ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 330

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
23 december 2022


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (codificatie) ( 1 )

46

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2022/2562 van de Raad van 24 oktober 2022 betreffende de ondertekening namens de Unie en de voorlopige toepassing van de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Thailand, anderzijds

70

 

*

Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Thailand, anderzijds

72

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/2563 van de Raad van 19 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2283 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten

109

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2564 van de Commissie van 16 augustus 2022 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting voor bepaalde demersale visserijen in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee

126

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2565 van de Commissie van 11 oktober 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader

130

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2566 van de Commissie van 13 oktober 2022 tot wijziging en rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 wat betreft het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken

134

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2567 van de Commissie van 13 oktober 2022 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 wat betreft het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken

139

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2568 van de Commissie van 21 december 2022 tot wijziging van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 tot vaststelling van bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest ( 1 )

147

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2022/2569 van de Raad van 14 november 2022 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen op de 19e vergadering van de Conferentie van de Partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites-CoP19), Panama-Stad, Panama, 14-25 november 2022, en betreffende de indiening van een soort voor opname in Cites-bijlage III

186

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2570 van de Commissie van 24 november 2022 tot niet-goedkeuring van zilvernitraat als een bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 7 overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

233

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/1


VERORDENING (EU) 2022/2560 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2022

betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Dankzij een sterke, open en concurrerende interne markt kunnen zowel Europese als buitenlandse ondernemingen concurreren op basis van eigen verdienste. De Unie heeft baat bij een geavanceerd en doeltreffend stelsel van staatssteuntoezicht, dat eerlijke voorwaarden wil garanderen voor alle ondernemingen die een economische activiteit in de interne markt uitoefenen. Dit stelsel van staatssteuntoezicht voorkomt dat lidstaten staatssteun toekennen die de mededinging op de interne markt onrechtmatig verstoort.

(2)

Tegelijkertijd ontvangen zowel private ondernemingen als openbare ondernemingen waarover een staat direct of indirect zeggenschap uitoefent mogelijk subsidies uit derde landen die worden gebruikt om bijvoorbeeld economische activiteiten op de interne markt in om het even welke economische sector te financieren, zoals de deelname aan aanbestedingsprocedures, of voor de overname van ondernemingen, waaronder die met strategische activa zoals kritieke infrastructuur en innovatieve technologieën. Dergelijke buitenlandse subsidies vallen momenteel niet onder de staatssteunvoorschriften van de Unie.

(3)

Deze verordening is op alle economische sectoren van toepassing, ook op de sectoren die van strategisch belang zijn voor de Unie en op kritieke infrastructuur, zoals die vermeld in artikel 4, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(4)

Buitenlandse subsidies kunnen de interne markt verstoren en voor diverse economische activiteiten in de Unie het gelijke speelveld ondergraven. Dit kan met name het geval zijn in het kader van concentraties die een verschuiving in de zeggenschap over ondernemingen in de Unie meebrengen, indien dergelijke concentraties volledig of ten dele worden bekostigd uit buitenlandse subsidies of wanneer ondernemers die voordeel halen uit buitenlandse subsidies, opdrachten gegund wordt in de Unie.

(5)

Momenteel zijn er geen Unie-instrumenten om verstoringen als gevolg van buitenlandse subsidies aan te pakken. Met handelsbeschermingsinstrumenten kan de Commissie handelen wanneer gesubsidieerde goederen in de Unie worden ingevoerd, maar niet wanneer buitenlandse subsidies de vorm aannemen van gesubsidieerde investeringen of wanneer het om diensten en financiële stromen gaat. Op grond van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen heeft de Unie de mogelijkheid om een procedure voor geschillenbeslechting tussen staten in te stellen tegen bepaalde buitenlandse subsidies die door WTO-leden worden toegekend, zij het beperkt tot goederen.

(6)

Daarom moeten bestaande Unie-instrumenten worden aangevuld met een nieuw instrument om door buitenlandse subsidies op de interne markt veroorzaakte verstoringen effectief aan te pakken, zodat een gelijk speelveld wordt gewaarborgd. Specifiek is het nieuwe instrument een aanvulling op staatssteunvoorschriften van de Unie met betrekking tot door subsidies van lidstaten op de interne markt veroorzaakte verstoringen.

(7)

Het is van belang dat voorschriften en procedures voor het onderzoeken van buitenlandse subsidies die de interne markt daadwerkelijk of potentieel verstoren, worden vastgesteld en dat die verstoringen, in voorkomend geval, worden verholpen. Buitenlandse subsidies kunnen de interne markt verstoren indien een onderneming die uit de buitenlandse subsidie voordeel haalt, een economische activiteit in de Unie uitoefent. De correcte toepassing en handhaving van deze verordening moet ertoe bijdragen dat de interne markt beter bestand is tegen door buitenlandse subsidies veroorzaakte verstoringen en op die manier bijdragen tot de open strategische autonomie van de Unie. Deze verordening stelt derhalve voorschriften vast voor alle ondernemingen die een economische activiteit in de Unie uitoefenen, met inbegrip van openbare ondernemingen waarover een staat directe of indirecte zeggenschap uitoefent. Bijzondere aandacht dient te worden gegeven aan het effect van deze verordening op kleine en middelgrote ondernemingen, gezien het belang van de economische activiteiten die zij uitoefenen, en de bijdrage daarvan aan het behalen van de centrale beleidsdoelstellingen van de Unie.

(8)

Om een gelijk speelveld op de hele interne markt en consistentie bij de toepassing van deze verordening te borgen, is de Commissie de enige instantie die bevoegd is om deze verordening toe te passen. De Commissie moet de bevoegdheid hebben om aldus, op basis van informatie uit alle beschikbare bronnen, buitenlandse subsidies in alle economische sectoren op eigen initiatief te onderzoeken voor zover die onder het toepassingsgebied van deze verordening, vallen. Om doeltreffend toezicht te garanderen, moet de Commissie in het specifieke geval van grote concentraties (fusies en acquisities) en aanbestedingsprocedures boven bepaalde drempels, de bevoegdheid hebben om buitenlandse subsidies te toetsen op basis van een voorafgaande aanmelding door de onderneming bij de Commissie.

(9)

Deze verordening moet worden toegepast en geïnterpreteerd in het licht van de desbetreffende Uniewetgeving, met inbegrip van wetgeving inzake staatssteun, fusies en aanbestedingen.

(10)

De uitvoering van deze verordening doet geen afbreuk aan het recht van elke lidstaat om zijn wezenlijke veiligheidsbelangen te beschermen overeenkomstig artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(11)

In het kader van deze verordening moet “buitenlandse subsidie” worden begrepen als een financiële bijdrage die direct of indirect wordt verschaft door een derde land, die een voordeel verleent en die beperkt is tot één of meer ondernemingen of bedrijfstakken. Dit zijn cumulatieve voorwaarden.

(12)

Een financiële bijdrage kan via publieke of private entiteiten worden toegekend. De vraag of een publieke entiteit een financiële bijdrage heeft verschaft, moet van geval tot geval worden beantwoord, met de nodige aandacht voor elementen zoals de kenmerken van de betrokken entiteit en de juridische en economische omgeving in het derde land waarin de entiteit opereert, met inbegrip van de rol van de overheid in de economie van dat derde land. Financiële bijdragen kunnen ook worden toegekend via een private entiteit indien de acties van die private entiteit aan het derde land zijn toe te rekenen. Het begrip “financiële bijdrage” omvat een breed scala aan steunmaatregelen die niet beperkt zijn tot geldovermakingen, bijvoorbeeld het verlenen van bijzondere of uitsluitende rechten aan een onderneming zonder een passende vergoeding te ontvangen die overeenstemt met de normale marktvoorwaarden.

(13)

Een financiële bijdrage moet een onderneming die op de interne markt een economische activiteit uitoefent, een voordeel verlenen. Een financiële bijdrage moet worden geacht een onderneming een voordeel te verlenen indien die onder normale marktvoorwaarden niet had kunnen worden verkregen. Het bestaan van een voordeel moet worden bepaald aan de hand van vergelijkingspunten, zoals de investeringspraktijk van private investeerders, de op de markt beschikbare financieringstarieven, een vergelijkbare fiscale behandeling of een passende vergoeding voor een bepaald goed of een bepaalde dienst. Indien geen rechtstreeks vergelijkbare ijkpunten voorhanden zijn, kunnen bestaande ijkpunten worden aangepast of kunnen alternatieve ijkpunten worden uitgewerkt op basis van algemeen aanvaarde beoordelingsmethoden. Voordelen kunnen bijvoorbeeld worden verleend in het kader van betrekkingen tussen overheidsinstanties en openbare ondernemingen indien die betrekkingen en met name financiering door de overheid aan openbare ondernemingen niet overeenstemmen met normale marktomstandigheden. Het afleveren of aankopen van goederen of diensten na een concurrerende, transparante en niet-discriminerende aanbestedingsprocedure wordt geacht in overeenstemming te zijn met de normale marktvoorwaarden. Een financiële bijdrage aan een onderneming met een economische activiteit op de interne markt mag niet als verleend voordeel worden beschouwd als de ijkpuntbeoordeling aangeeft dat de onderneming het voordeel onder normale marktomstandigheden zou hebben verkregen. Bij verrekenprijzen in het kader van binnen een onderneming uitgewisselde goederen en diensten kan er sprake zijn van een verleend voordeel als die verrekenprijzen niet in overeenstemming zijn met de normale marktvoorwaarden. Het door een financiële bijdrage verleend voordeel kan worden gegeven aan een onderneming met een economische activiteit in de Unie.

(14)

Het voordeel moet worden verleend aan een of meer ondernemingen of bedrijfstakken. De specificiteit van de buitenlandse subsidie kan rechtens of feitelijk worden vastgesteld.

(15)

Een buitenlandse subsidie moet worden beschouwd als toegekend vanaf het ogenblik dat de begunstigde het recht verkrijgt om de buitenlandse subsidie te ontvangen. De daadwerkelijke uitbetaling van de buitenlandse subsidie is geen noodzakelijke voorwaarde om een buitenlandse subsidie binnen het toepassingsgebied van deze verordening te laten vallen.

(16)

Een financiële bijdrage die uitsluitend wordt verleend voor de niet-economische activiteiten van een onderneming, is geen buitenlandse subsidie. Indien een financiële bijdrage voor een niet-economische activiteit echter wordt gebruikt als kruissubsidiëring voor de economische activiteiten van de onderneming, dan kan er sprake zijn van een buitenlandse subsidie die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt. Indien een onderneming gebruikmaakt van financiële bijdragen, bijvoorbeeld in de vorm van bijzondere of uitsluitende rechten, of van financiële bijdragen die werden ontvangen om een door de overheid opgelegde last te compenseren, om andere activiteiten te kruis subsidiëren, dan kan die kruissubsidiëring erop wijzen dat de bijzondere of uitsluitende rechten worden verleend zonder behoorlijke vergoeding, of dat de last overgecompenseerd wordt en er dus sprake is van een buitenlandse subsidie.

(17)

Zodra het bestaan van een buitenlandse subsidie is vastgesteld, moet de Commissie per geval nagaan of dit de interne markt verstoort. Anders dan bij staatssteun die door een lidstaat wordt toegekend, geldt er geen algemeen verbod op buitenlandse subsidies.

(18)

Het is mogelijk dat het gebrek aan transparantie over talrijke buitenlandse subsidies en de complexiteit van de zakelijke realiteit het moeilijk maakt om het effect van een bepaalde buitenlandse subsidie op de interne markt eenduidig vast te stellen of te kwantificeren. Om de verstoring te bepalen, lijkt het dus noodzakelijk gebruik te maken van een niet-uitputtende reeks indicatoren. Bij het beoordelen van de vraag in hoeverre een buitenlandse subsidie de concurrentiepositie van een onderneming kan verbeteren en hoe die buitenlandse subsidie in dat verband de mededinging op de interne markt daadwerkelijk of potentieel ongunstig beïnvloedt, kan de Commissie rekening houden met bepaalde indicatoren, zoals het bedrag en de aard van de buitenlandse subsidie, het doel van en de voorwaarden verbonden aan de buitenlandse subsidie, alsmede het gebruik ervan op de interne markt.

(19)

Wanneer de Commissie aan de hand van deze indicatoren bepaalt of er sprake is van een verstoring op de interne markt kan zij verschillende elementen laten meewegen, zoals de omvang van de buitenlandse subsidie in absolute termen of ten opzichte van de omvang van de markt of ten opzichte van de waarde van de investering. Zo zal een concentratie waarbij een buitenlandse subsidie een substantieel deel van de aankoopprijs van de doelonderneming dekt, waarschijnlijk verstorend zijn. Ook zullen buitenlandse subsidies die een substantieel deel bestrijken van de geraamde waarde van een via een aanbestedingsprocedure te gunnen opdracht, waarschijnlijk verstoringen veroorzaken. Indien voor exploitatiekosten een buitenlandse subsidie wordt verstrekt, lijkt het waarschijnlijker dat dit verstoringen veroorzaakt dan wanneer deze voor investeringsuitgaven wordt toegekend. De kans dat buitenlandse subsidies aan kleine en middelgrote ondernemingen verstoringen veroorzaken, zou als minder groot kunnen worden beschouwd dan de kans dat buitenlandse subsidies aan grote ondernemingen verstoringen veroorzaken. Voorts moet worden gekeken naar de kenmerken van de markt, en met name de mededingingsvoorwaarden op de markt, zoals toegangsdrempels. Buitenlandse subsidies op door overcapaciteit gekenmerkte markten of op markten die tot overcapaciteit leiden doordat economisch niet rendabele activa in stand worden gehouden of doordat investeringen worden gestimuleerd in capaciteitsuitbreidingen die anders niet hadden plaatsgevonden, zullen waarschijnlijk verstoringen veroorzaken. Een buitenlandse subsidie aan een begunstigde die een geringe mate van activiteit op de interne markt vertoont, gemeten bijvoorbeeld in termen van in de Unie behaalde omzet, zal minder waarschijnlijk verstoringen veroorzaken dan een buitenlandse subsidie aan een begunstigde die in aanzienlijkere mate op de interne markt actief is. Als algemene regel geldt dat bij buitenlandse subsidies die over een periode van drie opeenvolgende jaren het bedrag van 4 miljoen EUR niet overschrijden, verstoringen van de interne markt in de zin van deze verordening weinig waarschijnlijk moeten worden geacht. Buitenlandse subsidies aan één onderneming waarvan het bedrag de de-minimissteun zoals bepaald in artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie (4) per derde land en over een periode van drie opeenvolgende jaren niet overschrijdt, moeten worden geacht de interne markt niet te verstoren in de zin van deze verordening.

(20)

Evenals bepaalde soorten staatssteun zullen ook bepaalde categorieën buitenlandse subsidies, zoals onbeperkte garanties, te weten garanties zonder enige beperking van het bedrag of de looptijd, naar hun aard waarschijnlijk verstoringen op de interne markt veroorzaken. Hetzelfde geldt voor een onrechtmatig voordelige inschrijving waarvan de voordelige aard, zoals de prijs, niet door andere factoren kan worden gerechtvaardigd. Bovendien zouden subsidies in de vorm van exportfinanciering, tenzij zij zijn verstrekt in overeenstemming met de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, een bijzondere bron van zorg kunnen zijn vanwege de verstorende effecten ervan. Aangezien bij die categorieën van buitenlandse subsidies verstoringen van de interne markt zeer waarschijnlijk zijn, hoeft de Commissie geen nadere beoordeling op basis van indicatoren uit te voeren. Een onderneming mag hoe dan ook steeds aantonen dat de buitenlandse subsidie in kwestie de interne markt in de specifieke omstandigheden van de zaak niet zou verstoren.

(21)

Zowel de lidstaten als alle natuurlijke of rechtspersonen kunnen informatie indienen over de positieve effecten van een buitenlandse subsidie, die de Commissie bij de afwegingstoets terdege in ogenschouw moet nemen. De Commissie dient de positieve effecten van de buitenlandse subsidie te overwegen op basis van het bewijsmateriaal dat voor die positieve effecten tijdens het onderzoek is ingediend. De positieve effecten moeten betrekking hebben op de ontwikkeling van de betrokken gesubsidieerde economische activiteit op de interne markt. Waar passend moet rekening worden gehouden met overige positieve effecten om te voorkomen dat de afweging tot ongerechtvaardigde discriminatie zou leiden. De Commissie dient ook de bredere positieve effecten in verband met de relevante beleidsdoelstellingen, in het bijzonder die van de Unie, te onderzoeken. Die beleidsdoelstellingen kunnen met name betrekking hebben op een hoog niveau van milieubescherming en sociale normen, en de bevordering van onderzoek en ontwikkeling. De Commissie moet die positieve effecten afwegen tegen de negatieve effecten van een buitenlandse subsidie in termen van verstoring op de interne markt. Bij een aanbestedingsprocedure dient de Commissie de beschikbaarheid van alternatieve bronnen voor de levering van de betrokken goederen en diensten in overweging te nemen. De afweging kan tot de conclusie leiden dat geen herstelmaatregelen worden opgelegd indien de positieve effecten opwegen tegen de negatieve. Bij categorieën buitenlandse subsidies die geacht worden zeer waarschijnlijk de interne markt te zullen verstoren, is de kans kleiner dat de positieve effecten opwegen tegen de negatieve. Indien de negatieve effecten overheersen, kan de afwegingstoets helpen om te bepalen wat de aard en het niveau van de verbintenissen of herstelmaatregelen moeten zijn. Aangezien de positieve effecten van een buitenlandse subsidie bij een afwegingstoets in beschouwing worden genomen, mag die afweging voor de onderneming in geen geval een slechter resultaat opleveren dan wanneer de afwegingstoets niet was toegepast. Telkens wanneer de Commissie een afwegingstoets verricht, moet zij de redenen daarvoor uiteenzetten in het besluit tot afsluiting van een diepgaand onderzoek.

(22)

Indien de Commissie een buitenlandse subsidie op eigen initiatief onderzoekt, moet zij de bevoegdheid hebben om herstelmaatregelen aan een onderneming op te leggen, om de door de buitenlandse subsidie op de interne markt veroorzaakte verstoringen te verhelpen. Die herstelmaatregelen moeten zowel structurele als niet-structurele remedies en de terugbetaling van de buitenlandse subsidie omvatten en zij moeten geschikt zijn om de betrokken verstoring te verhelpen en evenredig zijn. Wanneer de Commissie alternatieve herstelmaatregelen overweegt die elk de verstoring volledig en daadwerkelijk zouden verhelpen, moet zij dus de maatregel kiezen die zo weinig mogelijk lasten veroorzaakt voor de onderzochte onderneming.

(23)

De onderzochte onderneming moet de mogelijkheid hebben verbintenissen aan te bieden om de door de buitenlandse subsidie veroorzaakte verstoring te verhelpen. Indien de Commissie van oordeel is dat de aangeboden verbintenissen de verstoring volledig en daadwerkelijk verhelpen, kan zij deze accepteren en deze bij besluit verbindend verklaren. In dat geval mag de Commissie geen herstelmaatregelen opleggen.

(24)

De onderzochte onderneming kan aanbieden om de subsidie terug te betalen, vermeerderd met een passende rente. De Commissie moet instemmen met een terugbetaling die als verbintenis wordt aangeboden indien zij zich ervan kan vergewissen dat de terugbetaling de verstoring volledig verhelpt, transparant en controleerbaar wordt uitgevoerd en in de praktijk ook functioneert, waarbij zij rekening houdt met het risico dat de doelstellingen van deze verordening worden omzeild.

(25)

Tenzij de onderzochte onderneming verbintenissen aanbiedt waarmee de geconstateerde verstoring volledig en daadwerkelijk wordt verholpen, moet de Commissie de bevoegdheid hebben om een concentratie of de gunning van een opdracht te verbieden voordat deze plaatsvindt. Indien de concentratie reeds tot stand is gebracht, met name in gevallen waarin geen voorafgaande aanmelding vereist was omdat de aanmeldingsdrempels niet werden overschreden, kan de verstoring niettemin zo aanzienlijk zijn dat zij niet kan worden verholpen door gedragsmatige of structurele maatregelen of door de terugbetaling van de subsidie. In dergelijke gevallen zou de Commissie moeten kunnen beslissen om de verstoring te verhelpen door de ondernemingen te gelasten de concentratie te ontbinden.

(26)

De onderzochte onderneming kan aanbieden of de Commissie kan, waar dat evenredig en nodig is, de onderzochte onderneming verplichten om de Commissie gedurende een passende periode in kennis te stellen van haar deelname aan toekomstige concentraties of aanbestedingsprocedures in de Unie. De indiening van dergelijke informatie, of het antwoord of het uitblijven van een antwoord van de Commissie, mag bij de onderneming niet de legitieme verwachting wekken dat de Commissie later geen onderzoek meer zal instellen naar mogelijke buitenlandse subsidies aan de onderneming die aan de concentratie of aanbestedingsprocedure deelneemt.

(27)

De Commissie moet de bevoegdheid hebben om op eigen initiatief alle informatie over buitenlandse subsidies te onderzoeken. De lidstaten en elke natuurlijke of rechtspersoon of vereniging moeten de Commissie informatie kunnen verstrekken over vermeende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren. De Commissie zou een contactpunt kunnen oprichten zodat dergelijke informatie op vertrouwelijke wijze kan worden verstrekt. Wanneer lidstaten de Commissie relevante informatie verstrekken over vermeende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, moet de Commissie ervoor zorgen dat die lidstaten een antwoord ontvangen. Om mogelijke buitenlandse subsidies te onderzoeken, na te gaan of deze de interne markt verstoren en eventuele verstoringen vervolgens te herstellen, voorziet deze verordening in een procedure in twee stappen: een voorlopige toetsing en een diepgaand onderzoek. Zodra een onderneming aan een van die beide stappen wordt onderworpen, moet zij als een onderzochte onderneming worden beschouwd.

(28)

De Commissie moet passende onderzoeksbevoegdheden krijgen om alle noodzakelijke informatie te verzamelen. Daarom moet zij de bevoegdheid krijgen om tijdens de hele procedure ondernemingen of ondernemingsverenigingen om informatie te verzoeken. Daarnaast moet de Commissie de bevoegdheid hebben om geldboeten en dwangsommen op te leggen voor het niet tijdig verstrekken van de verlangde informatie of voor het verstrekken van onvolledige, onjuiste of misleidende informatie. De Commissie moet ook vragen kunnen stellen aan lidstaten of derde landen. Voorts moet de Commissie de bevoegdheid hebben om een feitenonderzoek uit te voeren op de locaties van een onderneming of ondernemingsvereniging die zich in de Unie bevinden of, als het betrokken derde land officieel in kennis is gesteld en geen bezwaar uit, op de locaties van de onderneming in het derde land. Voor een doeltreffende inspectie moet de Commissie de bevoegdheid hebben de onderneming of ondernemingsvereniging te verzoeken met de inspectie in te stemmen. De Commissie moet ook de bevoegdheid hebben om op basis van de beschikbare feiten besluiten te nemen indien de onderzochte onderneming of het derde land dat de subsidie heeft verstrekt geen medewerking verleent.

(29)

Voorts moet de Commissie, indien zulks noodzakelijk is om onherstelbare schade aan de mededinging op de interne markt te voorkomen, de bevoegdheid hebben om voorlopige maatregelen vast te stellen.

(30)

Indien de Commissie, als gevolg van de voorlopige toetsing, over voldoende aanwijzingen beschikt voor het bestaan van een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort, moet zij de bevoegdheid hebben een diepgaand onderzoek in te leiden om voor het beoordelen van de buitenlandse subsidie aanvullende relevante informatie te verzamelen. De onderzochte onderneming moet in staat worden gesteld haar recht van verweer uit te oefenen.

(31)

De Commissie moet het diepgaande onderzoek beëindigen met de vaststelling van een besluit. Zij moet er zo veel mogelijk naar streven om het diepgaande onderzoek binnen 18 maanden af te sluiten en daarbij met name rekening houden met de complexiteit van de zaak en de mate waarin de betrokken ondernemingen en derde landen meewerken.

(32)

De Commissie moet over passende instrumenten beschikken om de doeltreffendheid van verbintenissen en herstelmaatregelen te borgen. Indien een onderneming een besluit met verbintenissen, een besluit met herstelmaatregelen of een besluit tot oplegging van voorlopige maatregelen niet naleeft, moet de Commissie de bevoegdheid hebben om geldboeten of dwangsommen van voldoende afschrikkende aard op te leggen. De Commissie moet rekening houden met gevallen van herhaalde niet-nakoming wanneer zij deze geldboeten of dwangsommen oplegt. Voor een grotere doeltreffendheid van deze verordening kan de Commissie samen met de verbintenissen of herstelmaatregelen ook geldboeten of dwangsommen opleggen.

(33)

Om de correcte en doeltreffende toepassing van deze verordening te verzekeren, moet de Commissie de bevoegdheid hebben een besluit te herroepen en een nieuw besluit vast te stellen indien het besluit berustte op onvolledige, onjuiste of misleidende informatie, indien een onderneming in strijd met haar verbintenissen of de opgelegde herstelmaatregelen handelt of indien de verbintenissen of herstelmaatregelen niet doeltreffend waren.

(34)

Gezien het potentieel aanzienlijke effect van concentraties op de interne markt, moet de Commissie de bevoegdheid hebben om, nadat aanmelding heeft plaatsgevonden, onderzoek te doen naar informatie over buitenlandse financiële bijdragen in het kader van een voorgenomen transactie. Ondernemingen mogen de concentratie niet tot stand brengen voordat het onderzoek door de Commissie is afgerond. Het onderzoek door de Commissie moet volgens dezelfde procedure verlopen als die voor het onderzoek door de Commissie van een buitenlandse subsidie op eigen initiatief, met de nodige aanpassingen om rekening te houden met de specifieke kenmerken van concentraties.

(35)

Een evenwicht moet worden gevonden tussen de doeltreffende bescherming van de interne markt en de noodzaak om de administratieve lasten te beperken voor ondernemingen die onder deze verordening vallen. Daarom moet alleen voor concentraties die voldoen aan in deze verordening vastgestelde gecombineerde drempels voor de omvang van de omzet in de Unie en de hoogte van de buitenlandse financiële bijdragen, een verplichte voorafgaande aanmelding gelden.

(36)

Onder die aanmeldingsdrempels moet de Commissie de aanmelding kunnen verlangen van potentieel gesubsidieerde concentraties die nog niet tot stand zijn gebracht of de aanmelding van potentieel gesubsidieerde inschrijvingen vóór de gunning van een opdracht, indien zij van oordeel is dat de concentratie of de inschrijving, gezien het effect ervan in de Unie, een voorafgaande toetsing verdient. Ook moet de Commissie de mogelijkheid hebben om op eigen initiatief een toetsing uit te voeren van reeds tot stand gebrachte concentraties of reeds gegunde opdrachten.

(37)

Bij de toetsing van een concentratie moet de beoordeling van de vraag of er al dan niet sprake is van een verstoring op de interne markt, beperkt blijven tot de betrokken concentratie, en mogen uitsluitend die buitenlandse subsidies die in de drie jaar vóór de concentratie zijn toegekend, in ogenschouw worden genomen.

(38)

In het kader van het mechanisme voor voorafgaande toetsing van concentraties moeten ondernemingen te goeder trouw bij de Commissie een verzoek om voorafgaand overleg kunnen indienen, met als doel richtsnoeren te ontvangen met betrekking tot de vraag of aan de aanmeldingsdrempels is voldaan.

(39)

Wanneer een concentratie bij de Commissie wordt aangemeld overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (5) en overeenkomstig deze verordening, dient de Commissie ernaar te streven de administratieve lasten van deze verordening voor de aanmeldende partijen te beperken. Ondernemingen moeten met name de mogelijkheid hebben om de specifieke informatie aan te geven die in het kader van een procedure op grond van deze verordening wordt verstrekt en die de Commissie ook mag gebruiken in procedures op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004.

(40)

De noodzaak om buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren tegen te gaan, springt met name in het oog bij overheidsopdrachten, gezien het economische belang ervan op de interne markt en het feit dat deze worden bekostigd uit middelen van de belastingbetalers. De Commissie moet de bevoegdheid hebben om, na aanmelding, doch vóór de gunning van een opdracht, informatie te onderzoeken over buitenlandse financiële bijdragen die in het kader van een aanbestedingsprocedure aan de deelnemende ondernemer worden verstrekt. Voorafgaande aanmeldingen moeten verplicht zijn boven een drempel die in deze verordening is vastgesteld om economisch belangrijke gevallen in beeld te krijgen, terwijl de administratieve lasten toch zo veel mogelijk wordt beperkt en de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen aan overheidsopdrachten niet wordt belemmerd. Die verplichting tot voorafgaande aanmelding boven een bepaalde drempel moet ook gelden voor de in artikel 26, lid 2, van Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) en artikel 37, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (8) bedoelde combinaties van ondernemers. De Commissie mag ook verlangen dat in een aanbestedingsprocedure een buitenlandse financiële bijdrage vooraf wordt aangemeld ook al ligt de geraamde waarde ervan lager dan de aanmeldingsdrempels. De Commissie moet ernaar streven inmenging in aanbestedingsprocedures te beperken door er bij de keuze om voorafgaande kennisgeving te verlangen rekening mee te houden hoezeer de datum van gunning van de opdracht nadert.

(41)

Het evenwicht tussen de ontwikkeling van een Europese markt voor defensie- en veiligheidsuitrusting, die essentieel is voor het behoud van een Europese technologische en industriële defensiebasis, en de bescherming van de nationale veiligheid van de lidstaten vereist een specifieke regeling voor defensie- en veiligheidsopdrachten die onder Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad vallen (9). Aanbestedingen waarbij die opdrachten worden gegund, mogen derhalve niet onderworpen zijn aan de aanmeldingsvereisten op grond van deze verordening. Niettemin moet het mogelijk zijn de buitenlandse subsidies in het kader van die opdrachten ambtshalve te onderzoeken. Bovendien mogen overheidsopdrachten die onder Richtlijn 2009/81/EG vallen en die krachtens die richtlijn zijn vrijgesteld of waarvoor aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 346 VWEU is voldaan — waarbij bijvoorbeeld rekening wordt gehouden met het feit dat in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie de mogelijkheid om van deze uitzonderingen gebruik te maken niet aldus mag worden uitgelegd dat de werking ervan verder gaat dan strikt noodzakelijk is ter bescherming van de rechtmatige belangen die deze bepalingen helpen te vrijwaren en met de interpretatieve mededeling van de Commissie over de toepassing van artikel 296 VWEU op het gebied van defensieaanschaffingen — niet onder deze verordening vallen.

(42)

Raamovereenkomsten zijn een doeltreffende aanbestedingstechniek die op grote schaal door aanbestedende diensten en aanbestedende instanties wordt gebruikt. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de flexibiliteit die kopers na het sluiten van een raamovereenkomst wordt geboden. Derhalve moet de in deze verordening bepaalde aanmeldingsplicht voor buitenlandse financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures beperkt blijven tot de procedure die voorafgaat aan de sluiting van een raamovereenkomst en mag zij niet van toepassing zijn op opdrachten op basis van een raamovereenkomst.

(43)

Rekening houdend met het dringende karakter van aanbestedingsprocedures die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 27, lid 3, of artikel 28, lid 6, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 45, lid 3, van Richtlijn 2014/25/EU, moet de Commissie alles in het werk stellen om tijdens een voorlopige toetsing en een diepgaand onderzoek voorrang te geven aan die procedures om zo spoedig mogelijk tot een betekenisvolle conclusie te komen. Dit moet van overeenkomstige toepassing zijn op soortgelijke procedures die overeenkomstig Richtlijn 2014/23/EU worden uitgevoerd.

(44)

Wegens de specifieke kenmerken van meerfasige procedures bij aanbestedingen moet de Commissie bij de indiening van het verzoek tot deelneming een voorlopige toetsing aanvangen met de relevantie informatie die in een aanmelding beschikbaar is. Om te waarborgen dat de informatie volledig is en het onderzoek vlot verloopt, moet bij de definitieve inschrijving een bijgewerkte aanmelding worden ingediend. De Commissie moet ook beschikken over het recht om aanvullende informatie te verzoeken voordat de definitieve inschrijving wordt ingediend.

(45)

Deze verordening heeft geen betrekking op de toegang van ondernemers uit derde landen tot de aanbestedingsmarkt van de Unie. Die materie valt onder het toepasselijke recht van de Unie en internationale overeenkomsten.

(46)

Wanneer een buitenlandse financiële bijdrage wordt aangemeld in het kader van een aanbestedingsprocedure, moet de beoordeling tot die procedure beperkt blijven.

(47)

In voorkomend geval moet de Commissie zoeken naar manieren om te waarborgen dat elektronische communicatiemiddelen worden gebruikt om de nakoming van verplichtingen inzake overheidsopdrachten uit hoofde van deze verordening te vergemakkelijken.

(48)

Geborgd moet worden dat de beginselen van overheidsopdrachten — met name evenredigheid, non-discriminatie, gelijke behandeling, transparantie en mededinging — in acht worden genomen ten aanzien van alle ondernemers die bij de aanbestedingsprocedure betrokken zijn, ongeacht of er op grond van deze verordening onderzoeken zijn ingeleid en lopen. Deze verordening doet geen afbreuk aan Richtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU wat betreft de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht.

(49)

Aanbestedende diensten of aanbestedende instanties kunnen besluiten een opdracht in de vorm van aparte percelen te gunnen, met name in overeenstemming met artikel 46 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 65 van Richtlijn 2014/25/EU en met inachtneming van het verbod op kunstmatige splitsing. Wie zich inschrijft voor percelen met een waarde die de toepasselijke drempel overschrijdt, moet buitenlandse financiële bijdragen aanmelden.

(50)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor ondernemers om overeenkomstig Richtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU een beroep te doen op de draagkracht van andere entiteiten.

(51)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie om de ondernemers te verzoeken de relevante informatie of documentatie aan te vullen of te verduidelijken, zoals bepaald in Richtlijn 2014/23/EU, Richtlijn 2014/24/EU of Richtlijn 2014/25/EU, of in de nationale wetgeving tot uitvoering van die richtlijnen, mits dergelijke verzoeken worden gedaan met volledige inachtneming van de beginselen van gelijke behandeling en transparantie.

(52)

Er is een sterke tendens onder overheidsinkopers om met het oog op schaalvoordelen en efficiëntieverhogingen hun aankopen te centraliseren. Dergelijke aankoopcentrales zijn aanbestedende diensten of aanbestedende instanties in de zin van Richtlijnen 2009/81/EG, 2014/24/EU en 2014/25/EU. De Commissie moet daarom buitenlandse subsidies kunnen onderzoeken in het kader van opdrachten die door dergelijke aanbestedende diensten of aanbestedende instanties worden gegund.

(53)

Buitenlandse subsidies die een ondernemer in staat stellen een onrechtmatig voordelige inschrijving voor de betrokken werken, leveringen of diensten in te dienen, moeten worden geacht daadwerkelijk of potentieel een verstoring van een aanbestedingsprocedure te veroorzaken. Die verstoringen moeten dus worden getoetst op basis van een niet-uitputtend stel indicatoren. Aan de hand van deze indicatoren moet kunnen worden bepaald op welke wijze de buitenlandse subsidie de mededinging verstoort door de concurrentiepositie van een onderneming te verbeteren en deze in staat te stellen een onrechtmatig voordelige inschrijving in te dienen. Ondernemers moeten in de gelegenheid worden gesteld om aan te tonen dat de inschrijving niet onrechtmatig voordelig is, onder meer door de in artikel 69, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 84, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU inzake abnormaal lage inschrijvingen bedoelde elementen aan te voeren. Het gunningsverbod mag alleen worden toegepast indien het voordelige karakter van de inschrijving die buitenlandse subsidies geniet, niet te verantwoorden valt door andere factoren, indien de inschrijver de opdracht zou worden gegund en indien de inschrijvende onderneming geen verbintenissen heeft gedaan die als passend en afdoende werden beschouwd om de verstoring volledig en daadwerkelijk te verhelpen. Het gunningsverbod betreft dus de specifieke procedure waaronder de onrechtmatig voordelige inschrijving werd ingediend. De bevinding van de Commissie dat een ondernemer voordeel heeft gehaald uit een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort en hem in staat heeft gesteld een onrechtmatig voordelige inschrijving in te dienen, mag derhalve niet worden beschouwd als een element dat aanleiding geeft tot uitsluiting op grond van de facultatieve uitsluitingsgronden in artikel 38, lid 7, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 57, lid 4, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 80 van Richtlijn 2014/25/EU in het kader van dezelfde of een andere aanbestedingsprocedure overeenkomstig die richtlijnen.

(54)

Een onrechtmatig voordelige inschrijving kan ook voortvloeien uit buitenlandse subsidies die aan een onderaannemer of leverancier worden toegekend vanwege de concurrentiegevolgen van deze subsidies voor de bij een aanbestedende dienst of aanbestedende instantie ingediende inschrijving. Om de administratieve lasten te beperken, moeten echter alleen hoofdonderaannemers of hoofdleveranciers, dat wil zeggen de personen van wie de producten of diensten betrekking hebben op belangrijke onderdelen van de opdracht of een bepaald percentage van de waarde van de opdracht overschrijden, buitenlandse financiële bijdragen aanmelden. Onderdelen van de opdracht kunnen als sleutelonderdelen worden beschouwd, met name op grond van de specifieke relevantie van het onderdeel voor de kwaliteit van de inschrijving, met inbegrip van specifieke knowhow, technologie, gespecialiseerd personeel, octrooien of soortgelijke voordelen voor de onderaannemer of leverancier, vooral wanneer die onderdelen worden gebruikt om te voldoen aan het grootste deel van ten minste een van de selectiecriteria in een aanbestedingsprocedure. Om een stabiele feitelijke basis voor een toetsing te waarborgen, moet bij de voorlopige toetsing rekening worden gehouden met de belangrijkste onderaannemers en leveranciers die reeds bekend zijn in het stadium van de indiening van de volledige kennisgeving of verklaring of de bijgewerkte kennisgeving of verklaring in het geval van meerfasige procedures. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor ondernemers om bij de uitvoering van hun opdrachten gebruik te maken van nieuwe onderaannemers. Als gevolg daarvan mag het veranderen van onderaannemer of leverancier na de indiening van de volledige kennisgeving of verklaring of de bijgewerkte kennisgeving of verklaring of tijdens de uitvoering van een opdracht geen aanvullende kennisgevingsverplichtingen met zich meebrengen, maar de Commissie moet een ambtshalve toetsing kunnen beginnen indien zij beschikt over informatie, onder meer van een lidstaat, natuurlijke persoon, rechtspersoon of vereniging, dat die onderaannemers en leveranciers voordeel zouden kunnen gehaald hebben uit buitenlandse subsidies.

(55)

In lijn met de richtlijnen inzake openbare overheidsopdrachten moet de economisch meest voordelige inschrijving uit het oogpunt van de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie worden vastgesteld op basis van de prijs of de kosten, door gebruik te maken van een kosteneffectiviteitsbenadering, zoals de berekening van de levenscycluskosten, waarbij onder meer de beste prijs-kwaliteitsverhouding in aanmerking kan worden genomen, te bepalen op basis van criteria, waaronder kwalitatieve, milieu- of sociale aspecten, die verband houden met het onderwerp van de desbetreffende opdracht.

(56)

In het kader van rechtsmiddelen in verband met de toepassing van deze verordening, met name met betrekking tot aanbestedingsprocedures, heeft een nationale rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU, die een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het recht om het Hof van Justitie verzoeken om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van het Unierecht, met inbegrip van deze verordening; in het in artikel 267 VWEU beschreven geval is die nationale rechterlijke instantie verplicht het Hof van Justitie om een dergelijke prejudiciële beslissing te verzoeken. In het licht van de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie heeft die nationale rechterlijke instantie echter niet het recht een vraag stellen over de geldigheid van het besluit van de Commissie op verzoek van een betrokken ondernemer, die de mogelijkheid heeft gehad een beroep tot nietigverklaring van dat besluit in te stellen, met name indien dat besluit rechtstreeks en alleen op hem betrekking heeft, maar hij dit niet binnen de in artikel 263 VWEU gestelde termijn heeft gedaan.

(57)

Gezien het karakter van het mechanisme voor voorafgaande toetsing van concentraties en de gunning van overheidsopdrachten, en gelet op de behoefte aan rechtszekerheid ten aanzien van die specifieke transacties, mag de Commissie concentraties of inschrijvingen voor een overheidsopdracht die overeenkomstig de desbetreffende procedures zijn aangemeld en beoordeeld, niet opnieuw op eigen initiatief toetsen. Het is echter mogelijk dat financiële bijdragen waarvan de Commissie via de aanmeldingsprocedure in kennis is gesteld, ook buiten die concentratieprocedure of de procedure voor overheidsopdrachten relevant zijn.

(58)

De lidstaten moeten bij de toepassing van deze verordening op doeltreffende wijze samenwerken met de Commissie. Om deze samenwerking te vergemakkelijken, moet de Commissie een samenwerkingsmechanisme kunnen opzetten.

(59)

Om informatie over buitenlandse subsidies te kunnen verzamelen, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om onderzoeken in te stellen naar specifieke economische sectoren, bepaalde soorten economische activiteiten of het gebruik van bepaalde instrumenten voor subsidiëring vanuit het buitenland. De Commissie moet de uit dergelijke marktonderzoeken verkregen informatie kunnen gebruiken om bepaalde transacties te toetsen in het kader van procedures op grond van deze verordening.

(60)

Wanneer de Commissie vermoedens heeft van het bestaan van herhaalde buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, of wanneer er door middel van verschillende handhavingsmaatregelen uit hoofde van deze verordening wordt vastgesteld dat hetzelfde derde land buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, heeft verleend, moet de Commissie een dialoog kunnen aangaan met het betrokken derde land om te onderzoeken hoe de subsidies die de interne markt verstoren, kunnen worden stopgezet of gewijzigd teneinde de verstorende gevolgen ervan voor de interne markt weg te nemen. Wanneer er in een bilaterale overeenkomst tussen de Unie en een derde land wordt voorzien in een overlegmechanisme dat betrekking heeft op buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren en die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, kan een dergelijk overlegmechanisme worden gebruikt om de dialoog met een derde land te faciliteren. De dialoog met het derde land mag de Commissie niet beletten uit hoofde van deze verordening toetsingen te starten of voort te zetten. De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad op de hoogte houden van de desbetreffende ontwikkelingen.

(61)

Omwille van de rechtszekerheid moet de termijn waarbinnen het voor de Commissie mogelijk is een buitenlandse subsidie te onderzoeken, worden beperkt tot tien jaar vanaf de datum waarop zij is verleend.

(62)

Om diezelfde redenen dienen verjaringstermijnen te worden bepaald voor het opleggen en handhaven van geldboeten of dwangsommen.

(63)

Ten behoeve van de transparantie en de rechtszekerheid moet de Commissie alle besluiten die zij uit hoofde van deze verordening vaststelt, publiceren of openbaar maken, naargelang het geval integraal of in de vorm van een samenvatting.

(64)

Bij het bekendmaken van haar besluiten dient de Commissie, overeenkomstig artikel 339 VWEU, de voorschriften inzake de geheimhoudingsplicht, zoals de bescherming van alle vertrouwelijke informatie en bedrijfsgevoelige informatie, in acht te nemen. De verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze verordening dient te geschieden in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (11), naargelang welke van toepassing is op de verwerking van de gegevens in kwestie.

(65)

Wanneer door de onderneming als vertrouwelijk of bedrijfsgevoelig aangemerkte informatie niet onder de geheimhoudingsplicht lijkt te vallen, dient er een mechanisme te zijn op basis waarvan de Commissie het recht heeft te besluiten in hoeverre die informatie mag worden vrijgegeven. In een besluit ter verwerping van een bewering dat informatie vertrouwelijk is, moet een termijn worden vermeld na afloop waarvan de informatie zal worden vrijgegeven, zodat de betrokkene een beroep kan doen op de hem ter beschikking staande rechterlijke bescherming, met inbegrip van voorlopige maatregelen.

(66)

De ondernemingen die op grond van deze verordening worden onderzocht, moeten de gelegenheid hebben hun opmerkingen te maken over de redenen waarom de Commissie voornemens is een besluit te nemen, en moeten derhalve toegang hebben tot het dossier. Zowel het recht van verweer van de onderzochte onderneming als haar bedrijfsgevoelige informatie moet worden beschermd.

(67)

Indien de verstrekker van de informatie daarmee instemt, moet de Commissie ook bij de toepassing van andere handelingen van de Unie de informatie kunnen gebruiken die op grond van deze verordening is verkregen.

(68)

De lidstaten en de Commissie moeten alle nodige maatregelen nemen om de bescherming van gerubriceerde informatie te waarborgen, zulks met inachtneming van met name de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (12) en Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (13) en (EU, Euratom) 2015/444 (14) van de Commissie.

(69)

De Unie moet deze verordening uitvoeren in overeenstemming met het Unierecht en de WTO-overeenkomst en de uitvoering moet stroken met verbintenissen die zijn aangegaan op grond van andere handels- en investeringsovereenkomsten waarbij de Unie of de lidstaten partij zijn. Deze verordening moet een aanvulling zijn op de inspanningen van de Unie om de multilaterale regels voor het aanpakken van verstorende subsidies te verbeteren.

(70)

De in de artikelen 34, 49, 56 en 63 VWEU vastgestelde beperkingen op de vrijheden kunnen gerechtvaardigd zijn door de noodzaak om oneerlijke concurrentie te voorkomen, mits die beperkingen, evenals andere beperkingen van de fundamentele vrijheden, in overeenstemming zijn met de algemene beginselen van het Unierecht — zoals evenredigheid en rechtszekerheid — en de grondrechten.

(71)

Het is mogelijk dat er bij de uitvoering van deze verordening overlappingen zijn met sectorale voorschriften, met name op het gebied van het zee- en luchtvervoer. Daarom moet de verhouding tussen deze verordening en sectorale instrumenten voor buitenlandse subsidies worden verduidelijkt, en met name Verordening (EEG) nr. 4057/86 van de Raad (15), Verordening (EU) 2016/1035 van het Europees Parlement en de Raad (16) en Verordening (EU) 2019/712 van het Europees Parlement en de Raad (17).

(72)

De handelingen van de Commissie krachtens deze verordening zijn overeenkomstig artikel 263 VWEU onderworpen aan toetsing door het Hof van Justitie. Overeenkomstig artikel 261 VWEU moet het Hof van Justitie met betrekking tot besluiten waarbij de Commissie geldboeten of dwangsommen oplegt, volledige rechtsmacht worden verleend.

(73)

Om de voorspelbaarheid van deze verordening te bevorderen, moet de Commissie richtsnoeren publiceren en die regelmatig bijwerken met betrekking tot de criteria om te bepalen of er een door een buitenlandse subsidie op de interne markt veroorzaakte verstoring bestaat, de toepassing van de afwegingstoets, de toepassing van haar bevoegdheid om een voorafgaande aanmelding te vragen van concentraties of buitenlandse financiële bijdragen die een ondernemer in het kader van een aanbestedingsprocedure ontvangt, en de beoordeling van een verstoring in een aanbestedingsprocedure. Bij het uitvaardigen van dergelijke richtsnoeren moet de Commissie de belanghebbenden en de lidstaten op passende wijze raadplegen. Om de uitvoering van deze verordening in een vroeg stadium van de toepassing ervan te vergemakkelijken, moet de Commissie ernaar streven verduidelijkingen over de toepassing van deze bepalingen vóór de bekendmaking van die richtsnoeren bekend te maken.

(74)

Om voor de uitvoering van deze verordening eenvormige voorwaarden te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend overeenkomstig artikel 291 VWEU. Die bevoegdheden moeten in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (18) worden uitgeoefend en hebben betrekking op: besluiten tot beëindiging van de diepgaande onderzoeken, de oplegging van voorlopige maatregelen, besluiten over concentraties die tot stand zijn gebracht in strijd met de aanmeldingsverplichting of met een besluit met verbintenissen of met een besluit waarbij een concentratie of de gunning van de opdracht in een aanbestedingsprocedure wordt verboden, alsmede over de intrekking van bepaalde besluiten en de uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de vormen, inhoud, procedurele details en gerelateerde aangelegenheden met betrekking tot de voorlopige toetsing en het diepgaande onderzoek.

(75)

De Commissie moet de mogelijkheid hebben om een vereenvoudigde procedure vast te stellen volgens welke bepaalde concentraties of aanbestedingsprocedures worden behandeld op grond van het feit dat zij minder waarschijnlijk zullen leiden tot concurrentieverstoringen op de interne markt veroorzaakt door buitenlandse subsidies.

(76)

Om ook op lange termijn een gelijk speelveld op de interne markt te borgen, moet, teneinde ervoor te zorgen dat zowel via aanmeldingen als ambtshalve onderzochte zaken passend worden bestreken en onnodige administratieve lasten worden beperkt, aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen wat betreft de wijziging van de aanmeldingsdrempels voor concentraties en aanbestedingsprocedures, alsmede de inkorting van de termijnen voor de voorlopige toetsing en het diepgaande onderzoek van aangemelde concentraties of aangemelde financiële bijdragen in het kader van een aanbestedingsprocedure. Onverminderd de mogelijkheid om de aanmeldingsdrempels voor concentraties en openbare aanbestedingen te wijzigen door middel van een wetgevingsvoorstel, ook in het kader van de toetsing waarin deze verordening voorziet, kunnen die drempels tijdens de delegatieperiode uit hoofde van deze verordening eenmaal bij gedelegeerde handeling worden gewijzigd. Ten aanzien van financiële bijdragen in het kader van een aanbestedingsprocedure moet de bevoegdheid om een dergelijke handeling vast te stellen, zodanig worden uitgeoefend dat de belangen van kleine en middelgrote ondernemingen in acht worden genomen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (19). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(77)

Indien een concentratie op grond van deze verordening moet worden aangemeld, moeten financiële bijdragen die in de drie jaar vóór de datum van toepassing van deze verordening aan partijen bij de concentratie zijn toegekend, onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. In het kader van een aanbestedingsprocedure moet deze verordening ook van toepassing zijn op een financiële bijdrage die een ondernemer is toegekend in de drie jaar vóór de datum van toepassing van deze verordening,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   De verordening heeft tot doel bij te dragen tot de goede werking van de interne markt door middel van geharmoniseerde regels om verstoringen te adresseren die direct of indirect worden veroorzaakt door buitenlandse subsidies; hierdoor moet een gelijk speelveld worden gegarandeerd. In de verordening worden voorschriften en procedures vastgelegd voor het onderzoek naar buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, en voor het herstel van deze verstoringen. De verstoringen kunnen zich voordoen bij iedere economische activiteit, en met name bij concentraties en bij aanbestedingsprocedures.

2.   De verordening heeft betrekking op buitenlandse subsidies aan ondernemingen, inclusief aan openbare ondernemingen waarover de staat direct of indirect zeggenschap uitoefent en die een economische activiteit in de interne markt uitoefenen. Onder meer een onderneming die zeggenschap verkrijgt over een onderneming in de Unie of die daarmee fuseert, of een onderneming die deelneemt aan een openbare aanbestedingsprocedure in de Unie, wordt geacht een economische activiteit in de interne markt uit te oefenen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1)

onder “onderneming” wordt bij aanbestedingsprocedures verstaan een ondernemer als gedefinieerd in artikel 1, punt 14), van Richtlijn 2009/81/EG, artikel 5, punt 2), van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 2, lid 1, punt 10), van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 2, punt 6), van Richtlijn 2014/25/EU;

2)

onder “opdracht” wordt bij aanbestedingsprocedures en tenzij anders vermeld, verstaan een overheidsopdracht als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 5), van Richtlijn 2014/24/EU, een opdracht als gedefinieerd in artikel 1, punt 2), van Richtlijn 2009/81/EG, opdrachten voor werken, leveringen en diensten als gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Richtlijn 2014/25/EU, en concessies als gedefinieerd in artikel 5, punt 1), van Richtlijn 2014/23/EU;

3)

onder “aanbestedingsprocedures” wordt verstaan:

a)

alle soorten gunningsprocedures die vallen onder Richtlijn 2014/24/EU wat betreft het sluiten van een overheidsopdracht, of onder Richtlijn 2014/25/EU wat betreft het sluiten van een opdracht voor werken, leveringen en diensten;

b)

een procedure voor de gunning van een concessie voor werken of diensten die valt onder Richtlijn 2014/23/EU;

c)

procedures voor het gunnen van opdrachten die vallen onder Richtlijn 2009/81/EG, tenzij die door lidstaten zijn vrijgesteld op grond van artikel 346 VWEU;

d)

procedures voor de gunning van opdrachten bedoeld in artikel 10, lid 4, punt a), van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 9, lid 1, punt a), van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 20, lid 1, punt a), van Richtlijn 2014/25/EU;

4)

onder “aanbestedende dienst” wordt in het kader van aanbestedingsprocedures verstaan een aanbestedende dienst als gedefinieerd in artikel 1, punt 17, van Richtlijn 2009/81/EG, artikel 6 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 2, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 3 van Richtlijn 2014/25/EU;

5)

onder “aanbestedende instantie” wordt in het kader van aanbestedingsprocedures verstaan een aanbestedende instantie als gedefinieerd in artikel 1, punt 17, van Richtlijn 2009/81/EG, artikel 7 van Richtlijn 2014/23/EU en artikel 4 van Richtlijn 2014/25/EU;

6)

onder een “meerfasige procedure” wordt verstaan een aanbestedingsprocedure overeenkomstig de artikelen 28 tot en met 32 van Richtlijn 2014/24/EU en de artikelen 46 tot en met 52 van Richtlijn 2014/25/EU, te weten een niet-openbare procedure, een mededingingsprocedure met onderhandeling, een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking, een concurrentiegerichte dialoog of een innovatiepartnerschap, of een soortgelijke procedure overeenkomstig Richtlijn 2014/23/EU.

Artikel 3

Het bestaan van een buitenlandse subsidie

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt een buitenlandse subsidie geacht te bestaan indien een derde land direct of indirect een financiële bijdrage verstrekt waarmee een voordeel wordt verleend aan een onderneming die in de interne markt een economische activiteit uitoefent, en deze bijdrage rechtens of feitelijk is beperkt tot één of meerdere ondernemingen of bedrijfstakken.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder andere het volgende verstaan onder een financiële bijdrage:

a)

een overdracht van financiële middelen of verplichtingen, zoals kapitaalinjecties, subsidies, leningen, leninggaranties, fiscale stimuleringsmaatregelen, compensaties voor exploitatietekorten, compensaties voor financiële lasten opgelegd van overheidswege, kwijtschelding van schulden, schuldconversies (debt-to-equity-swaps) en schuldherschikkingen;

b)

het niet-innen van inkomsten die normaliter verschuldigd zijn, zoals belastingvrijstellingen en het verlenen van bijzondere of exclusieve rechten zonder passende vergoeding;

c)

de levering of aankoop van goederen of diensten.

Onder een financiële bijdrage van een derde land wordt verstaan een financiële bijdrage van:

a)

een centrale overheid en van overheidsinstanties op alle overige niveaus;

b)

een buitenlandse overheidsentiteit waarvan het doen en laten aan een derde land kan worden toegerekend, gelet op elementen zoals de kenmerken van de entiteit en de juridische en economische omgeving in de staat waarin de entiteit actief is, waaronder ook de rol van de overheid in de betrokken economie valt, of

c)

een private entiteit waarvan het doen en laten aan een derde land kan worden toegerekend, gelet op alle relevante omstandigheden.

Artikel 4

Verstoringen in de interne markt

1.   Een verstoring in de interne markt wordt geacht te bestaan indien een buitenlandse subsidie de concurrentiepositie van een onderneming in de interne markt kan verbeteren, en die buitenlandse subsidie daardoor de concurrentie in de interne markt daadwerkelijk of potentieel ongunstig beïnvloedt. Of sprake is van verstoring in de interne markt of niet, wordt bepaald aan de hand van indicatoren, waarvan in het bijzonder de volgende deel kunnen uitmaken:

a)

het bedrag van de buitenlandse subsidie;

b)

de aard van de buitenlandse subsidie;

c)

de situatie van de onderneming, met inbegrip van de omvang ervan en de betrokken markten of sectoren;

d)

het niveau en de ontwikkeling van de economische activiteiten van de onderneming in de interne markt;

e)

het doel van en de voorwaarden verbonden aan de buitenlandse subsidie, alsook het gebruik ervan in de interne markt.

2.   Wanneer het totale bedrag van een buitenlandse subsidie aan een onderneming in een periode van drie opeenvolgende jaren 4 miljoen EUR niet overschrijdt, wordt het weinig waarschijnlijk geacht dat die subsidie de interne markt zal verstoren.

3.   Wanneer het totale bedrag van een buitenlandse subsidie aan een onderneming het bedrag van de-minimissteun in de zin van artikel 3, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1407/2013 per derde land in een periode van drie opeenvolgende jaren niet overschrijdt, zal die buitenlandse subsidie niet worden geacht de interne markt te verstoren.

4.   Een buitenlandse subsidie kan worden geacht de interne markt niet te verstoren voor zover deze bedoeld is om de schade van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen te herstellen.

Artikel 5

Categorieën buitenlandse subsidies die de interne markt zeer waarschijnlijk zullen verstoren

1.   Buitenlandse subsidies zullen de interne markt zeer waarschijnlijk verstoren wanneer zij tot een van de volgende categorieën behoren:

a)

een buitenlandse subsidie die is verstrekt aan een noodlijdende onderneming, te weten een onderneming die bij gebrek aan subsidie waarschijnlijk failliet zal gaan op korte of middellange termijn; een uitzondering kan worden gemaakt indien er een herstructureringsplan is dat geschikt is om te zorgen voor de levensvatbaarheid van die onderneming op lange termijn en die onderneming daaraan zelf een aanzienlijke eigen bijdrage levert;

b)

een buitenlandse subsidie in de vorm van een onbeperkte garantie voor de schulden of verplichtingen van de onderneming, te weten zonder enige beperking van het bedrag of de duur van de garantie;

c)

een exportkrediet dat niet conform de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten is;

d)

een buitenlandse subsidie die rechtstreeks een concentratie vergemakkelijkt;

e)

een buitenlandse subsidie die een onderneming in staat stelt een onrechtmatig voordelige inschrijving in te dienen, op basis waarvan aan de onderneming de betrokken opdracht zou kunnen worden gegund.

2.   Een onderzochte onderneming krijgt de mogelijkheid informatie te verstrekken waaruit zou kunnen blijken dat een buitenlandse subsidie die onder een van de in lid 1 bedoelde categorieën valt, de interne markt in de omstandigheden van het geval niet verstoort.

Artikel 6

Afwegingstoets

1.   De Commissie kan op basis van de informatie die zij ontvangt, de negatieve effecten van een buitenlandse subsidie in de zin van een verstoring in de interne markt als bedoeld in de artikelen 4 en 5 afwegen tegen de positieve effecten op de ontwikkeling van de relevante economische activiteit in de interne markt die wordt gesubsidieerd. Ook kan de Commissie andere positieve effecten van de buitenlandse subsidie in aanmerking nemen, zoals effecten die zich uitstrekken tot relevante beleidsdoelstellingen, met name die van de Unie.

2.   De Commissie neemt de in lid 1 bedoelde beoordeling in aanmerking wanneer zij besluit over het al dan niet opleggen van herstelmaatregelen of het accepteren van verbintenissen, alsook over de aard en omvang van de herstelmaatregelen of verbintenissen.

Artikel 7

Verbintenissen en herstelmaatregelen

1.   De Commissie kan herstelmaatregelen opleggen om de verstoring in de interne markt te verhelpen die daadwerkelijk door een buitenlandse subsidie is veroorzaakt of mogelijk zal worden veroorzaakt, tenzij zij de verbintenissen als bedoeld in lid 2 die de onderzochte onderneming heeft aangeboden, heeft geaccepteerd.

2.   De Commissie kan de verbintenissen van de onderzochte onderneming accepteren indien deze de verstoring in de interne markt volledig en daadwerkelijk verhelpen. Indien de Commissie de verbintenissen accepteert, zijn deze bindend voor de onderzochte onderneming; hiertoe neemt de Commissie een besluit met verbintenissen conform artikel 11, lid 3. De naleving van de overeengekomen verbintenissen door de onderneming wordt, indien passend, gecontroleerd.

3.   Verbintenissen of herstelmaatregelen zijn evenredig en verhelpen volledig en effectief de daadwerkelijke verstoring die door de buitenlandse subsidie in de interne markt is veroorzaakt dan wel de potentiële verstoring die kán zijn veroorzaakt.

4.   Verbintenissen of herstelmaatregelen kunnen onder meer bestaan uit het volgende:

a)

het bieden van toegang op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden tot infrastructuur – waaronder onderzoeksfaciliteiten, productielocaties of essentiële faciliteiten – die is verworven met of is gesteund door de buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, tenzij door Uniewetgeving reeds in een dergelijke toegang is voorzien;

b)

het verminderen van de capaciteit of de marktaanwezigheid, onder andere door de economische activiteit tijdelijk te beperken;

c)

het afzien van bepaalde investeringen;

d)

het op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden verlenen van licenties voor activa die zijn verworven of ontwikkeld met behulp van een buitenlandse subsidie;

e)

het bekendmaken van de resultaten van onderzoek en ontwikkeling;

f)

het afstoten van bepaalde activa;

g)

gelasten dat de ondernemingen de betrokken concentratie ontbinden;

h)

het terugbetalen van de buitenlandse subsidie, met inbegrip van een passende rentevoet, te berekenen in overeenstemming met de methode van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (20);

i)

de betrokken ondernemingen gelasten hun bestuursstructuur aan te passen.

5.   De Commissie legt in voorkomend geval rapportage- en transparantievereisten op, met inbegrip van periodieke rapportage over de uitvoering van de verbintenissen en herstelmaatregelen als bedoeld in lid 4.

6.   Indien de onderzochte onderneming voorstelt de buitenlandse subsidie vermeerderd met een passende rente terug te betalen, accepteert de Commissie de terugbetaling uitsluitend als verbintenis indien de Commissie zich ervan kan vergewissen dat de terugbetaling transparant is, geverifieerd kan worden, en daadwerkelijk plaatsvindt. De Commissie let op het risico op omzeiling van de verbintenis tot terugbetaling.

Artikel 8

Informatie over toekomstige concentraties en aanbestedingsprocedures

Bij besluiten die ingevolge de artikelen 11, 25 en 31 worden genomen, en dit evenredig en noodzakelijk is, kan de onderzochte onderneming worden verplicht de Commissie gedurende een beperkte periode in kennis te stellen van haar deelname aan concentraties of aanbestedingsprocedures. Die verplichting laat kennisgevingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen 21 en 29 onverlet.

HOOFDSTUK 2

AMBTSHALVE TOETSING EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE TOETSING VAN BUITENLANDSE SUBSIDIES

Artikel 9

Ambtshalve toetsing van buitenlandse subsidies

1.   De Commissie kan op eigen initiatief informatie onderzoeken uit iedere bron, waaronder de lidstaten, een natuurlijke of rechtspersoon of een vereniging, over vermoedelijke buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren.

2.   Ambtshalve toetsing van aanbestedingsprocedures blijft beperkt tot opdrachten die reeds gegund zijn.

Dergelijke toetsingen leiden niet tot intrekking van het besluit tot gunning van een opdracht of tot beëindiging van een opdracht.

Artikel 10

Voorlopige toetsing

1.   Wanneer de Commissie oordeelt dat de in artikel 9 bedoelde informatie erop wijst dat er sprake zou kunnen zijn van een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort, vergaart zij alle informatie die zij nodig acht om zich een voorlopig oordeel te vormen over de vraag of de financiële bijdrage een buitenlandse subsidie vormt en of deze de interne markt verstoort. Daartoe kan de Commissie in het bijzonder:

a)

om informatie verzoeken overeenkomstig artikel 13, en

b)

inspecties verrichten binnen en buiten de Unie overeenkomstig de artikelen 14 en 15.

2.   Wanneer een lidstaat de Commissie ervan op de hoogte heeft gebracht dat een nationale procedure wordt overwogen of reeds is ingeleid, stelt de Commissie die lidstaat in kennis van de start van de voorlopige toetsing. De Commissie brengt met name de lidstaten die haar krachtens Verordening (EU) 2019/452 in kennis hebben gesteld van een nationale procedure, op de hoogte van de start van de voorlopige toetsing. Wanneer de voorlopige toetsing betrekking heeft op een aanbestedingsprocedure, stelt de Commissie ook de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie hiervan in kennis.

3.   Indien de Commissie op basis van een voorlopige toetsing voldoende aanwijzingen heeft dat aan een onderneming een buitenlandse subsidie is verstrekt die de interne markt verstoort, handelt zij als volgt:

a)

zij besluit tot de inleiding van een diepgaand onderzoek (een zogenoemd besluit tot de inleiding van een diepgaande onderzoek); dit besluit noemt de feitelijke en juridische aspecten en bevat een voorlopige beoordeling van de vraag of een buitenlandse subsidie bestaat en van daadwerkelijke of potentiële verstoring in de interne markt;

b)

zij stelt de onderzochte onderneming, hiervan in kennis;

c)

zij stelt de lidstaten en, wanneer een diepgaand onderzoek naar een aanbestedingsprocedure wordt ingeleid, de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie hiervan in kennis stellen, en

d)

zij maakt een bericht bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie waarin wordt gevraagd om binnen een door de Commissie voorgeschreven termijn schriftelijk een standpunt kenbaar te maken.

4.   Indien de Commissie na een voorlopige beoordeling tot de conclusie komt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om een diepgaand onderzoek in te leiden – ofwel omdat er geen buitenlandse subsidie is verstrekt, ofwel omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een daadwerkelijke of potentiële verstoring in de interne markt – sluit zij de voorlopige toetsing af; zij doet hiervan kennis aan de onderzochte onderneming en aan de lidstaten die conform lid 2 in kennis zijn gesteld van de voorlopige toetsing, alsook aan de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie wanneer de voorlopige toetsing betrekking had op een aanbestedingsprocedure.

Artikel 11

Het diepgaand onderzoek

1.   In het diepgaande onderzoek neemt de Commissie de buitenlandse subsidie die in het besluit tot een diepgaand onderzoek wordt genoemd, onder de loep en vergaart zij alle nodige informatie overeenkomstig de artikelen 13, 14 en 15.

2.   Indien de Commissie op grond van de artikelen 4 tot en met 6 tot de bevinding komt dat een buitenlandse subsidie de interne markt verstoort, kan zij een besluit tot oplegging van herstelmaatregelen nemen in de vorm van een uitvoeringshandeling (een “besluit met herstelmaatregelen”). Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

3.   Indien de Commissie op grond van de artikelen 4 tot en met 6 tot de bevinding komt dat een buitenlandse subsidie de interne markt verstoort en de onderzochte onderneming verbintenissen aanbiedt die de Commissie passend en voldoende acht om de verstoring volledig en daadwerkelijk te verhelpen, kan de Commissie besluiten die verbintenissen bij uitvoeringshandeling bindend te maken voor de onderneming (een “besluit met verbintenissen”). Een besluit waarin de terugbetaling van een buitenlandse subsidie conform artikel 7, lid 6, wordt geaccepteerd, wordt beschouwd als een besluit met verbintenissen. Die uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

4.   De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een besluit om geen bezwaar aan te tekenen (“besluit van geen bezwaar”) vast indien zij bevindt dat:

a)

de voorlopige beoordeling die in haar besluit tot inleiding van een diepgaand onderzoek wordt genoemd, niet bevestigd is geworden, of

b)

de verstoring in de interne markt minder erg is dan de positieve effecten in de zin van artikel 6.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

5.   De Commissie neemt, indien mogelijk, binnen 18 maanden na de inleiding van een diepgaand onderzoek een besluit over het vervolg van het onderzoek.

Artikel 12

Voorlopige maatregelen

1.   Om de mededinging op de interne markt in stand te houden en onherstelbare schade te voorkomen, kan de Commissie een uitvoeringshandeling vaststellen in de vorm van een besluit tot oplegging van voorlopige maatregelen, wanneer:

a)

er voldoende aanwijzingen zijn dat een financiële bijdrage een buitenlandse subsidie vormt en de interne markt verstoort, en

b)

er een risico bestaat op ernstige en onherstelbare schade voor de mededinging op de interne markt.

Die uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   De voorlopige maatregelen kunnen met name, maar niet uitsluitend, bestaan uit de in artikel 7, lid 4, punten a), c), en d), genoemde maatregelen. Er worden geen voorlopige maatregelen genomen ten aanzien van aanbestedingsprocedures.

3.   De voorlopige maatregelen gelden ofwel voor een specifieke termijn, die kan worden verlengd voor zover dat nodig en wenselijk is, ofwel totdat een definitief besluit is genomen.

Artikel 13

Verzoeken om informatie

1.   Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, kan de Commissie overeenkomstig dit artikel informatie opvragen.

2.   De Commissie kan een onderzochte onderneming verplichten alle noodzakelijke informatie te verstrekken, met inbegrip van informatie over haar inschrijving voor een aanbestedingsprocedure.

3.   De Commissie kan die informatie ook opvragen bij andere ondernemingen of ondernemingsverenigingen, met inbegrip van informatie over hun inschrijvingen voor aanbestedingsprocedures, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

4.   Een informatieverzoek op grond van lid 2 of 3:

a)

vermeldt de rechtsgrondslag en het doel ervan, geeft aan welke informatie vereist is en stelt een passende termijn vast waarbinnen de informatie moet worden verstrekt;

b)

bevat een verklaring dat, indien de verstrekte informatie onjuist, onvolledig of misleidend is, de in artikel 17 bepaalde geldboeten of dwangsommen kunnen worden opgelegd;

c)

bevat een verklaring dat, overeenkomstig artikel 16, bij gebreke van medewerking de Commissie een besluit kan nemen op grond van de beschikbare feiten.

5.   Op verzoek van de Commissie verstrekken lidstaten haar alle informatie die zij nodig heeft om de haar bij deze verordening opgedragen taken te vervullen. Lid 4, punt a), is van overeenkomstige toepassing.

6.   De Commissie kan ook van een derde land verlangen dat het alle noodzakelijke informatie verstrekt. Lid 4, punten a) en c), is van overeenkomstige toepassing.

7.   De Commissie kan met een natuurlijke of rechtspersoon een onderhoud hebben om informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen, mits de betrokkene daarmee instemt. Indien het onderhoud niet in de gebouwen van de Commissie, telefonisch of via een ander elektronisch communicatiemiddel, zal de Commissie vóór het onderhoud plaatsvindt:

a)

de lidstaat op het grondgebied waarvan het onderhoud zal plaatsvinden, hiervan in kennis stellen, of

b)

de instemming verkrijgen van het derde land op het grondgebied waarvan het onderhoud zal plaatsvinden.

Artikel 14

Inspecties binnen de Unie

1.   Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, kan de Commissie bij ondernemingen en ondernemingsverenigingen de noodzakelijke inspecties verrichten.

2.   Indien de Commissie een dergelijke inspectie uitvoert, beschikken de door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen over de bevoegdheid om:

a)

alle lokalen, terreinen en vervoersmiddelen van de onderneming of ondernemingsvereniging te betreden;

b)

de boeken en andere zakelijke bescheiden te onderzoeken, ongeacht de drager waarop zij zijn opgeslagen, zich toegang te verschaffen tot alle informatie die toegankelijk is voor de entiteit waarop de inspectie betrekking heeft, en kopieën of uittreksels van die boeken of zakelijke bescheiden te maken of erom te verzoeken;

c)

om het even welke vertegenwoordiger en om het even welk personeelslid van de onderneming of ondernemingsvereniging te verzoeken om toelichting bij feiten of documenten die verband houden met het voorwerp en doel van de inspectie, en hun antwoorden op te tekenen;

d)

bedrijfslokalen en boeken of bescheiden te verzegelen gedurende de periode van, en voor zover nodig voor, de inspectie.

3.   De betrokken onderneming of ondernemingsvereniging onderwerpt zich aan bij besluit van de Commissie gelaste inspecties. De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een besluit van de Commissie dat:

a)

het voorwerp en het doel van de inspectie vermeldt;

b)

een verklaring bevat dat, overeenkomstig artikel 16, bij gebreke van medewerking de Commissie een besluit kan nemen op grond van de beschikbare feiten;

c)

de mogelijkheid vermeldt dat de in artikel 17 bepaalde geldboeten of dwangsommen worden opgelegd, en

d)

melding maakt van het recht om beroep in te stellen tegen het besluit bij het Hof van Justitie, overeenkomstig artikel 263 VWEU.

4.   De Commissie stelt de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden verricht, geruime tijd vóór de inspectie hiervan in kennis, alsook van de begindatum ervan.

5.   De functionarissen en andere personen die zijn gemachtigd of aangewezen door de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden verricht, verlenen, op verzoek van de lidstaat of van de Commissie, de door de Commissie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen actief bijstand. Daartoe beschikken zij over de in lid 2 genoemde bevoegdheden.

6.   Indien door de Commissie gemachtigde functionarissen of andere begeleidende personen vaststellen dat een onderneming of ondernemingsvereniging zich tegen een inspectie in de zin van dit artikel verzet, verleent de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie wordt verricht hun de nodige bijstand en verzoekt hij zo nodig de politie of een gelijkwaardige wetshandhavingsautoriteit om bijstand zodat zij in staat zijn hun inspectie te verrichten. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor de in dit lid bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, dient die toestemming te worden gevraagd. Die toestemming kan ook bij wijze van voorzorgsmaatregel worden gevraagd.

7.   Op verzoek van de Commissie voert een lidstaat op zijn grondgebied overeenkomstig zijn nationale recht een inspectie of ander feitenonderzoek uit, om uit te maken of er sprake is van een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort.

Artikel 15

Inspecties buiten de Unie

Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, kan de Commissie inspecties verrichten op het grondgebied van een derde land, mits de regering van dat derde land officieel in kennis is gesteld van en geen bezwaar heeft gemaakt tegen de inspectie. De Commissie kan ook de onderneming of ondernemingsvereniging verzoeken in te stemmen met de inspectie. Artikel 14, leden 1 en 2, en lid 3, punten a) en b), zijn mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 16

Niet-medewerking

1.   De Commissie kan op grond van de beschikbare feiten een besluit krachtens artikel 10, artikel 11, artikel 25, lid 3, punt c), of artikel 31, lid 2, nemen wanneer een onderzochte onderneming of een derde land dat de buitenlandse subsidie toekende:

a)

onvolledige, onjuiste of misleidende informatie verstrekt in antwoord op een verzoek om informatie op grond van artikel 13;

b)

de gevraagde informatie niet binnen de door de Commissie gestelde termijn verstrekt;

c)

weigert zich te onderwerpen aan een op grond van artikel 14 of artikel 15 gelaste inspectie door de Commissie binnen of buiten de Unie, of

d)

de voorlopige toetsing of het diepgaande onderzoek anderszins belemmert.

2.   Indien een onderneming of ondernemingsvereniging, een lidstaat of het derde land onjuiste of misleidende informatie aan de Commissie heeft verstrekt, wordt die informatie buiten beschouwing gelaten.

3.   Indien een onderneming, met inbegrip van een openbare onderneming waarover de staat direct of indirect zeggenschap uitoefent, niet de informatie verstrekt die noodzakelijk is om te bepalen of haar met een financiële bijdrage een voordeel wordt verleend, kan die onderneming geacht worden dat voordeel te hebben ontvangen.

4.   Indien moet worden besloten op grond van de beschikbare feiten, kan de uitkomst van de procedure voor de onderneming minder gunstig uitvallen dan wanneer zij medewerking had verleend.

Artikel 17

Geldboeten en dwangsommen

1.   De Commissie kan bij besluit geldboeten of dwangsommen opleggen indien een onderneming of ondernemingsvereniging opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a)

in antwoord op een verzoek om informatie uit hoofde van artikel 13 onvolledige, onjuiste of misleidende informatie verstrekt, dan wel de informatie niet binnen de vastgestelde termijn verstrekt;

b)

tijdens een inspectie overeenkomstig artikel 14 geen volledige inzage geeft in de daartoe gevraagde boeken of andere bescheiden in verband met de onderneming;

c)

in antwoord op een overeenkomstig artikel 14, lid 2, punt c), gestelde vraag:

i)

een onjuist of misleidend antwoord geeft;

ii)

nalaat binnen de door de Commissie vastgestelde termijn een door een personeelslid gegeven onjuist, onvolledig of misleidend antwoord te corrigeren, of

iii)

nalaat of weigert een volledig antwoord te geven met betrekking tot feiten in verband met het voorwerp en het doel van een inspectie die is gelast bij wege van een besluit krachtens artikel 14, lid 3;

d)

weigert zich aan op grond van artikel 14 gelaste inspecties te onderwerpen of zegels heeft verbroken die overeenkomstig artikel 14, lid 2, punt d), zijn aangebracht, of

e)

nalaat te voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot het dossier of de voorwaarden voor openbaarmaking die door de Commissie overeenkomstig artikel 42, lid 4, zijn opgelegd.

2.   Uit hoofde van lid 1 opgelegde geldboeten bedragen ten hoogste 1 % van de totale omzet van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging in het voorafgaande boekjaar.

3.   Uit hoofde van lid 1 opgelegde dwangsommen bedragen ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagelijkse totale omzet van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging in het voorafgaande boekjaar voor elke werkdag waarmee de in haar besluit vastgestelde termijn wordt overschreden, berekend vanaf de in het besluit vastgestelde datum, totdat zij de door de Commissie verlangde informatie volledig en correct verstrekt, of totdat zij zich onderwerpt aan een inspectie.

4.   Voordat de Commissie een besluit overeenkomstig lid 1, punt a), vaststelt, stelt zij een laatste termijn van twee weken vast om van de onderneming of ondernemingsvereniging de ontbrekende informatie te ontvangen.

5.   Indien een onderneming een besluit met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3, een besluit tot oplegging van voorlopige maatregelen krachtens artikel 12 of een besluit met herstelmaatregelen krachtens artikel 11, lid 2, niet nakomt, kan de Commissie bij besluit:

a)

geldboeten opleggen van ten hoogste 10 % van de totale omzet van de betrokken onderneming in het voorafgaande boekjaar, of

b)

dwangsommen opleggen van ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagelijkse totale omzet van de betrokken onderneming in het voorafgaande boekjaar voor elke dag dat het besluit niet in acht wordt genomen, vanaf de dag van het besluit van de Commissie waarbij die dwangsommen worden opgelegd, totdat de Commissie vindt dat de betrokken onderneming het besluit naleeft.

De Commissie kan dergelijke geldboeten of dwangsommen ook opleggen indien een onderneming een besluit krachtens artikel 11, 25 of 31 dat de onderneming op grond van artikel 8 verplicht de Commissie in kennis te stellen van haar toekomstige deelnames aan concentraties of aanbestedingsprocedures, niet nakomt.

6.   Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete of de dwangsom houdt de Commissie rekening met de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en redelijkheid.

7.   Wanneer de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging de verplichting ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, is nagekomen, kan de Commissie de uiteindelijk verschuldigde dwangsom verminderen ten opzichte van het bedrag dat bij het oorspronkelijke besluit tot oplegging van dwangsommen is vastgesteld.

Artikel 18

Herroeping

1.   De Commissie kan een krachtens artikel 11, lid 2, 3 of 4, artikel 25, lid 3, of artikel 31, lid 1, 2 of 3, genomen besluit herroepen en een nieuwe uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit vaststellen wanneer:

a)

de onderneming waaraan het aanvankelijke besluit was gericht in strijd met haar verbintenissen of de opgelegde herstelmaatregelen handelt;

b)

het aanvankelijke besluit op onvolledige, onjuiste of misleidende informatie berust;

c)

verbintenissen of herstelmaatregelen niet doeltreffend zijn.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   De herroeping van een besluit en de vaststelling van een nieuw besluit door de Commissie overeenkomstig lid 1 doet geen afbreuk aan het besluit van de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie tot gunning van een opdracht. Het doet evenmin afbreuk aan een opdracht die na een dergelijk gunningsbesluit werd gesloten.

HOOFDSTUK 3

CONCENTRATIES

Artikel 19

Verstoringen op de interne markt als gevolg van buitenlandse subsidies bij concentraties

Bij de beoordeling of een buitenlandse subsidie bij een concentratie de interne markt verstoort in de zin van artikel 4 of artikel 5, blijft die beoordeling beperkt tot de betrokken concentratie. Alleen buitenlandse subsidies die zijn toegekend in de drie jaren voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang worden in de beschouwing betrokken.

Artikel 20

Concentraties en aanmeldingsdrempels

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt een concentratie geacht tot stand te komen indien er een duurzame wijziging van zeggenschap voortvloeit uit:

a)

de fusie van twee of meer voorheen onafhankelijke ondernemingen of delen van ondernemingen, of

b)

de verwerving door één of meer personen die reeds zeggenschap over ten minste één onderneming bezitten, of door één of meer ondernemingen, van rechtstreekse of onrechtstreekse zeggenschap — door de aankoop van effecten of activa, bij overeenkomst of op enige andere wijze — over één of meer andere ondernemingen of delen daarvan.

2.   De oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult, vormt een concentratie in de zin van lid 1.

3.   Voor de toepassing van deze verordening wordt er geacht van een “aan te melden concentratie” sprake te zijn indien bij een concentratie:

a)

ten minste één van de bij de concentratie betrokken ondernemingen, de verworven onderneming of de gemeenschappelijke onderneming in de Unie is gevestigd en in de Unie een totale omzet van ten minste 500 miljoen EUR behaalt, en

b)

de onderstaande ondernemingen in totaal meer dan 50 miljoen EUR aan financiële bijdragen uit derde landen hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang:

i)

in het geval van een overname: de verwerver of verwervers en de verworven onderneming;

ii)

in geval van een fusie: de fuserende ondernemingen;

iii)

in het geval van een gemeenschappelijke onderneming: de ondernemingen die een gemeenschappelijke onderneming oprichten en de gemeenschappelijke onderneming.

4.   Er wordt geacht geen sprake te zijn van een concentratie indien:

a)

kredietinstellingen of andere financiële instellingen of verzekeringsmaatschappijen tot de normale werkzaamheden waarvan de verhandeling van effecten voor eigen rekening of voor rekening van derden behoort, tijdelijke deelnemingen houden die zij in een onderneming hebben verworven teneinde deze weer te verkopen, mits zij de aan deze deelnemingen verbonden stemrechten niet uitoefenen om het concurrentiegedrag van deze onderneming te bepalen of mits zij deze stemrechten slechts uitoefenen om de verkoop van deze onderneming of van haar activa, geheel of gedeeltelijk, of de verkoop van deze effecten voor te bereiden en deze verkoop plaatsvindt binnen een jaar na de verwerving;

b)

de zeggenschap door een lasthebber van de overheid is verkregen krachtens de wetgeving van een lidstaat inzake liquidatie, faillissement, insolventie, staking van betalingen, akkoord of soortgelijke procedures;

c)

de in lid 1, punt b), bedoelde handelingen worden uitgevoerd door de participatieondernemingen als gedefinieerd in artikel 2, punt 15), van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (21), mits de stemrechten die aan de in bezit zijnde deelnemingen zijn verbonden slechts worden uitgeoefend om, met name door de benoeming van de leden van de raden van bestuur en van toezicht van de ondernemingen waarin zij deelnemingen houden, de volledige waarde van die investeringen veilig te stellen en niet om direct of indirect het concurrentiegedrag van die ondernemingen te bepalen.

De in de eerste alinea, punt a), bedoelde termijn van één jaar kan op verzoek worden verlengd door de Commissie, wanneer de betrokken instellingen of ondernemingen kunnen aantonen dat de verkoop binnen de gestelde termijn redelijkerwijs niet mogelijk was.

5.   Zeggenschap berust op rechten, overeenkomsten of andere middelen die, afzonderlijk of gezamenlijk, met inachtneming van alle feitelijke en juridische omstandigheden, het mogelijk maken een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming, en met name door:

a)

eigendoms- of gebruiksrechten op alle activa van een onderneming of delen daarvan;

b)

rechten of overeenkomsten die een beslissende invloed verschaffen op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de ondernemingsorganen.

6.   Zeggenschap wordt verkregen door personen of ondernemingen die:

a)

zelf rechthebbenden zijn of aan de betrokken overeenkomsten rechten ontlenen, of

b)

de bevoegdheid hebben, hoewel zij zelf geen rechthebbenden zijn, noch aan deze overeenkomsten rechten ontlenen, de daaruit voortvloeiende rechten uit te oefenen.

Artikel 21

Voorafgaande aanmelding van concentraties

1.   Aan te melden concentraties worden bij de Commissie aangemeld vóór de totstandbrenging ervan en na de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang.

2.   De betrokken ondernemingen kunnen de voorgenomen concentratie ook aanmelden indien zij aan de Commissie aantonen dat zij te goeder trouw voornemens zijn een overeenkomst te sluiten of, in het geval van een openbaar overnamebod, indien zij publiekelijk hun voornemen tot het doen van een dergelijk bod hebben aangekondigd, voor zover de voorgenomen overeenkomst of het voorgenomen bod zou leiden tot een op grond van lid 1 aan te melden concentratie.

3.   Concentraties door fusie in de zin van artikel 20, lid 1, punt a), of door verwerving van gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 20, lid 1, punt b), worden gezamenlijk aangemeld door de partijen bij de fusie of door de partijen die de gezamenlijke zeggenschap verwerven. In alle overige gevallen vindt de aanmelding plaats door de persoon of de onderneming die de zeggenschap over één of meer ondernemingen of een gedeelte daarvan verwerft.

4.   Indien de betrokken ondernemingen hun aanmeldingsplicht niet nakomen, kan de Commissie een aan te melden concentratie overeenkomstig deze verordening toetsen, door de aanmelding ervan te verlangen. In dat geval is de Commissie niet aan de in artikel 24, leden 1 en 4, genoemde termijnen gebonden.

5.   De Commissie kan de voorafgaande aanmelding van een concentratie die geen aan te melden concentratie in de zin van artikel 20 is, verlangen op enig tijdstip vóór de totstandbrenging ervan indien zij vermoedt dat er in de drie jaar vóór de concentratie mogelijk buitenlandse subsidies zijn toegekend aan de betrokken ondernemingen. Een dergelijke concentratie wordt geacht een voor de toepassing van deze verordening aan te melden concentratie te zijn.

Artikel 22

Berekening van de omzet

1.   De totale omzet omvat de bedragen met betrekking tot de verkoop van producten en het leveren van diensten door de betrokken ondernemingen tijdens het voorafgaande boekjaar in het kader van de normale bedrijfsuitoefening, onder aftrek van kortingen, van belasting over de toegevoegde waarde en van andere rechtstreeks met de omzet samenhangende belastingen Bij de totale omzet van een betrokken onderneming wordt geen rekening gehouden met transacties tussen de in lid 4 bedoelde ondernemingen.

De in de Unie behaalde omzet omvat de in de Unie aan ondernemingen of consumenten verkochte producten en verleende diensten.

2.   Vindt de concentratie plaats via de verwerving van delen van één of meer ondernemingen, welke delen al dan niet een eigen rechtspersoonlijkheid bezitten, dan wordt, in afwijking van lid 1, ten aanzien van de vervreemder of vervreemders alleen rekening gehouden met de omzet van de delen die het voorwerp van de concentratie zijn.

Indien echter twee of meer transacties als bedoeld in de eerste alinea van dit lid binnen een periode van twee jaar plaatsvinden tussen dezelfde personen of ondernemingen, dan worden deze aangemerkt als één en dezelfde concentratie die op de dag van de laatste transactie heeft plaatsgevonden.

3.   Het volgende wordt gebruikt in plaats van de omzet:

a)

bij kredietinstellingen en andere financiële instellingen: de som van de onderstaande batenposten zoals omschreven in Richtlijn 86/635/EEG van de Raad (22), in voorkomend geval na aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde en van andere rechtstreeks met de betrokken baten samenhangende belastingen:

i)

rente en soortgelijke baten;

ii)

opbrengsten uit effecten:

opbrengsten uit aandelen en andere niet-vastrentende effecten;

opbrengsten uit deelnemingen;

opbrengsten uit aandelen in verbonden ondernemingen;

iii)

ontvangen provisie;

iv)

nettobaten uit financiële transacties;

v)

overige bedrijfsopbrengsten;

b)

bij verzekeringsmaatschappijen: de waarde van de bruto geboekte premies, die alle uit hoofde van de door of namens de verzekeringsonderneming gesloten verzekeringsovereenkomsten ontvangen en te ontvangen bedragen omvatten, met inbegrip van de aan herverzekering afgestane premies en na aftrek van belastingen en parafiscale bijdragen of heffingen over het bedrag van de afzonderlijke premies of het totale premievolume.

Voor de toepassing van punt a) omvat de omzet van een kredietinstelling of een financiële instelling in de Unie de batenposten, zoals omschreven in dat punt, van het bijkantoor dat of de afdeling van die instelling die in de Unie is gevestigd.

Voor de toepassing van punt b) omvat de omzet van een verzekeringsonderneming in de Unie de brutopremies die van ingezetenen van de Unie worden ontvangen.

4.   Onverminderd lid 2, worden voor de berekening van de totale omzet van een betrokken onderneming de omzetten van de volgende ondernemingen opgeteld:

a)

de betrokken onderneming;

b)

de ondernemingen waarin de betrokken onderneming, direct of indirect:

i)

hetzij meer dan de helft van het kapitaal of de bedrijfsactiva bezit,

ii)

hetzij de bevoegdheid heeft om meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen,

iii)

hetzij de bevoegdheid heeft om meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, de raad van bestuur of de krachtens de wet tot vertegenwoordiging van die ondernemingen bevoegde organen te benoemen, of

iv)

hetzij het recht heeft de zaken van die ondernemingen te leiden;

c)

de ondernemingen die in de betrokken onderneming over de in punt b) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

d)

de ondernemingen waarin een in punt c) bedoelde onderneming over de in punt b) genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

e)

de ondernemingen waarin twee of meer in de punten a) tot en met d) bedoelde ondernemingen gezamenlijk over de in punt b) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken.

5.   Indien de betrokken ondernemingen gezamenlijk beschikken over de in lid 4, punt b), genoemde rechten of bevoegdheden, wordt bij de berekening van de totale omzet van de betrokken ondernemingen:

a)

rekening gehouden met de omzet die is behaald met de verkoop van producten en het verlenen van diensten tussen de gemeenschappelijke onderneming en derde ondernemingen, en wordt deze omzet in gelijke delen aan de betrokken ondernemingen toegerekend;

b)

geen rekening gehouden met de omzet die is behaald met de verkoop van producten en het verlenen van diensten tussen de gemeenschappelijke onderneming en elk van de betrokken ondernemingen of enige andere met een van die ondernemingen verbonden onderneming in de zin van lid 4, punten b) tot en met e).

Artikel 23

Optelling van financiële bijdragen

De totale financiële bijdrage aan een betrokken onderneming wordt berekend door optelling van de respectieve financiële bijdragen die zijn toegekend door derde landen aan alle in artikel 22, lid 2, en artikel 22, lid 4, punten a) tot en met e), bedoelde ondernemingen.

Artikel 24

Opschorting van concentraties en termijnen

1.   Een aan te melden concentratie wordt niet tot stand gebracht zolang deze niet is aangemeld.

Bovendien geldt het volgende:

a)

indien de Commissie een volledige aanmelding heeft ontvangen, wordt de concentratie niet tot stand gebracht voor een periode van 25 werkdagen na ontvangst van die aanmelding.

b)

indien de Commissie uiterlijk 25 werkdagen na ontvangst van de volledige aanmelding een diepgaand onderzoek inleidt, wordt de concentratie niet tot stand gebracht voor een periode van 90 werkdagen na de inleiding van het diepgaande onderzoek. Die periode wordt met 15 werkdagen verlengd indien de betrokken ondernemingen op grond van artikel 7 verbintenissen aanbieden om de verstoring in de interne markt te verhelpen;

c)

indien de Commissie een besluit heeft vastgesteld krachtens artikel 25, lid 3, punt a) of b), mag de concentratie vervolgens tot stand worden gebracht.

De in de punten a) en b) bedoelde termijn vangt aan op de eerste werkdag na de ontvangst van de volledige aanmelding of de vaststelling van het desbetreffende besluit van de Commissie.

2.   Lid 1 staat niet in de weg aan de tenuitvoerlegging van een openbaar overnamebod of van een reeks transacties met effecten, met inbegrip van effecten converteerbaar in andere effecten, die ter verhandeling worden toegelaten tot een markt, zoals een effectenbeurs, waardoor zeggenschap wordt verkregen van meerdere verkopers, mits:

a)

de concentratie overeenkomstig artikel 21 onverwijld bij de Commissie wordt aangemeld, en

b)

de verkrijger de aan de betrokken effecten verbonden stemrechten niet uitoefent dan wel slechts uitoefent om de volle waarde van zijn belegging te handhaven op basis van een door de Commissie overeenkomstig lid 3 van dit artikel verleende ontheffing.

3.   De Commissie kan op verzoek ontheffing verlenen van de in lid 1 of 2 vastgestelde verplichtingen. Een verzoek om een ontheffing dient te zijn gemotiveerd. Bij haar beslissing over het verzoek houdt de Commissie met name rekening met de gevolgen van de opschorting voor één of meer bij de concentratie betrokken ondernemingen of voor derden, alsmede met het risico op een verstoring in de interne markt dat de concentratie kan inhouden. Aan een dergelijke ontheffing kunnen voorwaarden en verplichtingen worden verbonden om te waarborgen dat er geen verstoring in de interne markt is. Een ontheffing kan te allen tijde, ofwel vóór de aanmelding ofwel na de transactie, worden aangevraagd en verleend.

4.   De in lid 1, punt b), van dit artikel gestelde termijnen worden verlengd indien de betrokken ondernemingen uiterlijk binnen 15 werkdagen na de inleiding van het diepgaande onderzoek krachtens artikel 10 een verzoek daartoe indienen. De betrokken ondernemingen kunnen slechts één dergelijk verzoek indienen.

De in lid 1, punt b), van dit artikel gestelde termijnen kunnen op elk ogenblik na de inleiding van het diepgaande onderzoek door de Commissie worden verlengd met instemming van de betrokken ondernemingen.

De totale duur van de verlenging of verlengingen die krachtens dit lid worden toegestaan, bedraagt niet meer dan 20 werkdagen.

5.   De Commissie kan, bij wijze van uitzondering, de in lid 1 gestelde termijnen schorsen indien de ondernemingen niet de volledige informatie hebben verstrekt die zij op grond van artikel 13 heeft opgevraagd, of geweigerd hebben zich aan een bij een besluit krachtens artikel 14 gelaste inspectie te onderwerpen.

6.   De Commissie kan krachtens artikel 25, lid 3, een besluit vaststellen zonder dat zij gebonden is aan de in de leden 1 en 4 van dit artikel genoemde termijnen, indien:

a)

zij vaststelt dat een concentratie tot stand is gebracht in strijd met de verbintenissen verbonden aan een besluit op grond van artikel 25, lid 3, punt a), of

b)

een besluit krachtens artikel 25, lid 1, is herroepen.

7.   Transacties die in strijd met lid 1 tot stand worden gebracht, worden alleen als geldig beschouwd nadat een besluit krachtens artikel 25, lid 3, is vastgesteld.

8.   Dit artikel tast niet de geldigheid aan van transacties met effecten, met inbegrip van effecten converteerbaar in andere effecten, die ter verhandeling worden toegelaten tot een markt, zoals een effectenbeurs, tenzij de kopers en de verkopers wisten of dienden te weten dat de transactie in strijd met lid 1 tot stand is gebracht.

Artikel 25

Procedurevoorschriften voor de voorlopige toetsing en het diepgaande onderzoek van aangemelde concentraties

1.   Artikel 10, artikel 11, leden 1, 3 en 4, en de artikelen 12 tot en met 16 en 18 zijn op aangemelde concentraties van toepassing.

2.   De Commissie kan tot uiterlijk 25 werkdagen na ontvangst van de volledige aanmelding een diepgaand onderzoek krachtens artikel 10, lid 3, inleiden.

3.   Na het diepgaande onderzoek stelt de Commissie een uitvoeringshandeling in de vorm van een van de volgende besluiten vast:

a)

een besluit met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3;

b)

een besluit van geen bezwaar krachtens artikel 11, lid 4, of

c)

een besluit dat een concentratie verbiedt, indien de Commissie tot de bevinding komt dat een buitenlandse subsidie de interne markt verstoort in de zin van de artikelen 4 tot en met 6.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

4.   Besluiten krachtens lid 3 worden binnen 90 werkdagen na het inleiden van het diepgaande onderzoek vastgesteld, eventueel te verlengen overeenkomstig artikel 24, lid 1, punt b), en leden 4 en 5. Indien de Commissie binnen die termijn geen besluit vaststelt, mogen de betrokken ondernemingen de concentratie tot stand brengen.

5.   In informatieverzoeken aan een onderneming vermeldt de Commissie of termijnen op grond van artikel 24, lid 5, worden opgeschort indien de onderneming binnen de gestelde termijn geen volledige informatie verschaft.

6.   De Commissie kan, indien zij tot de bevinding komt dat een op grond van artikel 21, lid 1, aan te melden concentratie of op grond van artikel 21, lid 5, op verzoek van de Commissie aangemelde concentratie, reeds tot stand is gebracht en dat buitenlandse subsidies in die concentratie de interne markt verstoren in de zin van de artikelen 4, 5 en 6, een van de volgende maatregelen vaststellen:

a)

de betrokken ondernemingen verplichten de concentratie te ontbinden, met name door ontbinding van de fusie of door zich van alle verkregen aandelen of activa te ontdoen om zo de situatie te herstellen zoals die bestond vóór de totstandbrenging van de concentratie, of, indien dit herstel door middel van ontbinding van de concentratie niet mogelijk is, elke andere passende maatregel om, voor zover mogelijk, een dergelijk herstel te bereiken;

b)

elke andere passende maatregel gelasten om te bereiken dat de betrokken ondernemingen de concentratie ontbinden of andere herstelmaatregelen nemen zoals opgelegd in haar besluit.

De Commissie kan de in de punten a) en b) van dit lid genoemde maatregelen opleggen bij een besluit krachtens lid 3, punt c), van dit artikel of bij een afzonderlijk besluit.

De Commissie kan door middel van een uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit de in de punten a) en b) van dit lid genoemde maatregelen vaststellen indien zij tot de bevinding komt dat een concentratie tot stand is gebracht in strijd met een krachtens lid 3, punt a), van dit artikel genomen besluit waarbij is vastgesteld dat, zonder de verbintenissen, de concentratie aan het criterium van lid 3, punt c), van dit artikel zou voldoen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

7.   De Commissie kan een uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit tot oplegging van de in artikel 12 bedoelde voorlopige maatregelen ook vaststellen wanneer:

a)

een concentratie in strijd met artikel 21 tot stand is gebracht;

b)

een concentratie in strijd met een besluit met verbintenissen krachtens lid 3, punt a), van dit artikel tot stand is gebracht.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 26

Geldboeten en dwangsommen in concentratiezaken

1.   De Commissie kan geldboeten of dwangsommen opleggen zoals vastgesteld in artikel 17.

2.   De Commissie kan bij besluit aan de betrokken ondernemingen ook geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien die ondernemingen, opzettelijk of uit onachtzaamheid, onjuiste of misleidende informatie verstrekken in een aanmelding overeenkomstig artikel 21 of in een aanvulling daarop.

3.   De Commissie kan bij besluit aan de betrokken ondernemingen ook geldboeten van ten hoogste 10 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien die ondernemingen opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a)

nalaten een aan te melden concentratie overeenkomstig artikel 21 vóór de totstandbrenging ervan aan te melden, tenzij zij daartoe uitdrukkelijk krachtens artikel 24 zijn gemachtigd;

b)

een aangemelde concentratie tot stand brengen in strijd met artikel 24;

c)

een aangemelde concentratie die overeenkomstig artikel 25, lid 3, punt c), is verboden, tot stand brengen;

d)

de aanmeldingsvereisten hebben omzeild of getracht hebben deze te omzeilen, als bedoeld in artikel 39, lid 1.

HOOFDSTUK 4

AANBESTEDINGSPROCEDURES

Artikel 27

Buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren in het kader van aanbestedingsprocedures

Onder buitenlandse subsidies die een verstoring van een aanbestedingsprocedure veroorzaken of dreigen te veroorzaken, worden buitenlandse subsidies verstaan die een ondernemer in staat stellen om voor de betrokken werken, leveringen of diensten een inschrijving in te dienen die onrechtmatig voordelig is. De beoordeling, op grond van artikel 4, van de vraag of er sprake is van een verstoring in de interne markt en of er sprake is van een onrechtmatig voordelige inschrijving met betrekking tot de werken, leveringen of diensten in kwestie, blijft beperkt tot de betrokken aanbestedingsprocedure. Alleen buitenlandse subsidies die in de drie jaar vóór de aanmelding zijn toegekend, worden in de beoordeling betrokken.

Artikel 28

Aanmeldingsdrempel in aanbestedingsprocedures

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt er geacht sprake te zijn van een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure indien:

a)

de geraamde waarde van die overheidsopdracht of raamovereenkomst exclusief btw, berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 8 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 5 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 16 van Richtlijn 2014/25/EU, of een specifieke opdracht in het kader van het dynamische aankoopsysteem, gelijk is aan of groter is dan 250 miljoen EUR, en

b)

de ondernemer, met inbegrip van zijn dochterondernemingen zonder commerciële autonomie, zijn participatieondernemingen en, in voorkomend geval, zijn hoofdonderaannemers en -leveranciers die betrokken zijn bij dezelfde inschrijving voor een aanbestedingsprocedure, in de drie jaren voorafgaand aan de aanmelding of, indien van toepassing, de bijgewerkte aanmelding, financiële bijdragen is toegekend waarvan de totale waarde gelijk is aan of groter is dan 4 miljoen EUR per derde land.

2.   Wanneer de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie besluit de opdracht op te splitsen in percelen, wordt geacht sprake te zijn van een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure indien de geraamde waarde van de opdracht exclusief btw de in lid 1, punt a), vastgelegde drempel overschrijdt, de waarde van het perceel of de totale waarde van alle percelen waarvoor de inschrijver zich inschrijft gelijk is aan of groter is dan 125 miljoen EUR en de buitenlandse financiële bijdrage gelijk is aan of groter is dan de in lid 1, punt b), vastgelegde drempel.

3.   Procedures voor de gunning van opdrachten die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/81/EG vallen, vallen niet onder dit hoofdstuk.

4.   De in artikel 32, lid 2, punt c), van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 50, punt d), van Richtlijn 2014/25/EU bedoelde procedures voor de gunning van opdrachten vallen onder de bepalingen van hoofdstuk 2 van deze verordening en worden uitgesloten van de toepassing van hoofdstuk 4 van deze verordening.

5.   In afwijking van artikel 29, lid 1, brengen ondernemers die een inschrijving of een verzoek tot deelname indienen, indien de werken, leveringen of diensten alleen door een bepaalde ondernemer kunnen worden verricht, overeenkomstig artikel 31, lid 4, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 32, lid 2, punt b), van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 50, punt c), van Richtlijn 2014/25/EU en de geraamde waarde van de opdracht gelijk is aan of groter is dan de in lid 1, punt a), van dit artikel vastgelegde waarde, de Commissie op de hoogte van alle buitenlandse financiële bijdragen indien is voldaan aan de voorwaarde van lid 1, punt b, van dit artikel. Onverminderd de mogelijkheid om een onderzoek in te leiden overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze verordening wordt de indiening van dergelijke informatie niet beschouwd als een aanmelding en niet onderzocht op grond van dit hoofdstuk.

6.   De aanbestedende dienst of aanbestedende instantie vermeldt in de aankondiging van een opdracht of, indien een procedure zonder voorafgaande bekendmaking, in de aanbestedingsstukken, dat de ondernemers onderworpen zijn aan de in artikel 29 bedoelde aanmeldingsverplichting. Het ontbreken van een dergelijke vermelding doet echter geen afbreuk aan de toepassing van deze verordening op opdrachten die onder haar toepassingsgebied vallen.

Artikel 29

Voorafgaande aanmelding of verklaring van buitenlandse financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures

1.   Indien overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 2, sprake is van aan te melden financiële bijdragen melden ondernemers die deelnemen aan een aanbestedingsprocedure alle buitenlandse financiële bijdragen in de zin van artikel 28, lid 1, punt b), aan bij de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie. In alle andere gevallen sommen ondernemers alle ontvangen buitenlandse financiële bijdragen op in een verklaring en bevestigen zij dat deze ontvangen buitenlandse financiële bijdragen overeenkomstig artikel 28, lid 1, punt b), niet hoefden te worden aangemeld. Bij een openbare procedure worden de aanmelding of verklaring slechts eenmaal ingediend, samen met de inschrijving. Bij een meerfasige procedure bestaat wordt de aanmelding of verklaring tweemaal ingediend: eenmaal bij het indienen van het verzoek tot deelname en eenmaal als bijgewerkte aanmelding of bijgewerkte verklaring bij het indienen van de inschrijving of de definitieve inschrijving.

2.   Zodra de aanmelding of verklaring is ingediend, geleidt de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie deze onverwijld door naar de Commissie.

3.   Indien het verzoek tot deelname of de inschrijving geen aanmelding of verklaring bevat, kan de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie de betrokken ondernemers verzoeken deze alsnog binnen tien werkdagen in te dienen. Inschrijvingen of verzoeken tot deelname van ondernemers die onderworpen zijn aan de verplichtingen van dit artikel en die ondanks een verzoek van de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie overeenkomstig dit lid uiteindelijk niet vergezeld gaan van de overeenkomstig lid 1 ingediende aanmelding of verklaring, worden door de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie onregelmatig verklaard en afgewezen. De aanbestedende dienst of aanbestedende instantie informeert de Commissie over die afwijzing.

4.   De Commissie bekijkt onverwijld de inhoud van de ontvangen aanmelding. Wanneer de Commissie vaststelt dat de aanmelding onvolledig is, deelt zij dit mee aan de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie en de betrokken ondernemer, en verzoekt zij de ondernemer de inhoud ervan binnen tien werkdagen te vervolledigen. Wanneer een aanmelding bij een inschrijving of verzoek tot deelname ondanks een verzoek van de Commissie overeenkomstig dit lid onvolledig blijft, stelt de Commissie een besluit vast waarbij de inschrijving onregelmatig wordt verklaard. In dat besluit verzoekt de Commissie ook de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie een besluit vast te stellen tot afwijzing van een dergelijke onregelmatige inschrijving of een dergelijk onregelmatig verzoek tot deelname.

5.   De verplichting uit hoofde van dit artikel om buitenlandse financiële bijdragen aan te melden, geldt voor ondernemers, voor in artikel 26, lid 2, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 19, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 37, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU bedoelde combinaties van ondernemers, en voor hoofdonderaannemers en hoofdleveranciers die op het moment van indiening van de volledige aanmelding of verklaring, of volledige bijgewerkte aanmelding of verklaring, bekend zijn. Voor de toepassing van deze verordening geldt een onderaannemer of leverancier als hoofdonderaannemer of hoofdleverancier indien zijn deelname de belangrijkste elementen van de uitvoering van de opdracht garandeert en hoe dan ook indien het economische aandeel van zijn bijdrage meer dan 20 % van de waarde van de ingediende inschrijving bedraagt.

6.   Voor combinaties van ondernemers, hoofdonderaannemers en hoofdleveranciers neemt de hoofdaannemer in de zin van Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU of de hoofdconcessiehouder in de zin van Richtlijn 2014/23/EU de indiening van de aanmelding of verklaring voor zijn rekening. Voor de toepassing van artikel 33 geldt dat de hoofdaannemer of hoofdconcessiehouder enkel verantwoordelijk is voor de waarheidsgetrouwheid van de gegevens inzake zijn eigen buitenlandse financiële bijdragen.

7.   Wanneer de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie bij bestudering van de inschrijvingen vermoedt dat er sprake is van buitenlandse subsidies, hoewel er een verklaring is ingediend, brengt de dienst of instantie de Commissie onverwijld op de hoogte van die vermoedens. Onverminderd de bij Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU vastgestelde bevoegdheden van aanbestedende diensten of aanbestedende instanties om na te gaan of een inschrijving abnormaal laag is, beoordelen de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie niet of een inschrijving abnormaal laag is indien het vermoeden dat er mogelijk sprake is van buitenlandse subsidies de enige aanleiding voor die beoordeling zou zijn. Indien de Commissie concludeert dat er geen sprake is van een onrechtmatig voordelige inschrijving in de zin van deze verordening, brengt zij de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie daarvan op de hoogte. Andere natuurlijke of rechtspersonen kunnen de Commissie om het even welke informatie verstrekken met betrekking tot buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren en bij de Commissie melding maken van alle vermoedens van mogelijk valse verklaringen.

8.   Onverminderd de mogelijkheid van de Commissie om een ambtshalve procedure in te leiden, kan de Commissie, indien zij vermoedt dat een ondernemer in de drie jaar vóór de inschrijving of vóór het verzoek tot deelname aan de aanbestedingsprocedure voordeel heeft gehaald uit buitenlandse subsidies, vóór de gunning van de opdracht de aanmelding eisen van de door derde landen aan die ondernemer toegekende buitenlandse financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures die niet krachtens artikel 28, lid 1, hoefden te worden aangemeld of die onder de toepassing van artikel 30, lid 4, vallen. Indien de Commissie de aanmelding van een dergelijke financiële bijdrage heeft verlangd, wordt de financiële bijdrage beschouwd als een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure en valt deze onder de bepalingen van hoofdstuk 4.

Artikel 30

Procedurevoorschriften voor de voorlopige toetsing en het diepgaande onderzoek van aangemelde financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures

1.   Artikel 10, artikel 11, leden 1, 3 en 4, en de artikelen 13, 14, 15, 16, 18 en 23 zijn van toepassing op aangemelde financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures.

2.   De Commissie voert uiterlijk 20 werkdagen nadat zij een volledige aanmelding heeft ontvangen, een voorlopige toetsing uit. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie deze termijn één keer met tien werkdagen verlengen.

3.   De Commissie beslist binnen de termijn voor het afronden van een voorlopige toetsing of zij een diepgaand onderzoek inleidt en stelt de betrokken ondernemer en de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie daarvan onverwijld in kennis.

4.   Indien de Commissie een voorlopige toetsing heeft afgesloten zonder een besluit vast te stellen en nieuwe informatie haar vervolgens doet vermoeden dat een ingediende aanmelding of verklaring onvolledig was, of als die aanmelding of verklaring niet naar de Commissie wordt doorgeleid, kan de Commissie overeenkomstig artikel 29, lid 4, verdere informatie verlangen. De Commissie kan op basis van deze nieuwe informatie een voorlopige toetsing heropenen. Indien de voorlopige toetsing wordt opgestart op grond van dit hoofdstuk vormt het moment waarop de Commissie de nieuwe aanmelding of verklaring ontvangt het uitgangspunt om de duur van de voorlopige toetsing te bepalen, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om waar nodig op grond van hoofdstuk 2 een voorlopige toetsing op te starten.

5.   De Commissie kan een besluit tot afsluiting van het diepgaande onderzoek vaststellen uiterlijk 110 werkdagen na ontvangst van de volledige aanmelding. Deze periode kan eenmalig met 20 werkdagen worden verlengd, na raadpleging van de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie, in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen zoals de in lid 6 bedoelde onderzoeken of in de in artikel 16, lid 1, punten a) en b), bedoelde gevallen.

6.   In afwijking van lid 2 onderzoekt de Commissie bij meerfasige aanbestedingsprocedures de met verzoek tot deelname ingediende volledige aanmelding binnen 20 werkdagen na ontvangst van de aanmelding, zonder de voorlopige toetsing af te sluiten of tot een besluit over het opstarten van een diepgaand onderzoek te komen. Nadat de termijn van 20 werkdagen verstrijkt, wordt de voorlopige toetsing opgeschort tot er een definitieve inschrijving of een inschrijving in het geval van een niet-openbare procedure is ingediend. Zodra de inschrijving of de definitieve inschrijving met een volledige en bijgewerkte aanmelding is ingediend, wordt de voorlopige toetsing hervat en beschikt de Commissie over 20 werkdagen om die na overweging van eventuele aanvullende informatie af te ronden. De Commissie stelt een besluit tot afsluiting van een volgend diepgaand onderzoek vast binnen 90 werkdagen nadat de volledige en bijgewerkte aanmelding is ingediend.

Artikel 31

Besluiten van de Commissie

1.   Indien de Commissie na een diepgaand onderzoek tot de bevinding komt dat een ondernemer voordeel haalt uit een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort in de zin van de artikelen 4, 5 en 6, en indien de betrokken ondernemer verbintenissen aanbiedt die de verstoring in de interne markt volledig en effectief verhelpen, stelt zij krachtens artikel 11, lid 3, een uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit met verbintenissen vast. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   Indien de betrokken ondernemer geen verbintenissen aanbiedt of indien de Commissie de in lid 1 bedoelde verbintenissen niet passend en afdoende acht om de verstoring volledig en effectief te verhelpen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling in de vorm van een besluit vast waarbij de gunning van de opdracht aan de betrokken ondernemer wordt verboden (“besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt”). Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. Na dat besluit wijst de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie de inschrijving af.

3.   Wanneer de Commissie na een diepgaand onderzoek niet tot de bevinding komt dat een ondernemer voordeel haalt een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort, stelt zij een uitvoeringshandeling vast in de vorm van een besluit krachtens artikel 11, lid 4. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

4.   De beoordeling op grond van artikel 6 mag niet resulteren in een met het Unierecht onverenigbare wijziging van de oorspronkelijk door de ondernemer ingediende inschrijving of definitieve inschrijving.

Artikel 32

Evaluaties in aanbestedingsprocedures met een aanmelding en opschorting van de gunning

1.   Tijdens de voorlopige toetsing en het diepgaande onderzoek kunnen alle procedurele stappen in de aanbestedingsprocedure doorlopen, behalve de gunning van de opdracht.

2.   Indien de Commissie krachtens artikel 30, lid 3, een besluit tot inleiding van een diepgaand onderzoek neemt, wordt de opdracht aan een ondernemer die een aanmelding op grond van artikel 29 indient, pas gegund nadat de Commissie tot een besluit op grond van artikel 31, lid 3, is gekomen of voordat de in artikel 30, lid 5 of 6, gestelde termijnen zijn verstreken. Indien de Commissie binnen de toepasselijke termijn geen besluit heeft vastgesteld, mag de opdracht aan om het even welke ondernemer worden gegund, ook aan de ondernemer die de aanmelding heeft ingediend.

3.   Wanneer de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie tot de bevinding komt dat de economisch meest voordelige inschrijving werd ingediend door een ondernemer die een verklaring in de zin van artikel 29 heeft ingediend en wanneer de Commissie geen onderzoek heeft opgestart overeenkomstig artikel 29, lid 8, of artikel 30, lid 3 of 4, dan mag de opdracht worden gegund aan de ondernemer die daartoe een inschrijving heeft ingediend voordat de Commissie een van de in artikel 31 genoemde besluiten vaststelt, voordat de in artikel 30, lid 2, 5 of 6, gestelde termijnen zijn verstreken of voordat de Commissie een van de in artikel 31 genoemde besluiten met betrekking tot andere in onderzoek zijnde inschrijvingen vaststelt.

4.   Indien de Commissie met betrekking tot een inschrijving die volgens de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie de meest voordelige inschrijving is, een besluit overeenkomstig artikel 31, lid 2, vaststelt, kan de opdracht worden gegund aan de ondernemer waarvoor geen besluit krachtens artikel 31, lid 2, geldt en die de op één na meest voordelige inschrijving heeft ingediend.

5.   Indien de Commissie krachtens artikel 31, lid 1 of 3, een besluit vaststelt, mag de opdracht worden gegund aan iedere ondernemer die de meest voordelige inschrijving heeft ingediend, met inbegrip van de ondernemer die op grond van artikel 29 de aanmelding heeft ingediend.

6.   De aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie stelt de Commissie onverwijld in kennis van alle besluiten met betrekking tot het annuleren van de aanbestedingsprocedure, het afwijzen van een inschrijving of verzoek tot deelname door de betrokken ondernemer, het indienen van een nieuwe inschrijving door de betrokken ondernemer of het gunnen van de opdracht.

7.   De beginselen inzake aanbestedingsprocedures — zoals de beginselen van evenredigheid, non-discriminatie, gelijke behandeling, transparantie en mededinging — worden in acht genomen ten aanzien van alle ondernemers die bij de aanbestedingsprocedure zijn betrokken. Het onderzoek van buitenlandse subsidies op grond van deze verordening leidt er niet toe dat de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie de betrokken ondernemers behandelt op een wijze die met die beginselen strijdig is. De milieu-, sociale en arbeidsvoorschriften zijn van toepassing op ondernemers overeenkomstig Richtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU of andere Uniewetgeving.

8.   De in dit hoofdstuk bedoelde termijnen vangen aan op de eerste werkdag na de ontvangst van de aanmelding of de vaststelling van het desbetreffende besluit van de Commissie.

Artikel 33

Geldboeten en dwangsommen voor financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures

1.   De Commissie kan geldboeten of dwangsommen opleggen zoals vastgesteld in artikel 17.

2.   De Commissie kan bij besluit aan de betrokken ondernemers ook geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien die ondernemers opzettelijk of uit onachtzaamheid onjuiste of misleidende informatie verstrekken in een aanmelding of verklaring overeenkomstig artikel 29 of in een aanvulling daarop.

3.   De Commissie kan bij besluit aan de betrokken ondernemers ook geldboeten van ten hoogste 10 % van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet opleggen, indien die ondernemers opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a)

tijdens de aanbestedingsprocedure buitenlandse financiële bijdragen niet overeenkomstig artikel 29 aanmelden;

b)

de aanmeldingsvereisten omzeilen of trachten te omzeilen in de zin van artikel 39, lid 1.

HOOFDSTUK 5

GEMEENSCHAPPELIJKE PROCEDUREVOORSCHRIFTEN

Artikel 34

Verband tussen procedures

1.   Een financiële bijdrage die op grond van artikel 21 in het kader van een concentratie of op grond van artikel 29 in het kader van een aanbestedingsprocedure is aangemeld, kan relevant zijn en krachtens deze verordening worden beoordeeld met betrekking tot een andere economische activiteit.

2.   Een financiële bijdrage die op grond van artikel 10 of artikel 11 in het kader van een ambtshalve procedure in verband met een specifieke economische activiteit is beoordeeld, kan relevant zijn en krachtens deze verordening worden beoordeeld met betrekking tot een andere economische activiteit.

Artikel 35

Informatieverstrekking

1.   Een lidstaat die oordeelt dat er mogelijk sprake is van een buitenlandse subsidie en dat die de interne markt zouden kunnen verstoren, geeft informatie daarover door aan de Commissie. De Commissie kan op basis van die informatie besluiten om op grond van artikel 10 een voorlopige toetsing op te starten of op grond van artikel 21, lid 5, of artikel 29, lid 8, een aanmelding te verlangen.

2.   Natuurlijke of rechtspersonen of verenigingen kunnen de Commissie alle in hun bezit zijnde informatie meedelen in verband met buitenlandse subsidies die de interne markt kunnen verstoren. De Commissie kan op basis van die informatie besluiten om op grond van artikel 10 een voorlopige toetsing op te starten of op grond van artikel 21, lid 5, of artikel 29, lid 8, een aanmelding te verlangen.

3.   De Commissie maakt niet-vertrouwelijke versies van alle op grond van deze verordening vastgestelde besluiten toegankelijk voor de lidstaten en de betrokken aanbestedende diensten of aanbestedende instanties via een speciale elektronische databank.

Artikel 36

Marktonderzoek

1.   Indien de informatie waarover de Commissie beschikt een redelijk vermoeden staaft dat buitenlandse subsidies in een specifieke bedrijfstak, voor een specifiek type economische activiteit of op basis van een specifiek subsidie-instrument de interne markt kunnen verstoren, kan de Commissie een marktonderzoek voeren naar die specifieke bedrijfstak, dat specifieke type economische activiteit of het gebruik van het betrokken subsidie-instrument. Tijdens dat marktonderzoek kan de Commissie de betrokken ondernemingen of ondernemingsverenigingen verplichten de noodzakelijke informatie te verstrekken en kan zij de noodzakelijke inspecties verrichten. De Commissie kan ook de betrokken lidstaten of het betrokken derde land vragen informatie te verstrekken.

2.   De Commissie maakt waar relevant een verslag bekend over de uitkomsten van haar marktonderzoek naar specifieke bedrijfstakken, specifieke types economische activiteit of specifieke subsidie-instrumenten en verzoekt om opmerkingen.

3.   De Commissie kan de met dergelijke marktonderzoeken verkregen informatie gebruiken in het kader van procedures op grond van deze verordening.

4.   De artikelen 13, 14, 15 en 17 zijn van toepassing op marktonderzoeken.

Artikel 37

Dialoog met derde landen

1.   Wanneer de Commissie na een marktonderzoek op grond van artikel 36 vermoedt dat er herhaalde buitenlandse subsidies bestaan die de interne markt verstoren, of wanneer er door middel van verschillende handhavingsmaatregelen uit hoofde van deze verordening wordt vastgesteld dat hetzelfde derde land buitenlandse subsidies heeft verleend die de interne markt verstoren, kan de Commissie een dialoog aangaan met het betrokken derde land om te onderzoeken hoe die subsidies kunnen worden stopgezet of gewijzigd teneinde de verstorende gevolgen ervan voor de interne markt weg te nemen. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van relevante ontwikkelingen.

2.   Die dialoog met derde landen belet de Commissie niet om uit hoofde van deze verordening maatregelen te nemen. Individuele maatregelen op grond van deze verordening worden niet binnen die dialoog behandeld.

Artikel 38

Verjaringstermijnen

1.   Voor de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van de artikelen 10 en 11 geldt een verjaringstermijn van tien jaar, die ingaat op de dag waarop een buitenlandse subsidie aan een onderneming wordt toegekend. De verjaringstermijn wordt gestuit door elke door de Commissie op grond van artikel 10, 13, 14 of 15 ten aanzien van een buitenlandse subsidie gestelde handeling. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van tien jaar te lopen.

2.   Voor de bevoegdheden van de Commissie om geldboeten of dwangsommen op grond van de artikelen 17, 26 en 33 op te leggen, geldt een verjaringstermijn van drie jaar, die ingaat op de dag waarop de in de artikelen 17, 26 of 33 bedoelde inbreuk is gemaakt. Bij voortdurende of voortgezette inbreuken gaat de verjaringstermijn in op de dag waarop de inbreuk is beëindigd. De verjaringstermijn voor het opleggen van geldboeten of dwangsommen wordt gestuit door elke handeling van de Commissie ten aanzien van een in artikel 17, 26 of 33 bedoelde inbreuk. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van drie jaar te lopen.

3.   Voor de bevoegdheden van de Commissie om besluiten af te dwingen waarbij geldboeten of dwangsommen op grond van de artikelen 17, 26 en 33 worden opgelegd, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar, die ingaat op de dag waarop het besluit van de Commissie tot het opleggen van geldboeten of dwangsommen is genomen. Iedere handeling die door de Commissie, of door een op verzoek van de Commissie handelende lidstaat, wordt gesteld om de betaling van de geldboete of dwangsom af te dwingen, stuit die verjaringstermijn. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar te lopen.

4.   De verjaringstermijn verstrijkt uiterlijk op de dag waarop tweemaal de verjaringstermijn is verstreken op voorwaarde dat de Commissie:

a)

geen besluit heeft genomen op grond van artikel 10 of 11 in de gevallen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, of

b)

geen boete of dwangsom heeft opgelegd in het geval zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel.

5.   De verjaring wordt geschorst zolang over het besluit van de Commissie een beroep aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 39

Bestrijding van ontduiking

1.   Een onderneming mag geen financiële activiteiten of contracten organiseren om de aanmeldingsvereisten van artikel 21, leden 1 en 5, en artikel 29, leden 1, 5 en 8, te omzeilen.

2.   Indien de Commissie vermoedt dat een onderneming zich heeft ingelaten of inlaat met een in lid 1 bedoelde praktijk, kan zij die onderneming verplichten alle inlichtingen te verstrekken die de Commissie nodig acht om te bepalen of de onderneming zich met de in lid 1 bedoelde praktijken heeft ingelaten of inlaat, en kan zij een nieuwe toetsing aanvangen overeenkomstig artikel 21, lid 4, of artikel 30, lid 4.

Artikel 40

Bekendmaking van besluiten

1.   De Commissie maakt een samenvatting openbaar van de besluiten die krachtens artikel 10, lid 3, punt a), zijn vastgesteld zodat natuurlijke of rechtspersonen, de lidstaten of de derde landen die de buitenlandse subsidie hebben verleend, hun standpunt kenbaar kunnen maken.

2.   De Commissie maakt de krachtens artikel 11, leden 2, 3 en 4, artikel 25, leden 3 en 6, en artikel 31, leden 1, 2 en 3, vastgestelde besluiten bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   Bij de openbaarmaking van samenvattingen en besluiten houdt de Commissie terdege rekening met de rechtmatige belangen van ondernemingen dat hun bedrijfsgevoelige informatie en andere vertrouwelijke informatie wordt beschermd.

Artikel 41

Adressaten van besluiten

1.   De Commissie brengt een besluit onverwijld ter kennis van een onderneming of ondernemingsvereniging waaraan het is gericht en geeft die onderneming of ondernemingsvereniging de gelegenheid om de Commissie aan te geven welke informatie in het besluit hij als vertrouwelijk beschouwt.

2.   De Commissie stelt de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie in kennis van een op grond van artikel 31, leden 1 en 3, vastgesteld besluit dat is gericht tot een ondernemer die aan een aanbestedingsprocedure deelneemt.

3.   Krachtens artikel 29, lid 4, en artikel 31, lid 2, vastgestelde besluiten worden gericht tot de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie. De Commissie verschaft de ondernemer waaraan de opdracht niet mag worden gegund, een afschrift van dat besluit.

Artikel 42

Openbaarmaking en recht van verweer

1.   De Commissie geeft, voordat zij een besluit krachtens artikel 11, artikel 12, artikel 17, artikel 18, artikel 25, lid 3, artikel 26, artikel 31 of artikel 33 vaststelt, de onderzochte onderneming de gelegenheid opmerkingen te maken over de gronden waarop de Commissie voornemens is haar besluit vast te stellen.

2.   In afwijking van lid 1 kan een besluit op grond van artikel 12 voorlopig worden genomen zonder dat de onderzochte onderneming de gelegenheid krijgt om vooraf opmerkingen te maken, op voorwaarde dat de Commissie na het nemen van haar besluit de onderzochte onderneming daar zo spoedig mogelijk de gelegenheid toe geeft.

3.   De Commissie baseert haar besluiten uitsluitend op bezwaren ten aanzien waarvan de betrokken ondernemingen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen kenbaar te maken.

4.   Om haar recht uit hoofde van lid 1 te kunnen uitoefenen, heeft de onderneming ten aanzien waarvan een onderzoek loopt recht het dossier van de Commissie in te kijken. Het recht tot inzage van het dossier geldt niet voor vertrouwelijke inlichtingen of interne documenten van de Commissie of de lidstaten, en met name niet voor correspondentie tussen de Commissie en de lidstaten.

Het recht tot inzage van het dossier vereist een rechtmatig belang van de ondernemingen of de ondernemingsverenigingen om hun bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie te beschermen. De Commissie kan de onderzochte onderneming en de ondernemingen of ondernemingsverenigingen die de Commissie informatie hebben verstrekt, verzoeken voorwaarden voor de openbaarmaking van die informatie overeen te komen. Indien de ondernemingen of de ondernemingsverenigingen geen overeenstemming bereiken over die voorwaarden, is de Commissie bevoegd om die voorwaarden voor de openbaarmaking van de informatie op te leggen.

Niets in dit lid belet de Commissie om voor zover nodig informatie te gebruiken en openbaar te maken waaruit blijkt dat een buitenlandse subsidie die de interne markt verstoort, bestaat.

Artikel 43

Beroepsgeheim en vertrouwelijkheid

1.   De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij is verkregen tenzij met de informatieverstrekker anders wordt overeengekomen.

2.   De lidstaten en de Commissie, hun functionarissen en andere onder hun toezicht werkende personen waarborgen de bescherming van bij de toepassing van deze verordening verkregen vertrouwelijke informatie die in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften. Daartoe mogen zij geen informatie bekendmaken die onder de geheimhoudingsplicht valt en die zij op grond van deze verordening hebben verkregen.

3.   De leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van statistische gegevens en verslagen die geen informatie bevatten waaruit de identiteit van specifieke ondernemingen of ondernemingsverenigingen blijkt.

4.   De bekendmaking van uit hoofde van deze verordening verstrekte informatie doet geen afbreuk aan de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten.

HOOFDSTUK 6

VERHOUDING TOT ANDERE INSTRUMENTEN

Artikel 44

Verhouding tot andere instrumenten

1.   Deze verordening laat de toepassing van de artikelen 101, 102, 106, 107 en 108 VWEU, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (23) en van Verordening (EG) nr. 139/2004 onverlet.

2.   Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad (24) onverlet.

3.   Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EU) 2019/452 onverlet.

4.   Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EU) 2022/1031 van het Europees Parlement en de Raad (25) onverlet.

5.   Deze verordening heeft voorrang op Verordening (EU) 2016/1035 totdat die verordening overeenkomstig artikel 18 ervan van toepassing wordt. Wanneer na die datum een buitenlandse subsidie binnen het toepassingsgebied van zowel Verordening (EU) 2016/1035 als deze verordening valt, heeft Verordening (EU) 2016/1035 voorrang. De bepalingen van deze verordening die op overheidsopdrachten en concentraties van toepassing zijn, hebben evenwel voorrang op Verordening (EU) 2016/1035.

6.   Deze verordening heeft voorrang op Verordening (EEG) nr. 4057/86.

7.   Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EU) 2019/712 onverlet. Concentraties in de zin van artikel 20 van deze verordening waarbij luchtvaartmaatschappijen betrokken zijn, vallen onder de bepalingen van hoofdstuk 3 van deze verordening. Aanbestedingsprocedures waarbij luchtvaartmaatschappijen betrokken zijn, vallen onder de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze verordening.

8.   Deze verordening wordt geïnterpreteerd in overeenstemming met Richtlijnen 2009/81/EG, 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU, en Richtlijnen 89/665/EEG (26) en 92/13/EEG van de Raad (27).

9.   Deze verordening staat er niet aan in de weg dat de Unie op grond van internationale overeenkomsten haar rechten uitoefent of haar verplichtingen nakomt. Een onderzoek op grond van deze verordening wordt niet uitgevoerd, noch worden maatregelen opgelegd of gehandhaafd indien dat onderzoek of die maatregelen strijdig zijn met de verplichtingen van de Unie uit hoofde van ter zake relevante internationale overeenkomsten die de Unie heeft gesloten. Met name worden krachtens deze verordening geen maatregelen getroffen die neerkomen op een bijzondere maatregel tegen een subsidie in de zin van artikel 32.1 van de overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen die is toegekend door een derde land dat lid is van de Wereldhandelsorganisatie.

HOOFDSTUK 7

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

Toetsing door het Hof van Justitie

Overeenkomstig artikel 261 VWEU heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen besluiten van de Commissie waarbij geldboeten of dwangsommen zijn opgelegd. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

Artikel 46

Richtsnoeren

1.   De Commissie maakt uiterlijk op 12 januari 2026 richtlijnen bekend, en werkt die daarna regelmatig bij, in verband met:

a)

de toepassing van de criteria om te bepalen of een verstoring overeenkomstig artikel 4, lid 1, bestaat,

b)

de toepassing van de afwegingstoets overeenkomstig artikel 6,

c)

de toepassing van haar bevoegdheid om te verzoeken om de voorafgaande aanmelding van een concentratie overeenkomstig artikel 21, lid 5, of van buitenlandse financiële bijdragen die een ondernemer heeft ontvangen in het kader van een aanbestedingsprocedure overeenkomstig artikel 29, lid 8, en

d)

de beoordeling van een verstoring in een aanbestedingsprocedure overeenkomstig artikel 27.

2.   Voordat de Commissie de in lid 1 bedoelde richtsnoeren uitvaardigt, raadpleegt zij op geschikte wijze de belanghebbenden en de lidstaten. De richtsnoeren zijn gebaseerd op de ervaring die bij de uitvoering en handhaving van deze verordening is opgedaan.

Artikel 47

Uitvoeringshandelingen

1.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de vorm, inhoud en procedureregels voor de aanmelding van concentraties op grond van artikel 21, waaronder een mogelijke vereenvoudigde procedure, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de doelstelling om de administratieve lasten voor aanmeldende partijen te beperken overeenkomstig artikel 21 van deze verordening en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004;

b)

de vorm, inhoud en procedureregels voor de aanmelding van buitenlandse financiële bijdragen en de melding van de afwezigheid van buitenlandse financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures op grond van artikel 29, waaronder een mogelijke vereenvoudigde procedure;

c)

procedureregels voor mondelinge verklaringen overeenkomstig artikel 13, lid 7, artikel 14, lid 2, punt c), en artikel 15;

d)

nadere gegevens over de openbaarmaking op grond van artikel 42 en het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 43;

e)

de vorm, inhoud en procedureregels voor transparantievereisten;

f)

nadere regels voor de berekening van termijnen;

g)

de procedureregels en termijnen om verbintenissen voor te stellen op grond van de artikelen 25 en 31;

h)

nadere regels over de in de artikelen 29 tot en met 32 bedoelde procedurele stappen met betrekking tot onderzoeken naar aanbestedingsprocedures.

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

3.   Voordat de Commissie maatregelen overeenkomstig lid 1 vaststelt, maakt zij een ontwerp ervan openbaar en wint zij binnen de vastgestelde termijn opmerkingen in. Die termijn wordt door de Commissie vastgesteld en bedraagt ten minste vier weken.

4.   De eerste uitvoeringshandelingen zoals bedoeld in lid 1, worden uiterlijk op 12 juli 2023 vastgesteld.

Artikel 48

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 49

Gedelegeerde handelingen

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 een gedelegeerde handeling vast te stellen teneinde, indien nodig, de in artikel 20, lid 3, punt a), bedoelde aanmeldingsdrempel voor concentraties te wijzigen door de drempel met maximaal 20 % te verhogen of te verlagen nadat zij:

a)

die drempel heeft beoordeeld in het licht van haar ervaring met de uitvoering en handhaving van deze verordening en

b)

de noodzaak om die drempel te wijzigen heeft vastgesteld teneinde:

i)

te waarborgen dat de in hoofdstuk 3 vastgestelde aanmeldingsprocedures een nauwkeurig beeld geven van buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren;

ii)

de administratieve last voor de Commissie en betrokken ondernemingen redelijk te houden, en

iii)

de doeltreffendheid van de toepassing van deze verordening te vergroten.

2.   Om te beoordelen of de aanmeldingsgrens moet worden gewijzigd overeenkomstig lid 1, voert de Commissie een beoordeling, die een welbepaalde periode van ten minste twee jaar beslaat, uit op basis van met name de volgende objectieve criteria:

a)

het aandeel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 21, lid 1, dat tot gevolg had dat de Commissie ofwel de voorlopige toetsing afsloot krachtens artikel 10, lid 4, ofwel een besluit van geen bezwaar vaststelde krachtens artikel 25, lid 3, punt b);

b)

het aandeel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 21, lid 1, dat tot gevolg had dat de Commissie een besluit vaststelde waarbij een concentratie wordt verboden krachtens artikel 25, lid 3, punt c), of een besluit met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a);

c)

het aandeel van de aanmeldingen krachtens artikel 21, lid 5, dat tot gevolg had dat de Commissie ofwel een besluit vaststelde waarbij een concentratie wordt verboden krachtens artikel 25, lid 3, punt c), ofwel een besluit met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a);

d)

het aandeel ambtshalve ingestelde toetsingen krachtens artikel 9 in het kader van concentraties die geen aan te melden concentraties waren in de zin van artikel 20 die hebben geleid tot ofwel een besluit met herstelmaatregelen krachtens artikel 11, lid 2, ofwel een besluit met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3;

e)

de vergelijking tussen de drempel van artikel 20, lid 3, punt a), en de gemiddelde totale omzet boven die drempel, in de gevallen die hebben geleid tot hetzij een besluit waarbij een concentratie krachtens artikel 25, lid 3, punt c), werd verboden, hetzij een besluit met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a);

f)

het aantal aanmeldingen krachtens artikel 21, lid 1, en de ontwikkeling van dat aantal.

3.   Een verhoging van de drempels in artikel 20, lid 3, punt a), vereist dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling aantoont dat:

a)

een groot deel van de besluiten waarbij een concentratie krachtens artikel 25, lid 3, punt c), verboden wordt of besluiten met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a), gevallen betrof waar de in artikel 20, lid 3, punt a), bedoelde totale omzet boven die drempel aanzienlijk hoger lag dan die drempel, of

b)

een groot deel van de aanmeldingen krachtens artikel 21, lid 1, tot gevolg had dat de Commissie hetzij de voorlopige toetsing afsloot krachtens artikel 10, lid 4, hetzij een besluit van geen bezwaar vaststelde krachtens artikel 25, lid 3, punt b).

4.   Een verlaging van de drempels in artikel 20, lid 3, punt a), vereist dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling aantoont dat:

a)

een groot deel van de aanmeldingen krachtens artikel 21, lid 5, tot gevolg had dat de Commissie hetzij een besluit vaststelde waarbij een concentratie wordt verboden krachtens artikel 25, lid 3, punt c), hetzij een besluit vaststelde met verbintenissen krachtens artikel 25, lid 3, punt a), of

b)

een groot deel van de ambtshalve toetsingen van buitenlandse subsidies in het kader van concentraties die geen aan te melden concentraties waren in de zin van artikel 20, tot gevolg had dat de Commissie ofwel krachtens artikel 11, lid 2, een besluit met herstelmaatregelen, ofwel krachtens artikel 11, lid 3, een besluit met verbintenissen vaststelde.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 een gedelegeerde handeling vast te stellen teneinde, indien nodig, de in artikel 28, lid 1, punt a), en artikel 28, lid 2, vastgestelde aanmeldingsdrempels voor overheidsopdrachten te wijzigen door die met maximaal 20 % te verhogen of te verlagen nadat zij:

a)

die drempels heeft beoordeeld in het licht van haar ervaring met de uitvoering en handhaving van deze verordening en

b)

de noodzaak om die drempels te wijzigen heeft vastgesteld teneinde:

i)

te waarborgen dat de in hoofdstuk 4 vastgestelde aanmeldingsprocedures een nauwkeurig beeld geven van buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren;

ii)

de administratieve last voor de Commissie en betrokken ondernemers redelijk te houden, en

iii)

de doeltreffendheid van de toepassing van de verordening te vergroten.

6.   Om te beoordelen of de aanmeldingsgrens moet worden gewijzigd overeenkomstig lid 5, voert de Commissie haar beoordeling met betrekking tot een welbepaalde periode van ten minste twee jaar, uit op basis van met name de volgende objectieve criteria:

a)

het aandeel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 29, lid 1, dat tot gevolg had dat de Commissie hetzij de voorlopige toetsing afsloot krachtens artikel 10, lid 4, hetzij een besluit van geen bezwaar vaststelde krachtens artikel 31, lid 3;

b)

het aandeel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 29, lid 1, dat tot gevolg had dat de Commissie een besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt vaststelde krachtens artikel 31, lid 2, dan wel een besluit met verbintenissen vaststelde krachtens artikel 31, lid 1;

c)

het aandeel van de aanmeldingen krachtens artikel 29, lid 8, dat tot gevolg had dat de Commissie hetzij een besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt vaststelde krachtens artikel 31, lid 2, hetzij een besluit met verbintenissen vaststelde krachtens artikel 31, lid 1;

d)

het aantal besluiten met herstelmaatregelen krachtens artikel 11, lid 2, en het aantal besluiten met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3, na een ambtshalve toetsing krachtens artikel 9 in het kader van een buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure die niet hoefde te worden aangemeld in de zin van artikel 28, lid 1, of die onder het toepassingsgebied van artikel 30, lid 4, viel, in verhouding tot het totale aantal van dergelijke ambtshalve toetsingen;

e)

de vergelijking tussen de respectieve drempels als bedoeld in artikel 28, lid 1, punt a), en artikel 28, lid 2, en de gemiddelde geraamde waarde van de opdrachten of de gemiddelde waarde van de percelen boven de respectieve drempel in de gevallen die hebben geleid tot een besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt krachtens artikel 31, lid 2, of tot een besluit met verbintenissen krachtens artikel 31, lid 1;

f)

het aantal aanmeldingen krachtens artikel 29, lid 1, en de ontwikkeling van dat aantal.

7.   Een verhoging van de aanmeldingsdrempels vereist dat de in lid 6 bedoelde beoordeling aantoont dat:

a)

een groot deel van de krachtens artikel 31, lid 2, vastgestelde verbodsbesluiten voor de gunning van de opdracht, en van de krachtens artikel 31, lid 1, vastgestelde besluiten met verbintenissen, gevallen betrof waarbij de geraamde waarde van de opdrachten boven de drempel bedoeld in artikel 28, lid 1, punt a), of de waarde van de percelen waarop is ingeschreven boven de in artikel 28, lid 2, bedoelde drempel aanzienlijk hoger lag dan de bijbehorende drempels in artikel 28, lid 1, punt a), en lid 2, of

b)

een groot deel van het totale aantal aanmeldingen overeenkomstig artikel 29, lid 1, tot gevolg had dat de Commissie ofwel de voorlopige toetsing afsloot krachtens artikel 10, lid 4, ofwel een besluit van geen bezwaar vaststelde krachtens artikel 31, lid 3.

8.   Een verlaging van de drempels vereist dat de in lid 6 bedoelde beoordeling aantoont dat:

a)

een groot deel van de aanmeldingen overeenkomstig artikel 29, lid 8, tot gevolg had dat de Commissie ofwel een besluit met verbintenissen vaststelde krachtens artikel 31, lid 1, ofwel een besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt vaststelde krachtens artikel 31, lid 2, of

b)

een groot deel van de ambtshalve toetsingen van buitenlandse subsidies in het kader van een buitenlandse financiële bijdrage in een aanbestedingsprocedure die krachtens artikel 28, lid 1, niet hoefden te worden aangemeld of onder artikel 30, lid 4, vielen, tot gevolg had dat de Commissie ofwel een besluit met herstelmaatregelen krachtens artikel 11, lid 2, ofwel een besluit met verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3, vaststelde.

9.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 25, leden 2 en 4, voor aangemelde concentraties en in artikel 30, leden 2, 5 en 6, voor aangemelde financiële bijdragen in aanbestedingsprocedures gestelde termijnen voor voorlopige toetsing en diepgaande onderzoeken te verkorten. De Commissie kan dergelijke gedelegeerde handelingen vaststellen om de termijnen in artikel 25, leden 2 en 4, en artikel 30, leden 2, 5 en 6, te verkorten wanneer haar praktijk bij de toepassing van deze verordening uitwijst dat de beoordeling van de Commissie binnen een kortere termijn kan worden uitgevoerd.

Artikel 50

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 49, leden 1 en 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 12 januari 2025.

3.   De in artikel 49, lid 9, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 12 januari 2025. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

4.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 49, leden 1, 5 en 9, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

6.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

7.   Een overeenkomstig artikel 49, leden 1, 5 en 9, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 51

Afzonderlijke gedelegeerde handelingen voor verschillende gedelegeerde bevoegdheden

De Commissie stelt met betrekking tot elke haar krachtens deze verordening gedelegeerde bevoegdheid een afzonderlijke gedelegeerde handeling vast.

Artikel 52

Rapportage en evaluatie

1.   De Commissie dient jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad.

2.   Uiterlijk op 13 juli 2026 en vervolgens om de drie jaar evalueert de Commissie haar praktijk inzake uitvoering en handhaving van deze verordening, met name met betrekking tot de toepassing van de artikelen 4, 5, 6 en 9, en de aanmeldingsdrempels in artikel 20, lid 3, en artikel 28, leden 1 en 2, en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, eventueel, indien zij dit wenselijk acht, vergezeld van relevante wetgevingsvoorstellen. De Commissie brengt in het kader van haar evaluatie verslag uit over de ontwikkelingen in de internationale betrekkingen wat betreft subsidiecontrolesystemen van derde landen.

3.   Indien de Commissie dit wenselijk acht, kan zij het verslag combineren met relevante wetgevingsvoorstellen, waaronder voorstellen:

a)

tot wijziging van de aanmeldingsdrempels zoals bepaald in de artikelen 20 en 28;

b)

tot ontheffing van bepaalde categorieën betrokken ondernemingen van de aanmeldingsplicht uit hoofde van de artikelen 21 en 29, in het bijzonder indien de praktijk van de Commissie het mogelijk maakt economische activiteiten vast te stellen waarbij het weinig waarschijnlijk is dat buitenlandse subsidies de interne markt verstoren;

c)

tot vaststelling van specifieke aanmeldingsdrempels voor bepaalde economische sectoren of verschillende drempels voor verschillende soorten overheidsopdrachten, in het bijzonder indien de praktijk van de Commissie het mogelijk maakt economische activiteiten vast te stellen waarbij het waarschijnlijker is dat buitenlandse subsidies de interne markt verstoren, onder meer met betrekking tot strategische sectoren en kritieke infrastructuur;

d)

tot wijziging van de in de artikelen 25 en 30 voor voorlopige toetsingen en diepgaande onderzoeken gestelde termijnen;

e)

tot intrekking van deze verordening, indien de Commissie van mening is dat multilaterale regels om buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren aan te pakken deze verordening volledig overbodig hebben gemaakt.

Artikel 53

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening is van toepassing op buitenlandse subsidies die zijn toegekend in de vijf jaar vóór 12 juli 2023, indien die buitenlandse subsidies de interne markt verstoren na 12 juli 2023.

2.   In afwijking van lid 1, is deze verordening van toepassing op buitenlandse financiële bijdragen die zijn toegekend in de drie jaar vóór 12 juli 2023, indien die buitenlandse financiële bijdragen zijn toegekend aan een onderneming die op grond van deze verordening een concentratie aanmeldt of die financiële bijdragen in het kader van een aanbestedingsprocedure aanmeldt.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op concentraties waarvoor de overeenkomst is gesloten, het openbaar overnamebod is aangekondigd of een zeggenschapsbelang is verworven vóór 12 juli 2023.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op overheidsopdrachten die zijn gegund of aanbestedingsprocedures die zijn ingeleid vóór 12 juli 2023.

Artikel 54

Inwerkingtreding en datum van toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 12 juli 2023.

3.   In afwijking van lid 2 van dit artikel, zijn de artikelen 47 en 48 van toepassing met ingang van 11 januari 2023 en is artikel 14, leden 5, 6 en 7, van toepassing met ingang van 12 januari 2024.

4.   In afwijking van de lid 2 van dit artikel zijn de artikelen 21 en 29 van toepassing met ingang van 12 oktober 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

M. BEK


(1)  PB C 105 van 4.3.2022, blz. 87.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 28 november 2022.

(3)  Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79 I van 21.3.2019, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(8)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(9)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

(10)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(11)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(12)  Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (PB C 202 van 8.7.2011, blz. 13).

(13)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(14)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(15)  Verordening (EEG) nr. 4057/86 van de Raad van 22 december 1986 betreffende oneerlijke tariefpraktijken in het vervoer over zee (PB L 378 van 31.12.1986, blz. 14).

(16)  Verordening (EU) 2016/1035 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 inzake bescherming tegen schade veroorzakende prijzen van vaartuigen (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) 2019/712 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake de bescherming van de mededinging in de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 868/2004 (PB L 123 van 10.5.2019, blz. 4).

(18)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(19)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(20)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(22)  Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).

(23)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 van betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55).

(25)  Verordening (EU) 2022/1031 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2022 over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit derde landen tot de aanbestedingen- en concessiemarkten van de Unie en procedures ter ondersteuning van onderhandelingen over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit de Unie tot de aanbestedingen- en concessiemarkten van derde landen (instrument voor internationale overheidsopdrachten — IIO) (PB L 173 van 30.6.2022, blz. 1).

(26)  Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33).

(27)  Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 76 van 23.3.1992, blz. 14).


Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.


RICHTLIJNEN

23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/46


RICHTLIJN (EU) 2022/2561 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2022

betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (codificatie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die richtlijn te worden overgegaan.

(2)

In haar Witboek van 28 maart 2011, getiteld “Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem”, heeft de Commissie de “vision zero” naar voren geschoven om het aantal verkeersdoden in de Unie tegen 2050 tot nagenoeg nul terug te brengen.

(3)

De Commissie heeft in haar mededeling over strategische beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020, getiteld “Naar een Europese verkeersveiligheidsruimte — Strategische beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020”, als doel voorgesteld het totale aantal verkeersdoden in de Unie tegen 2020, met 2010 als vertrekpunt, te halveren. Om die doelstelling te verwezenlijken, heeft zij zeven strategische doelstellingen vastgesteld, waaronder het verbeteren van de opleiding en vorming van weggebruikers en van de bescherming van kwetsbare weggebruikers.

(4)

Tijdens zijn vergadering van 23 en 24 oktober 2014 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan een bindende en voor de hele economie van de Unie geldende doelstelling voor de binnenlandse vermindering van de uitstoot van broeikasgassen van minstens 40 % in 2030 ten opzichte van het niveau van 1990. Deze doelstelling voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen zal bijdragen aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de in 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering vastgestelde Overeenkomst van Parijs (5). Alle economische sectoren moeten bijdragen aan de verwezenlijking daarvan. De vervoerssector heeft een alomvattende benadering nodig voor de bevordering van emissiereducties en energie-efficiëntie. Er moet vooruitgang worden geboekt op weg naar mobiliteit met lage emissies, onder meer door middel van onderzoek en de invoering van geavanceerde technologie die al beschikbaar is. Bestuurders moeten op passende wijze worden opgeleid om zo efficiënt mogelijk te rijden.

(5)

Om de bestuurders in staat te stellen te voldoen aan de vereisten met betrekking tot de vervoersmarkt, dienen de Unievoorschriften betreffende het minimumopleidingsniveau van bestuurders in het wegvervoer te worden uitgebreid tot alle bestuurders, ongeacht of zij voertuigen besturen als zelfstandige dan wel in loondienst, voor hun eigen rekening dan wel voor rekening van derden.

(6)

Unievoorschriften betreffende het minimumopleidingsniveau van bestuurders in het wegvervoer dienen ten doel te hebben de kwaliteit van de bestuurder te garanderen door middel van een opleiding zowel voor de toegang als voor de uitoefening van het beroep.

(7)

Meer bepaald heeft de verplichting om een basiskwalificatie te verkrijgen en nascholing te volgen ten doel de verkeersveiligheid en de veiligheid van de bestuurder te verbeteren, ook tijdens de handelingen die de bestuurder verricht terwijl het voertuig stilstaat. Bovendien zou het moderne imago van het beroep van bestuurder bij de jongeren belangstelling voor dat beroep moeten wekken, hetgeen, in tijden van personeelstekort, tot de aanwerving van nieuwe bestuurders zou moeten bijdragen.

(8)

Om ongelijke concurrentievoorwaarden te voorkomen, dient deze richtlijn van toepassing te zijn op het besturen van voertuigen zowel door onderdanen van een lidstaat als door onderdanen van derde landen, die in dienst zijn of werken voor een in een lidstaat gevestigde onderneming.

(9)

Om de beginselen van het Unierecht te eerbiedigen, is het echter wenselijk dat bestuurders van voor vervoer bestemde voertuigen van de toepassing van deze richtlijn moeten kunnen worden vrijgesteld indien dit wordt geacht van minder belang te zijn voor de verkeersveiligheid of indien de vereisten van deze richtlijn een onevenredige economische of sociale last tot gevolg hebben.

(10)

Er dienen enkele vrijstellingen te worden vastgesteld met betrekking tot situaties waarin het besturen van een voertuig niet de voornaamste activiteit van de bestuurder is en waarin het voor bestuurders een buitensporige last zou opleveren hen voor te schrijven aan de eisen van deze richtlijn te voldoen. Over het algemeen wordt het besturen van een voertuig niet als de voornaamste activiteit van de bestuurder beschouwd als het minder dan 30 % van de maandelijkse werktijd beslaat.

(11)

Als het besturen van een voertuig met onregelmatige tussenpozen gebeurt, in plattelandsgebieden en door bestuurders voor het bevoorraden van hun eigen onderneming, mogen vrijstellingen alleen worden gehanteerd mits de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in plattelandsgebieden binnen de Unie op het vlak van geografie, klimaat en bevolkingsdichtheid, moeten lidstaten de vrijheid hebben om te bepalen of deze rijfrequentie beschouwd kan worden als sporadisch en of een dergelijke vrijstelling gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, bijvoorbeeld op basis van de soort weg, de hoeveelheid verkeer of de aanwezigheid van kwetsbare weggebruikers.

(12)

Aangezien de afstanden die personen die werkzaam zijn in de landbouw, tuinbouw, bosbouw, veeteelt en visserij, en die vrijgesteld zijn van deze richtlijn, moeten afleggen in het kader van hun werkzaamheden binnen de Unie kunnen verschillen, moet het aan de lidstaten worden overgelaten om in hun nationale recht te bepalen wat de maximaal toelaatbare afstanden berekend vanaf de vestigingsplaats van de onderneming zijn waarop de vrijstellingen van toepassing zijn.

(13)

Om te kunnen bewijzen dat een bestuurder aan de eisen voldoet, dienen de lidstaten aan de bestuurder een getuigschrift van vakbekwaamheid (hierna “getuigschrift” genoemd) uit te reiken ten bewijze van het feit dat hij een basisopleiding of een nascholing heeft gevolgd.

(14)

De lidstaten moeten kunnen kiezen tussen verschillende mogelijkheden om de uitvoering van de bepalingen betreffende de basisopleiding te vergemakkelijken.

(15)

Om de kwalificatie van bestuurders die reeds voertuigen besturen op peil te houden, moeten zij verplicht worden op gezette tijden nascholing te volgen in de voor hun beroep essentiële kennis.

(16)

Bestuurders die vrijgesteld waren van het vereiste van een basiskwalificatie moeten met behoud van hun vrijstelling niettemin worden verplicht nascholing te volgen om ervoor te zorgen dat de voor hun werk essentiële kennis actueel blijft.

(17)

De minimumeisen voor de basisopleiding en de nascholing betreffen de naleving van de veiligheidsvoorschriften tijdens het rijden en stilstaan. De ontwikkeling van defensief rijgedrag — op gevaren anticiperen, rekening houden met andere weggebruikers — in combinatie met rationeel brandstofverbruik dient zowel voor de samenleving als voor de vervoersector zelf positieve effecten te hebben.

(18)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verworven rechten van bestuurders die het voor het besturen van bepaalde voertuigen vereiste rijbewijs hebben gehaald vóór de datum vanaf welke een getuigschrift van de desbetreffende basiskwalificatie of nascholing vereist is.

(19)

De cursussen in het kader van de basisopleiding en de nascholing zouden alleen mogen worden georganiseerd door opleidingscentra die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn erkend. Om de kwaliteit van zulke erkende opleidingscentra te garanderen, zouden de lidstaten geharmoniseerde goedkeuringscriteria moeten vaststellen, waaronder een gedegen vakbekwaamheid.

(20)

De examens voor de basiskwalificatie en de nascholing dienen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of door de door hen aangewezen instanties te worden georganiseerd. Gezien het belang van deze richtlijn voor de verkeersveiligheid en de gelijke mededingingsvoorwaarden, zouden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toezicht moeten houden op deze examens.

(21)

De lidstaten dienen het volgen van een eerste nascholing verplicht te stellen en aan de bestuurders het overeenkomstige getuigschrift uit te reiken binnen vijf jaar na de afgifte van het getuigschrift van de basiskwalificatie of na de uiterste datum waarop sommige bestuurders hun verworven rechten kunnen doen gelden. Die termijnen moeten ingekort of verlengd kunnen worden. Na de eerste nascholing dient de bestuurder per vijf jaar een nascholing te volgen.

(22)

Om te bewijzen dat een bestuurder die onderdaan is van een lidstaat houder is van een van de in deze richtlijn bedoelde getuigschriften en ter vergemakkelijking van de wederzijdse erkenning van de verschillende getuigschriften, dienen de lidstaten de overeenkomstige geharmoniseerde Uniecode, met de vervaldatum, te vermelden ofwel op het rijbewijs, ofwel op de wederzijds door de lidstaten erkende bestuurderskwalificatie- en -opleidingskaart, waarvan het standaardmodel in bijlage II bij deze richtlijn is afgebeeld. Aangezien de rechten die daardoor worden verleend van groot belang zijn voor de verkeersveiligheid en de gelijke mededingingsvoorwaarden, moeten voor die kaart dezelfde beveiligingsvoorschriften gelden als voor het rijbewijs.

(23)

De lidstaten moeten in samenwerking met de Commissie elektronisch informatie uitwisselen over getuigschriften. Zij moeten het daartoe benodigde elektronische platform ontwikkelen, waarbij zij rekening houden met een kosten-batenanalyse van de Commissie, waaronder de optie om het EU-rijbewijzennetwerk, dat is opgezet bij Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), uit te breiden. Hiermee kunnen de lidstaten, naast andere voordelen, gemakkelijk informatie over voltooide opleidingen raadplegen, die niet staat vermeld op het rijbewijs van de bestuurder. Het is belangrijk dat de lidstaten en de Commissie zich inzetten om die functie verder te ontwikkelen zodat die informatie direct toegankelijk is tijdens controles langs de kant van de weg.

(24)

Rekening houdend met de ontwikkelingen op het gebied van opleiding en onderwijs en teneinde de bijdrage van deze richtlijn aan de verkeersveiligheid en de relevantie van de opleiding voor bestuurders te verbeteren, moeten verkeersveiligheidsthema’s, zoals gevarenperceptie en de bescherming van kwetsbare weggebruikers, met name voetgangers, fietsers en personen met beperkte mobiliteit, zuinig rijden, rijden in extreme weersomstandigheden en afwijkende ladingen vervoeren, aan de orde komen in de opleiding. In die context moet er in cursussen ook aandacht worden besteed aan slimme vervoerssystemen en moeten deze aangepast worden aan de technologische ontwikkelingen.

(25)

De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen de organisatie van opleidingen te verbeteren en moderniseren door voor een deel van de opleiding een beroep te doen op instrumenten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT), zoals e-learning en gemengd leren, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de opleiding. Bij het verbeteren en moderniseren van de opleiding door het gebruik van ICT-instrumenten, moet er rekening gehouden worden met het feit dat bepaalde specifieke onderwerpen in de praktijk geleerd moeten worden en niet op de juiste wijze kunnen worden behandeld met zulke leermiddelen; voorbeelden zijn het aanbrengen van sneeuwkettingen, het vastzetten van ladingen of andere onderdelen van de opleiding waarbij de praktische kant van belang is. Praktijkopleidingen kunnen maar hoeven niet te bestaan uit het besturen van een voertuig. Een aanzienlijk deel van de krachtens deze richtlijn vereiste opleiding moet worden gevolgd in een daartoe erkend opleidingscentrum.

(26)

Om de samenhang tussen de verschillende vormen van de op grond van het Unierecht vereiste opleiding te waarborgen, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen verschillende types relevante opleidingen te combineren; het moet bijvoorbeeld mogelijk zijn de opleiding inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, het vervoer van dieren of de omgang met personen met een handicap te combineren met de opleiding waarin deze richtlijn voorziet.

(27)

Om te voorkomen dat verschillen tussen de praktijken in de lidstaten een belemmering vormen voor de wederzijdse erkenning en afbreuk doen aan het recht van bestuurders om nascholing te volgen in de lidstaat waar zij werken, moet aan de autoriteiten van de lidstaten de verplichting worden opgelegd om, indien een voltooide opleiding niet op het rijbewijs kan worden vermeld, een kwalificatiekaart bestuurder uit te reiken, in de vorm die is voorgeschreven door de in de bijlage II bij deze richtlijn afgebeelde standaardmodellen, die de wederzijdse erkenning waarborgt voor elke bestuurder die aan de eisen van deze richtlijn voldoet.

(28)

Het gebruik van bestuurdersattesten door bestuurders uit derde landen als bewijs van de naleving van de opleidingseisen kan een belemmering vormen voor die bestuurders wanneer de vervoerder de attesten terugzendt naar de instanties die ze hebben afgegeven, met name wanneer die bestuurders in een andere lidstaat willen gaan werken. Om te voorkomen dat bestuurders onder dergelijke omstandigheden hun opleiding zouden moeten herhalen wanneer zij in een nieuw dienstverband treden, moeten de lidstaten worden aangespoord samen te werken en informatie uit te wisselen op het vlak van kwalificaties van bestuurders.

(29)

Voor de onder deze richtlijn vallende bestuurders die onderdaan zijn van een derde land moeten bijzondere certificeringsvoorschriften worden opgesteld.

(30)

Teneinde deze richtlijn aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlagen I en II bij die richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (7). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(31)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van Unienormen inzake vakbekwaamheid en nascholing van de bestuurders van bepaalde wegvoertuigen voor het vervoer van goederen of passagiers, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het grensoverschrijdende karakter van het wegvervoer en de problemen waarop de richtlijn een antwoord beoogt te bieden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(32)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in deel B van bijlage IV genoemde termijnen voor omzetting in intern recht en toepassingsdata van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op het besturen van voertuigen door:

a)

onderdanen van een lidstaat, en

b)

onderdanen van een derde land die in dienst zijn van of werken voor een in een lidstaat gevestigde onderneming,

hierna “bestuurders” genoemd, die binnen de Unie over de openbare weg vervoer verrichten, met:

voertuigen waarvoor een rijbewijs van een van de categorieën C1, C1 + E, C of C + E, als gedefinieerd bij Richtlijn 2006/126/EG, of een als gelijkwaardig erkend rijbewijs vereist is;

voertuigen waarvoor een rijbewijs van een van de categorieën D1, D1 + E, D of D + E, als gedefinieerd bij Richtlijn 2006/126/EG, of een als gelijkwaardig erkend rijbewijs vereist is.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden de verwijzingen naar de categorieën van rijbewijzen met een plusteken (“+”) gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III bij deze richtlijn.

Artikel 2

Vrijstellingen

1.   Deze richtlijn is niet van toepassing op bestuurders van voertuigen:

a)

met een toegelaten maximumsnelheid van ten hoogste 45 km per uur;

b)

in gebruik bij of onder controle van de strijdkrachten, de burgerbescherming, de brandweer, diensten verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en medische noodvervoersdiensten, voor zover het vervoer voortvloeit uit de opdrachten waarmee die diensten zijn belast;

c)

die op de weg worden getest in verband met technische verbeteringen, reparatie of onderhoud, of op bestuurders van nieuwe of omgebouwde voertuigen die nog niet in het verkeer zijn gebracht;

d)

waarvoor een rijbewijs van categorie D of D1 vereist is en die worden bestuurd zonder passagiers door onderhoudspersoneel naar of van een onderhoudscentrum dat zich bevindt in de omgeving van de dichtstbijzijnde onderhoudsbasis die wordt gebruikt door de vervoerder, mits het rijden met het voertuig niet de voornaamste activiteit van de bestuurder is;

e)

die worden gebruikt bij noodtoestanden of worden ingezet voor reddingsoperaties, met inbegrip van voertuigen die worden gebruik voor niet-commercieel vervoer van humanitaire hulp;

f)

die worden gebruikt voor autorijlessen en -examens met het oog op het behalen van een rijbewijs of een getuigschrift van vakbekwaamheid dan wel getuigschrift van nascholing (“getuigschrift”) overeenkomstig artikel 6 en artikel 8, lid 1, mits zij niet worden gebruikt voor commercieel vervoer van goederen en personen;

g)

die worden gebruikt voor niet-commercieel vervoer van personen of goederen;

h)

voor het vervoer van materiaal, uitrusting of machines waarmee de bestuurder zijn werk uitvoert, mits het besturen van het voertuig niet de voornaamste activiteit van de bestuurder is.

Met betrekking tot punt f) van de eerste alinea is deze richtlijn evenmin van toepassing op personen die een rijbewijs of een getuigschrift willen behalen overeenkomstig artikel 6 en artikel 8, lid 1, wanneer die personen een aanvullende rijopleiding op de werkplek volgen, op voorwaarde dat de betrokkenen worden begeleid door een andere persoon die houder is van een getuigschrift, of door een rijinstructeur, voor de voertuigcategorie die voor het in dat punt bedoelde oogmerk wordt gebruikt.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing wanneer is voldaan aan alle volgende voorwaarden:

a)

de bestuurders van voertuigen zijn actief in plattelandsgebieden voor het bevoorraden van hun eigen onderneming;

b)

de bestuurders bieden geen vervoersdiensten aan;

c)

de lidstaten zijn van mening dat het vervoer sporadisch plaatsvindt en geen gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op bestuurders van voertuigen die door landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, veeteelt- of visserijbedrijven worden gebruikt voor het vervoer van goederen in het kader van hun eigen bedrijvigheid, behalve als het besturen van het voertuig deel uitmaakt van de voornaamste activiteit van de bestuurder of het rijden over een grotere afstand geschiedt dan de in het nationale recht vastgelegde afstand vanaf de basis van de onderneming die het voertuig bezit, huurt of leaset.

Artikel 3

Kwalificatie en opleiding

1.   Voor het besturen van een voertuig, als omschreven in artikel 1, moet zowel een basiskwalificatie worden verkregen, als nascholing worden gevolgd. De lidstaten moeten hiertoe voorzien in:

a)

een stelsel van basiskwalificatie

De lidstaten kiezen uit de volgende twee mogelijkheden:

i)

Een mogelijkheid die zowel het volgen van lessen als een examen omvat

Overeenkomstig deel 2, punt 2.1, van bijlage I houdt dit type basiskwalificatie de verplichting tot het gedurende een bepaalde periode volgen van lessen in. Deze basisopleiding wordt afgesloten met een examen. Wanneer dit examen met goed gevolg is afgelegd, wordt ten bewijze daarvan het getuigschrift als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt a), afgegeven.

ii)

Een mogelijkheid die uitsluitend examens omvat

Overeenkomstig deel 2, punt 2.2, van bijlage I houdt dit type basiskwalificatie geen verplichting tot het volgen van lessen in, maar uitsluitend een theorie- en een praktijkexamen. Wanneer de examens met goed gevolg zijn afgelegd, wordt de basisopleiding afgesloten met de afgifte van het getuigschrift als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt b).

Een lidstaat kan de bestuurder echter toestemming verlenen om vóór het verkrijgen van het getuigschrift op zijn grondgebied een voertuig te besturen voor een periode van ten hoogste drie jaar, wanneer die bestuurder een nationale beroepsopleiding volgt van ten minste zes maanden. In het kader van die alternerende beroepsopleiding mogen de punt i) en punt ii) bedoelde examens in etappes worden afgelegd;

b)

een stelsel van nascholing

Overeenkomstig deel 4 van bijlage I houdt de nascholing de verplichting tot het volgen van lessen in. Zij wordt afgesloten met de afgifte van het getuigschrift als bedoeld in artikel 8, lid 1.

2.   De lidstaten kunnen daarnaast een stelsel voor versnelde basiskwalificatie invoeren om de bestuurder de mogelijkheid te bieden, een voertuig te besturen in de gevallen die worden bedoeld in artikel 5, lid 2, punt a), ii), en punt b), en in artikel 5, lid 3, punt a), i), en punt b).

Overeenkomstig deel 3 van bijlage I houdt het stelsel voor versnelde basiskwalificatie de verplichting tot het volgen van lessen in. De opleiding wordt afgesloten met een examen. Wanneer dit examen met goed gevolg is afgelegd, wordt ten bewijze daarvan het getuigschrift als bedoeld in artikel 6, lid 2, afgegeven.

3.   De lidstaten kunnen bestuurders die het in Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8) bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid hebben behaald, vrijstellen van de in lid 1, punt a), i) en ii), en lid 2 van dit artikel bedoelde examens, voor de onderwerpen die door het krachtens die verordening ingestelde examen worden bestreken, alsmede, in voorkomend geval, van het volgen van de lessen waarin deze onderwerpen worden behandeld.

Artikel 4

Verworven rechten

Vrijgesteld van de verplichting tot het behalen van de basiskwalificatie zijn bestuurders die:

a)

houder zijn van een rijbewijs van één van de categorieën D1, D1 + E, D of D + E of van een als gelijkwaardig erkend rijbewijs, mits dat uiterlijk 9 september 2008 is afgegeven;

b)

houder zijn van een rijbewijs van één van de categorieën C1, C1 + E, C of C + E of van een als gelijkwaardig erkend rijbewijs, mits dat uiterlijk 9 september 2009 is afgegeven.

Artikel 5

Basiskwalificatie

1.   Om toegang te krijgen tot de basiskwalificatie behoeft niet eerst het overeenkomstige rijbewijs te worden behaald.

2.   Een bestuurder van een voertuig voor goederenvervoer mag besturen:

a)

vanaf de leeftijd van 18 jaar:

i)

een voertuig van de rijbewijscategorieën C en C + E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift;

ii)

een voertuig van de rijbewijscategorieën C1 en C1 + E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift;

b)

vanaf de leeftijd van 21 jaar een voertuig van de rijbewijscategorieën C en C + E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift.

3.   Een bestuurder van een voertuig voor personenvervoer mag besturen:

a)

vanaf de leeftijd van 21 jaar:

i)

een voertuig van de rijbewijscategorieën D en D + E voor personenvervoer op geregelde diensten waarvan het traject ten hoogste 50 km bedraagt, alsmede een voertuig van de rijbewijscategorieën D1 en D1 + E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift.

Iedere lidstaat kan bestuurders van een van die categorieën toestemming verlenen om op zijn grondgebied vanaf de leeftijd van 18 jaar deze voertuigcategorieën te besturen, mits zij houder zijn van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift;

ii)

een voertuig van de rijbewijscategorieën D en D + E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift.

Iedere lidstaat kan bestuurders van een van die categorieën toestemming verlenen om op zijn grondgebied vanaf de leeftijd van 20 jaar deze voertuigcategorieën te besturen, mits zij houder zijn van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift. Deze leeftijd kan worden verlaagd tot 18 jaar wanneer de bestuurder voertuigen zonder passagiers bestuurt;

b)

vanaf de leeftijd van 23 jaar een voertuig van de rijbewijscategorieën D en D + E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift.

4.   Onverminderd de in lid 2 van onderhavig artikel vastgestelde leeftijdsgrens, worden bestuurders die goederenvervoer verrichten en houder zijn van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift voor een van de categorieën voertuigen van lid 2 van dit artikel, vrijgesteld van het behalen van een dergelijk getuigschrift voor de overige in genoemd lid vermelde voertuigcategorieën.

Voor bestuurders die personenvervoer verrichten geldt deze bepaling voor voertuigen van een van de categorieën van lid 3.

5.   Bestuurders die goederenvervoer verrichten en hun werkterrein uitbreiden tot of overschakelen op personenvervoer, of vice versa, en houder zijn van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift, behoeven de gemeenschappelijke gedeelten van de voorgeschreven basiskwalificaties niet over te doen, maar uitsluitend de gedeelten die specifiek zijn voor de nieuwe kwalificatie.

Artikel 6

Getuigschrift van vakbekwaamheid dat als bewijs dient voor het behalen van de basiskwalificatie

1.   Een getuigschrift om een basiskwalificatie te bewijzen, kan worden uitgereikt in de volgende omstandigheden:

a)

Getuigschrift dat wordt uitgereikt op grond van het volgen van lessen en het afleggen van een examen

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt a), i), legt de lidstaat de aspirant-bestuurder de verplichting op lessen te volgen in een door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig deel 5 van bijlage I erkend opleidingscentrum, hierna “erkend opleidingscentrum” genoemd. Die lessen hebben betrekking op alle op de lijst van deel 1 van bijlage I genoemde onderwerpen. Die opleiding wordt afgesloten met het met goed gevolg afleggen van het examen als bedoeld in deel 2, punt 2.1, van bijlage I. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, of de door hen aangewezen instanties, organiseren dit examen, dat ten doel heeft na te gaan of de aspirant-bestuurder over de overeenkomstig deel 1 van bijlage I vereiste kennis van de in dat deel bedoelde onderwerpen beschikt. Deze autoriteiten houden toezicht op dit examen, en reiken, indien het met goed gevolg is afgelegd, de bestuurder een getuigschrift ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie uit.

b)

Getuigschrift dat wordt uitgereikt op grond van examens

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt a), ii), legt de lidstaat de aspirant-bestuurder de verplichting op te slagen voor het in deel 2, punt 2.2, van bijlage I bedoelde theorie- en praktijkexamen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, of de door hen aangewezen instanties, organiseren die examens, die ten doel hebben na te gaan of de aspirant-bestuurder over de overeenkomstig deel 1 van bijlage I vereiste kennis van de in dat deel bedoelde onderwerpen beschikt. Die autoriteiten of instanties houden toezicht op deze examens, en reiken, indien ze met goed gevolg zijn afgelegd, de bestuurder een getuigschrift ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie uit.

2.   Getuigschrift ten bewijze van het versneld behalen van een basiskwalificatie

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, legt de lidstaat de aspirant-bestuurder de verplichting op lessen te volgen in een erkend opleidingscentrum. Die lessen hebben betrekking op alle op de lijst van deel 1 van bijlage I bedoelde onderwerpen.

Die opleiding wordt afgesloten met het examen, bedoeld in deel 3 van bijlage I. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, of de door hen aangewezen instanties, organiseren dit examen, dat ten doel heeft na te gaan of de aspirant-bestuurder over de overeenkomstig deel 1 van bijlage I vereiste kennis van de in dat deel bedoelde onderwerpen beschikt. Deze autoriteiten houden toezicht op dit examen, en reiken, indien het met goed gevolg is afgelegd, de bestuurder een getuigschrift ten bewijze van het versneld behalen van een basiskwalificatie uit.

Artikel 7

Nascholing

De nascholing is een opleiding die houders van een getuigschrift van vakbekwaamheid in de gelegenheid stelt de voor hun werk essentiële kennis te actualiseren, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op verkeersveiligheid, gezondheid en veiligheid op de werkplek en de vermindering van de milieueffecten van het besturen van een voertuig.

Deze opleiding wordt georganiseerd door een overeenkomstig deel 5 van bijlage I erkend opleidingscentrum. De opleiding bestaat uit klassikale lessen, praktijklessen en indien beschikbaar lessen met ICT-hulpmiddelen of door gebruikmaking van hoogwaardige simulatoren. Indien een bestuurder van werkgever verandert, moet rekening gehouden worden met de reeds gevolgde nascholing.

De nascholing heeft tot doel een aantal van de in deel 1 van bijlage I bedoelde onderwerpen uit te diepen of te actualiseren. De nascholing bestrijkt diverse onderwerpen en omvat telkens minstens één onderwerp in verband met verkeersveiligheid. Bij de bepaling van de opleidingsthema’s wordt rekening gehouden met ontwikkelingen in de desbetreffende wetgeving en technologie, en wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met de specifieke opleidingsbehoeften van de bestuurder.

Artikel 8

Getuigschrift van nascholing

1.   Aan het einde van de in artikel 7 bedoelde nascholing reiken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of het erkende opleidingscentrum aan de bestuurder een getuigschrift uit dat bewijst dat de nascholing werd voltooid.

2.   Houders van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift volgen een eerste nascholing binnen vijf jaar na de afgifte van het getuigschrift.

De lidstaten kunnen de in de eerste alinea bedoelde termijn verkorten of verlengen, met name om hem te doen samenvallen met de vervaldatum van het rijbewijs. Deze termijn mag echter niet korter zijn dan drie jaar en niet langer dan zeven jaar.

3.   Bestuurders die reeds een eerste nascholing als bedoeld in lid 2 hebben gevolgd of overeenkomstig artikel 8, lid 2, eerste alinea, punt b), van richtlijn 2003/59/EG, moeten om de vijf jaar, en vóór de vervaldatum van het getuigschrift dat bewijst dat de nascholing werd voltooid, een nascholing volgen.

4.   Houders van het in artikel 6 bedoelde, of het in lid 1 van dit artikel bedoelde getuigschrift en de in artikel 4 bedoelde bestuurders die hun beroep niet langer uitoefenen en niet voldoen aan de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel gestelde eisen, moeten een nascholing volgen voordat zij hun beroep weer uitoefenen.

5.   De bestuurders die goederen- of personenvervoer over de weg verrichten en een nascholing hebben gevolgd voor een van de rijbewijscategorieën van artikel 5, leden 2 en 3, worden vrijgesteld van nascholing voor de overige in de genoemde leden vermelde voertuigcategorieën.

Artikel 9

Plaats van de opleiding

De in artikel 1, punt a), van deze richtlijn bedoelde bestuurders verwerven de in artikel 5 van deze richtlijn bedoelde basiskwalificatie in de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben, als gedefinieerd in artikel 12 van Richtlijn 2006/126/EG.

Bestuurders als bedoeld in artikel 1, punt b), behalen deze basiskwalificatie in de lidstaat waar de onderneming gevestigd is of in de lidstaat die hun een werkvergunning heeft afgegeven.

De in artikel 1, punten a) en b), bedoelde bestuurders volgen de in artikel 7 bedoelde nascholing in de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben of in de lidstaat waar zij werken.

Artikel 10

Uniecode

1.   Op basis van het getuigschrift van vakbekwaamheid dat als bewijs dient voor het behalen van de basiskwalificatie en het getuigschrift van nascholing, brengen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inachtneming van artikel 5, leden 2 en 3, en artikel 8 van deze richtlijn, de geharmoniseerde Uniecode “95” als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2006/126/EG naast de overeenkomstige rijbewijscategorieën aan op:

het rijbewijs, of

de “kwalificatiekaart bestuurder” die is opgesteld volgens het in bijlage II bij deze richtlijn afgebeelde standaardmodel.

Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het getuigschrift is behaald de geharmoniseerde Uniecode niet op het rijbewijs kunnen aanbrengen, verstrekken zij de bestuurder een kwalificatiekaart bestuurder.

De door de lidstaten afgegeven kwalificatiekaarten bestuurder worden onderling erkend. Bij de afgifte van de kwalificatiekaart bestuurder vergewissen de bevoegde autoriteiten zich ervan dat het rijbewijs voor de betrokken voertuigcategorie nog geldig is.

2.   Bestuurders als bedoeld in artikel 1, punt b), van deze richtlijn die goederenvervoer over de weg verrichten, kunnen ook met behulp van het bij Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad (9) ingestelde bestuurdersattest bewijzen dat zij de kwalificatie bezitten en de opleiding hebben genoten die door deze richtlijn worden verlangd, mits het attest de Uniecode “95” draagt. Voor de toepassing van deze richtlijn vermeldt de lidstaat van afgifte de Uniecode “95” in het veld “Opmerkingen” van het attest, indien de betrokken bestuurder voldoet aan de in deze richtlijn bepaalde eisen inzake kwalificatie en opleiding.

3.   Bestuurdersattesten die niet zijn voorzien van de Uniecode “95” en die vóór 23 mei 2020 zijn afgegeven overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1072/2009, en met name lid 7 daarvan, worden met betrekking tot het bewijs van de naleving van de in deze richtlijn bedoelde opleidingseisen aanvaard als bewijs van kwalificatie tot aan hun vervaldatum.

Artikel 11

Handhavingsnetwerk

1.   De lidstaten wisselen voor handhavingsdoeleinden informatie uit over afgegeven of ingetrokken getuigschriften. Daartoe ontwikkelen de lidstaten, in samenwerking met de Commissie, een elektronisch netwerk of werken zij aan de uitbreiding van een bestaand netwerk, waarbij rekening wordt gehouden met een beoordeling van de Commissie over de meest kostenefficiënte optie.

2.   Het netwerk kan zowel informatie bevatten die op het getuigschrift voorkomt als informatie over administratieve procedures in verband met getuigschriften.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de verwerking van persoonsgegevens uitsluitend geschiedt om naleving van deze richtlijn te controleren, met name de in deze richtlijn vervatte opleidingseisen, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (10).

4.   De toegang tot het netwerk is beveiligd. De lidstaten mogen alleen toegang verschaffen aan de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van en de controle op de naleving van deze richtlijn.

Artikel 12

Aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de bijlagen I en II teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Artikel 13

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 14

Intrekking

Richtlijn 2003/59/EG, zoals gewijzigd bij de in deel A van bijlage IV genoemde handelingen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in deel B van bijlage IV genoemde termijnen voor omzetting in intern recht en toepassingsdata van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage V.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

M. BEK


(1)  PB C 155 van 30.4.2021, blz. 78.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 november 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 december 2022.

(3)  Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).

(4)  Zie deel A van bijlage IV.

(5)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(6)  Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18).

(7)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(8)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

(9)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).

(10)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).


BIJLAGE I

MINIMUMEISEN VOOR DE BEROEPSKWALIFICATIE EN -OPLEIDING

Deel 1

Lijst van onderwerpen

Bij de beoordeling door de lidstaten van de basiskwalificatie die de bestuurders bezitten en de nascholing die zij hebben genoten, moet de kennis ten minste de in deze lijst genoemde onderwerpen omvatten. De aspirant-bestuurders moeten het niveau van kennis en praktische vaardigheid bereiken dat vereist is om voertuigen van de betreffende rijbewijscategorieën veilig te kunnen besturen.

Het minimumkennisniveau moet ten minste vergelijkbaar zijn met niveau 2 van het Europees kwalificatiekader waarin bijlage II bij de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 (1) voorziet.

1.   Nascholing in rationeel rijden op basis van de veiligheidsvoorschriften

Alle rijbewijzen

1.1.

Doelstelling: kennis van de kenmerken van de krachtoverbrenging met het oog op een optimaal gebruik:

koppelkrommen, van het vermogen en van het specifiek brandstofverbruik van een motor, optimaal gebruiksbereik toerenteller, dekkingsdiagrammen overbrengingsverhoudingen.

1.2.

Doelstelling: inzicht verwerven in de technische kenmerken en de werking van de veiligheidsvoorzieningen teneinde het voertuig onder controle te houden, de slijtage te beperken en disfuncties te voorkomen:

grenzen aan het gebruik van remmen en retarders, gecombineerd gebruik van remmen en retarder, de beste bij een snelheid passende versnelling, benutting van de traagheid van het voertuig, mogelijkheden tot vertraging en remmen bij afdalingen, wat te doen in geval van defecte remmen, gebruik van elektronische en mechanische systemen zoals het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP), geavanceerde noodremsystemen (AEBS), het antiblokkeersysteem (ABS), het tractiecontrolesysteem (TCS) en in het voertuig ingebouwde monitoringsystemen (IVMS) en andere voor gebruik goedgekeurde systemen ter ondersteuning van de bestuurder of automatiseringssystemen.

1.3.

Doelstelling: het brandstofverbruik kunnen optimaliseren:

optimalisering van het brandstofverbruik dankzij de toepassing van kennis betreffende de punten 1.1 en 1.2, het belang van te anticiperen op de verkeersstroom, rijden op veilige afstand van andere voertuigen en de snelheid van het voertuig benutten, constante snelheid, een vlotte rijstijl en de juiste bandendruk, alsook vertrouwdheid met slimme vervoerssystemen die zuiniger rijden mogelijk maken en kunnen helpen bij de routeplanning.

1.4.

Doelstelling: het vermogen om te anticiperen op risico’s in het verkeer, deze te beoordelen en er zich aan aan te passen:

zich bewust zijn van en aanpassen aan verschillende weg-, verkeers- en weersomstandigheden, anticiperen op nakende gebeurtenissen; begrijpen hoe een reis moet worden voorbereid en gepland bij ongewone weersomstandigheden; vertrouwd zijn met het gebruik van de bijbehorende veiligheidsuitrusting en begrijpen wanneer een reis uitgesteld of geannuleerd moet worden wegens extreme weersomstandigheden; zich aanpassen aan risico’s in het verkeer, waaronder gevaarlijk gedrag in het verkeer of bestuurders die zich laten afleiden (door het gebruik van elektronische apparaten, eten, drinken enz.); gevaarlijke situaties herkennen en zich aanpassen aan dergelijke situaties en kunnen omgaan met de spanning die daaruit voortkomt, met name met betrekking tot de afmetingen en het gewicht van het voertuig t.o.v. kwetsbare weggebruikers, zoals voetgangers, fietsers en gemotoriseerde tweewielers;

herkennen van potentieel gevaarlijke situaties en correct inschatten hoe zij kunnen uitmonden in situaties waarin een aanrijding niet meer kan worden vermeden en acties bepalen en ondernemen om de veiligheidsmarges te verhogen tot een niveau waarop een aanrijding nog wel kan worden vermeden wanneer potentieel gevaarlijke situaties zich voordoen.

Rijbewijzen C, C + E, C1, C1 + E

1.5.

Doelstelling: een lading kunnen vervoeren met inachtneming van de voorschriften inzake veiligheid en het correcte gebruik van het voertuig:

op rijdende voertuigen werkende krachten, de keuze van de versnelling afstemmen op de belasting van het voertuig en het profiel van de weg, gebruik van automatische transmissiesystemen, berekening van het laadvermogen van een voertuig of voertuigcombinatie, berekening van het nuttige volume, verdeling van de belasting, gevolgen van overbelasting van de as, stabiliteit van het voertuig en zwaartepunt, soorten verpakking en pallets;

voornaamste categorieën goederen die moeten worden vastgezet, klem- en vastzettechnieken, gebruik van sjorringen, controleren van vastzetinrichtingen, gebruik van laad- en losmachines, aanbrengen en verwijderen van dekzeilen.

Rijbewijzen D, D + E, D1, D1 + E

1.6.

Doelstelling: de veiligheid en het comfort van de passagiers kunnen waarborgen:

aanpassing van de bewegingen in de lengte en zijwaarts, wegverdeling, plaats op de weg, soepel remmen, rijden met een overbouw, gebruik van specifieke infrastructuur (openbare plaatsen, speciale rijstroken), beheersen van conflicten tussen veilig rijden en andere taken als bestuurder, interactie met passagiers, specifieke kenmerken van bepaalde groepen passagiers (gehandicapten, kinderen).

1.7.

Doelstelling: een lading kunnen vervoeren met inachtneming van de voorschriften inzake veiligheid en het correcte gebruik van het voertuig:

op rijdende voertuigen inwerkende krachten, de keuze van de versnelling afstemmen op de belasting van het voertuig en het profiel van de weg, gebruik van automatische transmissiesystemen, berekening van het laadvermogen van een voertuig of voertuigcombinatie, verdeling van de belasting, gevolgen van overbelasting van de as, stabiliteit van het voertuig en zwaartepunt.

2.   Toepassing van de voorschriften

Alle rijbewijzen

2.1.

Doelstelling: kennis van het sociale klimaat en de regels voor het wegvervoer:

specifiek voor de vervoersector geldende maximumwerktijden; principes, toepassing en gevolgen van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 (2) en (EU) nr. 165/2014 (3) van het Europees Parlement en de Raad; sancties op het niet of verkeerd gebruiken van dan wel knoeien met de tachograaf; kennis van de sociale context in het wegvervoer: rechten en plichten van de bestuurders inzake basiskwalificatie en nascholing.

Rijbewijzen C, C + E, C1, C1 + E

2.2.

Doelstelling: de regelgeving betreffende het goederenvervoer kennen:

documenten met betrekking tot vervoersexploitatie, aan boord mee te nemen documenten, verbod op het gebruik van bepaalde wegen, tolheffingen, uit standaardcontracten voor goederenvervoer voortvloeiende verplichtingen, opstelling van de documenten die het vervoerscontract vormen, internationale transportvergunningen, verplichtingen van het Verdrag betreffende de Overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, opstelling van de internationale vrachtbrief, grensoverschrijdingen, expediteurs, speciale documenten die de goederen begeleiden.

Rijbewijzen D, D + E, D1, D1 + E

2.3.

Doelstelling: de regelgeving betreffende het personenvervoer kennen:

vervoer van specifieke groepen, veiligheidsuitrusting van de bus, veiligheidsgordels, belasting van het voertuig.

3.   Gezondheid, verkeers- en milieuveiligheid, dienstverlening, logistiek

Alle rijbewijzen

3.1.

Doelstelling: bedacht zijn op de gevaren van het verkeer en op arbeidsongevallen:

soorten arbeidsongevallen in de vervoersector, statistieken van verkeersongevallen, betrokkenheid daarbij van vrachtwagens/touringcars, gevolgen op menselijk, materieel en financieel vlak.

3.2.

Doelstelling: het kunnen voorkomen van criminaliteit en vervoer van illegale immigranten:

algemene informatie, gevolgen voor de bestuurders, preventieve maatregelen, checklist, wetgeving inzake de verantwoordelijkheid van de vervoerder.

3.3.

Doelstelling: fysieke risico’s kunnen voorkomen:

ergonomische principes: risicohandelingen en -houdingen, lichamelijke conditie, oefeningen in goederenbehandeling, persoonlijke beschermingsmiddelen.

3.4.

Doelstelling: zich bewust zijn van het belang van een goede fysieke en mentale gezondheid:

beginselen van een gezonde en evenwichtige voeding, effecten van alcohol, medicijnen of andere stoffen die het gedrag kunnen beïnvloeden, symptomen, oorzaken, effecten van vermoeidheid en stress, fundamenteel belang van de basiscyclus werk/rust.

3.5.

Doelstelling: noodsituaties kunnen beoordelen:

gedrag bij noodsituaties: inschatting van de situatie, erger voorkomen, hulpdiensten waarschuwen, hulp verlenen aan gewonden en eerstehulpverlening, optreden bij brand, inzittenden van de vrachtwagen of passagiers van de bus redden, de veiligheid van alle passagiers waarborgen, reactie in geval van agressie; basisbeginselen invulling schadeformulier.

3.6.

Doelstelling: door zijn gedrag kunnen bijdragen aan het imago van een onderneming:

gedrag van de bestuurder en imago: belang voor de onderneming van de kwaliteit van de dienstverlening door de bestuurder, de taken van de bestuurder, personen waarmee een bestuurder te maken krijgt, onderhoud van het voertuig, organisatie van het werk, commerciële en financiële gevolgen van een geschil.

Rijbewijzen C, C + E, C1, C1 + E

3.7.

Doelstelling: kennis van het economische klimaat van het goederenvervoer over de weg en van de marktordening:

verhouding tussen het wegvervoer en de overige vervoerstakken (concurrentie, verladers), verschillende activiteiten in het wegvervoer (vervoer voor rekening van derden, voor eigen rekening, aanvullende activiteiten), organisatie van de voornaamste soorten vervoersondernemingen of aanverwante transportactiviteiten, gespecialiseerd vervoer (tankwagens, koelwagens, gevaarlijke goederen, vervoer van dieren enz.), ontwikkelingen in de sector (diversificatie van het dienstenaanbod, railvervoer/wegvervoer, uitbesteding enz.).

Rijbewijzen D, D + E, D1, D1 + E

3.8.

Doelstelling: kennis van het economische klimaat van het personenvervoer over de weg en van de marktordening:

verhouding tussen het personenvervoer over de weg en de overige vervoerstakken (spoor, personenwagens), verschillende activiteiten in verband met het personenvervoer over de weg, omgang met personen met een handicap, het overschrijden van grenzen (internationaal vervoer), organisatie van de belangrijkste soorten ondernemingen voor personenvervoer over de weg.

Deel 2

Verplichte basiskwalificatie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt a)

2.1.

Optionele combinatie van het bijwonen van een cursus en het afleggen van een test

De basiskwalificatie behelst onderwijs over alle in de lijst van deel 1 genoemde onderwerpen. De opleiding voor deze basiskwalificatie duurt ten minste 280 uren.

Elke aspirant-bestuurder moet ten minste twintig uur zelf een voertuig besturen van de betreffende categorie dat ten minste voldoet aan de normen voor examenvoertuigen als vastgesteld in Richtlijn 2006/126/EG.

Wanneer de aspirant-bestuurder zelf een voertuig bestuurt, moet hij worden begeleid door een instructeur in dienst van een erkend opleidingscentrum. Elke aspirant-bestuurder mag ten hoogste acht van de twintig uur gedurende welke hij zelf een voertuig bestuurt, rijden op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek als gevolg van de weersomstandigheden, het tijdstip overdag of ’s nachts en de optimalisatie van het brandstofverbruik.

De lidstaten kunnen toestaan dat een deel van de opleiding door het erkend opleidingscentrum wordt verzorgd via ICT-hulpmiddelen, zoals e-learning, en zien erop toe dat de hoge kwaliteit en de doeltreffendheid van de opleiding worden gehandhaafd, en via het selecteren van de vakken waarbij ICT-hulpmiddelen het meest doeltreffend kunnen worden ingezet. De lidstaten eisen met name een betrouwbare gebruikersidentificatie en passende controlemiddelen. De lidstaten kunnen specifieke opleidingen die op grond van andere Uniewetgeving verplicht is, als onderdeel van de opleiding beschouwen. Dit omvat, doch niet uitsluitend, opleiding inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, die verplicht is op grond van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), opleiding inzake de omgang met personen met een handicap op grond van Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5) en opleiding over het vervoer van dieren op grond van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad (6).

Voor de in artikel 5, lid 5, bedoelde bestuurders duurt de opleiding voor de basiskwalificatie zeventig uur, met inbegrip van vijf uur tijdens welke ze zelf het voertuig besturen.

Na afloop van deze opleiding wordt de bestuurder door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de door hen aangewezen instanties aan een mondeling of schriftelijk examen onderworpen. Dit examen omvat ten minste een vraag per doelstelling op de lijst van onderwerpen in deel 1.

2.2.

Mogelijkheid van examens

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, of de door hen aangewezen instantie, organiseren de in artikel 3, lid 1, punt a), ii), bedoelde theorie- en praktijkexamens om na te gaan of de aspirant-bestuurders beschikken over de volgens deel 1 vereiste kennis met betrekking tot alle daar genoemde doelstellingen en onderwerpen.

a)

Het theorie-examen bestaat uit ten minste twee toetsen:

i)

vragen waarbij uit meerdere antwoorden kan worden gekozen, dan wel vragen waarop één antwoord moet worden gegeven, of een combinatie van de twee systemen;

ii)

casestudy’s.

Het theorie-examen duurt ten minste vier uur.

b)

Het praktijkexamen bestaat uit twee toetsen:

i)

een rijtest, om de verdere ontwikkeling van het rationeel rijgedrag op basis van de veiligheidsvoorschriften te beoordelen. Zo mogelijk vindt deze rijtest plaats op wegen buiten de agglomeraties, op autosnelwegen en op autowegen (of vergelijkbare wegen), alsmede op alle soorten stedelijke wegen, welke de diverse soorten problemen moeten opleveren die een bestuurder kan tegenkomen. Het is wenselijk dat deze test plaatsvindt bij verschillende niveaus van verkeersdrukte. De rijtijd moet zo optimaal mogelijk worden gebruikt om de kandidaat te beoordelen in alle verkeerszones waarin hij terecht kan komen. Deze test duurt ten minste 90 minuten;

ii)

een praktische test die ten minste de punten 1.5, 1.6, 1.7, 3.2, 3.3 en 3.5 bestrijkt. Deze test duurt ten minste 30 minuten.

De bij de praktijkexamens gebruikte voertuigen beantwoorden ten minste aan de normen voor examenvoertuigen als vervat in Richtlijn 2006/126/EG.

Het praktijkexamen kan worden aangevuld met een derde test op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek als gevolg van de verschillende weersomstandigheden, het tijdstip overdag of ’s nachts.

Voor deze facultatieve test is geen duur vastgesteld. Indien de bestuurder voor deze test slaagt, mag de duur ervan worden afgetrokken van de punt i) bedoelde 90 minuten van de rijtest, met dien verstande dat er niet meer dan 30 minuten mag worden afgetrokken.

Voor de in artikel 5, lid 5, tweede alinea, bedoelde bestuurders blijft het theorie-examen beperkt tot de in deel 1 genoemde onderwerpen betreffende de voertuigen waarop de nieuwe basiskwalificatie betrekking heeft. Deze bestuurders moeten wel het volledige praktijkexamen afleggen.

Deel 3

Basiskwalificatie via versnelde opleiding, als bedoeld in artikel 3, lid 2

De basiskwalificatie via versnelde opleiding behelst onderwijs over alle op de lijst in deel 1 genoemde onderwerpen. Deze versnelde opleiding voor de basiskwalificatie duurt ten minste 140 uur.

Elke aspirant-bestuurder moet ten minste tien uur zelf een voertuig besturen van de betreffende categorie dat ten minste voldoet aan de normen voor examenvoertuigen als vervat in Richtlijn 2006/126/EG.

Wanneer de aspirant-bestuurder zelf een voertuig bestuurt, moet hij worden begeleid door een instructeur in dienst van een erkend opleidingscentrum. Elke aspirant-bestuurder mag ten hoogste vier van de tien uur gedurende welke hij zelf een voertuig bestuurt, rijden op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek als gevolg van de weersomstandigheden, het tijdstip overdag of ’s nachts en de optimalisatie van het brandstofverbruik.

Punt 2.1, vierde alinea, geldt ook door de versnelde basiskwalificatie.

Voor de in artikel 5, lid 5, bedoelde bestuurders duurt de versnelde opleiding voor de basiskwalificatie ten minste 35 uur, met inbegrip van tweeënhalf uur tijdens dewelke ze zelf het voertuig besturen.

Na afloop van deze opleiding wordt de bestuurder door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de door hen aangewezen instanties aan een mondeling of schriftelijk examen onderworpen. Dit examen omvat ten minste een vraag per doelstelling op de lijst van onderwerpen in deel 1.

Deel 4

Verplichte nascholing, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt b)

Door een erkend opleidingscentrum worden nascholingscursussen georganiseerd. Deze cursussen duren 35 uur per vijf jaar en worden gegeven in modules van ten minste zeven uur die over twee opeenvolgende dagen mogen worden gespreid. Wanneer gebruik wordt gemaakt van e-learning zorgt het erkend opleidingscentrum ervoor dat de goede kwaliteit van de opleiding gehandhaafd wordt en selecteert het vakken waarbij ICT-hulpmiddelen het meest doeltreffend kunnen worden ingezet. De lidstaten eisen met name een betrouwbare gebruikersidentificatie en passende controlemiddelen. De opleiding door middel van e-learning duurt ten hoogste twaalf uur. Minstens één van de opleidingsmodules wordt besteed aan een verkeersveiligheidsthema. De inhoud van de opleiding wordt afgestemd op de specifieke behoeften van het door de bestuurder verrichte vervoer en op de relevante ontwikkelingen op het gebied van technologie en regelgeving, en daarbij wordt, voor zover mogelijk, rekening gehouden met de specifieke opleidingsbehoeften van de bestuurder. Tijdens de 35 uur moeten verschillende onderwerpen aan bod komen, inclusief herhalingsopleiding indien blijkt dat de bestuurder een specifieke corrigerende opleiding nodig heeft.

De lidstaten kunnen de voltooide specifieke opleiding die verplicht is op grond van andere EU-regelgeving, beschouwen als een van de modules van zeven uur. Die omvat, doch niet uitsluitend, opleiding inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, die verplicht is op grond van Richtlijn 2008/68/EG, opleiding inzake het vervoer van dieren op grond Verordening (EG) nr. 1/2005 en, voor het vervoer van passagiers, opleiding over de omgang met personen met een handicap op grond van Verordening (EU) nr. 181/2011. Lidstaten kunnen echter besluiten dat een voltooide specifieke opleiding inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, die verplicht is op grond van Richtlijn 2008/68/EG, als twee van de modules van zeven uur worden gerekend, mits dit de enige andere opleiding is die in acht wordt genomen bij de nascholing.

Deel 5

Goedkeuring van de basiskwalificatie en de nascholing

5.1.

De opleidingscentra die met de basiskwalificatie en de nascholing zijn belast, moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Die goedkeuring mag uitsluitend op schriftelijke aanvraag worden verleend. Bij de goedkeuringsaanvraag dienen documenten met de volgende inhoud te worden overgelegd:

5.1.1.

een passend opleidingsprogramma met vermelding van leerstof, lesprogramma, en de gebruikte lesmethoden;

5.1.2.

de kwalificaties en werkterreinen van de instructeurs;

5.1.3.

informatie over de cursusruimten, het lesmateriaal, de voor de praktijklessen beschikbare middelen en het gebruikte wagenpark;

5.1.4.

de voorwaarden voor deelname aan de cursussen (aantal deelnemers).

5.2.

De bevoegde instantie moet schriftelijk haar goedkeuring geven, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

5.2.1.

de opleiding moet worden gegeven conform de bij de aanvraag gevoegde documenten;

5.2.2.

het moet voor de bevoegde autoriteiten mogelijk zijn om bevoegde personen de opleidingscursussen van de erkende centra te laten bijwonen, en zij moeten het recht hebben om er controle uit te oefenen op de ingezette middelen en het goede verloop van de opleidingen en de examens;

5.2.3.

de goedkeuring kan worden ingetrokken of opgeschort, indien niet aan de voorwaarden ter zake wordt voldaan.

Het erkende centrum moet garanderen dat de instructeurs goed bekend zijn en rekening houden met de meest recente ontwikkelingen in de beroepsopleidingsvoorschriften en -eisen. De instructeurs moeten in het kader van een specifieke selectieprocedure aantonen dat zij didactisch en pedagogisch onderlegd zijn. Wat het praktijkgedeelte van de opleiding betreft, moeten de instructeurs aantonen dat zij ervaring als beroepsbestuurders of een analoge ervaring als bestuurder hebben, zoals die van instructeurs die lesgeven in het besturen van zware vrachtwagens.

Het lesprogramma moet worden opgesteld conform de goedkeuring, op basis van de op de lijst in deel 1 genoemde onderwerpen.


(1)  Aanbeveling van het Europees Parlement en van de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).

(5)  Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).


BIJLAGE II

VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET EU-MODEL VOOR DE KWALIFICATIEKAART BESTUURDER

1.   Fysieke kenmerken van de kwalificatiekaart bestuurder

De fysieke kenmerken van de kwalificatiekaart bestuurder zijn in overeenstemming met de ISO-normen 7810 en 7816-1.

De methoden voor toetsing van de fysieke kenmerken van de kwalificatiekaart bestuurder aan de internationale normen zijn in overeenstemming met ISO-norm 10373.

2.   Informatie die verschijnt op de kwalificatiekaart bestuurder

De kwalificatiekaart bestuurder heeft twee zijden:

Bladzijde 1 bevat:

a)

de vermelding “kwalificatiekaart bestuurder”, in hoofdletters, gedrukt in de taal/talen van de lidstaat die de kaart afgeeft;

b)

de vermelding van de naam van de lidstaat die de kaart afgeeft; deze vermelding is facultatief;

c)

het onderscheidingsteken van de lidstaat die de kaart afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek; de onderscheidingstekens zijn:

B

:

België

BG

:

Bulgarije

CZ

:

Tsjechië

DK

:

Denemarken

D

:

Duitsland

EST

:

Estland

IRL

:

Ierland

GR

:

Griekenland

E

:

Spanje

F

:

Frankrijk

HR

:

Kroatië

I

:

Italië

CY

:

Cyprus

LV

:

Letland

LT

:

Litouwen

L

:

Luxemburg

H

:

Hongarije

M

:

Malta

NL

:

Nederland

A

:

Oostenrijk

PL

:

Polen

P

:

Portugal

RO

:

Roemenië

SLO

:

Slovenië

SK

:

Slowakije

FIN

:

Finland

S

:

Zweden

d)

de gegevens die specifiek zijn voor de afgegeven kaart, met de volgende nummers:

1.

de naam van de houder,

2.

de voornaam van de houder,

3.

geboortedatum en -plaats van de houder,

4.

a)

de datum van afgifte van de kaart;

b)

de datum waarop de kaart afloopt;

c)

de naam van de bevoegde instantie die de kaart afgeeft (mag op bladzijde 2 worden afgedrukt);

d)

een ander nummer dan het nummer van het rijbewijs, dat nuttig is voor de administratieve handelingen in verband met de kwalificatiekaart bestuurder (facultatieve vermelding);

5.

a)

nummer van het rijbewijs;

b)

serienummer van de kaart;

6.

de foto van de houder,

7.

de handtekening van de houder,

8.

de verblijfplaats, de woonplaats of het postadres (facultatieve vermelding),

9.

de categorieën voertuigen waarvoor de bestuurder aan de verplichtingen in verband met basiskwalificatie en nascholing voldoet;

e)

de vermelding “EU-model” in de taal/talen van de lidstaat die de kaart afgeeft en de vermelding “kwalificatiekaart bestuurder” in de overige talen van de Unie, gedrukt in blauwe letters en op zodanige wijze dat deze de achtergrond van de kaart vormen:

 

tarjeta de cualificación del conductor

 

карта за квалификация на водача

 

osvědčení profesní způsobilosti řidiče

 

chaufføruddannelsesbevis

 

Fahrerqualifizierungsnachweis

 

juhi pädevustunnistus

 

δελτίο επιμόρφωσης οδηγού

 

driver qualification card

 

carte de qualification de conducteur

 

cárta cáilíochta tiománaí

 

kvalifikacijska kartica vozača

 

carta di qualificazione del conducente

 

vadītāja kvalifikācijas apliecība

 

vairuotojo kvalifikacinė kortelė

 

gépjárművezetői képesítési igazolvány

 

karta ta” kwalifika tas-sewwieq

 

kwalificatiekaart bestuurder

 

karta kwalifikacji kierowcy

 

carta de qualificação de motorista

 

cartelă de pregătire profesională a conducătorului auto

 

kvalifikačná karta vodiča

 

kartica o usposobljenosti voznika

 

kuljettajan ammattipätevyyskortti

 

yrkeskompetensbevis för förare

f)

de referentiekleuren:

blauw: Pantone Reflex blue;

geel: Pantone yellow.

Bladzijde 2 bevat:

a)

9.

de categorieën voertuigen waarvoor de bestuurder aan de verplichtingen in verband met basiskwalificatie en nascholing voldoet;

10.

de geharmoniseerde Uniecode “95” als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2006/126/EG;

11.

een ruimte voor de eventuele vermelding door de lidstaat die de kaart afgeeft, van de gegevens die noodzakelijk zijn voor de administratie of met betrekking tot de verkeersveiligheid (facultatieve vermelding). Indien de vermelding onder een in deze bijlage omschreven rubriek valt, moet deze vermelding worden voorafgegaan door het nummer van de overeenkomstige rubriek;

b)

een toelichting bij de genummerde rubrieken op de bladzijden 1 en 2 van de kaart (ten minste voor de rubrieken 1, 2, 3, 4 a), 4 b), 4 c), 5 a), 5 b) en 10).

Indien een lidstaat deze vermeldingen in een andere nationale taal dan het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Kroatisch, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds wenst te stellen, moet hij de kwalificatiekaart bestuurder opstellen in twee talen waaronder één van die talen, onverminderd de overige bepalingen van deze bijlage.

3.   Veiligheid, inclusief gegevensbescherming

De samenstellende delen van de kwalificatiekaart bestuurder zijn zodanig vervaardigd dat vervalsing en misbruik worden vermeden en pogingen daartoe zichtbaar worden.

De lidstaat zorgt ervoor dat het veiligheidsniveau van de kwalificatiekaart bestuurder ten minste vergelijkbaar is met dat van het rijbewijs.

4.   Bijzondere bepalingen

Na overleg met de Commissie kunnen de lidstaten kleuren of markeringen, zoals een streepjescode, nationale symbolen en beveiligingsvoorzieningen toevoegen, onverminderd de overige bepalingen van deze bijlage.

In het kader van de wederzijdse erkenning van de kwalificatiekaarten bestuurder mag de streepjescode geen andere informatie bevatten dan die welke reeds leesbaar op de kwalificatiekaart bestuurder voorkomt of die noodzakelijk is voor de afgifte van de kaart.

5.   Overgangsbepalingen

Kwalificatiekaarten bestuurder die vóór 23 mei 2020 zijn afgegeven, zijn geldig tot hun vervaldatum.

6.   EU-model voor de kwalificatiekaart bestuurder

Image 1L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL VOOR DE VERWIJZINGEN NAAR BEPAALDE CATEGORIEËN VAN RIJBEWIJZEN

Verwijzing in deze richtlijn

Verwijzing in Richtlijn 2006/126/EG

C + E

CE

C1 + E

C1E

D + E

DE

D1 + E

D1E


BIJLAGE IV

Deel A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 14)

Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4)

 

Richtlijn 2004/66/EG van de Raad

(PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35)

Uitsluitend punt IV, 2) van de bijlage

Richtlijn 2006/103/EG van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 344)

Uitsluitend punt A, 6) van de bijlage

Verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 311 van 21.11.2008, blz. 1)

Uitsluitend punt 9.11 van de bijlage

Richtlijn 2013/22/EU van de Raad

(PB L 158 van 10.6.2013, blz. 356)

Uitsluitend deel A, punt 4, van de bijlage

Richtlijn (EU) 2018/645 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 112 van 2.5.2018, blz. 29)

Uitsluitend artikel 1 en bijlage

Verordening (EU) 2019/1243 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 198 van 25.7.2019, blz. 241)

Uitsluitend punt IX, 5) van de bijlage

Deel B

Termijnen voor omzetting in intern recht en toepassingsdata

(bedoeld in artikel 14)

Richtlijn

Omzettingstermijn

Toepassingsdatum

2003/59/EG

10 september 2006

10 september 2008 wat betreft de basiskwalificatie voor het besturen van voertuigen van de rijbewijscategorieën D1, D1 + E, D en D + E

10 september 2009 wat betreft de basiskwalificatie voor het besturen van voertuigen van de rijbewijscategorieën C1, C1 + E, C en C + E

(EU) 2018/645

23 mei 2020, met uitzondering van artikel 1, punt 6

23 mei 2021 wat betreft artikel 1, punt 6

 


BIJLAGE V

Concordantietabel

Richtlijn 2003/59/EG

Deze richtlijn

Artikelen 1 tot en met 7

Artikelen 1 tot en met 7

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2, eerste alinea, aanhef en punt a)

Artikel 8, lid 2, eerste alinea

Artikel 8, lid 2, eerste alinea, punt b)

Artikel 8, lid 2, tweede alinea

Artikel 8, lid 2, tweede alinea

Artikel 8, leden 3, 4 en 5

Artikel 8, leden 3, 4 en 5

Artikelen 9 en 10

Artikelen 9 en 10

Artikel 10 bis

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 11 bis

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage V


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/70


BESLUIT (EU) 2022/2562 VAN DE RAAD

van 24 oktober 2022

betreffende de ondertekening namens de Unie en de voorlopige toepassing van de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Thailand, anderzijds

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 25 november 2004 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om onderhandelingen met Thailand te openen over een Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Thailand, anderzijds (de “overeenkomst”).

(2)

De onderhandelingen over de overeenkomst zijn met succes afgerond met de parafering van de overeenkomst op 2 september 2022 in Brussel.

(3)

Het doel van de overeenkomst is een versterkte samenwerking op uiteenlopende beleidsdomeinen, waaronder mensenrechten, non-proliferatie van massavernietigingswapens, terrorismebestrijding, bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, handel, migratie, milieu, energie, klimaatverandering, vervoer, wetenschap en technologie, werkgelegenheid en sociale zaken, onderwijs en landbouw.

(4)

De overeenkomst dient namens de Unie te worden ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een latere datum.

(5)

Gezien de noodzaak om de overeenkomst toe te passen vóór de inwerkingtreding ervan na ratificatie door de lidstaten, moeten sommige bepalingen van de overeenkomst voorlopig worden toegepast, in afwachting van de voltooiing van de voor de inwerkingtreding ervan vereiste procedures,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt machtiging verleend voor de ondertekening, namens de Unie, van de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Thailand, anderzijds (de “overeenkomst”), onder voorbehoud van de sluiting van de overeenkomst (1).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

In afwachting van de voltooiing van de voor de inwerkingtreding van de overeenkomst vereiste procedures worden, overeenkomstig artikel 59 van de overeenkomst en met inachtneming van de kennisgevingen waarin de overeenkomst voorziet, de volgende delen voorlopig (2) toegepast tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Thailand, voor zover zij aangelegenheden betreffen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, waaronder aangelegenheden die vallen onder de bevoegdheid van de Unie om een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid te bepalen en uit te voeren:

Titel I

Titel II

Titel III

Titel IV: de artikelen 20, 21, 22, 23, 25, 26, 27, 28, 29

Titel V: de artikelen 30, 31, 32, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49

Titel VI

Titel VII

Titel VIII

Gezamenlijke verklaring inzake artikel 5

Gezamenlijke verklaring inzake artikel 23

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Luxemburg, 24 oktober 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

A. HUBÁČKOVÁ


(1)  Zie bladzijde 72 van dit Publicatieblad.

(2)  De datum met ingang waarvan het deel van de overeenkomst voorlopig wordt toegepast, wordt door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/72


KADEROVEREENKOMST

inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Thailand, anderzijds

DE EUROPESE UNIE, hierna “de EU” genoemd,

en

HET KONINKRIJK BELGIË,

DE REPUBLIEK BULGARIJE,

DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK DENEMARKEN,

DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

DE REPUBLIEK ESTLAND,

IERLAND,

DE HELLEENSE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK SPANJE,

DE FRANSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK KROATIË,

DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK CYPRUS,

DE REPUBLIEK LETLAND,

DE REPUBLIEK LITOUWEN,

HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,

HONGARIJE,

DE REPUBLIEK MALTA,

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,

DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

DE REPUBLIEK POLEN,

DE PORTUGESE REPUBLIEK,

ROEMENIË,

DE REPUBLIEK SLOVENIË,

DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK FINLAND,

HET KONINKRIJK ZWEDEN,

lidstaten van de Europese Unie, hierna “de lidstaten” genoemd,

enerzijds,

en

HET KONINKRIJK THAILAND, hierna “Thailand” genoemd,

anderzijds,

hierna “de partijen” genoemd,

GEZIEN de traditionele vriendschapsbanden tussen de partijen en de nauwe historische, politieke en economische banden die hen verenigen;

GEZIEN het bijzondere belang dat de partijen hechten aan het omvattende karakter van hun wederzijdse betrekkingen;

BEVESTIGEND dat de partijen gehecht zijn aan de democratische beginselen, de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals deze zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 is aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN), en in andere toepasselijke internationale mensenrechteninstrumenten;

BEVESTIGEND dat de partijen gehecht zijn aan de beginselen van de rechtsstaat en goed bestuur en streven naar economische en sociale vooruitgang ten bate van hun bevolking, rekening houdend met de vereisten inzake milieubescherming en de beginselen van duurzame ontwikkeling, alsmede de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, aangenomen bij Resolutie nr. 70/1 van de AVVN van 25 september 2015;

ERKENNENDE dat Thailand een ontwikkelingsland is en rekening houdend met de respectieve ontwikkelingsstadia van de partijen;

ERKENNENDE dat de concepten en de doelstellingen inzake non-proliferatie en ontwapening via toepasselijke internationale en regionale instrumenten moeten worden bevorderd om het gevaar van massavernietigingswapens tegen te gaan. Met de bij consensus aangenomen Resolutie 1540 (2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN-Veiligheidsraad) wordt onderstreept dat de gehele internationale gemeenschap zich ertoe verbindt om de verspreiding van dergelijke wapens te bestrijden. De Europese Raad heeft op 12 december 2003 een strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens goedgekeurd en de Raad van de Europese Unie heeft op 17 november 2003 beleidsmaatregelen van de EU goedgekeurd om non-proliferatiebeleid te integreren in de betrekkingen van de EU met derde landen. Thailand is, als lid van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (Asean), een van de initiatiefnemers van en ondertekenende partijen bij het Verdrag inzake een kernwapenvrije zone in Zuidoost-Azië, dat op 15 december 1995 in Bangkok werd ondertekend;

OVERWEGENDE dat de partijen de banden tussen ontwapening, wapenbeheersing, vrede en veiligheid en ontwikkeling erkennen, en vaststellen dat nauwere samenwerking tussen de partijen bij de bevordering van de uitvoering van de toepasselijke internationale instrumenten kan leiden tot vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN en een veiligere wereld;

OVERWEGENDE dat de partijen terrorisme beschouwen als een bedreiging voor de mondiale veiligheid en hun dialoog en samenwerking bij de bestrijding van terrorisme wensen te intensiveren overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name Resolutie 1373 (2001), en opnieuw bevestigend dat eerbiediging van de rechten van de mens van iedereen en de rechtsstaat de grondslag vormen voor de strijd tegen terrorisme;

OPNIEUW BEVESTIGEND dat de ernstigste misdrijven die de internationale gemeenschap als geheel met zorg vervullen, niet ongestraft mogen blijven en dat de effectieve vervolging ervan moet worden gewaarborgd door maatregelen op nationaal niveau te nemen en de wereldwijde samenwerking te intensiveren;

OPNIEUW BEVESTIGEND dat zij vastbesloten zijn om ernstige misdrijven die de internationale gemeenschap met zorg vervullen te bestrijden;

HET BELANG ERKENNENDE van de op 7 maart 1980 in Kuala Lumpur ondertekende Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Indonesië, Maleisië, de Filipijnen, Singapore en Thailand, lidstaten van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (Asean), en van de daaropvolgende toetredingsprotocollen;

HET BELANG ERKENNEND van versterking van de bestaande betrekkingen tussen de partijen ter stimulering van de onderlinge samenwerking, alsook van hun gemeenschappelijke streven om de betrekkingen op gebieden van wederzijds belang te consolideren, te verdiepen en te diversifiëren, op basis van de eerbiediging van soevereiniteit, gelijkwaardigheid, non-discriminatie, inachtneming van het milieu en wederzijds voordeel;

ERKENNEND dat de partijen de gemeenschappelijke ambitie delen om hulpbronnenefficiënte, inclusieve, innovatieve, klimaatneutrale en groene economieën tot stand te brengen, en dat de uitwisseling van ervaringen bij de uitvoering van hun binnenlands beleid de resultaten ervan kan verbeteren en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN kan versnellen;

VERKLAREND dat zij zich er volledig toe verbinden duurzame ontwikkeling in al haar dimensies te bevorderen, met inbegrip van milieubescherming en doeltreffende samenwerking voor de bestrijding van de klimaatverandering en de doeltreffende uitvoering van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), dat op 9 mei 1992 in Rio de Janeiro is gesloten, en van de Overeenkomst van Parijs, die op 12 december 2015 is gesloten, alsmede de doeltreffende bevordering en uitvoering van internationaal erkende sociale en arbeidsnormen;

ERVOOR ZORGEND dat in dit opzicht niemand wordt achtergelaten;

WIJZEND op het belang van verdieping van de betrekkingen en samenwerking op gebieden zoals migratie;

BEVESTIGEND dat zij ernaar streven om, in volledige overeenstemming met de in regionaal verband ondernomen activiteiten, de onderlinge samenwerking te verdiepen op grond van gemeenschappelijke waarden en tot wederzijds voordeel;

HET BELANG ERKENNEND dat de partijen hechten aan de beginselen en regels die van toepassing zijn op de internationale handel, met name zoals deze zijn neergelegd in de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO-overeenkomst), op 15 april 1994 gesloten te Marrakesh, en de noodzaak deze op transparante en niet-discriminerende wijze toe te passen;

WIJZEND op het feit dat, als de partijen in het kader van deze overeenkomst specifieke overeenkomsten besluiten aan te gaan op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, die door de EU zouden worden gesloten op grond van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), de bepalingen van dergelijke toekomstige specifieke overeenkomsten niet bindend zijn voor Ierland, tenzij de EU, samen met Ierland wat betreft zijn bilaterale betrekkingen, Thailand ervan in kennis heeft gesteld dat Ierland gebonden is door dergelijke toekomstige specifieke overeenkomsten als deel van de EU, overeenkomstig Protocol nr. 21 betreffende de positie van Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU is gehecht. Evenzo zijn interne maatregelen die de EU krachtens de voornoemde titel vaststelt met het oog op de uitvoering van deze overeenkomst, niet bindend voor Ierland, tenzij Ierland te kennen geeft deel te willen nemen aan deze maatregelen of deze te aanvaarden overeenkomstig Protocol nr. 21; TEVENS VASTSTELLEND dat dergelijke toekomstige specifieke overeenkomsten of dergelijke latere interne maatregelen van de EU vallen onder Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken dat aan die verdragen is gehecht;

VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

TITEL I

AARD EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Algemene beginselen

1.   De eerbiediging van de democratische beginselen, en van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals deze zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in andere toepasselijke internationale mensenrechteninstrumenten, en van het beginsel van de rechtsstaat, ligt ten grondslag aan het binnenlandse en het buitenlandse beleid van de partijen en is een essentieel element van deze overeenkomst.

2.   De partijen bevestigen dat zij zich ertoe verbinden duurzame ontwikkeling in al haar dimensies te bevorderen, samen te werken om de uitdagingen van de klimaatverandering en mondialisering aan te pakken en bij te dragen aan de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling.

3.   De partijen bevestigen opnieuw hun gehechtheid aan de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, die in 2005 werd aangenomen, en komen overeen hun samenwerking te versterken om betere resultaten op het gebied van ontwikkeling te verwezenlijken.

4.   De partijen bevestigen opnieuw het belang dat zij hechten aan de beginselen van goed bestuur en de bestrijding van corruptie op alle niveaus, met name gezien hun internationale verplichtingen.

5.   De partijen zijn het erover eens dat bij de samenwerkingsactiviteiten in het kader van deze overeenkomst rekening wordt gehouden met hun respectieve behoeften en capaciteiten.

Artikel 2

Doel van de samenwerking

In het licht van hun gevestigde partnerschap komen de partijen tot overeenstemming over een toekomstgerichte relatie met een meer gestructureerd en strategisch perspectief, gedeelde waarden en aangelegenheden van wederzijds belang, en verbinden zij zich ertoe een omvattende dialoog te voeren en verdere samenwerking tussen hen in alle sectoren van gemeenschappelijk belang te bevorderen. Hun inspanningen zijn met name gericht op:

a)

het bevorderen van bilaterale en multilaterale samenwerking in alle desbetreffende regionale en internationale fora en organisaties die betrokken zijn bij aangelegenheden die onder deze overeenkomst vallen;

b)

het tot stand brengen van samenwerking op het gebied van de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens;

c)

het tot stand brengen van een dialoog over ernstige misdrijven die de internationale gemeenschap met zorg vervullen;

d)

het opzetten van samenwerking ter voorkoming en bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit;

e)

het scheppen van voorwaarden voor en het bevorderen van de intensivering en ontwikkeling van handel en investeringen tussen de partijen tot wederzijds voordeel, met inachtneming van de beginselen en regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en op een wijze die de doelstelling van duurzame ontwikkeling ondersteunt en duurzame toeleveringsketens en verantwoordelijke ondernemingspraktijken bevordert;

f)

het opzetten van samenwerking op alle handels- en investeringsgerelateerde gebieden van gezamenlijk belang, teneinde de toepassing van de WTO-beginselen en -regels te bevorderen, duurzame handels- en investeringsstromen te vergemakkelijken en belemmeringen voor handel en investeringen te voorkomen en weg te nemen, op een wijze die verenigbaar is met en complementair is aan lopende en toekomstige EU-Asean-initiatieven en aan duurzame ontwikkeling en die daar tevens aan bijdraagt;

g)

het opzetten van samenwerking op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, met inbegrip van de rechtsstaat en justitiële en juridische samenwerking, bescherming van persoonsgegevens, migratie, de bestrijding van het witwassen van geld, van de georganiseerde misdaad en illegale drugs;

h)

het opzetten van samenwerking in alle andere sectoren van wederzijds belang, met name macro-economisch beleid en financiële instellingen, ontwikkelingsplanning, goed bestuur op fiscaal gebied, de bestrijding van corruptie, maatschappelijk verantwoord ondernemen, industriebeleid en micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, de informatiemaatschappij, wetenschap, technologie en innovatie, een koolstofarme, circulaire en groene economie, bio-economie, de klimaatverandering, energie, vervoer, onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en opleiding, cultuur, toerisme, mensenrechten, gendergelijkheid, het milieu en natuurlijke hulpbronnen, landbouw en plattelandsontwikkeling, gezondheid, statistieken, de kennismaatschappij, voedselveiligheid, fytosanitaire en veterinaire vraagstukken, werkgelegenheid en sociale zaken;

i)

het bevorderen van de deelname van de partijen aan subregionale, regionale en trilaterale samenwerkingsprogramma’s die openstaan voor de andere partij;

j)

het versterken van de rol en het profiel van de partijen in de regio van de andere partij, onder andere door middel van culturele uitwisselingen, het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en onderwijs;

k)

het bevorderen van het begrip tussen mensen door middel van samenwerking tussen verschillende niet-gouvernementele entiteiten, zoals denktanks, wetenschappers, het maatschappelijk middenveld en de media, in de vorm van seminars, conferenties, contacten tussen jongeren, cyberoefeningen, opleidingen, uitwisselingen en andere activiteiten.

Artikel 3

Massavernietigingswapens

1.   De partijen zijn van mening dat de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor, onder zowel overheids- als niet-overheidsactoren, een van de ernstigste bedreigingen van de internationale stabiliteit en veiligheid vormt. De partijen komen overeen samen te werken en bij te dragen aan de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor, middels de volledige naleving en de uitvoering op nationaal niveau van de verbintenissen die zij zijn aangegaan in het kader van internationale verdragen en overeenkomsten op het gebied van ontwapening en non-proliferatie, alsmede van hun andere internationale verplichtingen op dat gebied in het kader van de VN, met inbegrip van resoluties van de VN-Veiligheidsraad. De partijen komen overeen dat deze bepaling een essentieel onderdeel van deze overeenkomst vormt.

2.   De partijen komen bovendien overeen samen te werken en bij te dragen aan de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor, en aan de bevordering van de uitvoering van internationale ontwapeningsinstrumenten, door:

a)

maatregelen te nemen om partij te worden bij alle andere internationale instrumenten op dat gebied en deze volledig uit te voeren;

b)

overeenkomstig hun respectieve internationale verplichtingen, de doeltreffendheid van de nationale exportcontroles te vergroten en de uitvoer en doorvoer van met massavernietigingswapens verband houdende goederen te controleren, met inbegrip van de controle van goederen/technologieën voor tweeërlei gebruik op eindgebruik voor massavernietigingswapens, met doeltreffende middelen voor wettelijke of bestuursrechtelijke handhaving, met inbegrip van effectieve sancties en preventieve maatregelen tegen overtredingen van de exportcontroles, onder meer door samenwerking en capaciteitsopbouw;

c)

de volledige en doeltreffende uitvoering te bevorderen van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV), op 1 juli 1968 ondertekend te Londen, Moskou en Washington, D.C., als hoeksteen van het wereldwijde nucleaire non-proliferatie- en ontwapeningsregime, en een belangrijk element bij de ontwikkeling van toepassingen op het gebied van kernenergie voor vreedzame doeleinden, van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (BTWC), op 10 april 1972 ondertekend te Londen, Moskou en Washington, D.C., en van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (CWC), op 13 januari 1993 ondertekend te Parijs en New York.

3.   De partijen komen overeen een regelmatige dialoog in te stellen ter begeleiding en consolidatie van de in lid 2, punten a) en c), bedoelde elementen. Deze dialoog kan op regionale basis plaatsvinden.

Artikel 4

Handvuurwapens en lichte wapens en andere conventionele wapens

1.   De partijen erkennen dat de illegale productie, overdracht en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens, met inbegrip van munitie daarvoor, alsmede de buitensporige accumulatie, het gebrekkig voorraadbeheer, de ontoereikende veiligheid en de ongecontroleerde verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens, die een breed scala aan humanitaire en sociaal-economische gevolgen hebben, een ernstige bedreiging blijven vormen voor de vrede en de internationale veiligheid, alsmede voor de duurzame ontwikkeling op individueel, lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau.

2.   De partijen komen overeen hun respectieve verplichtingen met betrekking tot de aanpak van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en munitie daarvoor na te komen en volledig uit te voeren, uit hoofde van de bestaande internationale overeenkomsten en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, evenals hun verbintenissen in het kader van andere internationale instrumenten op dat gebied, zoals het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten, dat de AVVN op 20 juli 2001 heeft aangenomen.

3.   De partijen erkennen het belang van binnenlandse controlesystemen voor de overdracht van conventionele wapens overeenkomstig hun internationale verplichtingen en het voorwerp en doel van het Wapenhandelsverdrag, aangenomen bij Resolutie nr. 67/234B van de AVVN van 2 april 2013. De partijen onderkennen dat het van belang is die controles op verantwoorde wijze toe te passen en aldus bij te dragen tot de internationale en regionale vrede, veiligheid en stabiliteit, en tot het verminderen van menselijk leed, en te helpen voorkomen dat conventionele wapens op de illegale markt belanden. De partijen komen overeen hun dialoog en samenwerking op het gebied van uitvoercontroles te versterken.

4.   De partijen komen overeen hun samenwerking te intensiveren en te streven naar coördinatie, complementariteit en synergie bij hun inspanningen in verband met de preventie en uitroeiing van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens, en de overdracht van conventionele wapens en de nationale systemen voor in- en uitvoercontrole van conventionele wapens.

Artikel 5

Ernstige misdrijven die de internationale gemeenschap met zorg vervullen

De partijen bevestigen andermaal dat de ernstigste misdrijven die de gehele internationale gemeenschap met zorg vervullen, niet ongestraft mogen blijven en dat de vervolging ervan moet worden gewaarborgd door maatregelen te nemen op nationaal en waar nodig internationaal niveau en door de internationale samenwerking overeenkomstig hun respectieve wetten en voorschriften te versterken.

Artikel 6

Samenwerking bij het voorkomen en bestrijden van terrorisme

1.   De partijen bevestigen andermaal het belang van de strijd tegen terrorisme, met volledige eerbiediging van de rechtsstaat, het internationaal recht, met name het Handvest van de Verenigde Naties, op 26 juni 1945 ondertekend te San Francisco, en de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, de wetgeving inzake mensenrechten en het internationale humanitaire recht. Binnen dit kader en overeenkomstig de mondiale strategie voor terrorismebestrijding van de VN, opgenomen in Resolutie nr. 60/288 van de AVVN van 8 september 2006, zoals later herzien, alsmede de gezamenlijke verklaring van de EU en de Asean over samenwerking ter bestrijding van terrorisme van 28 januari 2003, komen de partijen overeen samen te werken aan de preventie en bestrijding van terrorisme in al zijn vormen en manifestaties.

2.   De partijen doen dit in het bijzonder:

a)

in het kader van de volledige uitvoering van de Resoluties 1267 (1999), 1373 (2001), 1822 (2008), 2242 (2015), 2396 (2017) en 2462 (2019) van de VN-Veiligheidsraad, alsook van andere toepasselijke VN-resoluties, internationale verdragen en instrumenten;

b)

door informatie uit te wisselen over terroristische groeperingen en personen over de netwerken die hen ondersteunen, overeenkomstig het internationaal recht en hun respectieve wetten en voorschriften;

c)

door samen te werken op het gebied van middelen, met inbegrip van uitrusting en methoden voor terrorismebestrijding, onder meer op technisch en opleidingsgebied, en door ervaringen op het gebied van de preventie van terrorisme en de werving voor terrorisme te delen;

d)

door samen te werken, teneinde de internationale consensus over de strijd tegen terrorisme, tegen de financiering ervan alsook tegen het misbruik van informatietechnologie voor terroristische doeleinden te vergroten, en door overeenstemming te bereiken over het Alomvattend Verdrag inzake internationaal terrorisme, ter aanvulling op de bestaande VN- en andere internationale instrumenten voor de bestrijding van terrorisme;

e)

door beste praktijken uit te wisselen betreffende de bescherming van de mensenrechten in het kader van de bestrijding van terrorisme.

TITEL II

BILATERALE, REGIONALE EN INTERNATIONALE SAMENWERKING

Artikel 7

Samenwerking in regionale en internationale organisaties

1.   De partijen verbinden zich ertoe samen te werken en standpunten uit te wisselen in het kader van regionale en internationale fora en organisaties, met name binnen de VN en haar gespecialiseerde organisaties en agentschappen, met inbegrip van maar niet beperkt tot de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), de dialoog tussen de Asean en de EU, met name in het kader van het strategisch partnerschap tussen de Asean en de EU, het regionale forum van de Asean (ARF), en de bijeenkomst Azië-Europa (ASEM).

2.   De partijen verbinden zich ertoe samen te werken en standpunten uit te wisselen over economische en andere aanverwante aangelegenheden in het kader van regionale en internationale fora en organisaties, waaronder de ASEM, de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling, de WTO en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom.

Artikel 8

Bilaterale en regionale samenwerking

1.   Voor elke sector waarbinnen uit hoofde van deze overeenkomst een dialoog wordt gevoerd en samenwerking plaatsvindt, en met de nodige nadruk op zaken in het kader van bilaterale samenwerking, komen de partijen overeen de daarmee verband houdende activiteiten uit te voeren binnen een bilateraal of regionaal kader, of een combinatie daarvan. Bij het kiezen van het passende kader pogen de partijen de voordelen voor en de betrokkenheid van alle geïnteresseerde partijen te optimaliseren, waarbij zij de beschikbare middelen optimaal benutten, rekening houden met de politieke en institutionele haalbaarheid en zorgen voor samenhang met andere activiteiten waarbij de lidstaten van de EU en de Asean betrokken zijn.

2.   De partijen kunnen eventueel besluiten financiële steun te verlenen voor samenwerkingsactiviteiten op de in deze overeenkomst beschreven of daarmee samenhangende gebieden, overeenkomstig hun respectieve financiële procedures en middelen. Deze samenwerking kan met name de organisatie omvatten van opleidingen, workshops en seminars, uitwisselingen van deskundigen, onderzoeken en andere activiteiten waarover de partijen overeenstemming bereiken.

TITEL III

SAMENWERKING INZAKE HANDEL EN INVESTERINGEN

Artikel 9

Algemene beginselen

1.   De partijen voeren een dialoog over bilaterale en multilaterale handel en handelsgerelateerde vraagstukken met het oog op de versterking van de bilaterale handelsbetrekkingen en de bevordering van het multilaterale handelssysteem, op een wijze die de doelstelling van duurzame ontwikkeling ondersteunt.

2.   De partijen streven ernaar de verdere ontwikkeling en diversifiëring van hun handelsbetrekkingen zo veel mogelijk en tot wederzijds voordeel te bevorderen, overeenkomstig de beginselen en regels van de WTO. De partijen streven naar betere voorwaarden voor markttoegang door maatregelen te nemen ter verbetering van de transparantie, rekening houdend met de werkzaamheden van internationale organisaties op dat gebied.

3.   De partijen houden elkaar op de hoogte van de ontwikkeling van het handelsbeleid en handelsgerelateerd beleid of andere daarmee verband houdende vraagstukken, zoals het landbouwbeleid, voedselveiligheid, niet-tarifaire maatregelen, het consumentenbeleid en het milieubeleid, met inbegrip van afvalbeheer.

4.   De partijen sporen aan tot dialoog en samenwerking om hun handels- en investeringsbetrekkingen te ontwikkelen, waaronder het oplossen van onder meer handelsproblemen op de in de artikelen 10 tot en met 19 van deze overeenkomst bedoelde gebieden.

Artikel 10

Sanitaire en fytosanitaire vraagstukken

1.   De partijen werken samen op het gebied van voedselveiligheid en inzake sanitaire en fytosanitaire vraagstukken, ter bescherming van het leven en de gezondheid van mensen, dieren of planten op hun grondgebied.

2.   De partijen plegen overleg en wisselen informatie uit over hun respectieve maatregelen, zoals vastgesteld in de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen die op 1 januari 1995 in werking is getreden met de oprichting van de WTO, en aldus de normen van het Internationaal Verdrag ter bescherming van planten dat op 6 december 1951 te Rome werd ondertekend, de Wereldorganisatie voor diergezondheid en de Codex Alimentarius Commissie omvatten.

3.   De partijen komen overeen de samenwerking voor capaciteitsopbouw inzake sanitaire en fytosanitaire aangelegenheden op te voeren. Dergelijke capaciteitsopbouw wordt specifiek op de behoeften van elke partij afgestemd en heeft als doel de betrokken partij te helpen voldoen aan het wettelijke kader van de andere partij.

4.   De partijen zetten, wanneer een van hen daarom vraagt, een passende dialoog op om sanitaire en fytosanitaire vraagstukken en andere dringende vraagstukken op dat gebied te onderzoeken.

5.   De partijen wijzen contactpunten aan voor communicatie over vraagstukken in verband met dit artikel.

6.   De partijen hechten veel belang aan de samenwerking op het gebied van sanitaire en fytosanitaire vraagstukken.

Artikel 11

Duurzame voedselsystemen

1.   De partijen werken samen bij het bevorderen van de wereldwijde transitie naar duurzame voedselsystemen.

2.   De partijen bevorderen de dialoog, capaciteitsopbouw en nauwe samenwerking op het gebied van aangelegenheden van wederzijds belang ter bevordering van duurzame voedselsystemen overeenkomstig de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Tot deze kwesties behoren onder meer:

a)

de vermindering van de milieu- en klimaatimpact van voedselsystemen;

b)

duurzame landbouw- en voedselsystemen in alle stappen van de voedselketen, met inbegrip van agro-ecologie, biologische productie, vermindering van het gebruik en het risico van pesticiden, dierenwelzijn en antimicrobiële resistentie;

c)

de vermindering van voedselverliezen en voedselverspilling in de gehele voedselketen;

d)

de strijd tegen voedselfraude.

3.   De partijen wijzen contactpunten aan voor communicatie over vraagstukken in verband met dit artikel.

4.   De partijen hechten veel belang aan de samenwerking op het gebied van duurzaame voedselsystemen.

Artikel 12

Technische handelsbelemmeringen

1.   De partijen stimuleren het gebruik van internationale normen en internationale accreditatieregelingen en zij wisselen informatie uit op het gebied van normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures, onder meer in het kader van de WTO-overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (TBT), die met de oprichting van de WTO op 1 januari 1995 in werking is getreden.

2.   De partijen versterken hun samenwerking op het gebied van normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures, met inbegrip van technische capaciteitsopbouw en samenwerking met het oog op de naleving van TBT-maatregelen.

3.   De partijen wijzen een contactpunt aan om de uitwisseling van informatie en samenwerking overeenkomstig dit artikel te coördineren en de samenwerking op regelgevingsgebied tussen de partijen te vergemakkelijken.

Artikel 13

Douanesamenwerking en handelsbevordering

1.   De partijen wisselen ervaringen uit en gaan na in hoeverre het mogelijk is invoer-, uitvoer- en andere douaneprocedures te vereenvoudigen, de transparantie van de voorschriften met betrekking tot de handel te vergroten en douanesamenwerking te ontwikkelen, met inbegrip van doeltreffende mechanismen voor wederzijdse administratieve bijstand. De partijen werken samen om de uitvoering van de WTO-overeenkomst inzake handelsbevordering, die op 22 februari 2017 in werking is getreden, te vergemakkelijken. De partijen zullen bijzondere aandacht besteden aan het vergroten van de veiligheid van de internationale handel, waaronder vervoersdiensten, en aan een juiste balans tussen handelsbevordering, efficiënte controles en de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in verband met de douane.

2.   Zonder afbreuk te doen aan andere vormen van samenwerking waarin deze overeenkomst voorziet, verklaren de partijen dat zij bereid zijn om te overwegen in de toekomst binnen het institutionele kader dat bij deze overeenkomst is vastgesteld een protocol te sluiten over douanesamenwerking, met inbegrip van wederzijdse bijstand.

Artikel 14

Antidumping

1.   De partijen bevestigen opnieuw hun rechten en verplichtingen uit hoofde van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (GATT 1994) en de WTO-overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT 1994, en met name artikel 15.

2.   De partijen hechten veel belang aan de samenwerking op het gebied van antidumping.

Artikel 15

Investeringen

De partijen sporen aan tot een grotere investeringsstroom, en wel door het scheppen van een aantrekkelijk en gunstig klimaat voor wederzijdse investeringen, met behulp van een consistente dialoog die gericht is op verbetering van wederzijds begrip en samenwerking op het gebied van investeringskwesties, onderzoek van administratieve mechanismen om investeringsstromen te vergemakkelijken, en stimulering van transparantie, openheid en niet-discriminatie voor investeerders overeenkomstig hun respectieve wetten en voorschriften.

Artikel 16

Mededingingsbeleid

1.   De partijen stimuleren de doeltreffende vaststelling en toepassing van mededingingsregels en de verspreiding van informatie om de transparantie en juridische zekerheid voor ondernemingen die actief zijn op elkaars markt te bevorderen, overeenkomstig hun respectieve wetten en voorschriften.

2.   Beide partijen streven ernaar op onderling overeengekomen gebieden samen te werken om het wederzijds begrip van elkaars mededingingswetgeving en -beleid te vergroten.

Artikel 17

Diensten

De partijen gaan een consistente dialoog aan die met name gericht is op het uitwisselen van informatie over hun respectieve voorschriften, het stimuleren van toegang tot elkaars markt, het bevorderen van toegang tot bronnen van kapitaal en technologie, en het stimuleren van de handel in diensten tussen beide regio’s en op de markten van derde landen.

Artikel 18

Intellectuele-eigendomsrechten

1.   De partijen wisselen informatie en ervaringen uit over zaken als de praktijk, bevordering, verspreiding, stroomlijning, het beheer, de bescherming en daadwerkelijke toepassing van intellectuele-eigendomsrechten, de preventie van misbruik van dergelijke rechten, de bestrijding van namaak en piraterij, met name samenwerking op het gebied van douane en andere passende vormen van samenwerking en de versterking van de bescherming van die rechten, zoals overeengekomen door de partijen. Overeenkomstig hun respectieve wetten en voorschriften en in overeenstemming met de toepasselijke internationale overeenkomsten waarbij de partijen partij zijn, zullen de partijen in het bijzonder samenwerken aan de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en de bescherming van octrooien, geografische aanduidingen, handelsmerken, auteursrechten, industriële vormgeving en de bescherming van plantenrassen.

2.   De partijen verlenen elkaar technische bijstand op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten en helpen elkaar bij het verbeteren van de bescherming, de handhaving, het gebruik en de commercialisering van intellectuele-eigendomsrechten op basis van de Europese ervaring, en bij de bevordering van de verspreiding van de kennis daarvan.

3.   De partijen erkennen het belang van de Verklaring van Doha over de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (Trips-overeenkomst) en de volksgezondheid, die op 14 november 2001 in Doha is aangenomen. De partijen eerbiedigen het Besluit van de Algemene Raad van de WTO van 30 augustus 2003 over punt 6 van de Verklaring van Doha inzake de Trips-overeenkomst en de volksgezondheid, en het Protocol tot wijziging van de Trips-overeenkomst, dat op 6 december 2005 in Genève is aangenomen, en dragen bij tot de uitvoering daarvan.

Artikel 19

Digitale handel

1.   De partijen wisselen informatie uit over regelgevingsaangelegenheden in het kader van digitale handel overeenkomstig hun respectieve wetten en voorschriften, die betrekking heeft op:

a)

de erkenning en facilitering van interoperabele elektronische vertrouwens- en authenticatiediensten;

b)

de behandeling van directmarketingberichten;

c)

de bescherming van de consument;

d)

andere aangelegenheden die relevant zijn voor de ontwikkeling van de digitale handel.

2.   De partijen erkennen het mondiale karakter van digitale handel en bevestigen het belang van actieve deelname aan multilaterale fora om de ontwikkeling van digitale handel te bevorderen.

TITEL IV

SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN VRIJHEID, VEILIGHEID EN RECHT

Artikel 20

Rechtsstaat

1.   In hun samenwerking uit hoofde van deze titel hechten de partijen bijzonder belang aan de bevordering van de rechtsstaat en aan het waarborgen van gelijke toegang tot de rechter voor iedereen. De partijen werken tot hun wederzijds voordeel nauw samen voor een doeltreffend functioneren van de instellingen op het gebied van de rechtshandhaving en rechtsbedeling.

2.   De samenwerking tussen de partijen omvat ook een uitwisseling van informatie over rechtsstelsels en wetgeving.

Artikel 21

Gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes

1.   De partijen erkennen de noodzaak van gendergelijkheid en de versterking van de positie van alle vrouwen en meisjes als een doel op zich en als drijvende kracht voor democratie, duurzame en inclusieve ontwikkeling, vrede en veiligheid.

2.   De partijen werken samen om gendergelijkheid te bevorderen, vrouwen en meisjes alle mensenrechten volledig te laten uitoefenen en hun positie te versterken, en zorgen voor de integratie van genderperspectieven in de uitvoering van deze overeenkomst.

3.   De partijen wisselen goede praktijken uit en onderzoeken verdere regelingen voor samenwerking en mogelijke synergieën tussen de respectieve gendergerelateerde beleidsmaatregelen en programma’s van de partijen, overeenkomstig de internationale normen en verbintenissen die op de partijen van toepassing zijn, zoals het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, dat op 18 december 1979 door de AVVN is aangenomen, de Verklaring en het Actieplatform van Peking, die op 15 september 1995 tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie in Peking zijn aangenomen, het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling en de resultaten van de toetsingsconferenties ervan, de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad en de daaropvolgende resoluties over vrouwen, vrede en veiligheid.

Artikel 22

Bescherming van persoonsgegevens en privacy

1.   De partijen komen overeen samen te werken om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens en privacy en de effectieve handhaving ervan te bereiken, overeenkomstig hun verplichtingen krachtens internationaal recht inzake de mensenrechten en andere internationale rechtsinstrumenten op dit gebied, en aldus toe te werken naar de facilitering van de stroom van persoonsgegevens tussen de partijen als essentieel element voor de verdere ontwikkeling van de handelsbetrekkingen en samenwerking op het gebied van rechtshandhaving overeenkomstig de respectieve wetten en voorschriften van de partijen.

2.   Samenwerking inzake de bescherming van persoonsgegevens en privacy omvat onder meer technische en juridische bijstand in de vorm van uitwisseling van informatie en beste praktijken, opleiding en deskundigheid, evenals de bevordering van samenwerking op het gebied van handhaving door de respectieve toezichthoudende autoriteiten van de partijen, onder meer in multilaterale fora.

Artikel 23

Justitiële en juridische samenwerking

1.   De partijen versterken de bestaande samenwerking op het gebied van wederzijdse rechtsbijstand en uitlevering op basis van toepasselijke internationale overeenkomsten die voor hen bindend zijn. De partijen versterken, in voorkomend geval, de bestaande mechanismen en overwegen nieuwe mechanismen te ontwikkelen om de internationale samenwerking op dit gebied te vergemakkelijken, met name door nauwere samenwerking met andere relevante internationale netwerken voor juridische samenwerking.

2.   De partijen streven ernaar de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken uit te bouwen, met name wat betreft de uitvoering van hun verplichtingen uit hoofde van de multilaterale verdragen inzake justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, waaronder de verdragen van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.

3.   Met het oog op de internationale justitiële samenwerking werken de partijen samen om de veilige en efficiënte doorgifte van relevante gerechtelijke documenten en het verkrijgen van bewijs en, in voorkomend geval, verhoren via videoconferentie, alsook de bescherming van persoonsgegevens te bevorderen.

Artikel 24

Consulaire bescherming

De partijen komen overeen regelmatig uitwisselingen te houden om het bieden van consulaire bescherming verder te vergemakkelijken en de inspanningen op het gebied van consulaire bijstand, met name in tijden van crisis, te coördineren.

Artikel 25

Samenwerking inzake migratie

1.   De partijen bevestigen andermaal het belang van brede betrokkenheid bij alle vraagstukken in verband met migratie, met inbegrip van reguliere migratie overeenkomstig de EU- en nationale bevoegdheden, het beheer van migratiestromen met betrekking tot irreguliere migratie, de diepere oorzaken van irreguliere migratie, internationale bescherming en de preventie en bestrijding van irreguliere migratie, mensensmokkel en mensenhandel.

2.   De partijen werken samen op een wederzijds aanvaardbare en holistische wijze, overeenkomstig hun respectieve internationale verplichtingen en hun respectieve eigen wet- en regelgeving. De samenwerking zal zich onder meer richten op:

a)

het aanpakken van de diepere oorzaken van irreguliere migratie;

b)

het ontwikkelen van regels en praktijken die erop gericht zijn internationale bescherming te bieden aan personen in nood overeenkomstig het internationaal recht, met inachtneming van de beginselen van non-refoulement, menselijkheid, internationale solidariteit en samenwerking en lastenverdeling en gedeelde verantwoordelijkheid;

c)

de regels voor toelating, alsmede de rechten en de status van de personen die overeenkomstig deze regels worden toegelaten, de eerlijke behandeling van legale buitenlandse ingezetenen, onderwijs en opleiding en maatregelen tegen racisme en vreemdelingenhaat;

d)

de opzet van een doelmatige en preventieve aanpak van irreguliere migratie, smokkel van migranten en mensenhandel, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (UNTOC), aangenomen bij Resolutie nr. 55/25 van de AVVN van 15 november 2000 en de protocollen daarbij die voor de partijen in werking zijn getreden, met inbegrip van manieren om netwerken van smokkelaars te bestrijden, criminele organisaties die betrokken zijn bij mensenhandel te ontwrichten en de slachtoffers van deze praktijken te beschermen;

e)

de, bij voorkeur vrijwillige, terugkeer onder veilige, humane en waardige omstandigheden van irregulier verblijvende personen, alsmede de bevordering van hun vrijwillige en duurzame terugkeer, en de overname van deze personen overeenkomstig lid 3 van dit artikel;

f)

kwesties van wederzijds belang op het gebied van visa en de veiligheid van reisdocumenten;

g)

kwesties van wederzijds belang op het gebied van grensbeheer.

3.   In het kader van de samenwerking ter voorkoming en beperking van irreguliere migratie komen de partijen, onverminderd de noodzaak van de bescherming van slachtoffers van mensenhandel, eveneens het volgende overeen:

a)

Thailand neemt op verzoek van een lidstaat alle eigen onderdanen over die niet of niet langer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van die lidstaat, zonder verdere formaliteiten en zonder onnodige vertraging;

b)

elke lidstaat neemt op verzoek van Thailand alle eigen onderdanen over die niet of niet langer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van Thailand, zonder verdere formaliteiten en zonder onnodige vertraging;

c)

de lidstaten en Thailand verstrekken de reisdocumenten voor die doeleinden. Indien geen documenten of andere bewijzen van nationaliteit worden overgelegd, verlenen de bevoegde diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van de betrokken lidstaat of van Thailand, op verzoek van Thailand of de betrokken lidstaat, werken volledig samen om onverwijld het bewijs van nationaliteit vast te stellen.

4.   In het kader van het overleg over migratievraagstukken komen de partijen overeen een dialoog over overname op gang te brengen, die op verzoek van een van beide partijen kan leiden tot het sluiten van een overnameovereenkomst, met inbegrip van het gebruik van het reisdocument van de EU, indien de voorwaarden dit toelaten (1). De partijen kunnen ook overwegen een dialoog op te starten over het vergemakkelijken van het verkeer van personen, die op verzoek van een van beide partijen en indien de voorwaarden dit toelaten, kan leiden tot het sluiten van een visumversoepelingsovereenkomst voor burgers van de lidstaten en Thailand.

Artikel 26

Humanitaire samenwerking

De partijen streven naar verdere samenwerking over alle kwesties op het gebied van humanitaire samenwerking en bijstand, waaronder bijstand aan ontheemden en steun voor capaciteitsopbouw voor ambtenaren die in hun respectieve regio met ontheemden te maken hebben. De partijen werken samen op een wederzijds aanvaardbare wijze en per geval, overeenkomstig de respectieve internationale normen die van toepassing zijn op de partijen en de humanitaire beginselen van menselijkheid, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit. Deze inspanningen moeten steeds gebaseerd zijn op een brede visie op en diepgaand inzicht in de diepere oorzaken van ontheemding en er moet worden gezocht naar duurzame oplossingen. De partijen verbinden zich ertoe de nexus tussen humanitaire hulp en ontwikkelingshulp te versterken.

Artikel 27

Bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie

De partijen komen overeen samen te werken bij de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, economische en financiële criminaliteit, ernstige criminaliteit (2) en corruptie, en de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Die samenwerking is meer in het bijzonder gericht op de toepassing en bevordering van de desbetreffende internationale normen en rechtsinstrumenten waarbij de partijen partij zijn, zoals het UNTOC en de aanvullende protocollen daarbij en het VN-Verdrag tegen corruptie, aangenomen bij Resolutie nr. 58/4 van de AVVN van 31 oktober 2003.

Artikel 28

Samenwerking bij het voorkomen en bestrijden van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

1.   De partijen zijn het erover eens dat gezamenlijk moet worden geprobeerd om, overeenkomstig hun respectieve wetten en voorschriften, misbruik van hun financiële stelsels voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme doeltreffend te voorkomen en te bestrijden.

2.   De partijen werken samen aan het ontwikkelen en uit te voeren van wetten, regels en voorschriften ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, overeenkomstig de normen die zijn ontwikkeld door de internationale instanties die op dit gebied actief zijn, zoals de Financiëleactiegroep (Financial Action Task Force).

3.   De samenwerking uit hoofde van dit artikel heeft ook tot doel de uitwisseling van relevante informatie overeenkomstig hun eigen wetten en voorschriften te bevorderen.

Artikel 29

Samenwerking op het gebied van drugsbeleid

1.   De partijen zorgen bij hun samenwerking, overeenkomstig hun respectieve wetten en voorschriften, voor een brede, empirisch onderbouwde, evenwichtige en geïntegreerde aanpak door middel van doeltreffende samenwerking en coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten in de sectoren gezondheidszorg, justitie en binnenlandse zaken en andere relevante sectoren, om het aanbod van, de handel in en de vraag naar illegale drugs en de gevolgen daarvan voor drugsgebruikers en de samenleving in het algemeen terug te dringen, en voor de totstandbrenging van een doeltreffender preventiebeleid inzake drugs en het voorkomen van het oneigenlijk gebruik van precursoren, met inbegrip van “designer-precursoren” die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen, psychotrope stoffen en nieuwe psychoactieve stoffen.

2.   De partijen bereiken overeenstemming over de wijze van samenwerking om de in lid 1 bedoelde doelstellingen te verwezenlijken. De acties worden gebaseerd op onderling overeengekomen beginselen die zijn vastgelegd in VN-overeenkomsten inzake drugsbestrijding en alle internationale verbintenissen inzake drugsbestrijding van de respectieve partijen.

3.   De samenwerking op het gebied van het drugsbeleid tussen de partijen omvat onder meer technische en administratieve bijstand, opleiding van personeel, onderzoek in verband met drugs, uitwisseling van informatie en ervaringen over het gebruik van informatietechnologie op het gebied van drugsbestrijding, evenals innovatieve benaderingen van het drugsbeleid, justitiële samenwerking en samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, en het voorkomen van het oneigenlijk gebruik van precursoren, met inbegrip van “designer-precursoren”, die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen, psychotrope stoffen en nieuwe psychoactieve stoffen. De partijen kunnen overeenkomen de samenwerking tot andere terreinen uit te breiden, zoals de uitwisseling van beste praktijken of informatie over preventie, behandeling, rehabilitatie, beperking van de schade en monitoring van drugsverslaving, substitutiemiddelen, evenals aanvullende maatregelen ter versterking van de samenwerking op het gebied van de controle op drugprecursoren, forensische wetenschap, drugsgerelateerd financieel onderzoek en alternatieve ontwikkeling.

TITEL V

SAMENWERKING IN ANDERE SECTOREN

Artikel 30

Mensenrechten

1.   De partijen komen overeen samen te werken aan het bevorderen en beschermen van de mensenrechten, op basis van het beginsel van wederzijdse instemming en eerbiediging. De partijen bevorderen een regelmatige, zinvolle, breed gefundeerde mensenrechtendialoog.

2.   De samenwerking op het gebied van mensenrechten kan onder meer het volgende omvatten:

a)

capaciteitsopbouw voor de uitvoering van internationale mensenrechteninstrumenten die van toepassing zijn op de partijen en ter versterking van de uitvoering van actieplannen in verband met de mensenrechten;

b)

bevordering van de dialoog en uitwisseling van contacten en informatie over mensenrechten;

c)

versterking van de constructieve samenwerking tussen de partijen binnen de VN-organen op het gebied van de mensenrechten.

3.   De partijen werken samen aan de versterking van de democratische beginselen, de rechtsstaat en goed bestuur. Deze samenwerking kan bestaan uit:

a)

versterking van de samenwerking tussen nationale en regionale mensenrechten, de rechtsstaat en met goed bestuur verband houdende instellingen;

b)

samenwerking en coördinatie ter versterking van de democratische beginselen, de mensenrechten en de rechtsstaat, met inbegrip van gelijkheid voor de wet, de toegang van mensen tot effectieve rechtsbijstand en het recht op een onpartijdig gerecht, eerlijke rechtsbedeling en toegang tot de rechter, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht inzake de mensenrechten.

Artikel 31

Samenwerkingin de financiële sector

De partijen komen overeen om, afhankelijk van hun behoeften en in het kader van hun respectieve programma’s, wetten en voorschriften, de samenwerking tussen financiële instellingen te bevorderen.

Artikel 32

Dialoog inzake het macro-economisch beleid

De partijen komen overeen de dialoog tussen hun autoriteiten te versterken en samen te werken aan de uitwisseling van ervaringen op het gebied van macro-economisch beleid, met name op het gebied van economische integratie.

Artikel 33

Goed bestuur op fiscaal gebied

Om de economische activiteit te versterken en te ontwikkelen, met inachtneming van de noodzaak een passend regelgevingskader te ontwikkelen, erkennen de partijen de beginselen van goed fiscaal bestuur en verbinden zij zich ertoe deze toe te passen, met inbegrip van mondiale normen inzake belastingtransparantie en de uitwisseling van informatie, eerlijke belastingheffing en de minimumnormen tegen grondslaguitholling en winstverschuiving. De partijen bevorderen goed bestuur in belastingzaken, verbeteren de internationale samenwerking op belastinggebied, ontwikkelen maatregelen voor de doeltreffende toepassing van die beginselen en vergemakkelijken de inning van belastinginkomsten met het oog op het voorkomen van belastingontduiking en -ontwijking.

Artikel 34

Samenwerking op het gebied van industriebeleid en samenwerking inzake micro-, kleine en middelgrote ondernemingen

De partijen, rekening houdend met hun respectieve economische beleidsmaatregelen en doelstellingen, bevorderen samenwerking op het gebied van het industriebeleid ter ondersteuning van inclusieve, duurzame en ontwikkelingsgerichte productieactiviteiten, het scheppen van fatsoenlijke banen, ondernemerschap, creativiteit en innovatie, alsmede de veerkracht van de toeleveringsketens en de toegang tot financiering op alle gebieden die geschikt worden geacht, teneinde de formalisering van en de toegang tot de internationale markten, het concurrentievermogen en de groei van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te verbeteren, onder meer door:

a)

het uitwisselen van informatie over en het delen van ervaringen met het scheppen van een klimaat waarbinnen micro-, kleine en middelgrote ondernemingen hun concurrentievermogen kunnen verbeteren;

b)

het bevorderen van de contacten tussen economische actoren, het stimuleren van gemeenschappelijke investeringen en het tot stand brengen van joint ventures en informatienetwerken, met name via bestaande horizontale EU-programma’s, waarbij met name de overdracht van zachte en harde technologie tussen de partners wordt gestimuleerd;

c)

het verstrekken van informatie, het stimuleren van innovatie en het uitwisselen van goede praktijken met betrekking tot de toegang tot financiering en de markt;

d)

het ondersteunen van capaciteitsopbouw voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen zodat zij soepeler kunnen integreren in de mondiale economie en toeleveringsketens;

e)

het bevorderen en ondersteunen van activiteiten die door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen van de partijen worden ontwikkeld;

f)

het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoordingsplicht en het aanmoedigen van verantwoordelijke zakelijke praktijken, waaronder duurzame consumptie en productie.

Artikel 35

Faciliteren van samenwerking tussen ondernemingen

De partijen faciliteren en ondersteunen de relevante samenwerkingsactiviteiten die door de particuliere sector van de partijen worden opgezet.

Artikel 36

Samenwerking op het gebied van informatie- en communicatietechnologieën

1.   De partijen erkennen dat informatie- en communicatietechnologieën (ICT) centrale elementen van het moderne leven en essentieel voor de economische en sociale ontwikkeling zijn, en zij komen overeen inzichten uit te wisselen over hun beleid op dit gebied teneinde de economische en sociale ontwikkeling, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te bevorderen.

2.   De samenwerking op dit gebied is onder meer gericht op:

a)

deelname aan verschillende regionale dialogen over de verschillende aspecten van de informatiemaatschappij, met name beleid en regelgeving voor elektronische communicatie, waaronder universele dienstverlening, vergunningen en algemene machtigingen, bescherming van persoonsgegevens, en onafhankelijkheid en efficiëntie van regelgevende instanties;

b)

de interconnectie en interoperabiliteit van de onderzoeksnetwerken en -diensten van de partijen en van Zuidoost-Azië;

c)

normalisering en verspreiding van nieuwe ICT;

d)

de bevordering van de onderzoekssamenwerking tussen de partijen op het gebied van ICT;

e)

gezamenlijke onderzoeksprojecten op het gebied van ICT, met name via kaderprogramma’s voor onderzoek van de EU, met name de samenwerking tussen de partijen op met name de gebieden e-overheid, mobiele toepassingen, animatie en multimedia;

f)

de beveiligingskwesties en/of -aspecten van ICT, met inbegrip van de bevordering van onlineveiligheid en de bestrijding van cybercriminaliteit, desinformatie en misbruik van informatietechnologie en alle vormen van elektronische media.

3.   Met inachtneming van de respectieve wet- en regelgeving van de partijen wordt samenwerking tussen ondernemingen aangemoedigd.

4.   De partijen werken samen aan cyberbeveiliging door informatie uit te wisselen over strategieën, beleid en beste praktijken, overeenkomstig hun wetten en voorschriften en hun internationale verplichtingen.

5.   De partijen bevorderen de uitwisseling van informatie over cyberbeveiliging op het gebied van onderwijs en opleiding, bewustmakingsinitiatieven, het gebruik van hun respectieve normen en technische specificaties voor het beheer van cyberbeveiligingsrisico’s en de cyberbeveiliging van ICT-producten en -diensten, met inbegrip van cyberbeveiligingscertificering, en daarmee verband houdende beleidsmaatregelen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling.

Artikel 37

Samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie

1.   De partijen komen overeen op alle gebieden van wetenschap, technologie en innovatie op terreinen van wederzijds belang samen te werken, rekening houdend met hun respectieve beleid. Die samenwerking zal de steun voor multilaterale en regionale initiatieven inzake onderzoek en innovatie versterken om nieuwe oplossingen te bieden voor groene, digitale, sociale, gezondheids- en innovatie-uitdagingen. Er zullen met name gezamenlijke acties nodig zijn om toekomstige wereldwijde gezondheidscrises te voorkomen, met name opkomende infectieziekten, evenals een gezamenlijke verbintenis om een gezondere, veiligere, eerlijkere en duurzamere wereld tot stand te brengen. Samenwerkingsgebieden kunnen onder meer betrekking hebben op het vinden van oplossingen voor mondiale uitdagingen zoals de klimaatverandering, de biodiversiteitscrisis, vervuiling, uitputting van hulpbronnen, of infectieziekten, ook in crisissituaties, en oplossingen die de groene en de digitale transitie mogelijk maken. Initiatieven moeten wereldwijd leiderschap tonen op het gebied van klimaat- en milieuambities.

2.   De doelstellingen van de samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie zijn:

a)

de continuïteit van de programma’s op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie bevorderen en de economische ontwikkeling, een kennismaatschappij, de levenskwaliteit en een duurzaam milieu ondersteunen;

b)

informatie en kennis uitwisselen over wetenschap, technologie en innovatie, in het bijzonder inzake de uitvoering van het beleid en de programma’s;

c)

duurzame betrekkingen bevorderen tussen de wetenschappelijke gemeenschappen, onderzoekscentra, universiteiten en de bedrijfssectoren van de partijen;

d)

de ontwikkeling van het menselijk potentieel bevorderen;

e)

gezamenlijk onderzoek op het gebied van wetenschappelijke en technologische samenwerking bevorderen alsook de billijke toegang tot, het partnerschap in en de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de onderzoeksresultaten, overeenkomstig de regels inzake intellectuele-eigendomsrechten, gedeelde waarden en beginselen en overeengekomen randvoorwaarden.

3.   De samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie vindt plaats in de vorm van gezamenlijke onderzoeksprojecten en uitwisselingen, bijeenkomsten en opleiding van wetenschappers via internationale mobiliteitsprojecten, waardoor onderzoeksresultaten optimaal worden verspreid. Alle intellectuele eigendom die voortvloeit uit gezamenlijk onderzoek en gezamenlijke activiteiten wordt op onderling overeengekomen voorwaarden gedeeld.

4.   In het kader van de samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie stimuleren de partijen de deelname van hun respectieve overheidsinstanties, instellingen voor hoger onderwijs, onderzoekscentra en productiesectoren, met name micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.

5.   De partijen komen overeen alles in het werk te stellen om het publiek beter bewust te maken van de mogelijkheden die hun samenwerkingsprogramma’s op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie bieden.

Artikel 38

Klimaatverandering

1.   De partijen zijn van oordeel dat de klimaatverandering een existentiële bedreiging voor de mensheid vormt en herhalen dat zij vastbesloten zijn de mondiale respons op die dreiging te versterken. De partijen bevestigen hun verbintenis om de doelstellingen van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken. Dienovereenkomstig voert elke partij het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs effectief uit.

2.   De partijen streven ernaar de wereldwijde respons op de klimaatverandering en de gevolgen daarvan te versterken. De partijen versterken ook de samenwerking op het gebied van de beleidsmaatregelen om de klimaatverandering te helpen beperken, om zich aan te passen aan de nadelige gevolgen van de klimaatverandering, waaronder de stijging van de zeespiegel, en om hun economieën, met inbegrip van de financiële stromen, in de richting van lage broeikasgasemissies en klimaatbestendige ontwikkeling te doen evolueren, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs.

3.   De doelstellingen van de samenwerking op het gebied van klimaatverandering zijn:

a)

het vergroten van de capaciteit en het vermogen om de uitdagingen op het gebied van de klimaatverandering aan te pakken, uitgaande van en inspelend op de nationale behoeften;

b)

het verbeteren van de capaciteitsopbouw bij de uitvoering van nationaal bepaalde bijdragen en nationale adaptatieplannen en andere mitigerende maatregelen op gebieden van wederzijds belang ter ondersteuning van duurzame en koolstofarme groei;

c)

het bevorderen van de samenwerking en dialoog inzake klimaatfinanciering en de ontwikkeling van financiële mechanismen om de klimaatverandering aan te pakken, met inbegrip van de betrokkenheid van de particuliere sector;

d)

de aanpassing aan de nadelige gevolgen van de klimaatverandering, met inbegrip van de integratie van aanpassingsmaatregelen in de ontwikkelingsstrategieën en -plannen van de partijen op alle niveaus;

e)

het bevorderen van de samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en mitigatie- en aanpassingstechnologieën;

f)

het bevorderen van bewustwording, onder meer voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en personen die in kwetsbare gebieden leven, het faciliteren van inspraak van het publiek inzake klimaatverandering, en in dit verband de integratie van een analyse van de gendergerelateerde gevolgen van de klimaatverandering;

g)

het bevorderen van de samenwerking en dialoog inzake de ontwikkeling van economische instrumenten om de klimaatverandering aan te pakken, waaronder koolstofbeprijzing, en andere, naargelang het geval;

h)

het bevorderen van de ontwikkeling van strategieën voor rampenrisicovermindering en -beheer, ook voor kwetsbare gebieden en gemeenschappen.

Artikel 39

Energie

1.   De partijen streven naar meer samenwerking in de energiesector met als doel:

a)

de universele toegang tot betaalbare, betrouwbare en duurzame energiediensten te waarborgen en het aandeel hernieuwbare energie in de mondiale energiemix aanzienlijk te vergroten;

b)

nieuwe, duurzame, innovatieve en hernieuwbare energievormen te ontwikkelen, waaronder biobrandstoffen en biomassa, wind-, zonne-energie en geothermische energie en de opwekking van waterkracht, waarbij wordt gewezen op het belang van de diversificatie van de energievoorziening om de energiezekerheid te versterken;

c)

de ontwikkeling te ondersteunen van beleid om hernieuwbare energie concurrerender te maken;

d)

rationeel energiegebruik te verwezenlijken en de energie-efficiëntie van zowel producenten als consumenten te verbeteren door energie-efficiëntie te bevorderen bij de productie, het vervoer, de distributie en het eindgebruik van energie;

e)

de samenwerking op het gebied van schone-energietechnologie te bevorderen, onder meer door samenwerking op het gebied van onderzoek, met name op het gebied van hernieuwbare energie, energieopslag en het koolstofvrij maken van het gebruik van fossiele brandstoffen;

f)

koolstofarme energieopwekking te bevorderen die bijdraagt tot een transitie naar schone energie overeenkomstig de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;

g)

de capaciteitsopbouw te versterken en investeringen in energie-infrastructuren en schone-energietechnologieën te bevorderen, rekening houdend met het transparantiebeginsel;

h)

de concurrentie en een gunstig investeringsklimaat op de energiemarkt te bevorderen.

2.   Daartoe komen de partijen overeen contacten en gezamenlijk onderzoek tot wederzijds voordeel te stimuleren, onder meer door middel van regionale samenwerking op energiegebied. Met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de Overeenkomst van Parijs als overkoepelend kader voor het partnerschap, merken de partijen op dat het verband tussen betaalbare toegang tot schone-energiediensten en duurzame ontwikkeling moet worden aangepakt. Deze activiteiten kunnen onder meer worden bevorderd in samenwerking met het energie-initiatief van de EU.

Artikel 40

Vervoer

1.   De partijen streven ernaar op relevante terreinen van het vervoersbeleid samen te werken met het oog op de bevordering van duurzaam vervoer en hoogwaardige, betrouwbare, duurzame en veerkrachtige infrastructuur, met inbegrip van regionale en grensoverschrijdende infrastructuur, overeenkomstig de desbetreffende internationale normen en beginselen die op beide partijen van toepassing zijn, de verbetering van het vervoer van goederen en personen, de ondersteuning van de economische ontwikkeling en het menselijk welzijn, met nadruk op betaalbare en billijke toegang voor iedereen, de bevordering van de veiligheid en beveiliging van de zee- en luchtvaart, de bevordering van milieubescherming en de verhoging van de efficiëntie van hun vervoerssystemen.

2.   De samenwerking tussen de partijen op het gebied van vervoer is gericht op het bevorderen van:

a)

de uitwisseling van informatie over hun respectieve vervoersbeleid en -praktijken, met name met betrekking tot veilige, betaalbare, toegankelijke en duurzame stedelijke en openbare vervoerssystemen voor iedereen, met bijzondere aandacht voor de behoeften van kwetsbare personen (waaronder vrouwen, kinderen, personen met een handicap en ouderen), vervoer over land, zeevervoer, luchtvervoer, vervoerslogistiek en de interconnectie en interoperabiliteit van multimodale vervoersnetwerken;

b)

het civiele gebruik van wereldwijde satellietnavigatiesystemen met de nadruk op aangelegenheden op het gebied van regelgeving en industriële en marktontwikkeling die tot wederzijds voordeel strekken; in dit verband wordt nagedacht over het gebruik van het Europees wereldwijd satellietnavigatiesysteem om de voordelen voor beide partijen te maximaliseren;

c)

een dialoog die gericht is op de verbetering van de luchtvaartveiligheid, het luchtvervoer en de infrastructuurnetwerken daarvoor om mensen en goederen snel, efficiënt, veilig en op duurzame wijze te vervoeren, en op het onderzoek van mogelijkheden om de betrekkingen op het gebied van het luchtvervoer verder te verdiepen. De samenwerking op het gebied van de burgerluchtvaart moet verder worden bevorderd;

d)

een dialoog inzake zeevervoersdiensten op gebieden van wederzijds belang die met name gericht is op:

i)

het faciliteren van en samenwerken bij het wegnemen van alle belemmeringen die de ontwikkeling van de maritieme handel in de weg kunnen staan en het verbeteren van de voorwaarden waaronder zeevrachtvervoer tussen de havens van de partijen plaatsvindt;

ii)

het verlenen van onbeperkte toegang tot internationale handel en cross-trade op commerciële basis;

iii)

het verbeteren van het concurrentievermogen van de zeevervoerssector van de partijen, en

iv)

het verlenen van gelijke behandeling aan vaartuigen die onder de vlag van een lidstaat of van Thailand varen, of die worden geëxploiteerd door onderdanen of ondernemingen van de andere partij vergeleken met de behandeling van de eigen vaartuigen, wat betreft toegang tot de havens, ondersteunende diensten en havendiensten, met inbegrip van de rol van het zeevervoer bij de ontwikkeling van een efficiënte vervoersketen;

e)

het invoeren van normen voor veiligheid en beveiliging en ter voorkoming van mariene verontreiniging, met name wat het zeevervoer betreft, overeenkomstig de internationale verdragen die op beide partijen van toepassing zijn, met inbegrip van samenwerking binnen de desbetreffende internationale fora met het oog op betere handhaving van de internationale regelgeving.

Artikel 41

Toerisme

1.   Op basis van de toepasselijke internationale richtsnoeren voor duurzaam toerisme streven de partijen naar betere informatie-uitwisseling en naar de vaststelling van beste praktijken om te zorgen voor een evenwichtige ontwikkeling van duurzaam toerisme dat banen creëert en de lokale cultuur en producten bevordert, en bevorderen zij de ontwikkeling van instrumenten om de effecten van duurzame ontwikkeling op duurzaam toerisme te monitoren.

2.   De partijen ontwikkelen de samenwerking met betrekking tot het beschermen en maximaliseren van het natuurlijke en culturele erfgoed, door de negatieve gevolgen van het toerisme, met name de uitbuiting van mensen, vooral kinderen, in welke vorm dan ook, te beperken, door de natuurlijke fauna, flora, de biodiversiteit en ecosystemen te respecteren, en door de positieve bijdrage van de toeristische industrie aan de duurzame ontwikkeling van plaatselijke gemeenschappen te vergroten, onder meer door duurzaam toerisme te ontwikkelen, waarbij de integriteit en de belangen van plaatselijke en traditionele gemeenschappen worden gerespecteerd, en de opleidingen in de toeristische sector te verbeteren.

Artikel 42

Onderwijs en cultuur

1.   De partijen komen overeen om, rekening houdend met hun verschillen, de samenwerking op het gebied van onderwijs en cultuur te stimuleren, teneinde het wederzijdse begrip en de kennis van elkaars culturen en talen te vergroten.

2.   De partijen streven ernaar om passende maatregelen te nemen om de bijdrage van onderwijs en cultuur aan opleiding en culturele uitwisselingen inzake duurzame ontwikkeling te bevorderen en gezamenlijke initiatieven op deze gebieden uit te voeren, waaronder de gezamenlijke organisatie van culturele evenementen. In dat verband komen de partijen ook overeen de activiteiten van de stichting Azië-Europa te blijven steunen.

3.   De partijen komen overeen nauw samen te werken in desbetreffende internationale fora, zoals de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco), teneinde het behoud van tastbaar en immaterieel cultureel erfgoed te bevorderen, met name in het kader van de Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld die op 16 november 1972 door de Algemene Conferentie van de Unesco is aangenomen, en het Verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed dat op 17 oktober 2003 door de Algemene Conferentie van de Unesco is aangenomen, en hechten daarbij belang aan de bevordering van de culturele diversiteit voor de ontwikkeling van de kunsten en de op kennis gebaseerde creatieve economie.

4.   De partijen moedigen voorts maatregelen aan om banden tussen hun respectieve gespecialiseerde instanties tot stand te brengen en de uitwisseling van informatie, knowhow, studenten, academisch personeel en deskundigen aan te moedigen en de banden tussen denktanks verder te bevorderen. Bij hun samenwerking en bij het gebruik van technische middelen wordt gebruikgemaakt van de faciliteiten die de EU-programma’s in Zuidoost-Azië op het gebied van onderwijs en cultuur bieden, alsmede van de ervaringen die beide partijen op dat gebied hebben opgedaan. De partijen komen tevens overeen de samenwerking op het gebied van hoger onderwijs te intensiveren en de uitvoering van het Erasmus+-programma te bevorderen, en om beste praktijken op het gebied van jeugdbeleid en jeugdwerk uit te wisselen.

Artikel 43

Milieu en natuurlijke hulpbronnen

1.   De partijen zijn het erover eens dat moet worden samengewerkt op het gebied van milieubescherming en voor het ontwikkelen van koolstofarme, veerkrachtige, hulpbronnenefficiënte en circulaire economieën, met inbegrip van de bio-economie, waarbij economische groei moet worden losgekoppeld van de aantasting van het milieu, en dat natuurlijke hulpbronnen op duurzame wijze moeten worden behouden en beheerd en de biologische diversiteit moet worden bevorderd als basis voor de ontwikkeling van de huidige en toekomstige generaties.

2.   De partijen komen overeen dat met de samenwerking op het gebied van milieu en natuurlijke hulpbronnen het efficiënte gebruik van hulpbronnen, het behoud en de verbetering van het milieu met het oog op duurzame ontwikkeling moeten worden bevorderd. Bij de uitvoering van hun samenwerking zullen de partijen streven naar de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de effectieve uitvoering van toepasselijke multilaterale milieuovereenkomsten, met inbegrip van de Overeenkomst van Parijs.

3.   De partijen streven ernaar hun samenwerking op het gebied van milieubescherming voort te zetten en uit te breiden, met name wat betreft:

a)

de bevordering van milieubewustzijn en goed milieubeheer, met inbegrip van versterkte en betekenisvolle participatie van lokale gemeenschappen aan de inspanningen op het gebied van milieubescherming en duurzame ontwikkeling;

b)

de overgang naar een circulaire economie om duurzame consumptie en productie te waarborgen, de hulpbronnenefficiëntie te maximaliseren, en de productie van afval, met name kunststofafval, tot een minimum te beperken om de vervuiling van de zee door plastics en microplastics te voorkomen;

c)

de integratie van ecosysteem- en biodiversiteitswaarden in nationale en lokale planning, armoedebestrijdingsstrategieën en berekeningen, en het bevorderen van de uitvoering van de multilaterale milieuovereenkomsten ter zake, onder meer op het gebied van biodiversiteit en de internationale handel in wilde dieren en planten;

d)

de bescherming, het behoud en het herstel van grond en bodem en duurzaam landbeheer om een neutrale situatie wat betreft landdegradatie te bereiken;

e)

samenwerking met het oog op duurzaam bosbeheer en de verbetering van de governance in de bosbouw, met inbegrip van bijdragen tot regionale samenwerking bij de bestrijding van illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel, ontbossing en aantasting van bossen, onder meer door het bevorderen van ontbossingsvrije toeleveringsketens van landbouwproducten, het bevorderen van bosbescherming, bebossing, herbebossing en herstel en de verbetering van de koolstofvoorraden in de bossen; dit kan de sluiting van een vrijwilligpartnerschapsovereenkomst inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw inhouden;

f)

het doeltreffend beheer van nationale parken en de aanwijzing en bescherming van gebieden met een rijke biodiversiteit en fragiele ecosystemen, waarbij rekening wordt gehouden met de lokale gemeenschappen die in of nabij deze gebieden leven en met bedreigde en met uitsterven bedreigde soorten;

g)

de bescherming en het duurzame beheer van kust- en mariene hulpbronnen, met inbegrip van beschermde mariene gebieden en het mariene milieu;

h)

de voorkoming van illegaal grensoverschrijdend vervoer van chemische stoffen, vast en elektronisch afval, marien zwerfvuil, ozonafbrekende stoffen, en bedreigde en met uitsterven bedreigde soorten; de voorkoming van water-, bodem-, lucht- en akoestische vervuiling;

i)

de waarborging van inclusief, veerkrachtig en milieuvriendelijk beheer van chemische stoffen en afval;

j)

de bevordering van samenwerking op het gebied van duurzaam waterbeheer en waterzuivering om de beschikbaarheid en kwaliteit van water en de efficiëntie in deze sector te waarborgen;

k)

de bevordering van eco-innovatie en schone technologieën, ter bevordering en toepassing van milieutechnologieën, duurzame producten en diensten, onder meer door middel van passende fiscale en financiële stimulansen;

l)

de bevordering van het gebruik van aardobservatiesystemen met betrekking tot milieuvraagstukken, alsmede de daarmee verband houdende capaciteitsopbouw en het delen van ervaringen.

Artikel 44

Oceaangovernance

1.   De partijen versterken de dialoog en de samenwerking op het gebied van oceaangovernance met het oog op de bevordering van de instandhouding op lange termijn en het duurzame beheer van mariene biologische rijkdommen en mariene ecosystemen.

2.   De partijen intensiveren de samenwerking op het gebied van de instandhouding, het beheer en de duurzame exploitatie van mariene biologische rijkdommen zoals omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), aangenomen op 10 december 1982 door de Derde Conferentie van de Verenigde Naties over het zeerecht, en de Gedragscode voor een verantwoorde visserij van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), aangenomen bij Resolutie nr. 4/95 van de FAO-conferentie van 31 oktober 1995. De partijen verbinden zich ertoe samen te werken aan de bevordering van de uitvoering van de doelstellingen van de Overeenkomst van de FAO om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen, aangenomen te Rome op 24 november 1993, en de VN-overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, aangenomen te New York op 4 augustus 1995.

3.   De partijen komen verder overeen dat zij zullen samenwerken:

a)

aan de bevordering van de uitvoering van de FAO-overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, aangenomen te Rome op 22 november 2009;

b)

met en binnen de regionale organisaties voor visserijbeheer of regelingen waarbij zij lid, waarnemer of samenwerkende niet-verdragsluitende partij zijn, met als doel de instandhouding en het duurzame beheer van mariene biologische rijkdommen en hun ecosystemen te bevorderen;

c)

in de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) en visserijgerelateerde activiteiten met omvattende, doeltreffende en transparante maatregelen, onder meer door ervaringen te delen, capaciteitsopbouw te bevorderen en informatie over IOO-visserijactiviteiten uit te wisselen, in voorkomend geval rekening houdend met de vertrouwelijkheid van gegevens en hun nationale wetgeving;

d)

aan de bevordering van de fundamentele principes en rechten op het werk in de visserij-, schaal- en schelpdierensector en bij de uitvoering van het IAO-verdrag betreffende werk in de visserijsector nr. 188, aangenomen te Genève op 30 mei 2007;

e)

aan de ontwikkeling van duurzame en verantwoorde mariene aquacultuur, met inbegrip van de uitvoering van de doelstellingen en beginselen van de Gedragscode voor een verantwoorde visserij van de FAO;

f)

aan de vermindering van de druk op de oceanen, onder meer door de bestrijding van zwerfvuil op zee en van de verontreiniging van het mariene milieu, die onder meer afkomstig is van bronnen aan land en op schepen en van maritieme menselijke activiteiten waarvoor internationale verplichtingen gelden waaraan de partijen zich moeten houden, en door aanpassings- en mitigatiemaatregelen om de oceanen en kustgemeenschappen beter bestand te maken tegen de klimaatverandering.

Artikel 45

Landbouw, veehouderij, visserij en plattelandsontwikkeling

1.   De partijen komen overeen de dialoog over landbouw, veehouderij, visserij en plattelandsontwikkeling te bevorderen. De partijen wisselen informatie uit en ontwikkelen de samenwerking met betrekking tot:

a)

het landbouwbeleid en de internationale landbouwvooruitzichten in het algemeen;

b)

de bevordering en facilitering van de handel in landbouwproducten, met inbegrip van de handel in gewassen, dieren, waterdieren en producten daarvan;

c)

het ontwikkelingsbeleid voor plattelandsgebieden, met inbegrip van andere productiemiddelen en -bronnen, kennis, financiële diensten, markten en kansen voor toegevoegde waarde en werkgelegenheid buiten de landbouw;

d)

het beleid inzake planten, dieren, producten van waterdieren, met inbegrip van landbouwkwaliteitsregelingen zoals geografische aanduidingen en biologische teelt, evenals samenwerking op het gebied van goede landbouwpraktijken;

e)

de bevordering van certificerings- en accreditatiesystemen voor biologische landbouw en duurzame landbouwproductie.

2.   De partijen komen overeen technologische samenwerking, capaciteitsopbouw of andere vormen van samenwerking te bevorderen die de productiviteit, veilige en duurzame productie en veerkrachtige praktijken op het gebied van landbouw, veehouderij, visserij en plattelandsontwikkeling verhogen, en die de paraatheid, preventie, opsporing, respons en bestrijding van planten-, dieren- en zoönotische ziekten verbeteren overeenkomstig de “één gezondheid”-benadering en internationale normen.

3.   De partijen komen overeen de publieke en de particuliere sector aan te moedigen bedrijfsinformatie te bespreken en uit te wisselen, onder meer via evenementen voor contacten tussen bedrijven en handelsbevordering voor landbouwproducten.

Artikel 46

Volksgezondheid

1.   De partijen komen overeen samen te werken en ervaringen en beste praktijken in de gezondheidssector uit te wisselen om de activiteiten op het gebied van onderzoek te versterken, de dreiging van belangrijke niet-overdraagbare ziekten en overdraagbare ziekten, met inbegrip van de COVID-19-pandemie, aan te pakken en de universele dekking van de gezondheidszorg, alsmede gezondheidsdiensten, met inbegrip van diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidszorg, te versterken. De partijen komen tevens overeen standpunten en beste praktijken uit te wisselen over regelgevingskwesties die relevant zijn voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.

2.   De samenwerking op het gebied van gezondheid vindt voornamelijk plaats via internationale fora, waaronder de Wereldgezondheidsorganisatie, en multilaterale initiatieven op gebieden als:

a)

gezamenlijk onderzoek en de ontwikkeling van belangrijke verticale gezondheidsprogramma’s; gezamenlijk onderzoek via multilaterale initiatieven zoals de Wereldwijde Alliantie tegen chronische ziekten en de wereldwijde samenwerking inzake onderzoek naar de paraatheid voor besmettelijke ziekten;

b)

capaciteitsopbouw en de ontwikkeling van menselijk potentieel;

c)

internationale overeenkomsten in de gezondheidssector.

Artikel 47

Werkgelegenheid en sociale zaken

1.   De partijen komen overeen de samenwerking op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken te intensiveren, met inbegrip van de samenwerking inzake regionale en sociale cohesie, gezondheid en veiligheid op het werk, gendergelijkheid en gelijke beloning voor werk van gelijke waarde, een leven lang leren en de ontwikkeling van vaardigheden, sociale bescherming en waardig werk, teneinde de sociale dimensie van de mondialisering te versterken.

2.   De partijen bevestigen opnieuw dat zij moeten bijdragen aan het mondialiseringsproces, tot voordeel strekkend voor alle betrokkenen, en dat volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk moeten worden gestimuleerd als basisvoorwaarden voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, zoals bekrachtigd in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, de IAO-verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering, aangenomen in Genève op 10 juni 2008, en de eeuwfeestverklaring van de IAO over de toekomst van werk, aangenomen in Genève op 21 juni 2019. De partijen houden rekening met de kenmerken van en verschillen in hun respectieve economische en sociale situatie.

3.   De partijen bevestigen hun respectieve verbintenissen om internationaal erkende sociale en arbeidsnormen te bevorderen en doeltreffend toe te passen, en de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk, zoals vastgelegd in de Verklaring van de IAO betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk, aangenomen in Genève op 18 juni 1998 en gewijzigd op 10 juni 2022, te eerbiedigen, te bevorderen en te verwezenlijken. De partijen komen overeen samen te werken en technische bijstand te verlenen met het oog op de ratificatie en uitvoering van de fundamentele IAO-verdragen, en om samen te werken aan de bevordering van de ratificatie en uitvoering van andere actuele IAO-verdragen, in voorkomend geval, onder meer wat betreft geweld en pesterijen op de werkvloer.

4.   De partijen komen overeen de samenwerking tussen de overheid en de sociale partners op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken te bevorderen, en de uitwisseling van informatie over werkgelegenheid, gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidsinspecties en sociale dialoog over sociale en arbeidsbescherming te stimuleren.

5.   De samenwerking op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken kan onder meer de vorm aannemen van gezamenlijk overeen te komen specifieke programma’s en projecten, alsmede dialoog, samenwerking en initiatieven op gebieden van wederzijds belang op bilateraal of multilateraal niveau, zoals de ASEM, het EU-Asean en de IAO.

Artikel 48

Statistieken

De partijen komen overeen om overeenkomstig de bestaande statistische samenwerkingsactiviteiten tussen de EU en de Asean, de samenwerking te bevorderen bij de harmonisatie van statistische methoden en werkwijzen, waaronder het verzamelen, verwerken, analyseren en verspreiden van statistische gegevens om de beschikbaarheid van kwalitatief hoogwaardige, tijdige, relevante en meer gedetailleerde geaggregeerde gegevens te vergroten, zodat zij op een onderling overeengekomen wijze gebruik kunnen maken van statistische gegevens over de handel in goederen en diensten en, meer in het algemeen, over alle andere gebieden die onder deze overeenkomst vallen en die zich lenen voor statistische verwerking. De partijen benadrukken het belang van gegevens en statistieken voor de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling.

Artikel 49

Maatschappelijk middenveld

De partijen erkennen de rol en de bijdrage van het maatschappelijk middenveld, met name academici, sociale partners, en de banden tussen denktanks en sociale partners, aan de dialoog en het samenwerkingsproces in het kader van deze overeenkomst en zij komen overeen een doeltreffende dialoog met het maatschappelijk middenveld aan te moedigen en te stimuleren, en hun effectieve en constructieve participatie en partnerschappen met meerdere belanghebbenden te bevorderen.

TITEL VI

VORMEN VAN SAMENWERKING

Artikel 50

Middelen voor samenwerking

1.   De partijen komen overeen de nodige middelen, waaronder financiële middelen, beschikbaar te stellen om de samenwerkingsdoelstellingen van deze overeenkomst te bereiken, voor zover hun respectieve middelen en voorschriften hiertoe de mogelijkheid bieden.

2.   De partijen sporen de Europese Investeringsbank aan haar activiteiten in Thailand voort te zetten, overeenkomstig de procedures en financieringscriteria.

Artikel 51

Ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van derde landen

1.   De partijen komen overeen een regelmatige dialoog op te zetten over hun respectieve ontwikkelingsprogramma’s in derde landen.

2.   De partijen komen overeen samen te werken aan gezamenlijke acties die gericht zijn op het verlenen van bijstand voor duurzame ontwikkeling aan buurlanden van Thailand en daarbuiten, in relevante sectoren voor trilaterale samenwerking. De samenwerkingsgebieden moeten worden bepaald door alle betrokken partners, op basis van de behoeften van de begunstigde landen, de capaciteit en de deskundigheid van de EU en Thailand, en moeten op ad-hocbasis worden vastgesteld.

TITEL VII

INSTITUTIONEEL KADER

Artikel 52

Gemengd Comité

1.   Er wordt een Gemengd Comité opgericht dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van beide partijen op het hoogst mogelijke niveau, en dat de volgende taken heeft:

a)

zorgen voor de goede werking en uitvoering van deze overeenkomst;

b)

prioriteiten vaststellen met betrekking tot de doelstellingen van deze overeenkomst;

c)

aanbevelingen doen ter bevordering van de doelstellingen van deze overeenkomst;

d)

indien nodig verschillen en geschillen oplossen die zich voordoen met betrekking tot de interpretatie, uitvoering of toepassing van de overeenkomst, overeenkomstig artikel 55;

e)

alle door een partij ingediende informatie betreffende de niet-naleving van verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst onderzoeken en overleg plegen met de andere partij om een minnelijke oplossing te vinden die voor beide partijen aanvaardbaar is, overeenkomstig artikel 55.

2.   Het Gemengd Comité komt normaal gesproken ten minste eenmaal per twee jaar bijeen, afwisselend in Bangkok en in Brussel, op een datum die in onderling overleg wordt vastgesteld. De partijen kunnen tevens besluiten tot buitengewone bijeenkomsten van het Gemengd Comité. Het voorzitterschap van het Gemengd Comité wordt beurtelings door de partijen bekleed. De agenda van de vergaderingen van het Gemengd Comité wordt door de partijen in overleg vastgesteld.

3.   Het Gemengd Comité kan gespecialiseerde werkgroepen instellen die het bij de uitvoering van zijn taken ondersteunen. Deze werkgroepen brengen op elke vergadering van het Gemengd Comité gedetailleerd verslag uit over hun activiteiten.

4.   Het Gemengd Comité heeft ook tot taak toe te zien op de goede werking van alle tussen de partijen gesloten of nog te sluiten sectorale overeenkomsten of protocollen.

5.   Het Gemengd Comité stelt zijn eigen reglement van orde vast.

TITEL VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 53

Aanpassingsclausule

1.   De partijen kunnen de overeenkomst met wederzijdse goedkeuring uitbreiden, met het oog op intensivering van het samenwerkingsniveau, onder andere door deze aan te vullen met overeenkomsten of protocollen voor specifieke gebieden, sectoren en activiteiten. Dergelijke specifieke overeenkomsten of protocollen vormen een integraal onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen tussen de partijen en zijn onderworpen aan een gemeenschappelijk institutioneel kader.

2.   Wat de uitvoering van deze overeenkomst betreft, kan elke partij voorstellen formuleren met het oog op de uitbreiding van de wederzijdse samenwerking, rekening houdend met de bij de toepassing van deze overeenkomst opgedane ervaring.

Artikel 54

Andere overeenkomsten

1.   Onverminderd de desbetreffende bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie doet deze overeenkomst of in het kader daarvan ondernomen actie op generlei wijze afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om bilaterale samenwerkingsactiviteiten met Thailand te ondernemen of desgewenst nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met Thailand te sluiten.

2.   Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de toepassing of de uitvoering van verbintenissen die een van de partijen met betrekking tot derden is aangegaan.

3.   Niets in deze overeenkomst belet een partij maatregelen te nemen, met inbegrip van geschillenbeslechting, uit hoofde van een andere internationale overeenkomst waarbij beide partijen partij zijn.

Artikel 55

Naleving van verplichtingen

1.   De partijen treffen alle algemene of bijzondere maatregelen die nodig zijn om aan hun verplichtingen krachtens deze overeenkomst te voldoen. Zij zien erop toe dat de in deze overeenkomst aangegeven doelstellingen worden bereikt.

2.   Overeenkomstig artikel 52, lid 1, punt d), kan elke partij een geschil dat verband houdt met de toepassing of de interpretatie van deze overeenkomst aan het Gemengd Comité voorleggen.

3.   Indien een partij van mening is dat de andere partij een verplichting krachtens deze overeenkomst niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen treffen overeenkomstig het internationaal recht.

4.   Alvorens de in lid 3 bedoelde passende maatregelen te nemen, behalve in de in lid 5 bedoelde gevallen, verstrekt die partij aan het Gemengd Comité alle informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden. De partijen plegen overleg onder auspiciën van het Gemengd Comité. Als het Gemengd Comité er niet in slaagt een wederzijds aanvaardbare oplossing te vinden, kan die partij passende maatregelen treffen.

5.   Indien een partij ernstige redenen heeft om aan te nemen dat de andere partij een van de in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 1, als essentieel element aangewezen verplichtingen niet is nagekomen, stelt zij de andere partij onmiddellijk in kennis van een dergelijke niet-nakoming. Op verzoek van een van beide partijen pleegt het Gemengd Comité, of een ander in onderling overleg door de partijen aangewezen orgaan, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen onmiddellijk overleg met het oog op een grondig onderzoek van alle aspecten van of de grondslag voor de maatregel, teneinde een oplossing te zoeken die aanvaardbaar is voor de partijen. Na die periode kan de kennisgevende partij passende maatregelen nemen.

6.   Bij de keuze van de passende maatregelen moet voorrang worden gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst of, in voorkomend geval, een andere specifieke overeenkomst als bedoeld in artikel 53, lid 1, het minst verstoren. Dergelijke maatregelen zijn van tijdelijke aard en evenredig aan de schending om de uiteindelijke nakoming van de verplichtingen aan te moedigen. Voor de toepassing van lid 4 kunnen “passende maatregelen” de gehele of gedeeltelijke opschorting van deze overeenkomst omvatten. Voor de toepassing van lid 5 kunnen “passende maatregelen” de gehele of gedeeltelijke opschorting van deze overeenkomst of van een specifieke overeenkomst als bedoeld in artikel 53, lid 1, omvatten. Het besluit tot opschorting zou door elke partij worden genomen overeenkomstig haar respectieve wet- en regelgeving.

7.   Elke partij kan het Gemengd Comité verzoeken de omstandigheden te beoordelen die aanleiding hebben gegeven tot de toepassing van passende maatregelen, met het oog op het zoeken naar een wederzijds aanvaardbare oplossing voor de partijen. De partij die passende maatregelen neemt, trekt deze in zodra dit gerechtvaardigd is.

Artikel 56

Facilitering

Om de samenwerking in het kader van deze overeenkomst te faciliteren, verlenen de partijen de deskundigen en ambtenaren die betrokken zijn bij de uitvoering van de samenwerking, de nodige faciliteiten voor de uitoefening van hun taak, overeenkomstig hun respectieve wet- en regelgeving.

Artikel 57

Territoriaal toepassingsgebied

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van Thailand.

Artikel 58

Definitie van de partijen

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt met de term “partijen” bedoeld de EU of haar lidstaten, of de EU en haar lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, enerzijds, en Thailand, anderzijds.

Artikel 59

Inwerkingtreding en voorlopige toepassing

1.   Deze overeenkomst treedt in werking dertig (30) dagen na de datum waarop de laatste partij de andere partij in kennis heeft gesteld van de voltooiing van haar respectieve interne juridische procedures die daartoe vereist zijn.

2.   Niettegenstaande lid 1 kunnen Thailand en de EU deze overeenkomst, in afwachting van de inwerkingtreding ervan, geheel of gedeeltelijk voorlopig toepassen, overeenkomstig hun respectieve interne procedures.

3.   Deze voorlopige toepassing treedt in werking dertig (30) dagen na de datum waarop:

a)

de EU Thailand in kennis heeft gesteld van de voltooiing van de vereiste procedures, met vermelding van de delen van deze overeenkomst die voorlopig zullen worden toegepast, en

b)

Thailand de EU in kennis heeft gesteld van de voltooiing van de vereiste procedures, met aanvaarding van de delen van deze overeenkomst die voorlopig moeten worden toegepast.

4.   Elke partij kan de andere partij schriftelijk in kennis stellen van haar voornemen om de voorlopige toepassing van deze overeenkomst te beëindigen. Deze opzegging wordt van kracht dertig (30) dagen na de datum van ontvangst van die kennisgeving.

5.   Voor de bepalingen van deze overeenkomst die voorlopig worden toegepast, wordt onder de inwerkingtreding van deze overeenkomst verstaan de datum van voorlopige toepassing als bedoeld in lid 3.

6.   Het Gemengd Comité en andere uit hoofde van deze overeenkomst opgerichte organen kunnen hun functies tijdens de voorlopige toepassing van deze overeenkomst uitoefenen voor zover die functies noodzakelijk zijn om de voorlopige toepassing van deze overeenkomst te waarborgen. Alle besluiten die in de uitoefening van hun functies worden genomen, zijn niet langer van kracht indien de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd overeenkomstig het bepaalde in lid 4.

Artikel 60

Duur en beëindiging

1.   Deze overeenkomst is geldig voor een periode van vijf (5) jaar. Zij wordt automatisch verlengd met volgende perioden van één jaar, tenzij een van de partijen de andere partij zes (6) maanden voor het verstrijken van een daaropvolgende periode van een jaar schriftelijk op de hoogte stelt van haar voornemen de overeenkomst niet te verlengen.

2.   Deze overeenkomst kan door een van beide partijen worden beëindigd door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. De beëindiging gaat in zes (6) maanden na ontvangst van de kennisgeving door de andere partij. Deze beëindiging heeft geen gevolgen voor lopende projecten die in het kader van deze overeenkomst vóór de ontvangst van deze kennisgeving van start zijn gegaan.

Artikel 61

Wijzigingen

Deze overeenkomst kan met onderlinge instemming tussen de partijen worden gewijzigd. De wijzigingen worden pas van kracht vanaf de datum van de laatste schriftelijke kennisgeving dat alle noodzakelijke formaliteiten daartoe vervuld zijn.

Artikel 62

Gezamenlijke verklaringen

De als bijlage aan deze overeenkomst gehechte gezamenlijke verklaringen vormen een integrerend onderdeel van deze overeenkomst.

Artikel 63

Kennisgevingen

De in artikelen 59, 60 en 61 bedoelde kennisgevingen worden toegezonden aan het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en het ministerie van Buitenlandse Zaken van Thailand.

Artikel 64

Authentieke teksten

Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Thaise taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Image 2L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.

Image 3L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.

Image 4L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.

Image 5L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.

Image 6L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.

Image 7L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.

Image 8L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.

Image 9L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.

Image 10L3302022NL110120221214NL0001.0001451451Ten aanzien van deze handeling zijn drie verklaringen afgelegd; zij kunnen worden geraadpleegd in PB C 491 van 23 december 2022.L3302022NL7210120221024NL0004.000110811081GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen.GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.


(1)  Verordening (EU) 2016/1953 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende de vaststelling van een Europees reisdocument voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en tot intrekking van de aanbeveling van de Raad van 30 november 1994 (PB L 311 van 17.11.2016, blz. 13), met inbegrip van de daaropvolgende wijzigingen.

(2)  Zoals gedefinieerd in artikel 2, punt b), Untoc.


GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 5

(ERNSTIGE MISDRIJVEN DIE DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP MET ZORG VERVULLEN)

De lidstaten en Thailand zijn ondertekenende partijen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat een belangrijke ontwikkeling vormt voor het internationale rechtsstelsel en de doeltreffende werking ervan. Het Statuut van Rome bepaalt dat genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden “ernstige misdrijven zijn die de internationale gemeenschap met zorg vervullen”.

GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 23

(JUSTITIËLE EN JURIDISCHE SAMENWERKING)

De regering van het Koninkrijk Thailand zal op alle mogelijke manieren handelen overeenkomstig haar wetten om ervoor te zorgen dat de persoon de doodstraf niet zal ondergaan, en als het Hof de doodstraf uitspreekt, zal de regering van het Koninkrijk Thailand een aanbeveling indienen voor gratieverlening door de Koning.


VERORDENINGEN

23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/109


VERORDENING (EU) 2022/2563 VAN DE RAAD

van 19 december 2022

tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2283 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om een toereikende en ononderbroken aanvoer te waarborgen van bepaalde landbouw- en industrieproducten die in de Unie in ontoereikende mate worden vervaardigd, en zo verstoringen van de markt voor die producten te voorkomen, zijn bij Verordening (EU) 2021/2283 van de Raad (1) autonome tariefcontingenten van de Unie (“contingenten”) geopend. Binnen de grenzen van deze tariefcontingenten kunnen de betrokken producten tegen een verlaagd recht of een nulrecht in de Unie worden ingevoerd.

(2)

Omdat het in het belang van de Unie is om een passende aanvoer van bepaalde industrieproducten te waarborgen, en gelet op het feit dat er in de Unie niet in toereikende mate identieke, gelijkwaardige of vervangende producten worden vervaardigd, moeten er voor een passende hoeveelheid van de producten in kwestie nieuwe tariefcontingenten met nulrecht worden geopend met volgnummers 09.2921, 09.2922, 09.2923, 09.2924, 09.2925, 09.2926, 09.2927 en 09.2931.

(3)

Aangezien de tariefcontingenten met volgnummers 09.2723 en 09.2763 ontoereikend zijn geworden om nog langer aan de behoeften van de marktdeelnemers in de Unie te kunnen voldoen, moet de omschrijving van de onder die contingenten vallende producten. De vermelding van de toepasselijke Taric-code voor die producten moet daarom worden gewijzigd.

(4)

Omdat het in het belang van de Unie is om een passende aanvoer van bepaalde industrieproducten te waarborgen, moet de hoeveelheid van de contingenten met volgnummers 09.2563, 09.2682, 09.2828 en 09.2854 worden verhoogd.

(5)

Omdat de productiecapaciteit voor bepaalde industrieproducten in de Unie is verhoogd, moet de hoeveelheid van de contingenten met volgnummers 09.2575 en 09.2913 worden verlaagd.

(6)

Voor de contingenten met volgnummers 09.2583, 09.2819, 09.2839 en 09.2855 moet de contingentperiode worden verlengd en de omvang van het contingent jaarlijks worden aangepast omdat de tariefcontingenten slechts voor een periode van zes maanden waren geopend en het nog altijd in het belang van de Unie is om ze te handhaven.

(7)

Aangezien het niet langer in het belang van de Unie is om de contingenten met volgnummers 09.2003, 09.2576, 09.2577, 09.2592, 09.2650, 09.2673, 09.2688, 09.2694, 09.2708, 09.2710, 09.2734, 09.2799, 09.2829, 09.2866 en 09.2880 te handhaven, moeten die contingenten met ingang van 1 januari 2023 worden gesloten.

(8)

De betrekkingen tussen de Unie en Rusland zijn de afgelopen jaren verslechterd, met name als gevolg van Ruslands veronachtzaming van het internationaal recht en de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Op 6 oktober 2022 heeft de Raad een achtste pakket sancties tegen Rusland aangenomen wegens de aanhoudende aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de gemelde wreedheden van Russische strijdkrachten in Oekraïne.

(9)

Rusland is weliswaar lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), maar de Unie kan zich beroepen op de uitzonderingen in het kader van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (de “WTO-Overeenkomst”), en met name artikel XXI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) 1994, met name wat betreft de verplichting om aan uit Rusland ingevoerde producten de voordelen toe te kennen die worden toegekend aan soortgelijke producten die uit andere landen worden ingevoerd (meestbegunstigingsbehandeling).

(10)

Door verslechterde betrekkingen tussen de Unie en Rusland en om de samenhang met het optreden en de beginselen van de Unie op het gebied van het externe optreden van de Unie te waarborgen, zou het niet passend zijn om de onder deze verordening vallende producten van oorsprong uit Rusland een rechtenvrije behandeling en meestbegunstigingsbehandeling toe te kennen. Daarom moeten de desbetreffende contingenten voor die producten worden opgeheven.

(11)

De betrekkingen tussen de Unie en Belarus zijn de afgelopen jaren door de veronachtzaming van het internationaal recht, de grondrechten en de mensenrechten door het Belarussische regime verslechterd. Daarnaast heeft Belarus de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne vanaf het eerste moment gesteund.

(12)

Sinds oktober 2020 heeft de Unie wegens aanhoudende mensenrechtenschendingen, de instrumentalisering van migranten en de betrokkenheid van Belarus bij de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne stapsgewijs beperkende maatregelen tegen Belarus ingesteld. Aangezien Belarus geen lid is van de Wereldhandelsorganisatie, is de Unie op grond van de WTO-overeenkomst niet verplicht om producten uit Belarus de meestbegunstigingsbehandeling toe te kennen. Bovendien bieden handelsovereenkomsten de mogelijkheid dat bepaalde maatregelen worden genomen die gerechtvaardigd zijn op basis van toepasselijke uitzonderingsclausules, met name uitzonderingen op het gebied van veiligheid.

(13)

Gezien de verslechterde betrekkingen tussen de Unie en Belarus en om de samenhang met het optreden en de beginselen van de Unie op het gebied van het externe optreden van de Unie te waarborgen, zou het niet passend zijn om de onder deze verordening vallende producten van oorsprong uit Belarus een rechtenvrije behandeling en meestbegunstigingsbehandeling toe te kennen. Daarom moeten de respectieve contingenten voor die producten worden geschrapt.

(14)

Om echter een toereikende aanvoer te waarborgen en ernstige verstoringen op sommige markten van de Unie te voorkomen, moeten de contingenten met volgnummers 09.2600, 09.2742, 09.2698 en 09.2835 voor bepaalde producten van oorsprong uit Rusland die onder Taric-codes 2712903910, 2926100010, 3204170030 en 7604291030 vallen, worden gehandhaafd. Die producten waren in de periode 2019-2021 goed voor meer dan 50 % van de totale waarde van de invoer in de Unie en er waren geen of maar enkele alternatieve leveranciers uit derde landen. De waarde van deze invoer zou erop wijzen dat de marktdeelnemers in de Unie in zeer hoge mate van deze invoer afhankelijk zijn en dat het opheffen van de contingenten deze marktdeelnemers met onevenredige problemen zou opzadelen.

(15)

Daarom is de opheffing van de schorsing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT) voor bepaalde producten van oorsprong uit Rusland en Belarus passend en toegestaan op grond van artikel XXI van de GATT 1994 en de algemene regels betreffende rechten in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (2), en met name het eerste deel, titel I, deel B, punt 1.

(16)

Zoals de Commissie heeft aangegeven in haar mededeling van 13 december 2011 inzake autonome tariefschorsingen en -contingenten (de “mededeling”), vormt de toekenning van contingenten een uitzondering op de toepassing van de rechten van het GDT. De herinvoering van die GDT-rechten op de invoer van oorsprong uit Ruslands of Belarus vormt derhalve een terugkeer naar de normale situatie. De beperkte opheffing van de schorsing van de tariefcontingenten voor bepaalde producten van oorsprong uit Rusland of Belarus is dus geen beperkende of prohibitieve maatregel, maar heeft tot doel die landen te beletten indirect te profiteren van een unilaterale Uniemaatregel en de algehele samenhang van het optreden van de Unie te waarborgen.

(17)

Verordening (EU) 2021/2283 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(18)

Om te vermijden dat de toepassing van de tariefcontingentregeling wordt onderbroken en om te voldoen aan de richtsnoeren die in de mededeling zijn vastgesteld, moeten de wijzigingen waarin deze verordening voorziet met betrekking tot de contingenten voor de betrokken producten, toepassing vinden vanaf 1 januari 2023. Deze verordening moet derhalve met spoed in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2021/2283 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

“4.   De schorsing waarin lid 2 voorziet, is niet van toepassing op producten van oorsprong uit Rusland, met uitzondering van de contingenten met volgnummers 09.2600, 09.2742, 09.2698 en 09.2835, of uit Berlarus.”.

2)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

J. SÍKELA


(1)  Verordening (EU) 2021/2283 van de Raad van 20 december 2021 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1388/2013 (PB L 458 van 22.12.2021, blz. 33).

(2)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).


BIJLAGE

“BIJLAGE

Volgnummer

GN-code

TARIC

Omschrijving

Contingentperiode

Omvang van het contingent

Contingentrecht

09.2849

ex 0710 80 69

10

Paddenstoelen van de soort Auricularia polytricha, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, bestemd voor de vervaardiging van “kant-en-klaar maaltijden” (1)  (2)

1.1-31.12

700  t

0 %

09.2664

ex 2008 60 39

30

Zoete kersen met toegevoegde alcohol, met een suikergehalte van niet meer dan 9 gewichtspercenten, met een diameter van niet meer dan 19,9 mm, met pit, bestemd om te worden verwerkt in chocoladeproducten (1)

1.1-31.12

1 000  t

10 %

09.2925

ex 2309 90 31

ex 2309 90 31

ex 2309 90 96

ex 2309 90 96

41

49

41

49

Toevoegingsmiddel voor diervoeding, op basis van droog gewicht bestaande uit:

68 of meer, maar niet meer dan 80 gewichtspercenten L-lysinesulfaat, en

niet meer dan 32 % andere bestanddelen, zoals koolhydraten en andere aminozuren

1.1-31.12

100 000  t

0 %

09.2913

ex 2401 10 35

ex 2401 10 70

ex 2401 10 95

ex 2401 10 95

ex 2401 10 95

ex 2401 20 35

ex 2401 20 70

ex 2401 20 95

ex 2401 20 95

ex 2401 20 95

91

10

11

21

91

91

10

11

21

91

Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak, ook indien in regelmatige vorm gesneden, met een douanewaarde van niet minder dan 450 EUR per 100 kg netto, bestemd om als dekblad of als omblad te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten van onderverdeling 2402 10 00  (1)

1.1-31.12

3 000  t

0 %

09.2828

2712 20 90

 

Paraffine bevattende minder dan 0,75 gewichtspercent olie

1.1-31.12

140 000  t

0 %

09.2600

ex 2712 90 39

10

Olierijke paraffinewas (CAS RN 64742-61-6)

1.1-31.12

100 000  t

0 %

09.2578

ex 2811 19 80

50

Sulfamidezuur (CAS RN 5329-14-6) met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten, al dan niet met toevoeging van niet meer dan 5 % antiklontermiddel siliciumdioxide (CAS RN 112926-00-8)

1.1-31.12

27 000  t

0 %

09.2928

ex 2811 22 00

40

Silicavulstof in de vorm van korrels, met een siliciumdioxidegehalte van 97 gewichtspercenten of meer

1.1-31.12

1 700  t

0 %

09.2806

ex 2825 90 40

30

Wolfraamtrioxide, met inbegrip van wolfraamoxide(blauw) (CAS RN 1314-35-8 of CAS RN 39318-18-8)

1.1-31.12

12 000  t

0 %

09.2819

ex 2833 25 00

30

Koperhydroxidesulfaat (Cu4(OH)6(SO4)), hydraat (CAS RN 12527-76-3) met een zuiverheid van 98 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

240 000 kg

0 %

09.2872

ex 2833 29 80

40

Cesiumsulfaat (CAS RN 10294-54-9), in vaste vorm of als waterige oplossing met meer dan 48 gewichtspercenten, maar niet meer dan 52 gewichtspercenten cesiumsulfaat

1.1-31.12

400  t

0 %

09.2567

ex 2903 22 00

10

Trichloorethyleen (CAS RN 79-01-6) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

11 885 000 kg

0 %

09.2837

ex 2903 79 30

20

Broomchloormethaan (CAS RN 74-97-5)

1.1-31.12

600  t

0 %

09.2933

ex 2903 99 80

30

1,3-dichloorbenzeen (CAS RN 541-73-1)

1.1-31.12

2 600  t

0 %

09.2700

ex 2905 12 00

10

Propaan-1-ol (propylalcohol) (CAS RN 71-23-8)

1.1-31.12

15 000  t

0 %

09.2830

ex 2906 19 00

40

Cyclopropylmethanol (CAS RN 2516-33-8)

1.1-31.12

20  t

0 %

09.2851

ex 2907 12 00

10

O-kresol (CAS RN 95-48-7) met een zuiverheidsgraad van 98,5 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

20 000  t

0 %

09.2704

ex 2909 49 80

20

2,2,2',2'-tetrakis(hydroxymethyl)-3,3'-oxydipropaan-1-ol (CAS RN 126-58-9)

1.1-31.12

500  t

0 %

09.2565

ex 2914 19 90

70

Calciumacetylacetonaat (CAS RN 19372-44-2) met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

400  t

0 %

09.2852

ex 2914 29 00

60

Cyclopropylmethylketon (CAS RN 765-43-5)

1.1-31.12

300  t

0 %

09.2638

ex 2915 21 00

10

Azijnzuur (CAS RN 64-19-7) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

1 000 000  t

0 %

09.2679

2915 32 00

 

Vinylacetaat (CAS RN 108-05-4)

1.1-31.12

450 000  t

0 %

09.2728

ex 2915 90 70

85

Ethyltrifluoracetaat (CAS RN 383-63-1)

1.1-31.12

400  t

0 %

09.2665

ex 2916 19 95

30

Kalium-(E,E)-hexa-2,4-dienoaat (CAS RN 24634-61-5)

1.1-31.12

8 250  t

0 %

09.2684

ex 2916 39 90

28

2,5-dimethylfenylacetylchloride (CAS RN 55312-97-5)

1.1-31.12

700  t

0 %

09.2599

ex 2917 11 00

40

Diethyloxalaat (CAS RN 95-92-1)

1.1-31.12

500  t

0 %

09.2769

ex 2917 13 90

10

Dimethylsebacaat (CAS RN 106-79-6)

1.1-31.12

1 000  t

0 %

09.2634

ex 2917 19 80

40

Dodecaandizuur (CAS RN 693-23-2) met een zuiverheid van meer dan 98,5 gewichtspercenten

1.1-31.12

8 000  t

0 %

09.2808

ex 2918 22 00

10

O-acetylsalicylzuur (CAS RN 50-78-2)

1.1-31.12

120  t

0 %

09.2646

ex 2918 29 00

75

Octadecyl 3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionaat (CAS RN 2082-79-3) met:

een zeefdoorlaat van meer dan 99 gewichtspercenten bij een maaswijdte van 500 μm en

een smeltpunt van 49 °C of meer, maar niet meer dan 54 °C,

bestemd voor de vervaardiging van op poedermengsels (poeders of geperste korrels) gebaseerde kant-en-klare stabilisatoren voor de verwerking van pvc (1)

1.1-31.12

380  t

0 %

09.2647

ex 2918 29 00

80

Pentaerythritol-tetrakis(3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionaat) (CAS RN 6683-19-8)

met een zeefdoorlaat van meer dan 75 gewichtspercenten bij een maaswijdte van 250 μm en van meer dan 99 gewichtspercenten bij een maaswijdte van 500 μm en

een smeltpunt van 110 °C of meer, maar niet meer dan 125 °C,

bestemd voor de vervaardiging van op poedermengsels (poeders of geperste korrels) gebaseerde kant-en-klare stabilisatoren voor de verwerking van pvc (1)

1.1-31.12

140  t

0 %

09.2975

ex 2918 30 00

10

Benzofenon-3,3’,4,4’-tetracarbonzuurdianhydride (CAS RN 2421-28-5)

1.1-31.12

1 000  t

0 %

09.2598

ex 2921 19 99

75

Octadecylamine (CAS RN 124-30-1)

1.1-31.12

400  t

0 %

09.2649

ex 2921 29 00

60

Bis(2-dimethylaminoethyl)(methyl)amine (CAS RN 3030-47-5)

1.1-31.12

1 700  t

0 %

09.2682

ex 2921 41 00

10

Aniline (CAS RN 62-53-3) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

220 000  t

0 %

09.2617

ex 2921 42 00

89

4-fluor-N-(1-methylethyl)benzeenamine (CAS RN 70441-63-3)

1.1-31.12

500  t

0 %

09.2602

ex 2921 51 19

10

o-fenyleendiamine (CAS RN 95-54-5)

1.1-31.12

1 800  t

0 %

09.2921

ex 2922 19 00

22

2-(dimethylamino)ethylacrylaat (CAS RN 2439-35-2) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

14 000  t

0 %

09.2563

ex 2922 41 00

20

L-lysinehydrochloride (CAS RN 657-27-2) of een waterige oplossing van L-lysine (CAS RN 56-87-1), bevattende 50 of meer gewichtspercenten L-lysine

1.1-31.12

300 000  t

0 %

09.2575

ex 2923 90 00

87

(3-chloor-2-hydroxypropyl)trimethylammoniumchloride (CAS RN 3327-22-8), in de vorm van een waterige oplossing bevattende 65 % of meer, maar niet meer dan 71 % (3-chloor-2-hydroxypropyl)trimethylammoniumchloride

1.1-31.12

12 000  t

0 %

09.2922

ex 2923 90 00

88

Waterige oplossing bevattende 78 of meer, maar niet meer dan 82 gewichtspercenten [2-(acryloyloxy)ethyl]trimethylammoniumchloride (CAS RN 44992-01-0)

1.1-31.12

10 000  t

0 %

09.2854

ex 2924 19 00

85

3-jodoprop-2-yn-1-yl butylcarbamaat (CAS RN 55406-53-6)

1.1-31.12

450  t

0 %

09.2874

ex 2924 29 70

87

Paracetamol (INN) (CAS RN 103-90-2)

1.1-31.12

20 000  t

0 %

09.2742

ex 2926 10 00

10

Acrylonitril (CAS RN 107-13-1), bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van goederen bedoeld bij hoofdstuk 55 en post 6815  (1)

1.1-31.12

60 000  t

0 %

09.2583

ex 2926 10 00

30

Acrylonitril (CAS RN 107-13-1), bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van goederen bedoeld bij de posten 2921 , 2924 , 3903 , 3906 , 3908 , 3911 en 4002  (1)

1.1-31.12

40 000  t

0 %

09.2856

ex 2926 90 70

84

2-nitro-4-(trifluormethyl)benzonitril (CAS RN 778-94-9)

1.1-31.12

900  t

0 %

09.2581

ex 2929 10 00

25

1,5-naftyleendiisocyanaat (CAS RN 3173-72-6) met een zuiverheid van 90 gewichtspercenten of meer

1.1-31.12

300  t

0 %

09.2685

ex 2929 90 00

30

Nitroguanidine (CAS RN 556-88-7)

1.1-31.12

6 500  t

0 %

09.2597

ex 2930 90 98

94

Bis[3-(triethoxysilyl)propyl]disulfide (CAS RN 56706-10-6)

1.1-31.12

6 000  t

0 %

09.2596

ex 2930 90 98

96

2-chloor-4-(methylsulfonyl)-3-((2,2,2-trifluorethoxy)methyl)benzoëzuur (CAS RN 120100-77-8)

1.1-31.12

300  t

0 %

09.2580

ex 2931 90 00

75

Hexadecyltrimethoxysilaan (CAS RN 16415-12-6) met een zuiverheid van ten minste 95 gewichtspercenten of meer, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van polyethyleen (1)

1.1-31.12

165 t

0 %

09.2842

2932 12 00

 

2-furaldehyde (furfuraldehyde)

1.1-31.12

10 000  t

0 %

09.2696

ex 2932 20 90

25

Decaan-5-olide (CAS RN 705-86-2)

1.1-31.12

6 000 kg

0 %

09.2697

ex 2932 20 90

30

Dodecaan-5-olide (CAS RN 713-95-1)

1.1-31.12

6 000 kg

0 %

09.2812

ex 2932 20 90

77

Hexaan-6-olide (CAS RN 502-44-3)

1.1-31.12

4 000  t

0 %

09.2858

2932 93 00

 

Piperonal (CAS RN 120-57-0)

1.1-31.12

220  t

0 %

09.2839

ex 2933 39 99

09

2-(2-pyridyl)ethanol (CAS RN 103-74-2) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

700  t

0 %

09.2860

ex 2933 69 80

30

1,3,5-tris[3-(dimethylamino)propyl]hexahydro-1,3,5-triazine (CAS RN 15875-13-5)

1.1-31.12

600  t

0 %

09.2566

ex 2933 99 80

05

1,4,7,10-tetra-azacyclododecaan (CAS RN 294-90-6) met een zuiverheid van 96 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

60  t

0 %

09.2658

ex 2933 99 80

73

5-(acetoacetylamino)benzimidazolon (CAS RN 26576-46-5)

1.1-31.12

400  t

0 %

09.2593

ex 2934 99 90

67

5-chloorthiofeen-2-carbonzuur (CAS RN 24065-33-6)

1.1-31.12

45 000 kg

0 %

09.2675

ex 2935 90 90

79

4-[[(2-methoxybenzoyl)amino]sulfonyl]benzoylchloride (CAS RN 816431-72-8)

1.1-31.12

1 000  t

0 %

09.2945

ex 2940 00 00

20

D-xylose (CAS RN 58-86-6)

1.1-31.12

400  t

0 %

09.2686

ex 3204 11 00

75

Kleurstof C.I. Disperse Yellow 54 (CAS RN 7576-65-0) en preparaten op basis daarvan met een gehalte aan C.I. Disperse Yellow 54 van 99 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

250  t

0 %

09.2676

ex 3204 17 00

14

Preparaten op basis van kleurstof C.I. Pigment Red 48:2 (CAS RN 7023-61-2) met een gehalte daarvan van 60 of meer, maar niet meer dan 85 gewichtspercenten

1.1-31.12

50  t

0 %

09.2698

ex 3204 17 00

30

Kleurstof C.I. Pigment Red 4 (CAS RN 2814-77-9) en preparaten op basis daarvan met een gehalte aan kleurstof C.I. Pigment Red 4 van 60 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

150  t

0 %

09.2659

ex 3802 90 00

19

Met soda flux gecalcineerde diatomeeënaarde

1.1-31.12

35 000  t

0 %

09.2908

ex 3804 00 00

10

Natriumlignosulfonaat (CAS RN 8061-51-6)

1.1-31.12

40 000  t

0 %

09.2889

3805 10 90

 

Sulfaatterpentijnolie

1.1-31.12

25 000  t

0 %

09.2935

ex 3806 10 00

10

Gomhars

1.1-31.12

280 000  t

0 %

09.2832

ex 3808 92 90

40

Preparaat bevattende 38 gewichtspercenten of meer, maar niet meer dan 50 gewichtspercenten van pyrithionzink (INN) (CAS RN 13463-41-7) op basis van een waterige dispersie

1.1-31.12

500  t

0 %

09.2923

ex 3808 94 20

40

Waterige oplossing bevattende:

10,0 % of meer, maar niet meer dan 11,3 % 5-chloro-2-methyl-2H-isothiazol-3-on,

3,0 % of meer, maar niet meer dan 4,1 % 2-methyl-2H-isothiazol-3-on,

een gecombineerde concentratie van isothiazolonen (CAS RN 55965-84-9) van 13,0 % of meer, maar niet meer dan 15,4 %,

18 % of meer, maar niet meer dan 22 % nitraten, berekend als natriumnitraat, en

5 % of meer, maar niet meer dan 8 % chloriden, berekend als natriumchloride

1.1-31.12

3 000  t

0 %

09.2926

ex 3811 21 00

31

Additief dat hoofdzakelijk bestaat uit:

fosfordithiozuur, gemengde O,O-bis (isobutyl en pentyl) esters, zinkzouten (CAS RN 68457-79-4),

8 of meer gewichtspercenten, maar niet meer dan 15 gewichtspercenten minerale olie,

gebruikt bij de vervaardiging van mengsels van additieven voor smeeroliën (1)

1.1-31.12

700  t

0 %

09.2876

ex 3811 29 00

57

Additieven, bestaande uit reactieproducten van difenylamine en vertakte nonenen met:

meer dan 20, maar niet meer dan 50 gewichtspercenten 4-monononyldifenylamine, en

meer dan 50 maar niet meer dan 80 gewichtspercenten 4,4'-dinonyldifenylamine,

een totaal gewichtspercentage van 2,4-dinonyldifenylamine en 2,4′-dinonyldifenylamine van niet meer dan 5 %,

bestemd voor de vervaardiging van smeeroliën (1)

1.1-31.12

900  t

0 %

09.2927

ex 3811 29 00

80

Additieven bevattende:

meer dan 70 gewichtspercenten 2,5-bis(tert-nonyldithio)-[1,3,4]-thiadiazool (CAS RN 89347-09-1), en

meer dan 15 gewichtspercenten 5-(tert-nonyldithio)-1,3,4-thiadiazool-2(3H)-thion (CAS RN 97503-12-3),

voor gebruik bij de fabricage van smeeroliën (1)

1.1-31.12

500  t

0 %

09.2814

ex 3815 90 90

76

Katalysator, bestaande uit titaandioxide en wolfraamtrioxide

1.1-31.12

3 000  t

0 %

09.2644

ex 3824 99 92

77

Bereiding bevattende:

55 of meer doch niet meer dan 78 gewichtspercenten dimethylglutaraat (CAS RN 1119-40-0)

10 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten dimethyladipaat en (CAS RN 627-93-0)

niet meer dan 35 gewichtspercenten dimethylsuccinaat (CAS RN 106-65-0)

1.1-31.12

10 000  t

0 %

09.2681

ex 3824 99 92

85

Mengsel van bis(3-triethoxysilylpropyl)sulfiden (CAS RN 211519-85-6)

1.1-31.12

9 000  t

0 %

09.2907

ex 3824 99 93

67

Mengsel van plantsterolen in poedervorm, bevattende:

75 of meer gewichtspercenten sterolen en

niet meer dan 25 gewichtspercenten stanolen,

bestemd voor de vervaardiging van stanolen/sterolen of stanol/sterolesters (1)

1.1-31.12

2 500  t

0 %

09.2568

ex 3824 99 96

91

Mengsel, in korrelvorm, bevattende:

49 of meer, maar niet meer dan 50 gewichtspercenten bis[3-(triethoxysilyl)propyl]polysulfiden (CAS RN 211519-85-6), en

50 of meer, maar niet meer dan 51 gewichtspercenten roetzwart (CAS RN 1333-86-4),

waarvan 75 of meer gewichtspercenten door een zeef met een maaswijdte van 0,60 mm passeren, maar niet meer dan 10 gewichtspercenten door een zeef met een maaswijdte van 0,25 mm passeren (bepaald volgens de methode ASTM D1511)

1.1-31.12

1 500  t

0 %

09.2820

ex 3827 90 00

10

Mengsel bevattende:

60 of meer, maar niet meer dan 90 gewichtspercenten 2-chloorpropeen (CAS RN 557-98-2),

8 of meer, maar niet meer dan 14 gewichtspercenten (Z)-1-chloorpropeen (CAS RN 16136-84-8),

5 of meer, maar niet meer dan 23 gewichtspercenten 2-chloorpropaan (CAS RN 75-29-6),

niet meer dan 6 gewichtspercenten 3-chloorpropeen (CAS RN 107-05-1), en

niet meer dan 1 gewichtspercent ethylchloride (CAS RN 75-00-3)

1.1-31.12

6 000  t

0 %

09.2671

ex 3905 99 90

81

Poly(vinylbutyral) (CAS RN63148-65-2):

met 17,5 mol % of meer, maar niet meer dan 20 mol % hydroxylgroepen en

een gemiddelde deeltjesgrootte (D50) van meer dan 0,6 mm

1.1-31.12

12 500  t

0 %

09.2846

ex 3907 40 00

25

Polymeermengsel van polycarbonaat en poly(methylmethacrylaat) met een gehalte aan polycarbonaat van 98,5 % of meer, in de vorm van pellets of korrels, met een lichtdoorlaatbaarheid van 88,5 % of meer, gemeten aan de hand van een proefmonster met een dikte van 4 mm bij een golflengte van λ = 400 nm (overeenkomstig ISO 13468-2)

1.1-31.12

2 000  t

0 %

09.2585

ex 3907 99 80

70

Copolymeer van poly(ethyleentereftalaat) en cyclohexaandimethanol, bevattende meer dan 10 gewichtspercenten cyclohexaandimethanol

1.1-31.12

60 000  t

2 %

09.2855

ex 3910 00 00

10

Vloeibare poly(methylhydrosiloxaan) met eindstandige trimethylsilylgroepen (CAS RN 63148-57-2) met een zuiverheid van 99,9 of meer gewichtspercenten

1.1-31.12

500  t

0 %

09.2931

ex 3911 90 11

10

Poly(oxy-1,4-fenyleensulfonyl-1,4-fenyleenoxy-1,4-fenyleenisopropylideen-1,4-fenyleen) (CAS RN 25135-51-7 en CAS RN 25154-01-2), in een van de in aantekening 6, punt b), op dit hoofdstuk vermelde vormen, bevattende niet meer dan 20 gewichtspercenten additieven

1.1-31.12

6 300  t

0 %

09.2723

ex 3911 90 19

35

Poly(oxy-1,4-fenyleensulfonyl-1,4-fenyleenoxy-4,4'-bifenyleen) (CAS RN’s 25608-64-4 en 25839-81-0), bevattende niet meer dan 20 gewichtspercenten additieven

1.1-31.12

5 000  t

0 %

09.2816

ex 3912 11 00

20

Celluloseacetaatvlokken

1.1-31.12

75 000  t

0 %

09.2573

ex 3913 10 00

20

Natriumalginaat, geëxtraheerd uit bruin zeewier (CAS RN 9005-38-3), met

een gewichtsverlies bij drogen van niet meer dan 15 % (4 uur bij 105 °C),

een niet in water oplosbare fractie van niet meer dan 2 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

1.1-31.12

2 000  t

0 %

09.2641

ex 3913 90 00

87

Natrium hyaluronaat, niet steriel, met:

een gewichtsgemiddeld moleculair gewicht (Mw) van niet meer dan 900 000 ,

een endotoxinegehalte van niet meer dan 0,008 endotoxine-eenheden (EU)/mg,

een ethanolgehalte van niet meer dan 1 gewichtspercent,

een isopropanolgehalte van niet meer dan 0,5 gewichtspercent

1.1-31.12

300 kg

0 %

09.2661

ex 3920 51 00

50

Platen van polymethylmethacrylaat die voldoen aan de normen:

EN 4364(MIL-P-5425E) en DTD5592A, of

EN 4365 (MIL-P-8184) en DTD5592A

1.1-31.12

100  t

0 %

09.2645

ex 3921 14 00

20

Blokken met celstructuur van geregenereerde cellulose, gedrenkt in water bevattende magnesiumchloride en quaternaire ammoniumverbindingen, waarvan de afmetingen 100 cm (± 10 cm) × 100 cm (± 10 cm) × 40 cm (± 5 cm) bedragen

1.1-31.12

1 700  t

0 %

09.2572

ex 5205 26 00

ex 5205 27 00

10

10

Ruwe witte eendraadsgarens van katoen

van gekamde vezels,

met een gemiddelde vezellengte van 36,5 mm of meer,

geproduceerd door middel van het compactringspinproces met pneumatische compressie,

met een scheursterkte van 26,5 cN/tex of meer (volgens ISO 2062:2009, bij een snelheid van 5 000 mm/min)

1.1-31.12

50 000  t

0 %

09.2848

ex 5505 10 10

10

Afval van synthetische vezels (incl. kammeling en garen afval) van nylon of andere polyamiden (PA6 en PA66).

1.1-31.12

10 000  t

0 %

09.2721

ex 5906 99 90

20

Gegummeerd textielweefsel met inlagen, met de volgende kenmerken:

met drie lagen,

de ene buitenste laag bestaat uit acrylweefsel,

de andere buitenste laag bestaat uit polyesterweefsel,

de middelste laag bestaat uit chloorbutylrubber,

de middelste laag heeft een gewicht van 452 g/m2 of meer maar niet meer dan 569 g/m2,

het textielweefsel heeft een totaalgewicht van 952 g/m2 of meer maar niet meer dan 1 159 g/m2, en

het textielweefsel heeft een totale dikte van 0,8 mm of meer maar niet meer dan 4 mm,

gebruikt bij de vervaardiging van het opvouwbare dak van motorvoertuigen (1)

1.1-31.12

375 000 m2

0 %

09.2628

ex 7019 66 00

10

Gaasweefsel van glasvezels bedekt met kunststof, met een gewicht van 120 g/m2 (± 10 g/m2), van het soort gebruikt voor de vervaardiging van insectenwerende rolhorren of van horren met een vaste omlijsting

1.1-31.12

3 000 000 m2

0 %

09.2652

ex 7409 11 00

ex 7410 11 00

30

40

Folie en stroken van geraffineerd koper, elektrolytisch geproduceerd, met een dikte van 0,015 mm of meer

1.1-31.12

1 020  t

0 %

09.2662

ex 7410 21 00

55

Platen:

bestaande uit minstens één laag met epoxidehars geïmpregneerd weefsel van glasvezels,

aan een of beide zijden bekleed met koperfolie met een dikte van niet meer dan 0,15 mm,

met een diëlektrische constante (DK) van minder dan 5,4 bij 1 MHz, gemeten volgens IPC-TM-650 2.5.5.2,

met een verliesfactor van minder dan 0,035 bij 1 MHz, gemeten volgens IPC-TM-650 2.5.5.2,

met een CTI (comparative tracking index) van 600 of meer

1.1-31.12

80 000 m2

0 %

09.2835

ex 7604 29 10

30

Staven van aluminiumlegering met een diameter van 300,1 mm of meer, maar niet meer dan 533,4 mm

1.1-31.12

1 000  t

0 %

09.2736

ex 7607 11 90

ex 7607 11 90

ex 7607 11 90

ex 7607 11 90

75

77

78

79

Stroken of folie van een legering van aluminium en magnesium:

van een legering die voldoet aan de norm 5182-H19 of 5052-H19,

in rollen met een uitwendige diameter van minimaal 1 250  mm, maar niet meer dan 1 350  mm,

met een dikte (tolerantie –0,006 mm) van 0,15 mm, 0,16 mm, 0,18 mm of 0,20 mm,

met een breedte (tolerantie ± 0,3 mm) van 12,5 mm, 15,0 mm, 16,0 mm, 25,0 mm, 35,0 mm, 50,0 mm of 356 mm,

met een welvingstolerantie van niet meer dan 0,4 mm/750 mm,

met een vlakheidsmeting: I-unit ± 4,

met een treksterkte van meer dan (5182-H19) 365 MPa of (5052-H19) 320 MPa, en

met een rek A50 van meer dan (5182-H19) 3 % of (5052-H19) 2,5 %

bestemd voor de vervaardiging van lamellen voor jaloezieën (1)

1.1-31.12

600  t

0 %

09.2722

8104 11 00

 

Ruw magnesium, bevattende 99,8 of meer gewichtspercenten magnesium

1.1-31.12

120 000  t

0 %

09.2840

ex 8104 30 00

20

Magnesiumpoeder:

met een zuiverheid van 98 of meer, maar niet meer dan 99,5 gewichtspercenten, en

met een deeltjesgrootte van 0,2 mm of meer, maar niet meer dan 0,8 mm

1.1-31.12

2 000  t

0 %

09.2629

ex 8302 49 00

91

Telescopische handgrepen van aluminium, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van reisartikelen (1)

1.1-31.12

1 500 000 stuks

0 %

09.2720

ex 8413 91 00

50

Pompkop voor hogedrukpomp met twee cilinders, gemaakt van gesmeed staal, met:

gefreesde hulpstukken met schroefdraad met een diameter van 10 of meer, maar niet meer dan 36,8 mm, en

geboorde brandstofkanalen met een diameter van 3,5 of meer, maar niet meer dan 10 mm

van de soort die wordt gebruikt in dieselinspuitsystemen

1.1-31.12

65 000 stuks

0 %

09.2569

ex 8414 90 00

80

Behuizing voor turbocompressorwiel, van gegoten aluminiumlegering of gietijzer:

hittebestendig tot 400°C,

met een gat van 30 mm of meer, maar niet meer dan 300 mm voor het inbrengen van het compressorwiel,

bestemd voor gebruik in de automobielindustrie (1)

1.1-31.12

4 000 000 stuks

0 %

09.2570

ex 8482 91 90

10

Rollichamen met een logaritmisch profiel en een diameter van 25 mm of meer, maar niet meer dan 70 mm, of kogels met een diameter van 30 mm, maar niet meer dan 100 mm,

vervaardigd van 100Cr6-staal of 100CrMnSi6-4-staal (ISO 3290),

met een afwijking van 0,5 mm of minder, bepaald met de FBH-methode

bestemd voor gebruik in de windturbine-industrie (1)

1.1-31.12

600 000 stuks

0 %

09.2738

ex 8482 99 00

30

Messing kooien met de volgende kenmerken:

continu of centrifugaal gegoten,

gedraaid,

bevattende 35 gewichtspercenten of meer, maar niet meer dan 38 gewichtspercenten zink,

bevattende 0,75 gewichtspercent of meer, maar niet meer dan 1,25 gewichtspercent lood,

bevattende 1,0 gewichtspercent of meer, maar niet meer dan 1,4 gewichtspercent aluminium, en

met een treksterkte van 415 Pa of meer,

van de soort bestemd voor de vervaardiging van kogellagers

1.1-31.12

50 000 stuks

0 %

09.2857

ex 8482 99 00

50

Binnen- en buitenringen van staal, niet geslepen, buitenring met inwendige loopbaan/loopbanen, binnenring met een uitwendige loopbaan/loopbanen, met uitwendige diameters van:

14 mm of meer, maar niet meer dan 77 mm voor de binnenring, en

26 mm of meer, maar niet meer dan 101 mm voor de buitenring

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van lagers (1)

1.1.-30.6.

12 000 000 kg

0 %

09.2924

ex 8501 31 00

80

Elektronische actuator bestaande uit:

een gelijkstroommotor met een vermogen van minder dan 600 W,

voor gebruik met een voedingsspanning van 12 V tot 48 V,

met motorverbinding (plug-in verbinding),

met contactloze positiesensor,

geïntegreerd in een rechthoekige behuizing met een breedte van minder dan 100 mm en een lengte van minder dan 150 mm, met reductietandwiel en hefboom aan de aandrijfas van de motor bevestigd, of

in een cilindrische behuizing met een lengte van minder dan 150 mm en een diameter van minder dan 100 mm, met in de rotor van de motor geïntegreerde schroefdraad voor lineaire beweging van de geïntegreerde aandrijfstang

1.1-31.12

650 000 stuks

0 %

09.2763

ex 8501 40 20

ex 8501 40 80

65

60

Elektrische eenfasewisselstroommotor, al dan niet met commutator

met een nominaal uitgangsvermogen van 180 W of meer,

met een ingangsvermogen van 150 W of meer, maar niet meer dan 2 700  W,

met een buitendiameter van meer dan 120 mm (± 0,2 mm), maar niet meer dan 135 mm (± 0,2 mm),

met een nominaal toerental van meer dan 10 000  tpm, maar niet meer dan 50 000  tpm,

al dan niet uitgerust met een luchtaanzuigventilator,

al dan niet met mechanische inrichting (rondsel, schroeven, versnellingsverbinding enz.) op de as,

bestemd voor de vervaardiging van huishoudelijke apparaten (1)

1.1-31.12

2 000 000 stuks

0 %

09.2672

ex 8529 90 92

ex 9405 42 31

75

70

Printplaat met leds:

al dan niet uitgerust met prisma's/lenzen, en

al dan niet voorzien van een of meer verbindingsstukken,

bestemd voor de vervaardiging van achtergrondverlichtingsmodules voor goederen van post 8528  (1)

1.1-31.12

115 000 000 stuks

0 %

09.2574

ex 8537 10 91

73

Multifunctioneel toestel (instrumentenpaneel) met

een gebogen TFT-LCD-scherm (straal 750 mm) met aanraakgevoelige oppervlakken,

microprocessoren en geheugenchips,

een akoestische module en een luidspreker,

aansluitingen voor CAN, 3 × LIN-bus, LVDS en ethernet,

voor de bediening van verschillende functies (bv. chassis, verlichting) en

voor de weergave van situatiegerelateerde voertuig- en navigatiegegevens (bv. snelheid, kilometerteller, oplaadniveau van de tractiebatterij),

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van personenauto’s met enkel een elektromotor voor voortbeweging van GS-onderverdeling 8703 80  (1)

1.1-31.12

66 900 stuks

0 %

09.2910

ex 8708 99 97

75

Bevestigingssteun, vervaardigd uit een aluminiumlegering, met montagegaten, al dan niet met bevestigingsmoeren, om de versnellingsbak indirect aan de carrosserie te bevestigen, bestemd voor de vervaardiging van goederen bedoeld bij hoofdstuk 87 (1)

1.1-31.12

200 000 stuks

0 %

09.2668

ex 8714 91 10

ex 8714 91 10

ex 8714 91 10

21

31

75

Fietsframes, vervaardigd van koolstofvezels en kunsthars, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van fietsen (inclusief elektrische fietsen) (1)

1.1-31.12

600 000 stuks

0 %

09.2564

ex 8714 91 10

ex 8714 91 10

ex 8714 91 10

25

35

77

Frame, vervaardigd van aluminium of aluminium- en koolstofvezels en kunsthars, bestemd voor de vervaardiging van fietsen (met inbegrip van elektrische fietsen) (1)

1.1-31.12

9 600 000 stuks

0 %

09.2579

ex 9029 20 31

ex 9029 90 00

40

40

Geclusterd instrumentenpaneel met:

stappenmotoren,

analoge weergaven en wijzerplaten,

of zonder microprocessorschakelbord,

of zonder led-indicatoren of lcd-scherm

waarop ten minste wordt weergegeven:

de snelheid,

het toerental,

de motortemperatuur,

het brandstofpeil,

communicerend via CAN-BUS en K-LINE-protocollen,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van goederen bedoeld bij hoofdstuk 87 (1)

1.1-31.12

160 000 stuks

0 %

.

(1)  Schorsing van rechten is onderworpen aan douanetoezicht in het kader van de regeling bijzondere bestemming overeenkomstig artikel 254 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

(2)  De schorsing van de douanerechten is echter niet van toepassing indien de behandeling wordt verricht door de kleinhandel of door horecabedrijven.”


23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/126


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/2564 VAN DE COMMISSIE

van 16 augustus 2022

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting voor bepaalde demersale visserijen in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/86 van de Commissie (2) bevatte een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Middellandse Zee, dat van toepassing was van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019.

(2)

Om onevenredig hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten te voorkomen, werd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/86 een de-minimisvrijstelling voor demersale soorten ingevoerd. Die gedelegeerde verordening verviel op 31 december 2021. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 van de Commissie (3) werd een nieuwe de-minimisvrijstelling ingevoerd. Die vrijstelling gold tot en met 31 december 2023 voor demersale soorten en slechts tot en met 31 december 2022 voor bijvangsten van kleine pelagische soorten in demersale visserijen.

(3)

Kroatië, Italië en Slovenië (de “Adriatica-groep op hoog niveau”) en Griekenland, Italië, Cyprus en Malta (de “Sudestmed-groep op hoog niveau”) hebben een rechtstreeks belang bij het visserijbeheer in respectievelijk de Adriatische Zee en het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee. Op 1 mei 2022 en 6 juni 2022 deden de Adriatica-groep op hoog niveau en de Sudestmed-groep op hoog niveau een verzoek tot verlenging van de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 vastgelegde de-minimisvrijstelling voor bijvangsten van kleine pelagische soorten in demersale visserijen. Beide groepen voegden ook wetenschappelijk bewijs bij hun verzoek.

(4)

Het wetenschappelijke bewijs werd in de week van 16 tot en met 20 mei 2022 door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeeld (4).

(5)

Op 8 juli 2022 dienden de Adriatica-groep op hoog niveau en de Sudestmed-groep op hoog niveau een bijgewerkte gezamenlijke aanbeveling inzake de verlenging van de de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting met één jaar in.

(6)

De Commissie merkt op dat kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee tegelijk en in sterk wisselende hoeveelheden worden gevangen, waardoor een eenbestandsbenadering wordt bemoeilijkt. Voorts worden die soorten gevangen door kleinschalige vissersvaartuigen en aangeland op veel verschillende aanlandingspunten die geografisch gespreid langs de kust liggen. Dit resulteert in onevenredig hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten.

(7)

Het WTECV erkende dat een algemene vermindering van de bodemtrawlvisserij-inspanning en de instelling van voor de visserij beperkte gebieden die permanent zijn gesloten voor demersale visserijen, waarschijnlijk tot een geringere bijvangst van kleine pelagische soorten zouden leiden.

(8)

Het WTECV merkte verder op dat de gecombineerde de-minimisaanpak van het verstrekte wetenschappelijke bewijs betrekking heeft op een brede groep soorten met een breed scala aan teruggooipercentages, maar dat een dergelijke brede dekking een valide aanpak is gezien de complexiteit van de visserijen in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee.

(9)

Voorts woog het WTECV mee dat individuele de-minimisvrijstellingen voor één soort zouden resulteren in een groot aantal afzonderlijke vrijstellingen die moeilijk te monitoren zouden zijn.

(10)

De Adriatica-groep op hoog niveau heeft bijgewerkte wetenschappelijke informatie verstrekt waaruit blijkt dat de kosten die gemoeid zijn met de behandeling van ongewenste vangsten, onevenredig hoog zijn. Volgens het WTECV zijn er ramingen van de kostenstijging verstrekt, maar viel moeilijk te beoordelen op welk niveau de kosten onevenredig hoog zijn. Ook erkende het WTECV dat de recente stijging van de brandstofkosten tot een verslechtering van de algehele situatie heeft geleid. Voorts nam het WTECV nota van de nieuwe resultaten van het selectiviteitsproject en merkte het op dat verder onderzoek naar deze selectiviteitsvoorzieningen nodig is om een evenwicht te vinden tussen verbetering van de selectiviteit en minimalisering van de economische verliezen. Tot slot merkte het WTECV op dat prioriteit zou moeten worden gegeven aan het terugdringen van ongewenste vangsten door gebruik te maken van selectief vistuig of beschermde mariene gebieden.

(11)

De Commissie staat positief tegenover de toezegging van de Adriatica-groep op hoog niveau om prioritair verder te werken aan de selectiviteit en visserijruimtelijke beperkingen om ongewenste vangsten terug te dringen. Daarom acht de Commissie, gezien de op selectiviteitsgebied geboekte vooruitgang en de onevenredig hoge kosten, een verlenging van de vrijstelling met één jaar op basis van de voorgestelde percentages gegrond.

(12)

In het bijgewerkte wetenschappelijke bewijs dat door de Adriatica-groep op hoog niveau is verstrekt, wordt voorgesteld de de-minimisvrijstelling voor ansjovis (Engraulis encrasicolus), sardine (Sardina pilchardus), makreel (Scomber spp.) en horsmakreel (Trachurus spp.) tot eind 2023 te verlengen voor ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse bijvangsten van deze soorten door vaartuigen die bodemtrawls (OTB, OTT, PTB, TBN, TBS, TB, OT, PT, TX) gebruiken.

(13)

Volgens het WTECV is er voor deze visserij sprake van een aanzienlijk teruggooipercentage, maar lopen er nog selectiviteitsprojecten.

(14)

De Commissie is van oordeel dat er voldoende bewijs is geleverd om de vrijstelling met één jaar te verlengen op basis van de voorgestelde percentages. De Adriatica-groep op hoog niveau moet aanvullende gegevens indienen die berusten op de lopende projecten.

(15)

De Sudestmed-groep op hoog niveau heeft bijgewerkte wetenschappelijke informatie verstrekt waaruit blijkt dat de kosten die gemoeid zijn met de behandeling van ongewenste vangsten, onevenredig hoog zijn. Volgens het WTECV zijn er ramingen van de kostenstijging verstrekt, maar viel moeilijk te beoordelen op welk niveau de kosten onevenredig hoog zijn. Ook erkende het WTECV dat de recente stijging van de brandstofkosten tot een verslechtering van de algehele situatie heeft geleid. Voorts heeft het WTECV nota genomen van de lopende studies, die volgens de planning in 2023 worden afgerond. Het WTECV merkte voorts op dat prioriteit zou moeten worden gegeven aan het terugdringen van ongewenste vangsten door gebruik te maken van selectief vistuig of beschermde mariene gebieden.

(16)

De Commissie staat positief tegenover de toezegging van de Sudestmed-groep op hoog niveau om prioritair verder te werken aan de selectiviteit en visserijruimtelijke beperkingen om ongewenste vangsten terug te dringen. Daarom acht de Commissie, gezien de op selectiviteitsgebied geboekte vooruitgang en de onevenredig hoge kosten, een verlenging van de vrijstelling met één jaar op basis van de voorgestelde percentages gegrond.

(17)

In het bijgewerkte wetenschappelijke bewijs dat door de Sudestmed-groep op hoog niveau is verstrekt, wordt voorgesteld de de-minimisvrijstelling voor ansjovis (Engraulis encrasicolus), sardine (Sardina pilchardus), makreel (Scomber spp.) en horsmakreel (Trachurus spp.) tot eind 2023 te verlengen voor ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse bijvangsten van deze soorten door vaartuigen die bodemtrawls (OTB, OTT, PTB, TBN, TBS, TB, OT, PT, TX) gebruiken.

(18)

Volgens het WTECV is er voor deze visserij sprake van een aanzienlijk teruggooipercentage, maar is het vangstvolume beperkt en lopen er nog selectiviteitsprojecten die zullen resulteren in een lager teruggooipercentage.

(19)

De Commissie is van oordeel dat er voldoende bewijs voor de onevenredig hoge kosten is geleverd om de vrijstelling met één jaar te verlengen op basis van de voorgestelde percentages. De Sudestmed-groep op hoog niveau moet aanvullende gegevens indienen die berusten op de lopende projecten.

(20)

De lidstaten hebben zich in hun bijgewerkte wetenschappelijke bewijs er opnieuw toe verbonden de selectiviteit van het vistuig te verhogen overeenkomstig de resultaten van de lopende onderzoeksprogramma’s, teneinde ongewenste vangsten, en met name vangsten kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, te reduceren en te beperken.

(21)

De gevraagde maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 4, punt c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(22)

Aangezien de maatregelen van de onderhavige verordening rechtstreeks van invloed zijn op de planning van het visseizoen van de vaartuigen van de Unie en de daarmee samenhangende economische activiteiten, moet de onderhavige verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Omwille van de rechtszekerheid moet deze verordening echter met ingang van een latere datum van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De-minimisvrijstelling

Artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a), viii), wordt vervangen door:

“viii)

voor ansjovis (Engraulis encrasicolus), sardine (Sardina pilchardus), makreel (Scomber spp.) en horsmakreel (Trachurus spp.) voor 2022 en 2023 tot 5 % van de totale jaarlijkse bijvangsten van die soorten door vaartuigen die bodemtrawls gebruiken.”;

ii)

punt b), vii), wordt vervangen door:

“vii)

voor ansjovis (Engraulis encrasicolus), sardine (Sardina pilchardus), makreel (Scomber spp.) en horsmakreel (Trachurus spp.) voor 2022 en 2023 tot 5 % van de totale jaarlijkse bijvangsten van die soorten door vaartuigen die bodemtrawls gebruiken.”.

2)

Lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Uiterlijk op 1 mei 2022 en 1 mei 2023 dienen de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserijen in de Adriatische Zee en het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee bij de Commissie aanvullende gegevens die berusten op de lopende projecten en studies, en alle overige relevante wetenschappelijke informatie in ter ondersteuning van de in punt a), viii), en punt b), vii), van lid 1 bedoelde vrijstelling. Het WTECV beoordeelt die gegevens en informatie uiterlijk in juli 2023.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 augustus 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/86 van de Commissie van 20 oktober 2016 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Middellandse Zee (PB L 14 van 18.1.2017, blz. 4).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 van de Commissie van 25 augustus 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting voor bepaalde demersale visserijen in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee (PB L 421 van 26.11.2021, blz. 9).

(4)  Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) — Evaluation of Joint Recommendations on the landing obligation and on Technical Measures Regulation (STECF-22-05).


23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/130


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/2565 VAN DE COMMISSIE

van 11 oktober 2022

tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/444 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2021 tot vaststelling van een programma voor douanesamenwerking en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1294/2013 (1), en met name artikel 13, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De indicatoren om verslag uit te brengen over de vooruitgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/444 bepaalde algemene en specifieke doelstellingen, zijn opgenomen in bijlage II bij die verordening.

(2)

Bij de tussentijdse evaluatie van het Douane 2020-programma (2) heeft de Commissie vastgesteld dat het monitoring- en evaluatiekader van het programma moest worden aangepast en gestroomlijnd. De Commissie heeft daarom de prestatiebenadering van het programma herzien om de relevantie te waarborgen van alle indicatoren die voor de monitoring en de evaluatie van de prestaties van het programma zijn geselecteerd.

(3)

De in bijlage II bij Verordening (EU) 2021/444 opgenomen indicatoren zijn weliswaar geschikt voor de jaarlijkse prestatiemonitoring, maar schieten tekort voor een uitgebreide monitoring en evaluatie van de activiteiten van het programma en van de vooruitgang die bij de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen ervan is geboekt. Daarom moeten extra indicatoren worden vastgesteld als onderdeel van het monitoring- en evaluatiekader. Met behulp van deze extra indicatoren zullen de outputs, resultaten en effecten van het programma worden gemeten.

(4)

Met het oog op een efficiënte, doeltreffende en tijdige verzameling van gegevens voor de monitoring en de evaluatie van het programma moeten proportionele rapportagevereisten worden opgelegd waarbij dubbele rapportage wordt voorkomen en de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt blijven.

(5)

Om deze gedelegeerde handeling af te stemmen op de rapportageperiode die aan het monitoring- en evaluatiekader van het programma gekoppeld is, moet zij met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2022,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Indicatoren en rapportagevereisten voor het monitoring- en evaluatiekader

1.   Bij de monitoring en de evaluatie van het programma overeenkomstig de artikelen 13 en 14 van Verordening (EU) 2021/444 worden de volgende indicatoren gebruikt als onderdeel van het monitoring- en evaluatiekader:

a)

de in bijlage II bij Verordening (EU) 2021/444 vastgestelde indicatoren;

b)

de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde indicatoren, met behulp waarvan de outputs, resultaten en effecten van het programma worden gemeten.

2.   De in lid 1 bedoelde indicatoren worden jaarlijks gemeten, met uitzondering van de effectindicatoren als bedoeld in de punten (1)(a), (1)(b), (2) en (3)(a) van de bijlage bij deze verordening, die om de twee jaar en in het kader van de tussentijdse en de eindevaluatie worden gemeten, overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2021/444.

3.   Wanneer de Commissie erom vraagt, verstrekken de ontvangers van de middelen van het programma haar gegevens en informatie die betrekking hebben op de in lid 1 bedoelde indicatoren en van nut zijn voor het monitoring- en evaluatiekader.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 oktober 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 87 van 15.3.2021, blz. 1.

(2)  Europese Commissie, directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie,Mid-term evaluation of the Customs 2020 programme: final report, Publicatiebureau, 2019,https://data.europa.eu/doi/10.2778/923910


BIJLAGE

Lijst van extra indicatoren met betrekking tot het monitoring- en evaluatiekader van het douaneprogramma als bedoeld in de artikelen 13 en 14 van Verordening (EU) 2021/444

A.   Outputindicatoren

1)

Ontwikkeling van de gemeenschappelijke componenten van de Europese elektronische systemen (EES):

a)

aantal projecten op het gebied van informatietechnologie (IT) in de aanloopfase;

b)

aantal IT-projecten in de uitvoeringsfase;

c)

gedeelte van IT-projecten waarvan de werkelijke kosten overeenstemmen met de geplande kosten;

d)

gedeelte van IT-projecten met “groene” status overeenkomstig de in het strategisch meerjarenplan voor de douane (MASP-C) vastgestelde vereisten.

2)

Oplevering van de gemeenschappelijke componenten van de EES:

a)

aantal IT-projecten dat in productie is genomen zoals vereist krachtens Unierecht;

b)

gedeelte van gemeenschappelijke componenten van de EES die zijn opgeleverd overeenkomstig het tijdschema van het MASP-C;

c)

aantal herzieningen van de opleveringstermijnen voor de gemeenschappelijke componenten van de EES.

3)

Betrouwbaarheid van de EES (capaciteit van het gemeenschappelijk communicatienetwerk).

4)

Betrouwbaarheid van de IT-ondersteuning:

a)

gedeelte van “incident”-tickets dat op tijd is opgelost;

b)

tevredenheid van de gebruikers over de verleende ondersteuning.

5)

Niveau van ondersteuning voor capaciteitsopbouw door middel van samenwerkingsacties (kwaliteit van de samenwerkingsacties).

6)

Mate van bekendheid met het programma.

B.   Resultaatsindicatoren

1)

Niveau van samenhang tussen de douanewetgeving en het douanebeleid en de uitvoering ervan (mate waarin nieuwe gemeenschappelijke componenten van de EES een coherente uitvoering van het Unierecht en -beleid faciliteren).

2)

Niveau van operationele samenwerking tussen nationale autoriteiten:

a)

bijdrage van nieuwe gemeenschappelijke componenten van de EES aan het faciliteren van de operationele samenwerking tussen nationale autoriteiten;

b)

aantal actieve gebruikers op het onlinesamenwerkingsplatform;

c)

aantal interacties op het samenwerkingsplatform;

d)

tevredenheid van de gebruikers over het onlinesamenwerkingsplatform.

3)

Vereenvoudigde e-procedures voor marktdeelnemers:

a)

aantal geregistreerde marktdeelnemers;

b)

aantal aanvragen.

4)

Operationele prestaties van de nationale autoriteiten:

a)

bijdrage van nieuwe gemeenschappelijke componenten van de EES aan de verbetering van de operationele prestaties van nationale autoriteiten;

b)

bijdrage van de resultaten van samenwerkingsacties en acties ten behoeve van competentieontwikkeling aan de verbetering van de operationele prestaties van nationale autoriteiten.

5)

Douane — Innovatie op het gebied van douanebeleid:

a)

bijdrage van nieuwe gemeenschappelijke componenten van de EES aan innovatie op het gebied van douanebeleid;

b)

bijdrage van de resultaten van samenwerkingsacties en acties ten behoeve van competentieontwikkeling aan innovatie op het gebied van douanebeleid.

C.   Effectindicatoren

1)

Ontwikkeling van de bescherming van de financiële en economische belangen van de Unie en de lidstaten:

a)

bedrag aan niet-betaalde rechten, met inbegrip van douanerechten, compenserende en antidumpingrechten, op goederen en diensten dat samenhangt met vastgestelde fraude en onregelmatigheden en nog moet worden geïnd;

b)

vastgestelde gevallen van fraude en onregelmatigheden waarbij rechten in het geding zijn.

2)

Ontwikkeling van de veiligheid van de Unie en haar inwoners (inbeslagname van goederen en stoffen die een gevaar voor de veiligheid vormen).

3)

Ontwikkeling van de facilitering van legitieme bedrijfsactiviteiten:

a)

efficiëntie van douane- en grensbeheerafwikkeling (uitgedrukt in afwikkelingstijd);

b)

bijdrage aan de overgang naar een papierloze douane-unie.


23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/134


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/2566 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2022

tot wijziging en rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 wat betreft het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 69,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 van de Commissie (2) vult Verordening (EU) nr. 1308/2013 aan met voorschriften voor met name het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken, het wijnbouwkadaster, begeleidende documenten en certificering, het in- en uitslagregister, de verplichte opgaven, meldingen en de bekendmaking van meegedeelde informatie.

(2)

Het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken waarin Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet, is gewijzigd bij Verordening (EU) 2021/2117 van het Europees Parlement en de Raad (3) en die wijzigingen moeten worden verwerkt in Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273.

(3)

De vrijstelling van de verplichting om een vergunning voor het aanplanten van wijnstokken te verkrijgen, is uitgebreid tot het aanplanten of herbeplanten van oppervlakten voor het opzetten van verzamelingen wijnstokrassen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen. Die vrijstelling moet worden toegevoegd aan de bepalingen inzake oppervlakten voor experimentele doeleinden of voor de teelt van moederplanten voor entstokken. Om misbruik van die vrijstelling te voorkomen, moeten bepaalde voorwaarden worden gesteld waaraan dergelijke verzamelingen wijnstokrassen moeten voldoen. Bovendien moeten de definities van “wijnbouwer” en “wijnbouwperceel” in artikel 2 van en bijlage IV bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 worden geactualiseerd op basis van die vrijstelling. Duidelijkheidshalve moet ook een nieuwe definitie van de term “verzameling wijnstokrassen” aan dat artikel worden toegevoegd.

(4)

Op grond van artikel 63, lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mogen de lidstaten de afgifte van aanplantvergunningen op regionaal niveau beperken voor specifieke gebieden die in aanmerking komen voor de productie van wijnen met een beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding, om een voldoende aangetoond risico van waardevermindering van een bepaalde beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding te vermijden. Die bepaling moet worden verwerkt in de herbeplantingsbeperkingen van artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273.

(5)

De verbintenis van een aanvrager om aan de subsidiabiliteitscriteria van artikel 64, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 4, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 te voldoen, en zijn verbintenis dat de aanvraag geen aanzienlijk risico van misbruik van de faam van specifieke beschermde geografische aanduidingen inhoudt, lopen op 31 december 2030 af. Die uiterste datum, die samenvalt met het einde van het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken, moet worden aangepast vanwege de verlenging van dat stelsel dat bij Verordening (EU) 2021/2117 is doorgevoerd in artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Om dezelfde reden moeten de einddata voor bepaalde verbintenissen die verband houden met de subsidiabiliteitscriteria van de bijlagen I en II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273, ook worden aangepast.

(6)

De in artikel 64, lid 2, punten f) en h), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde prioriteitscriteria zijn respectievelijk gewijzigd en verduidelijkt en deze wijzigingen moeten eveneens worden verwerkt in de desbetreffende delen van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273.

(7)

Voorts wordt met het begrip “wijnbouwer” als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273, de professionele wijnbouwer bedoeld. In artikel 3, lid 3, van die gedelegeerde verordening verwijst het echter abusievelijk ook naar natuurlijke personen die met de opbrengst van een oppervlakte die niet groter is dan 0,1 ha, wijn produceren die uitsluitend bestemd is voor consumptie door henzelf en hun gezin, terwijl deze oppervlakte is vrijgesteld van het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken. Deze tegenstrijdigheid moet worden rechtgezet.

(8)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd en gerectificeerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Lid 1 van artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

“wijnbouwer”: een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groepering van natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groepering en haar leden volgens het nationale recht, waarvan het bedrijf zich bevindt op het grondgebied van de Unie, zoals gedefinieerd in artikel 52 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in samenhang met artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en die in het bezit is van een met wijnstokken beplante oppervlakte waarvan de opbrengst wordt gebruikt voor de commerciële productie van wijnbouwproducten of waarvoor een vrijstelling geldt omdat de oppervlakte wordt gebruikt voor experimentele doeleinden, voor het opzetten van verzamelingen wijnstokrassen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen, of voor de teelt van moederplanten voor entstokken als bedoeld in artikel 3, lid 2;”;

b)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

“wijnbouwperceel”: een perceel landbouwgrond als gedefinieerd in artikel 67, lid 4, punt a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 dat is beplant met wijnstokken en dat ofwel gericht is op de commerciële productie van wijnbouwproducten ofwel valt onder de vrijstelling wegens gebruik voor experimentele doeleinden, voor het opzetten van verzamelingen wijnstokrassen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen, of voor de teelt van moederplanten voor entstokken als bedoeld in artikel 3, lid 2;”;

c)

het volgende punt l) wordt toegevoegd:

“l)

“verzameling wijnstokrassen”: een wijnbouwperceel dat is beplant met meerdere wijnstokrassen, waarbij elk ras niet meer dan vijftig wijnstokken telt.”.

2)

Lid 2 van artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“De bevoegde autoriteiten worden vooraf in kennis gesteld van het beplanten of herbeplanten van oppervlakten voor experimentele doeleinden, voor het opzetten van verzamelingen wijnstokrassen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen, of voor de teelt van moederplanten voor entstokken. Daarbij wordt alle relevante informatie gemeld over deze oppervlakten en over de periode waarin het experiment loopt, de verzameling wijnstokrassen in stand wordt gehouden of de teelt van moederplanten voor entstokken plaatsvindt. Ook de verlenging van die perioden wordt bij de bevoegde autoriteiten gemeld.”;

b)

in de tweede alinea wordt punt a) vervangen door:

“a)

verkrijgt de producent overeenkomstig artikel 64, artikel 66 of artikel 68 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 een vergunning voor de betrokken oppervlakte zodat de op deze oppervlakte verbouwde druiven en de op basis daarvan verkregen wijnbouwproducten in de handel kunnen worden gebracht, of”;

c)

na de derde alinea worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“De in lid 1 bedoelde vrijstelling geldt alleen voor oppervlakten voor het opzetten van verzamelingen wijnstokrassen wanneer dergelijke verzamelingen bedoeld zijn voor de instandhouding van de genetische hulpbronnen van wijnstokrassen die kenmerkend zijn voor een bepaald wijnbouwgebied, en wanneer de oppervlakte van elke verzameling niet meer dan twee hectare bedraagt.

De lidstaten kunnen een lijst opstellen van overeenkomstig artikel 81, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 ingedeelde druivenrassen op hun grondgebied die op nationaal of regionaal niveau in aanmerking komen voor het opzetten van een verzameling rassen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen. De lidstaten kunnen ook een maximumoppervlakte voor verzamelingen van dergelijke wijnstokrassen vaststellen die lager is dan twee hectare, alsmede een maximumaantal wijnstokken per ras dat lager is dan de in artikel 2, lid 1, punt l), van de onderhavige verordening vastgelegde bovengrens.”.

3)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“De lidstaten kunnen de herbeplanting beperken op grond van artikel 66, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 indien de specifieke te herbeplanten oppervlakte ligt in een gebied waar de afgifte van vergunningen voor nieuwe aanplant overeenkomstig artikel 63, lid 2, punt b), van die verordening is beperkt en op voorwaarde dat het besluit wordt gerechtvaardigd door de noodzaak een voldoende aangetoond risico van een waardevermindering van een bepaalde beschermde oorsprongsbenaming (“BOB”) of beschermde geografische aanduiding (“BGA”) te vermijden.”;

b)

in de tweede alinea wordt de inleidende zin vervangen door:

“Het in de eerste alinea bedoelde risico van waardevermindering is onbestaande indien:”.

4)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de tweede alinea van deel A wordt de datum “31 december 2030” vervangen door “31 december 2045”;

b)

in de tweede alinea van deel B wordt de datum “31 december 2030” vervangen door “31 december 2045”.

5)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel B wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea van punt 1 wordt de datum “31 december 2030” vervangen door “31 december 2045”;

ii)

in de eerste alinea van punt 2 wordt de datum “31 december 2030” vervangen door “31 december 2045”;

iii)

in de tweede alinea van punt 4 wordt de datum “31 december 2030” vervangen door “31 december 2045”;

iv)

het volgende punt 5 wordt ingevoegd:

“5.

De aanvrager verbindt zich ertoe de nieuw aan te planten oppervlakte(n) gedurende ten minste zeven tot tien jaar in stand te houden met ten minste één van de rassen die zijn vermeld in de daartoe door de lidstaat opgestelde nationale lijst van wijnstokrassen die in aanmerking komen voor de instandhouding van de genetische hulpbronnen. Die periode loopt uiterlijk op 31 december 2045 af.”;

b)

in de tweede alinea van deel D wordt de datum “31 december 2030” vervangen door “31 december 2045”;

c)

deel F wordt vervangen door:

“F.

In artikel 64, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoeld criterium

Het in artikel 64, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde criterium wordt geacht te zijn nageleefd indien het beter presteren op het gebied van kostenefficiëntie of concurrentievermogen of aanwezigheid op de markten wordt geconstateerd op basis van een van de volgende elementen:

1)

de kosten per eenheid product van het bedrijf in de wijnbouwsector zijn in een bepaald jaar lager dan het gemiddelde van de voorgaande vijf jaar;

2)

het bedrijf heeft in een bepaald jaar gediversifieerde distributiekanalen en/of kent in een bepaald jaar een grote vraag naar zijn producten, afgezet tegen het gemiddelde van de voorgaande vijf jaar.

De lidstaten kunnen de elementen van de punten 1) en 2) verder uitwerken.”;

d)

deel H wordt vervangen door:

“H.

In artikel 64, lid 2, punt h), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoeld criterium

Het in artikel 64, lid 2, punt h), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde criterium wordt geacht te zijn nageleefd indien de oppervlakte van de wijnbouwpercelen van het bedrijf van de aanvrager op het moment van de aanvraag voldoet aan de drempels die de lidstaten op basis van objectieve criteria op nationaal of regionaal niveau bepalen. Deze drempels worden vastgesteld op:

1)

ten minste 0,1 hectare aan wijnbouwpercelen voor kleine bedrijven;

2)

ten hoogste 50 hectare aan wijnbouwpercelen voor middelgrote bedrijven.

Met wijnstokken beplante oppervlakten waarvoor de vrijstellingen van artikel 62, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 gelden, worden niet meegeteld bij de berekening van de oppervlakte van de wijnbouwpercelen.”;

e)

in de tweede alinea van deel I, punt II, wordt de datum “31 december 2030” vervangen door “31 december 2045”.

6)

In punt 1 van deel 1.2 van bijlage IV wordt het volgende punt c) toegevoegd:

“c)

oppervlakten die worden beplant of herbeplant voor het opzetten van verzamelingen wijnstokrassen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen.”.

Artikel 2

Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273

Lid 3 van artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 wordt vervangen door:

“3.   Voor het beplanten of herbeplanten van oppervlakten waarvan de wijn of wijnbouwproducten uitsluitend bedoeld zijn voor consumptie door een natuurlijke persoon of een groep natuurlijke personen, inclusief hun gezinnen, die geen wijnbouwers in de zin van artikel 2, lid 1, punt a), zijn, gelden de volgende voorwaarden:

a)

de oppervlakte is niet groter dan 0,1 ha;

b)

de betrokken natuurlijke persoon of groep natuurlijke personen produceert geen wijn of andere wijnbouwproducten voor handelsdoeleinden.

Voor de toepassing van dit lid mogen de lidstaten bepaalde organisaties die geen handelsactiviteiten verrichten, als equivalent aan natuurlijke personen, inclusief hun gezinnen, beschouwen.

De lidstaten kunnen bepalen dat de in de eerste alinea bedoelde aanplant moet worden gemeld.”.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 van de Commissie van 11 december 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken, het wijnbouwkadaster, begeleidende documenten en certificering, het in- en uitslagregister, de verplichte opgaven, meldingen en de bekendmaking van meegedeelde informatie, tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepasselijke controles en sancties, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 555/2008, (EG) nr. 606/2009 en (EG) nr. 607/2009 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 436/2009 van de Commissie en Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/560 van de Commissie (PB L 58 van 28.2.2018, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2021/2117 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 262).


23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/139


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/2567 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2022

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 wat betreft het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 70,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 van de Commissie (2) bevat bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1308/2013 die met name betrekking hebben op het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken, op certificering, op het in- en uitslagregister, op verplichte opgaven en op meldingen.

(2)

Het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken waarin Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet, is gewijzigd bij Verordening (EU) 2021/2117 van het Europees Parlement en de Raad (3) en die wijzigingen moeten worden verwerkt in de desbetreffende bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274.

(3)

De lidstaten mogen thans de oppervlakte die jaarlijks beschikbaar is voor vergunningen voor nieuwe aanplant, berekenen op basis van de totale met wijnstokken beplante oppervlakte zoals gemeten op 31 juli van het voorgaande jaar, dan wel op historische basis door uit te gaan van de totale op 31 juli 2015 werkelijk met wijnstokken beplante oppervlakte, vermeerderd met een oppervlakte die overeenstemt met de oppervlakte waarvoor aan producenten aanplantrechten waren verleend die op 1 januari 2016 beschikbaar waren voor omzetting in vergunningen. De lidstaten maken bekend welke van de twee opties voor een bepaald jaar is gekozen.

(4)

Wanneer een lidstaat besluit om op nationaal niveau een lager percentage dan het maximum van 1 % toe te passen en/of de afgifte van vergunningen op regionaal niveau te beperken, moet hij rekening houden met de aanbevelingen van erkende beroepsorganisaties die in de wijnsector actief zijn, van belanghebbende producentengroeperingen of van andere op grond van zijn wetgeving erkende beroepsorganisaties. Om de bevoegde autoriteiten de nodige tijd te geven om deze aanbevelingen mee te wegen voordat zij een definitief besluit nemen, moet het de lidstaten worden toegestaan een termijn voor de indiening van aanbevelingen vast te stellen. Omwille van de transparantie moeten de ingediende aanbevelingen openbaar worden gemaakt.

(5)

De lidstaten kunnen de in artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 genoemde subsidiabiliteits- en prioriteitscriteria niet alleen op nationaal, maar ook op regionaal niveau vaststellen.

(6)

Het in artikel 64, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde prioriteitscriterium omvat nu ook de instandhouding van de genetische hulpbronnen van wijnstokken. De lidstaten die het criterium van de instandhouding van genetische hulpbronnen wensen toe te passen, moeten ruim vóór de aanvraagprocedure een lijst van subsidiabele rassen opstellen en bekendmaken.

(7)

De verschuiving die in het in artikel 64, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde prioriteitscriterium heeft plaatsgevonden van een nadruk op een mogelijke toekomstige verbetering van het concurrentievermogen van een bedrijf naar een aantoonbaar beter presteren op het gebied van kostenefficiëntie of concurrentievermogen of aanwezigheid op de markten, moet ook tot uiting komen in de desbetreffende bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274.

(8)

Het in artikel 64, lid 2, punt h), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde prioriteitscriterium is bijgewerkt in die zin dat verduidelijkt wordt dat bij gemengde bedrijven alleen de oppervlakte van de wijnbouwpercelen meetelt om te bepalen of het bedrijf beneden de drempel voor kleine en middelgrote bedrijven ligt.

(9)

Artikel 68, lid 2 bis, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 biedt de lidstaten de mogelijkheid aanplantvergunningen te verlenen voor de oppervlakte met aanplantrechten die in aanmerking kwamen voor omzetting in aanplantvergunningen, maar op 31 december 2022 nog niet zijn omgezet in vergunningen. De betrokken oppervlakten moeten aan de Commissie worden meegedeeld en het moet de lidstaten worden toegestaan deze in de jaren 2023, 2024 en 2025 geheel of gedeeltelijk toe te voegen aan de vergunningen voor nieuwe aanplant. Door de verlening van deze vergunningen over een periode van drie jaar te spreiden, kunnen de lidstaten rekening houden met de marktsituatie en kunnen zij de toename van het areaal over meerdere jaren spreiden. Daardoor kan een plotselinge piek in nieuwe aanplantingen worden vermeden; zo’n piek kan leiden tot marktfricties vanwege de inputs die nodig zijn voor de aanleg van nieuwe wijngaarden, en vanwege de ingebruikname van de nieuwe wijnstokken.

(10)

Het Verenigd Koninkrijk is geen lidstaat meer van de Unie en kan daarom niet meer worden verplicht tot de indiening van monsters voor de analytische databank van isotopische gegevens als bedoeld in artikel 39 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 van de Commissie (4), en moet daarom worden geschrapt uit de lijst van lidstaten in deel II van bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274.

(11)

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De maatregelen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt vervangen door:

“Artikel 3

Voorafgaande besluiten inzake oppervlakten die beschikbaar worden gesteld voor nieuwe aanplant

1.   Een lidstaat die besluit de totale middels vergunningen toe te wijzen oppervlakte die beschikbaar is voor nieuwe aanplant, overeenkomstig artikel 63, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 te beperken, maakt dat besluit, alsook de onderliggende redenen, uiterlijk op 1 maart van het betrokken jaar openbaar; in zijn besluit wordt ook vermeld of hij de totale voor nieuwe aanplant beschikbare oppervlakte berekent overeenkomstig artikel 63, lid 1, punt a), of artikel 63, lid 1, punt b), van die verordening.

2.   Een lidstaat kan een termijn vaststellen voor de indiening van aanbevelingen van beroepsorganisaties of belanghebbende producentengroeperingen als bedoeld in artikel 65 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, om ervoor te zorgen dat die aanbevelingen tijdig worden gepresenteerd om te kunnen worden onderzocht voordat de betrokken lidstaat het in lid 1 bedoelde besluit neemt om de totale voor nieuwe aanplant beschikbare oppervlakte te beperken. Die aanbevelingen worden eveneens openbaar gemaakt.”.

2)

Lid 3 van artikel 4 wordt vervangen door:

“3.   Een lidstaat die de in lid 2, punt b), ii), genoemde prioriteitscriteria wil toepassen, geeft aan welke van deze criteria zullen worden toegepast en of ze op nationaal of regionaal niveau zullen worden toegepast. Een lidstaat mag ook besluiten een verschillend gewicht toe te kennen aan elk van de gekozen prioriteitscriteria. Dergelijke besluiten stellen een lidstaat in staat om voor de verlening van het aantal hectaren overeenkomstig lid 2, punt b), ii), de afzonderlijke aanvragen op nationaal of regionaal niveau te rangschikken, op basis van de mate waarin die aanvragen voldoen aan de gekozen prioriteitscriteria.”.

3)

In artikel 6, lid 3, wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt a bis) wordt ingevoegd:

“a bis)

prioriteitscriterium in artikel 64, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013: in voorkomend geval wordt in de aanvraag het wijnstokras vermeld dat de aanvrager op de nieuw beplante oppervlakte(n) wil telen en dat moet voorkomen op een door de bevoegde autoriteit van de lidstaat in kwestie opgestelde en openbaar gemaakte lijst van rassen die in aanmerking komen voor de instandhouding van de genetische hulpbronnen van wijnstokken en die zijn ingedeeld overeenkomstig artikel 81, lid 2, van die verordening;”;

b)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

prioriteitscriterium in artikel 64, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 1308/2013: de aanvragen bevatten informatie van economische aard waarmee het beter presteren op het gebied van kostenefficiëntie of concurrentievermogen of aanwezigheid op de markten van het bedrijf wordt aangetoond op basis van de elementen van deel F van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273;”;

c)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

prioriteitscriterium in artikel 64, lid 2, punt h), van Verordening (EU) nr. 1308/2013: de aanvragen bevatten informatie waaruit blijkt dat de oppervlakte van de wijnbouwpercelen van het bedrijf van de aanvrager waarvoor de vrijstellingen van artikel 62, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 niet gelden, op het moment van de aanvraag voldoet aan de drempels die de lidstaten bepalen op basis van deel H van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273;”.

4)

Aan artikel 10 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

“3.   Indien een lidstaat besluit om overeenkomstig artikel 68, lid 2 bis, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vergunningen beschikbaar te stellen boven op de in artikel 63, lid 1, van die verordening bedoelde 1 % van de totale met wijnstokken beplante oppervlakte, stelt hij de Commissie uiterlijk op 1 maart van de jaren 2023, 2024 en 2025 in kennis van de oppervlakte waarvoor die aanvullende vergunningen zijn verleend.”.

5)

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) van lid 1 wordt vervangen door:

“b)

de meldingen als bedoeld in artikel 63, lid 4, en artikel 64, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en in artikel 10, lid 3, van de onderhavige verordening. Voor deze meldingen wordt gebruikgemaakt van het formulier in deel II van bijlage IV bij deze verordening;”;

b)

aan lid 2 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea, punt c), stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 1 maart 2023 in kennis van de vergunningen die tussen 1 augustus en 31 december 2022 zijn verleend op basis van de omzetting van geldige aanplantrechten als bedoeld in artikel 10, lid 3, van deze verordening.”.

6)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

7)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

8)

Bijlage IV wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 van de Commissie van 11 december 2017 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken, certificering, het in- en uitslagregister, verplichte opgaven en meldingen, en voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepasselijke controles, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/561 van de Commissie (PB L 58 van 28.2.2018, blz. 60).

(3)  Verordening (EU) 2021/2117 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 262).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 van de Commissie van 11 december 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken, het wijnbouwkadaster, begeleidende documenten en certificering, het in- en uitslagregister, de verplichte opgaven, meldingen en de bekendmaking van meegedeelde informatie, tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepasselijke controles en sancties, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 555/2008, (EG) nr. 606/2009 en (EG) nr. 607/2009 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 436/2009 van de Commissie en Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/560 van de Commissie (PB L 58 van 28.2.2018, blz. 1).


BIJLAGE I

Deel B van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 wordt vervangen door:

“B.   TOEWIJZING OVEREENKOMSTIG DE PRIORITEITSCRITERIA

Het gedeelte van het totale aantal voor nieuwe aanplant beschikbare hectaren dat een lidstaat besluit op nationaal of regionaal niveau toe te wijzen op basis van de gekozen prioriteitscriteria, als genoemd in artikel 4, lid 2, punt b), ii), wordt op de volgende wijze verdeeld over de afzonderlijke subsidiabele aanvragen:

a)

De lidstaten kiezen de prioriteitscriteria op nationaal of regionaal niveau; zij kunnen aan de verschillende criteria hetzelfde dan wel een verschillend gewicht toekennen. De lidstaten kunnen het aan de criteria toegekende gewicht eenvormig op nationaal niveau toepassen of afhankelijk maken van de ligging binnen het grondgebied van de lidstaat.

Wanneer de lidstaten aan alle op nationaal of regionaal niveau gekozen criteria hetzelfde gewicht toekennen, krijgt elk van die criteria de waarde één (1).

Wanneer de lidstaten aan de op nationaal of regionaal niveau gekozen criteria een verschillend gewicht toekennen, krijgt elk van die criteria een waarde tussen nul (0) en één (1), waarbij de som van alle afzonderlijke waarden steeds gelijk moet zijn aan één (1).

Indien het aan die criteria toegekende gewicht afhankelijk is van de regio op het grondgebied van de lidstaat, krijgt elk criterium per betrokken regio een individuele waarde tussen nul (0) en één (1). In dat geval moet voor elke regio de som van alle afzonderlijke gewichten die aan de gekozen criteria zijn toegekend, steeds gelijk zijn aan één (1).

b)

De lidstaten beoordelen elke afzonderlijke subsidiabele aanvraag op basis van de mate waarin de gekozen prioriteitscriteria worden nageleefd. Om te beoordelen in hoeverre elk prioriteitscriterium wordt nageleefd, stellen de lidstaten één enkele schaal op nationaal of regionaal niveau op die wordt gebruikt om voor elk criterium aan de aanvragen een bepaald aantal punten toe te kennen.

c)

De schaal omvat het voorafbepaalde aantal punten dat moet worden toegekend naargelang van de mate waarin aan elk van de criteria wordt voldaan, alsook het aantal punten dat moet worden toegekend voor elk van de verschillende onderdelen van elk specifiek criterium.

d)

De lidstaten stellen op nationaal of regionaal niveau een rangschikking op van de afzonderlijke aanvragen aan de hand van het totale aantal punten dat aan de afzonderlijke aanvragen is toegekend op basis van de naleving of de mate van naleving als bedoeld in punt b), en, in voorkomend geval, het gewicht dat aan de criteria is toegekend als bedoeld in punt a). Daartoe gebruiken zij de volgende formule:

Pt = W 1 × Pt 1 + W 2 × Pt 2 + … + W n × Pt n

Pt

=

totaal aantal punten van een specifieke afzonderlijke aanvraag

W 1, W 2 … W n

=

gewicht van criterium 1, 2, …, n

Pt 1, Pt 2…, Pt n

=

mate waarin de aanvraag voldoet aan criterium 1, 2, …, n

In gebieden waar het toegekende gewicht voor elk prioriteitscriterium nul is, krijgen alle subsidiabele aanvragen de maximumwaarde van de schaal voor wat de mate van naleving betreft.

e)

De lidstaten verlenen vergunningen aan de afzonderlijke aanvragers in de volgorde die op basis van de punt d) bedoelde rangschikking is vastgesteld, totdat de hectaren die op basis van de prioriteitscriteria moeten worden toegewezen, zijn uitgeput. Er wordt een vergunning afgegeven voor het volledige aantal door een aanvrager gevraagde hectaren vóór er een vergunning wordt verleend aan de volgende aanvrager in de rangschikking.

Indien op een bepaalde positie in de rangschikking verschillende aanvragen evenveel punten hebben zonder dat er voldoende hectaren beschikbaar zijn, worden de overgebleven hectaren verhoudingsgewijs aan die aanvragen toegewezen.

f)

Wanneer vergunningen worden verleend volgens het bepaalde in deel A en de punten a) tot en met e) van het onderhavige punt, en de limiet voor een bepaalde regio, voor een gebied dat in aanmerking komt voor een BOB of BGA, of voor een gebied zonder geografische aanduiding, is bereikt, worden geen verdere aanvragen voor die regio of dat gebied ingewilligd.”.


BIJLAGE II

Deel II van bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 wordt vervangen door:

“DEEL II

Aantal monsters dat de lidstaten elk jaar voor de analytische databank moeten nemen overeenkomstig artikel 27, lid 3

30 in Bulgarije,

20 in Tsjechië,

200 in Duitsland,

50 in Griekenland,

200 in Spanje,

400 in Frankrijk,

30 in Kroatië,

400 in Italië,

10 in Cyprus,

4 in Luxemburg,

50 in Hongarije,

4 in Malta,

50 in Oostenrijk,

50 in Portugal,

70 in Roemenië,

20 in Slovenië,

15 in Slowakije.”.


BIJLAGE III

Bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/274 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel II wordt tabel A vervangen door:

“Tabel A

Vergunningen voor nieuwe aanplant — percentage

Lidstaat:

 

Datum van de mededeling:

 

Jaar:

 

Wijze van berekening overeenkomstig artikel 63, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013:

Op nationaal niveau toe te passen percentage:

 

Motivering voor de beperking van het percentage op nationaal niveau (indien minder dan 1 %):

 

Oppervlakte A: Totale daadwerkelijk beplante oppervlakte (ha) overeenkomstig artikel 63, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (op 31 juli laatstleden):

 

B1: Totale daadwerkelijk beplante oppervlakte (ha) op 31 juli 2015:

 

B2: Oppervlakte (ha) met aanplantrechten die op 1 januari 2016 beschikbaar waren voor omzetting in vergunningen

 

Oppervlakte B (B1+B2) Oppervlakte overeenkomstig artikel 63, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013:

 

(Oppervlakte A of oppervlakte B vermenigvuldigd met het op nationaal niveau toegepaste percentage) = Totale oppervlakte (ha) voor nieuwe aanplant op nationaal niveau, op basis van het percentage en de referentie waartoe is besloten:

 

Totale oppervlakte (ha) die overeenkomstig artikel 7, lid 3, van deze verordening uit het voorgaande jaar is overgedragen:

 

Oppervlakte (ha) overeenkomstig artikel 68, lid 2 bis, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (alleen voor de jaren 2023, 2024 en 2025):

 

Totale oppervlakte (ha) van de vergunningen voor de aanplant van nieuwe wijnstokken op nationaal niveau:

 

Uiterste datum voor de melding: 1 maart.”.

2)

In deel VI worden de opmerkingen onder de tabel vervangen door:

“Uiterste datum voor de melding: 1 november.

NB:Deze tabel moeten worden verstrekt voor elk wijnoogstjaar (vanaf 1 augustus van het jaar n-1 tot en met 31 juli van het jaar van de mededeling) tot en met 1 november van het jaar volgend op het einde van de in artikel 68, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde termijn of het einde van de door de lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 1, van de onderhavige verordening bepaalde termijn.

De mededeling voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 december 2022 wordt echter uiterlijk op 1 maart 2023 gedaan.”.


23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/147


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/2568 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2022

tot wijziging van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 tot vaststelling van bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 71, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Afrikaanse varkenspest is een infectieuze virale ziekte bij gehouden en in het wild levende varkens en kan ernstige gevolgen hebben voor de betrokken dierpopulatie en de rentabiliteit van de landbouw, waardoor de verplaatsingen van zendingen van die dieren en producten daarvan binnen de Unie en de uitvoer naar derde landen worden verstoord.

(2)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 van de Commissie (2) is vastgesteld in het kader van Verordening (EU) 2016/429 en bevat bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest die door de in bijlage I bij die verordening vermelde lidstaten (de “betrokken lidstaten”) gedurende een beperkte periode in de in die bijlage vermelde beperkingszones I, II en III moeten worden toegepast.

(3)

De in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 als beperkingszones I, II en III opgenomen gebieden zijn opgenomen op basis van de epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest in de Unie. Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 is laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2486 van de Commissie (3), naar aanleiding van veranderingen in de epidemiologische situatie ten aanzien van die ziekte in Italië en Polen. Sinds de datum waarop die uitvoeringsverordening is vastgesteld, is de epidemiologische situatie ten aanzien van die ziekte in bepaalde betrokken lidstaten geëvolueerd.

(4)

Bij eventuele wijzigingen van de beperkingszones I, II en III in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 moet worden uitgegaan van de epidemiologische situatie met betrekking tot Afrikaanse varkenspest in de gebieden die door die ziekte zijn getroffen en de algemene epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest in de desbetreffende lidstaat, het risiconiveau ten aanzien van de verdere verspreiding van die ziekte, de wetenschappelijk gefundeerde beginselen en criteria voor de geografische vaststelling van zones ten aanzien van Afrikaanse varkenspest en de met de lidstaten in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders overeengekomen richtsnoeren van de Unie, die openbaar beschikbaar zijn op de website van de Commissie (4). Bij dergelijke wijzigingen moet ook rekening worden gehouden met internationale normen, zoals de Gezondheidscode voor landdieren (5) van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH) en de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten verstrekte motiveringen voor de zonering.

(5)

Sinds de datum waarop Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2486 is vastgesteld, hebben zich in Slowakije nieuwe uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens voorgedaan.

(6)

In december 2022 zijn verscheidene uitbraken van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij in het wild levende varkens in het district Zlate Moravce in Slowakije, in een gebied dat momenteel niet in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 is opgenomen. Door die nieuwe uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens verhoogt het risiconiveau, wat in die bijlage moet worden weerspiegeld. Bijgevolg moet dit momenteel niet als beperkingszone in die bijlage opgenomen gebied van Slowakije dat door die recente uitbraken van Afrikaanse varkenspest is getroffen, nu in die bijlage worden opgenomen als beperkingszone II, en moeten de huidige grenzen van de beperkingszones I ook opnieuw worden bepaald om rekening te houden met die recente uitbraken.

(7)

Naar aanleiding van die recente uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens in Slowakije, en rekening houdend met de huidige epidemiologische situatie in de Unie wat Afrikaanse varkenspest betreft, is de zonering in die lidstaat opnieuw beoordeeld en bijgewerkt overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605. Bovendien zijn de bestaande risicobeheersmaatregelen ook opnieuw geëvalueerd en geactualiseerd. Deze wijzigingen moeten worden weerspiegeld in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605.

(8)

Om rekening te houden met de recente ontwikkelingen in de epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest in de Unie, en met het oog op de proactieve bestrijding van de met de verspreiding van die ziekte samenhangende risico’s, moeten voor Slowakije nieuwe beperkingszones van voldoende omvang worden afgebakend en als beperkingszones I en II worden opgenomen. Aangezien de situatie met betrekking tot Afrikaanse varkenspest in de Unie zeer dynamisch is, is bij de afbakening van die nieuwe beperkingszones rekening gehouden met de epidemiologische situatie in de omliggende gebieden.

(9)

Gezien de urgentie van de epidemiologische situatie in de Unie wat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest betreft, is het belangrijk dat de wijzigingen die door middel van deze uitvoeringsverordening worden aangebracht in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605, zo spoedig mogelijk in werking treden.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 van de Commissie van 7 april 2021 tot vaststelling van bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest (PB L 129 van 15.4.2021, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2486 van de Commissie van 16 december 2022 tot wijziging van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 tot vaststelling van bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest (PB L 323 van 19.12.2022, blz. 33).

(4)  Werkdocument SANTE/7112/2015/Rev. 3, “Principles and criteria for geographically defining ASF regionalisation” (Beginselen en criteria voor de geografische vaststelling van een regionalisering ten aanzien van Afrikaanse varkenspest); https://ec.europa.eu/food/animals/animal-diseases/control-measures/asf_en

(5)  Gezondheidscode voor landdieren van de OIE, 29e editie, 2021, delen I en II, ISBN 978-92-95115-40-8; https://www.woah.org/en/what-we-do/standards/codes-and-manuals/terrestrial-code-online-access/


BIJLAGE

Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 wordt vervangen door:

“BIJLAGE I

BEPERKINGSZONES

DEEL I

1.   Duitsland

De volgende beperkingszones I in Duitsland:

Bundesland Brandenburg:

Landkreis Dahme-Spreewald:

Gemeinde Alt Zauche-Wußwerk,

Gemeinde Byhleguhre-Byhlen,

Gemeinde Märkische Heide, mit den Gemarkungen Alt Schadow, Neu Schadow, Pretschen, Plattkow, Wittmannsdorf, Schuhlen-Wiese, Bückchen, Kuschkow, Gröditsch, Groß Leuthen, Leibchel, Glietz, Groß Leine, Dollgen, Krugau, Dürrenhofe, Biebersdorf und Klein Leine,

Gemeinde Neu Zauche,

Gemeinde Schwielochsee mit den Gemarkungen Groß Liebitz, Guhlen, Mochow und Siegadel,

Gemeinde Spreewaldheide,

Gemeinde Straupitz,

Landkreis Märkisch-Oderland:

Gemeinde Müncheberg mit den Gemarkungen Müncheberg, Eggersdorf bei Müncheberg und Hoppegarten bei Müncheberg,

Gemeinde Bliesdorf mit den Gemarkungen Kunersdorf — westlich der B167 und Bliesdorf — westlich der B167

Gemeinde Märkische Höhe mit den Gemarkungen Reichenberg und Batzlow,

Gemeinde Wriezen mit den Gemarkungen Haselberg, Frankenfelde, Schulzendorf, Lüdersdorf Biesdorf, Rathsdorf — westlich der B 167 und Wriezen — westlich der B167

Gemeinde Buckow (Märkische Schweiz),

Gemeinde Strausberg mit den Gemarkungen Hohenstein und Ruhlsdorf,

Gemeine Garzau-Garzin,

Gemeinde Waldsieversdorf,

Gemeinde Rehfelde mit der Gemarkung Werder,

Gemeinde Reichenow-Mögelin,

Gemeinde Prötzel mit den Gemarkungen Harnekop, Sternebeck und Prötzel östlich der B 168 und der L35,

Gemeinde Oberbarnim,

Gemeinde Bad Freienwalde mit der Gemarkung Sonnenburg,

Gemeinde Falkenberg mit den Gemarkungen Dannenberg, Falkenberg westlich der L 35, Gersdorf und Kruge,

Gemeinde Höhenland mit den Gemarkungen Steinbeck, Wollenberg und Wölsickendorf,

Landkreis Barnim:

Gemeinde Joachimsthal östlich der L220 (Eberswalder Straße), östlich der L23 (Töpferstraße und Templiner Straße), östlich der L239 (Glambecker Straße) und Schorfheide (JO) östlich der L238,

Gemeinde Friedrichswalde mit der Gemarkung Glambeck östlich der L 239,

Gemeinde Althüttendorf,

Gemeinde Ziethen mit den Gemarkungen Groß Ziethen und Klein Ziethen westlich der B198,

Gemeinde Chorin mit den Gemarkungen Golzow, Senftenhütte, Buchholz, Schorfheide (Ch), Chorin westlich der L200 und Sandkrug nördlich der L200,

Gemeinde Britz,

Gemeinde Schorfheide mit den Gemarkungen Altenhof, Werbellin, Lichterfelde und Finowfurt,

Gemeinde (Stadt) Eberswalde mit der Gemarkungen Finow und Spechthausen und der Gemarkung Eberswalde südlich der B167 und westlich der L200,

Gemeinde Breydin,

Gemeinde Melchow,

Gemeinde Sydower Fließ mit der Gemarkung Grüntal nördlich der K6006 (Landstraße nach Tuchen), östlich der Schönholzer Straße und östlich Am Postweg,

Hohenfinow südlich der B167,

Landkreis Uckermark:

Gemeinde Passow mit den Gemarkungen Briest, Passow und Schönow,

Gemeinde Mark Landin mit den Gemarkungen Landin nördlich der B2, Grünow und Schönermark,

Gemeinde Angermünde mit den Gemarkungen Frauenhagen, Mürow, Angermünde nördlich und nordwestlich der B2, Dobberzin nördlich der B2, Kerkow, Welsow, Bruchhagen, Greiffenberg, Günterberg, Biesenbrow, Görlsdorf, Wolletz und Altkünkendorf,

Gemeinde Zichow,

Gemeinde Casekow mit den Gemarkungen Blumberg, Wartin, Luckow-Petershagen und den Gemarkungen Biesendahlshof und Casekow westlich der L272 und nördlich der L27,

Gemeinde Hohenselchow-Groß Pinnow mit der Gemarkung Hohenselchow nördlich der L27,

Gemeinde Tantow,

Gemeinde Mescherin mit der Gemarkung Radekow, der Gemarkung Rosow südlich der K 7311 und der Gemarkung Neurochlitz westlich der B2,

Gemeinde Gartz (Oder) mit der Gemarkung Geesow westlich der B2 sowie den Gemarkungen Gartz und Hohenreinkendorf nördlich der L27 und der B2 bis zur Kastanienallee, dort links abbiegend dem Schülerweg folgend bis Höhe Bahnhof, von hier in östlicher Richtung den Salveybach kreuzend bis zum Tantower Weg, diesen in nördlicher Richtung bis zu Stettiner Straße, diese weiter folgend bis zur B2, dieser in nördlicher Richtung folgend,

Gemeinde Pinnow nördlich und westlich der B2,

Landkreis Oder-Spree:

Gemeinde Storkow (Mark),

Gemeinde Spreenhagen mit den Gemarkungen Braunsdorf, Markgrafpieske, Lebbin und Spreenhagen,

Gemeinde Grünheide (Mark) mit den Gemarkungen Kagel, Kienbaum und Hangelsberg,

Gemeinde Fürstenwalde westlich der B 168 und nördlich der L 36,

Gemeinde Rauen,

Gemeinde Wendisch Rietz bis zur östlichen Uferzone des Scharmützelsees und von der südlichen Spitze des Scharmützelsees südlich der B246,

Gemeinde Reichenwalde,

Gemeinde Bad Saarow mit der Gemarkung Petersdorf und der Gemarkung Bad Saarow-Pieskow westlich der östlichen Uferzone des Scharmützelsees und ab nördlicher Spitze westlich der L35,

Gemeinde Tauche mit der Gemarkung Werder,

Gemeinde Steinhöfel mit den Gemarkungen Jänickendorf, Schönfelde, Beerfelde, Gölsdorf, Buchholz, Tempelberg und den Gemarkungen Steinhöfel, Hasenfelde und Heinersdorf westlich der L36 und der Gemarkung Neuendorf im Sande nördlich der L36,

Landkreis Spree-Neiße:

Gemeinde Turnow-Preilack mit der Gemarkung Turnow,

Gemeinde Drachhausen,

Gemeinde Schmogrow-Fehrow,

Gemeinde Drehnow,

Gemeinde Teichland mit den Gemarkungen Maust und Neuendorf,

Gemeinde Guhrow,

Gemeinde Werben,

Gemeinde Dissen-Striesow,

Gemeinde Briesen,

Gemeinde Kolkwitz mit den Gemarkungen Klein Gaglow, Hähnchen, Kolkwitz, Glinzig und Krieschow nördl. der BAB 15, Gulben, Papitz, Babow, Eichow, Limberg und Milkersdorf,

Gemeinde Burg (Spreewald)

Kreisfreie Stadt Cottbus außer den Gemarkungen Kahren, Gallinchen, Groß Gaglow und der Gemarkung Kiekebusch südlich der BAB,

Landkreis Oberspreewald-Lausitz:

Gemeinde Lauchhammer,

Gemeinde Schwarzheide,

Gemeinde Schipkau,

Gemeinde Senftenberg mit den Gemarkungen Brieske, Niemtsch, Senftenberg und Reppist,

die Gemeinde Schwarzbach mit der Gemarkung Biehlen,

Gemeinde Großräschen mit den Gemarkungen Wormlage, Saalhausen, Barzig, Freienhufen, Großräschen,

Gemeinde Vetschau/Spreewald mit den Gemarkungen: Naundorf, Fleißdorf, Suschow, Stradow, Göritz, Koßwig, Vetschau, Repten, Tornitz, Missen und Orgosen,

Gemeinde Calau mit den Gemarkungen: Kalkwitz, Mlode, Saßleben, Reuden, Bolschwitz, Säritz, Calau, Kemmen, Werchow und Gollmitz,

Gemeinde Luckaitztal,

Gemeinde Bronkow,

Gemeinde Altdöbern mit der Gemarkung Altdöbern westlich der Bahnlinie,

Gemeinde Tettau,

Landkreis Elbe-Elster:

Gemeinde Großthiemig,

Gemeinde Hirschfeld,

Gemeinde Gröden,

Gemeinde Schraden,

Gemeinde Merzdorf,

Gemeinde Röderland mit der Gemarkung Wainsdorf, Prösen, Stolzenhain a.d. Röder,

Gemeinde Plessa mit der Gemarkung Plessa,

Landkreis Prignitz:

Gemeinde Groß Pankow mit den Gemarkungen Baek, Tangendorf, Tacken, Hohenvier, Strigleben, Steinberg und Gulow,

Gemeinde Perleberg mit der Gemarkung Schönfeld,

Gemeinde Karstädt mit den Gemarkungen Postlin, Strehlen, Blüthen, Klockow, Premslin, Glövzin, Waterloo, Karstädt, Dargardt, Garlin und die Gemarkungen Groß Warnow, Klein Warnow, Reckenzin, Streesow und Dallmin westlich der Bahnstrecke Berlin/Spandau-Hamburg/Altona,

Gemeinde Gülitz-Reetz,

Gemeinde Putlitz mit den Gemarkungen Lockstädt, Mansfeld und Laaske,

Gemeinde Triglitz,

Gemeinde Marienfließ mit der Gemarkung Frehne,

Gemeinde Kümmernitztal mit der Gemarkungen Buckow, Preddöhl und Grabow,

Gemeinde Gerdshagen mit der Gemarkung Gerdshagen,

Gemeinde Meyenburg,

Gemeinde Pritzwalk mit der Gemarkung Steffenshagen,

Bundesland Sachsen:

Stadt Dresden:

Stadtgebiet, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Landkreis Meißen:

Gemeinde Diera-Zehren, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Glaubitz, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Hirschstein,

Gemeinde Käbschütztal,

Gemeinde Klipphausen, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Niederau, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Nünchritz, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Röderaue, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Stadt Gröditz, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Stadt Lommatzsch,

Gemeinde Stadt Meißen, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Stadt Nossen,

Gemeinde Stadt Riesa,

Gemeinde Stadt Strehla,

Gemeinde Stauchitz,

Gemeinde Wülknitz, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Zeithain,

Landkreis Mittelsachsen:

Gemeinde Großweitzschen mit den Ortsteilen Döschütz, Gadewitz, Niederranschütz, Redemitz,

Gemeinde Ostrau mit den Ortsteilen Auerschütz, Beutig, Binnewitz, Clanzschwitz, Delmschütz, Döhlen, Jahna, Kattnitz, Kiebitz, Merschütz, Münchhof, Niederlützschera, Noschkowitz, Oberlützschera, Obersteina, Ostrau, Pulsitz, Rittmitz, Schlagwitz, Schmorren, Schrebitz, Sömnitz, Trebanitz, Zschochau,

Gemeinde Reinsberg,

Gemeinde Stadt Döbeln mit den Ortsteilen Beicha, Bormitz, Choren, Döbeln, Dreißig, Geleitshäuser, Gertitzsch, Gödelitz, Großsteinbach, Juchhöh, Kleinmockritz, Leschen, Lüttewitz, Maltitz, Markritz, Meila, Mochau, Nelkanitz, Oberranschütz, Petersberg, Präbschütz, Prüfern, Schallhausen, Schweimnitz, Simselwitz, Theeschütz, Zschackwitz, Zschäschütz,

Gemeinde Stadt Großschirma mit den Ortsteilen Obergruna, Siebenlehn,

Gemeinde Stadt Roßwein mit den Ortsteilen Gleisberg, Haßlau, Klinge, Naußlitz, Neuseifersdorf, Niederforst, Ossig, Roßwein, Seifersdorf, Wettersdorf, Wetterwitz,

Gemeinde Striegistal mit den Ortsteilen Gersdorf, Kummersheim, Marbach,

Gemeinde Zschaitz-Ottewig,

Landkreis Nordsachsen:

Gemeinde Arzberg mit den Ortsteilen Stehla, Tauschwitz,

Gemeinde Cavertitz mit den Ortsteilen Außig, Cavertitz, Klingenhain, Schirmenitz, Treptitz,

Gemeinde Liebschützberg mit den Ortsteilen Borna, Bornitz, Clanzschwitz, Ganzig, Kleinragewitz, Laas, Leckwitz, Liebschütz, Sahlassan, Schönnewitz, Terpitz östlich der Querung am Käferberg, Wadewitz, Zaußwitz,

Gemeinde Naundorf mit den Ortsteilen Casabra, Gastewitz, Haage, Hof, Hohenwussen, Kreina, Nasenberg, Raitzen, Reppen, Salbitz, Stennschütz, Zeicha,

Gemeinde Stadt Belgern-Schildau mit den Ortsteilen Ammelgoßwitz, Dröschkau, Liebersee östlich der B182, Oelzschau, Seydewitz, Staritz, Wohlau,

Gemeinde Stadt Mügeln mit den Ortsteilen Mahris, Schweta südlich der K8908, Zschannewitz,

Gemeinde Stadt Oschatz mit den Ortsteilen Lonnewitz östlich des Sandbaches und nördlich der B6, Oschatz östlich des Schmorkauer Wegs und nördlich der S28, Rechau, Schmorkau, Zöschau,

Landkreis Sächsische Schweiz-Osterzgebirge:

Gemeinde Bannewitz,

Gemeinde Dürrröhrsdorf-Dittersbach,

Gemeinde Kreischa,

Gemeinde Lohmen,

Gemeinde Müglitztal,

Gemeinde Stadt Dohna,

Gemeinde Stadt Freital,

Gemeinde Stadt Heidenau,

Gemeinde Stadt Hohnstein,

Gemeinde Stadt Neustadt i. Sa.,

Gemeinde Stadt Pirna,

Gemeinde Stadt Rabenau mit den Ortsteilen Lübau, Obernaundorf, Oelsa, Rabenau und Spechtritz,

Gemeinde Stadt Stolpen,

Gemeinde Stadt Tharandt mit den Ortsteilen Fördergersdorf, Großopitz, Kurort Hartha, Pohrsdorf und Spechtshausen,

Gemeinde Stadt Wilsdruff, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Bundesland Mecklenburg-Vorpommern:

Landkreis Vorpommern Greifswald

Gemeinde Penkun,

Gemeinde Nadrensee,

Gemeinde Krackow,

Gemeinde Glasow,

Gemeinde Grambow,

Landkreis Ludwigslust-Parchim:

Gemeinde Barkhagen mit den Ortsteilen und Ortslagen: Altenlinden, Kolonie Lalchow, Plauerhagen, Zarchlin, Barkow-Ausbau, Barkow,

Gemeinde Blievenstorf mit dem Ortsteil: Blievenstorf,

Gemeinde Brenz mit den Ortsteilen und Ortslagen: Neu Brenz, Alt Brenz,

Gemeinde Domsühl mit den Ortsteilen und Ortslagen: Severin, Bergrade Hof, Bergrade Dorf, Zieslübbe, Alt Dammerow, Schlieven, Domsühl, Domsühl-Ausbau, Neu Schlieven,

Gemeinde Gallin-Kuppentin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Kuppentin, Kuppentin-Ausbau, Daschow, Zahren, Gallin, Penzlin,

Gemeinde Ganzlin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Dresenow, Dresenower Mühle, Twietfort, Ganzlin, Tönchow, Wendisch Priborn, Liebhof, Gnevsdorf,

Gemeinde Granzin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Lindenbeck, Greven, Beckendorf, Bahlenrade, Granzin,

Gemeinde Grabow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Fresenbrügge, Grabow, Griemoor, Heidehof, Kaltehof, Winkelmoor,

Gemeinde Groß Laasch mit den Ortsteilen und Ortslagen: Groß Laasch,

Gemeinde Kremmin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Beckentin, Kremmin,

Gemeinde Kritzow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Schlemmin, Kritzow,

Gemeinde Lewitzrand mit dem Ortsteil und Ortslage: Matzlow-Garwitz (teilweise),

Gemeinde Lübz mit den Ortsteilen und Ortslagen: Bobzin, Broock, Broock Ausbau, Hof Gischow, Lübz, Lutheran, Lutheran Ausbau, Riederfelde, Ruthen, Wessentin, Wessentin Ausbau,

Gemeinde Neustadt-Glewe mit den Ortsteilen und Ortslagen: Hohes Feld, Kiez, Klein Laasch, Liebs Siedlung, Neustadt-Glewe, Tuckhude, Wabel,

Gemeinde Obere Warnow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Grebbin und Wozinkel, Gemarkung Kossebade teilweise, Gemarkung Herzberg mit dem Waldgebiet Bahlenholz bis an die östliche Gemeindegrenze, Gemarkung Woeten unmittelbar östlich und westlich der L16,

Gemeinde Parchim mit den Ortsteilen und Ortslagen: Dargelütz, Neuhof, Kiekindemark, Neu Klockow, Möderitz, Malchow, Damm, Parchim, Voigtsdorf, Neu Matzlow,

Gemeinde Passow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Unterbrüz, Brüz, Welzin, Neu Brüz, Weisin, Charlottenhof, Passow,

Gemeinde Plau am See mit den Ortsteilen und Ortslagen: Reppentin, Gaarz, Silbermühle, Appelburg, Seelust, Plau-Am See, Plötzenhöhe, Klebe, Lalchow, Quetzin, Heidekrug,

Gemeinde Rom mit den Ortsteilen und Ortslagen: Lancken, Stralendorf, Rom, Darze, Paarsch,

Gemeinde Spornitz mit den Ortsteilen und Ortslagen: Dütschow, Primark, Steinbeck, Spornitz,

Gemeinde Werder mit den Ortsteilen und Ortslagen: Neu Benthen, Benthen, Tannenhof, Werder.

2.   Estland

De volgende beperkingszones I in Estland:

Hiiu maakond.

3.   Griekenland

De volgende beperkingszones I in Griekenland:

in the regional unit of Drama:

the community departments of Sidironero and Skaloti and the municipal departments of Livadero and Ksiropotamo (in Drama municipality),

the municipal department of Paranesti (in Paranesti municipality),

the municipal departments of Kokkinogeia, Mikropoli, Panorama, Pyrgoi (in Prosotsani municipality),

the municipal departments of Kato Nevrokopi, Chrysokefalo, Achladea, Vathytopos, Volakas, Granitis, Dasotos, Eksohi, Katafyto, Lefkogeia, Mikrokleisoura, Mikromilea, Ochyro, Pagoneri, Perithorio, Kato Vrontou and Potamoi (in Kato Nevrokopi municipality),

in the regional unit of Xanthi:

the municipal departments of Kimmerion, Stavroupoli, Gerakas, Dafnonas, Komnina, Kariofyto and Neochori (in Xanthi municipality),

the community departments of Satres, Thermes, Kotyli, and the municipal departments of Myki, Echinos and Oraio and (in Myki municipality),

the community department of Selero and the municipal department of Sounio (in Avdira municipality),

in the regional unit of Rodopi:

the municipal departments of Komotini, Anthochorio, Gratini, Thrylorio, Kalhas, Karydia, Kikidio, Kosmio, Pandrosos, Aigeiros, Kallisti, Meleti, Neo Sidirochori and Mega Doukato (in Komotini municipality),

the municipal departments of Ipio, Arriana, Darmeni, Archontika, Fillyra, Ano Drosini, Aratos and the Community Departments Kehros and Organi (in Arriana municipality),

the municipal departments of Iasmos, Sostis, Asomatoi, Polyanthos and Amvrosia and the community department of Amaxades (in Iasmos municipality),

the municipal department of Amaranta (in Maroneia Sapon municipality),

in the regional unit of Evros:

the municipal departments of Kyriaki, Mandra, Mavrokklisi, Mikro Dereio, Protokklisi, Roussa, Goniko, Geriko, Sidirochori, Megalo Derio, Sidiro, Giannouli, Agriani and Petrolofos (in Soufli municipality),

the municipal departments of Dikaia, Arzos, Elaia, Therapio, Komara, Marasia, Ormenio, Pentalofos, Petrota, Plati, Ptelea, Kyprinos, Zoni, Fulakio, Spilaio, Nea Vyssa, Kavili, Kastanies, Rizia, Sterna, Ampelakia, Valtos, Megali Doxipara, Neochori and Chandras (in Orestiada municipality),

the municipal departments of Asvestades, Ellinochori, Karoti, Koufovouno, Kiani, Mani, Sitochori, Alepochori, Asproneri, Metaxades, Vrysika, Doksa, Elafoxori, Ladi, Paliouri and Poimeniko (in Didymoteixo municipality),

in the regional unit of Serres:

the municipal departments of Kerkini, Livadia, Makrynitsa, Neochori, Platanakia, Petritsi, Akritochori, Vyroneia, Gonimo, Mandraki, Megalochori, Rodopoli, Ano Poroia, Katw Poroia, Sidirokastro, Vamvakophyto, Promahonas, Kamaroto, Strymonochori, Charopo, Kastanousi and Chortero and the community departments of Achladochori, Agkistro and Kapnophyto (in Sintiki municipality),

the municipal departments of Serres, Elaionas and Oinoussa and the community departments of Orini and Ano Vrontou (in Serres municipality),

the municipal departments of Dasochoriou, Irakleia, Valtero, Karperi, Koimisi, Lithotopos, Limnochori, Podismeno and Chrysochorafa (in Irakleia municipality).

4.   Letland

De volgende beperkingszones I in Letland:

Dienvidkurzemes novada, Grobiņas pagasts, Nīcas pagasta daļa uz ziemeļiem no apdzīvotas vietas Bernāti, autoceļa V1232, A11, V1222, Bārtas upes, Otaņķu pagasts, Grobiņas pilsēta,

Ropažu novada Stopiņu pagasta daļa, kas atrodas uz rietumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes.

5.   Litouwen

De volgende beperkingszones I in Litouwen:

Kalvarijos savivaldybė,

Klaipėdos rajono savivaldybė: Agluonėnų, Dovilų, Gargždų, Priekulės, Vėžaičių, Kretingalės ir Dauparų-Kvietinių seniūnijos,

Marijampolės savivaldybė išskyrus Šumskų ir Sasnavos seniūnijos,

Palangos miesto savivaldybė,

Vilkaviškio rajono savivaldybė: Bartninkų, Gražiškių, Keturvalakių, Pajevonio, Virbalio, Vištyčio seniūnijos.

6.   Hongarije

De volgende beperkingszones I in Hongarije:

Békés megye 950950, 950960, 950970, 951950, 952050, 952750, 952850, 952950, 953050, 953150, 953650, 953660, 953750, 953850, 953960, 954250, 954260, 954350, 954450, 954550, 954650, 954750, 954850, 954860, 954950, 955050, 955150, 955250, 955260, 955270, 955350, 955450, 955510, 955650, 955750, 955760, 955850, 955950, 956050, 956060, 956150 és 956160 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Bács-Kiskun megye 600150, 600850, 601550, 601650, 601660, 601750, 601850, 601950, 602050, 603250, 603750 és 603850 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Budapest 1 kódszámú, vadgazdálkodási tevékenységre nem alkalmas területe,

Csongrád-Csanád megye 800150, 800160, 800250, 802220, 802260, 802310 és 802450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Fejér megye 400150, 400250, 400351, 400352, 400450, 400550, 401150, 401250, 401350, 402050, 402350, 402360, 402850, 402950, 403050, 403450, 403550, 403650, 403750, 403950, 403960, 403970, 404650, 404750, 404850, 404950, 404960, 405050, 405750, 405850, 405950,

406050, 406150, 406550, 406650 és 406750 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Győr-Moson-Sopron megye 100550, 100650, 100950, 101050, 101350, 101450, 101550, 101560 és 102150 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Jász-Nagykun-Szolnok megye 750150, 750160, 750260, 750350, 750450, 750460, 754450, 754550, 754560, 754570, 754650, 754750, 754950, 755050, 755150, 755250, 755350 és 755450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Komárom-Esztergom megye 250150, 250250, 250450, 250460, 250550, 250650, 250750, 251050, 251150, 251250, 251350, 251360, 251650, 251750, 251850, 252250, kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Pest megye 571550, 572150, 572250, 572350, 572550, 572650, 572750, 572850, 572950, 573150, 573250, 573260, 573350, 573360, 573450, 573850, 573950, 573960, 574050, 574150, 574350, 574360, 574550, 574650, 574750, 574850, 574860, 574950, 575050, 575150, 575250, 575350, 575550, 575650, 575750, 575850, 575950, 576050, 576150, 576250, 576350, 576450, 576650, 576750, 576850, 576950, 577050, 577150, 577350, 577450, 577650, 577850, 577950, 578050, 578150, 578250, 578350, 578360, 578450, 578550, 578560, 578650, 578850, 578950, 579050, 579150, 579250, 579350, 579450, 579460, 579550, 579650, 579750, 580250 és 580450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe.

7.   Polen

De volgende beperkingszones I in Polen:

w województwie kujawsko — pomorskim:

powiat rypiński,

powiat brodnicki,

powiat grudziądzki,

powiat miejski Grudziądz,

powiat wąbrzeski,

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Wielbark i Rozogi w powiecie szczycieńskim,

w województwie podlaskim:

gminy Wysokie Mazowieckie z miastem Wysokie Mazowieckie, Czyżew i część gminy Kulesze Kościelne położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie wysokomazowieckim,

powiat łomżyński,

powiat kolneński,

powiat zambrowski,

powiat miejski Łomża,

w województwie mazowieckim:

powiat ostrołęcki,

powiat miejski Ostrołęka,

gminy Bielsk, Brudzeń Duży, Bulkowo, Drobin, Gąbin, Łąck, Nowy Duninów, Radzanowo, Słupno, Staroźreby i Stara Biała w powiecie płockim,

powiat miejski Płock,

powiat ciechanowski,

gminy Baboszewo, Dzierzążnia, Joniec, Nowe Miasto, Płońsk i miasto Płońsk, Raciąż i miasto Raciąż, Sochocin w powiecie płońskim,

powiat sierpecki,

gmina Bieżuń, Lutocin, Siemiątkowo i Żuromin w powiecie żuromińskim,

część powiatu ostrowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Dzieżgowo, Lipowiec Kościelny, Mława, Radzanów, Strzegowo, Stupsk, Szreńsk, Szydłowo, Wiśniewo w powiecie mławskim,

powiat przasnyski,

powiat makowski,

powiat pułtuski,

część powiatu wyszkowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

część powiatu węgrowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

część powiatu wołomińskiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Mokobody i Suchożebry w powiecie siedleckim,

gminy Dobre, Jakubów, Kałuszyn, Stanisławów w powiecie mińskim,

gminy Bielany i gmina wiejska Sokołów Podlaski w powiecie sokołowskim,

powiat gostyniński,

w województwie podkarpackim:

gmina Krempna w powiecie jasielskim,

część powiatu ropczycko — sędziszowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Pruchnik, Rokietnica, Roźwienica, w powiecie jarosławskim,

gminy Fredropol, Krasiczyn, Krzywcza, Przemyśl, część gminy Orły położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 77, część gminy Żurawica na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 77 w powiecie przemyskim,

powiat miejski Przemyśl,

gminy Gać, Jawornik Polski, Kańczuga, część gminy Zarzecze położona na południe od linii wyznaczonej przez rzekę Mleczka w powiecie przeworskim,

powiat łańcucki,

gminy Trzebownisko, Głogów Małopolski, część gminy Świlcza położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 94 i część gminy Sokołów Małopolski położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 875 w powiecie rzeszowskim,

gmina Raniżów w powiecie kolbuszowskim,

część powiatu dębickiego niewymieniona w części II załącznika I,

w województwie świętokrzyskim:

powiat buski,

powiat kazimierski,

powiat skarżyski,

część powiatu opatowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

część powiatu sandomierskiego niewymieniona w części II załącznika I,

powiat staszowski,

gminy Pawłów, Wąchock, część gminy Brody położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 9 oraz na południowy — zachód od linii wyznaczonej przez drogi: nr 0618T biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania w miejscowości Lipie, drogę biegnącą od miejscowości Lipie do wschodniej granicy gminy i część gminy Mirzec położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 744 biegnącą od południowej granicy gminy do miejscowości Tychów Stary a następnie przez drogę nr 0566T biegnącą od miejscowości Tychów Stary w kierunku północno — wschodnim do granicy gminy w powiecie starachowickim,

powiat ostrowiecki,

gminy Fałków, Ruda Maleniecka, Radoszyce, Smyków, Słupia Konecka, część gminy Końskie położona na zachód od linii kolejowej, część gminy Stąporków położona na południe od linii kolejowej w powiecie koneckim,

gminy Bodzentyn, Bieliny, Chmielnik, Daleszyce, Łagów, Morawica, Nowa Słupia, Pierzchnica, Raków, część gminy Chęciny położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 762, część gminy Górno położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy łączącą miejscowości Leszczyna — Cedzyna oraz na południe od linii wyznaczonej przez ul. Kielecką w miejscowości Cedzyna biegnącą do wschodniej granicy gminy w powiecie kieleckim,

powiat pińczowski,

gminy Imielno, Jędrzejów, Nagłowice, Sędziszów, Słupia, Sobków, Wodzisław w powiecie jędrzejowskim,

gminy Moskorzew, Radków, Secemin, część gminy Włoszczowa położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 742 biegnącą od północnej granicy gminy do miejscowości Konieczno i dalej na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Konieczno — Rogienice — Dąbie — Podłazie, część gminy Kluczewsko położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy i łączącą miejscowości Krogulec — Nowiny — Komorniki do przecięcia z linią rzeki Czarna, następnie na północ od linii wyznaczonej przez rzekę Czarna biegnącą do przecięcia z linią wyznaczoną przez drogę nr 742 i dalej na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 742 biegnącą od przecięcia z linią rzeki Czarna do południowej granicy gminy w powiecie włoszczowskim,

w województwie łódzkim:

gminy Łyszkowice, Kocierzew Południowy, Kiernozia, Chąśno, Nieborów, część gminy wiejskiej Łowicz położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 92 biegnącej od granicy miasta Łowicz do zachodniej granicy gminy oraz część gminy wiejskiej Łowicz położona na wschód od granicy miasta Łowicz i na północ od granicy gminy Nieborów w powiecie łowickim,

gminy Cielądz, Rawa Mazowiecka z miastem Rawa Mazowiecka w powiecie rawskim,

gminy Bolimów, Głuchów, Godzianów, Lipce Reymontowskie, Maków, Nowy Kawęczyn, Skierniewice, Słupia w powiecie skierniewickim,

powiat miejski Skierniewice,

gminy Mniszków, Paradyż, Sławno i Żarnów w powiecie opoczyńskim,

gminy Czerniewice, Inowłódz, Lubochnia, Rzeczyca, Tomaszów Mazowiecki z miastem Tomaszów Mazowiecki, Żelechlinek w powiecie tomaszowskim,

gmina Przedbórz w powiecie radomszczańskim,

w województwie pomorskim:

gminy Ostaszewo, miasto Krynica Morska oraz część gminy Nowy Dwór Gdański położona na południowy — zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 55 biegnącą od południowej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 7, następnie przez drogę nr 7 i S7 biegnącą do zachodniej granicy gminy w powiecie nowodworskim,

gminy Lichnowy, Miłoradz, Malbork z miastem Malbork, część gminy Nowy Staw położna na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 55 w powiecie malborskim,

gminy Mikołajki Pomorskie, Stary Targ i Sztum w powiecie sztumskim,

powiat gdański,

Miasto Gdańsk,

powiat tczewski,

część powiatu kwidzyńskiego niewymieniona w części II załącznika I,

w województwie lubuskim:

gmina Lubiszyn w powiecie gorzowskim,

gmina Dobiegniew w powiecie strzelecko — drezdeneckim,

w województwie dolnośląskim:

gminy Międzybórz, Syców, Twardogóra, część gminy wiejskiej Oleśnica położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr S8, część gminy Dobroszyce położona na wschód od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od północnej do południowej granicy gminy w powiecie oleśnickim,

gminy Jordanów Śląski, Kobierzyce, Mietków, Sobótka, część gminy Żórawina położona na zachód od linii wyznaczonej przez autostradę A4, część gminy Kąty Wrocławskie położona na południe od linii wyznaczonej przez autostradę A4 w powiecie wrocławskim,

część gminy Domaniów położona na południowy zachód od linii wyznaczonej przez autostradę A4 w powiecie oławskim,

gmina Wiązów w powiecie strzelińskim,

część powiatu średzkiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Pielgrzymka, miasto Złotoryja, część gminy wiejskiej Złotoryja położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy w miejscowości Nowa Wieś Złotoryjska do granicy miasta Złotoryja oraz na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 382 biegnącą od granicy miasta Złotoryja do wschodniej granicy gminy w powiecie złotoryjskim,

gminy Janowice Wielkie, Mysłakowice, Stara Kamienica, Szklarska Poręba w powiecie karkonoskim,

część powiatu miejskiego Jelenia Góra położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 366,

gminy Bolków, Mściwojów, Paszowice, miasto Jawor, część gminy Męcinka położona na południe od drogi nr 363 w powiecie jaworskim,

gminy Dobromierz, Jaworzyna Śląska, Marcinowice, Strzegom, Żarów w powiecie świdnickim,

gminy Dzierżoniów, Pieszyce, miasto Bielawa, miasto Dzierżoniów w powiecie dzierżoniowskim,

gminy Głuszyca, Mieroszów w powiecie wałbrzyskim,

gmina Nowa Ruda i miasto Nowa Ruda w powiecie kłodzkim,

gminy Kamienna Góra, Marciszów i miasto Kamienna Góra w powiecie kamiennogórskim,

w województwie wielkopolskim:

gminy Koźmin Wielkopolski, Rozdrażew, miasto Sulmierzyce, część gminy Krotoszyn położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogi: nr 15 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 36, nr 36 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 15 do skrzyżowana z drogą nr 444, nr 444 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 36 do południowej granicy gminy w powiecie krotoszyńskim,

gminy Brodnica, część gminy Dolsk położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 434 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 437, a nastęnie na wschód od drogi nr 437 biegnącej od skrzyżowania z drogąnr 434 do południowej granicy gminy, część gminy Śrem położóna na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 310 biegnącą od zachodniej granicy gminy do miejscowości Śrem, następnie na wschód od drogi nr 432 w miejscowości Śrem oraz na wschód od drogi nr 434 biegnącej od skrzyżowania z drogą nr 432 do południowej granicy gminy w powiecie śremskim,

gminy Borek Wielkopolski, Piaski, Pogorzela, w powiecie gostyńskim,

gmina Grodzisk Wielkopolski i część gminy Kamieniec położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 308 w powiecie grodziskim,

gmina Czempiń w powiecie kościańskim,

gminy Kleszczewo, Kostrzyn, Kórnik, Pobiedziska, Mosina, miasto Puszczykowo w powiecie poznańskim,

gmina Kiszkowo i część gminy Kłecko położona na zachód od rzeki Mała Wełna w powiecie gnieźnieńskim,

powiat czarnkowsko-trzcianecki,

część gminy Wronki położona na północ od linii wyznaczonej przez rzekę Wartę biegnącą od zachodniej granicy gminy do przecięcia z droga nr 182, a następnie na wschód od linii wyznaczonej przez drogi nr 182 oraz 184 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 182 do południowej granicy gminy w powiecie szamotulskim,

gmina Budzyń w powiecie chodzieskim,

gminy Mieścisko, Skoki i Wągrowiec z miastem Wągrowiec w powiecie wągrowieckim,

gmina Dobrzyca w powiecie pleszewskim,

gminy Odolanów, Przygodzice, Raszków, Sośnice, część gminy wiejskiej Ostrów Wielkopolski położona na zachód od miasta Ostrów Wielkopolski w powiecie ostrowskim,

gmina Kobyla Góra w powiecie ostrzeszowskim,

gminy Baranów, Bralin, Perzów, Rychtal, Trzcinica, Łęka Opatowska w powiecie kępińskim,

w województwie opolskim:

gmina Pokój w powiecie namysłowskim,

gminy Wołczyn, Kluczbork, Byczyna w powiecie kluczborskim,

gminy Praszka, Gorzów Śląski część gminy Rudniki położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 42 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 43 i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 43 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 42 w powiecie oleskim,

gmina Grodków w powiecie brzeskim,

gminy Komprachcice, Łubniany, Murów, Niemodlin, Tułowice w powiecie opolskim,

powiat miejski Opole,

w województwie zachodniopomorskim:

gminy Nowogródek Pomorski, Barlinek, Myślibórz, część gminy Dębno położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 126 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 23 w miejscowości Dębno, następnie na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 23 do skrzyżowania z ul. Jana Pawła II w miejscowości Cychry, następnie na północ od ul. Jana Pawła II do skrzyżowania z ul. Ogrodową i dalej na północ od linii wyznaczonej przez ul. Ogrodową, której przedłużenie biegnie do wschodniej granicy gminy w powiecie myśliborskim,

gmina Stare Czarnowo w powiecie gryfińskim,

gmina Bielice, Kozielice, Pyrzyce w powiecie pyrzyckim,

gminy Bierzwnik, Krzęcin, Pełczyce w powiecie choszczeńskim,

część powiatu miejskiego Szczecin położona na zachód od linii wyznaczonej przez rzekę Odra Zachodnia biegnącą od północnej granicy gminy do przecięcia z drogą nr 10, następnie na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 10 biegnącą od przecięcia z linią wyznaczoną przez rzekę Odra Zachodnia do wschodniej granicy gminy,

gminy Dobra (Szczecińska), Police w powiecie polickim,

w województwie małopolskim:

powiat brzeski,

powiat gorlicki,

powiat proszowicki,

część powiatu nowosądeckiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Czorsztyn, Krościenko nad Dunajcem, Ochotnica Dolna w powiecie nowotarskim,

powiat miejski Nowy Sącz,

powiat tarnowski,

powiat miejski Tarnów,

powiat dąbrowski.

8.   Slowakije

De volgende beperkingszones I in Slowakije:

in the district of Nové Zámky, Sikenička, Pavlová, Bíňa, Kamenín, Kamenný Most, Malá nad Hronom, Belá, Ľubá, Šarkan, Gbelce, Bruty, Mužla, Obid, Štúrovo, Nána, Kamenica nad Hronom, Chľaba, Leľa, Bajtava, Salka, Malé Kosihy,

in the district of Veľký Krtíš, the municipalities of Ipeľské Predmostie, Veľká nad Ipľom, Hrušov, Kleňany, Sečianky,

in the district of Levice, the municipalities of Keť, Čata, Pohronský Ruskov, Hronovce, Želiezovce, Zalaba, Malé Ludince, Šalov, Sikenica, Pastovce, Bielovce, Ipeľský Sokolec, Lontov, Kubáňovo, Sazdice, Demandice, Dolné Semerovce, Vyškovce nad Ipľom, Preseľany nad Ipľom, Hrkovce, Tupá, Horné Semerovce, Hokovce, Slatina, Horné Turovce, Veľké Turovce, Šahy, Tešmak, Plášťovce, Ipeľské Uľany, Bátovce, Pečenice, Jabloňovce, Bohunice, Pukanec, Uhliská, Kalná nad Hronom, Nový Tekov, Malé Kozmálovce, Veľké Kozmálovce, Tlmače, Rybník, Hronské Kosihy, Čajkov, Nová Dedina, Devičany,

in the district of Krupina, the municipalities of Dudince, Terany, Hontianske Moravce, Sudince, Súdovce, Lišov,

the whole district of Ružomberok,

in the region of Turčianske Teplice, municipalties of Turček, Horná Štubňa, Čremošné, Háj, Rakša, Mošovce,

in the district of Martin, municipalties of Blatnica, Folkušová, Necpaly,

in the district of Dolný Kubín, the municipalities of Kraľovany, Žaškov, Jasenová, Vyšný Kubín, Oravská Poruba, Leštiny, Osádka, Malatiná, Chlebnice, Krivá,

in the district of Tvrdošín, the municipalities of Oravský Biely Potok, Habovka, Zuberec,

in the district of Prievidza, the municipalities of Handlová, Cígeľ, Podhradie, Lehota pod Vtáčnikom, Kamenec pod Vtáčnikom, Bystričany, Čereňany, Oslany, Horná Ves, Radobica,

in the district of Partizánske, the municipalities of Veľké Uherce, Pažiť, Kolačno, Veľký Klíž, Ješkova Ves, Klátová Nová Ves,

in the district of Topoľčany, the municipalities of Krnča, Prázdnovce, Solčany, Nitrianska Streda, Čeľadince, Kovarce, Súlovce,

in the district of Zlaté Moravce, the municipalities of Zlatno, Mankovce, Velčice, Kostoľany pod Tríbečom, Ladice, Sľažany, Neverice, Beladice, Choča, Vieska nad Žitavou, Slepčany, Červený Hrádok, Nevidzany, Malé Vozokany,

the whole district of Žiar nad Hronom, except municipalities included in zone II.

9.   Italië

De volgende beperkingszones I in Italië:

Piedmont Region:

in the province of Alessandria, the municipalities Alessandria, of Casalnoceto, Oviglio, Tortona, Viguzzolo, Frugarolo, Bergamasco, Castellar Guidobono, Berzano Di Tortona, Cerreto Grue, Carbonara Scrivia, Casasco, Carentino, Frascaro, Paderna, Montegioco, Spineto Scrivia, Villaromagnano, Pozzolo Formigaro, Momperone, Merana, Monleale, Terzo, Borgoratto Alessandrino, Casal Cermelli, Montemarzino, Bistagno, Castellazzo Bormida, Bosco Marengo, Castelspina, Volpeglino, Alice Bel Colle, Gamalero, Volpedo, Pozzol Groppo, Sarezzano,

in the province of Asti, the municipalities of Olmo Gentile, Nizza Monferrato, Incisa Scapaccino, Roccaverano, Castel Boglione, Mombaruzzo, Maranzana, Castel Rocchero, Rocchetta Palafea, Castelletto Molina, Castelnuovo Belbo, Montabone, Quaranti, Fontanile, Calamandrana, Bruno, Sessame, Monastero Bormida, Bubbio, Cassinasco, Serole, Loazzolo, Cessole, Vesime, San Giorgio Scarampi,

in the province of Cuneo, the municipalities of Bergolo, Pezzolo Valle Uzzone, Cortemilia, Levice, Castelletto Uzzone, Perletto,

Liguria Region:

in the province of Genova, the Municipalities of Rovegno, Rapallo, Portofino, Cicagna, Avegno, Montebruno, Santa Margherita Ligure, Favale Di Malvaro, Recco, Camogli, Moconesi, Tribogna, Fascia, Uscio, Gorreto, Fontanigorda, Neirone, Rondanina, Lorsica, Propata,

in the province of Savona, the municipalities of Cairo Montenotte, Quiliano, Dego, Altare, Piana Crixia, Giusvalla, Albissola Marina, Savona,

Emilia-Romagna Region:

in the province of Piacenza, the municipalities of Ottone, Zerba,

Lombardia Region:

in the province of Pavia, the municipalities of Rocca Susella, Montesegale, Menconico, Val Di Nizza, Bagnaria, Santa Margherita Di Staffora, Ponte Nizza, Brallo Di Pregola, Varzi, Godiasco, Cecima,

Lazio Region:

in the province of Rome,

North: the municipalities of Riano, Castelnuovo di Porto, Capena, Fiano Romano, Morlupo, Sacrofano, Magliano Romano, Formello, Campagnano di Roma, Anguillara,

West: the municipality of Fiumicino,

South: the municipality of Rome between the boundaries of the municipality of Fiumicino (West), the limits of Zone 3 (North), the Tiber river up to the intersection with the Grande Raccordo Anulare GRA Highway, the Grande Raccordo Anulare GRA Highway up to the intersection with A24 Highway, A24 Highway up to the intersection with Viale del Tecnopolo, viale del Tecnopolo up to the intersection with the boundaries of the municipality of Guidonia Montecelio,

East: the municipalities of Guidonia Montecelio, Montelibretti, Palombara Sabina, Monterotondo, Mentana, Sant’Angelo Romano, Fonte Nuova.

Sardinia Region

in South Sardinia Province the Municipalities of Ballao, Barumini, Escalaplano, Escolca Isola Amministrativa, Genuri, Gergei, Gesico, Guamaggiore, Las Plassas, Mandas, Orroli, Pauli Arbarei, Selegas, Setzu, Siddi, Siurgus Donigala, Suelli, Tuili, Turri, Ussaramanna, Villanovafranca, Villaputzu,

in Nuoro Province the Municipalities of Arzana Isola Amministrativa, Birori, Borore, Bortigali a ovest della Strada Statale 131, Dualchi, Gairo Isola Amministrativa, Galtelli, Irgoli, Jerzu Isola Amministrativa, Lanusei Isola Amministrativa, Loceri Isola Amministrativa, Loculi, Macomer at ovest della Strada Statale 131, Noragugume, Onifai, Orosei, Ortueri, Osini Isola Amministrativa, Perdasdefogu, Posada, Sindia Isola Amministrativa, Siniscola, Tertenia Isola Amministrativa,

in Oristano Province the Municipalities of Aidomaggiore, Albagiara, Ardauli, Assolo, Asuni, Baradili, Baressa, Bidonì, Boroneddu, Busachi, Ghilarza, Gonnosnò, Mogorella, Neoneli, Nureci, Ruinas, Samugheo, Sedilo, Senis, Sini, Soddi, Sorradile Isola Amministrativa, Tadasuni, Ulà Tirso, Usellus, Villa Sant’antonio,

in Sassari Province the Municipalities of Ardara, Berchidda, Bonnanaro, Bonorva a ovest della Strada Statale 131, Borutta, Cheremule, Cossoine, Giave, Loiri Porto San Paolo, Monti, Mores a nord della Strada Statale 128 bis — Strada Provinciale 63, Olbia a sud della Strada Statale 127, Oschiri a nord della E 840, Ozieri a nord della Strada Provinciale 63 — Strada Provinciale 1 — Strada Statale 199, Semestene, Telti, Torralba, Tula.

10.   Tsjechië

De volgende beperkingszones I in Tsjechië:

Region of Liberec:

in the district of Liberec, the municipalities of Hrádek nad Nisou, Oldřichov v Hájích, Grabštejn, Václavice u Hrádku nad Nisou, Horní Vítkov, Dolní Vítkov, Bílý Kostel nad Nisou, Dolní Chrastava, Horní Chrastava, Chrastava I, Nová Ves u Chrastavy, Mlýnice, Albrechtice u Frýdlantu, Kristiánov, Heřmanice u Frýdlantu, Dětřichov u Frýdlantu, Mníšek u Liberce, Oldřichov na Hranicích, Machnín, Svárov u Liberce, Desná I, Krásná Studánka, Stráž nad Nisou, Fojtka, Radčice u Krásné Studánky, Kateřinky u Liberce, Staré Pavlovice, Nové Pavlovice, Růžodol I, Františkov u Liberce, Liberec, Ruprechtice, Rudolfov, Horní Růžodol, Rochlice u Liberce, Starý Harcov, Vratislavice nad Nisou, Kunratice u Liberce, Proseč nad Nisou, Lukášov, Rýnovice, Jablonec nad Nisou, Jablonecké Paseky, Jindřichov nad Nisou, Mšeno nad Nisou, Lučany nad Nisou, Smržovka, Tanvald, Jiřetín pod Bukovou, Dolní Maxov, Antonínov, Horní Maxov, Karlov u Josefova Dolu, Loučná nad Nisou, Hraničná nad Nisou, Janov nad Nisou, Bedřichov u Jablonce nad Nisou, Josefův Důl u Jablonce nad Nisou, Albrechtice v Jizerských horách, Desná III, Polubný, Harrachov, Jizerka, Hejnice, Bílý Potok pod Smrkem.

DEEL II

1.   Bulgarije

De volgende beperkingszones II in Bulgarije:

the whole region of Haskovo,

the whole region of Yambol,

the whole region of Stara Zagora,

the whole region of Pernik,

the whole region of Kyustendil,

the whole region of Plovdiv, excluding the areas in Part III,

the whole region of Pazardzhik, excluding the areas in Part III,

the whole region of Smolyan,

the whole region of Dobrich,

the whole region of Sofia city,

the whole region of Sofia Province,

the whole region of Blagoevgrad excluding the areas in Part III,

the whole region of Razgrad,

the whole region of Kardzhali,

the whole region of Burgas,

the whole region of Varna excluding the areas in Part III,

the whole region of Silistra,

the whole region of Ruse,

the whole region of Veliko Tarnovo,

the whole region of Pleven,

the whole region of Targovishte,

the whole region of Shumen,

the whole region of Sliven,

the whole region of Vidin,

the whole region of Gabrovo,

the whole region of Lovech,

the whole region of Montana,

the whole region of Vratza.

2.   Duitsland

De volgende beperkingszones II in Duitsland:

Bundesland Brandenburg:

Landkreis Oder-Spree:

Gemeinde Grunow-Dammendorf,

Gemeinde Mixdorf

Gemeinde Schlaubetal,

Gemeinde Neuzelle,

Gemeinde Neißemünde,

Gemeinde Lawitz,

Gemeinde Eisenhüttenstadt,

Gemeinde Vogelsang,

Gemeinde Ziltendorf,

Gemeinde Wiesenau,

Gemeinde Friedland,

Gemeinde Siehdichum,

Gemeinde Müllrose,

Gemeinde Briesen,

Gemeinde Jacobsdorf

Gemeinde Groß Lindow,

Gemeinde Brieskow-Finkenheerd,

Gemeinde Ragow-Merz,

Gemeinde Beeskow,

Gemeinde Rietz-Neuendorf,

Gemeinde Tauche mit den Gemarkungen Stremmen, Ranzig, Trebatsch, Sabrodt, Sawall, Mitweide, Lindenberg, Falkenberg (T), Görsdorf (B), Wulfersdorf, Giesensdorf, Briescht, Kossenblatt und Tauche,

Gemeinde Langewahl,

Gemeinde Berkenbrück,

Gemeinde Steinhöfel mit den Gemarkungen Arensdorf und Demitz und den Gemarkungen Steinhöfel, Hasenfelde und Heinersdorf östlich der L 36 und der Gemarkung Neuendorf im Sande südlich der L36,

Gemeinde Fürstenwalde östlich der B 168 und südlich der L36,

Gemeinde Diensdorf-Radlow,

Gemeinde Wendisch Rietz östlich des Scharmützelsees und nördlich der B 246,

Gemeinde Bad Saarow mit der Gemarkung Neu Golm und der Gemarkung Bad Saarow-Pieskow östlich des Scharmützelsees und ab nördlicher Spitze östlich der L35,

Landkreis Dahme-Spreewald:

Gemeinde Jamlitz,

Gemeinde Lieberose,

Gemeinde Schwielochsee mit den Gemarkungen Goyatz, Jessern, Lamsfeld, Ressen, Speichrow und Zaue,

Landkreis Spree-Neiße:

Gemeinde Schenkendöbern,

Gemeinde Guben,

Gemeinde Jänschwalde,

Gemeinde Tauer,

Gemeinde Peitz,

Gemeinde Kolkwitz mit den Gemarkungen Klein Gaglow, Hähnchen, Kolkwitz, Glinzig und Krieschow südlich der BAB 15,

Gemeinde Turnow-Preilack mit der Gemarkung Preilack,

Gemeinde Teichland mit der Gemarkung Bärenbrück,

Gemeinde Heinersbrück,

Gemeinde Forst,

Gemeinde Groß Schacksdorf-Simmersdorf,

Gemeinde Neiße-Malxetal,

Gemeinde Jämlitz-Klein Düben,

Gemeinde Tschernitz,

Gemeinde Döbern,

Gemeinde Felixsee,

Gemeinde Wiesengrund,

Gemeinde Spremberg,

Gemeinde Welzow,

Gemeinde Neuhausen/Spree,

Gemeinde Drebkau,

Kreisfreie Stadt Cottbus mit den Gemarkungen Kahren, Gallinchen, Groß Gaglow und der Gemarkung Kiekebusch südlich der BAB 15,

Landkreis Märkisch-Oderland:

Gemeinde Bleyen-Genschmar,

Gemeinde Neuhardenberg

Gemeinde Golzow,

Gemeinde Küstriner Vorland,

Gemeinde Alt Tucheband,

Gemeinde Reitwein,

Gemeinde Podelzig,

Gemeinde Gusow-Platkow,

Gemeinde Seelow,

Gemeinde Vierlinden,

Gemeinde Lindendorf,

Gemeinde Fichtenhöhe,

Gemeinde Lietzen,

Gemeinde Falkenhagen (Mark),

Gemeinde Zeschdorf,

Gemeinde Treplin,

Gemeinde Lebus,

Gemeinde Müncheberg mit den Gemarkungen Jahnsfelde, Trebnitz, Obersdorf, Münchehofe und Hermersdorf,

Gemeinde Märkische Höhe mit der Gemarkung Ringenwalde,

Gemeinde Bliesdorf mit der Gemarkung Metzdorf und Gemeinde Bliesdorf — östlich der B167 bis östlicher Teil, begrenzt aus Richtung Gemarkungsgrenze Neutrebbin südlich der Bahnlinie bis Straße “Sophienhof” dieser westlich folgend bis “Ruesterchegraben” weiter entlang Feldweg an den Windrädern Richtung “Herrnhof”, weiter entlang “Letschiner Hauptgraben” nord-östlich bis Gemarkungsgrenze Alttrebbin und Kunersdorf — östlich der B167,

Gemeinde Bad Freienwalde mit den Gemarkungen Altglietzen, Altranft, Bad Freienwalde, Bralitz, Hohenwutzen, Schiffmühle, Hohensaaten und Neuenhagen,

Gemeinde Falkenberg mit der Gemarkung Falkenberg östlich der L35,

Gemeinde Oderaue,

Gemeinde Wriezen mit den Gemarkungen Altwriezen, Jäckelsbruch, Neugaul, Beauregard, Eichwerder, Rathsdorf — östlich der B167 und Wriezen — östlich der B167,

Gemeinde Neulewin,

Gemeinde Neutrebbin,

Gemeinde Letschin,

Gemeinde Zechin,

Landkreis Barnim:

Gemeinde Lunow-Stolzenhagen,

Gemeinde Parsteinsee,

Gemeinde Oderberg,

Gemeinde Liepe,

Gemeinde Hohenfinow (nördlich der B167),

Gemeinde Niederfinow,

Gemeinde (Stadt) Eberswalde mit den Gemarkungen Eberswalde nördlich der B167 und östlich der L200, Sommerfelde und Tornow nördlich der B167,

Gemeinde Chorin mit den Gemarkungen Brodowin, Chorin östlich der L200, Serwest, Neuehütte, Sandkrug östlich der L200,

Gemeinde Ziethen mit der Gemarkung Klein Ziethen östlich der Serwester Dorfstraße und östlich der B198,

Landkreis Uckermark:

Gemeinde Angermünde mit den Gemarkungen Crussow, Stolpe, Gellmersdorf, Neukünkendorf, Bölkendorf, Herzsprung, Schmargendorf und den Gemarkungen Angermünde südlich und südöstlich der B2 und Dobberzin südlich der B2,

Gemeinde Schwedt mit den Gemarkungen Criewen, Zützen, Schwedt, Stendell, Kummerow, Kunow, Vierraden, Blumenhagen, Oderbruchwiesen, Enkelsee, Gatow, Hohenfelde, Schöneberg, Flemsdorf und der Gemarkung Felchow östlich der B2,

Gemeinde Pinnow südlich und östlich der B2,

Gemeinde Berkholz-Meyenburg,

Gemeinde Mark Landin mit der Gemarkung Landin südlich der B2,

Gemeinde Casekow mit der Gemarkung Woltersdorf und den Gemarkungen Biesendahlshof und Casekow östlich der L272 und südlich der L27,

Gemeinde Hohenselchow-Groß Pinnow mit der Gemarkung Groß Pinnow und der Gemarkung Hohenselchow südlich der L27,

Gemeinde Gartz (Oder) mit der Gemarkung Friedrichsthal und den Gemarkungen Gartz und Hohenreinkendorf südlich der L27 und der B2 bis Kastanienallee, dort links abbiegend dem Schülerweg folgend bis Höhe Bahnhof, von hier in östlicher Richtung den Salveybach kreuzend bis zum Tantower Weg, diesen in nördlicher Richtung bis zu Stettiner Straße, diese weiter folgend bis zur B2, dieser in nördlicher Richtung folgend,

Gemeinde Mescherin mit der Gemarkung Mescherin, der Gemarkung Neurochlitz östlich der B2 und der Gemarkung Rosow nördlich der K 7311,

Gemeinde Passow mit der Gemarkung Jamikow,

Kreisfreie Stadt Frankfurt (Oder),

Landkreis Prignitz:

Gemeinde Karstädt mit den Gemarkungen Neuhof und Kribbe und den Gemarkungen Groß Warnow, Klein Warnow, Reckenzin, Streesow und Dallmin östlich der Bahnstrecke Berlin/Spandau-Hamburg/Altona,

Gemeinde Berge,

Gemeinde Pirow mit den Gemarkungen Hülsebeck, Pirow, Bresch und Burow,

Gemeinde Putlitz mit den Gemarkungen Sagast, Nettelbeck, Porep, Lütkendorf, Putlitz, Weitgendorf und Telschow,

Gemeinde Marienfließ mit den Gemarkungen Jännersdorf, Stepenitz und Krempendorf,

Landkreis Oberspreewald-Lausitz:

Gemeinde Vetschau mit den Gemarkungen Wüstenhain und Laasow,

Gemeinde Altdöbern mit den Gemarkungen Reddern, Ranzow, Pritzen, Altdöbern östlich der Bahnstrecke Altdöbern —Großräschen,

Gemeinde Großräschen mit den Gemarkungen Woschkow, Dörrwalde, Allmosen,

Gemeinde Neu-Seeland,

Gemeinde Neupetershain,

Gemeinde Senftenberg mit der Gemarkungen Peickwitz, Sedlitz, Kleinkoschen, Großkoschen und Hosena,

Gemeinde Hohenbocka,

Gemeinde Grünewald,

Gemeinde Hermsdorf,

Gemeinde Kroppen,

Gemeinde Ortrand,

Gemeinde Großkmehlen,

Gemeinde Lindenau,

Gemeinde Frauendorf,

Gemeinde Ruhland,

Gemeinde Guteborn

Gemeinde Schwarzbach mit der Gemarkung Schwarzbach,

Bundesland Sachsen:

Landkreis Bautzen,

Stadt Dresden:

Stadtgebiet nördlich der BAB4 bis zum Verlauf westlich der Elbe, dann nördlich der B6,

Landkreis Görlitz,

Landkreis Meißen:

Gemeinde Diera-Zehren östlich der Elbe,

Gemeinde Ebersbach,

Gemeinde Glaubitz östlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Gemeinde Klipphausen östlich der S177,

Gemeinde Lampertswalde,

Gemeinde Moritzburg,

Gemeinde Niederau östlich der B101,

Gemeinde Nünchritz östlich der Elbe und südlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Gemeinde Priestewitz,

Gemeinde Röderaue östlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Gemeinde Schönfeld,

Gemeinde Stadt Coswig,

Gemeinde Stadt Gröditz östlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Gemeinde Stadt Großenhain,

Gemeinde Stadt Meißen östlich des Straßenverlaufs der S177 bis zur B6, dann B6 bis zur B101, ab der B101 Elbtalbrücke Richtung Norden östlich der Elbe,

Gemeinde Stadt Radebeul,

Gemeinde Stadt Radeburg,

Gemeinde Thiendorf,

Gemeinde Weinböhla,

Gemeinde Wülknitz östlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Landkreis Sächsische Schweiz-Osterzgebirge:

Gemeinde Stadt Wilsdruff nördlich der BAB4 zwischen den Abfahren Wilsdruff und Dreieck Dresden-West,

Bundesland Mecklenburg-Vorpommern:

Landkreis Ludwigslust-Parchim:

Gemeinde Balow mit dem Ortsteil: Balow,

Gemeinde Brunow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Bauerkuhl, Brunow (bei Ludwigslust), Klüß, Löcknitz (bei Parchim),

Gemeinde Dambeck mit dem Ortsteil und der Ortslage: Dambeck (bei Ludwigslust),

Gemeinde Ganzlin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Barackendorf, Hof Retzow, Klein Damerow, Retzow, Wangelin,

Gemeinde Gehlsbach mit den Ortsteilen und Ortslagen: Ausbau Darß, Darß, Hof Karbow, Karbow, Karbow-Ausbau, Quaßlin, Quaßlin Hof, Quaßliner Mühle, Vietlübbe, Wahlstorf

Gemeinde Groß Godems mit den Ortsteilen und Ortslagen: Groß Godems, Klein Godems,

Gemeinde Karrenzin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Herzfeld, Karrenzin, Karrenzin-Ausbau, Neu Herzfeld, Repzin, Wulfsahl,

Gemeinde Kreien mit den Ortsteilen und Ortslagen: Ausbau Kreien, Hof Kreien, Kolonie Kreien, Kreien, Wilsen,

Gemeinde Kritzow mit dem Ortsteil und der Ortslage: Benzin,

Gemeinde Lübz mit den Ortsteilen und Ortslagen: Burow, Gischow, Meyerberg,

Gemeinde Möllenbeck mit den Ortsteilen und Ortslagen: Carlshof, Horst, Menzendorf, Möllenbeck,

Gemeinde Muchow mit dem Ortsteil und Ortslage: Muchow,

Gemeinde Parchim mit dem Ortsteil und Ortslage: Slate,

Gemeinde Prislich mit den Ortsteilen und Ortslagen: Marienhof, Neese, Prislich, Werle,

Gemeinde Rom mit dem Ortsteil und Ortslage: Klein Niendorf,

Gemeinde Ruhner Berge mit den Ortsteilen und Ortslagen: Dorf Poltnitz, Drenkow, Griebow, Jarchow, Leppin, Malow, Malower Mühle, Marnitz, Mentin, Mooster, Poitendorf, Poltnitz, Suckow, Tessenow, Zachow,

Gemeinde Siggelkow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Groß Pankow, Klein Pankow, Neuburg, Redlin, Siggelkow,

Gemeinde Stolpe mit den Ortsteilen und Ortslagen: Barkow, Granzin, Stolpe Ausbau, Stolpe,

Gemeinde Ziegendorf mit den Ortsteilen und Ortslagen: Drefahl, Meierstorf, Neu Drefahl, Pampin, Platschow, Stresendorf, Ziegendorf,

Gemeinde Zierzow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Kolbow, Zierzow.

3.   Estland

De volgende beperkingszones II in Estland:

Eesti Vabariik (välja arvatud Hiiu maakond).

4.   Letland

De volgende beperkingszones II in Letland:

Aizkraukles novads,

Alūksnes novads,

Augšdaugavas novads,

Ādažu novads,

Balvu novads,

Bauskas novads,

Cēsu novads,

Dienvidkurzemes novada Aizputes, Cīravas, Lažas, Durbes, Dunalkas, Tadaiķu, Vecpils, Bārtas, Sakas, Bunkas, Priekules, Gramzdas, Kalētu, Virgas, Dunikas, Vaiņodes, Gaviezes, Rucavas, Vērgales, Medzes pagasts, Nīcas pagasta daļa uz dienvidiem no apdzīvotas vietas Bernāti, autoceļa V1232, A11, V1222, Bārtas upes, Embūtes pagasta daļa uz dienvidiem no autoceļa P116, P106, autoceļa no apdzīvotas vietas Dinsdurbe, Kalvenes pagasta daļa uz rietumiem no ceļa pie Vārtājas upes līdz autoceļam A9, uz dienvidiem no autoceļa A9, uz rietumiem no autoceļa V1200, Kazdangas pagasta daļa uz rietumiem no ceļa V1200, P115, P117, V1296, Aizputes, Durbes, Pāvilostas, Priekules pilsēta,

Dobeles novads,

Gulbenes novads,

Jelgavas novads,

Jēkabpils novads,

Krāslavas novads,

Kuldīgas novada Alsungas, Gudenieku, Kurmāles, Rendas, Kabiles, Vārmes, Pelču, Snēpeles, Turlavas, Ēdoles, Īvandes, Rumbas, Padures pagasts, Laidu pagasta daļa uz ziemeļiem no autoceļa V1296, Kuldīgas pilsēta,

Ķekavas novads,

Limbažu novads,

Līvānu novads,

Ludzas novads,

Madonas novads,

Mārupes novads,

Ogres novads,

Olaines novads,

Preiļu novads,

Rēzeknes novads,

Ropažu novada Garkalnes, Ropažu pagasts, Stopiņu pagasta daļa, kas atrodas uz austrumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes, Vangažu pilsēta,

Salaspils novads,

Saldus novads,

Saulkrastu novads,

Siguldas novads,

Smiltenes novads,

Talsu novads,

Tukuma novads,

Valkas novads,

Valmieras novads,

Varakļānu novads,

Ventspils novads,

Daugavpils valstspilsētas pašvaldība,

Jelgavas valstspilsētas pašvaldība,

Jūrmalas valstspilsētas pašvaldība,

Rēzeknes valstspilsētas pašvaldība.

5.   Litouwen

De volgende beperkingszones II in Litouwen:

Alytaus miesto savivaldybė,

Alytaus rajono savivaldybė,

Anykščių rajono savivaldybė,

Akmenės rajono savivaldybė,

Birštono savivaldybė,

Biržų miesto savivaldybė,

Biržų rajono savivaldybė,

Druskininkų savivaldybė,

Elektrėnų savivaldybė,

Ignalinos rajono savivaldybė,

Jonavos rajono savivaldybė,

Joniškio rajono savivaldybė,

Jurbarko rajono savivaldybė: Eržvilko, Juodaičių, Seredžiaus, Smalininkų ir Viešvilės seniūnijos,

Kaišiadorių rajono savivaldybė,

Kauno miesto savivaldybė,

Kauno rajono savivaldybė,

Kazlų rūdos savivaldybė: Kazlų Rūdos seniūnija, išskyrus vakarinė dalis iki kelio 2602 ir 183, Plutiškių seniūnija,

Kelmės rajono savivaldybė: Kelmės, Kražių, Liolių, Tytuvėnų, Tytuvėnų apylinkių, Pakražančio ir Vaiguvos seniūnijos,

Kėdainių rajono savivaldybė,

Klaipėdos rajono savivaldybė: Judrėnų, Endriejavo ir Veiviržėnų seniūnijos,

Kupiškio rajono savivaldybė,

Kretingos rajono savivaldybė,

Lazdijų rajono savivaldybė,

Mažeikių rajono savivaldybė,

Molėtų rajono savivaldybė: Alantos, Balninkų, Čiulėnų, Inturkės, Joniškio, Luokesos, Mindūnų, Suginčių ir Videniškių seniūnijos,

Pagėgių savivaldybė,

Pakruojo rajono savivaldybė,

Panevėžio rajono savivaldybė,

Panevėžio miesto savivaldybė,

Pasvalio rajono savivaldybė,

Radviliškio rajono savivaldybė,

Rietavo savivaldybė,

Prienų rajono savivaldybė,

Plungės rajono savivaldybė,

Raseinių rajono savivaldybė,

Rokiškio rajono savivaldybė,

Skuodo rajono savivaldybė,

Šakių rajono savivaldybė: Kriūkų, Lekėčių ir Lukšių seniūnijos,

Šalčininkų rajono savivaldybė,

Šiaulių miesto savivaldybė,

Šiaulių rajono savivaldybė: Ginkūnų, Gruzdžių, Kairių, Kužių, Meškuičių, Raudėnų, Šakynos ir Šiaulių kaimiškosios seniūnijos,

Šilutės rajono savivaldybė,

Širvintų rajono savivaldybė: Čiobiškio, Gelvonų, Jauniūnų, Kernavės, Musninkų ir Širvintų seniūnijos,

Šilalės rajono savivaldybė,

Švenčionių rajono savivaldybė,

Tauragės rajono savivaldybė,

Telšių rajono savivaldybė,

Trakų rajono savivaldybė,

Ukmergės rajono savivaldybė: Deltuvos, Lyduokių, Pabaisko, Pivonijos, Siesikų, Šešuolių, Taujėnų, Ukmergės miesto, Veprių, Vidiškių ir Žemaitkiemo seniūnijos,

Utenos rajono savivaldybė,

Varėnos rajono savivaldybė,

Vilniaus miesto savivaldybė,

Vilniaus rajono savivaldybė: Avižienių, Bezdonių, Buivydžių, Dūkštų, Juodšilių, Kalvelių, Lavoriškių, Maišiagalos, Marijampolio, Medininkų, Mickūnų, Nemenčinės, Nemenčinės miesto, Nemėžio, Pagirių, Riešės, Rudaminos, Rukainių, Sudervės, Sužionių, Šatrininkų ir Zujūnų seniūnijos,

Visagino savivaldybė,

Zarasų rajono savivaldybė.

6.   Hongarije

De volgende beperkingszones II in Hongarije:

Békés megye 950150, 950250, 950350, 950450, 950550, 950650, 950660, 950750, 950850, 950860, 951050, 951150, 951250, 951260, 951350, 951450, 951460, 951550, 951650, 951750, 952150, 952250, 952350, 952450, 952550, 952650, 953250, 953260, 953270, 953350, 953450, 953550, 953560, 953950, 954050, 954060, 954150, 956250, 956350, 956450, 956550, 956650 és 956750 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Borsod-Abaúj-Zemplén megye valamennyi vadgazdálkodási egységének teljes területe,

Fejér megye 403150, 403160, 403250, 403260, 403350, 404250, 404550, 404560, 404570, 405450, 405550, 405650, 406450 és 407050 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Hajdú-Bihar megye valamennyi vadgazdálkodási egységének teljes területe,

Heves megye valamennyi vadgazdálkodási egységének teljes területe,

Jász-Nagykun-Szolnok megye 750250, 750550, 750650, 750750, 750850, 750970, 750980, 751050, 751150, 751160, 751250, 751260, 751350, 751360, 751450, 751460, 751470, 751550, 751650, 751750, 751850, 751950, 752150, 752250, 752350, 752450, 752460, 752550, 752560, 752650, 752750, 752850, 752950, 753060, 753070, 753150, 753250, 753310, 753450, 753550, 753650, 753660, 753750, 753850, 753950, 753960, 754050, 754150, 754250, 754360, 754370, 754850, 755550, 755650 és 755750 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Komárom-Esztergom megye: 250350, 250850, 250950, 251450, 251550, 251950, 252050, 252150, 252350, 252450, 252460, 252550, 252650, 252750, 252850, 252860, 252950, 252960, 253050, 253150, 253250, 253350, 253450 és 253550 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Nógrád megye valamennyi vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Pest megye 570150, 570250, 570350, 570450, 570550, 570650, 570750, 570850, 570950, 571050, 571150, 571250, 571350, 571650, 571750, 571760, 571850, 571950, 572050, 573550, 573650, 574250, 577250, 580050 és 580150 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Szabolcs-Szatmár-Bereg megye valamennyi vadgazdálkodási egységének teljes területe.

7.   Polen

De volgende beperkingszones II in Polen:

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Kalinowo, Stare Juchy, Prostki oraz gmina wiejska Ełk w powiecie ełckim,

powiat elbląski,

powiat miejski Elbląg,

część powiatu gołdapskiego niewymieniona w części III załącznika I,

powiat piski,

powiat bartoszycki,

część powiatu oleckiego niewymieniona w części III załącznika I,

część powiatu giżyckiego niewymieniona w części III załącznika I,

powiat braniewski,

powiat kętrzyński,

powiat lidzbarski,

gminy Dźwierzuty Jedwabno, Pasym, Świętajno, Szczytno i miasto Szczytno w powiecie szczycieńskim,

powiat mrągowski,

część powiatu węgorzewskiego niewymieniona w części III załącznika I,

powiat olsztyński,

powiat miejski Olsztyn,

powiat nidzicki,

część powiatu ostródzkiego niewymieniona w części III załącznika I,

część powiatu nowomiejskiego niewymieniona w części III załącznika I,

część powiatu iławskiego niewymieniona w części III załącznika I,

część powiatu działdowskiego niewymieniona w części III załącznika I,

w województwie podlaskim:

powiat bielski,

powiat grajewski,

powiat moniecki,

powiat sejneński,

powiat siemiatycki,

powiat hajnowski,

gminy Ciechanowiec, Klukowo, Szepietowo, Kobylin-Borzymy, Nowe Piekuty, Sokoły i część gminy Kulesze Kościelne położona na północ od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie wysokomazowieckim,

powiat białostocki,

powiat suwalski,

powiat miejski Suwałki,

powiat augustowski,

powiat sokólski,

powiat miejski Białystok,

w województwie mazowieckim:

gminy Domanice, Korczew, Kotuń, Mordy, Paprotnia, Przesmyki, Siedlce, Skórzec, Wiśniew, Wodynie, Zbuczyn w powiecie siedleckim,

powiat miejski Siedlce,

gminy Ceranów, Jabłonna Lacka, Kosów Lacki, Repki, Sabnie, Sterdyń w powiecie sokołowskim,

powiat łosicki,

powiat sochaczewski,

powiat zwoleński,

powiat kozienicki,

powiat lipski,

powiat radomski

powiat miejski Radom,

powiat szydłowiecki,

gminy Lubowidz i Kuczbork Osada w powiecie żuromińskim,

gmina Wieczfnia Kościelna w powicie mławskim,

gminy Bodzanów, Słubice, Wyszogród i Mała Wieś w powiecie płockim,

powiat nowodworski,

gminy Czerwińsk nad Wisłą, Naruszewo, Załuski w powiecie płońskim,

gminy: miasto Kobyłka, miasto Marki, miasto Ząbki, miasto Zielonka, część gminy Tłuszcz ograniczona liniami kolejowymi: na północ od linii kolejowej biegnącej od wschodniej granicy gminy do miasta Tłuszcz oraz na wschód od linii kolejowej biegnącej od północnej granicy gminy do miasta Tłuszcz, część gminy Jadów położona na północ od linii kolejowej biegnącej od wschodniej do zachodniej granicy gminy w powiecie wołomińskim,

powiat garwoliński,

gminy Boguty — Pianki, Brok, Zaręby Kościelne, Nur, Małkinia Górna, część gminy Wąsewo położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 60, część gminy wiejskiej Ostrów Mazowiecka położona na południe od miasta Ostrów Mazowiecka i na południe od linii wyznaczonej przez drogę 60 biegnącą od zachodniej granicy miasta Ostrów Mazowiecka do zachodniej granicy gminy w powiecie ostrowskim,

część gminy Sadowne położona na północny- zachód od linii wyznaczonej przez linię kolejową, część gminy Łochów położona na północny — zachód od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie węgrowskim,

gminy Brańszczyk, Długosiodło, Rząśnik, Wyszków, część gminy Zabrodzie położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr S8 w powiecie wyszkowskim,

gminy Cegłów, Dębe Wielkie, Halinów, Latowicz, Mińsk Mazowiecki i miasto Mińsk Mazowiecki, Mrozy, Siennica, miasto Sulejówek w powiecie mińskim,

powiat otwocki,

powiat warszawski zachodni,

powiat legionowski,

powiat piaseczyński,

powiat pruszkowski,

powiat grójecki,

powiat grodziski,

powiat żyrardowski,

powiat białobrzeski,

powiat przysuski,

powiat miejski Warszawa,

w województwie lubelskim:

powiat bialski,

powiat miejski Biała Podlaska,

powiat janowski,

powiat puławski,

powiat rycki,

powiat łukowski,

powiat lubelski,

powiat miejski Lublin,

powiat lubartowski,

powiat łęczyński,

powiat świdnicki,

powiat biłgorajski,

powiat hrubieszowski,

powiat krasnostawski,

powiat chełmski,

powiat miejski Chełm,

powiat tomaszowski,

powiat kraśnicki,

powiat opolski,

powiat parczewski,

powiat włodawski,

powiat radzyński,

powiat miejski Zamość,

powiat zamojski,

w województwie podkarpackim:

powiat stalowowolski,

powiat lubaczowski,

gminy Medyka, Stubno, część gminy Orły położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 77, część gminy Żurawica na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 77 w powiecie przemyskim,

część powiatu jarosławskiego niewymieniona w części I załącznika I,

gmina Kamień w powiecie rzeszowskim,

gminy Cmolas, Dzikowiec, Kolbuszowa, Majdan Królewski i Niwiska powiecie kolbuszowskim,

powiat leżajski,

powiat niżański,

powiat tarnobrzeski,

gminy Adamówka, Sieniawa, Tryńcza, Przeworsk z miastem Przeworsk, Zarzecze w powiecie przeworskim,

gmina Ostrów, część gminy Sędziszów Małopolski położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4,

część gminy Czarna położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4, część gminy Żyraków położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4, część gminy wiejskiej Dębica położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4 w powiecie dębickim,

powiat mielecki,

w województwie małopolskim:

gminy Nawojowa, Piwniczna Zdrój, Rytro, Stary Sącz, część gminy Łącko położona na południe od linii wyznaczonej przez rzekę Dunajec w powiecie nowosądeckim,

gmina Szczawnica w powiecie nowotarskim,

w województwie pomorskim:

gminy Dzierzgoń i Stary Dzierzgoń w powiecie sztumskim,

gmina Stare Pole, część gminy Nowy Staw położna na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 55 w powiecie malborskim,

gminy Stegny, Sztutowo i część gminy Nowy Dwór Gdański położona na północny — wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 55 biegnącą od południowej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 7, następnie przez drogę nr 7 i S7 biegnącą do zachodniej granicy gminy w powiecie nowodworskim,

gmina Prabuty w powiecie kwidzyńskim,

w województwie świętokrzyskim:

gmina Tarłów i część gminy Ożarów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 74 biegnącą od miejscowości Honorów do zachodniej granicy gminy w powiecie opatowskim,

część gminy Brody położona wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 9 i na północny — wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 0618T biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania w miejscowości Lipie oraz przez drogę biegnącą od miejscowości Lipie do wschodniej granicy gminy i część gminy Mirzec położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 744 biegnącą od południowej granicy gminy do miejscowości Tychów Stary a następnie przez drogę nr 0566T biegnącą od miejscowości Tychów Stary w kierunku północno — wschodnim do granicy gminy w powiecie starachowickim,

gmina Gowarczów, część gminy Końskie położona na wschód od linii kolejowej, część gminy Stąporków położona na północ od linii kolejowej w powiecie koneckim,

gminy Dwikozy i Zawichost w powiecie sandomierskim,

w województwie lubuskim:

gminy Bogdaniec, Deszczno, Kłodawa, Kostrzyn nad Odrą, Santok, Witnica w powiecie gorzowskim,

powiat miejski Gorzów Wielkopolski,

gminy Drezdenko, Strzelce Krajeńskie, Stare Kurowo, Zwierzyn w powiecie strzelecko — drezdeneckim,

powiat żarski,

powiat słubicki,

gminy Brzeźnica, Iłowa, Gozdnica, Małomice Wymiarki, Żagań i miasto Żagań w powiecie żagańskim,

powiat krośnieński,

powiat zielonogórski

powiat miejski Zielona Góra,

powiat nowosolski,

powiat sulęciński,

powiat międzyrzecki,

powiat świebodziński,

powiat wschowski,

w województwie dolnośląskim:

powiat zgorzelecki,

część powiatu polkowickiego niewymieniona w częsci III załącznika I,

część powiatu wołowskiego niewymieniona w części III załącznika I,

gmina Jeżów Sudecki w powiecie karkonoskim,

gminy Rudna, Ścinawa, miasto Lubin i część gminy Lubin niewymieniona w części III załącznika I w powiecie lubińskim,

gmina Malczyce, Miękinia, Środa Śląska, część gminy Kostomłoty położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4, część gminy Udanin położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4 w powiecie średzkim,

gmina Wądroże Wielkie, część gminy Męcinka położona na północ od drogi nr 363 w powiecie jaworskim,

gminy Kunice, Legnickie Pole, Prochowice, Ruja w powiecie legnickim,

gminy Wisznia Mała, Trzebnica, Zawonia, część gminy Oborniki Śląskie położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 340 w powiecie trzebnickim,

powiat lubański,

powiat miejski Wrocław,

gminy Czernica, Długołęka, Siechnice, część gminy Żórawina położona na wschód od linii wyznaczonej przez autostradę A4, część gminy Kąty Wrocławskie położona na północ od linii wyznaczonej przez autostradę A4 w powiecie wrocławskim,

gminy Jelcz — Laskowice, Oława z miastem Oława i część gminy Domaniów położona na północny wschód od linii wyznaczonej przez autostradę A4 w powiecie oławskim,

gmina Bierutów, Dziadowa Kłoda, miasto Oleśnica, część gminy wiejskiej Oleśnica położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr S8, część gminy Dobroszyce położona na zachód od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od północnej do południowej granicy gminy w powiecie oleśnickim,

powiat bolesławiecki,

powiat milicki,

powiat górowski,

powiat głogowski,

gmina Świerzawa, Wojcieszów, część gminy Zagrodno położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Jadwisin — Modlikowice Zagrodno oraz na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 382 biegnącą od miejscowości Zagrodno do południowej granicy gminy w powiecie złotoryjskim,

powiat lwówecki,

gminy Czarny Bór, Stare Bogaczowice, Walim, miasto Boguszów — Gorce, miasto Jedlina — Zdrój, miasto Szczawno — Zdrój w powiecie wałbrzyskim,

powiat miejski Wałbrzych,

gmina Świdnica, miasto Świdnica, miasto Świebodzice w powiecie świdnickim,

w województwie wielkopolskim:

gminy Siedlec, Wolsztyn, część gminy Przemęt położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Borek — Kluczewo — Sączkowo — Przemęt — Błotnica — Starkowo — Boszkowo — Letnisko w powiecie wolsztyńskim,

gmina Wielichowo, Rakoniewice, Granowo, część gminy Kamieniec położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 308 w powiecie grodziskim,

powiat międzychodzki,

powiat nowotomyski,

powiat obornicki,

część gminy Połajewo na położona na południe od drogi łączącej miejscowości Chraplewo, Tarnówko-Boruszyn, Krosin, Jakubowo, Połajewo — ul. Ryczywolska do północno-wschodniej granicy gminy w powiecie czarnkowsko-trzcianeckim,

powiat miejski Poznań,

gminy Buk, Czerwonak, Dopiewo, Komorniki, Rokietnica, Stęszew, Swarzędz, Suchy Las, Tarnowo Podgórne, Murowana Goślina w powiecie poznańskim,

powiat rawicki,

część powiatu szamotulskiego niewymieniona w części I załącznika I,

część powiatu gostyńskiego niewymieniona w części I i III załącznika I,

gminy Kobylin, Zduny, część gminy Krotoszyn położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogi: nr 15 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 36, nr 36 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 15 do skrzyżowana z drogą nr 444, nr 444 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 36 do południowej granicy gminy w powiecie krotoszyńskim,

gmina Wijewo w powiecie leszczyńskim,

w województwie łódzkim:

gminy Białaczów, Drzewica, Opoczno i Poświętne w powiecie opoczyńskim,

gminy Biała Rawska, Regnów i Sadkowice w powiecie rawskim,

gmina Kowiesy w powiecie skierniewickim,

w województwie zachodniopomorskim:

gmina Boleszkowice i część gminy Dębno położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 126 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 23 w miejscowości Dębno, następnie na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 23 do skrzyżowania z ul. Jana Pawła II w miejscowości Cychry, następnie na południe od ul. Jana Pawła II do skrzyżowania z ul. Ogrodową i dalej na południe od linii wyznaczonej przez ul. Ogrodową, której przedłużenie biegnie do wschodniej granicy gminy w powiecie myśliborskim,

gminy Cedynia, Gryfino, Mieszkowice, Moryń, część gminy Chojna położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogi nr 31 biegnącą od północnej granicy gminy i 124 biegnącą od południowej granicy gminy w powiecie gryfińskim,

gmina Kołbaskowo w powiecie polickim,

w województwie opolskim:

gminy Brzeg, Lubsza, Lewin Brzeski, Olszanka, Skarbimierz w powiecie brzeskim,

gminy Dąbrowa, Dobrzeń Wielki, Popielów w powiecie opolskim,

część powiatu namysłowskiego niewymieniona w części I załącznika I.

8.   Slowakije

De volgende beperkingszones II in Slowakije:

the whole district of Gelnica except municipalities included in zone III,

the whole district of Poprad

the whole district of Spišská Nová Ves,

the whole district of Levoča,

the whole district of Kežmarok

in the whole district of Michalovce except municipalities included in zone III,

the whole district of Košice-okolie,

the whole district of Rožnava,

the whole city of Košice,

in the district of Sobrance: Remetské Hámre, Vyšná Rybnica, Hlivištia, Ruská Bystrá, Podhoroď, Choňkovce, Ruský Hrabovec, Inovce, Beňatina, Koňuš,

the whole district of Vranov nad Topľou,

the whole district of Humenné except municipalities included in zone III,

the whole district of Snina,

the whole district of Prešov except municipalities included in zone III,

the whole district of Sabinov except municipalities included in zone III,

the whole district of Svidník, except municipalities included in zone III,

the whole district of Stropkov, except municipalities included in zone III,

the whole district of Bardejov,

the whole district of Stará Ľubovňa,

the whole district of Revúca,

the whole district of Rimavská Sobota,

in the district of Veľký Krtíš, the whole municipalities not included in part I,

the whole district of Lučenec,

the whole district of Poltár,

the whole district of Zvolen, except municipalities included in zone III,

the whole district of Detva,

the whole district of Krupina, except municipalities included in zone I,

the whole district of Banska Stiavnica,

the whole district of Žarnovica,

in the district of Žiar nad Hronom the municipalities of Hronská Dúbrava, Trnavá Hora,

the whole district of Banska Bystica, except municipalities included in zone III,

the whole district of Brezno,

the whole district of Liptovsky Mikuláš,

the whole district of Trebišov’

in the district of Zlaté Moravce, the whole municipalities not included in part I,

in the district of Levice the municipality of Kozárovce.

9.   Italië

De volgende beperkingszones II in Italië:

Piedmont Region:

in the Province of Alessandria, the municipalities of Cavatore, Castelnuovo Bormida, Cabella Ligure, Carrega Ligure, Francavilla Bisio, Carpeneto, Costa Vescovato, Grognardo, Orsara Bormida, Pasturana, Melazzo, Mornese, Ovada, Predosa, Lerma, Fraconalto, Rivalta Bormida, Fresonara, Malvicino, Ponzone, San Cristoforo, Sezzadio, Rocca Grimalda, Garbagna, Tassarolo, Mongiardino Ligure, Morsasco, Montaldo Bormida, Prasco, Montaldeo, Belforte Monferrato, Albera Ligure, Bosio, Cantalupo Ligure, Castelletto D'orba, Cartosio, Acqui Terme, Arquata Scrivia, Parodi Ligure, Ricaldone, Gavi, Cremolino, Brignano-Frascata, Novi Ligure, Molare, Cassinelle, Morbello, Avolasca, Carezzano, Basaluzzo, Dernice, Trisobbio, Strevi, Sant’Agata Fossili, Pareto, Visone, Voltaggio, Tagliolo Monferrato, Casaleggio Boiro, Capriata D'orba, Castellania, Carrosio, Cassine, Vignole Borbera, Serravalle Scrivia, Silvano D'orba, Villalvernia, Roccaforte Ligure, Rocchetta Ligure, Sardigliano, Stazzano, Borghetto Di Borbera, Grondona, Cassano Spinola, Montacuto, Gremiasco, San Sebastiano Curone, Fabbrica Curone, Spigno Monferrato, Montechiaro d'Acqui, Castelletto d'Erro, Ponti, Denice, Pozzolo Formigaro,

in the province of Asti, the municipality of Mombaldone,

Liguria Region:

in the province of Genova, the municipalities of Bogliasco, Arenzano, Ceranesi, Ronco Scrivia, Mele, Isola Del Cantone, Lumarzo, Genova, Masone, Serra Riccò, Campo Ligure, Mignanego, Busalla, Bargagli, Savignone, Torriglia, Rossiglione, Sant’Olcese, Valbrevenna, Sori, Tiglieto, Campomorone, Cogoleto, Pieve Ligure, Davagna, Casella, Montoggio, Crocefieschi, Vobbia,

in the province of Savona, the municipalities of Albisola Superiore, Celle Ligure, Stella, Pontinvrea, Varazze, Urbe, Sassello, Mioglia,

Lazio Region:

the Area of the Municipality of Rome within the administrative boundaries of the Local Heatlh Unit “ASL RM1”,

Sardinia Region:

In South Sardinia Province the Municipalities of Escolca, Esterzili, Genoni, Gesturi, Isili, Nuragus, Nurallao, Nurri, Sadali, Serri, Seui, Seulo, Villanova Tulo,

In Nuoro Province the Municipalities of Atzara, Austis, Bari Sardo, Bitti, Bolotana, Bortigali a ovest della Strada Statale 131, Cardedu, Dorgali, Elini, Fonni, Gadoni, Gairo, Girasole, Ilbono, Jerzu, Lanusei, Lei, Loceri, Lodè, Lodine, Lotzorai, Lula, Macomer a ovest della Strada Statale 131, Meana Sardo, Nuoro, Oliena, Onani, Orune, Osidda, Osini, Ovodda, Silanus, Sorgono, Teti, Tiana, Torpè, Tortolì, Ulassai, Ussassai,

In Oristano Province the Municipalities of Laconi, Nughedu Santa Vittoria, Sorradile,

In Sassari Province the Municipalities of Alà dei Sardi, Anela, Benetutti, Bono, Bonorva East of SS 131, Bottidda, Buddusò, Budoni, Bultei, Burgos, Esporlatu, Illorai, Ittireddu, Mores a sud della Strada Statale 128 bis — Strada Provinciale 63, Nughedu di San Nicolò, Nule, Olbia Isola Amministrativa (Berchiddeddu), Oschiri a sud della E 840, Ozieri a sud della Strada Provinciale 63 — Strada Provinciale 1 — Strada Statale 199, Padru, Pattada, San Teodoro.

10.   Tsjechië

De volgende beperkingszones II in Tsjechië:

Region of Liberec:

in the district of Liberec, the municipalities of Arnoltice u Bulovky, Hajniště pod Smrkem, Nové Město pod Smrkem, Dětřichovec, Bulovka, Horní Řasnice, Dolní Pertoltice, Krásný Les u Frýdlantu, Jindřichovice pod Smrkem, Horní Pertoltice, Dolní Řasnice, Raspenava, Dolní Oldřiš, Ludvíkov pod Smrkem, Lázně Libverda, Háj u Habartic, Habartice u Frýdlantu, Kunratice u Frýdlantu, Víska u Frýdlantu, Poustka u Frýdlantu, Višňová u Frýdlantu, Předlánce, Černousy, Boleslav, Ves, Andělka, Frýdlant, Srbská.

DEEL III

1.   Bulgarije

De volgende beperkingszones III in Bulgarije:

in Blagoevgrad region:

the whole municipality of Sandanski

the whole municipality of Strumyani

the whole municipality of Petrich,

the Pazardzhik region:

the whole municipality of Pazardzhik,

the whole municipality of Panagyurishte,

the whole municipality of Lesichevo,

the whole municipality of Septemvri,

the whole municipality of Strelcha,

in Plovdiv region

the whole municipality of Hisar,

the whole municipality of Suedinenie,

the whole municipality of Maritsa

the whole municipality of Rodopi,

the whole municipality of Plovdiv,

in Varna region:

the whole municipality of Byala,

the whole municipality of Dolni Chiflik.

2.   Italië

De volgende beperkingszones III in Italië:

Sardinia Region:

in Nuoro Province the Municipalities of Aritzo, Arzana, Baunei, Belvi, Desulo, Gavoi, Mamoiada, Ollolai, Olzai, Oniferi, Orani, Orgosolo, Orotelli, Ottana, Sarule, Talana, Tonara, Triei, Urzulei, Villagrande Strisaili.

3.   Letland

De volgende beperkingszones III in Letland:

Dienvidkurzemes novada Embūtes pagasta daļa uz ziemeļiem autoceļa P116, P106, autoceļa no apdzīvotas vietas Dinsdurbe, Kalvenes pagasta daļa uz austrumiem no ceļa pie Vārtājas upes līdz autoceļam A9, uz ziemeļiem no autoceļa A9, uz austrumiem no autoceļa V1200, Kazdangas pagasta daļa uz austrumiem no ceļa V1200, P115, P117, V1296,

Kuldīgas novada Rudbāržu, Nīkrāces, Raņķu, Skrundas pagasts, Laidu pagasta daļa uz dienvidiem no autoceļa V1296, Skrundas pilsēta.

4.   Litouwen

De volgende beperkingszones III in Litouwen:

Jurbarko rajono savivaldybė: Jurbarko miesto seniūnija, Girdžių, Jurbarkų Raudonės, Skirsnemunės, Veliuonos ir Šimkaičių seniūnijos,

Molėtų rajono savivaldybė: Dubingių ir Giedraičių seniūnijos,

Marijampolės savivaldybė: Sasnavos ir Šunskų seniūnijos,

Šakių rajono savivaldybė: Barzdų, Gelgaudiškio, Griškabūdžio, Kidulių, Kudirkos Naumiesčio, Sintautų, Slavikų, Sudargo, Šakių, Plokščių ir Žvirgždaičių seniūnijos.

Kazlų rūdos savivaldybė: Antanavos, Jankų ir Kazlų Rūdos seniūnijos: vakarinė dalis iki kelio 2602 ir 183,

Kelmės rajono savivaldybė: Kelmės apylinkių, Kukečių, Šaukėnų ir Užvenčio seniūnijos,

Vilkaviškio rajono savivaldybė: Gižų, Kybartų, Klausučių, Pilviškių, Šeimenos ir Vilkaviškio miesto seniūnijos.

Širvintų rajono savivaldybė: Alionių ir Zibalų seniūnijos,

Šiaulių rajono savivaldybė: Bubių, Kuršėnų kaimiškoji ir Kuršėnų miesto seniūnijos,

Ukmergės rajono savivaldybė: Želvos seniūnija,

Vilniaus rajono savivaldybė: Paberžės seniūnija.

5.   Polen

De volgende beperkingszones III in Polen:

w województwie zachodniopomorskim:

gminy Banie, Trzcińsko — Zdrój, Widuchowa, część gminy Chojna położona na wschód linii wyznaczonej przez drogi nr 31 biegnącą od północnej granicy gminy i 124 biegnącą od południowej granicy gminy w powiecie gryfińskim,

w województwie warmińsko-mazurskim:

gmina Rybno, część gminy Działdowo położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 538, część gminy Płośnica położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Burkat — Skurpie — Rutkowice — Płośnica — Turza Mała — Koty, część gminy Lidzbark położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 544 biegnącą od wschodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 541 oraz na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 541 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 544 w powiecie działdowskim,

część gminy Grodziczno położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 541 w powiecie nowomiejskim,

część gminy Lubawa położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 537 biegnącą od wschodniej graniczy gminy do skrzyżowana z drogą nr 541, a następnie na wschód od liini wyznaczonej przez drogę nr 541 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 537 do południowej granicy gminy w powiecie iławskim,

gmina Dąbrówno, część gminy Grunwald położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 537 biegnącej od zachodniej granicy gminy do miejscowości Stębark, a następnie na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od miejscowości Stębark do południowej granicy gminy i łączącej miejscowości Stębark — Łodwigowo w powiecie ostródzkim,

gmina Banie Mazurskie, część gminy Gołdap położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę bignącą od zachodniej granicy gminy i łączącą miejscowości Pietraszki — Grygieliszki — Łobody — Bałupiany — Piękne Łąki do skrzyżowania z drogą nr 65, następnie od tego skrzyżowania na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 65 biegnącą do skrzyżowania z drogą nr 650 i dalej na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 65 do miejscowości Wronki Wielkie i dalej na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Wronki Wielkie — Suczki — Pietrasze — Kamionki — Wilkasy biegnącą do południowej granicy gminy w powiecie gołdapskim,

część gminy Pozdezdrze położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od zachodniej do południowej granicy gminy i łączącą miejscowości Stręgiel — Gębałka — Kuty — Jakunówko — Jasieniec, część gminy Budry położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej do południowej granicy gminy i łączącą miejscowości Skalisze — Budzewo — Budry — Brzozówko w powiecie węgorzewskim,

część gminy Kruklanki położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej do wschodniej granicy gminy i łączącą miejscowości Jasieniec — Jeziorowskie — Podleśne w powiecie giżyckim,

część gminy Kowale Oleckie położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej do południowej granicy gminy i łączącą miejscowości Wierzbianki — Czerwony Dwór — Mazury w powiecie oleckim,

w województwie lubuskim:

gminy Niegosławice, Szprotawa w powiecie żagańskim,

w województwie wielkopolskim:

gminy Krzemieniewo, Lipno, Osieczna, Rydzyna, Święciechowa, Włoszakowice w powiecie leszczyńskim,

powiat miejski Leszno,

gminy Kościan i miasto Kościan, Krzywiń, Śmigiel w powiecie kościańskim,

część gminy Dolsk położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 434 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 437, a następnie na zachód od drogi nr 437 biegnącej od skrzyżowania z drogą nr 434 do południowej granicy gminy, część gminy Śrem położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 310 biegnącą od zachodniej granicy gminy do miejscowości Śrem, następnie na zachód od drogi nr 432 w miejscowości Śrem oraz na zachód od drogi nr 434 biegnącej od skrzyżowania z drogą nr 432 do południowej granicy gminy w powiecie śremskim,

część gminy Gostyń położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 12 w powiecie gostyńskim,

część gminy Przemęt położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Borek — Kluczewo — Sączkowo — Przemęt — Błotnica — Starkowo — Boszkowo — Letnisko w powiecie wolsztyńskim,

w województwie dolnośląskim:

część gminy Lubin położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 335 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Lubin oraz na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 333 biegnącą od granicy miasta Lubin do południowej granicy gminy w powiecie lubińskim

gminy Prusice, Żmigród, część gminy Oborniki Śląskie położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 340 w powiecie trzebnickim,

część gminy Zagrodno położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Jadwisin — Modlikowice — Zagrodno oraz na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 382 biegnącą od miejscowości Zagrodno do południowej granicy gminy, część gminy wiejskiej Złotoryja położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy w miejscowości Nowa Wieś Złotoryjska do granicy miasta Złotoryja oraz na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 382 biegnącą od granicy miasta Złotoryja do wschodniej granicy gminy w powiecie złotoryjskim,

część gminy Chocianów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 335 biegnącą od wschodniej granicy gminy do miejscowości Żabice, a następnie na południe od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Żabice — Trzebnice — Chocianowiec — Chocianów — Pasternik biegnącą do zachodniej granicy gminy w powiecie polkowickim,

gminy Chojnów i miasto Chojnów, Krotoszyce, Miłkowice w powiecie legnickim,

powiat miejski Legnica,

część gminy Wołów położona na wschód od linii wyznaczonej przez lnię kolejową biegnącą od północnej do południowej granicy gminy, część gminy Wińsko położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 36 biegnącą od północnej do zachodniej granicy gminy, część gminy Brzeg Dolny położona na wschód od linii wyznaczonej przez linię kolejową od północnej do południowej granicy gminy w powiecie wołowskim,

w województwie świętokrzyskim:

gminy Masłów, Miedziana Góra, Mniów, Łopuszno, Piekoszów, Sitkówka-Nowiny, Strawczyn, Zagnańsk, część gminy Chęciny położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 762, część gminy Górno położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy łączącą miejscowości Leszczyna — Cedzyna oraz na północ od linii wyznczonej przez ul. Kielecką w miejscowości Cedzyna biegnącą do wschodniej granicy gminy w powiecie kieleckim,

powiat miejski Kielce,

gminy Krasocin, część gminy Włoszczowa położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 742 biegnącą od północnej granicy gminy do miejscowości Konieczno i dalej na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Konieczno — Rogienice — Dąbie — Podłazie, część gminy Kluczewsko położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy i łączącą miejscowości Krogulec — Nowiny — Komorniki do przecięcia z linią rzeki Czarna, następnie na południe od linii wyznaczonej przez rzekę Czarna biegnącą do przecięcia z linią wyznaczoną przez drogę nr 742 i dalej na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 742 biegnącą od przecięcia z linią rzeki Czarna do południowej granicy gminyw powiecie włoszczowskim,

gminy Małogoszcz, Oksa w powiecie jędrzejowskim.

6.   Roemenië

De volgende beperkingszones III in Roemenië:

Zona orașului București,

Județul Constanța,

Județul Satu Mare,

Județul Tulcea,

Județul Bacău,

Județul Bihor,

Județul Bistrița Năsăud,

Județul Brăila,

Județul Buzău,

Județul Călărași,

Județul Dâmbovița,

Județul Galați,

Județul Giurgiu,

Județul Ialomița,

Județul Ilfov,

Județul Prahova,

Județul Sălaj,

Județul Suceava

Județul Vaslui,

Județul Vrancea,

Județul Teleorman,

Judeţul Mehedinţi,

Județul Gorj,

Județul Argeș,

Judeţul Olt,

Judeţul Dolj,

Județul Arad,

Județul Timiș,

Județul Covasna,

Județul Brașov,

Județul Botoșani,

Județul Vâlcea,

Județul Iași,

Județul Hunedoara,

Județul Alba,

Județul Sibiu,

Județul Caraș-Severin,

Județul Neamț,

Județul Harghita,

Județul Mureș,

Județul Cluj,

Județul Maramureş.

7.   Slowakije

De volgende beperkingszones III in Slowakije:

The whole district of Vranov and Topľou,

In the district of Humenné: Lieskovec, Myslina, Humenné, Jasenov, Brekov, Závadka, Topoľovka, Hudcovce, Ptičie, Chlmec, Porúbka, Brestov, Gruzovce, Ohradzany, Slovenská Volová, Karná, Lackovce, Kochanovce, Hažín nad Cirochou, Závada, Nižná Sitnica, Vyšná Sitnica, Rohožník, Prituľany, Ruská Poruba, Ruská Kajňa,

In the district of Michalovce: Strážske, Staré, Oreské, Zbudza, Voľa, Nacina Ves, Pusté Čemerné, Lesné, Rakovec nad Ondavou, Petrovce nad Laborcom, Trnava pri Laborci, Vinné, Kaluža, Klokočov, Kusín, Jovsa, Poruba pod Vihorlatom, Hojné, Lúčky,Závadka, Hažín, Zalužice, Michalovce, Krásnovce, Šamudovce, Vŕbnica, Žbince, Lastomír, Zemplínska Široká, Čečehov, Jastrabie pri Michalovciach, Iňačovce, Senné, Palín, Sliepkovce, Hatalov, Budkovce, Stretava, Stretávka, Pavlovce nad Uhom, Vysoká nad Uhom, Bajany,

In the district of Gelnica: Hrišovce, Jaklovce, Kluknava, Margecany, Richnava,

In the district Of Sabinov: Daletice,

In the district of Prešov: Hrabkov, Krížovany, Žipov, Kvačany, Ondrašovce, Chminianske Jakubovany, Klenov, Bajerov, Bertotovce, Brežany, Bzenov, Fričovce, Hendrichovce, Hermanovce, Chmiňany, Chminianska Nová Ves, Janov, Jarovnice, Kojatice, Lažany, Mikušovce, Ovčie, Rokycany, Sedlice, Suchá Dolina, Svinia, Šindliar, Široké, Štefanovce, Víťaz, Župčany,

the whole district of Medzilaborce,

In the district of Stropkov: Havaj, Malá Poľana, Bystrá, Mikové, Varechovce, Vladiča, Staškovce, Makovce, Veľkrop, Solník, Korunková, Bukovce, Krišľovce, Jakušovce, Kolbovce,

In the district of Svidník: Pstruša,

In the district of Zvolen: Očová, Zvolen, Sliač, Veľká Lúka, Lukavica, Sielnica, Železná Breznica, Tŕnie, Turová, Kováčová, Budča, Hronská Breznica, Ostrá Lúka, Bacúrov, Breziny, Podzámčok, Michalková, Zvolenská Slatina, Lieskovec,

In the district of Banská Bystrica: Sebedín-Bečov, Čerín, Dúbravica, Oravce, Môlča, Horná Mičiná, Dolná Mičiná, Vlkanová, Hronsek, Badín, Horné Pršany, Malachov, Banská Bystrica,

The whole district of Sobrance except municipalities included in zone II.

”.

BESLUITEN

23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/186


BESLUIT (EU) 2022/2569 VAN DE RAAD

van 14 november 2022

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen op de 19e vergadering van de Conferentie van de Partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites-CoP19), Panama-Stad, Panama, 14-25 november 2022, en betreffende de indiening van een soort voor opname in Cites-bijlage III

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) (1), waartoe de Unie is toegetreden bij Besluit (EU) 2015/451 van de Raad (2), is op 1 juli 1975 in werking getreden. Cites is in de Unie ten uitvoer gelegd bij Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad (3).

(2)

Krachtens artikel XI, lid 3, van Cites kan de Conferentie van de Partijen (CoP) onder meer besluiten tot wijziging van de bijlagen bij Cites goedkeuren.

(3)

Krachtens artikel XVI van Cites kan elke Partij bij Cites aan het Cites-secretariaat een lijst voorleggen van de in Cites-bijlage III op te nemen soorten waarvan zij verklaart dat deze, binnen de grenzen van haar rechtsbevoegdheid, zijn onderworpen aan regelgeving die ertoe strekt de exploitatie ervan te verhinderen of te beperken, en waarvoor de medewerking van andere partijen bij de controle op de handel noodzakelijk is.

(4)

De CoP zal op haar 19e vergadering van 14 tot en met 25 november 2022 (Cites-CoP19) besluiten aannemen over 52 voorstellen tot wijziging van de bijlagen bij Cites en over talrijke andere elementen met betrekking tot de uitvoering en de interpretatie van Cites.

(5)

Het is aangewezen het in Cites-CoP19 namens de Unie in te nemen standpunt te bepalen, aangezien de wijzigingen van de bijlagen bij Cites voor de Unie bindend zullen zijn en verscheidene andere besluiten beslissende invloed kunnen hebben op de inhoud van het Unierecht, met name Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie (4) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 792/2012 van de Commissie (5).

(6)

Het voorgestelde standpunt van de Unie dat voorafgaand aan de CoP ten aanzien van de verschillende voorstellen moet worden ingenomen, is gebaseerd op een analyse van de verdiensten ervan door deskundigen, rekening houdend met de bepalingen van Cites en aan de hand van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, evenals op de consistentie ervan met de regels en beleidslijnen van de Unie op dit gebied,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat ten aanzien van onderwerpen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, namens de Unie moet worden ingenomen op de 19e vergadering van de Conferentie van de Partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites-CoP19) staat in de bijlagen I en II bij dit besluit.

Artikel 2

Indien na de vaststelling van dit besluit en voor of tijdens Cites-CoP19 nieuwe wetenschappelijke of technische informatie wordt bekendgemaakt die naar verwachting van invloed zal zijn op het in artikel 1 bedoelde standpunt, of indien tijdens die vergadering herziene of nieuwe voorstellen worden gedaan waarover geen standpunt van de Unie is vastgesteld, wordt het standpunt van de Unie bepaald via coördinatie ter plaatse voordat die voorstellen op de Conferentie van de Partijen in stemming worden gebracht. In dergelijke gevallen strookt het standpunt van de Unie met de beginselen in de bijlagen bij dit besluit.

Artikel 3

De Unie dient de in bijlage II bis bij dit besluit genoemde soort in voor opname in Cites-bijlage III.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 14 november 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  PB L 75 van 19.3.2015, blz. 4.

(2)  Besluit (EU) 2015/451 van de Raad van 6 maart 2015 betreffende de toetreding van de Europese Unie tot de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) (PB L 75 van 19.3.2015, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 166 van 19.6.2006, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 792/2012 van de Commissie van 23 augustus 2012 tot vaststelling van voorschriften voor het ontwerp van de vergunningen, certificaten en andere documenten waarin Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer voorziet, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie (PB L 242 van 7.9.2012, blz. 13).


BIJLAGE I

Standpunt van de Unie over de voornaamste kwesties die zullen worden besproken op de 19e vergadering van de Conferentie van de Partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites), Panama-Stad, Panama, 14-25 november 2022

A.   Algemene overwegingen

1.

De Unie beschouwt Cites als een essentiële internationale overeenkomst voor de instandhouding van de biodiversiteit en tegen de illegale handel in wilde dieren en planten.

2.

De Unie moet voor de Cites-CoP19 een ambitieus standpunt innemen dat overeenkomt met de relevante beleidslijnen van de Unie en haar internationale verbintenissen, in het bijzonder de doelstellingen betreffende wilde dieren en planten in het kader van duurzameontwikkelingsdoel 15, het standpunt van de Unie (1) voor de CoP15 bij het Verdrag inzake biologische diversiteit over het toekomstige mondiale biodiversiteitskader voor de periode na 2020, de strategische visie voor Cites en Resolutie 75/311 van de Algemene Vergadering van de VN inzake de illegale handel in wilde dieren en planten. Het standpunt van de Unie moet ook bijdragen aan de verwezenlijking van de op EU-niveau gestelde doelen in de biodiversiteitsstrategie voor 2030, het EU-actieplan tegen de illegale handel in wilde dieren en planten, de EU-aanpak ter bevordering van handel en duurzame ontwikkeling, en de Europese Green Deal.

3.

De Unie moet op de Cites-CoP19 inzetten op de volgende prioriteiten:

ten volle gebruikmaken van de Cites-instrumenten om de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten die op niet-duurzame niveaus worden verhandeld, met een wetenschappelijk gefundeerde aanpak te reguleren; en

de respons van de internationale gemeenschap op de illegale handel in wilde dieren en planten versterken;

3a

De Unie moet er op de Cites-CoP19 op toezien dat de status en rechten van de EU als partij bij de Overeenkomst volledig geëerbiedigd worden.

4.

In het standpunt van de Unie moet rekening worden gehouden met de bijdrage die de Cites-mechanismen kunnen leveren aan de verbetering van de staat van instandhouding van soorten, alsook met het werk van de landen die doeltreffende instandhoudingsmaatregelen hebben getroffen. De Unie moet erop toezien dat de efficiëntie van Cites door de op de CoP19 genomen besluiten wordt geoptimaliseerd door onnodige administratieve lasten tot een minimum te beperken en door praktische, kosteneffectieve en werkbare oplossingen te bereiken voor kwesties op het gebied van uitvoering en toezicht.

5.

De CoP is het bestuursorgaan van Cites, en een aantal op de CoP19 genomen besluiten zal worden uitgevoerd door het Permanent Comité, het belangrijkste ondersteunende orgaan van de CoP. Het standpunt van de Unie voor de Cites-CoP19 moet daarom ook als leidraad dienen voor het optreden van de Unie tijdens de 75e en de 76e vergadering van het Permanent Comité, respectievelijk vlak vóór en vlak ná de CoP19.

B.   Specifieke kwesties

6.

Er zijn voor de CoP19 in totaal 52 voorstellen tot wijziging van de Cites-bijlagen ter behandeling ingediend. 13 van deze voorstellen zijn ingediend of mede-ingediend door de Unie, en de Unie moet uiteraard de goedkeuring ervan steunen.

6a.

Het standpunt van de Unie over voorstellen tot wijziging van de Cites-bijlagen dient te worden gebaseerd op de staat van instandhouding van de betrokken soorten en op de gevolgen die de handel voor die soorten heeft of kan hebben. Daartoe moeten bij de beoordeling van de voorstellen voor opname in de bijlagen de meest relevante en degelijke wetenschappelijke adviezen in aanmerking worden genomen, conform Resolutie Conf. 9.24 inzake de criteria voor wijziging van de bijlagen I en II.

6b.

De opvattingen van de landen in het verspreidingsgebied van de soorten waarop de voorstellen betrekking hebben, moeten terdege in aanmerking worden genomen. De Unie is verder van mening dat voorstellen tot wijziging van de Cites-bijlagen in de regel moeten worden gesteund als zij het resultaat zijn van de werkzaamheden van de Cites-comités dieren en planten en het Permanent Comité. Ook de beoordeling van de voorstellen door het Cites-secretariaat en door IUCN/Traffic (2), en, in het geval van commercieel geëxploiteerde mariene soorten, de beoordeling door het speciale adviesorgaan van deskundigen van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) moeten in aanmerking worden genomen.

7.

Zoals vastgesteld in Besluit (EU) 2022/982 van de Raad van 16 juni 2022 (3), pleit de Unie voor de opneming van:

Physignathus cocincinus (Indochinese wateragame) in bijlage II

Cuora galbinifrons (Achterindische doosschildpad) in bijlage I

Laotriton laoensis ("Laos warty newt") in bijlage II met een nulquotum voor de uitvoer van wilde specimens die voor commerciële doeleinden worden verhandeld

Agalychnis lemur ("lemur leaf frog") in bijlage II met een jaarlijks nulquotum voor de uitvoer van wilde specimens die voor commerciële doeleinden worden verhandeld

alle nog niet in bijlage II opgenomen soorten van de familie Sphyrnidae spp. (hamerhaaien) in bijlage II

Thelenota ananas, T. anax, T. rubralineata (zeekomkommers) in bijlage II

Khaya spp. (Afrikaanse mahonieachtige bomen) (populaties in Afrika) in bijlage II met annotatie #17

Afzelia spp. (peulmahonie) (populaties in Afrika) in bijlage II met annotatie #17

Dipteryx spp. in bijlage II met annotatie #17 + zaden

Handroantus spp. (trompetboom), Tabebuia spp. en Roseodendron spp. in bijlage II met annotatie #17

Pterocarpus spp. (padoek) (populaties in Afrika) in bijlage II met annotatie #17

Rhodiola spp. in Cites-bijlage II met annotatie #2.

De Unie heeft ook beslist om het voorstel van Panama om Carcharhinidae spp. (requiemhaaien) in bijlage II op te nemen, mede in te dienen en hiervoor te pleiten.

8.

De Unie merkt op dat de afgelopen jaren heel wat werk is verricht om capaciteit op te bouwen voor de uitvoering van Cites, niet het minst met betrekking tot mariene soorten en onder meer door de financiële steun van de Unie. De Unie ondersteunt een betere coördinatie tussen Cites en andere multilaterale milieuovereenkomsten en -organisaties, zoals regionale organisaties voor visserijbeheer en andere instanties op dat gebied in het kader van hun respectieve mandaten, met het oog op beter bestuur en meer complementariteit.

9.

De Unie merkt op dat in het kader van Cites steeds meer aandacht aan houtsoorten wordt besteed, zoals ook blijkt uit de voorstellen van de Unie om op de CoP19 extra boomsoorten in Cites-bijlage II op te nemen. Cites komt een belangrijke rol bij de instandhouding van bossen toe en de Unie steunt krachtigere, consistentere maatregelen in het kader van Cites en andere bosgerelateerde organisaties en processen.

10.

Het standpunt van de Unie over voorstellen in verband met de illegale handel in wilde dieren en planten moet de alomvattende aanpak van de EU weerspiegelen om deze illegale handel te voorkomen door de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken, de juridische en beleidskaders voor de aanpak ervan te versterken, de bestaande regels doeltreffend te handhaven, en mondiale partnerschappen op dat vlak te bevorderen, met erkenning van het aanzienlijke werk dat de internationale gemeenschap de afgelopen jaren op het gebied van preventie heeft verzet.

11.

In overeenstemming met deze prioriteiten steunt de Unie een betere bescherming via Cites van soorten die momenteel illegaal of in niet-duurzame hoeveelheden in de EU worden ingevoerd. Daarom steunt de Unie de voorstellen tot wijziging van de bijlagen met betrekking tot verschillende reptielen- en amfibieënsoorten, en in het bijzonder meerdere schildpadsoorten die als huisdier in de EU worden ingevoerd.

12.

De Unie moet ook initiatieven aanmoedigen die bijdragen tot het vergroten van de capaciteit van de betrokken autoriteiten, het delen van informatie en beste praktijken, met als doel Cites beter uit te voeren en de samenwerking tussen de landen van herkomst, doorvoer en bestemming te verbeteren.

13.

In dit verband neemt de Unie nota van voorstellen voor de oprichting van specifieke fondsen ten behoeve van geselecteerde partijen. De Unie is van mening dat nieuwe fondsen alleen in terdege gemotiveerde gevallen mogen worden opgericht, op basis van een grondige analyse van de haalbaarheid en de meerwaarde ervan. De toegang tot financiering mag niet worden beperkt tot geselecteerde partijen of groepen partijen.

13a.

Verscheidene voorstellen aan de Cites-CoP19 hebben betrekking op duurzaam gebruik, bestaansmiddelen, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen. De Unie moet dergelijke voorstellen steunen voor zover zij ertoe bijdragen dat daarmee samenhangende vraagstukken adequaat worden aangepakt in het kader van Cites. Wat echter moet worden voorkomen is dat er nog meer processen of structuren worden opgezet die veel kosten en niet per se voordelen opleveren of tot overlapping kunnen leiden.

14.

De Unie moet ervoor zorgen dat alle resoluties, annotaties en voorbehouden uniform worden begrepen en geïnterpreteerd. Ondanks het positieve effect van de huidige regels blijft het aanpakken van olifantenstroperij en de illegale handel in ivoor een prioriteit, evenals de noodzaak om met duurzame oplossingen te komen voor mensen die dicht bij olifanten en wilde dieren in het algemeen leven. Daarom moet de Unie specifiek de verduidelijking van de regels voor de handel in levende olifanten bevorderen, meer bepaald de Resoluties Conf. 11.20 (herz. CoP18) en Conf. 10.10 (herz. CoP18). Tijdens de 74e vergadering van het Permanent Comité hebben de Unie en haar lidstaten de wens geuit om een gemeenschappelijk kader voor de handel in levende Afrikaanse olifanten te creëren op basis van het Cites-kader en transparante en robuuste wetenschappelijke toetsing. De harmonisering van de voorwaarden voor de handel in levende Afrikaanse olifanten en de bevordering van maatregelen die het probleem van de illegale handel in olifanten en ivoor rechtstreeks aanpakken, moeten voor alle CoP19-agendapunten met betrekking tot olifanten een prioriteit zijn voor de Unie.

15.

De Unie merkt op dat Partijen verscheidene voorstellen in verband met legale handel in olifantenivoor en neushoornhoorn hebben ingediend. De Unie is zich bewust van de financiële lasten in verband met de bescherming van bedreigde soorten, met name tegen de illegale handel in wilde dieren en planten, en van potentiële conflicten tussen mens en natuur, en verleent in dit verband steun aan landen in het verspreidingsgebied. De internationale commerciële handel in ivoor en neushoornhoorn is momenteel in het kader van Cites verboden. De Unie is van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden om deze handel weer toe te staan en verleent geen steun aan voorstellen om die handel op de Cites-CoP19 te heropenen. Wat betreft de binnenlandse markten voor ivoor en neushoornhoorn die de illegale handel in de hand werken, moet de Unie haar steun blijven verlenen aan evenredige, doeltreffende en transparante maatregelen op basis van de beste beschikbare gegevens en binnen de reikwijdte van de Overeenkomst.

16.

De Unie erkent dat de internationale handel in wilde dieren en planten en de wereldwijde achteruitgang van de biodiversiteit een risico op het ontstaan en de verspreiding van nieuwe zoönosen kunnen inhouden. De Unie onderkent ook dat er een verband is tussen illegale handel en slecht dierenwelzijn, waardoor het risico op verspreiding van ziekten toeneemt. Cites moet, in overeenstemming met haar mandaat, een rol blijven spelen bij het beperken van mogelijke risico's voor de gezondheid van dieren en mensen. Geen enkele organisatie kan op zichzelf de vele uitdagingen aanpakken die kunnen leiden tot het ontstaan en de verspreiding van ziekten die met wilde dieren en planten verband houden. De Unie is van mening dat de Overeenkomst door de stimulansen van de erin vervatte regeling voor legale handel, en met name de functie daarvan om illegale handel te ontmoedigen, tot vermindering van het risico op verspreiding van zoönosen kan bijdragen. De Unie moet Cites derhalve aanmoedigen om de actieve samenwerking met andere intergouvernementele organisaties, met inbegrip van organisaties die actief zijn op het gebied van de dier- of volksgezondheid, handel, levensmiddelen en vervoer, te versterken conform de "één gezondheid"-benadering. De Unie spreekt haar krachtige steun uit voor de hernieuwde toezegging van de Wereldorganisatie voor diergezondheid en Cites om wereldwijd samen te werken op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn om de biodiversiteit en de dieren te beschermen.

17.

Door de crisissituatie rond de illegale handel in wilde dieren en planten, in combinatie met de uitbreiding van Cites met nieuwe soorten en partijen, zijn de afgelopen jaren meer activiteiten onder het toepassingsgebied van Cites gaan vallen en is de werklast van het Cites-secretariaat aanzienlijk toegenomen. De Unie moet met deze ontwikkelingen rekening houden wanneer zij beslist over haar prioriteiten voor de CoP19 en over de toekomstige begroting van het Cites-secretariaat.

(1)  ST 13975/22 (https://www.consilium.europa.eu/media/59787/st13975-nl22.pdf)

(2)  De Internationale Unie voor behoud van de natuur (International Union for Conservation of Nature – IUCN) en Traffic zijn gespecialiseerd in vraagstukken op het gebied van de handel in wilde dieren en planten en stellen voorafgaand aan elke CoP een grondige beoordeling van de voorstellen tot wijziging van de Cites-bijlagen ter beschikking.

(3)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=uriserv:OJ.L_.2022.167.01.0095,01.ENG.


BIJLAGE II

Standpunt van de Unie ten aanzien van bepaalde voorstellen die zullen worden voorgelegd aan de 19e vergadering van de Conferentie van de Partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) (Panama-Stad, Panama, 14-25 november 2022)

"+"

staat voor een positief standpunt

"–"

staat voor een afwijzend standpunt

"0"

staat voor een open standpunt wegens een gebrek aan voldoende informatie om een standpunt te kunnen bepalen

"(+)"

staat voor steun die wordt verleend op voorwaarde dat er extra informatie ter beschikking wordt gesteld en/of dat het voorstel wordt gewijzigd

"(-)"

staat voor verzet dat opnieuw zal worden overwogen indien bijkomend bewijs wordt geleverd en/of het voorstel aanzienlijk wordt gewijzigd

1.    WERKDOCUMENTEN

Nr.

Agendapunt

Indiener  (1)

Opmerkingen

Standpunt

Openingsceremonie

 

Geen document

 

Welkomstwoorden

 

Geen document

 

Administratieve en financiële aangelegenheden

1.

Verkiezing van de voorzitter en de vicevoorzitter van de vergadering en van de voorzitters van de Comités I en II

 

Geen document

Over de kandidaten is al overeenstemming bereikt.

 

2.

Goedkeuring van de agenda

CoP19 Doc. 2

Sec.

Overeenstemming

+

3.

Goedkeuring van het werkprogramma

CoP19 Doc. 3

Sec.

Overeenstemming

+

4.

Reglement van orde van de Conferentie van de Partijen

 

 

 

 

4.1

Verslag van het Permanent Comité CoP19 Doc. 4.1

SC

Steun de aanbevolen wijzigingen van regel 7. Steun de aanbevolen wijzigingen van regels 25.5 en 25.6. Benadruk dat elke wijziging van de stemvolgorde uitzonderlijk moet zijn en tijdens de vergadering terdege door de voorzitter moet worden gemotiveerd.

+

 

4.2

Voorgestelde wijziging van regel 26

CoP19 Doc. 4.2

Botswana en Zimbabwe

Wijs het voorstel af, aangezien het in strijd is met artikel XV van de Overeenkomst. Het beginsel dat elke partij één stem moet hebben, is fundamenteel; daar valt niet over te onderhandelen. Deze wijziging zou leiden tot zeer ingewikkelde onderhandelingen voorafgaand aan elke stemming en tot praktische problemen in verband met het beoordelen van de populaties zo kort mogelijk vóór de CoP-vergaderingen om een beeld te krijgen van de situatie.

-

5.

Comité geloofsbrieven

 

 

 

 

5.1

Instelling van het Comité geloofsbrieven

 

Geen document

 

 

5.2

Verslag van het Comité geloofsbrieven

 

Geen document

 

6.

Toelating van waarnemers

CoP19 Doc. 6

 

 

 

7.

Administratie, financiën en begroting van het secretariaat en van de vergaderingen van de Conferentie van de Partijen

 

 

 

 

7.1

Administratie van het secretariaat

CoP19 Doc. 7.1

Sec.

 

 

 

7.2

Verslag van de uitvoerend directeur van het UNEP over administratieve en andere aangelegenheden

CoP19 Doc. 7.2

UNEP

 

 

 

7.3

Financiële verslagen voor 2020-2022

CoP19 Doc. 7.3

Sec.

 

 

 

7.4

Begroting en werkprogramma voor 2023-2025

CoP19 Doc. 7.4

Sec.

 

 

 

7.5

Toegang tot financiering

CoP19 Doc. 7.5

SC

Geen standpunt

 

 

7.6

Project "gesponsorde deelnemers"

CoP19 Doc. 7.6

Sec.

Stem in met het voorstel van het secretariaat om het programma niet algemeen tot de vergaderingen van het SC en de Comités planten en dieren uit te breiden, aangezien de administratieve werkzaamheden in verband met een dermate uitgebreid programma het secretariaat buitensporig zouden belasten. Stem echter in met de voorgestelde beperkte uitbreiding van het programma tot in aanmerking komende partijen, met inachtneming van de procedures van artikel XIII. Steun de voorgestelde wijzigingen van Resolutie Conf. 17.3 en het ontwerpbesluit.

+

8.

Taalstrategie voor de Overeenkomst

CoP19 Doc. 8

Sec.

De EU kan optie 2 steunen en staat open voor de bespreking van bepaalde elementen van optie 3, indien deze worden gefinancierd uit vrijwillige bijdragen. Er zijn aanzienlijke begrotings- en vertragingskwesties en er moet ook worden gekeken naar de mogelijke gevolgen voor de uitvoering en handhaving van Cites, zoals beschreven in punt 12.a) van doc. 8. Elke werkgroep tijdens de CoP moet vertegenwoordigers van alle regio's bevatten, en niet alleen van partijen met Arabisch, Chinees of Russisch als officiële taal, omdat besluiten gevolgen zullen hebben voor de begroting van alle partijen.

(-)

Strategische aangelegenheden

9.

Verslagen en aanbevelingen van comités

 

 

 

 

9.1

Permanent Comité

 

 

 

 

 

9.1.1

Verslag van de voorzitter

CoP19 Doc. 9.1.1

SC

Neem nota van het document en steun de ontwerpbesluiten, ook de suggesties van het secretariaat.

+

 

 

9.1.2

Verkiezing van nieuwe regionale leden en hun plaatsvervangers

 

Geen documenten

 

 

9.2

Comité dieren

 

 

 

 

 

9.2.1

Verslag van de voorzitter

CoP19 Doc. 9.2.1

AC

Neem nota van het document en steun de ontwerpbesluiten.

+

 

 

9.2.2

Verkiezing van nieuwe regionale leden en hun plaatsvervangers

 

Geen documenten

 

 

9.3

Comité planten

 

 

 

 

 

9.3.1

Verslag van de voorzitter

CoP19 Doc. 9.3.1

PC

Neem nota van het document.

 

 

 

9.3.2

Verkiezing van nieuwe regionale leden en hun plaatsvervangers

 

Geen documenten

 

10.

Strategische visie voor Cites

CoP19 Doc. 10

SC

Steun de besluiten. De indicatoren kunnen verder worden gewijzigd afhankelijk van de ontwikkelingen in het mondiaal biodiversiteitskader voor de periode na 2020.

(+)

11.

In bijlage I opgenomen soorten

CoP19 Doc. 11

AC, PC

Steun het voorstel, met enkele wijzigingen van de door de EU voor te stellen ontwerpbesluiten, maar blijf openstaan voor het bespreken van aanpassingen van het voorgestelde proces op voorstel van het secretariaat indien dit door andere partijen wordt voorgesteld.

+

12.

Verslag wereldwijde handel in wilde dieren en planten

CoP19 Doc. 12

Zuid-Afrika

Het idee van het verslag en de intersessionele werkgroep worden in het algemeen gesteund. Het voorstel bevat echter nog onduidelijkheden. Het kan derhalve alleen worden gesteund als er externe middelen beschikbaar zijn en er een proces wordt opgestart, door middel van een reeks besluiten, om het verslag beter te omschrijven en er tijdens de CoP20 over te beslissen, of als het voorstel tijdens de CoP19 aanzienlijk wordt verbeterd om de inhoud van het verslag te verduidelijken.

(+)

13.

Betrokkenheid van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen

CoP19 Doc. 13

SC

Steun de aanbeveling om de herziene besluiten in bijlage 1 bij het document goed te keuren en specifieke voorstellen over de deelname van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen aan Cites aan te moedigen.

+

14.

Bestaansmiddelen

CoP19 Doc. 14

SC

Steun de goedkeuring van de herziene besluiten en de intrekking van de besluiten 18.37 en 18.36.

+

15.

Participatiemechanismen voor plattelandsgemeenschappen in Cites

CoP19 Doc. 15

Eswatini, Namibië en Zimbabwe

Wijs de voorstellen als een op zichzelf staand document af. Hoewel het onderwerp belangrijk is, bestaan er in het kader van Cites al twee afzonderlijke processen die op inheemse volkeren en lokale gemeenschappen gericht zijn (zie agendapunten 13 en 14).

Omwille van de efficiëntie en van de consistentie wat de betrokkenheid van inheemse volkeren en lokale en plattelandsgemeenschappen betreft, zouden de indieners hun voorstel moeten afstemmen op de in de agendapunten 13 en 14 bedoelde processen en het ter behandeling in de desbetreffende werkgroep of in beide werkgroepen, naargelang het geval, moeten voorleggen.

(-)

16.

Capaciteitsopbouw

CoP19 Doc. 16

SC

Steun de ontwerpresolutie en de reeks voorstellen om verder te werken aan een geïntegreerd kader voor capaciteitsopbouw. Er zijn misschien enkele kleine verduidelijkingen nodig, met name van de reikwijdte van punt 2 b van de ontwerpresolutie. Steun de wijzigingen op voorstel van het secretariaat.

+

17.

Samenwerking met organisaties en multilaterale milieuverdragen

 

 

 

 

17.1

Samenwerking met andere overeenkomsten waarbij biodiversiteit een rol speelt

CoP19 Doc. 17.1

SC

Steunen, aangezien de synergieën tussen de multilaterale milieuovereenkomsten op het gebied van biodiversiteit verder moeten worden versterkt en het passend is dat het Permanent Comité deze ontwikkelingen volgt. Stem in met de herziene en nieuwe ontwerpbesluiten in de bijlagen bij het document en steun de werkzaamheden voor een partnerschapsstrategie.

+

 

17.2

Samenwerking met de Wereldwijde strategie voor het behoud van planten

CoP19 Doc. 17.2

PC

Steun de nieuwe ontwerpbesluiten, ook het voorstel van het secretariaat om het SC bij het proces te betrekken.

+

 

17.3

Samenwerking met het intergouvernementeel platform voor

biodiversiteit en ecosysteemdiensten

CoP19 Doc. 17.3

SC

Steun de ontwerpbesluiten in bijlage I bij het document.

+

 

17.4

Gezamenlijk Cites-CMS-initiatief inzake Afrikaanse carnivoren

CoP19 Doc. 17.4

Sec.

Steun dit ontwerpbesluit om relevante informatie aan het Comité dieren te verstrekken en het secretariaat dienovereenkomstig te adviseren met betrekking tot het initiatief inzake Afrikaanse carnivoren, zoals voorgesteld door het Comité dieren en verschillende waarnemende organisaties.

+

 

17.5

Internationaal consortium ter bestrijding van criminaliteit in verband met wilde dieren en planten

CoP19 Doc. 17.5

Sec.

Steun de goedkeuring van de ontwerpbesluiten en de intrekking van besluit 18.3.

+

18.

Werelddag van Wilde Dieren en Planten van de Verenigde Naties

CoP19 Doc. 18

Sec.

Steun de intrekking van besluit 18.38 inzake de Werelddag van Wilde Dieren en Planten, aangezien het is uitgevoerd.

+

19.

Cites en bossen

CoP19 Doc. 19

Sec.

Steun het voorstel; stel wijzigingen voor betere synergieën en vermijding van overlapping met andere internationale bosgerelateerde processen en instrumenten voor. Stel voor om het PC te raadplegen over de onderzoeksopdracht van de studie (eventueel via de voorzitter om het proces eenvoudiger te maken).

(+)

20.

Programma inzake boomsoorten

CoP19 Doc. 20

Sec.

Steun de ontwerpbesluiten. De EU denkt dat het programma de verwachte resultaten zal hebben en moedigt alle partijen aan om op die resultaten voort te bouwen en verder bij te dragen aan de uitvoering van Cites wat betreft de boomsoorten op de lijst.

+

21.

Evaluatie van het ETIS-programma

CoP19 Doc. 21

SC

De meeste aanbevelingen kunnen worden gesteund, ook de redactionele wijzigingen op voorstel van het secretariaat, uitgezonderd de wijziging van de indieningsdatum voor ETIS-gegevens, die het proces zou kunnen verzwakken vanwege het tijdsverschil tussen de analysegegevens en de rapportage aan de CoP. Stem daarom niet in met de toevoeging aan bijlage 1, punt 4, tweede alinea, maar steun nauwere samenwerking tussen het ICCWC en ETIS en het delen van informatie met ETIS uit de jaarverslagen inzake illegale handel.

Steun het voorstel van het secretariaat om een ontwerpbesluit aan te nemen dat gericht is aan het secretariaat en het Permanent Comité om duidelijke criteria te ontwikkelen voor de indeling van de partijen in categorieën.

(+)

22.

Het MIKE- en het ETIS-programma

CoP19 Doc. 22

SC

Steun het voorstel, inclusief de nieuwe tekst op voorstel van het secretariaat voor besluit 19.BB, a), maar benadruk dat meer aandacht moet uitgaan naar de financiële levensvatbaarheid van MIKE en ETIS op lange termijn. De EU staat open voor het voorstel van het secretariaat om besluit 19.AA te integreren in het besluit over de financiering en het begrote werkprogramma.

+

23.

Rol van Cites bij het verminderen van het risico op nieuwe zoönotische ziekten in verband met de internationale handel in wilde dieren en planten

CoP19 Doc. 23

 

 

 

 

23.1

Verslag van het Permanent Comité

CoP19 Doc. 23.1

SC

Betoon ingenomenheid met het werk van de intersessionele werkgroep. Steun de voorgestelde besluiten en de wijzigingen van Resolutie Conf. 10.21 (herz. CoP16) inzake het vervoer van levende specimens.

+

 

23.2

Eén gezondheid en Cites:

risico's voor de gezondheid van mens en dier als gevolg van de handel in wilde dieren en planten

CoP19 Doc. 23.2

Ivoorkust, Gabon, Gambia, Liberia, Niger, Nigeria en Senegal

Wijs de elementen die verder gaan dan Cites, af. Steun bepaalde elementen van de ontwerpresolutie, zoals het gebruik van internationale definities en samenwerking met autoriteiten die bevoegd zijn voor diergezondheid en volksgezondheid, en stel voor deze in de in Doc. 23.1 voorgestelde ontwerpbesluiten te integreren, niet in het kader van het proces dat leidt tot de resolutie maar als besluiten die worden aangenomen op de CoP19.

(-)

24.

Gevolgen van de COVID19-pandemie voor de uitvoering van de Overeenkomst

CoP19 Doc. 24

Sec.

Steun de aanbevelingen van het secretariaat om ervoor te zorgen dat Cites-vergaderingen en intersessionele werkzaamheden ook kunnen plaatsvinden wanneer zich uitzonderlijke operationele problemen voordoen.

+

25.

Actieplan inzake gendergerelateerde aangelegenheden

CoP19 Doc. 25

Panama

Steun het doeltreffend onderzoeken en aanpakken van gendergerelateerde kwesties. Steun de voorgestelde resolutie, die echter verdere wijzigingen vereist. Stel voor dat de CoP een intersessioneel proces initieert om na te gaan of er richtsnoeren ter uitvoering van de resolutie moeten komen, en met welke inhoud, en doe aanbevelingen aan het Permanent Comité/de CoP20.

(+)

Aangelegenheden m.b.t. interpretatie en uitvoering

Bestaande resoluties en besluiten

 

 

 

26.

Herziening van Resoluties

CoP19 Doc. 26

Sec.

Steun de wijzigingen van de resoluties en de intrekking van besluit 14.81 indien de relevante wijziging van Resolutie Conf. 14.8 (herz. CoP17) wordt goedgekeurd. Moet in overeenstemming worden gebracht met het wijzigingsvoorstel in Doc. 32.

+

27.

Herziening van besluiten

CoP19 Doc. 27

 

Steun de voorstellen van het secretariaat. Geef voorkeur aan niet-intrekking van besluit 18.55, omdat de uitvoering nog hangende is. Controleer of besluit 18.193 tegen de tijd van de CoP is uitgevoerd.

+

Algemene naleving en handhaving

 

 

 

28.

Nationale wetgeving ter uitvoering van de Overeenkomst

CoP19 Doc. 28

Sec.

Steun de goedkeuring van de ontwerpbesluiten in bijlage 1 bij CoP19 Doc. 28 en stel voor om mogelijke rapportage aan de reguliere vergaderingen van het Permanent Comité op te nemen in besluit 19.EEh). Steun de intrekking van de besluiten 18.62 tot en met 18.67 en ga akkoord met de indicatieve geraamde begroting in bijlage 2.

+

29.

Aangelegenheden m.b.t. de naleving van Cites

 

 

 

 

29.1

Uitvoering van artikel XIII en resolutie Conf. 14.3 (herz. CoP18)

inzake procedures m.b.t. de naleving van Cites

(CoP 19 Doc. 29.1 Sec.).

 

Neem nota van de informatie in het document over de uitvoering van artikel XIII en Resolutie Conf. 14.3 (herz. CoP18). Bespreek de aanbeveling in punt 42, b), met het oog op ondersteuning van de versnelde procedure, indien dat nodig is, en in punt 42, c), met het oog op mogelijke verbeteringen van de behandeling van nalevingskwesties door het Permanent Comité, rekening houdend met andere mogelijke middelen om de agenda van dat comité te verlichten.

0

 

29.2

Macdonalds trommelvis (Totoaba macdonaldi)

CoP19 Doc. 29.2

 

 

 

 

 

29.2.1

Verslag van het secretariaat

CoP19 Doc. 29.2.1

Sec.

Steun de aanneming van de herziene en nieuwe ontwerpbesluiten (18.292 tot en met 18.295, en 19.CC en 19.DD) in bijlage 3 bij CoP19 Doc. 29.2.1. Dring er bij Mexico op aan doeltreffende maatregelen te nemen om de vaquita te beschermen. De documenten 29.2.1 en 29.2.2 lijken veel op elkaar en moeten worden samengevoegd, zo mogelijk met het verslag van het secretariaat als uitgangspunt.

+

 

 

29.2.2

Verlengde en bijgewerkte besluiten voor CoP19

CoP19 Doc. 29.2.2

Verenigde Staten van Amerika

Steun de inhoud van het document, dat echter overlapt met document 29.2.1 van het secretariaat. De twee documenten moeten worden samengevoegd.

(+)

 

29.3

Malagassisch ebbenhout (Diospyros spp.) en palissander en rozenhout (Dalbergia spp.)

CoP19 Doc. 29.3

Sec. in overleg met de voorzitter van het SC

Steun de ontwerpbesluiten; met name die gericht tot Madagaskar om alle voorraden te beveiligen en tot de Partijen om geen (her)uitvoer voor commerciële doeleinden van specimens van Diospyros spp. (#5) of Dalbergia spp. (#15) uit Madagaskar te aanvaarden totdat Madagaskar tot tevredenheid van het secretariaat op nationaal niveau de rechtmatige verwerving en de afwezigheid van nadelige effecten voor deze soorten heeft vastgesteld.

+

30.

Ondersteuningsprogramma voor naleving

CoP19 Doc. 30

SC

Steun de besluiten inzake de uitvoering van het ondersteuningsprogramma voor naleving.

+

31.

Landelijke evaluaties van aanzienlijke handel

CoP19 Doc. 31

SC, omvat ontwerpbesluiten die zijn voorgesteld door de voorzitters van het AC en het PC

Steunen, aangezien moet worden beoordeeld of de problemen die in de landelijke evaluatie van de aanzienlijke handel voor Madagaskar zijn vastgesteld, afdoende worden aangepakt.

+

32.

Herziening van Resolutie Conf. 11.3 (herz. CoP18) inzake naleving en handhaving

CoP19 Doc. 32

SC

Steun de goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen van Resolutie Conf. 11.3 (herz. CoP18), behoudens kleine redactionele wijzigingen.

+

33.

Aangelegenheden m.b.t. handhaving

CoP19 Doc. 33

Sec.

Steun de aanbevelingen en benadruk hoe belangrijk het is de actieve handhaving van de Overeenkomst, waarvoor in de eerste plaats voldoende capaciteit van de handhavingsinstanties en de specialisatie van hun eenheden vereist zijn, op nationaal en internationaal niveau te blijven bevorderen. Benadruk ook het belang van het aanpakken van de geldstromen die voortvloeien uit de illegale handel in wilde dieren en planten.

+

34.

Jaarverslagen over de illegale handel

CoP19 Doc. 34

Sec.

Steun de wijziging van Resolutie Conf. 11.17 (herz. CoP18) en de intrekking van de besluiten 18.75 en 18.76 (jaarverslagen over de illegale handel).

Steun in het algemeen de voorgestelde ontwerpbesluiten 19.AA en 19.BB, met enkele verduidelijkingen en wijzigingen.

+

35.

Taskforce illegale handel in specimens van onder Cites vallende boomsoorten

CoP19 Doc. 35

SC

Steun de aanbevelingen: a) om nota te nemen van het document, inclusief de voorgestelde wijziging van ontwerpbesluit 19.CC inzake de identificatie van werkhout en andere houtproducten, zoals voorgesteld door het Comité planten in CoP19 Doc. 44.2; b) inzake de intrekking van de besluiten 18.79 en 18.80 inzake handhaving.

+

36.

Ondersteuning van de misdaadbestrijding met betrekking tot wilde dieren en planten in West- en Midden-Afrika

 

 

 

 

36.1

Verslag van het Permanent Comité

CoP19 Doc. 36.1

SC

De documenten 36.1 en 36.2 moeten worden samengevoegd. Algemene overeenstemming dat steun nodig is voor handhaving ten aanzien van criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten. Om overlapping met bestaande activiteiten te voorkomen en omdat de oprichting van een fonds een langdurig proces lijkt te zijn waarvoor aanzienlijke financiële en personele middelen nodig zijn, verleen steun aan de aanbevelingen van het secretariaat in document 36.1. Moedig de andere partijen en gouvernementele, intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en belanghebbenden aan om deze subregio's te helpen.

(+)

 

36.2

Ondersteuning van de misdaadbestrijding met betrekking tot wilde dieren en planten en de handhaving van Cites

in West- en Centraal-Afrika

CoP19 Doc. 36.2

Ivoorkust, Gambia, Liberia, Niger, Nigeria en Senegal

Hebben voorgesteld om de documenten 36.1 en 36.2 samen te voegen, zie commentaar bij punt 36.1.

(-)

37.

Criminaliteit in verband met wilde dieren en planten via het internet

CoP19 Doc. 37

Sec.

Steun de wijzigingen van Resolutie Conf. 11.3 (herz. CoP18) en de ontwerpbesluiten. Suggereer dat naast de beste praktijken ook de door de partijen ingevoerde nationale wetten in kaart moeten worden gebracht (aanvulling op het voorgestelde besluit 19.AA). Moet in overeenstemming worden gebracht met het wijzigingsvoorstel in Doc. 32.

+

38.

Terugdringing van de vraag ter bestrijding van illegale handel

CoP19 Doc. 38

SC

Steun de goedkeuring van de richtsnoeren tijdens CoP19. Steun ook de goedkeuring van de ontwerpbesluiten en de wijzigingen van Resolutie Conf. 17.4 om de beschikbaarheid van de richtsnoeren aan de partijen in alle Cites-talen te verbeteren en de partijen aan te moedigen er gebruik van te maken.

+

39.

Binnenlandse markten voor vaak op illegale wijze verhandelde specimens

CoP19 Doc. 39

SC

Steun de aanbevelingen. Moet in overeenstemming worden gebracht met het wijzigingsvoorstel in Doc. 32.

+

Regulering van de handel

 

 

 

40.

Richtsnoeren voor het vaststellen van rechtmatige verwerving

CoP19 Doc. 40

SC

Bepaalde delen van de snelle handleiding voor het vaststellen van rechtmatige verwerving ("Rapid Guide for making Legal Acquisition Findings") en van Besluit 19.BB a) " behoeven verduidelijking. Het EU-standpunt zal verder worden uitgewerkt zodra het bijgewerkte document van het secretariaat met de resultaten van de workshop over rechtmatige verwerving (augustus 2022) beschikbaar is.

(+)

41.

Elektronische systemen en informatietechnologie en legalisering en controle van vergunningen

CoP19 Doc. 41

SC

Steun de conclusie van de studie betreffende de legalisering en controle van vergunningen. Steun de voorgestelde wijzigingen van Resolutie Conf. 12.3 (herz. CoP18) betreffende vergunningen en certificaten zoals gewijzigd door het Cites-secretariaat en stel voor om meer rekening te houden met systemen die volgens een hub-architectuur zijn georganiseerd. Steun de voorgestelde wijzigingen van Resolutie Conf. 11.3 (herz. CoP18) betreffende naleving en handhaving, met name om douaneautoriteiten toegang te geven tot informatie in databanken met vergunningen van beheersinstanties. Steun de ontwerpbesluiten inzake risicobeoordeling en -analyse en de ontwerpbesluiten inzake elektronische systemen en informatietechnologie.

+

42.

Doelcodes op Cites-vergunningen en -certificaten

CoP19 Doc. 42

SC

Stem in met de voorgestelde wijzigingen van de desbetreffende resoluties en steun de goedkeuring van de voorgestelde ontwerpbesluiten om opnieuw een intersessionele gezamenlijke werkgroep op te richten om het gebruik van codes voor het aangeven van het doel door de Partijen verder te evalueren en onder meer de besprekingen over de doelcodes P en T voort te zetten.

+

43.

Vaststelling van afwezigheid van schadelijke gevolgen

 

 

 

 

43.1

Verslag van het Comité dieren en het Comité planten

CoP19 Doc. 43.1

AC, PC

Steun de ontwerpbesluiten waarover tijdens AC31 en PC25 overeenstemming is bereikt.

+

 

43.2

Vaststelling van de afwezigheid van schadelijke gevolgen voor specimens van in bijlage II opgenomen soorten die zijn onttrokken aan het mariene milieu dat niet tot het rechtsgebied van enige staat behoort

CoP19 Doc. 43.2

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Steun de ontwerpbesluiten, aangezien zij aansluiten bij het lopende initiatief om de synergieën tussen Cites en de visserij te versterken met het oog op een betere instandhouding van onder Cites vallende bedreigde haaien en roggen.

+

44.

Identificatiemateriaal

 

 

 

 

44.1

Revisie van Resolutie Conf. 11.19 (herz. CoP16)

CoP19 Doc. 44.1

SC

Steun de aanbevelingen.

+

 

44.2

Identificatie van werkhout en andere houtproducten

CoP19 Doc. 44.2

PC

Steun de ontwerpbesluiten, aangezien er in de loop der jaren veel informatie is verzameld en het samenvoegen ervan nuttig zou zijn.

+

45.

Etiketteringssysteem voor de handel in kaviaar

CoP19 Doc. 45

SC

Steun de voorgestelde ontwerpbesluiten en de intrekking van besluit 18.146.

Stel voor om een intersessionele werkgroep (WG) van het Permanent Comité op te richten die haar werkzaamheden kan beginnen zodra de analyse en de aanbevelingen van het secretariaat beschikbaar zijn.

+

46.

Handel in steenkoralen

CoP19 Doc. 46

De Europese Unie en haar lidstaten

Document ingediend door de EU en haar lidstaten.

+

47.

Biotechnologisch vervaardigde specimens

CoP19 Doc. 47

SC, Sec.

Steun de aanbevelingen, de vergadering met deskundigen moet een basis vormen om duidelijkheid te scheppen over definities en instandhoudingskwesties die later door de WG kunnen worden gebruikt. De vergadering moet de basis vormen voor de WG en moet daarom van tevoren plaatsvinden.

+

48.

De definitie van het begrip "passende en aanvaardbare bestemmingen"

CoP19 Doc. 48

SC

Steun de goedkeuring van beide niet-bindende documenten met richtsnoeren.

Steun de ontwerpbesluiten in bijlage 3, alsook de door het Cites-secretariaat voorgestelde wijzigingen.

+

49.

Aanvoer vanuit de zee

CoP19 Doc. 49

SC

Steun de voorgestelde besluiten.

Wijs op de ernstige bezorgdheid van de EU en de LS over het gebrek aan uitvoering van de Cites-bepalingen inzake IFS (aanvoer vanuit zee) en andere handel uit gebieden buiten de nationale jurisdictie van soorten die op de Cites-lijst staan.

De EU + LS benadrukken dat voor een doeltreffende uitvoering van de Cites-bepalingen inzake mariene soorten, een doeltreffende samenwerking tussen de Cites-instanties en de visserijautoriteiten essentieel is.

+

50.

Bestemming van in beslag genomen specimens

CoP19 Doc. 50

SC

Steun de voorgestelde CoP19-ontwerpbesluiten, zoals aanbevolen door SC74, en de intrekking van de besluiten 18.159 tot en met 18.164.

+

51.

Quota voor jachttrofeeën van luipaarden (Panthera pardus)

CoP19 Doc. 51

SC

Steun de wijziging van punt 1a) van Resolutie Conf. 10.14 (herz. CoP16). Stel een wijziging voor van de door het secretariaat voorgestelde besluiten om ervoor te zorgen dat de uitvoerquota (met inbegrip van jachtquota) regelmatig worden herzien.

(+)

52.

Vervoer van levende specimens:

verbetering van de uitvoering van de vervoersvoorschriften

CoP19 Doc. 52

Canada, Ivoorkust, Kenia, Mexico, Nigeria, Senegal en de Verenigde Staten van Amerika

Steun de voorgestelde besluiten en de wijzigingen van de resoluties, met name wat betreft de toegang tot de IATA-voorschriften. Vraag om verduidelijking van het doel van de eerste (kleine) wijziging van Resolutie Conf. 10.21 (toevoeging van "regardless of the method of transport" ("ongeacht de vervoerswijze"), en verzoek te kijken naar mogelijke gevolgen van richtsnoeren voor andere vervoerswijzen dan luchtvervoer. Sta open voor suggesties van Partijen of relevante belanghebbenden om de haalbaarheid van de voorgestelde wijzigingen te vergroten zonder het ambitieniveau van het voorstel te verlagen.

+

Vrijstellingen en bijzondere handelsbepalingen

 

 

 

53.

Herziening van de Cites-bepalingen inzake de handel in specimens van niet uit het wild afkomstige dieren en planten

CoP19 Doc. 53

SC

Steun de voortzetting van de intersessionele werkgroep, omdat de behandelde kwesties complex zijn en er onvoldoende tijd was om alle punten van het mandaat te bespreken. Vooral in bijlage I moeten in de tekst ingrijpende verbeteringen worden aangebracht om die duidelijker en specifieker te maken, ook om tegemoet te komen aan de bezwaren van het Cites-secretariaat. In overeenstemming met het standpunt van het secretariaat pleiten voor uitstel van de goedkeuring van de wijzigingen van Resolutie 10.16 voor de CoP20, maar openstaan om die tijdens de CoP19 aan te nemen als er overeenstemming is over substantiële verbeteringen.

(-)

54.

Herziening van de bepalingen van Conf. 17.7 betreffende de herbeoordeling van de handel

in specimens van dieren die naar verluidens in gevangenschap zijn geproduceerd

Sec. namens het SC en in overleg met de voorzitter van het AC.

Steun het voorstel in het algemeen, maar de formulering van de wijzigingen in bijlage 1 bij de resolutie moet op bepaalde punten worden aangepast, vooral om recht te doen aan het resultaat van SC75 (13/11/2022) en de workshop van juni 2022. Steun de ontwerpbesluiten in bijlage 2.

(+)

55.

Registratie van programma's voor het in gevangenschap en voor commerciële doeleinden fokken van in bijlage I opgenomen diersoorten

CoP19 Doc. 55

Verenigde Staten van Amerika

Wijs bepaalde delen van de motivering in het document af en wijs krachtdadig een aantal voorgestelde wijzigingen af. Steun in het algemeen het idee dat in de registratie vermelde goederen op de Cites-website openbaar worden gemaakt. Het voorstel dat voor aanvullende goederen een nieuwe registratie vereist is, wordt verworpen. Openstaan voor een uitsluitingsbenadering, d.w.z. het registratieproces uitbreiden tot goederen die uitdrukkelijk in de registratie waren uitgesloten. Met deze wijzigingen kan het voorstel worden aanvaard.

(-)

56.

Richtsnoeren voor de uitlegging van het begrip "kunstmatig gekweekt"

CoP19 Doc. 56

PC

Steun de goedkeuring van de ontwerpbesluiten in bijlage 1. Met betrekking tot agarhout bleven het gebruik van de oorsprongscode Y en andere kwesties open bij het opstellen van de voorlopige richtsnoeren: zich verzetten tegen elke mogelijke wijziging van het mandaat voor de herziening van de richtsnoeren die uiteindelijk zou kunnen leiden tot een afzwakking van de huidige normen met betrekking tot broncode "A", "Y" en de definitie van aanplantingen.

+

57.

Specimens opgekweekt uit in het wild verzamelde zaden of sporen die worden geacht kunstmatig gekweekt te zijn

CoP19 Doc. 57

PC in overleg met de voorzitter van het SC

Steun de intrekking van de besluiten 18.179 tot en met 18.181, aangezien de werkzaamheden zijn voltooid.

+

Soortspecifieke aangelegenheden

58.

West-Afrikaanse gieren (Accipitridae spp.)

CoP19 Doc. 58

SC in overleg met het Sec.

Stem in met de goedkeuring van de ontwerpbesluiten 19.AA tot en met 19.FF die de besluiten 18.186 tot en met 18.192 vervangen.

+

59.

Illegale handel in jachtluipaarden (Acinonyx jubatus)

CoP19 Doc. 59

Ethiopië

De aanbevelingen steunen, aangezien illegale handel een acute bedreiging vormt. Aanbevelen de Noordwest-Afrikaanse en Iraanse ondersoort op te nemen in alle overwegingen over de bestrijding van illegale handel, voor zover relevant, en een mechanisme in te stellen om de werkzaamheden van de Taskforce grote katten te onderbouwen en te versterken. Voorts moet SC78 en niet SC77 aanbevelingen doen aan de CoP20.

(+)

60.

Instandhouding van amfibieën (Amphibia spp.)

CoP19 Doc. 60

AC

Steun de aanbevelingen, aangezien er niet voldoende gegevens over amfibieënsoorten in de internationale handel zijn verzameld.

+

61.

Paling of aal ( Anguilla spp.)

CoP19 Doc. 61

SC in overleg met de voorzitter van het AC

Steun de aanbevelingen van het SC om de in bijlage 1 opgenomen ontwerpbesluiten 19.AA tot en met 19.DD goed te keuren.

+

62.

Agarhout-leverende taxa

(Aquilaria spp. en Gyrinops spp.)

 

 

 

 

62.1

Verslag van het Comité planten

CoP19 Doc. 62,1

PC

Steun alleen de door het secretariaat gewijzigde versie van het ontwerpbesluit. Benadruk dat bij de herziening van Resolutie 16.10 en andere resoluties ter zake rekening moet worden gehouden met nieuwe informatie uit doc. 62.2, uit het daarin voorgestelde onderzoek, en uit informatiedocument CoP19 Inf. 5. Maak echter duidelijk dat Resolutie 10.13 betreffende de uitvoering van de Overeenkomst met betrekking tot boomsoorten en andere mogelijke resoluties niet mogen worden afgezwakt wat de definities en specificaties van kunstmatige kweek betreft.

(+)

 

62.2

De geschiedenis van en uitdagingen met betrekking tot agarhout en Cites

CoP19 Doc. 62.2

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Onderschrijf het nut van de verzamelde informatie, of beveel die aan. Verzoek om bij eventuele herzieningen van Resolutie 16.10 rekening te houden met de potentiële resultaten van het voorgestelde onderzoek, overeenkomstig het ontwerpbesluit in document 62.1.

(+)

63.

Bomen van het geslacht Boswellia (Boswellia spp.)

CoP19 Doc. 63

PC

Steun het voorstel. De ontwerpbesluiten bieden een redelijke manier om lacunes in de kennis te dichten en maken het voor de Partijen mogelijk in de toekomst eventueel voorstellen met betrekking tot de samenstelling van de bijlagen te doen.

+

64.

Zeeschildpadden (Cheloniidae spp. en Dermochelyidae spp.)

 

 

 

 

64.1

Verslag van het secretariaat en van het Permanent Comité

CoP19 Doc. 64.1

SC, Sec.

Steun het nieuwe voorstel van het secretariaat om bepaalde ontwerpbesluiten op te nemen in een nieuwe resolutie over zeeschildpadden, zoals voorgesteld in document 64.2, en besluit 18.217 (herz. CoP19) te hernieuwen. Twee soorten zeeschildpadden zijn ernstig bedreigd, één is bedreigd en alle beoordelingen van de IUCN voorspellen een negatieve populatietrend. Er zijn meer inspanningen nodig om verdere achteruitgang en uitsterven te voorkomen. Steun voor samenvoeging met 64.2.

(+)

 

64.2

Instandhouding van zeeschildpadden

CoP19 Doc. 64.2

Brazilië, Colombia, Costa Rica, Peru en de Verenigde Staten van Amerika

Steun de nieuwe resolutie met de door het secretariaat voorgestelde wijzigingen. Steun de samenvoeging met 64.1.

(+)

65.

Haaien en roggen (Elasmobranchii spp.)

CoP19 Doc. 65

SC, AC, in overleg

met het Sec. en het AC

Steun de aanbevelingen van het Permanent Comité en het Comité dieren om de in bijlage 4 bij het document opgenomen ontwerpbesluiten 19.AA tot en met 19.FF goed te keuren. Langetermijnfinanciering is van essentieel belang om de nodige steun te verlenen voor de uitvoering van de lijsten van mariene soorten, en daarom mag de actie in Besluit 19.BB niet afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van externe financiering.

+

66.

Olifanten (Elephantidae spp.)

 

 

 

 

66.1

Uitvoering van Resolutie Conf. 10.10 (herz. CoP18) betreffende de handel in olifantenspecimens

CoP19 Doc. 66.1

Sec. op verzoek van het SC

Steun de reeks besluiten in bijlage 1 in verband met de sluiting van de binnenlandse markten voor ivoor. Steun de ontwerpbesluiten in bijlage 2 in verband met ivoor van mammoet, alsook de door het Cites-secretariaat voorgestelde wijziging. Steun de ontwerpbesluiten in bijlage 3 over handel in Aziatische olifant. Steun de reeks ontwerpbesluiten in bijlage 4 in verband met de praktische richtsnoeren over ivoorvoorraden.

+

 

66.2

Ivoorvoorraden

 

 

 

 

 

66.2.1

Ivoorvoorraden:

Uitvoering van Resolutie Conf. 10.10 (herz. CoP18) betreffende de handel in olifantenspecimens

CoP19 Doc. 66.2.1

Benin, Burkina Faso, Equatoriaal-Guinea, Ethiopië, Gabon, Kenia,

Liberia, Niger, Senegal en Togo

Onderken de behoefte aan goede rapportage, maar deel het standpunt van het secretariaat dat de rapportage over ivoorvoorraden en de verlening van technische ondersteuning met betrekking tot voorraadbeheer als bedoeld in punt 7, onder e), en punt 11 van Resolutie Conf. 10.10 (Rec. CoP 18) over handel in olifantenspecimens voldoet, mits de Partijen die naar behoren uitvoeren, en dat de voorgestelde nieuwe ontwerpbesluiten in bijlage 4 bij CoP19 Doc. 66.1 volstaan.

Maak bezwaar tegen ontwerpbesluit 19AA en BB zoals nu voorgesteld, maar steun de reeks gewijzigde besluiten die het secretariaat voorstelt.

(-)

 

 

66.2.2

Oprichting van een fonds dat toegankelijk is voor landen in het verspreidingsgebied na de niet-commerciële verwijdering van ivoorvoorraden

CoP19 Doc. 66.2.2

Kenia

De EU is over het algemeen voorstander van de niet-commerciële verwijdering van ivoor, maar is van mening dat elke Partij het soevereine recht heeft om te beslissen hoe zij hun voorraden beheren, zolang die naar behoren worden beheerd. Het is de vraag of een geïnstitutionaliseerd financieringsproces nodig is om een van de verwijderingsmethoden voor slechts één soort in beslag genomen specimens te ondersteunen. Maak bezwaar tegen het voorstel zoals het nu is; een gezamenlijke aanpak van alle staten die deel uitmaken van het verspreidingsgebied van de Afrikaanse olifanten, zou passender zijn.

(-)

 

66.3

Herziening van Resolutie Conf. 10.10 (herz. CoP16) betreffende de sluiting van de binnenlandse markten voor ivoor

CoP19 Doc. 66.3

Benin, Burkina Faso, Equatoriaal-Guinea, Ethiopië, Gabon, Liberia,

Niger, Senegal en Togo

De EU steunt ontwerpbesluit 19.AA, maar vraagt zich af of de wijzigingen in ontwerpbesluit 19.BB en 19.CC noodzakelijk zijn, aangezien onduidelijk is welke andere soort relevante beschikbare informatie wordt bedoeld. Besluit 19.AD zoals dat is herzien door het secretariaat, kan worden gesteund.

(-)

 

66.4

Handel in levende Afrikaanse olifanten

 

 

 

 

 

66.4.1

Internationale handel in levende Afrikaanse olifantenspecimens: Voorgestelde wijzigingen van Resolutie Conf. 10.10 (herz. CoP17) betreffende de handel in olifantenspecimens

CoP19 Doc. 66.4.1

Benin, Burkina Faso, Equatoriaal-Guinea, Ethiopië, Gabon, Liberia, Niger,

Senegal en Togo

Het doel van dit document strookt met de door de EU gedeelde doelstelling (zie Doc. 66.4.2), namelijk de handel in levende olifanten te beperken tot programma's voor instandhouding in situ, met slechts beperkte uitzonderingen. Sta open voor discussie met de indieners over de te volgen koers om het doel te bereiken. Wijs evenwel verschillende elementen van het voorstel af, daarvoor moet een bredere oplossing worden gevonden (interpretatie van annotatie 2, specifieke regels voor de handel in levende Afrikaanse olifanten die rekening houden met uitzonderlijke overbrengingen ex situ, en niet-bindende richtsnoeren inzake huisvesting en zorg en de voordelen van instandhouding in situ).

(-)

 

 

66.4.2

Verduidelijking van het kader: voorstel van de Europese Unie

CoP19 Doc. 66.4.2

De Europese Unie en haar lidstaten

Document ingediend door de EU en haar lidstaten.

+

 

66.5

Verslag over de controle op het illegaal doden van olifanten (MIKE)

CoP19 Doc. 66.5

Sec.

Neem nota van het verslag.

 

 

66.6

Verslag over het informatiesysteem over de handel in olifanten (ETIS)

CoP19 Doc. 66.6

Sec.

Neem nota van het verslag.

 

 

66.7

Herziening van het proces van nationale ivooractieplannen

CoP19 Doc. 66.7

Malawi, Senegal en de Verenigde Staten van Amerika

De EU moet de herziening steunen op voorwaarde dat die gericht is op de specifieke in het document vastgestelde kwesties en niet noodzakelijk op het hele proces, en zonder het proces te verzwakken.

(+)

67.

Cites-Taskforce grote katten (Felidae spp.)

CoP19 Doc. 67

SC

Steun de voorgestelde ontwerpbesluiten inzake de herziene taakomschrijving en modus operandi van de Cites-Taskforce grote katten, zoals overeengekomen tijdens SC74, ofschoon in overeenstemming met Doc. 59 en 73.2 een aantal wijzigingen nodig kunnen zijn, en inzake de intrekking van de besluiten 18.245 en 18.248.

+

68.

Aziatische grote katten (Felidae spp.)

CoP19 Doc. 68

Sec. in overleg met de voorzitter van het SC

Steun het document in algemene zin. Er zullen verbeteringen in Besluit 19.AA worden voorgesteld om de uitwisseling van informatie over forensische onderzoeksprojecten, met inbegrip van genetische en andere methoden, te verbeteren.

+

69.

Zeepaardjes (Hippocampus spp.)

 

 

 

 

69.1

Verslag van het Permanent Comité

CoP19 Doc. 69,1

SC

Steun de aanbevelingen van het Permanent Comité om de in bijlage 1 bij het document opgenomen ontwerpbesluiten 19.AA tot en met 19.CC goed te keuren. Steun vooral de organisatie van een workshop voor deskundigen die de uitvoering en handhaving van Cites voor de handel in Hippocampus spp. zullen bespreken.

+

 

69.2

Volgende stappen naar de succesvolle opname van zeepaardjes in bijlage II

CoP19 Doc. 69.2

Maldiven, Monaco, Nigeria, Peru, Senegal, Sri Lanka, Togo, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Verenigde Staten van Amerika

Aan de indieners wordt voorgesteld te overwegen het document samen te voegen met 69.1, aangezien beide documenten vergelijkbare doelstellingen hebben. Belangrijke kwesties die aandacht verdienen zijn de opname van zeepaardjes door de voorgestelde NDF-workshop (69.2) en de organisatie van een workshop voor deskundigen die de uitvoering en handhaving van Cites voor de handel in Hippocampus spp. bespreken (69.1).

(+)

70.

Verschillende soorten palissanderhout [Leguminosae (Fabaceae)]

CoP19 Doc. 70

PC

Steun de ontwerpbesluiten zoals overeengekomen door het Comité planten betreffende bomen die tot palissanderhout worden verwerkt.

+

71.

Schubdierachtigen (Manis spp.)

 

 

 

 

71.1

Verslag van het Permanent Comité en het Comité dieren

CoP19 Doc. 71,1

SC in overleg met de voorzitter van het AC

Steun de aanbevelingen, maar er kunnen nog andere punten die in Doc. 71.2 worden aangehaald, worden toegevoegd.

+

 

71.2

Voorgestelde wijzigingen van Resolutie Conf. 17.10

CoP19 Doc. 71.2

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Steun de voorgestelde wijzigingen, aangezien meer maatregelen nodig zijn om de illegale handel in schubdieren te voorkomen. Steun de geconsolideerde tekst van 71.1 en 71.2 zoals voorgesteld door het secretariaat.

+

72.

Afrikaanse leeuw (Panthera leo)

CoP19 Doc. 72

Sec. in overleg met de voorzitter van het SC

Steun het voorstel van het AC voor verdere intersessionele werkzaamheden met betrekking tot Afrikaanse leeuwen (Panthera leo) en de goedkeuring van het nieuwe besluit.

+

73.

Jaguars (Panthera onca)

 

 

 

 

73.1

Verslag van het Permanent Comité

CoP19 Doc. 73.1

SC

Steun de schrapping van de besluiten 18.251 tot en met 18.253, zoals aanbevolen door het SC, en keur de ontwerpbesluiten inzake jaguars in bijlage 1 bij dit document goed.

+

 

73.2

Voorgestelde wijzigingen van de ontwerpbesluiten inzake jaguars waarover tijdens SC74 overeenstemming is bereikt

CoP19 Doc. 73.2

Costa Rica, El Salvador, Mexico en Peru

Steun in beginsel de ontwerpbesluiten indien 19.DD b) wordt geschrapt (verzoek de noodzaak van een specifieke resolutie over jaguars, die tijdens de CoP18 niet door de EU werd gesteund). Zet een mechanisme op om de werkzaamheden van de Taskforce grote katten te onderbouwen en te versterken.

(+)

74.

Handel in en instandhoudingsbeheer van zangvogels (Passeriformes ssp.)

CoP19 Doc. 74

AC

Steun de aanbevelingen van het Comité dieren om de besluiten 18.256 tot en met 18.259 inzake de handel in en het instandhoudingsbeheer van zangvogels (Passeriformes spp.) te verlengen, aangezien er financiering beschikbaar is geworden.

+

75.

Neushoorns (Rhinocerotidae spp.)

CoP19 Doc. 75

SC, Sec.

Steun het door het Permanent Comité en het secretariaat opgestelde document, alsook de wijzigingen in Resolutie Conf. 9.14 (COP17) en de reeks besluiten in bijlage 3. Ga na of sommige elementen van Besluit 18.110 die tot de Partijen zijn gericht en waarvoor schrapping wordt voorgesteld, in Resolutie 9.14 (CoP17) of in de besluiten moeten worden gehandhaafd.

+

76.

Saiga-antilope (Saiga spp.)

CoP19 Doc. 76

SC.

Steun de door het AC voorgestelde besluiten, zoals gewijzigd door het secretariaat.

+

77.

Roze vleugelhoorn (Strombus gigas)

CoP19 Doc. 77

Sec.

Steun de ontwerpbesluiten 19.AA tot en met 19.DD in bijlage 1 bij dit document en de intrekking van de besluiten 18.275 tot en met 18.280, met uitzondering van 18.278b, dat moet worden gehandhaafd.

(+)

78.

Land- en zoetwaterschildpadden (Testudines spp.)

CoP19 Doc. 78

Sec.

Stem ermee in dat de besluiten 18.286 tot en met 18.291 zijn uitgevoerd en kunnen worden ingetrokken. Stel een vervolgbesluit voor waarin Madagaskar wordt verzocht een alomvattende instandhoudingsstrategie voor zijn bedreigde schildpaddensoorten voor te leggen.

+

79.

Afrikaanse boomsoorten

CoP19 Doc. 79

PC

Steun het voorstel. De bijwerking van de lijst van Afrikaanse boomsoorten en de daarmee verband houdende Cites-processen in de bijlage bij document PC25 Doc. 28 is een noodzakelijke stap.

+

80.

Mariene siervissen

CoP19 Doc. 80

AC

Steun de goedkeuring van de ontwerpbesluiten 19.AA tot en met 19.BB in bijlage 1 bij dit document en de intrekking van de besluiten 18.263 tot en met 18.265.

+

81.

Neotropische boomsoorten

CoP19 Doc. 81

PC

Steun het voorstel. De bijwerking van de lijst van neotropische boomsoorten en de daarmee verband houdende Cites-processen in de bijlage bij document PC25 Doc. 29 is een noodzakelijke stap.

+

82.

Handel in geneeskrachtige en aromatische plantensoorten

CoP19 Doc. 82

PC

Steun het voorstel, maar eis dat een eventuele nieuwe resolutie niet beperkt mag blijven tot geneesmiddelen, maar alle soorten producten moet omvatten die specimens van geneeskrachtige en aromatische plantensoorten bevatten.

+

83.

Identificatie van met uitsterven bedreigde soorten voor Cites-Partijen

CoP19 Doc. 83

Gambia, Liberia, Niger, Nigeria en Senegal

Wijs de ontwerpresolutie ter oprichting van een nieuwe databank af, aangezien de bestaande Rode Lijst van de IUCN volstaat voor beoordelingen. Wijs ook de ontwerpbesluiten in bijlage 2 in hun huidige bewoordingen af; erken echter dat sommige landen in het verspreidingsgebied technische hulp nodig hebben bij het opstellen van voorstellen voor lijsten van door de internationale handel bedreigde soorten die nog niet in de Cites-bijlagen zijn opgenomen.

-

Beheer van de bijlagen

 

 

 

84.

Standaardnomenclatuur

 

 

 

 

84.1

Verslag van het Comité dieren en het Comité planten

CoP19 Doc. 84,1

AC, PC, opgesteld door hun respectieve nomenclatuurdeskundigen

Steun de goedkeuring van de voorgestelde besluiten en de verlenging van de besluiten van CoP18 zoals uiteengezet in Doc. 84.1 en steun de goedkeuring van de herziene Resolutie Conf. 12.11 (herz. CoP18) met betrekking tot zowel flora als fauna.

+

 

84.2

Standaardnomenclatuur voor Dipteryx spp.

CoP19 Doc. 84.2

De Europese Unie en haar lidstaten

Document ingediend door de EU en haar lidstaten.

+

 

84.3

Standaardnomenclatuur voor Khaya spp.

CoP19 Doc. 84.3

De Europese Unie en haar lidstaten

Document ingediend door de EU en haar lidstaten.

+

 

84.4

Standaardnomenclatuur voor Rhodiola spp.

CoP19 Doc. 84.4

De Europese Unie en haar lidstaten

Document ingediend door de EU en haar lidstaten.

+

85.

Annotaties

 

 

 

 

85.1

Verslag van het Permanent Comité

CoP19 Doc. 85.1

SC

Steun het door het SC voorgestelde document en steun de herinstelling van de werkgroep.

+

 

85.2

Informatiesysteem voor de handel in onder Cites vallende boomsoorten

CoP19 Doc. 85.2

SC, Sec.

Steun het voorstel, aangezien het belangrijk is om bestaande werkzaamheden in kaart te brengen en daarop voort te bouwen, maar zorg ervoor dat het werk van de IOTH niet wordt overgedaan.

+

 

85.3

Informeel beoordelingsmechanisme voor bestaande en voorgestelde annotaties

CoP19 Doc. 85.3

Voorzitter van het SC in overleg met het Sec.

Steun het voorgestelde besluit inzake het informeel beoordelingsmechanisme voor bestaande en voorgestelde annotaties.

+

86.

Producten die specimens van in bijlage II opgenomen orchideeën bevatten

CoP19 Doc. 86

SC

Steun de ontwerpbesluiten en de intrekking van de besluiten 18.327 tot en met 18.330.

+

87.

Wijzigingen van Resolutie Conf. 9.24 (herz. CoP17)

 

 

 

 

87.1

Voorgestelde wijzigingen van Resolutie Conf. 9.24 (herz. CoP17)

CoP19 Doc. 87.1

Botswana, Cambodja, Eswatini, Namibië, Zimbabwe

Wijs de heropening van de besprekingen over Resolutie 9.24 af. Sta open voor bespreking van bepaalde elementen van het voorstel die buiten het toepassingsgebied van Resolutie 9.24 vallen.

-

 

87.2

In de Cites-bijlagen opgenomen aquatische soorten:

voorstellen voor een nieuwe aanpak voor het in de lijst opnemen van haaien en roggen

CoP19 Doc. 87.2

Senegal

In de voetnoot "Toepassing van achteruitgang bij commercieel geëxploiteerde aquatische soorten" in bijlage 5 bij Resolutie Conf. 9.24 (herz. CoP17) is sprake van "commercieel geëxploiteerde aquatische soorten", een onduidelijke uitdrukking die tot misverstanden leidt. De EU is het ermee eens dat de voetnoot moet worden herzien en kan ermee instemmen dat tijdens de CoP een werkgroep wordt opgericht om te bespreken wat de beste te volgen koers is voor alle aquatische taxa met trage groeicijfers en een laag voortplantingsresultaat (niet alleen voor haaien en roggen).

(+)

88.

Voorbehoud gemaakt na de 18e vergadering van de Conferentie van de Partijen

CoP19 Doc. 88

Sec.

Steun de voorstellen van het secretariaat met betrekking tot een nieuw punt 1 h) in Resolutie 11.21 (herz. CoP18) en een nieuw punt 2 f), in Resolutie 4.6 (herz. CoP18), als mogelijk alternatief voor de tekstvoorstellen van de EU over hetzelfde onderwerp in Doc. 66.4, punt 14, aangezien de voorstellen van het secretariaat dezelfde bedoeling en hetzelfde doel hebben.

Voorlopige steun voor de goedkeuring van de andere door het secretariaat voorgestelde wijzigingen van Resolutie Conf. 11.21, Resolutie Conf. 4.6 (herz. CoP18) en Resolutie Conf. 4.25 (herz. CoP 18). Niettemin zullen voor de tekst misschien nog voorstellen ter verbetering worden ingediend, vooral wat de gesplitste lijsten in Resolutie Conf. 4.25 (herz. CoP18) betreft om ervoor te zorgen dat Resolutie Conf. 4.25 (herz. CoP18) ook op planten van toepassing zijn, en om er zeker van te zijn dat de voorgestelde wijzigingen van Resolutie Conf. 4.6 (herz. CoP18) rekening houden met het verband tussen het wijzigen van resoluties en het wijzigen van annotaties waarin naar deze resoluties wordt verwezen.

(+)

Voorstellen tot wijziging van de bijlagen

89.

Voorstellen tot wijziging van de bijlagen I en II

 

Voorstellen met betrekking tot de samenstelling van de bijlagen komen in deel 2 van dit document aan bod.

 

 

89.1

Beoordeling door het secretariaat van de voorstellen tot wijziging van de bijlagen I en II

CoP19 Doc. 89,1

 

 

 

 

89.2

Opmerkingen van de Partijen

CoP19 Doc. 89.2

Sec.

 

 

 

89.3

Opmerkingen van belanghebbenden die volgens de regelgeving moeten worden geraadpleegd

CoP19 Doc. 89.3

 

 

 

Sluiting van de vergadering

90.

Vaststelling van het tijdstip en de plaats van de volgende reguliere vergadering van de Conferentie van de Partijen

 

Geen document

 

91.

Slotopmerkingen (waarnemers, Partijen, Secretaris-Generaal van Cites, regering van gastland)

 

Geen document

 

2.    VOORSTELLEN MET BETREKKING TOT DE SAMENSTELLING VAN DE BIJLAGEN

Nr.

Taxon / behandelde kwestie

Voorstel

Indiener

Opmerkingen

Stand-punt

FAUNA – MAMMALIA

1.

Hippopotamus amphibious (Hippopotamus)

II – I

Overhevelen van bijlage II naar bijlage I

Benin, Burkina Faso, Centraal-Afrikaanse Republiek, Gabon, Guinee, Liberia, Mali, Niger, Senegal, Togo

Wijs het voorstel af. De populatie voldoet niet aan de criteria voor opname in bijlage I.

Onderken dat het nodig is de instandhouding van de soorten in bepaalde regio's te versterken en sta open voor een bespreking over de weg die voor opname in bijlage II moet worden gevolgd.

-

2.

Ceratotherium simum simum (zuidelijke witte neushoorn) (populatie in Namibië))

I – II

De populatie in Namibië overhevelen van bijlage I naar bijlage II met de volgende annotatie:

Uitsluitend met het oog op het toestaan van internationaal verkeer van:

a)

levende dieren die uitsluitend bestemd zijn voor instandhouding in situ; en

b)

jachttrofeeën.

Alle andere specimens worden als specimens van een soort van bijlage I beschouwd en de handel daarin wordt dienovereenkomstig gereguleerd.

Botswana, Namibië

Er lijkt voldaan te zijn aan de criteria voor de verlaging van het beschermingsniveau. Er ontbreken echter gegevens over de voortplanting en de structuur van de populatie, alsook over de effectieve omvang van de populatie, en de fragmentatie van de populatie is verontrustend. Derhalve kan alleen steun worden verleend aan de overheveling naar bijlage II van levende dieren die uitsluitend bestemd zijn voor instandhouding in situ, en naar gebieden in Afrika binnen het natuurlijk en historisch verspreidingsgebied van de soort. Overheveling naar bijlage II om de handel in jachttrofeeën te kunnen toestaan kan als voorzorgsmaatregel niet worden gesteund, aangezien is aangetoond dat neushoornhoorns afkomstig van jachttrofeeën in de illegale handel terechtkomen, en de opname in bijlage. II ertoe zou leiden dat de invoerende Partijen minder streng gaan toezien op jachttrofeeën

(-)

3.

Ceratotherium simum simum (zuidelijke witte neushoorn) (populatie in Eswatini)

Schrapping van de bestaande annotatie bij de vermelding van de populatie in Eswatini in bijlage II

Eswatini

Wijs het voorstel af. Hoewel de populatie nog steeds voldoet aan de criteria voor opname in bijlage II, zou door de voorgestelde schrapping van de annotatie niet aan de voorzorgsmaatregelen van punt A.2, a), van bijlage 4 bij Resolutie Conf. 9.24 worden voldaan. Een hervatting van de handel in neushoornhoorn zou op dit moment, gezien de prevalentie van stroperij en illegale handel, een verkeerd signaal geven. Daarnaast zouden de maatregelen van veel Partijen om de vraag met betrekking tot deze soort te verminderen, worden ondermijnd.

-

4.

Loxodonta africana (Afrikaanse olifant) (populaties in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe)

Wijziging van annotatie 2 met betrekking tot de populaties in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe

De voorgestelde wijzigingen zijn doorgestreept:

Uitsluitend met het oog op het toestaan van:

a)

niet-commercieel verkeer van jachttrofeeën;

b)

verkeer van levende dieren met een passende en aanvaardbare bestemming zoals omschreven in Resolutie Conf. 11.20 (herz. CoP17) voor Botswana en Zimbabwe en ten behoeve van instandhoudingsprogramma's in situ voor Namibië en Zuid-Afrika;

c)

handel in huiden;

d)

handel in haar;

e)

handel in lederwaren: commercieel of niet-commercieel verkeer voor Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe;

f)

niet-commercieel verkeer van individueel gemerkte en gecertificeerde, in afgewerkte sieraden verwerkte ekipa's voor Namibië en niet-commercieel verkeer van ivoorsnijwerk voor Zimbabwe;

g)

handel in geregistreerd onbewerkt ivoor (voor Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe: complete slagtanden en stukken), voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

uitsluitend geregistreerde voorraden die eigendom zijn van de overheid en afkomstig zijn uit het betrokken land (met uitsluiting van in beslag genomen ivoor en ivoor van onbekende herkomst);

ii)

uitsluitend naar handelspartners waarvan door het secretariaat in overleg met het Permanent Comité is vastgesteld dat zij over adequate nationale wetgeving en adequate interne mechanismen voor controle op de handel beschikken om te garanderen dat het ingevoerde ivoor niet wordt wederuitgevoerd en wordt beheerd conform alle eisen van Resolutie Conf. 10.10 (herz. CoP17) inzake de binnenlandse verwerking en handel;

iii)

niet alvorens het secretariaat de toekomstige invoerende landen en de geregistreerde voorraden in overheidsbezit heeft gecontroleerd;

iv)

de opbrengst van de verkoop wordt uitsluitend gebruikt voor programma's ter instandhouding van de olifant en voor het behoud en de ontwikkeling van gemeenschappen in of grenzend aan het verspreidingsgebied van de olifant; en

Op voorstel van het secretariaat kan het Permanent Comité besluiten dit handelsverkeer geheel of gedeeltelijk stop te zetten indien de uitvoerende of invoerende landen de regels niet naleven of indien wordt aangetoond dat dit verkeer schadelijke gevolgen heeft voor andere olifantenpopulaties.

Alle andere specimens worden als specimens van een soort van bijlage I beschouwd en de handel daarin wordt dienovereenkomstig gereguleerd.

Zimbabwe

Wijs het voorstel in zijn huidige vorm af, aangezien de gevraagde wijziging zou leiden tot openstelling van de internationale handel in ivoor en dus niet voldoet aan de voorzorgsmaatregelen van bijlage 4 bij Resolutie Conf. 9.24. Indien tijdens de CoP19 overeenstemming wordt bereikt over de gevolgen van een voorbehoud bij wijzigingen van een annotatie (de vroegere annotatie zou blijven bestaan) en de wijzigingen van de annotatie beperkt zouden blijven tot het schrappen van overbodige delen over de vroegere eenmalige verkoop en/of het schrappen van de verwijzing naar de resolutie op een wijze die in overeenstemming is met het door de EU voorgestelde document 66.4.2, zou de EU voor een wijziging kunnen stemmen.

(-)

5.

Loxodonta africana (Afrikaanse olifant) (populaties in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe)

II – I

De populaties in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe overhevelen van bijlage II naar bijlage I.

Burkina Faso, Equatoriaal-Guinea, Mali, Senegal

Deze vier populaties voldoen niet aan de criteria voor opname in bijlage I.

-

6.

Cynomys mexicanus (Mexicaanse prairiehond)

I – II

Overhevelen van bijlage I naar bijlage II

Mexico

Er wordt niet langer voldaan aan de criteria voor opname in bijlage I. Sinds de soort in 1975 in Cites-bijlage I is opgenomen, zijn er slechts twee internationale handelstransacties geregistreerd (beide met monsters voor wetenschappelijke doeleinden). De Mexicaanse rechtshandhavingsautoriteit (Profepa) heeft gemeld dat er tussen 2013 en 2019 op nationaal niveau negen specimens in beslag zijn genomen. Er is geen officieel register van de verkoop van specimens van deze soort en er is evenmin een nationale of internationale markt die de wilde populaties bedreigt.

+

FAUNA – AVES

7.

Branta canadensis leucopareia (Aleoeten-gans)

I – II

Overhevelen van bijlage I naar bijlage II

Verenigde Staten van Amerika

Steun het voorstel. De populatie van deze ondersoort is goed hersteld nadat zij in de jaren zestig van de 20e eeuw bijna was uitgestorven; de huidige populatie van 162 000 vogels wordt goed beheerd door middel van gereguleerde jacht. Er wordt geen melding gemaakt van illegale handel.

+

8.

Kittacincla malabarica ("white-rumped Shama")

Opnemen in bijlage II

Maleisië, Singapore

Steun het voorstel aangezien aan de criteria voor opname in bijlage II is voldaan. Wegens haar zangkunsten is deze soort een van de meest waardevolle soorten in de Zuidoost-Aziatische kooivogelhandel en behoort zij tot de voornaamste soorten die bij zangwedstrijden worden gebruikt.

+

9.

Pycnonotus zeylanicus (geelkruinbuulbuul)

II – I

Overhevelen van bijlage II naar bijlage I

Maleisië, Singapore, Verenigde Staten van Amerika

Steun het voorstel. Deze soort voldoet aan de biologische criteria in bijlage 1 bij Resolutie Conf. 9.24 (herz. CoP17).

+

10.

Phoebastria albatrus (Stellers albatros))

I – II

Overhevelen van bijlage I naar bijlage II

Verenigde Staten van Amerika

Steun het voorstel, aangezien de internationale handel niet langer een bedreiging vormt en er geen grote vraag meer naar de soort is. Aangezien de populatie echter nog steeds zeer klein en kwetsbaar is, moeten de VS en de andere landen in het verspreidingsgebied worden aangemoedigd om ervoor te zorgen dat passende instandhoudingsmaatregelen worden genomen om een stabiele, groeiende populatie te waarborgen.

+

FAUNA – REPTILIA

11.

Caiman latirostris (breedsnuitkaaiman) (populatie in Brazilië)

I – II

De populatie in Brazilië overhevelen van bijlage I naar bijlage II

Brazilië

Steun, aangezien de soort sinds de jaren 1990 op veel plaatsen wijdverbreid en overvloedig aanwezig is en in de nabije toekomst geen risico op uitsterven loopt. Aan de voorzorgsmaatregelen overeenkomstig bijlage 4, punt A 2, a), ii), van Resolutie 9.24 (herz.) wordt voldaan en de soort handhaven in bijlage I overeenkomstig artikel II, lid 1, van de Overeenkomst zou niet gerechtvaardigd zijn.

+

12.

Crocodylus porosus (zeekrokodil) (populatie van de Palawan-eilanden (Filipijnen)

I – II

Overheveling van de populatie van de Palawan-eilanden (Filipijnen) van bijlage I naar bijlage II met een nulquotum voor de uitvoer van wilde specimens

Filipijnen

Steun, aangezien de soort niet wereldwijd wordt bedreigd en het nulquotum voor de uitvoer van wilde specimens voorziet in een voorzorgsmaatregel overeenkomstig bijlage 4, punt A 2 a) iii), bij Resolutie 9.24 (herz.).

+

13.

Crocodylus siamensis (Chinese krokodil) (populatie in Thailand)

I – II

Overheveling van de populatie in Thailand van bijlage I naar bijlage II met een nulquotum voor wilde specimens

Thailand

Wijs af, aangezien de wilde populatie zeer klein blijft en met uitsterven wordt bedreigd. Aan de biologische criteria voor opname in bijlage I wordt nog steeds voldaan.

-

14.

Physignathus cocincinus (Indochinese wateragame)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Europese Unie, Vietnam

Voorstel van de EU

+

15.

Cyrtodactylus jeyporensis ("Jeypore hill gecko")

0 – II

Opnemen in bijlage II

India

Steun het voorstel, aangezien aan de criteria voor opname in bijlage II lijkt te worden voldaan. De soort is beperkt tot enkele locaties en de populatie heeft waarschijnlijk een geringe omvang. De soort wordt momenteel niet met uitsterven bedreigd, maar in verhouding tot de populatieomvang is de vraag in de handel groot genoeg om het voortbestaan van de soort in gevaar te brengen.

+

16.

Tarentola chazaliae ("helmethead gecko")

0 – II

Opnemen in bijlage II

Mauritanië, Senegal

De soort wordt minstens incidenteel in grote aantallen verhandeld, wat een bedreiging kan vormen voor de lokale populaties en de continuïteit van het verspreidingsgebied. Regulering van de handel in het kader van bijlage II is noodzakelijk om schadelijke handel die de soort kan bedreigen, te voorkomen.

+

17.

Phrynosoma platyrhinos (padhagedis)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Verenigde Staten van Amerika

Afwijzen, aangezien niet aan de criteria wordt voldaan. De handelsniveaus zijn de afgelopen jaren gedaald en er zijn geen aanwijzingen dat de populatie zodanig daalt dat de soort in de nabije toekomst bedreigd zou worden.

-

18.

Phrynosoma spp. (padhagedissen)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Mexico

Het voorstel kan in zijn huidige vorm niet worden gesteund, maar de opname van bepaalde soorten die aan de criteria voldoen, kan worden overwogen.

(-)

19.

Tiliqua adelaidensis ("pygmy bluetongue lizard")

0 – I

Opnemen in bijlage I

Australië

Steun het voorstel. De soort voldoet aan verschillende in bijlage 1, punten B en C, vastgestelde criteria voor opname in de lijst.

+

20.

Epicrates inornatus (Portoricaanse boa)

I – II

Overhevelen van bijlage I naar bijlage II

Verenigde Staten van Amerika

Steun het voorstel. Deze soort wordt niet meer bedreigd en er is weinig vraag naar. Deze soort voldoet derhalve niet langer aan de criteria voor opname in bijlage I.

+

21.

Crotalus horridus (bosratelslang)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Verenigde Staten van Amerika

Afwijzen, aangezien de internationale handel zo gering is dat ze deze gangbare en wijdverspreide soort niet kan bedreigen en niet aan de criteria voor plaatsing op de lijst is voldaan.

-

22.

Chelus fimbriata en C. orinocensis (Amazone-matamata en Orinoco-matamata)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Brazilië, Colombia, Costa Rica, Peru

Het voorstel bevat inconsistente gegevens over de oorsprong van specimens in de legale en illegale handel en bevat geen actuele gegevens over de populatie. In zijn huidige vorm toont het voorstel niet aan dat de soort bedreigd is, noch dat de handel het voortbestaan ervan negatief beïnvloedt. Het voorstel kan worden gesteund indien de indieners aantonen dat de illegaal verhandelde specimens uit het wild afkomstig zijn en/of dat illegaal gefokte specimens in de fokbedrijven worden witgewassen en dat dit niet kan worden voorkomen zonder dat de soort in bijlage II wordt opgenomen. Het standpunt van de EU zal worden vastgesteld wanneer van Peru aanvullende informatie wordt ontvangen.

(+)

23.

Macrochelys temminckii en Chelydra serpentine (alligatorschildpad en bijtschildpad)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Verenigde Staten van Amerika

Wijs het voorstel zoals het is ingediend af, maar steun de opneming in bijlage II van alleen Macrochelys temminckii. Het opnemen van Chelydra serpentina overeenkomstig artikel II, lid 2, punt b), zou de effectieve controle van de handel in Macrochelys temminckii niet vergemakkelijken, zou leiden tot nog grotere problemen met betrekking tot kwesties omtrent de gelijkenis tussen Chelydra rossingnonii en C. acutirostris en zou de handelsdruk op deze kwetsbare soorten doen toenemen.

(-)

24.

Graptemys barbouri, G. ernsti, G. gibbonsi, G. pearlensis en G. pulchra (Barbours landkaartschildpad, "Escambia map turtle", "Pascagoula map turtle", "Pearl River map turtle", "Alabama map turtle")

0 – II

Opnemen in bijlage II

Verenigde Staten van Amerika

De internationale handel in alle vijf soorten is zo gering en (bijna) alleen in oorsprongscode C, dat dit naar verwachting voor hen geen negatieve gevolgen zal hebben. Aan de criteria voor opname in bijlage II wordt niet voldaan. Hoewel is aangetoond dat alle soorten op verschillende wijzen worden bedreigd, wijst niets erop dat ook de handel een bedreiging vormt.

(-)

25.

Batagur kachuga (gewone dakschildpad)

II – I

Overhevelen van bijlage II naar bijlage I

India

Steun het voorstel. Deze soort voldoet duidelijk aan de criteria voor opname in bijlage I. De soort wordt bedreigd en de natuurlijke habitat is moeilijk te beschermen.

+

26.

Cuora galbinifrons (Achterindische doosschildpad)

I – II

Overhevelen van bijlage II naar bijlage I

Europese Unie, Vietnam

Voorstel van de EU

+

27.

Rhinoclemmys spp. ("Neotropical wood turtles")

0 – II

Opnemen in bijlage II

Brazilië, Colombia, Costa Rica, Panama

Alleen Rhinoclemmys pulcherrima en R. punctularia lijken te worden verhandeld in aantallen met gevolgen voor de instandhouding, maar de belangrijkste uitvoerder, Nicaragua, staat alleen handel in in gevangenschap gekweekte specimens toe en er is geen bewijs van niet-naleving met gevolgen voor de instandhouding. Alle soorten kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van de kleur van de kop, de nek en het schild. Bijgevolg lijkt artikel II, lid 2, punten a) of b), niet voor alle soorten in acht te worden genomen en wordt het voorstel zoals het werd ingediend niet gesteund, maar kan steun voor een beperkt voorstel worden overwogen.

(-)

28.

Claudius angustatus (grootkopmodderschildpad)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Mexico

Steun het voorstel. Aan criterium B van bijlage 2a is voldaan, aangezien de legale en illegale vangst in het wild waarschijnlijk een volume aannemen dat gevolgen heeft voor de instandhouding.

+

29.

Kinosternon spp. (modderschildpadden)

0 – I

0 – II

Opname van Kinosternon cora en K. vogti in bijlage I en van alle andere soorten van het geslacht Kinosternon. in bijlage II

Brazilië, Colombia, Costa Rica, El Salvador, Mexico, Panama en de Verenigde Staten van Amerika

De EU zou een voorstel van een beperktere reikwijdte kunnen steunen, mochten de indieners besluiten hun voorstel te beperken tot de soorten waarvan kan worden aangetoond dat zij aan de criteria voor opname in de bijlage voldoen, met name dat deze soorten op grote schaal worden verhandeld. K. cora en K. vogti lijken voor opname in bijlage I in aanmerking te komen; andere soorten van het geslacht lijken voor opname in bijlage II in aanmerking te komen, maar veel soorten worden niet bedreigd of verhandeld.

(-)

30.

Staurotypus salvinii en S. triporcatus (Salvins modderschildpad en grote Midden-Amerikaanse modderschildpad)

0 – II

Opnemen in bijlage II

El Salvador en Mexico

Steun het voorstel. De opname van Staurotypus triporcatus in de bijlage is gerechtvaardigd, aangezien er een grote vraag naar is. Het is niet duidelijk of Staurotypus salvinii voldoet aan de biologische criteria voor opname in bijlage II, maar aangezien het moeilijk is om het onderscheid met Staurotypus triporcatus te maken en dat onderscheid in de handel wellicht ook niet wordt gemaakt, voldoet de soort waarschijnlijk nog steeds aan het gelijkeniscriterium van Resolutie 9.24 (criterium A van bijlage 2b).

+

31.

Sternotherus spp. (muskusschildpadden)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Verenigde Staten van Amerika

Sternotherus depressus zou beter aan de criteria voor opname in bijlage I voldoen dan aan die voor opname in bijlage II. De enige congeneer die gelijkenis vertoont met S. depressus is S. intermedius, maar deze soort is zeldzaam in de handel en kan het witwassen van wilde dieren en planten niet faciliteren. Andere soorten worden in grote aantallen geoogst en verhandeld, maar er is geen bewijs dat dit een bedreiging vormt. Hoewel het voorstel niet volledig aan de criteria voor opname voldoet, kan worden overwogen een beperkt voorstel te ondersteunen, met name de opname van S. depressus in bijlage II.

(+)

32.

Apalone spp. (weekschildpadden)

0 – II

Opname in bijlage II (met uitzondering van de in bijlage I opgenomen ondersoorten)

Verenigde Staten van Amerika

Mogelijk wordt aan criterium B van bijlage 2a voldaan, maar er is een gebrek aan relevante populatiegegevens, waardoor het moeilijk is om de gevolgen van de handel voor in het wild levende populaties te beoordelen. Er zijn slecht weinig aanwijzingen voor stroperij bij wilde Apalone spp. Op basis van de zeer grote vraag moeten voorzorgsmaatregelen worden toegepast en moeten het voorstel worden gesteund.

+

33.

Nilssonia leithii ("Leith's Softshell Turtle")

II – I

Overhevelen van bijlage II naar bijlage I

India

Steun het voorstel aangezien aan de criteria voor opname in bijlage I is voldaan. Ernstige en nog steeds voortdurende afname van de populatie (meer dan 90 % in de afgelopen 30 jaar). Een van de grootste bedreigingen is de vraag voor gebruik als voedsel en in de traditionele Aziatische geneeskunde.

+

FAUNA – AMPHIBIA

34.

Centrolenidae spp. (glaskikkers)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Argentinië, Brazilië, Costa Rica, Ivoorkust, Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador, Gabon, Guinee, Niger, Panama, Peru, Togo, Verenigde Staten van Amerika

Het is duidelijk dat niet alle van de 158 soorten in de familie aan de criteria voor opname in bijlage II voldoen. Aangezien de criteria voor opname niet zijn vervuld, mag het voorstel niet worden gesteund.

(-)

35.

Agalychnis lemur ("lemur leaf Frog")

0 – II

Opname in bijlage II met een jaarlijks nulquotum voor de uitvoer van wilde specimens die voor commerciële doeleinden worden verhandeld

Colombia, Costa Rica, Europese Unie, Panama

Voorstel van de EU

+

36.

Laotriton laoensis"Laos warty newt")

0 – II

Opname in bijlage II met een nulquotum voor de uitvoer van wilde specimens die voor commerciële doeleinden worden verhandeld

Europese Unie

Voorstel van de EU

+

FAUNA — ELASMOBRANCHII (haaien)

37.

Carcharhinidae spp. (grijze rifhaai, schemerhaai, Atlantische kleinstaarthaai, Gangeshaai, zandbankhaai, borneohaai, pondicherryhaai, gladtandzwarttiphaai, sikkelvincitroenhaai, Caribische rifhaai, dolkneushaai, nachthaai, witneushaai, zwartsnuithaai, witwanghaai, Carcharhinus obsoletus, Pacifische kleinstaarthaai, Lamiopsis tephrodes en breedvinhaai)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Bangladesh, Colombia, Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador, Europese Unie, Gabon, Israël, Maldiven, Panama, Senegal, Seychellen, Sri Lanka, Arabische Republiek Syrië, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Mede voorgesteld door de EU.

+

38.

Sphyrnidae spp. (hamerhaaien)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Brazilië, Colombia, Ecuador, Europese Unie, Panama

Voorstel van de EU

+

39.

Potamotrygon albimaculata, P. henlei, P. jabuti, P. leopoldi, P. marquesi, P. signata en P. wallacei ("Tapajós freshwater stingray", groottandzoetwaterrog, "pearl freshwater stingray", witgevlekte zoetwaterrog, "Marques's freshwater stingray", "Parnaiba river stingray", "cururu stingray")

0 – II

Opnemen in bijlage II

Brazilië

Het is niet duidelijk of alle soorten aan de criteria voor opname in de bijlage voldoen en of de opname illegale handel zou helpen voorkomen. De toepassing van het gelijkeniscriterium is inconsistent.

(-)

40.

Rhinobatidae spp. (vioolroggen)

0 – II

Opnemen in bijlage II

Israël, Kenia, Panama, Senegal

Steun het voorstel, aangezien de meeste soorten bedreigd zijn en onder grote visserijdruk staan. De opname in bijlage II zal er niet alleen voor zorgen dat de internationale handel het voortbestaan van deze soorten niet schaadt, maar zal ook het verzamelen van betere gegevens over de handel mogelijk maken. Als de handel niet wordt gereguleerd, kunnen in de toekomst verschillende soorten in aanmerking komen voor opname in bijlage I.

+

41.

Hypancistrus zebra (zebrameerval)

0 – I

Opnemen in bijlage I

Brazilië

Het voorstel mag in zijn huidige vorm niet worden gesteund. De EU zou echter een voorstel voor opname in bijlage II kunnen steunen. De soort voldoet mogelijk aan de biologische criteria voor opname in bijlage I, maar hoewel er blijkbaar sprake is van enige illegale handel vanuit Brazilië, is het niet duidelijk wat de gevolgen van deze handel voor wilde populaties zijn.

(-)

FAUNA –HOLOTHUROIDEA

42.

Thelenota spp. ("pineapple sea cucumber", "giant sea cucumber", "red-lined sea cucumber")

0 – II

Opnemen in bijlage II

Europese Unie, Seychellen, Verenigde Staten van Amerika

Voorstel van de EU

+

FLORA (PLANTEN)

43.

Apocynaceae, Cactaceae, Cycadaceae, Dicksoniaceae, Euphorbiaceae, Gnetaceae, Liliaceae, Magnoliaceae, Nepenthaceae, Orchidaceae, Papaveraceae, Podocarpaceae, Sarraceniaceae, Trochodendraceae, Zamiaceae, Zingiberaceae

Plantensoorten met de annotaties #1, #4 en #14 en in bijlage I opgenomen soorten van de familie Orchidaceae (orchideeën)

Wijziging van annotatie #1, zodat deze als volgt komt te luiden: Alle delen en producten, met uitzondering van: [...] b) in vitro zaailing- en weefselculturen die in steriele recipiënten worden getransporteerd;

Wijziging van annotatie #4, zodat deze als volgt komt te luiden: Alle delen en producten, met uitzondering van: [...] b) in vitro zaailing- en weefselculturen op een vaste of die in steriele recipiënten worden getransporteerd;

Wijziging van annotatie #14, zodat deze als volgt komt te luiden: Alle delen en producten, met uitzondering van: [...] b) in vitro zaailing- en weefselculturen die in steriele recipiënten worden getransporteerd; [...] f) verpakte eindproducten die zijn klaargemaakt voor de detailhandel; deze vrijstelling geldt niet voor spaanders, kralen, bidsnoerkralen en snijwerk.

Wijziging van punt f) van de Franse tekst van annotatie 14, zodat deze als volgt komt te luiden: f) les produits finis conditionnés et prêts pour la vente au détail; cette dérogation ne s'applique pas aux copeaux en de bois, aux perles, aux grains de chapelets et aux gravures.

Wijziging van de annotatie tussen haakjes bij de in bijlage I opgenomen soorten van de familie Orchidaceae in de bijlagen, zodat deze als volgt komt te luiden: ORCHIDACEAE Orchideeën (Voor alle volgende soorten van bijlage I zijn op in vitro zaailing- of weefselculturen die in steriele recipiënten worden getransporteerd, de bepalingen van deze Overeenkomst niet van toepassing, maar uitsluitend indien de specimens voldoen aan de definitie van "kunstmatig gekweekt" die door de Conferentie van de Partijen is overeengekomen.)

Canada

Steun het voorstel, aangezien deze wijziging noodzakelijk is om de zinsnede "op een vaste of vloeibare voedingsbodem" overal in de Cites-bijlagen en in de annotaties met een # te harmoniseren.

+

FLORA – BIGNONIACEAE

44.

Handroanthus spp., Roseodendron spp. en Tabebuia spp. (trompetbomen)

0 – II

Opname in bijlage II met annotatie #17 (blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en bewerkt hout)

Colombia, Europese Unie, Panama

Voorstel van de EU

+

FLORA – CRASSULACEAE

45.

Rhodiola spp. ("Big flower rhodiola, Rhodiola")

0 – II

Opname in bijlage II met annotatie #2 (Alle delen en producten, met uitzondering van: a) zaden en pollen; en b) verpakte eindproducten die zijn klaargemaakt voor de detailhandel.)

China, Europese Unie, Oekraïne, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Verenigde Staten van Amerika

Voorstel van de EU

+

FLORA – LEGUMINOSAE

46.

Afzelia spp.

(Afrikaanse populaties) (Afrikaanse mahonieachtige bomen)

0 – II

Opname van alle populaties in Afrika in bijlage II met annotatie #17 (blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en bewerkt hout)

Benin, Ivoorkust, Europese Unie, Liberia, Senegal

Voorstel van de EU

+

47.

Dalbergia sissoo (sheesham)

II – 0

Schrappen uit bijlage II

India, Nepal

Wijs het voorstel in beginsel af, omdat gespecialiseerde kennis vereist is om deze soort van andere soorten te onderscheiden. Als de indieners aanvullend bewijsmateriaal met betrekking tot voor de Cites-instanties onmiddellijk beschikbare identificatietechnieken kunnen verstrekken, kan de positie worden heroverwogen.

-

48.

Dipteryx spp. (cumaru, tonka)

0 – II

Opname in bijlage II met de annotatie "blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout, bewerkt hout en zaden"

Colombia, Europese Unie, Panama

Voorstel van de EU

+

49.

Paubrasilia echinata ("Pernambuco wood, Brazilwood")

II – I

Overheveling van bijlage II naar bijlage I met de annotatie "Alle delen, afgeleide producten en eindproducten, met inbegrip van strijkstokken voor muziekinstrumenten, met uitzondering van muziekinstrumenten en onderdelen daarvan, die toebehoren aan reizende orkesten, en solomuzikanten die een muziekpaspoort kunnen voorleggen overeenkomstig Resolutie 16.8."

Brazilië

De tekst van de annotatie is niet duidelijk en de EU kan het voorstel alleen steunen als het wordt gewijzigd.

Hoewel men het erover eens is dat er meer controle op de handel in de soort nodig is en dat alle uitvoer uit Brazilië, met inbegrip van blanco's en afgewerkte bogen, moet worden gedekt, moeten buitensporige administratieve lasten die niet nodig zijn om de soort in stand te houden, worden vermeden en moeten de specifieke behoeften van boogmakers in aanmerking worden genomen. De EU kan niet instemmen met het vermelden van een resolutie in een annotatie.

(+)

50.

Pterocarpus spp.

(P. angolensis, P. brenanii, P. erinaceus, P. lucens, P. rotundifolius, Afrikaans padoek (P. mildbraedii/P. soyauxii/P. tessmannii/P. tinctorius)) (populaties in Afrika)

0 – II

Opname van alle Afrikaanse populaties in bijlage II met annotatie #17 (blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en bewerkt hout) en verandering van de annotaties voor Pterocarpus erinaceus en P. tinctorius, die reeds in bijlage II zijn opgenomen, in annotatie #17

Ivoorkust, Europese Unie, Liberia, Senegal, Togo

Voorstel van de EU

+

FLORA – MELIACEAE

51.

Khaya spp. (Afrikaanse mahonieachtige bomen)

Opname van alle populaties in Afrika in bijlage II met annotatie #17 (blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en bewerkt hout)

Benin, Ivoorkust, Europese Unie, Liberia, Senegal

Voorstel van de EU

+

FLORA – ORCHIDACEAE

52.

Orchidaceae spp. (orchideeën)

Wijziging van annotatie # 4, met toevoeging van een nieuw punt g), dat als volgt luidt: "g) verpakte eindproducten die zijn klaargemaakt voor de detailhandel in cosmetische producten, die delen en producten van Bletilla striata, Cycnoches cooperi, Gastrodia elata, Phalaenopsis amabilis of P. lobbii bevatten"

Zwitserland

Voorstel afwijzen. Het is niet uit te sluiten dat materiaal van oorsprong uit W of Y in de toekomst in de cosmetica zal worden gebruikt. Derhalve wordt een voorzorgsbenadering voorgesteld, tenzij de oorsprongscodes W en Y uit de annotatie worden geschrapt. Het huidige voorstel is problematisch wat betreft het vermijden van het risico op witwassen van wilde dieren en planten.

-


(1)  Sec. = Cites-secretariaat

SC = Permanent Comité

AC = Comité dieren

PC = Comité planten


BIJLAGE IIa

Wijziging van bijlage III bij Cites

Papilio phorbantaBijlage III


23.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/233


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/2570 VAN DE COMMISSIE

van 24 november 2022

tot niet-goedkeuring van zilvernitraat als een bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 7 overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 9, lid 1, punt b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) is op 23 december 2010 bij de bevoegde autoriteit van Zweden een aanvraag ingediend voor de goedkeuring van zilvernitraat voor gebruik in biociden van productsoort 7 (filmconserveringsmiddelen), zoals omschreven in bijlage V bij die richtlijn, die overeenstemt met productsoort 7 (filmconserveringsmiddelen) zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(2)

Krachtens artikel 90, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten in het kader van Richtlijn 98/8/EG ingediende aanvragen waarvan de beoordeling door de lidstaat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG per 1 september 2013 niet is afgerond, worden beoordeeld door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig die verordening.

(3)

Op 10 februari 2022 heeft de aanvrager tijdens de beoordeling van de werkzame stof door de beoordelende bevoegde autoriteit zijn aanvraag ingetrokken, en hij verzoekt niet meer om goedkeuring van zilvernitraat als werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 7.

(4)

Zilvernitraat is voor productsoort 7 niet opgenomen in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (3), die een lijst bevat van combinaties van een werkzame stof en productsoort die in het werkprogramma voor het onderzoek van bestaande werkzame stoffen van biociden zijn opgenomen. Biociden van productsoort 7 die zilvernitraat bevatten, vallen derhalve niet onder de overgangsbepalingen van artikel 89, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 en mogen daarom niet op de markt van de Unie worden aangeboden of gebruikt.

(5)

In overeenstemming met de overgangsbepalingen van artikel 94, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 echter mag een behandeld voorwerp behandeld met of bewust bevattende een of meer biociden die alleen de werkzame stoffen bevatten die op 1 september 2016 voor de betrokken productsoort in onderzoek zijn in het werkprogramma bedoeld in artikel 89, lid 1, van die verordening of waarvoor uiterlijk op die datum een aanvraag tot goedkeuring voor de betrokken productsoort is ingediend, of die alleen een combinatie bevatten van dergelijke stoffen en werkzame stoffen opgenomen in de overeenkomstig artikel 9, lid 2, van die verordening voor de betrokken productsoort en het betrokken gebruik opgestelde lijst dan wel opgenomen in bijlage I, in de handel worden gebracht tot de datum die 180 dagen valt na een besluit om een van de werkzame stoffen niet goed te keuren voor het relevante gebruik, wanneer een dergelijk besluit na 1 september 2016 wordt vastgesteld.

(6)

Aangezien de aanvrager de aanvragen tot goedkeuring van zilvernitraat voor gebruik in biociden van productsoort 7 heeft ingetrokken, hoeft er geen biocide te worden beoordeeld. Bijgevolg heeft de bevoegde autoriteit het beoordelingsverslag niet afgerond en heeft het Europees Agentschap voor chemische stoffen geen advies opgesteld. Ten slotte wordt niet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldaan, aangezien er geen biocide van productsoort 7 dat chlooramine B bevat, naar verwachting aan de criteria van artikel 19, lid 1, punt b), van die verordening zal voldoen. Mede gezien de noodzaak om ervoor te zorgen dat behandelde voorwerpen die met zilvernitraat zijn behandeld of die deze stof voor productsoort 7 bewust bevatten, niet langer in de Unie in de handel worden gebracht, moet zilvernitraat niet worden goedgekeurd voor gebruik in biociden van productsoort 7.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Zilvernitraat (EG-nr.: 231-853-9; CAS-nr.: 7761-88-8) wordt niet goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 7.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 24 november 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).