiteit niet van elkaar kunnen worden gescheiden en ingeval het specifieke dan wel algemene karakter van het opleidingsproject niet kan worden aangetoond.

30.

Bovendien heeft de Commissie geen verdere aanwijzingen ontvangen dat deze cursussen als algemene opleiding kunnen worden aangemerkt — dat deze cursussen dus door verschillende onafhankelijke ondernemingen gezamenlijk worden georganiseerd of ten goede kunnen komen aan werknemers van verschillende ondernemingen. Evenmin heeft de Commissie informatie ontvangen dat de cursussen worden erkend, gecertificeerd of gehomologeerd door een overheidsorgaan. Derhalve betwijfelt de Commissie — in dit stadium — dat de opleiding onder de definitie valt van algemene opleiding in de zin van de verordening.

BESLUIT

31.

Gelet op de bovenstaande overwegingen heeft de Commissie besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden en maant zij België aan, haar binnen één maand na de datum van ontvangst van dit schrijven, alle documenten, inlichtingen en gegevens te verstrekken die nodig zijn om de verenigbaarheid van de steunmaatregel te beoordelen. Zij verzoekt België onverwijld een afschrift van dit schrijven aan de potentiële begunstigde van de steunmaatregel te doen toekomen.

32.

De Commissie wijst België op de schorsende werking van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Zij verwijst naar artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad, volgens hetwelk elke onrechtmatige steun van de begunstigde kan worden teruggevorderd.

33.

Voorts deelt de Commissie België mee, dat zij de belanghebbenden van deze zaak in kennis zal stellen door dit schrijven en een samenvatting ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken. Tevens zal zij de belanghebbenden in de EVA-staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst door de bekendmaking van een mededeling in het EER-Supplement van het Publicatieblad in kennis stellen, alsmede de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA door haar een afschrift van dit schrijven toe te zenden. Alle bovengenoemde belanghebbenden zal worden verzocht hun opmerkingen te maken binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking.”


(1)  JO L 10 du 13.1.2001, p. 20.

(2)  Cette considération s'appliquerait également au poste “coûts de personnel du service formation”, si ces coûts étaient éventuellement considérés comme admissibles en vertu de l'article 4, paragraphe 7, du règlement (voir section I ci-dessus).

(3)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20.

(4)  Indien de „personeelskosten van de dienst opleiding” in aanmerking waren genomen als subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 4, lid 7, van de verordening (zie afdeling I), dan zou voor deze kosten ook een soortgelijke opmerking kunnen worden gemaakt.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/21


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(2006/C 47/07)

(Voor de EER relevante tekst)

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Verenigd Koninkrijk (England)

Nummer van de steunmaatregel: N 144/2003

Benaming: Buitenbedrijfstelling van vissersvaartuigen — Regeling 2003

Doelstelling: Vissersvaartuigen uit de vaart nemen om de visserij-inspanning voor kabeljauw met 15-20 % te verminderen

Rechtsgrondslag: Statutory Instrument

Steunintensiteit of steunbedrag: De aanvragen worden onderzocht op basis van individuele concurrerende offertes en de offertes die de hoogste winst opleveren, worden geselecteerd. Voor vaartuigen van 10 jaar of meer liggen de steunmaatregelen binnen de in Verordening (EG) nr. 2792/1999 vastgestelde grenzen, plus 20 % als slooppremie. Voor vaartuigen van minder dan 10 jaar oud worden de maxima met 1,5 % verhoogd voor elk jaar dat een schip minder dan 10 jaar oud is

Looptijd: 2003/2004

Andere inlichtingen: Jaarverslag

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Verenigd Koninkrijk (Scotland)

Nummer van de steunmaatregel: N 155/2003

Benaming: The Sea Fishing (Transitional Support) (Scotland) (No 2) Scheme 2003

Doelstelling: Economische compensatie verlenen voor vaartuigen die zijn getroffen door de verminderingen van de visserij-inspanning op kabeljauwbestanden in de Noordzee

Rechtsgrondslag: Scottish Statutory Instrument

Begrotingsmiddelen: 10 miljoen GBP (ongeveer 15 miljoen EUR)

Steunintensiteit of steunbedrag: 142 GBP per „Vessel Capacity Unit (VCU)” voor vaartuigen die voor de volledige periode voor de vergoeding in aanmerking komen

Looptijd: 1 maart-31 augustus 2003

Andere inlichtingen: Jaarverslag

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Ierland

Nummer van de steunmaatregel: N 340/2001

Benaming: Fiscale voordelen voor investeringen in het vlootsegment „magere vis”

Doelstelling: Kapitaaluitgaven in het vlootsegment „magere vis” stimuleren

Rechtsgrondslag: Finance Act 2001

Begrotingsmiddelen: De daadwerkelijke financiële kosten en baten van de regeling zijn afhankelijk van type en omvang van projecten, het betrokken belastingtarief en de omvang van andere financieringsvormen dan subsidies

Steunintensiteit of steunbedrag: Steunpercentages bepaald op basis van Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2369/2002 van de Raad van 20 december 2002

Looptijd: 2001, 2002, 2003 en tot 3 september 2004

Andere inlichtingen: Jaarlijks verslag

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Nederland

Nummer van de steunmaatregel: N 356/2003

Benaming: Behartiging van de belangen van de sector van de aanvoer van visserijproducten

Doelstelling: Financiering van maatregelen voor de advisering en de belangenbehartiging van de aanvoersector

Rechtsgrondslag:

Instellingsverordening Productschap Vis

Verordening instelling van een fonds voor de aanvoersector

Begrotingsmiddelen: Tussen de 50 000 en 100 000 EUR per jaar

Looptijd: 2003 en volgende jaren

Steunintensiteit of steunbedrag: In overeenstemming met de maxima die zijn vastgesteld in de Richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en aquacultuursector (PB C 19 van 20.1.2001, blz. 7)

Andere inlichtingen: Jaarverslag

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

lidstaat: Spanje

Nummer van de steunmaatregel: N 574/2002

Benaming: Overeenkomst met Marokko — Omschakeling van de visserijvloot (Valencia)

Doelstelling: Bevorderen van de omschakeling van schepen en vissers die, tot in 1999, afhankelijk waren van de visserij-overeenkomst met Marokko

Rechtsgrondslag: Orden de la Conselleria de Agricultura, Pesca y Alimentación por la que se establecen determinados requisitos y condiciones que afectan a la reconversión de los buques y pescadores por la finalización del Acuerdo de pesca con Marruecos

Begrotingsmiddelen: 1 500 000 EUR

Steunintensiteit of steunbedrag: Criteria en tarieven als vastgesteld bij de Verordeningen (EG) nr. 2792/99 en (EG) nr. 2561/2001 van de Raad

Looptijd: 2002-2003

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Italië

Nummer van de steunmaatregel: N 702/2002

Benaming: Door het bedrijfsleven uitgevoerde acties. Visserijsector

Doelstelling: Tenuitvoerlegging van structurele maatregelen op het gebied van de door het bedrijfsleven in de visserijsector uitgevoerde acties die deel uitmaken van het communautair bestek

Rechtsgrondslag: Circolare applicativa della normativa CE in materia di OO.PP. e Associazioni di OO.PP. (Ministero delle Politiche Agricole e Forestali)

Begrotingsmiddelen: 5 286 000 EUR

Steunintensiteit of steunbedrag: Volgens de in Verordening (EG) nr. 2792/99 van de Raad vastgestelde tarieven

Looptijd: 2000-2006

Andere inlichtingen: Jaarverslag

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Portugal

Nummer van de steunmaatregel: NN 92/2002

Benaming: Tijdelijke stopzetting van de visserij op sardines — Visserijsector

Doelstelling: De vissers en de eigenaars van vissersboten vergoeden voor de tijdelijke stopzetting van de visserij op sardines (Sardina pilchardus) wegens een onvoorzien biologisch verschijnsel dat zich heeft voorgedaan in het noordelijke vangstgebied (uitzonderlijk veel jonge vis) en het daaruit voortvloeiende vangstverbod ten behoeve van het herstel van de paaibiomassa

Rechtsgrondslag: Portaria no. 123-B/2002, de 8 de Fevereiro, que estabelece o Regulamento de apoio à cessação temporária da actividade das embarcações de pesca dirigida à sardinha

Begrotingsmiddelen: 1 200 000 EUR

Looptijd: Twee maanden in de loop van 2002

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/23


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4095 — Deutsche Telekom/Corpus/Morgan Stanley/Sireo)

Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure

(2006/C 47/08)

(Voor de EER relevante tekst)

1.

Op 17 februari 2006 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de ondernemingen Deutsche Telekom AG („DTAG”, Duitsland), Corpus Immobiliengruppe GmbH & Co. KG („Corpus”, Duitsland) en Morgan Stanley Bank AG („MSBAG”, Duitsland), die deel uitmaakt van het Morgan Stanley–concern in de zin van artikel 3, lid 1), sub b), van genoemde verordening gezamenlijk zeggenschap verkrijgen over de reeds bestaande gezamenlijke onderneming Sireo Real Estate Asset Management GmbH („Sireo”, Duitsland) in diens nieuwe uitgebreide opzet.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor DTAG: telecom;

voor Corpus: vermogensbeheer, diensten m.b.t. onroerend goed en projectontwikkeling;

voor MSBAG: financiële dienstverlening;

voor Sireo: onroerendgoedfondsen en consultancydiensten voor onroerendgoedfondsen.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. In het licht van de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 (2) van de Raad wordt vermeld dat deze zaak in aanmerking kan komen voor deze procedure.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4095 — Deutsche Telekom/Corpus/Morgan Stanley/Sireo, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

DG Concurrentie

Merger Registry

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/24


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4157 — Wendel Investissement/Groupe Materis)

(2006/C 47/09)

(Voor de EER relevante tekst)

1.

Op 17 februari 2006 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin is meegedeeld dat de onderneming Wendel Investissement SA („Wendel”, Frankrijk) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening van de Raad volledig zeggenschap verkrijgt over de onderneming Materis Holding Luxemburg SA, met inbegrip van haar dochterondernemingen, („Materis”, Luxemburg) door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Wendel: houdstermaatschappij die zich met name bezighoudt met de controle en certificatie van producten en processen via haar dochteronderneming Bureau Veritas;

voor Materis: voor de bouw bestemde producten.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie aan haar kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen de Commissie per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentie COMP/M.4157 — Wendel Investissement/Groupe Materis, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

DG Concurrentie

Merger Registry

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/25


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4104 — Aker Yards/Chantiers de l'Atlantique)

(2006/C 47/10)

(Voor de EER relevante tekst)

1.

Op 20 februari 2006 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de onderneming Aker Yards France Holding AS, die onder volledige zeggenschap staat van Aker Yards ASA („Aker Yards”) die onder zeggenschap staat van Noorse groep Aker ASA („Aker ASA”), in de zin van artikel 3, lid 1, sub b), van genoemde verordening volledig zeggenschap verkrijgt over het merendeel van de activa en activiteiten van de Franse onderneming Chantiers de l'Atlantique, een volledig gecontroleerde dochteronderneming van Alstom Holding, op zijn beurt een volledig gecontroleerde dochteronderneming van Alstom SA (France), door de aankoop van aandelen van een nieuw gestichte vennootschap.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Aker Yards: internationale scheepsbouwgroep met aandacht voor gesofisticeerde schepen, inclusief cruiseschepen en ferries;

voor Aker ASA: industriële groep met wijd verspreide activiteiten over de gehele wereld, actief in de scheepsbouwindustrie via Aker Yards en Aker American Shipping;

voor Chantiers de l'Atlantique: Franse scheepswerf, met aandacht voor scheepsbouw met hoog toegevoegde waarde, inclusief constructie van cruiseschepen, LNG tankers en marineschepen. Via zijn dochteronderneming AMR is het ook betrokken bij de vervaardiging van mobilhomes en omkastingsplaten voor industriële machines.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4104 — AkerYards/Chantiers de l'Atlantique, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

DG Concurrentie

Merger Registry

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/26


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak nr. COMP/M.4131 — Bain Capital/Texas Instruments)

Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure

(2006/C 47/11)

(Voor de EER relevante tekst)

1.

Op 20 februari 2006 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de onderneming Bain Capital Investors, LLC („Bain”, Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, sub b), van genoemde verordening volledig zeggenschap verkrijgt over sensoren- en stuurinrichtingen bedrijfsactiviteiten van de onderneming Texas Instruments Inc. (Verenigde Staten) door de aankoop van aandelen en activa.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Bain: vermogensbeheer en investeringsactiviteiten;

voor de sensoren- en stuurinrichtingen bedrijfsactiviteiten van de onderneming Texas Instruments Inc: sensoren en stuurinrichtingen.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. In het licht van de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2) wordt vermeld dat deze zaak in aanmerking kan komen voor deze procedure.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4131 — Bain Capital/Texas Instruments, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

DG Concurrentie

Merger Registry

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/27


Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (COM (2005) 475 def.)

(2006/C 47/12)

DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 286,

Gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name op artikel 8,

Gelet op Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens,

Gelet op het verzoek om advies overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens,

HEEFT HET VOLGENDE ADVIES AANGENOMEN:

I.   INLEIDENDE OPMERKINGEN

Raadpleging van de EDPS

1.

Het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken is door de Commissie per brief d.d. 4 oktober 2005 aan de EDPS toegezonden. De EDPS vat deze brief op als een verzoek om advies uit te brengen aan de communautaire instellingen en organen, overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001. Volgens de EDPS dient het onderhavige advies in de preambule van het kaderbesluit te worden vermeld.

Belang van het voorstel

2.

De EDPS wijst op het belang van dit voorstel vanuit het oogpunt van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen met betrekking tot de bescherming van hun persoonsgegeven. De aanneming van dit voorstel zou een grote stap vooruit betekenen voor de bescherming van persoonsgegevens op een belangrijk gebied, waarop vooral behoefte bestaat aan een samenhangend en doeltreffend mechanisme voor de bescherming van persoonsgegevens op het niveau van de EU.

3.

In dit verband legt de EDPS er de nadruk op dat de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten, als onderdeel van de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, van steeds groter belang is. Het Haags programma heeft het beschikbaarheidsbeginsel ingevoerd, om de grensoverschrijdende uitwisseling van wetshandhavingsgegevens tussen de lidstaten te verbeteren. Volgens het Haags programma (1) mag het loutere feit dat informatie de grens overgaat, niet langer bepalend zijn. De invoering van het beschikbaarheidsbeginsel is een uiting van een meer algemene trend om de uitwisseling van wetshandhavingsinformatie te vergemakkelijken (zie bijvoorbeeld het zogenaamde Verdrag van Prüm (2), dat door zeven lidstaten is ondertekend, en het Zweedse voorstel voor een kaderbesluit betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de wetshandhavingsautoriteiten (3)). De zeer recente goedkeuring door het Europees Parlement van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bewaring van communicatiegegevens (4) kan in hetzelfde licht worden gezien. Deze ontwikkelingen maken het noodzakelijk een juridisch instrument aan te nemen om de effectieve bescherming van persoonsgegevens in alle lidstaten van de Europese Unie te waarborgen, op basis van gemeenschappelijke normen.

4.

De EDPS wijst erop dat het huidige algemene kader voor gegevensbescherming op dit gebied ontoereikend is. Ten eerste is Richtlijn 95/46/EG niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van activiteiten die buiten de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallen, zoals de activiteiten in het kader van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie (artikel 3, lid 2, van de richtlijn). Hoewel in de meeste lidstaten het toepassingsgebied van de uitvoeringsregelgeving ruimer is dan de richtlijn zelf voorschrijft, en gegevensverwerking ten behoeve van wetshandhaving niet uitsluit, bestaan er grote verschillen in het nationale recht. Ten tweede biedt Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa (5), dat alle lidstaten bindt, niet de nodige duidelijkheid in de bescherming, zoals reeds bij de aanneming van Richtlijn 95/46/EG is erkend. Ten derde neemt geen van deze twee juridische instrumenten de specifieke kenmerken van de uitwisseling van gegevens door politiële en justitiële autoriteiten in aanmerking (6).

Een bijdrage tot het succes van de samenwerking zelf

5.

Een effectieve bescherming van persoonsgegevens is niet alleen van belang voor de betrokkenen, maar draagt ook bij tot het succes van de politiële en justitiële samenwerking zelf. In veel opzichten vallen beide openbare belangen samen.

6.

Men moet bedenken dat de betrokken persoonsgegevens vaak gevoelig van aard zijn, en door politiële of justitiële autoriteiten zijn verkregen als gevolg van een onderzoek naar personen. De bereidheid om die gegevens uit te wisselen met autoriteiten van andere lidstaten zal toenemen indien een autoriteit zeker is van het beschermingsniveau in die andere lidstaat. Als relevante factoren voor de gegevensbescherming noemt de EDPS de vertrouwelijkheid en de beveiliging van gegevens en de beperking van toegang en van verder gebruik.

7.

Bovendien kan een hoog niveau van gegevensbescherming de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van persoonsgegevens waarborgen. Bij uitwisseling van gegevens tussen politiële en/of justitiële autoriteiten zijn de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van die gegevens van nog groter belang, vooral omdat de gegevens, na de opeenvolgende uitwisselingen en doorzendingen tussen de wetshandhavingsautoriteiten, uiteindelijk ver van hun bron worden verwerkt, buiten de context waarin zij oorspronkelijk zijn verzameld en gebruikt. Normaliter hebben de ontvangende autoriteiten geen enkele kennis van de aanvullende omstandigheden, en moeten zij volledig op de gegevens zelf afgaan.

8.

De harmonisatie van de nationale regels inzake persoonsgegevens op het gebied van politie en justitie — met inbegrip van toereikende garanties voor de bescherming van die gegevens — kan zo wederzijds vertrouwen evenals de doeltreffendheid van de uitwisseling als zodanig bevorderen.

Eerbiediging van de beginselen van gegevensbescherming, in combinatie met een reeks aanvullend regels

9.

De behoefte aan en het belang van dit voorstel zijn reeds herhaalde malen beklemtoond. Tijdens de voorjaarsconferentie in Krakau in april 2005 hebben de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten een verklaring en een standpunt aangenomen waarin zij pleitten voor de aanname van een nieuw wettelijk kader voor gegevensbescherming bij activiteiten in het kader van de derde pijler aan te nemen. Dit nieuwe kader moet niet alleen de in Richtlijn 95/46/EG vastgelegde gegevensbeschermingsbeginselen eerbiedigen — het is van belang te zorgen voor samenhang in de gegevensbescherming in de Europese Unie — maar ook een reeks aanvullende regels behelzen om rekening te houden met de specifieke aard van dewetshandhaving (7) . Het verheugt de EDPS dat dit voorstel deze uitgangspunten heeft: het eerbiedigt de in Richtlijn 95/46/EG vastgelegd gegevensbeschermings–beginselen, en het biedt een reeks aanvullende regels.

10.

In dit advies zal worden geanalyseerd in welke mate het resultaat vanuit het oogpunt van de gegevensbescherming aanvaardbaar is, waarbij naar behoren rekening zal worden gehouden met de specifieke context van gegevensbescherming op het gebied van de wetshandhaving. Enerzijds zijn de betrokken gegevens vaak van zeer gevoelige aard (zie punt 6 van dit advies), en anderzijds bestaat er een sterke druk om toegang tot die gegevens te verkrijgen met het oog op een doeltreffende wetshandhaving, die de bescherming van het leven en de fysieke veiligheid van personen kan omvatten. Volgens de EDPS moeten de gegevensbeschermingsregels beantwoorden aan de gerechtvaardigde behoeften van de wetshandhaving, maar zij moeten ook de betrokkene beschermen tegen ongerechtvaardigde verwerking en toegang. Om in overeenstemming te zijn met het proportionaliteitsbeginsel moet het resultaat van de afwegingen van de Europese wetgever de eerbiediging van beide, potentieel tegenstrijdige, openbare belangen weerspiegelen. In dit verband merkt de EDPS eens te meer op dat beide belangen vaak samenvallen.

Het kader van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie

11.

Ten slotte moet worden vermeld dat het huidige voorstel een onderdeel is van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de zogenaamde derde pijler. Het optreden van de Europese wetgever is gebonden aan duidelijke beperkingen: beperkingen van de wetgevingsbevoegdheden van de Unie tot de in de artikelen 30 en 31 genoemde onderwerpen, beperkingen met betrekking tot de wetgevingsprocedure, die geen volledige deelneming van het Europees Parlement omvat, en beperkingen met betrekking tot de rechterlijke toetsing, aangezien het Europese Hof van Justitie uit hoofde van artikel 35 VEU geen volledige bevoegdheden heeft. Deze beperkingen maken een nog zorgvuldiger analyse van de tekst van het voorstel noodzakelijk.

II.   HET KADER: UITWISSELING VAN INFORMATIE OP BASIS VAN HET BESCHIKBAARHEIDSBEGINSEL, BEWARING VAN GEGEVENS EN HET SPECIFIEKE KADER VAN SIS II EN VIS

II.1.   Het beschikbaarheidsbeginsel

12.

Het voorstel hangt nauw samen met het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de uitwisseling van gegevens op basis van het beschikbaarheidsbeginsel (COM (2005) 490 def.). Dat voorstel heeft ten doel het beschikbaarheidsbeginsel toe te passen, en zo te waarborgen dat informatie waarover de voor de criminaliteitsbestrijding bevoegde autoriteiten van een lidstaat beschikken, wordt verstrekt aan de overeenkomstige autoriteiten van de andere lidstaten. Het moet leiden tot de afschaffing van de binnengrenzen voor de uitwisseling van deze informatie door de informatie-uitwisseling te onderwerpen aan uniforme voorwaarden voor de gehele Unie.

13.

Het nauwe verband tussen de twee voorstellen is het gevolg van het feit dat wetshandhavingsinformatie voor een groot deel bestaat uit persoonsgegevens. De wetgeving over de uitwisseling van wetshandhavingsinformatie kan niet worden aangenomen zonder een passende bescherming van de persoonsgegevens te garanderen. Wanneer een optreden op het niveau van de Europese Unie leidt tot de afschaffing van de binnengrenzen voor de uitwisseling van dit type informatie, kan de bescherming van persoonsgegevens niet meer uitsluitend worden geregeld door het nationaal recht. Het wordt dan een taak van de Europese instellingen de bescherming van de persoonsgegevens te garanderen voor het gehele grondgebied van de Unie, zonder binnengrenzen. Deze taak is uitdrukkelijk vermeld in artikel 30, lid 1, punt b), van het VEU en is een gevolg van de verplichting van de Unie om de fundamentele rechten te eerbiedigen (artikel 6 VEU). Bovendien:

wordt in artikel 1, lid 2, van het voorstel uitdrukkelijk verklaard dat de lidstaten de grensoverschrijdende informatiestroom niet langer mogen beperken of verbieden in verband met de bescherming van persoonsgegevens;

wordt in het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de uitwisseling van gegevens op basis van het beschikbaarheidsbeginsel een aantal malen naar dit voorstel verwezen.

14.

De EDPS wijst erop dat een kaderbesluit van de Raad betreffende de uitwisseling van gegevens op basis van het beschikbaarheidsbeginsel alleen mag worden aangenomen als er ook een kaderbesluit inzake de bescherming van persoonsgegevens wordt aangenomen. Het onderhavige voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens heeft echter zijn eigen merites en is noodzakelijk, zelfs indien er geen rechtsinstrument betreffende het beschikbaarheidsbeginsel zou komen. Dit is reeds benadrukt in deel I van dit advies.

15.

Bijgevolg zal de EDPS de beide voorstellen in twee afzonderlijke adviezen analyseren. Dat heeft ook een praktische reden. Er is namelijk geen garantie dat de voorstellen tezamen en met dezelfde voortvarendheid zullen worden behandeld door de Raad en het Europees Parlement.

II.2.   Gegevensbewaring

16.

Op 26 september 2005 heeft de EDPS zijn advies uitgebracht over het voorstel voor een richtlijn inzake de bewaring van communicatiegegevens (8). In dat advies heeft hij gewezen op een aantal belangrijke tekortkomingen van het voorstel, en in overweging gegeven specifieke bepalingen over de toegang tot de verkeers- en locatiegegevens door de bevoegde autoriteiten en over het verdere gebruik van de gegevens toe te voegen, evenals aanvullende garanties voor de gegevensbescherming. De door het Europees Parlement en de Raad aangenomen tekst van de richtlijn behelst een beperkte — maar geenszins toereikende — bepaling over gegevensbescherming en gegevensbeveiliging, en een nog ontoereikender bepaling over de toegang, krachtens welke maatregelen inzake de toegang tot de bewaarde gegevens moeten worden bepaald in de nationale wetgeving, zulks in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het recht van de Europese Unie of het internationaal publiekrecht.

17.

De goedkeuring van de richtlijn inzake de bewaring van communicatiegegevens maakt het nog urgenter om een rechtsgeldig kader vast te stellen inzake gegevensbescherming in de derde pijler. Door de richtlijn aan te nemen, verplicht de communautaire wetgever de verstrekkers van telecommunicatie- en internetdiensten ertoe gegevens voor wetshandhavingsdoeleinden te bewaren, zonder de nodige en passende waarborgen voor de bescherming van de betrokkenen. Er blijft een lacune in de bescherming, aangezien de richtlijn de toegang tot de gegevens niet (voldoende) regelt, noch het toekomstige gebruik dat ervan mag worden gemaakt wanneer de bevoegde wetshandhavingsautoriteiten er toegang toe hebben verkregen.

18.

Dit voorstel vult die lacune grotendeels op, aangezien het van toepassing is op het verdere gebruik van de gegevens wanneer de wetshandhavingsautoriteiten daar toegang toe hebben gekregen. De EDPS betreurt het evenwel dat ook dit voorstel de toegang tot deze gegevens niet regelt. In tegenstelling tot hetgeen is voorzien voor het SIS II- en het VIS-systeem (zie punt II.3 van dit advies), wordt die overgelaten aan het oordeel van de nationale wetgever.

II.3.   Verwerking in het kader van SIS II en VIS

19.

De Europese Unie gebruikt of ontwikkelt op dit ogenblik verschillende grootschalige informatiesystemen (Eurodac, SIS II, VIS), en streeft naar synergie tussen deze systemen. Er is tevens een toenemende tendens om ten behoeve van wetshandhavingsdoeleinden een ruimere toegang tot deze systemen te verlenen. Bij deze verstrekkende ontwikkelingen moet overeenkomstig het Haags Programma rekening worden gehouden met „de noodzaak van een juist evenwicht tussen wetshandhavingsdoeleinden en de bescherming van de grondrechten van individuen”.

20.

In zijn advies van 19 oktober 2005 inzake de voorstellen voor een tweede generatie van het Schengen-informatiesysteem (SIS II) (9) heeft de EDPS de nadruk gelegd op een aantal elementen betreffende de gelijktijdige toepassing van algemene voorschriften (lex generalis) en meer specifieke voorschriften (lex specialis) op het gebied van gegevensbescherming. Het huidige voorstel kan worden beschouwd als een lex generalis, ter vervanging van Verdrag 108 in het kader van de derde pijler (10).

21.

De EDPS wijst er in dit verband op dat het voorstel tevens voorziet in een algemeen kader voor gegevensbescherming ten behoeve van specifieke instrumenten als het derde-pijlergedeelte van SIS II en de toegang van wetshandhavingsdiensten tot het visuminformatiesysteem (11).

III.   DE KERN VAN HET VOORSTEL

III. 1.   Gemeenschappelijke normen voor elke verwerking

Het uitgangspunt

22.

Overeenkomstig artikel 1, lid 1, heeft het voorstel ten doel gemeenschappelijke normen vast te stellen voor de bescherming van persoonsgegevens in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Artikel 1, lid 1, moet worden gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, waarin is bepaald dat het voorstel van toepassing is op de (…) verwerking van persoonsgegevens (…) door een bevoegde instantie met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten.

23.

Uit deze bepalingen volgt dat het voorgestelde kaderbesluit twee hoofdkenmerken heeft: het stelt gemeenschappelijke normen vast en is van toepassing op elke verwerking met het oog op wetshandhaving op strafrechtelijk gebied, zelfs als de betrokken gegevens niet zijn verstrekt of beschikbaar zijn gesteld door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten.

24.

De EDPS benadrukt het belang van deze twee hoofdkenmerken. Met het huidige voorstel moet worden beoogd een kader voor gegevensbescherming vast te stellen dat het reeds in de eerste pijler bestaande juridisch kader volledig aanvult. Alleen als deze voorwaarde is vervuld, voldoet de Europese Unie volledig aan haar verplichting uit hoofde van artikel 6, lid 2, VEU om de grondrechten te eerbiedigen zoals die worden gewaarborgd door het EVRM.

Gemeenschappelijke normen

25.

Eerste kenmerk: het huidige voorstel heeft ten doel ervoor te zorgen dat de bestaande beginselen inzake gegevensbescherming worden toegepast in het kader van de derde pijler. Het voorziet voorts in gemeenschappelijke normen die aan deze beginselen gestalte geven met het oog op de toepassing ervan in deze pijler. De EDPS wijst op het belang van deze aspecten van het voorstel. Zij weerspiegelen de specifieke en gevoelige aard van de verwerking van persoonsgegevens op dit gebied. De EDPS waardeert het met name dat naast de bestaande beginselen inzake gegevensbescherming, het beginsel wordt ingevoerd waarmee onderscheid wordt gemaakt tussen persoonsgegevens van categorieën personen, wat kan worden aangemerkt als een specifiek beginsel inzake gegevensbescherming op het gebied van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (artikel 4, lid 4). Volgens de EDPS moeten het beginsel op zich en de juridische gevolgen ervan voor de betrokkene zelfs nog meer worden gespecificeerd (zie de punten 88 tot en met 92 van dit advies).

26.

De voorschriften moeten op verschillende situaties worden toegepast, en dus kunnen zij niet gedetailleerd genoeg zijn. Anderzijds moeten zij de burger de nodige rechtszekerheid bieden en zijn persoonsgegevens op adequate wijze beschermen. Volgens de EDPS is met het voorstel, over het geheel genomen, het evenwicht gevonden tussen deze twee mogelijkerwijs strijdige wetgevingseisen. De bepalingen laten ruimte voor flexibiliteit waar dat nodig is, maar zijn op de meeste gebieden precies genoeg om de burger te beschermen.

27.

Op sommige punten is het voorstel echter te flexibel en voorziet het niet in de noodzakelijke waarborgen. Zo voorziet artikel 7, lid 1, van het voorstel bijvoorbeeld in een algemene uitzondering op de waarborgen, op de enige voorwaarde dat „het nationale recht anders bepaalt”. Een zo ruime discretionaire bevoegdheid om de gegevens langer te bewaren dan nodig is voor het doel waarvoor ze werden verkregen, is niet alleen onverenigbaar met het fundamentele recht op gegevensbescherming, maar doet tevens afbreuk aan de elementaire noodzaak om de bescherming van in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken verwerkte persoonsgegevens te harmoniseren.

28.

Als er uitzonderingen nodig zijn, moeten die worden beperkt tot nationale of Europese wettelijke voorschriften die zijn vastgesteld ter bescherming van specifieke openbare belangen. In artikel 7, lid 1, moeten deze openbare belangen worden vermeld.

29.

Dit leidt tot een ander punt. Wanneer enig ander specifiek rechtsinstrument uit hoofde van titel VI van het EU-Verdrag voorziet in preciezere voorwaarden of beperkingen voor de verwerking van of de toegang tot gegevens, moet deze specifiekere wetgeving worden toegepast als lex specialis. Artikel 17 van het voorstel voorziet in uitzonderingen op de artikelen 12, 13, 14 en 15 indien specifieke wetgeving in het kader van titel VI voorziet in bijzondere voorwaarden voor de verstrekking van gegevens. Dit illustreert de algemene aard van het voorstel (zoals hierboven verklaard), maar laat een aantal hypothesen buiten beschouwing. Volgens de EDPS moet artikel 17:

op meer algemene wijze worden opgesteld: indien er specifiekere wetgeving inzake welk aspect ook van gegevenswerking (en niet alleen de verstrekking van gegevens) voorhanden is, geldt deze specifieke wetgeving;

waarborgen bevatten dat uitzonderingen het beschermingsniveau niet mogen verlagen.

Voor elke verwerking

30.

Tweede kenmerk: idealiter vallen alle verrichtingen met betrekking tot het in het kader van de derde pijler verzamelen en verwerken van persoonsgegevens onder het kaderbesluit.

31.

Om dit doel te bereiken is het van essentieel belang dat het kaderbesluit betrekking heeft op alle politiële en justitiële gegevens, zelfs als deze niet worden verstrekt of beschikbaar worden gesteld door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten.

32.

Dit is des te belangrijker aangezien elke beperking op gegevens die worden verstrekt of beschikbaar worden gesteld aan de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten de werkingssfeer van het kaderbesluit bijzonder onzeker zou maken, hetgeen strijdig is met de hoofddoelstelling ervan (12). De rechtszekerheid van personen zou hierdoor worden geschaad. In normale omstandigheden weet men nooit van tevoren — dat wil zeggen op het ogenblik dat de persoonsgegevens worden verzameld of verwerkt — of deze gegevens van belang zullen zijn voor een uitwisseling met de bevoegde instanties in andere lidstaten. De EDPS verwijst in dit verband naar het beginsel van de beschikbaarheid en de afschaffing van de binnengrenzen voor de uitwisseling van wetshandhavingsgegevens.

33.

Tot slot wijst de EDPS erop dat het voorstel niet van toepassing is op:

verwerking in het kader van de tweede pijler van het EU-Verdrag (gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid);

verwerking van gegevens door inlichtingendiensten, en de toegang van deze diensten hiertoe wanneer deze gegevens worden verwerkt door de bevoegde autoriteiten of anderen (dit volgt uit artikel 33 VEU).

Op deze gebieden moet de nationale wetgeving voorzien in een passende bescherming van de betrokkenen. Met deze leemte in de bescherming op EU-niveau moet rekening worden gehouden bij de beoordeling van het voorstel (13): aangezien het kaderbesluit niet kan gelden voor alle verwerking in het kader van wetshandhaving, moet de wetgever zorgen voor een nog effectievere bescherming op de gebieden die wel onder het voorstel vallen.

III.2.   De rechtsgrondslag

34.

In de overwegingen van het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de uitwisseling van gegevens op basis van het beschikbaarheidsbeginsel, wordt een specifieke rechtsgrondslag vermeld, namelijk artikel 30, lid 1, punt b). In het onderhavige voorstel wordt echter niet verduidelijkt welke bepalingen van artikel 30 of artikel 31 de rechtsgrondslag vormen.

35.

Hoewel de EDPS als adviseur inzake wetgeving van de Europese Unie niet tot taak heeft de rechtsgrondslag van een voorstel te bepalen, is het dienstig te veronderstellen dat ook het onderhavige voorstel op artikel 30, lid 1, punt b), kan worden gebaseerd. Voorts kan het voorstel ook artikel 31, lid 1, punt c), van het VEU als rechtsgrondslag hebben en moet het in zijn geheel ook van toepassing zijn op binnenlandse situaties, mits dit noodzakelijk is voor de verbetering van de politiële en justitiële samenwerking tussen de lidstaten. In dit verband benadrukt de EDPS eens te meer dat alle persoonsgegevens die met het oog op wetshandhaving zijn verzameld, opgeslagen, verwerkt of geanalyseerd, met name volgens het beschikbaarheidsbeginsel kunnen worden uitgewisseld met de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat.

36.

De EDPS deelt het standpunt dat artikel 30, lid 1, punt b), en artikel 31, lid 1, punt c), van het VEU kunnen fungeren als rechtsgrondslag voor voorschriften inzake gegevensbescherming, waarbij die voorschriften zich niet beperken tot de bescherming van persoonsgegevens die daadwerkelijk worden uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, maar ook van toepassing zijn op binnenlandse situaties. Meer bepaald:

artikel 30, lid 1, punt b), dat kan fungeren als rechtsgrondslag voor voorschriften inzake de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van relevante informatie, beperkt zich niet tot gegevens die beschikbaar zijn gesteld of zijn verstrekt aan andere lidstaten. De enige beperking die in artikel 30, lid 1, punt b), wordt opgelegd, is dat de gegevens relevant moeten zijn voor politiële samenwerking;

wat de justitiële samenwerking betreft, is artikel 31, lid 1, punt c), nog explicieter, aangezien een gezamenlijk optreden „het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voorzover nodig ter verbetering van die samenwerking” omvat;

uit de zaak Pupino (14) blijkt dat het Hof van Justitie beginselen uit de Gemeenschapswetgeving toepast op aangelegenheden van de derde pijler. Deze jurisprudentie weerspiegelt de ontwikkeling van een zuivere samenwerking tussen autoriteiten van de lidstaten in het kader van de derde pijler naar een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, vergelijkbaar met de interne markt zoals die is vastgesteld in het EG-Verdrag;

volgens de EDPS brengt het doeltreffendheidsbeginsel mee dat het Verdrag niet mag worden uitgelegd op een manier die de instellingen van de Europese Unie hindert bij de effectieve uitvoering van hun taken. Tot deze taken behoort onder meer de bescherming van de grondrechten;

zoals reeds gezegd zou een beperking tot grensoverschrijdende situaties ertoe leiden dat de gevolgen van het beschikbaarheidsbeginsel onderuit worden gehaald en dat de rechtszekerheid van personen wordt geschaad.

37.

De EDPS vestigt in het bijzonder de aandacht op de uitwisseling van gegevens met derde landen. De lidstaten maken gebruik van in derde landen verzamelde en verwerkte persoonsgegevens die hun zijn verstrekt met het oog op wetshandhaving, en zij geven persoonsgegevens die zij zelf hebben verzameld en/of verwerkt door aan de bevoegde autoriteiten in derde landen en aan internationale organen.

38.

De artikelen 30 en 31 VEU schrijven niet voor dat persoonsgegevens die zijn verzameld door de autoriteiten van derde landen anders moeten worden behandeld dan gegevens die oorspronkelijk zijn verzameld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Gegevens afkomstig uit derde landen moeten na hun ontvangst voldoen aan dezelfde normen als die voor gegevens die zijn verzameld in een lidstaat. De kwaliteit van de gegevens kan echter niet altijd gemakkelijk worden gewaarborgd (dit punt zal worden besproken in het volgende hoofdstuk van dit advies).

39.

De verstrekking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan derde landen valt strikt genomen buiten de werkingssfeer van titel VI van het EU-Verdrag. Mochten echter gegevens aan derde landen kunnen worden doorgegeven zonder dat de bescherming van de betrokkene is gewaarborgd, dan zou dit de door het onderhavige voorstel beoogde bescherming op het grondgebied van de Europese Unie ernstig schaden op grond van de in deel III.4 van dit advies vermelde redenen. In het kort:

de rechten van de betrokkene zoals die worden gewaarborgd door het onderhavige voorstel worden rechtstreeks aangetast indien voor de doorgifte aan derde landen geen voorschriften inzake gegevensbescherming zouden gelden;

daardoor zouden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de strenge normen inzake gegevensbescherming kunnen omzeilen.

40.

Samengevat is de toepasselijkheid van gemeenschappelijke voorschriften inzake gegevensbescherming op persoonsgegevens die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met autoriteiten van derde landen en internationale organisaties worden uitgewisseld, noodzakelijk voor de doeltreffendheid van de gemeenschappelijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens die tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden uitgewisseld; derhalve is deze toepasselijkheid nodig om de samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren. De artikelen 30 en 31 VEU vormen de noodzakelijke rechtsgrondslag.

III.3.   Specifieke opmerkingen over de werkingssfeer van het voorstel

Persoonsgegevens die door justitiële autoriteiten worden verwerkt

41.

Persoonsgegevens worden door politiediensten en ook door justitiële autoriteiten verwerkt en uitgewisseld. Het voorstel, dat op de artikelen 30 en 31 van het EU-Verdrag gebaseerd is, is van toepassing op de samenwerking tussen politiediensten en de samenwerking tussen justitiële autoriteiten. Op dit punt is de werkingssfeer van het voorstel ruimer dan die van het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de uitwisseling van informatie, die beperkt is tot politiële samenwerking en alleen van toepassing is op informatie voorafgaand aan het instellen van een vervolging.

42.

De EDPS is ingenomen met het feit dat het voorstel ook persoonsgegevens bestrijkt die door justitiële autoriteiten worden verwerkt. Er is een goede reden om politiegegevens en gegevens van justitiële autoriteiten, die met het oog op de wetshandhaving worden verwerkt, in hetzelfde voorstel te behandelen. Ten eerste verschilt de organisatiestructuur van het gerechtelijk onderzoek en de vervolging van lidstaat tot lidstaat. De justitiële autoriteiten worden in de verschillende lidstaten in verschillende stadia bij het onderzoek betrokken. Ten tweede kunnen alle persoonsgegevens in die structuur in een gerechtelijk dossier terechtkomen. Het is niet logisch dat er in de voorafgaande stadia verschillende regelingen inzake gegevensbescherming gelden.

43.

Wat evenwel het toezicht op de gegevensverwerking betreft, is een andere aanpak vereist. In artikel 30 van het voorstel worden de taken van de toezichthoudende autoriteiten opgesomd. In artikel 30, lid 9, staat dat de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteit geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De EDPS beveelt aan om in het voorstel te verduidelijken dat de toezichthoudende autoriteiten geen toezicht houden op de gegevensverwerking door justitiële autoriteiten voorzover zij in hun rechterlijke hoedanigheid optreden (15).

Verwerking door Europol en Eurojust (en het douane-informatiesysteem)

44.

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het voorstel is het kaderbesluit niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door Europol, Eurojust en het douane-informatiesysteem (16).

45.

Strikt genomen is deze bepaling overbodig, in ieder geval voorzover ze betrekking heeft op Europol en Eurojust. Kaderbesluiten kunnen volgens artikel 34, lid 2, onder b), van het VEU alleen worden aangenomen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten en kunnen niet tot Europol en Eurojust worden gericht.

46.

Wat de inhoud betreft, geeft de tekst van artikel 3, lid 2, aanleiding tot de volgende opmerkingen:

het huidige voorstel voorziet in een algemeen kader, dat in beginsel van toepassing moet zijn op alle situaties die onder de derde pijler vallen. De consistentie van het juridisch kader voor gegevensbescherming vormt op zich een element dat de doeltreffendheid van de gegevensbescherming verhoogt;

momenteel beschikken Europol en Eurojust over welomschreven systemen voor gegevensbescherming, met inbegrip van een systeem voor toezicht. Daarom is het niet onmiddellijk noodzakelijk om de toepasselijke voorschriften aan te passen aan de tekst van dit voorstel;

op langere termijn echter zouden de voorschriften inzake gegevensbescherming die voor Europol en Eurojust gelden, volledig in overeenstemming met het huidige kaderbesluit moeten worden gebracht;

dit is des te belangrijker, aangezien het huidige voorstel voor een kaderbesluit — afgezien van hoofdstuk III — van toepassing is op het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens die door de lidstaten aan Europol en Eurojust worden verstrekt.

III.4.   Structuur van het voorstel

47.

De EDPS heeft het voorstel bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat het voorstel globaal gezien in een gelaagde beschermingsstructuur voorziet. De in hoofdstuk II — en betreffende specifieke thema's, in de hoofdstukken IV-VII — van het voorstel neergelegde gemeenschappelijke normen bevatten twee niveaus van bescherming:

overbrenging naar de derde pijler van algemene beginselen inzake gegevensbescherming als vastgelegd in Richtlijn 95/46/EG en andere rechtsinstrumenten van de Europese Gemeenschappen, alsook in Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa;

aanvullende voorschriften inzake gegevensbescherming die van toepassing zijn op iedere verwerking van persoonsgegevens in het kader van de derde pijler. Voorbeelden van deze aanvullende voorschriften zijn te vinden in artikel 4, leden 3 en 4, van het voorstel.

48.

Hoofdstuk III voegt een derde beschermingsniveau toe voor specifieke vormen van verwerking. De titels van de twee afdelingen van hoofdstuk III en de formulering van verscheidene bepalingen van het voorstel lijken te impliceren dat dit hoofdstuk alleen van toepassing is op gegevens die door de bevoegde instanties van andere lidstaten worden verstrekt of beschikbaar gesteld. Dat zou betekenen dat een aantal belangrijke bepalingen voor de bescherming van persoonsgegevens niet gelden voor persoonsgegevens indien deze niet worden uitgewisseld tussen lidstaten. De tekst is hier ambigu, omdat de bepalingen zelf verder lijken te gaan dan activiteiten die rechtstreeks verband houden met de uitgewisselde gegevens. In ieder geval wordt deze beperking van de werkingssfeer noch in de toelichting noch in de effectbeoordeling uitdrukkelijk uitgelegd of verantwoord.

49.

De EDPS onderstreept de meerwaarde van deze gelaagde structuur, die op zich een optimale bescherming van de betrokkene kan bieden, rekening houdend met de specifieke behoeften van de wetshandhaving. Een dergelijke structuur beantwoordt aan de noodzaak van een adequate gegevensbescherming, als uitgedrukt tijdens de voorjaarsconferentie te Krakau in april 2005, en is in beginsel in overeenstemming met artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met name artikel 8 daarvan.

50.

Een analyse van de tekst van het voorstel geeft evenwel aanleiding tot de volgende opmerkingen.

51.

Ten eerste: er moet voor worden gezorgd dat de aanvullende voorschriften inzake gegevensbescherming in hoofdstuk II (het tweede niveau, vermeld in punt 47) niet afwijken van de algemene beginselen inzake gegevensbescherming. Volgens de EDPS moeten de aanvullende voorschriften in hoofdstuk II de betrokkenen extra bescherming bieden in verband met de specifieke context van de derde pijler (politiële en justitiële informatie). Met andere woorden: deze aanvullende voorschriften mogen niet tot een mindere mate van bescherming leiden.

52.

Voorts mag hoofdstuk III, over specifieke vormen van verwerking (waarin het derde niveau van bescherming is opgenomen) niet afwijken van hoofdstuk II. Volgens de EDPS moeten de bepalingen van hoofdstuk III de betrokkenen extra bescherming bieden in situaties waarin bevoegde instanties van meer dan één lidstaat betrokken zijn; deze bepalingen mogen niet tot een mindere mate van bescherming leiden.

53.

Ten tweede: voorschriften van algemene aard mogen niet in hoofdstuk III worden opgenomen. De EDPS beveelt aan deze bepalingen over te brengen naar hoofdstuk II. Alleen bepalingen die strikt verband houden met de bescherming van persoonsgegevens in geval van gegevensuitwisseling tussen lidstaten mogen in hoofdstuk III worden opgenomen. Dit is des te belangrijker, omdat hoofdstuk III belangrijke bepalingen bevat met het oog op een hoge mate van bescherming van de betrokkene in de context van de wetshandhaving (zie punt IV.1 van dit advies).

IV.   ANALYSE VAN DE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

IV.1.   Uitgangspunten van de analyse

54.

De EDPS zal bij de analyse van de verschillende wezenlijke elementen van het voorstel rekening houden met de bijzondere structuur en inhoud ervan. De EDPS zal niet bij ieder artikel van het voorstel commentaar leveren.

55.

Eerst en vooral zijn de meeste bepalingen van het voorstel een getrouwe afspiegeling van andere rechtsinstrumenten van de EU met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Die bepalingen zijn consistent met het wettelijk kader inzake gegevensbescherming van de EU en volstaan om in passende garanties inzake gegevensbescherming in de derde pijler te voorzien.

56.

De EDPS merkt echter op dat een aantal van de bepalingen in hoofdstuk III van het voorstel — betreffende specifieke aspecten van verwerking en in het algemeen (zie punt 48 van dit advies) alleen van toepassing op gegevens die met andere lidstaten worden uitgewisseld — algemene en essentiële beginselen van de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming bevatten. Daarom moeten die bepalingen van hoofdstuk III naar hoofdstuk II worden overgebracht en toepasselijk worden gemaakt op iedere verwerking van gegevens door wetshandhavingsinstanties. Dat is het geval voor de bepalingen betreffende de controle van de kwaliteit van de gegevens (artikel 9, leden 1 en 6) en betreffende de verdere verwerking van persoonsgegevens (artikel 11, lid 1).

57.

In sommige van de andere artikelen van hoofdstuk III van het voorstel wordt geen onderscheid gemaakt tussen aanvullende voorwaarden die specifiek verband houden met de uitwisseling van gegevens met andere lidstaten — zoals de toestemming van de bevoegde instantie van de verstrekkende lidstaat — en garanties die daarentegen ook relevant en noodzakelijk zijn met betrekking tot gegevens die binnen een lidstaat worden verwerkt. In die gevallen beveelt de EDPS aan deze laatste garanties algemeen toepasselijk te maken, ook voor persoonsgegevens die niet door een andere lidstaat zijn verstrekt of beschikbaar gesteld. Deze aanbeveling heeft betrekking op:

de verstrekking van gegevens aan particuliere instanties en niet-wetshandhavingsinstanties (artikel 13, onder a) en b), en artikel 14, onder a) en b)), en

de doorgifte aan derde landen of internationale instanties (artikel 15, met uitzondering van littera c).

58.

In dit deel van het advies zal de aandacht van de wetgever ook worden gevestigd op een aantal aanvullende waarborgen die niet in het huidige voorstel zijn opgenomen. Volgens de EDPS moet in deze aanvullende waarborgen worden voorzien in verband met geautomatiseerde individuele besluiten, van derde landen ontvangen persoonsgegevens, de toegang tot de gegevensbanken van particuliere instanties, de verwerking van biometrische gegevens en DNA-profielen.

59.

Voorts zullen in de volgende analyse aanbevelingen worden gedaan om de huidige tekst te verbeteren, teneinde voor doeltreffendheid van de bepalingen, samenhang van de tekst en consistentie met het huidige rechtskader inzake gegevensbescherming te zorgen.

IV.2.   Beperking van het doel en verdere verwerking

60.

Volgens artikel 4, lid 1, onder b), moeten persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verkregen en mogen zij vervolgens niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Normaal gezien worden gegevens verzameld in verband met een welbepaald strafbaar feit (of, onder bepaalde omstandigheden, om onderzoek te verrichten naar een criminele groep of een crimineel netwerk enz.). Deze gegevens kunnen voor dat oorspronkelijke doel worden gebruikt en kunnen vervolgens voor een ander doel worden verwerkt op voorwaarde dat dit verenigbaar is met het oorspronkelijke doel (verzamelde gegevens over een wegens drugshandel veroordeelde persoon zouden bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt in het kader van een onderzoek naar een netwerk van drugsdealers). Deze aanpak weerspiegelt het beginsel inzake beperking van het doel, zoals dat ook in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is neergelegd, en is dus in overeenstemming met de huidige wetgeving inzake gegevensbescherming.

Verdere verwerking voor doeleinden die binnen de werkingssfeer van het kaderbesluit vallen

61.

De EDPS merkt op dat het voorstel één situatie die zich bij het politiewerk kan voordoen, niet op volledig bevredigende wijze behandelt: de noodzaak om de gegevens verder te gebruiken voor een doel dat als onverenigbaar wordt beschouwd met het doel waarvoor ze zijn verzameld. Gegevens die door de politie zijn verzameld, kunnen noodzakelijk zijn om een totaal ander strafbaar feit op te lossen. Een voorbeeld: gegevens worden verzameld voor de vervolging van verkeersovertredingen, en vervolgens gebruikt om een autodief op te sporen en te vervolgen. Het tweede doel is wel legitiem, maar kan niet als volledig verenigbaar worden beschouwd met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld. Als wetshandhavingsinstanties geen toestemming zouden krijgen om de gegevens voor dit tweede doel te gebruiken, zouden zij geneigd kunnen zijn gegevens te verzamelen voor ruime of onvoldoende omschreven doeleinden, in welk geval het beginsel inzake beperking van het doel zijn waarde zou verliezen wat het verzamelen betreft. Bovendien zou de toepassing van andere beginselen zoals evenredigheid, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid worden belemmerd (zie artikel 4, lid 1, onder c) en d)).

62.

Krachtens de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming moeten persoonsgegevens voor welbepaalde en uitdrukkelijk omschreven doeleinden worden verkregen en mogen zij vervolgens niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. De EDPS is echter van oordeel dat er een zekere flexibiliteit moet worden toegestaan wat het verder gebruik betreft. De beperking op de verzameling van gegevens wordt wellicht beter nageleefd indien de instanties die met de interne veiligheid belast zijn, weten dat zij, met de juiste garanties, kunnen rekenen op een afwijking van de beperking op het verdere gebruik.

63.

Er moet worden verduidelijkt dat deze behoefte aan verdere verwerking in artikel 11 van het voorstel weliswaar wordt erkend, maar op onvoldoende wijze. Artikel 11 is alleen van toepassing op gegevens die zijn ontvangen van of beschikbaar gesteld door de bevoegde instantie van een andere lidstaat, en biedt geen voldoende garanties.

64.

De EDPS beveelt aan artikel 11, lid 1, toe te passen op alle gegevens, ongeacht of zij al dan niet van een andere lidstaat zijn ontvangen. Voorts moeten striktere waarborgen gelden voor het bepaalde in artikel 11, lid 1, onder b): het verdere gebruik van gegevens voor een doel dat als onverenigbaar met het oorspronkelijke doel wordt beschouwd, mag alleen worden toegestaan wanneer het, in een specifiek geval, strikt noodzakelijk is om strafbare feiten te voorkomen, te onderzoeken, op te sporen of te vervolgen, of om de belangen of de grondrechten van een persoon te beschermen. Uit praktisch oogpunt stelt de EDPS voor deze bepaling op te nemen in een nieuw artikel 4bis (in ieder geval in hoofdstuk II van het voorstel).

65.

Artikel 11, leden 2 en 3, blijven ongewijzigd van toepassing; zij voorzien in bijkomende waarborgen voor gegevens die van andere lidstaten zijn ontvangen. De EDPS wijst erop dat artikel 11, lid 3, van toepassing zal zijn op de uitwisseling van gegevens via SIS II: de EDPS heeft in zijn advies over SIS II reeds vermeld dat ervoor moet worden gezorgd dat SIS-gegevens absoluut niet kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden dan die van het systeem zelf.

Verdere verwerking voor doeleinden die buiten de politiële en de justitiële samenwerking vallen

66.

In sommige gevallen moeten de gegevens worden verwerkt ter vrijwaring van andere grote belangen. In die gevallen zouden zij zelfs door andere instanties kunnen worden verwerkt dan de op grond van dit kaderbesluit bevoegde instanties. Deze bevoegdheden van de lidstaten zouden kunnen inhouden dat er bij de verwerking inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer (bijvoorbeeld de screening van een persoon die geen verdachte is) en moeten dus aan zeer strikte voorwaarden gebonden zijn, zoals de verplichting voor de lidstaten om specifieke wetgeving aan te nemen indien zij van deze afwijking gebruik willen maken. In het kader van de eerste pijler is deze kwestie behandeld in artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG, waarin wordt bepaald dat in specifieke gevallen beperkingen op een aantal bepalingen van de Richtlijn zijn toegestaan. De lidstaten die dergelijke beperkingen toepassen, moeten dat doen conform artikel 8 van het EVRM.

67.

Volgens dezelfde redenering moet in hoofdstuk II van dit kaderbesluit worden bepaald dat de lidstaten moet worden toegestaan wetgevende maatregelen te treffen om verdere verwerking mogelijk te maken, wanneer die maatregelen nodig zijn ter waarborging van:

de voorkoming van bedreigingen van de openbare veiligheid, de landsverdediging of de nationale veiligheid;

de bescherming van een belangrijk economisch en financieel belang van een lidstaat of van de Europese Unie;

de bescherming van de betrokkene.

IV.3.   Beginselen betreffende de rechtmatigheid van gegevensverwerking

68.

Artikel 5 van het voorstel bepaalt dat persoonsgegevens alleen door de bevoegde autoriteiten mogen worden verwerkt indien wettelijk is bepaald dat de verwerking noodzakelijk is voor het vervullen van de wettelijke taak van de betrokken autoriteit en voor het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten. De EDPS steunt de strikte voorwaarden van artikel 5.

69.

In artikel 5 wordt echter de noodzaak onderschat om in specifieke omstandigheden gegevensverwerking op andere rechtsgronden wettelijk te maken. Het is een belangrijke bepaling die het bijvoorbeeld de politie niet onmogelijk mag maken om te voldoen aan haar wettelijke verplichtingen krachtens het nationale recht om informatie te verstrekken aan immigratie- of belastingdiensten. Daarom stelt de EDPS voor, in artikel 5 rekening te houden met andere gerechtvaardigde rechtsgronden voor de verwerking van persoonsgegevens, zoals de noodzaak een wettelijke verplichting waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke is onderworpen, na te komen, de ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene, mits de verwerking gebeurt in het belang van de betrokkene, of op grond van de noodzaak de vitale belangen van de betrokkene te beschermen.

70.

De EDPS wijst erop dat de naleving van de beginselen betreffende de rechtmatigheid van gegevensverwerking van bijzonder belang is met betrekking tot politiële en justitiële samenwerking; zo zou het onrechtmatig verzamelen van persoonsgegevens door de politie tot gevolg kunnen hebben dat persoonsgegevens niet als bewijs kunnen worden gebruikt in gerechtelijke procedures.

IV.4.   Noodzaak en evenredigheid

71.

De artikelen 4 en 5 van het voorstel zijn er tevens op gericht te waarborgen — over het algemeen op bevredigende wijze — dat de beperkingen van de bescherming van persoonsgegevens noodzakelijk en evenredig zijn, zoals voorgeschreven door het recht van de Europese Unie en door de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens inzake artikel 8 EVRM:

artikel 4, lid 1, onder c), bevat de algemene regel dat gegevens toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt;

artikel 5 bepaalt dat de verwerking noodzakelijk moet zijn voor het vervullen van de wettelijke taak van de betrokken autoriteit en met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten;

artikel 4, lid 4, bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens slechts noodzakelijk is indien aan bepaalde specifieke voorwaarden is voldaan.

72.

De EDPS merkt op dat de voorgestelde formulering van artikel 4, lid 4, niet beantwoordt aan de criteria als vastgelegd in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens in verband met artikel 8 EVRM, volgens welke in een democratische samenleving een beperking van het privé-leven slechts mag worden opgelegd wanneer zulks noodzakelijk is. Volgens het voorstel zou gegevensverwerking als noodzakelijk worden beschouwd, niet alleen wanneer zij het de wetshandhavings- en justitiële autoriteiten mogelijk zou maken hun taken uit te voeren, maar ook wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokken persoonsgegevens het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten louter zouden vergemakkelijken of versnellen.

73.

Die criteria sporen niet met de vereisten van artikel 8 EVRM, want bijna elke verwerking van persoonsgegevens kan worden beschouwd als iets dat de activiteiten van de politie of de justitiële autoriteiten vergemakkelijkt, ook als de betrokken gegevens niet echt nodig zijn om die activiteiten uit te voeren.

74.

De huidige tekst van artikel 4, lid 4, zou de weg effenen naar een onaanvaardbaar grote verzameling van persoonsgegevens, louter vanuit de overtuiging dat persoonsgegevens het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten gemakkelijker kunnen maken. De verwerking van persoonsgegevens mag echter slechts als noodzakelijk worden beschouwd wanneer de bevoegde autoriteiten de noodzaak ervan duidelijk kunnen aantonen en op voorwaarde dat er geen maatregelen voorhanden zijn die minder inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer.

75.

Om die reden beveelt de EDPS aan, het eerste streepje van artikel 4, lid 4, te herformuleren om ervoor te zorgen dat de jurisprudentie betreffende artikel 8 EVRM wordt gerespecteerd. Omwille van de innerlijke logica van het kaderbesluit stelt de EDPS tevens voor artikel 4, lid 4, over te brengen naar het einde van artikel 5.

IV. 5.   Verwerking van bijzondere categorieën van gegevens

76.

Artikel 6 omvat een principieel verbod op de verwerking van gevoelige gegevens, d.w.z. persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, of die de gezondheid of het seksleven betreffen. Dat verbod zal niet van toepassing zijn wanneer de verwerking bij wet is geregeld en absoluut noodzakelijk is voor het vervullen van de wettelijke taak van de betrokken autoriteit met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Gevoelige gegevens mogen ook worden verwerkt wanneer de betrokkene zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven. In beide gevallen moet worden gezorgd voor passende, specifieke waarborgen.

77.

Artikel 6 geeft aanleiding tot twee opmerkingen. Ten eerste is artikel 6 te veel gebaseerd op de toestemming van de betrokkene. De EDPS benadrukt dat de verwerking van gevoelige gegevens op basis van de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene alleen mag worden toegelaten wanneer de verwerking gebeurt in het belang van de betrokkene en wanneer weigering geen negatieve consequenties voor de betrokkene met zich mee zou brengen. De EDPS beveelt aan, artikel 6 dienovereenkomstig te wijzigen, ook om het artikel te doen sporen met de huidige EU-wetgeving inzake gegevensbescherming.

78.

Ten tweede meent de EDPS dat ook andere rechtsgronden voor verwerking, zoals de noodzaak de vitale belangen van de betrokkene of van iemand anders (wanneer de betrokkene lichamelijk of juridisch niet bekwaam is om toestemming te geven) te beschermen, in aanmerking kunnen komen.

79.

Op het vlak van politiële en justitiële samenwerking wordt de verwerking van andere categorieën van mogelijk gevoelige persoonsgegevens, zoals biometrische gegevens en DNA-profielen, steeds belangrijker. Die gegevens vallen niet expliciet onder artikel 6 van het voorstel. De EDPS verzoekt de EU-wetgever om de in dit voorstel vervatte algemene beginselen inzake gegevensverwerking met bijzondere aandacht te implementeren in verdere regelgeving die de verwerking van deze bijzondere categorieën van gegevens regelt. Een voorbeeld is het huidige voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de uitwisseling van gegevens op basis van het beschikbaarheidsbeginsel (zie punt 12-15), dat wel uitdrukkelijk voorziet in de verwerking en uitwisseling van biometrische gegevens en DNA-profielen (zie bijlage II van het voorstel), maar verder niet ingaat op de gevoeligheid en specificiteit van deze gegevens uit het oogpunt van de gegevensbescherming.

80.

De ECPS beveelt aan te voorzien in specifieke waarborgen, met name om te garanderen dat:

biometrische gegevens en DNA-profielen uitsluitend worden gebruikt op basis van naar behoren vastgestelde en interoperabele technische normen,

de nauwkeurigheid ervan zorgvuldig in overweging wordt genomen en door de betrokkene met gemakkelijk beschikbare middelen kan worden aangevochten, en

het respect voor de waardigheid van de persoon ten volle wordt gewaarborgd.

De wetgever moet beslissen of deze bijkomende waarborgen worden gegeven in dit kaderbesluit dan wel in de specifieke rechtsinstrumenten die de verzameling en uitwisseling van deze bijzondere categorieën van gegevens regelen.

IV.6.   Nauwkeurigheid en betrouwbaarheid

81.

Artikel 4, lid 1, onder d), bevat de algemene regels betreffende de kwaliteit van gegevens. Volgens dat artikel moet de voor de verwerking verantwoordelijke erop toezien dat de gegevens nauwkeurig zijn en, zo nodig, worden bijgewerkt. Hij treft alle redelijke maatregelen om onjuiste of onvolledige gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij verzameld en/of vervolgens verwerkt zijn, uit te wissen of te corrigeren. Dit strookt met de algemene beginselen van de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming.

82.

Volgens artikel 4, lid 1, onder d), derde zin, kunnen de lidstaten bepalen dat gegevens volgens verschillende nauwkeurigheids- en betrouwbaarheidseisen kunnen worden verwerkt. De EDPS ziet deze bepaling als een afwijking van het algemene beginsel van nauwkeurigheid en beveelt aan het afwijkende karakter van deze bepaling te verduidelijken door in het begin van artikel 4, lid 1, onder d), derde zin, „nochtans” of „niettemin” toe te voegen. In deze gevallen — wanneer de juistheid van de gegevens niet volledig kan worden gewaarborgd — zal de voor de verwerking verantwoordelijke de plicht hebben om tussen de gegevens een onderscheid te maken volgens de mate van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid, waarbij vooral moet worden gelet op het fundamentele onderscheid tussen op feiten gebaseerde gegevens en op meningen en persoonlijke oordelen gebaseerde gegevens. De EDPS benadrukt het belang van deze verplichting, zowel voor de betrokkenen als voor de wetshandhavingsautoriteiten, voornamelijk wanneer deze gegevens ver van de bron worden verwerkt (zie punt 7 van dit advies).

Controle van de kwaliteit van de gegevens

83.

Het algemene beginsel in artikel 4, lid 1, onder d), wordt aangevuld door de meer specifieke waarborgen van artikel 9 betreffende de controle van de kwaliteit van de gegevens. Artikel 9 bepaalt met name het volgende:

1.

de kwaliteit van de persoonsgegevens wordt gecontroleerd voordat de gegevens worden verstrekt of beschikbaar gesteld. Tevens wordt de kwaliteit van persoonsgegevens die door middel van directe geautomatiseerde toegang beschikbaar worden gesteld, regelmatig gecontroleerd (artikel 9, lid 1 en lid 2);

2.

bij alle verstrekte gegevens worden rechterlijke beslissingen en beslissingen om niet te vervolgen vermeld en worden gegevens op basis van meningen, voordat ze worden verstrekt, gecontroleerd bij de bron, waarbij tevens de mate van nauwkeurigheid of betrouwbaarheid wordt vermeld (artikel 9, lid 1);

3.

persoonsgegevens worden op verzoek van de betrokkene gemarkeerd indien deze de juistheid van de gegevens ontkent en de juistheid of onjuistheid van de gegevens niet kan worden vastgesteld (artikel 9, lid 6).

84.

Artikel 4, lid 1, en artikel 9, waarborgen, samen toegepast, dan ook dat de kwaliteit van persoonsgegevens adequaat wordt gecontroleerd, zowel door de betrokkene als door de autoriteiten die het dichtst staan bij de bronnen van de verwerkte gegevens en aldus in de beste positie verkeren om deze te controleren.

85.

De EDPS verheugt zich over deze bepalingen, die zich toespitsen op de behoeften van de wetshandhavingsautoriteiten en terzelfder tijd waarborgen dat elk gegeven behoorlijk in overweging wordt genomen en wordt gebruikt overeenkomstig zijn juistheid en betrouwbaarheid, waardoor wordt voorkomen dat een betrokkene onevenredig nadeel ondervindt van het eventueel gebrek aan nauwkeurigheid van gegevens betreffende hem of haar.

86.

De controle van de kwaliteit van de gegevens is een essentieel onderdeel van de bescherming van de betrokkene, vooral wat door politiële en justitiële autoriteiten verwerkte persoonsgegevens betreft. De EDPS betreurt dan ook dat de toepasbaarheid van artikel 9 op de controle van de kwaliteit van de gegevens wordt beperkt tot gegevens die aan andere lidstaten worden verstrekt of beschikbaar gesteld. Dat is ongelukkig, want het betekent dat de kwaliteit van persoonsgegevens, die ook voor wethandhavingsdoeleinden essentieel is, slechts volledig zou zijn gewaarborgd wanneer deze gegevens aan andere lidstaten zijn verstrekt of beschikbaar gesteld, maar niet wanneer zij in een lidstaat worden verwerkt (17). Het is daarentegen van wezenlijk belang — zowel voor de betrokkenen als voor de bevoegde autoriteiten — ervoor te zorgen dat een correcte controle op de kwaliteit geldt voor alle persoonsgegevens, ook die welke niet aan een andere lidstaat worden verstrekt of beschikbaar gesteld.

87.

De EDPS beveelt dan ook aan de beperkingen in het toepassingsgebied van artikel 9, lid 1 en lid 6, op te heffen en deze bepalingen over te brengen naar hoofdstuk II van het voorstel.

Onderscheid tussen verschillende categorieën van gegevens

88.

Artikel 4, lid 2, bevat de verplichting voor de voor de verwerking verantwoordelijke om een duidelijk onderscheid te maken tussen de persoonsgegevens van verschillende categorieën van personen (verdachten, veroordeelden, getuigen, slachtoffers, informanten, contactpersonen, anderen). De EDPS juicht deze aanpak toe. De wetshandhavings- en justitiële autoriteiten kunnen inderdaad gegevens betreffende zeer verschillende categorieën van personen moeten verwerken, maar het is van essentieel belang dat tussen deze gegevens een onderscheid wordt gemaakt volgens de verschillende mate van betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het bijzonder moet in de voorwaarden voor het verzamelen van gegevens, de termijnen, de voorwaarden om de betrokkene toegang of informatie te weigeren, de voorwaarden inzake toegang tot de gegevens voor de bevoegde autoriteiten rekening worden gehouden met de kenmerken van de verschillende categorieën van verwerkte gegevens en de verschillende doeleinden waarvoor deze gegevens door de wetshandhavings- en justitiële autoriteiten worden verzameld.

89.

In dit verband vraagt de EDPS bijzondere aandacht voor gegevens betreffende niet-verdachten. Specifieke voorwaarden en waarborgen zijn nodig om evenredigheid te verzekeren en om nadeel voor personen die niet actief bij een strafbaar feit zijn betrokken, te voorkomen. Voor deze categorie van personen moet het voorstel aanvullende bepalingen bevatten om het doeleinde van de verwerking strikt te omschrijven, precieze termijnen te bepalen en de toegang tot gegevens te beperken. De EDPS beveelt aan het voorstel dienovereenkomstig te wijzigen.

90.

De huidige tekst van het voorstel bevat één specifieke waarborg inzake niet-verdachten, namelijk artikel 7, lid 1. Volgens de EDPS is dit een belangrijke waarborg, voornamelijk omdat de lidstaten niet mogen voorzien in afwijkingen. Ongelukkig genoeg bevat artikel 7, lid 1, alleen specifieke waarborgen inzake termijnen en is de toepasbaarheid ervan beperkt tot de in het laatste streepje van artikel 4, lid 3, van het voorstel vermelde categorie van personen. Het voorziet derhalve niet in bevredigende waarborgen en bestrijkt niet de hele groep niet-verdachten (18).

91.

Ook gegevens betreffende veroordeelde personen vereisen specifieke aandacht. Wat deze gegevens betreft moet namelijk terdege rekening worden gehouden met de recente en toekomstige initiatieven voor uitwisseling van strafregisters en moet de samenhang worden gewaarborgd (19).

92.

Gezien het voorgaande stelt de EDPS voor, aan artikel 4 een nieuw lid toe te voegen, dat het volgende behelst:

aanvullende bepalingen om het doeleinde van de verwerking strikt te omschrijven, precieze termijnen te bepalen en de toegang tot gegevens te beperken, voor zover het geen verdachten betreft.

de verplichting voor de lidstaten om de juridische gevolgen vast te stellen naar gelang van het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen persoonsgegevens van verschillende categorieën van personen, rekening houdende met de kenmerken van de verschillende categorieën van verwerkte gegevens en de verschillende doeleinden waarvoor deze gegevens door de wetshandhavings- en justitiële autoriteiten worden verzameld.

de juridische gevolgen moeten betrekking hebben op de voorwaarden voor het verzamelen van persoonsgegevens, termijnen, doorgifte en verder gebruik van gegevens en voorwaarden om voor weigering van toegang of informatie aan de betrokkene.

IV.7.   Termijnen voor het bewaren van persoonsgegevens

93.

De algemene beginselen betreffende de termijnen voor het bewaren van persoonsgegevens zijn vastgesteld in artikel 4, lid 1, onder e), en artikel 7, lid 1, van het voorstel. Als algemeen beginsel mogen gegevens niet langer worden bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij zijn verzameld. Dit strookt met de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming (20).

94.

Het algemene beginsel van artikel 7, lid 1, is evenwel uitsluitend van toepassing „tenzij het nationale recht anders bepaalt”. De EDPS merkt op dat deze uitzondering zeer algemeen is en verder gaat dan de afwijkingen die overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder e), toegestaan zijn. De EDPS stelt voor om de algemene afwijking waarin artikel 7, lid 1, voorziet, te schrappen, of om ten minste de openbare belangen die het gebruik van deze afwijking door de lidstaten rechtvaardigen, uitdrukkelijk te beperken  (21).

95.

Artikel 7, lid 2, bepaalt dat de inachtneming van de termijnen door de passende procedurele en technische maatregelen zal worden gewaarborgd en regelmatig zal worden gecontroleerd. De EDPS is ingenomen met deze bepaling, maar beveelt aan om uitdrukkelijk te bepalen dat de passende procedurele en technische maatregelen dienen te voorzien in een automatische en regelmatige verwijdering van persoonsgegevens na een bepaalde termijn.

IV.8.   Uitwisselingen van persoonsgegevens met derde landen

96.

Doeltreffende politiële en justitiële samenwerking binnen de EU-grenzen is steeds sterker afhankelijk van samenwerking met derde landen en internationale organisaties. Vele maatregelen die gericht zijn op de verbetering van wetshandhaving en justitiële samenwerking met derde landen of internationale organen worden thans besproken of overwogen op zowel nationaal als EU-niveau (22). De ontwikkeling van deze internationale samenwerking zal waarschijnlijk in hoge mate steunen op de uitwisseling van persoonsgegevens.

97.

Het is derhalve van wezenlijk belang dat de beginselen van de eerlijke en wettige verwerking — en de beginselen van de eerlijke rechtsbedeling in het algemeen — eveneens gelden voor de verzameling en uitwisseling van persoonsgegevens over de grenzen van de Unie heen, en dat persoonsgegevens slechts aan derde landen of internationale organisaties worden doorgegeven indien de betrokken derde partijen garant staan voor een toereikend beschermingsniveau of passende waarborgen.

Doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen

98.

In dit verband is de EDPS ingenomen met artikel 15 van het voorstel, dat voorziet in bescherming in geval van doorgifte aan bevoegde instanties in derde landen of aan internationale organen. Deze bepaling, die is opgenomen in hoofdstuk III van het voorstel, is evenwel alleen van toepassing op gegevens die zijn ontvangen van of beschikbaar gesteld door bevoegde instanties van andere lidstaten. Als gevolg van die beperking blijft het systeem van gegevensbescherming op het niveau van de Europese Unie kampen met een tekortkoming wat betreft gegevens die niet afkomstig zijn van bevoegde instanties van andere lidstaten. Volgens de EDPS is die tekortkoming onaanvaardbaar, om de hiernavolgende redenen.

99.

In de eerste plaats mag het door de EU-wetgeving geboden beschermingsniveau in geval van doorgifte aan derde landen niet bepaald worden op basis van de bron van de gegevens: een politiedienst in de lidstaat die gegevens doorgeeft aan een derde land of een politiedienst in een andere lidstaat.

100.

In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat de voorschriften voor de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen een fundamenteel beginsel van de wetgeving inzake gegevensbescherming vormen. Dit beginsel vormt niet alleen een fundamentele bepaling van Richtlijn 95/46/EG, maar is tevens vastgelegd in het aanvullend protocol bij Verdrag 108 (23). De in artikel 1 van het voorstel bedoelde gemeenschappelijke normen voor de bescherming van persoonsgegevens kunnen niet worden gewaarborgd indien de gemeenschappelijke voorschriften voor de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen niet alle verwerkingsoperaties omvatten. Bijgevolg zouden de rechten van de betrokkenen die door onderhavig voorstel worden gewaarborgd, direct worden aangetast indien persoonsgegevens zouden kunnen worden doorgegeven aan derde landen die geen passend niveau van bescherming bieden.

101.

In de derde plaats zou de beperking van de werkingssfeer van deze voorschriften tot „uitgewisselde gegevens” tot gevolg hebben dat er, wat betreft gegevens die slechts in één land worden verwerkt, geen waarborgen zouden zijn: paradoxaal genoeg zouden persoonsgegevens — zonder enige passende bescherming van die gegevens — „makkelijker” kunnen worden doorgegeven aan derde landen dan aan andere lidstaten. Dit zou het „witwassen van informatie” mogelijk kunnen maken. De bevoegde instanties van lidstaten zouden de strikte normen inzake gegevensbescherming kunnen omzeilen door gegevens door te geven aan derde landen of internationale organisatie, waar ze toegankelijk zouden zijn voor een bevoegde instantie van een andere lidstaat of van waar ze zelfs aan een dergelijke instantie zouden kunnen worden teruggestuurd.

102.

De EDPS beveelt derhalve aan om het onderhavige voorstel zodanig te wijzigen dat artikel 15 van toepassing is voor de uitwisseling van alle persoonsgegevens met derde landen. Deze aanbeveling heeft geen betrekking op artikel 15, lid 1, onder c), aangezien deze bepaling vanwege de aard ervan uitsluitend relevant is voor persoonsgegevens die met andere lidstaten worden uitgewisseld.

Uitzonderlijke doorgifte naar landen zonder passende bescherming

103.

Artikel 15 legt een reeks voorwaarden voor de doorgifte aan bevoegde instanties in derde landen of aan internationale organisaties vast die vergelijkbaar zijn met de voorwaarden van artikel 25 van Richtlijn 95/46/EG. Artikel 15, lid 6, voorziet evenwel in de mogelijkheid om gegevens door te geven aan derde landen of internationale organisaties die geen passend niveau van gegevensbescherming waarborgen, op voorwaarde dat de doorgifte absoluut noodzakelijk is om de wezenlijke belangen van een lidstaat te vrijwaren of om een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid of van een bepaalde persoon of bepaalde personen te voorkomen.

104.

Er moet nader worden toegelicht wanneer een beroep kan worden gedaan op de in lid 6 vastgelegde uitzondering. De EDPS doet derhalve de volgende aanbevelingen:

er moet duidelijk worden gemaakt dat met deze uitzondering louter een afwijking op de voorwaarde van het „passende beschermingsniveau” wordt ingesteld, maar geen afbreuk wordt gedaan aan de andere voorwaarden die in artikel 15, lid 1, zijn vastgelegd.

er moet aan worden toegevoegd dat de doorgifte van gegevens op basis van deze uitzondering onderworpen moet zijn aan passende voorwaarden (bijvoorbeeld de uitdrukkelijke voorwaarde dat de gegevens slechts tijdelijk en voor specifieke doeleinden zullen worden verwerkt) en ter kennis van de bevoegde toezichthoudende autoriteit moet worden gebracht.

Verwerking van persoonsgegevens die door derde landen zijn verstrekt

105.

In het kader van de toenemende uitwisseling van persoonsgegevens met politiële en justitiële autoriteiten van derde landen moet voorts bijzondere aandacht worden besteed aan de persoonsgegevens die worden „geïmporteerd” uit die derde landen waar geen passende normen voor de eerbiediging van de mensenrechten — en in het bijzonder voor de bescherming van persoonsgegevens — zijn gewaarborgd.

106.

Vanuit een breder oogpunt is de EDPS van oordeel dat de wetgever moet waarborgen dat persoonsgegevens die door derde landen worden verstrekt, ten minste voldoen aan de internationale normen betreffende de eerbiediging van de mensenrechten. Gegevens die met behulp van foltering of door schendingen van de mensenrechten werden verzameld, zwarte lijsten die louter gebaseerd zijn op politieke overtuigingen of seksuele gerichtheid zouden bijvoorbeeld niet verwerkt mogen worden of betrouwbaar mogen worden geacht door de wetshandhavingsdiensten en de justitiële autoriteiten, tenzij dit gebeurt in het belang van de betrokkene. De EDPS beveelt derhalve aan dat deze aangelegenheid ten minste in een overweging van het voorstel wordt toegelicht, eventueel door te verwijzen naar de relevante internationale instrumenten (24).

107.

Wat meer specifiek de bescherming van persoonsgegevens betreft, merkt de EDPS op dat een mogelijk gebrek aan kwaliteit van de gegevens terdege moet worden beoordeeld bij de verstrekking van persoonsgegevens door landen zonder passende normen en waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens, zodat EU-wetshandhavingsdiensten zich niet ten onrechte op die informatie baseren en geen nadeel aan betrokkenen wordt berokkend.

108.

De EDPS beveelt derhalve aan om aan artikel 9 van het voorstel een bepaling toe te voegen, die erin voorziet dat de kwaliteit van de persoonsgegevens die door derde landen worden verstrekt, specifiek moeten worden beoordeeld zodra ze binnenkomen, en dat de mate van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van die gegevens moet worden aangegeven.

IV.9.   Uitwisseling van persoonsgegevens met particuliere instanties en niet-wetshandhavingsinstanties

109.

De artikelen 13 en 14 van het voorstel voorzien in een reeks voorwaarden waaraan moet zijn voldaan wanneer persoonsgegevens verder worden verstrekt aan particuliere instanties en niet-wetshandhavingsinstanties. Zoals reeds gezegd vormen deze artikelen een aanvulling op de meer algemene regels van hoofdstuk II, waaraan in elk geval moet worden voldaan.

110.

De EDPS is van oordeel dat het in specifieke gevallen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit nodig kan zijn gegevens te verstrekken aan particuliere instanties en aan andere openbare instanties, maar dat er niettemin specifieke en stringente voorwaarden dienen te gelden. Dit is in overeenstemming met hetstandpunt dat de Europese functionarissen voor gegevensbescherming hebben ingenomen in de standpuntnota die in Krakau is aangenomen (25).

111.

Vanuit dit oogpunt is de EDPS van oordeel dat het opleggen van bijkomende voorwaarden in de artikelen 13 en 14 toereikend kan worden geacht, indien die voorwaarden worden toegepast in samenhang met de in hoofdstuk II bepaalde algemene voorwaarden, met inbegrip van de toepassing van alle regels inzake de verdere verwerking. Het voorliggende voorstel beperkt evenwel de toepasbaarheid van de artikelen 13 en 14 tot persoonsgegevens die werden ontvangen van of die beschikbaar werden gesteld door de bevoegde instanties van een andere lidstaat.

112.

Gelet op de toenemende uitwisseling van gegevens tussen wetshandhavingsinstanties en andere instanties of particuliere instanties binnen de lidstaten, is het van nog groter belang dat laatstgenoemde voorwaarden algemeen zouden gelden. Een voorbeeld daarvan zijn de publiek-private partnerschappen bij wetshandhavingsactiviteiten (26).

113.

De EDPS beveelt derhalve aan om het onderhavige voorstel zodanig te wijzigen dat de artikelen 13 en 14 van toepassing zijn op de uitwisseling van alle persoonsgegevens, met inbegrip van die welke niet zijn verstrekt of beschikbaar gesteld door een andere lidstaat. Deze aanbeveling heeft geen betrekking op artikel 13, onder c) en artikel 14, onder c).

Toegang tot en verder gebruik van persoonsgegevens die door particuliere instanties worden beheerd

114.

De uitwisseling van persoonsgegevens met particuliere instanties werkt in twee richtingen: zij houdt in dat particuliere instanties ook persoonsgegevens verstrekken aan of ter beschikking stellen van wetshandhavingsinstanties en justitiële autoriteiten.

115.

Overheidsinstanties krijgen in dit geval toegang tot persoonsgegevens die voor handelsdoeleinden zijn verzameld (handelstransacties, marketing, dienstverlening, enz.) en door particuliere voor verwerking verantwoordelijke instanties worden beheerd, en kunnen die gegevens verder gebruiken voor totaal andere doeleinden zoals het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten. Bovendien dient de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de gegevens die voor handelsdoeleinden zijn verwerkt, nauwgezet te worden beoordeeld wanneer deze gegevens voor wetshandhavingsdoeleinden worden gebruikt (27).

116.

Een recent en belangrijk voorbeeld van toegang tot particuliere gegevensbanken voor wetshandhavingsdoeleinden is de goedgekeurde tekst van de richtlijn betreffende de bewaring van gegevens (zie hierboven, punten 16 tot en met 18), die bepaalt dat de aanbieders van openbare elektronischecommunicatiediensten of van een openbaar communicatienetwerk voor een periode van maximaal twee jaar bepaalde gegevens betreffende de communicaties moeten bewaren, teneinde te garanderen dat die gegevens beschikbaar zijn voor het onderzoek, de opsporing en vervolging terzake van zware criminaliteit. Volgens de goedgekeurde tekst vallen kwesties betreffende de toegang tot voornoemde gegevens buiten het toepassingsgebied van het communautaire recht en kunnen deze niet bij de richtlijn zelf worden geregeld. Deze belangrijke kwesties kunnen evenwel onderworpen zijn aan nationale wetten of aan handelingen uit hoofde van titel VI van het VEU (28).

117.

In zijn advies over het voorstel voor deze richtlijn heeft de EDPS een ruimere interpretatie van het EG-Verdrag verdedigd, omdat de beperking van de toegang noodzakelijk is teneinde een passende bescherming te garanderen van de betrokkene wiens communicatiegegevens moeten worden bewaard. Spijtig genoeg heeft de Europese wetgever in voornoemde richtlijn evenwel geen voorschriften inzake de toegang opgenomen.

118.

Wat betreft dit advies, herhaalt de EDPS dat hij er sterk de voorkeur aan geeft in de EU-wetgeving gemeenschappelijke normen voor de toegang en het verdere gebruik door wetshandhavingsinstanties vast te stellen. Zolang deze aangelegenheid niet in de eerste pijler is geregeld, zou een instrument van de derde pijler de nodige bescherming kunnen bieden. Dit standpunt van de EDPS steunt voorts op de algemene toename van gegevensuitwisselingen tussen lidstaten en het recente voorstel betreffende het beschikbaarheidsbeginsel. Verschillende nationale regels inzake toegang en verder gebruik zouden niet verenigbaar zijn met het voorgestelde „vrije verkeer” van wetshandhavingsinformatie in de gehele EU, waaronder ook de gegevens van particuliere gegevensbanken vallen.

119.

De EDPS is derhalve van oordeel dat er gemeenschappelijke normen dienen te gelden voor de toegang van wetshandhavingsinstanties tot persoonsgegevens die in het bezit zijn van particuliere instanties, teneinde te garanderen dat toegang uitsluitend wordt toegestaan op basis van welomschreven voorwaarden en beperkingen. Met name zou de toegang door bevoegde instanties uitsluitend per geval, onder specifieke omstandigheden, voor nader omschreven doeleinden mogen worden toegestaan, en onder justitiële controle in de lidstaten moeten staan.

IV.10.   Rechten van de betrokkene

120.

Hoofdstuk IV behandelt de rechten van de betrokkene op een manier die over het algemeen strookt met de huidige wetgeving inzake gegevensbescherming en met artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

121.

De EDPS is ingenomen met deze bepalingen, aangezien ze voorzien in een geharmoniseerde reeks rechten voor betrokkenen en tegelijk rekening houden met de bijzondere kenmerken van de verwerking door wetshandhavingsinstanties en justitiële autoriteiten. Dit is een aanzienlijke verbetering, aangezien er thans een grote verscheidenheid aan regels en praktische toepassingen bestaat, vooral wat betreft het recht op toegang. Een aantal lidstaten staan de betrokkene geen toegang tot zijn eigen gegevens toe, maar hanteren een systeem van „indirecte toegang” (de nationale gegevensbeschermingsautoriteit krijgt toegang namens de betrokkene).

122.

Het voorstel harmoniseert de mogelijke afwijkingen op het recht op directe toegang. Dit is des te belangrijker om de burgers, wier gegevens in toenemende mate door de bevoegde instanties van de verschillende EU-lidstaten worden verwerkt en uitgewisseld, de mogelijkheid te bieden als betrokkene een beroep te doen op een geharmoniseerde reeks rechten, ongeacht de lidstaat waarin de gegevens worden verzameld of verwerkt (29).

123.

De EDPS erkent de wenselijkheid van beperking van de rechten van de betrokkenen in de gevallen waarin dit noodzakelijk is met het oog op preventie, onderzoek, opsporing en vervolging van misdrijven. Aangezien deze beperkingen als uitzonderingen op de grondrechten van de betrokkenen moeten worden beschouwd, moet hoe dan ook een strikte evenredigheidstoetsing worden toegepast. Dit houdt in dat uitzonderingen beperkt en goed omschreven moeten zijn, en dat de beperkingen, voor zover mogelijk, gedeeltelijk en in de tijd begrensd moeten zijn.

124.

In dit verband zou de EDPS de aandacht van de wetgever vooral willen vestigen op lid 2, onder a), van de artikelen 19, 20 en 21, waarin een zeer ruime en niet nader gedefinieerde uitzondering op de rechten van de betrokkenen is vastgelegd; in de bedoelde passages staat namelijk dat deze rechten mogen worden beperkt indien dit nodig is om „de voor de verwerking verantwoordelijke in staat te stellen zijn wettelijke taken goed te vervullen”. Voorts overlapt deze uitzondering de bepaling onder b), die beperkingen van de rechten van de betrokkenen toestaat om „te voorkomen dat lopende onderzoeken of procedures worden verstoord of dat de bevoegde instanties hun wettelijke taken niet kunnen uitvoeren”. Hoewel de laatste uitzondering als gerechtvaardigd kan worden beschouwd, lijkt de eerste een onevenredige beperking aan de rechten van de betrokkene op te leggen. De EDPS beveelt derhalve aan lid 2, sub a), van de artikelen 19, 20 en 21 te schrappen.

125.

Daarnaast beveelt de EDPS de volgende verbeteringen van de artikelen 19, 20 en 21 aan:

specificeren dat de beperkingen van de rechten van de betrokkene niet verplicht zijn, niet gelden voor een onbepaalde periode en„uitsluitend” zijn toegestaan in de in de artikelen genoemde specifieke gevallen,

er rekening mee houden dat informatie door de voor de verwerking verantwoordelijke op eigen initiatief moet worden verstrekt en niet op basis van een verzoek van de betrokkene,

aan artikel 19, lid 1, onder c), toevoegen dat ook informatie moet worden verstrekt over de „maximale perioden voor de opslag van gegevens”,

(door aanpassing van artikel 20, lid 1, aan andere gegevensbeschermings–instrumenten van de EU) ervoor zorgen dat — wanneer de gegevens niet van de betrokkene of buiten zijn medeweten van hem zijn verkregen — „niet later dan het tijdstip waarop de gegevens voor het eerst bekend worden gemaakt” informatie aan hem wordt verstrekt,

ervoor zorgen dat het mechanisme om tegen weigering of beperking van de rechten van de betrokkenen in beroep te gaan geldt voor gevallen van beperking van het recht te worden geïnformeerd, en artikel 19, lid 4, dienovereenkomstig wijzigen.

Geautomatiseerde individuele besluiten

126.

De EDPS betreurt dat het belangrijke punt van de geautomatiseerde individuele besluiten in het voorstel helemaal niet aan de orde komt. Uit de praktijk blijkt juist dat de wethandhavingsautoriteiten in toenemende mate gebruik maken van geautomatiseerde gegevensverwerking om bepaalde persoonlijke aspecten van personen te beoordelen, met name hun betrouwbaarheid en gedrag.

127.

De EDPS erkent dat deze systemen in bepaalde gevallen nodig kunnen zijn om de doeltreffendheid van wethandhavingsactiviteiten te vergroten, maar wijst erop dat voor besluiten die uitsluitend op geautomatiseerde gegevensverwerking zijn gebaseerd, zeer strikte voorwaarden en waarborgen moeten gelden wanneer zij rechtsgevolgen of aanzienlijke gevolgen voor een persoon hebben. Dit is des te belangrijker in de context van de derde pijler, aangezien de bevoegde autoriteiten in dat geval over openbare bevoegdheid tot toepassing van dwangmaatregelen beschikken en het waarschijnlijk is dat hun besluiten of handelingen gevolgen voor een persoon hebben of een grotere inbreuk betekenen dan normaal het geval is wanneer dergelijke besluiten/handelingen door particuliere instanties worden genomen.

128.

Dergelijke besluiten of handelingen moeten met name, en in overeenstemming met de algemene gegevensbeschermingsbeginselen, uitsluitend worden toegestaan indien hiervoor uitdrukkelijk toestemming is gegeven bij wet of door de bevoegde toezichthoudende autoriteit en moeten onderworpen zijn aan passende maatregelen die gericht zijn op bescherming van de legitieme belangen van de betrokkene. Bovendien moet de betrokkene over gemakkelijk beschikbare middelen beschikken om zijn of haar standpunt naar voren te brengen en kennis kunnen nemen van de redenering achter het besluit, tenzij dit onverenigbaar is met het doel van de gegevensverwerking.

129.

De EDPS beveelt derhalve aan een specifieke bepaling over geautomatiseerde individuele besluiten op te nemen, conform de bestaande EU-wetgeving inzake gegevensbescherming.

IV.11.   Beveiliging van de verwerking

130.

Wat de beveiliging van de verwerking betreft schrijft artikel 24 voor dat de voor de verwerking verantwoordelijke passende technische en organisatorische maatregelen neemt die stroken met de bepalingen van andere EU-instrumenten inzake gegevensbescherming. Bovendien bevat lid 2 een gedetailleerde en alomvattende lijst van maatregelen die ten aanzien van de geautomatiseerde gegevensverwerking moeten worden getroffen.

131.

De EDPS is ingenomen met deze bepaling, maar stelt, met het oog op vergemakkelijking van de doeltreffende controle door de toezichthoudende autoriteiten, voor aan de lijst van maatregelen in lid 2 de volgende bijkomende maatregel toe te voegen: „k) maatregelen treffen om stelselmatig toe te zien op en verslag uit te brengen over de doeltreffendheid van deze beveiligingsmaatregelen (stelselmatige interne controle van beveiligingsmaatregelen)”  (30).

Vastlegging van gegevens

132.

Artikel 10 bepaalt dat elke geautomatiseerde verstrekking en ontvangst van persoonsgegevens wordt vastgelegd (in het geval van geautomatiseerde toegang) of gedocumenteerd (in het geval van niet-geautomatiseerde toegang), zodat later kan worden nagegaan of de gegevens rechtmatig werden verstrekt en verwerkt. Deze informatie is desgevraagd beschikbaar voor de bevoegde toezichthoudende autoriteit.

133.

De EDPS is het eens met deze bepaling. De EDPS wijst er evenwel op dat, om voor een alomvattend toezicht te zorgen en het correcte gebruik van persoonsgegevens te controleren, ook de „toegang” tot gegevens moet worden vastgelegd of gedocumenteerd. Deze informatie is essentieel aangezien doeltreffende monitoring van de correcte verwerking van persoonsgegevens zich niet alleen moet toespitsen op de rechtmatigheid van de verstrekking van persoonsgegevens tussen autoriteiten, maar ook op de rechtmatigheid van de toegang daartoe van die autoriteiten (31). De EDPS beveelt derhalve aan artikel 10 zodanig te wijzigen dat ook de toegang tot gegevens wordt vastgelegd of gedocumenteerd.

IV.12.   Rechtsmiddelen, aansprakelijkheid en sancties

134.

Hoofdstuk VI van het voorstel betreft rechtsmiddelen (artikel 27), aansprakelijkheid (artikel 28) en sancties (artikel 29). De bepalingen stroken in het algemeen met de geldende EU-wetgeving inzake gegevensbescherming.

135.

Wat de sancties betreft, is de EDPS met name ingenomen met de specificering dat de sancties bij inbreuken op de ter uitvoering van dit kaderbesluit vastgestelde bepalingen doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. Voorts zullen strafrechtelijke sancties voor opzettelijk gepleegde feiten die ernstige inbreuken inhouden — met name ten aanzien van de vertrouwelijkheid en de beveiliging van de verwerking — een groter afschrikkend effect hebben naarmate de inbreuken op de gegevensbeschermingswet ernstiger zijn.

IV. 13.   Controle, toezicht en adviestaken

136.

De bepalingen in het voorstel die betrekking hebben op de controle en het toezicht op gegevensverwerking, en op de raadpleging over aangelegenheden in verband met gegevensverwerking, lijken grotendeels op de bepalingen in Richtlijn 95/46/EG. Het verheugt de EDPS dat de Commissie in haar voorstel voor beproefde en goed functionerende mechanismen heeft gekozen en wijst met name op de invoering van een (verplicht) systeem van voorafgaand onderzoek. Een dergelijk systeem is niet alleen in Richtlijn 95/46/EG voorzien, maar is bovendien opgenomen in Verordening 45/2001/EG en is een doeltreffend instrument gebleken voor de EDPS bij het toezicht op gegevensverwerking door instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen.

137.

Een ander instrument voor de controle en het toezicht op gegevensverwerking dat doeltreffend is gebleken, is de benoeming van gegevensbeschermingsfunctionarissen door de voor de verwerking verantwoordelijke. Dit instrument wordt in verscheidene lidstaten toegepast. Het is bij Verordening 45/2001/EG als verplicht instrument vastgesteld en speelt een sleutelrol op het niveau van de Europese Gemeenschappen. Gegevensbeschermingsfunctionarissen zijn functionarissen binnen een organisatie die op onafhankelijke wijze voor de interne toepassing van bepalingen inzake gegevensbescherming zorgen.

138.

De EDPS beveelt aan bepalingen over gegevensbeschermingsfunctionarissen aan het voorstel toe te voegen. De artikelen 24-26 van Verordening 45/2001/EG zouden voor deze bepalingen model kunnen staan.

139.

Het voorstel voor een kaderbesluit is tot de lidstaten gericht. Het is derhalve logisch dat artikel 30 van het voorstel in toezicht door onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten voorziet. Dit artikel is op dezelfde wijze geredigeerd als artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG. De nationale autoriteiten moeten met elkaar, met de uit hoofde van titel VI van het EU-Verdrag ingestelde gemeenschappelijke controleorganen en met de EDPS samenwerken. Bovendien voorziet artikel 31 van het voorstel in de oprichting van een groep die een soortgelijke rol moet spelen als die welke de groep van artikel 29 (Groep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens) in aangelegenheden van de eerste pijler speelt. Alle relevante actoren op het gebied van gegevensbescherming worden in artikel 31 van het voorstel genoemd.

140.

Het spreekt vanzelf dat, in een voorstel dat de verbetering van de politiële en justitiële samenwerking tussen de lidstaten beoogt, de samenwerking tussen alle relevante actoren op het gebied van gegevensbescherming een belangrijke rol speelt. De EDPS is derhalve ingenomen met de nadruk die in het voorstel op de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties wordt gelegd.

141.

Daarnaast benadrukt de EDPS het belang van een consequente aanpak inzake aangelegenheden op het gebied van gegevensbescherming, die zou kunnen worden versterkt door bevordering van de communicatie tussen de bestaande groep van artikel 29 en de groep die bij het onderhavige voorstel voor een kaderbesluit wordt ingesteld. De EDPS beveelt een wijziging van artikel 31, lid 2, van het voorstel aan om ook de voorzitter van de groep van artikel 29 toe te staan deel te nemen aan of vertegenwoordigd te zijn in de vergaderingen van de nieuwe groep.

142.

De tekst van artikel 31 van het onderhavige voorstel bevat een opmerkelijk verschil met artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG. De EDPS is volwaardig lid van de groep van artikel 29. Dit lidmaatschap behelst onder meer het stemrecht. Ook in het onderhavige voorstel wordt de EDPS genoemd als lid van de groep (op basis van artikel 31), maar is voor de EDPS geen stemrecht voorzien. Het is niet duidelijk om welke redenen het onderhavige voorstel afwijkt van artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG. Volgens de EDPS is de tekst van het voorstel ambigu over de rol van de EDPS, hetgeen de doeltreffendheid van zijn betrokkenheid bij de werkzaamheden van de groep zou kunnen belemmeren. De EDPS beveelt derhalve aan de overeenstemming met de tekst van de richtlijn te handhaven.

IV.14.   Overige bepalingen

143.

Hoofdstuk VIII van het voorstel bevat enkele slotbepalingen tot wijziging van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en andere instrumenten betreffende de verwerking en bescherming van persoonsgegevens.

Schengenuitvoeringsovereenkomst

144.

Artikel 33 van het voorstel bepaalt dat voor zaken die onder het Verdrag betreffende de Europese Unie vallen, dit kaderbesluit in de plaats komt van de artikelen 126 tot en met 130 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst. De artikelen 126 tot en met 130 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst bevatten de algemene gegevensbeschermingsregels voor de verwerking van gegevens ingevolge de overeenkomst (maar buiten het Schengen informatiesysteem).

145.

De EDPS is ingenomen met deze vervanging aangezien deze de consistentie van de gegevensbeschermingsregeling in de derde pijler verbetert en in sommige opzichten een aanmerkelijke verbetering van de bescherming van persoonsgegevens inhoudt, bijvoorbeeld door de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten uit te breiden. Wat enkele punten betreft, heeft het evenwel het onbedoelde — en ongelukkige — gevolg dat het niveau van de gegevensbescherming daalt. Enkele bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst zijn namelijk strikter dan die van het kaderbesluit.

146.

Het EDPS noemt met name artikel 126, lid 3, onder b), van de Schengenuitvoeringsovereenkomst waarin wordt bepaald dat de verstrekte persoonsgegevens alleen mogen worden gebruikt door diensten, instanties en gerechtelijke autoriteiten die in het kader van de in de overeenkomst bedoelde doeleinden een taak of functie hebben. Deze bepaling lijkt doorgifte aan particuliere instanties uit te sluiten, terwijl dit uit hoofde van het voorgestelde kaderbesluit zou zijn toegestaan. Een ander punt is dat de gegevensbeschermingsbepalingen in de Schengenuitvoeringsovereenkomst ook van toepassing zijn op alle gegevens die worden verstrekt uit en zijn opgenomen in een niet-geautomatiseerde persoonsregistratie (artikel 127), terwijl niet-gestructureerde gegevens buiten de werkingssfeer van het voorgestelde kaderbesluit vallen.

Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie

147.

Artikel 34 bepaalt dat het kaderbesluit in de plaats komt van artikel 23 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. De EDPS wijst er op dat deze vervanging weliswaar in het algemeen een betere bescherming zou bieden van in het kader van de overeenkomst uitgewisselde persoonsgegevens, maar dat hierdoor ook enkele problemen op het gebied van verenigbaarheid tussen de twee instrumenten zouden kunnen ontstaan.

148.

De overeenkomst heeft met name ook betrekking op wederzijdse rechtshulp bij het aftappen van telecommunicatie. In dit geval kan de aangezochte lidstaat zijn toestemming geven — voor het aftappen of doorgeven van de registratie van de telecommunicatie — op de voorwaarden die bij een soortgelijke nationale zaak in acht zouden moeten worden genomen. Indien deze bijkomende voorwaarden op het gebruik van persoonsgegevens betrekking hebben, prevaleren volgens artikel 23, lid 4,van de overeenkomst die voorwaarden boven die in artikel 23 vastgestelde gegevensbeschermingsvoorschriften. Evenzo bepaalt artikel 23, lid 5, dat de bijkomende regels tot beveiliging van informatie die door gemeenschappelijke onderzoeksteams is verzameld, voorrang hebben. De EDPS wijst erop dat het, indien artikel 23 door het onderhavige voorstel wordt vervangen, onduidelijk zou zijn of de genoemde bijkomende voorschriften nog altijd zouden gelden. De EDPS beveelt derhalve aan dit punt op te helderen, met het oog op een gedegen beoordeling van de gevolgen van de volledige vervanging van artikel 23 van de overeenkomst door dit kaderbesluit.

Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens

149.

Artikel 34, lid 2, bepaalt dat elke verwijzing naar Verdrag nr. 108 moet worden gelezen als een verwijzing naar het onderhavige kaderbesluit. De interpretatie en de concrete toepasbaarheid van deze bepaling zijn allesbehalve duidelijk. De EDPS veronderstelt dat deze bepaling uitsluitend van toepassing is binnen de werkingssfeer ratione materiae van dit kaderbesluit.

Slotopmerkingen

150.

Wat de systematische coherentie van de tekst betreft, merkt de EDPS op dat enkele artikelen beter op een andere plaats in het voorstel zouden kunnen worden opgenomen.

De EDPS stelt derhalve voor:

1.

artikel 16 („Comité”) van hoofdstuk III („Specifieke vormen van verwerking”) naar een nieuw hoofdstuk te verplaatsen

2.

artikel 25 („Register”) en artikel 26 („Voorafgaand onderzoek”) van hoofdstuk V („Vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking”) naar een nieuw hoofdstuk te verplaatsen

V.   CONCLUSIES

Een belangrijke stap vooruit

a)

De aanneming van dit voorstel zou een grote stap vooruit betekenen voor de bescherming van persoonsgegevens op een belangrijk gebied, waarop vooral behoefte bestaat aan een samenhangend en doeltreffend mechanisme voor de bescherming van persoonsgegevens op het niveau van de Europese Unie.

b)

Een effectieve bescherming van persoonsgegevens is niet alleen van belang voor de betrokkenen, maar draagt ook bij tot het succes van de politiële en justitiële samenwerking zelf. In veel opzichten vallen beide openbare belangen samen.

Gemeenschappelijke normen

c)

De EDPS is van mening dat een nieuw kader voor gegevensbescherming niet alleen de beginselen op dit gebied moet eerbiedigen — het is belangrijk dat de samenhang van de gegevensbescherming in de Europese Unie wordt gegarandeerd — maar ook een reeks aanvullende regels moet behelzen om rekening te houden met de specifieke aard van de wetshandhaving.

d)

Het onderhavige voorstel beantwoordt aan die voorwaarden: het garandeert dat de bestaande beginselen inzake gegevensbescherming, zoals die zijn vervat in Richtlijn 95/46/EG, in het kader van de derde pijler worden toegepast, aangezien de meeste bepalingen van het voorstel een getrouwe afspiegeling zijn van andere rechtsinstrumenten van de EU met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens en met die instrumenten sporen. Het voorstel voorziet voorts in gemeenschappelijke normen waarin aan deze beginselen gestalte wordt gegeven met het oog op de toepassing ervan op dit gebied, en die in het algemeen volstaan om te voorzien in adequate garanties inzake gegevensbescherming in de derde pijler.

Toepasselijk voor elke verwerking

e)

Om dit doel te bereiken is het van essentieel belang dat het kaderbesluit betrekking heeft op alle politiële en justitiële gegevens, ook als deze niet worden verstrekt of beschikbaar worden gesteld door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten.

f)

Artikel 30, lid 1, punt b), en artikel 31, lid 1, punt c) VEU kunnen fungeren als rechtsgrondslag voor voorschriften inzake gegevensbescherming die zich niet beperken tot de bescherming van persoonsgegevens die daadwerkelijk worden uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, maar ook toepasselijk zijn voor binnenlandse situaties.

g)

Het voorstel is niet van toepassing op verwerking in het kader van de tweede pijler van het EU-Verdrag (gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid), noch op de verwerking van gegevens door inlichtingendiensten en de toegang van deze diensten hiertoe, wanneer deze gegevens worden verwerkt door de bevoegde autoriteiten of anderen (dit volgt uit artikel 33 VEU). Op deze gebieden moet de nationale wetgeving voorzien in een passende bescherming van de betrokkenen. Deze lacune in de bescherming op EU-niveau noopt tot een nog effectievere bescherming op de gebieden die wel onder het voorstel vallen .

h)

De EDPS is ingenomen met het feit dat het voorstel ook de door justitiële autoriteiten verwerkte persoonsgegevens bestrijkt.

Verhouding tot andere rechtsinstrumenten

i)

Wanneer enig ander specifiek rechtsinstrument uit hoofde van titel VI van het EU-Verdrag voorziet in meer precieze voorwaarden of beperkingen voor de verwerking van of de toegang tot gegevens, moet het specifieke rechtsinstrument worden toegepast als lex specialis.

j)

Het onderhavige voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens heeft zijn eigen merites en is noodzakelijk, zelfs indien er geen rechtsinstrument betreffende het beschikbaarheidsbeginsel (als voorgesteld door de Commissie op 12 oktober 2005) wordt vastgesteld.

k)

De goedkeuring door het Europees Parlement van de richtlijn inzake de bewaring van communicatiegegevens maakt vaststelling van een rechtskader voor gegevensbescherming in de derde pijler nog urgenter.

Structuur van het voorstel

l)

De aanvullende voorschriften in hoofdstuk II (die bovenop de algemene beginselen van Richtlijn 95/46/EG komen) moeten extra bescherming bieden aan de betrokkenen in verband met de specifieke context van de derde pijler, maar mogen niet leiden tot een lager beschermingsniveau.

m)

hoofdstuk III, over specifieke vormen van verwerking (waarin het derde niveau van bescherming is opgenomen) zou niet mogen afwijken van hoofdstuk II: de bepalingen van hoofdstuk III moeten aanvullende bescherming bieden aan de betrokkenen in situaties waarin de bevoegde autoriteiten van meer dan één lidstaat betrokken zijn, maar deze bepalingen mogen niet tot een lager niveau van bescherming leiden.

n)

De bepalingen betreffende de controle van de kwaliteit van de gegevens (artikel 9, leden 1 en 6) en betreffende de verdere verwerking van persoonsgegevens dienen te worden ondergebracht in hoofdstuk II en toepasselijk te worden gemaakt op iedere verwerking van gegevens door wetshandhavingsinstanties, ook al worden de persoonsgegevens niet verstrekt of beschikbaar gesteld door een andere lidstaat. Het is met name van wezenlijk belang — zowel voor de betrokkenen als voor de bevoegde autoriteiten — ervoor te zorgen dat een correcte controle op de kwaliteit de regel is voor alle persoonsgegevens.

Beperking van het doel

o)

In het voorstel wordt één situatie die zich tijdens het politiewerk kan voordoen, niet op volledig bevredigende wijze behandeld, namelijk de noodzaak om de gegevens verder te gebruiken voor een doel dat als onverenigbaar wordt beschouwd met datgene waarvoor ze zijn verzameld.

p)

Krachtens de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming moeten persoonsgegevens worden verzameld voor gespecificeerde en expliciete doeleinden en mogen ze niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Een zekere flexibiliteit moet worden toegestaan met betrekking tot het verdere gebruik. De beperking op de verzameling wordt beter nageleefd indien de instanties die verantwoordelijk zijn voor de interne veiligheid weten dat zij zich, met de juiste garanties, kunnen verlaten op een afwijking van de beperking op het verdere gebruik.

q)

In hoofdstuk II van dit kaderbesluit moet worden bepaald dat de lidstaten moet worden toegestaan wetgevende maatregelen te treffen om verdere verwerking mogelijk te maken, wanneer die maatregelen nodig zijn ter waarborging van:

de voorkoming van bedreigingen van de openbare veiligheid, de landsverdediging of de nationale veiligheid;

de bescherming van een belangrijk economisch of financieel belang van een lidstaat;

de bescherming van de betrokkene.

Deze bevoegdheden van de lidstaten zouden kunnen leiden tot een verwerking die inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer en moeten dus aan zeer strikte voorwaarden onderworpen zijn.

Noodzakelijkheid en evenredigheid

r)

De beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid van het voorstel dienen een getrouwe afspiegeling van de jurisprudentie van het Europees Hof van de rechten van de mens te zijn, door te garanderen dat de verwerking van persoonsgegevens slechts als noodzakelijk wordt beschouwd wanneer de bevoegde autoriteiten de evidente noodzaak ervan kunnen aantonen en op voorwaarde dat er geen maatregelen voorhanden zijn die minder inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer.

Uitwisselingen van persoonsgegevens met derde landen

s)

Mochten echter gegevens aan derde landen kunnen worden doorgegeven zonder dat de bescherming van de betrokkene is gewaarborgd, dan zou dit de door het onderhavige voorstel beoogde bescherming op het grondgebied van de Europese Unie ernstig schaden. De EDPS beveelt aan om het onderhavige voorstel zo te wijzigen dat artikel 15 van toepassing is op de uitwisseling van alle persoonsgegevens met derde landen. Deze aanbeveling heeft geen betrekking op artikel 15, lid 1, onder c).

t)

Indien derde landen persoonsgegevens verstrekken, dient de kwaliteit van die gegevens zorgvuldig te worden beoordeeld in het licht van de eerbiediging van de mensenrechten en de normen inzake gegevensbescherming, alvorens zij worden gebruikt.

Uitwisseling van persoonsgegevens met particuliere instanties en niet-wetshandhavingsinstanties

u)

In specifieke gevallen kan het nodig zijn, ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit, gegevens te verstrekken aan particuliere instanties en aan andere openbare instanties die niet over wetshandhaving gaan, maar er dienen specifieke en stringente voorwaarden te gelden. De EDPS beveelt aan om het onderhavige voorstel zo te wijzigen dat de artikelen 13 en 14 van toepassing zijn voor de uitwisseling van alle persoonsgegevens, met inbegrip van die welke niet zijn ontvangen of beschikbaar gesteld door een andere lidstaat. Deze aanbeveling heeft geen betrekking op artikel 13, onder c) en artikel 14, onder c).

v)

Er dienen gemeenschappelijke normen te gelden voor de toegang van wetshandhavingsautoriteiten tot persoonsgegevens die in het bezit zijn van particuliere instanties, teneinde te garanderen dat toegang uitsluitend wordt toegestaan op basis van welomschreven voorwaarden en beperkingen.

Speciale categorieën gegevens

w)

Er dient te worden voorzien in specifieke waarborgen, met name om te garanderen dat:

biometrische gegevens en DNA-profielen uitsluitend worden gebruikt op basis van naar behoren vastgestelde en interoperabele technische normen,

de nauwkeurigheid ervan zorgvuldig in overweging wordt genomen en door de betrokkene met gemakkelijk beschikbare middelen kan worden aangevochten, en

het respect voor de waardigheid van de persoon ten volle wordt gewaarborgd.

Onderscheid tussen verschillende categorieën van gegevens

x)

De verwerking van persoonsgegevens betreffende verschillende categorieën van personen (verdachten, veroordeelden, slachtoffers, getuigen, enz.) dient te geschieden overeenkomstig verschillende, geëigende voorwaarden en garanties. Daarom stelt de EDPS voor, aan artikel 4 een nieuw lid toe te voegen, dat het volgende behelst:

de verplichting voor de lidstaten om de juridische gevolgen vast te stellen naar gelang van het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen persoonsgegevens van verschillende categorieën van personen;

aanvullende bepalingen om het doeleinde van de verwerking strikt te omschrijven, precieze termijnen te bepalen en de toegang tot gegevens te beperken, voor zover het geen verdachten betreft.

Geautomatiseerde individuele besluiten

y)

Voor besluiten die uitsluitend op geautomatiseerde gegevensverwerking zijn gebaseerd moeten zeer strikte voorwaarden gelden indien zij rechtsgevolgen of aanzienlijke gevolgen voor een persoon hebben. Daarom beveelt de EDPS aan om specifieke bepalingen inzake geautomatiseerde individuele besluiten op te nemen, naar het model van die in Richtlijn 95/46/EG.

Een aantal andere aanbevelingen

z)

De EDPS beveelt aan om:

het eerste streepje van artikel 4, lid 4, te herschrijven in overeenstemming met de jurisprudentie betreffende artikel 8 EVRM, aangezien de voorgestelde formulering van artikel 4, lid 4, niet beantwoordt aan de criteria die zijn vastgesteld bij de genoemde jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens;

de ruime afwijking in artikel 7, lid 1, te schrappen of ten minste de gevallen van openbaar belang waarin het gebruik van de afwijking door de lidstaten gerechtvaardigd is, uitdrukkelijk te beperken;

artikel 10 zo te wijzigen dat ook de toegang tot gegevens wordt vastgelegd of gedocumenteerd;

in de artikelen 19, 20 en 21, punt a) van lid 2 te schrappen;

in het voorstel bepalingen inzake functionarissen voor gegevensbescherming op te nemen. Deze bepalingen zouden kunnen worden opgesteld naar het model van de artikelen 24-26 van Verordening 45/2001/EG;

artikel 31, lid 2, van het voorstel te wijzigen opdat de voorzitter van de uit hoofde van artikel 29 ingestelde groep kan deelnemen aan of vertegenwoordigd zijn in de nieuwe groep.

Gedaan te Brussel op 19 december 2005,

Peter HUSTINX

Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  Blz. 18 van het programma.

(2)  Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie. Prüm (Duitsland), 27 mei 2005.

(3)  Initiatief van het Koninkrijk Zweden met het oog op de aanneming van een kaderbesluit betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, met name ten aanzien van zware misdrijven, zoals terroristische daden (PB C 281 van 18.11.2004).

(4)  Op basis van het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische-communicatiediensten en houdende wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (COM (2005) 438 def.).

(5)  Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van de Raad van Europa van 28 januari 1981.

(6)  In 1987 heeft de Raad van Europa Aanbeveling R (87) 15 betreffende het gebruik van persoonsgegevens door de politie uitgebracht, maar die aanbeveling is uiteraard niet bindend voor de lidstaten.

(7)  Zie in dezelfde zin „The EDPS as an advisor to the Community Institutions on proposals for legislation and related documents”, 18 maart 2005, bekendgemaakt op www.edps.eu.int .

(8)  Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische-communicatiediensten en houdende wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (COM(2005) 438 def.), bekendgemaakt op www.edps.eu.int.

(9)  Punt 2.2.4 van het advies.

(10)  Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van de Raad van Europa van 28 januari 1981.

(11)  Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de toegang voor raadpleging tot het visuminformatiesysteem door in de lidstaten met interne veiligheid belaste instanties en Europol met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten van terroristische aard en andere ernstige strafbare feiten (COM (2005) 600 def., bekendgemaakt op 24 november 2005. De EDPS is voornemens om begin 2006 een advies over dit voorstel uit te brengen.

(12)  De EDPS verwijst naar dezelfde redenering die het Hof heeft gevolgd in (onder andere) zijn arrest Österreichischer Rundfunk e.a., gevoegde zaken C-465/00, C-138/01 en C-139/01, Jurispr.2003, blz. I-4989.

(13)  Zie in dat verband het advies van de EDPS van 26 september 2005 over het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten en houdende wijziging van Richtlijn 2002/58/EG, punt 33.

(14)  Arrest van het Hof van 16 juni 2005, Pupino, Zaak C-105/03.

(15)  Deze bepaling zou gelijkluidend kunnen zijn met de bepaling in artikel 46 van Verordening nr. 45/2001/EG.

(16)  Het douane-informatiesysteem is een klein, maar vrij gecompliceerd systeem dat uit nationale en supra-nationale elementen bestaat, vergelijkbaar met het Schengeninformatiesysteem. Gezien het relatief kleine belang van het huidige voorstel voor het douane-informatiesysteem en de complexiteit van het systeem zelf, wordt het in dit advies buiten beschouwing gelaten. De EDPS zal het douane-informatie-systeem in een andere context behandelen.

(17)  Voorts zou dat niet stroken met Aanbeveling R (87) 15 van het Comité van ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten betreffende het gebruik van persoonsgegevens door de politie. Met name beginsel 7.2 bepaalt dat „regelmatige controles” van de kwaliteit van persoonsgegevens moeten worden gehouden in overleg met de toezichthoudende autoriteit of overeenkomstig het nationale recht.

(18)  Zie meer bepaald punt 94 van dit advies.

(19)  Besluit 2005/876/JBZ van de Raad inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister is op 9 december van kracht geworden. Het besluit houdt een aanvulling en vergemakkelijking in van de bestaande mechanismen voor de verstrekking van informatie betreffende veroordelingen die zijn gebaseerd op bestaande overeenkomsten, instrumenten als het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 1959 en het Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 2000. Deze tekst zal later worden vervangen door een preciezer kaderbesluit van de Raad. De Commissie is voornemens op dit gebied een nieuw kaderbesluit voor te stellen.

(20)  Naast de algemene bepaling inzake termijnen voor het bewaren van persoonsgegevens als bepaald in artikel 7, worden in het voorstel nadere specifieke bepalingen vastgesteld in verband met persoonsgegevens die met andere lidstaten worden uitgewisseld. Zo voorziet artikel 9, lid 7, erin dat persoonsgegevens worden gewist

1.

indien deze gegevens niet hadden mogen worden verstrekt, beschikbaar gesteld of ontvangen;

2.

na een termijn die door de verstrekkende instantie wordt meegedeeld, tenzij de persoonsgegevens verder nog nodig zijn voor gerechtelijke procedures;

3.

indien de gegevens niet of niet langer nodig zijn voor het doel waarvoor ze werden verstrekt.

(21)  Hierbij kan worden gedacht aan een beperking tot terrorismebestrijding en/of de specifieke openbare belangen die zijn vermeld in artikel 4, lid 1, onder e): historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden.

(22)  Zie bijvoorbeeld de recente mededeling van de Commissie „A Strategy on the External Dimension of the Area of Freedom, Security and Justice” (COM(2005) 491 def).

(23)  Het Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens inzake toezichthoudende autoriteiten en grensoverschrijdend verkeer van gegevens werd ondertekend op 8.11.2001 en is op 1.7.2004 in werking getreden. Dit bindend internationaal rechtsinstrument is tot op heden door 11 staten ondertekend (9 daarvan zijn EU-lidstaten). Artikel 2, lid 1, van het protocol legt het volgende algemene beginsel vast: „Elke Partij bepaalt dat de doorgifte van persoonsgegevens naar een ontvanger die valt onder de rechtsmacht van een staat of organisatie die geen Partij is bij het Verdrag uitsluitend kan plaatsvinden wanneer die staat of organisatie een passend niveau van bescherming waarborgt voor de beoogde gegevensoverdracht.”.

(24)  VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, ondertekend door alle EU-lidstaten en in werking getreden op 26 juni 1987. Artikel 15 bepaalt met name wat volgt: „Iedere Staat die Partij is, draagt ervoor zorg dat een verklaring waarvan wordt vastgesteld dat deze is afgelegd ten gevolge van foltering, niet wordt aangevoerd als bewijs in een rechtszaak, behalve tegen een van foltering beschuldigde persoon als bewijs dat de verklaring werd afgelegd”.

(25)  Standpuntnota over rechtshandhaving en informatie-uitwisseling in de EU, goedgekeurd door de voorjaarsconferentie van de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten, Krakau, 25-26 april 2005.

(26)  Zie het Wetgevings- en werkprogramma van de Commissie voor 2006, COM(2005) 531 def.

(27)  Een telefoonrekening is bijvoorbeeld voor handelsdoeleinden betrouwbaar wanneer zij correct vermeldt welke telefoongesprekken werden gevoerd; wetshandhavingsinstanties kunnen evenwel niet volledig afgaan op dezelfde telefoonrekening om een sluitend bewijs te leveren over wie een specifiek gesprek heeft gevoerd.

(28)  De overwegingen bij de richtlijn luiden als volgt: „Kwesties betreffende de toegang tot gegevens die de nationale overheden overeenkomstig deze richtlijn bewaren ten behoeve van de in artikel 3, lid 2, eerste streepje, van Richtlijn 95/46/EG bedoelde activiteiten vallen buiten het toepassingsgebied van het communautaire recht. Zij kunnen evenwel onderworpen zijn aan nationale wetten of aan handelingen uit hoofde van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In dit verband moet worden opgemerkt dat deze wetten of handelingen de fundamentele rechten zoals die voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten en door het EVRM worden gewaarborgd, volledig in acht moeten nemen. Krachtens artikel 8 EVRM, zoals het is uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens…”.

(29)  Hoofdstuk IV behandelt in het bijzonder het recht op informatie (artikelen 19 en 20) en het recht op toegang, correctie, wissen of afscherming (artikel 21). Deze artikelen kennen de betrokkenen in het algemeen alle rechten toe die gewoonlijk door de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming worden gegarandeerd, en voorzien tegelijk in een reeks uitzonderingen teneinde rekening te houden met de bijzondere kenmerken van de derde pijler. Met name de beperkingen van de rechten van betrokkenen worden toegestaan aan de hand van bijna identieke bepalingen als die in verband met het recht op informatie (artikel 19, lid 2 en artikel 20, lid 2), en het recht op toegang (artikel 21, lid 2).

(30)  Zie het advies van de EDPS inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa voor kort verblijf, COM (2004) 835 def., bekendgemaakt op www.edps.eu.int.

(31)  Dit strookt met de bepalingen in artikel 18 van het voorstel, nl. dat de verstrekkende instantie op verzoek wordt ingelicht over de verdere verwerking van de verstrekte of beschikbaar gestelde persoonsgegevens, en in artikel 24, inzake de uitvoering van de beveiligingsmaatregelen, ook in het licht van de voorgestelde stelselmatige interne controle van deze maatregelen.


III Bekendmakingen

Commissie

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/48


GR-Elliniko: Exploitatie van geregelde luchtdiensten

Aanbesteding door de Helleense Republiek overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt d), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad voor de exploitatie van aan openbare dienstverplichtingen onderworpen geregelde luchtdiensten

(2006/C 47/13)

1.   Inleiding: Overeenkomstig lid 1, punt a), van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van 23.7.1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes heeft de Griekse regering besloten om met ingang van 1.4.2006 een verplichting tot openbare dienstverlening op te leggen voor de geregelde luchtdiensten op de volgende routes:

Athens-Kithira,

Athens-Naxos,

Athene-Paros,

Athene-Karpathos,

Athene-Sitia,

Athene-Skiathos,

Thessaloniki-Kerkira (Corfu),

Rodos-Kos-Leros-Astipalaia,

Kerkira (Corfu)-Aktio-Kefalonia-Zakinthos.

De voor deze verplichting tot openbare dienstverlening gestelde normen werden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie C 46 van 24.2.2006 en het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 164 van 10.7.2002, blz. 16.

Voorzover op 1.3.2006 geen enkele luchtvaartmaatschappij de Burgerluchtvaartautoriteit heeft gemeld dat zij voornemens is met ingang van 1.4.2006 geregelde luchtdiensten te exploiteren op een van bovengenoemde routes in overeenstemming met de verplichtingen tot openbare dienstverlening voor de desbetreffende route(s) en zonder om financiële compensatie te vragen, heeft Griekenland besloten om overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1, punt d), van bovengenoemde verordening de procedure te starten om de toegang tot één of meer van bovengenoemde routes (als aangegeven in het hierna komende punt) voor een periode van drie jaar tot één enkele luchtvaartmaatschappij te beperken en het recht om deze diensten met ingang van 1.4.2006 te exploiteren, bij openbare aanbesteding aan te bieden.

2.   Betreft: Levering, op exclusieve basis met ingang van 1.4.2006 en gedurende drie jaar, van aan openbare dienstverplichtingen onderworpen geregelde luchtdiensten op de volgende routes:

Athene-Kithira,

Athene-Naxos,

Athene-Paros,

Athene-Karpathos,

Athene-Sitia,

Athene-Skiathos,

Thessaloniki-Kerkira (Corfu),

Rodos-Kos-Leros-Astipalaia,

Kerkira (Corfu)-Aktio-Kefalonia-Zakinthos.

De diensten op deze routes moeten worden geëxploiteerd in overeenstemming met de bepalingen van de desbetreffende openbare dienstverplichtingen, als gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie C 46 van 24.2.2006 en het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 164 van 10.7.2002, blz. 16.

Er mogen offertes worden ingediend voor één of op meer van de bovenstaande routes. Alle offertes moeten echter voor elke route afzonderlijk worden ingediend.

Gezien de bijzondere aard van de luchtvaartroutes in kwestie moeten de zich kandidaat stellende luchtvaartmaatschappijen kunnen aantonen dat het cabinepersoneel op bovenstaande routes Grieks verstaat en spreekt.

3.   Deelneming aan de aanbesteding: De aanbesteding staat open voor alle maatschappijen die in het bezit zijn van een geldige exploitatievergunning, afgegeven door een lidstaat overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen.

4.   Aanbestedingsprocedure: Deze aanbesteding valt onder de bepalingen van de punten d) tot en met i) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2408/92 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes en Wet nr. 346/98 tot aanpassing van de Griekse wetgeving inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening aan de bepalingen van Richtlijn 92/50/EG van de Raad van 18.7.1992, als gewijzigd bij Wet nr. 18/2000.

In geval van nood, wanneer wordt besloten een nieuwe openbare aanbesteding uit te schrijven (omdat de initiële procedure geen bevredigend resultaat heeft opgeleverd), kan het Griekse ministerie van Vervoer en communicatie het nodige doen om ervoor te zorgen dat in de vitale behoeften inzake luchtvervoer van een bepaalde afgelegen regio wordt voorzien, mits dergelijke maatregelen in overeenstemming zijn met de beginselen van niet-discriminatie, proportionaliteit en transparantie en niet langer dan zes maanden van kracht blijven.

Indien slechts één offerte wordt ingediend en als die offerte als financieel onaanvaardbaar wordt beschouwd, kan de onderhandelingsprocedure worden gevolgd.

De gegadigden worden gebonden door hun offerte tot de overeenkomsten zijn toegewezen.

5.   Dossier voor de aanbesteding:: Het volledige dossier voor de aanbesteding, omvattende het bijzonder reglement van de aanbesteding en de overige vereiste informatie, kan gratis worden verkregen bij de Helleense Burgerluchtvaartautoriteit, Directoraat Luchtvaartbeleid, Vas. Georgiou 1, GR-166 04 Elliniko. Tel. (30-10) 891 61 49 of fax (30-10) 894 71 01.

6.   Financiële compensaties: Gegadigden dienen in hun offerte expliciet aan te geven welk bedrag wordt gevraagd als compensatie voor de exploitatie van elke route in kwestie gedurende drie jaar vanaf de voorgenomen aanvangsdatum (per jaar gespecificeerd). De financiële compensatie wordt driemaandelijks betaald door overschrijving op een rekening van de luchtvaartmaatschappij bij een in Griekenland erkende bank, en dit dertig dagen na de datum van de desbetreffende factuur van de luchtvaartmaatschappij. Het exacte bedrag van de uitgekeerde compensatie wordt vastgesteld op grond van de in werkelijkheid uitgevoerde vluchten, een certificaat van de relevante instanties van de burgerluchtvaartautoriteit waarin wordt bevestigd dat aan de contractuele voorwaarden is voldaan en het gevraagde compensatiebedrag pro rata.

7.   Selectiecriteria: Voor elke onder deze aanbesteding vallende route is het selectiecriterium om te kiezen tussen de luchtvaartmaatschappijen welke in staat worden geacht om de diensten op de desbetreffende route vlot en in overeenstemming met de vastgelegde openbare dienstverplichtingen te exploiteren, het laagste bedrag voor de totale gevraagde financiële compensatie voor de desbetreffende route.

8.   Looptijd, wijziging en beëindiging van de overeenkomst: De overeenkomst gaat in vanaf 1.4.2006 en neemt een einde op 31.3.2009.

Wijzigingen van de overeenkomst moeten in overeenstemming zijn met de openbare dienstverplichtingen als gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie C 46 van 24.2.2006 en het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 164 van 10.7.2002, blz. 16. Alle wijzigingen van de overeenkomst moeten schriftelijk worden bekendgemaakt.

Bij onverwachte wijzigingen van de exploitatievoorwaarden kan het bedrag van de compensatie worden herzien.

Elke ondertekenende partij kan de overeenkomst beëindigen na het verstrijken van een opzegtermijn van zes maanden. Ingeval van bijzonder ernstige redenen of wanneer de luchtvaartmaatschappij niet op passende wijze voldoet aan de in de overeenkomst vastgelegde openbare dienstverplichtingen kan de aanbesteder het contract zonder opzegtermijn beëindigen. De overeenkomst wordt ook geacht automatisch te zijn beëindigd wanneer de luchtvaartlicentie of het bewijs luchtvaartexploitant (AOC) van de luchtvaartmaatschappij in kwestie wordt geschorst of ingetrokken.

9.   Sancties bij niet-naleving van de overeenkomst: De luchtvaartmaatschappij is aansprakelijk voor de naleving van haar verplichtingen krachtens de overeenkomst.

Het aantal vluchten dat om direct aan de luchtvaartmaatschappij toe te schrijven redenen wordt geannuleerd, mag jaarlijks niet meer bedragen dan 2 % van het totale aantal vluchten. Wanneer dat toch het geval is, wordt de financiële compensatie pro rata verminderd.

Ingeval van niet-naleving, om andere redenen dan overmacht, van een deel of van het geheel van de in de overeenkomst vastgelegde verplichtingen van de contractant (andere dan het bovengenoemde geval waarbij het aantal geannuleerde vluchten niet meer bedraagt dan 2 % van het totale aantal vluchten per jaar), kan de aanbesteder de volgende sancties opleggen:

wanneer meer dan 2 % van de jaarlijks geplande vluchten op een gegeven route wordt geannuleerd, wordt de financiële compensatie voor de desbetreffende route (voor die vluchten die in de loop van het kwartaal in kwestie daadwerkelijk worden uitgevoerd) verder verminderd met het bedrag dat normaliter ter compensatie zou worden verleend wanneer de vluchten wél hadden plaatsgehad;

wanneer de niet-naleving betrekking heeft op het aantal daadwerkelijk in het kwartaal aangeboden zitplaatsen per week, wordt de financiële compensatie verminderd in verhouding tot het aantal niet-aangeboden zitplaatsen;

wanneer de niet-naleving betrekking heeft op de daadwerkelijk gehanteerde tarieven, wordt de financiële compensatie verminderd in verhouding tot het verschil tussen de gehanteerde en de in de overeenkomst vastgelegde tarieven;

ingeval van een andere inbreuk op de in de overeenkomst vastgelegde bepalingen, wordt de in de luchthavenvoorschriften vastgelegde boete opgelegd;

afgezien van bovenstaande sancties kan, wanneer de contractant een derde maal in hetzelfde kwartaal dezelfde inbreuk maakt op dezelfde route, na schriftelijke kennisgeving van de burgerluchtvaartautoriteit aan de contractant en indien de contractant niet afdoende kan aantonen dat de verantwoordelijkheid niet bij hem ligt, worden geëist dat de borgstelling inzake de naleving van de contractuele voorwaarden voor de desbetreffende route geheel of gedeeltelijk verbeurd wordt verklaard. Bij de beslissing om deze sanctie op te leggen, wordt rekening gehouden met de ernst van elke vastgestelde inbreuk en wordt het evenredigheidsbeginsel toegepast.

De aanbesteder kan ook een compensatie voor geleden schade eisen.

10.   Indiening van de offertes: De offertes dienen per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs te worden opgestuurd of ter plaatse tegen ontvangstbewijs te worden afgegeven op het volgende adres:

Ministerie van Vervoer en communicatie, Burgerluchtvaartautoriteit, Directoraat-generaal Luchtvervoer, Directoraat Luchtvaartbeleid, Afdeling II, Vasileos Georgiou 1, GR-166 04 Elliniko.

En wel uiterlijk op de 32e dag na de datum van bekendmaking van deze aanbesteding in het Publicatieblad van de Europese Unie, vóór 12:00 plaatselijke tijd.

11.   Geldigheid van de aanbesteding: Deze aanbesteding is slechts geldig wanneer geen enkele communautaire luchtvaartmaatschappij vóór 1.3.2006 bij de Burgerluchtvaartautoriteit een programma heeft ingediend om deze verbinding met ingang van 1.4.2006 te exploiteren in overeenstemming met de opgelegde verplichtingen van openbare dienstverlening, zonder daarvoor een financiële compensatie te ontvangen.

In ieder geval blijft deze aanbesteding geldig voor die routes waarvoor geen enkele luchtvaartmaatschappij op 1.3.2006 blijken van belangstelling onder bovengenoemde voorwaarden heeft ingediend.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/51


P-Lissabon: Exploitatie van geregelde luchtdiensten

Rectificatie van de aanbestedingen door Portugal overeenkomstig artikel 4, lid 1, sub d), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad voor de exploitatie van geregelde luchtdiensten op de routes Lissabon/Bragança en Bragança/Vila Real/Lissabon

(Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie S 25 van 7.2.2006, openbare procedure, 27011-2006)

(Publicatieblad van de Europese Unie C 32 van 8.2.2006)

(2006/C 47/14)

(Voor de EER relevante tekst)

1.   Inleiding: Overeenkomstig artikel 4, lid 1, sub a), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23.7.1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes heeft Portugal besloten om gewijzigde openbare dienstverplichtingen op te leggen voor de geregelde luchtdiensten op de routes Lissabon/Bragança en Bragança/Vila Real/Lissabon.

Voorzover geen luchtvaartmaatschappij op 8.3.2006 is begonnen of op het punt staat te beginnen met geregelde luchtdiensten op bovengenoemde routes overeenkomstig de openbare dienstverplichtingen en zonder om financiële compensatie te verzoeken, heeft Portugal besloten om overeenkomstig de procedure van artikel 4, lid 1, sub d) van genoemde verordening de toegang tot deze routes met ingang van 28.8.2006 tot één enkele luchtvaartmaatschappij te beperken en het recht om deze diensten te exploiteren bij openbare aanbesteding aan te bieden.

2.   Betreft: Levering, met ingang van 28.8.2006, van geregelde luchtdiensten op de routes Lissabon/Bragança en Bragança/Vila Real/Lissabon.

Deze diensten moeten worden geleverd overeenkomstig de voor deze routes opgelegde verplichtingen tot openbare dienstverlening als bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie C 30 van 7.2.2006.

De aandacht van de luchtvaartmaatschappijen wordt erop gevestigd dat zij, gezien de specificiteit van de verbindingen, moeten kunnen aantonen dat de meerderheid van de leden van de commerciële bemanning op de verbindingen Portugees spreekt en begrijpt.

3.   Deelneming aan de aanbestedingen: De aanbestedingen staan open voor alle maatschappijen die in het bezit zijn van een geldige exploitatievergunning voor luchtvervoer, afgegeven door een lidstaat in toepassing van Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23.7.1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen.

4.   Aanbestedingsprocedure: Deze aanbestedingen vallen onder de bepalingen van artikel 4, lid 1, sub d), e), f), g), h) en i), van Verordening (EEG) nr. 2408/92.

5.   Dossier voor de aanbesteding: Het volledige dossier voor de aanbestedingen, omvattende het programma van het concours, kan mits betaling van 100 EUR worden verkregen bij: Instituto Nacional da Aviação Civil, Rua B, Edifícios 4, 5 e 6, Aeroporto da Portela 4, P-1749-034 Lissabon.

6.   Financiële compensaties: Gegadigden dienen in hun offerte expliciet aan te geven welk bedrag wordt gevraagd als compensatie voor het uitvoeren van de openbare dienstverplichtingen op de routes gedurende drie jaar vanaf de voorgenomen aanvangsdatum (per jaar gespecificeerd). Ingeval het voorstel van de gegadigden ook vluchten in het weekend omvat, kan dit niet leiden tot een verhoging van de door de overheid te verlenen compensatie. De gegadigden dienen evenwel toelichting te geven bij de (niet door de overheid te compenseren) aanvullende kosten ten gevolge van bedoelde weekendvluchten.

Het werkelijke bedrag van de uitgekeerde compensatie wordt achteraf vastgesteld op grond van de werkelijke, met bewijsstukken gestaafde, uitgaven en inkomsten, doch zal nooit meer kunnen bedragen dan het in de offerte vermelde bedrag.

7.   Tarieven: In de offertes moeten de geplande tarieven worden vermeld, die in overeenstemming moeten zijn met de openbare dienstverplichtingen als bekendgemaakt in Publicatieblad van de Europese Unie C 30 van 7.2.2006.

8.   Looptijd, wijziging en opzegging van het contract: Het contract gaat in op 28.8.2006 en loopt tot 27.8.2009. De uitvoering van het contract wordt jaarlijks in de maanden juni en juli aan een controle in samenwerking met de luchtvaartmaatschappij onderworpen. Ingeval van een onvoorziene wijziging van de exploitatievoorwaarden kan het bedrag van de financiële compensatie worden gewijzigd.

9.   Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst: Wanneer de luchtvaartmaatschappij de diensten in kwestie om redenen van overmacht niet kan exploiteren, kan de compensatie worden verminderd in verhouding tot het aantal geannuleerde vluchten.

Wanneer de luchtvaartmaatschappij de diensten niet uitvoert om andere redenen dan overmacht, of ingeval hij de openbare dienstverplichtingen niet nakomt, kunnen de Portugese autoriteiten:

het bedrag van de financiële compensatie verlagen in verhouding tot het aantal geannuleerde vluchten,

de luchtvaartmaatschappij verzoeken een verklaring te geven. Wanneer deze niet bevredigend is, kunnen zij een einde maken aan het contract en een schadevergoeding eisen.

10.   Indiening van de offertes:

1.

De offertes moeten vóór 17:00 (lokale tijd) op de 30e (dertigste) dag na de bekendmaking van deze aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie C 47 van 25.2.2006 zijn ingediend.

2.

De offertes mogen worden afgegeven, tegen ontvangstbewijs, op de zetel van het Instituto Nacional de Aviação Civil, Rua B, Edificios 4, 5 e 6, Aeroporto da Portela 4, P-1749-034 Lissabon, en dit tussen 9:00 en 17:00, of mogen als aangetekend schrijven, met ontvangstbewijs, worden verstuurd op voorwaarde dat dit gebeurt binnen de in bovenstaande alinea gepreciseerde termijn.

11.   Geldigheid van de aanbestedingen: Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1, sub d), eerste zin, van Verordening (EEG) nr. 2408/92 is deze aanbesteding slechts geldig indien geen enkele communautaire luchtvaartmaatschappij vóór 8.3.2006 een programma heeft ingediend om deze verbindingen met ingang van 28.8.2006 te exploiteren in overeenstemming met de opgelegde openbare dienstverplichtingen, zonder daarvoor een financiële compensatie te vragen.

Ingeval één of meerdere luchtvaartmaatschappijen vóór 8.3.2006 een programma indienen om deze verbindingen te exploiteren in overeenstemming met de opgelegde openbare dienstverplichtingen en zonder daarvoor een financiële compensatie te vragen. vervalt deze aanbesteding.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/s3


MEDEDELING

Op 28 februari 2006 wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie C 49 A de „Gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen — Zevende aanvulling op de drieëntwintigste volledige uitgave gepubliceerd”.

Abonnees van het Publicatieblad ontvangen gratis een exemplaar naar gelang van het aantal en van de ta(a)l(en) van hun abonnement(en). Hun wordt verzocht onderstaande bestelbon, naar behoren ingevuld, met opgave van hun abonneenummer (code aan de linkerkant van elk etiket, beginnende met O/..........), te retourneren. Dit gratis aanbod geldt gedurende een jaar, met ingang van de verschijningsdatum van het betrokken Publicatieblad.

Niet-abonnees kunnen dit Publicatieblad tegen betaling verkrijgen bij een van onze verkoopkantoren (zie achterzijde).

Het Publicatieblad kan — net als alle Publicatiebladen (L, C, CA, CE) — gratis worden geraadpleegd op de website http://europa.eu.int/eur-lex/lex.

Image