ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 305

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
12 november 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/1977 van de Commissie van 11 november 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1978 van de Commissie van 11 november 2016 tot goedkeuring van de basisstof zonnebloemolie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

23

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1979 van de Commissie van 11 november 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

26

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/1980 van de Raad van 8 november 2016 tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Italiaanse Republiek

28

 

*

Besluit (EU) 2016/1981 van de Raad van 8 november 2016 tot benoeming van een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Zweden

29

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1982 van de Raad van 8 november 2016 tot wijziging van Beschikking 2007/441/EG waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

30

 

*

Besluit (EU) 2016/1983 van de Commissie van 26 mei 2014 betreffende steunmaatregel SA.33063 (2012/C) (ex 2012/NN) ten gunste van Trentino NGN srl. naar aanleiding van de terugtrekking van Italië uit het project (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3159)  ( 1 )

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

12.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/1


VERORDENING (EU) 2016/1977 VAN DE COMMISSIE

van 11 november 2016

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening

(1)

Op 13 februari 2016 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (2) een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (3) („het bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht ingediend op 4 januari 2016 door het Defence Committee of the seamless steel tubes industry of the European Union („de klagers”). De klagers vertegenwoordigen meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

1.2.   Belanghebbende partijen

(3)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie specifiek de klagers, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs alsmede de Chinese en Taiwanese autoriteiten en de haar bekende betrokken importeurs, leveranciers, gebruikers, handelaren en verenigingen op de hoogte gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd daaraan mee te werken.

(4)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun opmerkingen over de opening van het onderzoek kenbaar te maken en een aanvraag in te dienen voor een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

(5)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie de belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat zij de intentie had Japan, Rusland, Zuid-Korea en de VS te gebruiken als mogelijke derde landen met markteconomie („referentielanden”) in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. De Commissie heeft contact opgenomen met producenten in deze landen alsmede producenten in Canada, India, Mexico en Venezuela en hen uitgenodigd aan dit onderzoek mee te werken.

1.3.   Samenstelling van de steekproef

(6)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.3.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(7)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie meegedeeld dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld op basis van productie van het betrokken product. Deze voorlopige steekproef bestond uit vier producenten in de Unie. Deze waren verantwoordelijk voor 51 % van de totale productie binnen de bedrijfstak van de Unie. De Commissie heeft belanghebbenden om opmerkingen over de voorlopige steekproef verzocht, maar heeft er geen ontvangen.

(8)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat de economische situatie en de structuur van de grootste geselecteerde onderneming wellicht niet representatief zijn voor de bedrijfstak van de Unie. De onderneming heeft een ander bedrijfsmodel, daar zij voor meer dan 60 % van haar omzet afhankelijk is van de olie- en gasindustrie, en omdat zij veel meer maatwerk en hoogwaardige producten produceert. Bovendien is, zoals nader aangeduid in overwegingen 107 tot en met 108, de winstgevendheid van de onderneming tijdens de beoordelingsperiode afgenomen, hetgeen een tweede belangrijk onderscheid met de andere producenten in de Unie vormt. De Commissie zal dan ook nader onderzoeken of de onderneming representatief is voor de toestand van de bedrijfstak van de Unie. Voor zover nodig, zal de Commissie verdere stappen overwegen, met inbegrip van een weging van de relevante ondernemingen.

(9)

In het voorlopige stadium heeft de Commissie besloten om deze onderneming in de steekproef op te nemen, maar zij zal de vraag opnieuw behandelen in het licht van de opmerkingen die zij van de belanghebbenden ontvangt.

1.3.2.   Steekproef van importeurs

(10)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, werden alle niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken.

(11)

Vijf niet-verbonden importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie drie niet-verbonden importeurs geselecteerd op basis van de grootste omvang van de invoer in de Unie. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werden alle bekende betrokken importeurs geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

1.3.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China

(12)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Bovendien heeft de Commissie de vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die in deelname aan het onderzoek geïnteresseerd konden zijn te identificeren en/of contact met hen op te nemen.

(13)

Twaalf producenten-exporteurs uit het betrokken land hebben de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van vier ondernemingen samengesteld op basis van het grootste representatieve uitvoervolume naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werden alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er werden ten aanzien hiervan geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

1.4.   Individueel onderzoek

(14)

Zes producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China hebben verzocht om een individueel onderzoek overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening. Drie van deze zijn opgenomen in de steekproef en zijn dan ook op individuele basis onderzocht. Het nader bestuderen van de resterende drie verzoeken tijdens het voorlopige stadium van het onderzoek zou nodeloos bezwaarlijk zijn gelet op de korte termijnen van het onderzoek, de beperkte middelen die ter beschikking staan en de huidige werkdruk van de diensten van de Commissie. De Commissie zal na het voorlopige stadium van het onderzoek besluiten of zij verzoeken ten aanzien van een individueel onderzoek zal toekennen.

1.5.   Formulieren voor de aanvraag van behandeling als marktgerichte onderneming

(15)

Voor de toepassing van artikel 2, lid 7, onder b) van de basisverordening, heeft de Commissie BMO-formulieren gestuurd aan alle medewerkende producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China die voor de steekproef geselecteerd waren, alsmede aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China. Door geen van de producenten-exporteurs zijn BMO-formulieren ingediend.

1.6.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

(16)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd aan alle in de steekproef opgenomen ondernemingen binnen de termijnen die daarvoor gesteld zijn in het bericht van inleiding. Antwoorden op deze vragenlijst zijn ontvangen van de vier bij de steekproef opgenomen (groepen van) producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China, de vier bij de steekproef betrokken producenten in de Unie en drie niet-verbonden importeurs. Er hebben zich geen gebruikers gemeld.

1.7.   Controlebezoeken

(17)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening werden controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

a)

producenten in de Unie:

ArcelorMittal Tubular products Roman, Roemenië

Huta Batory, Polen

Vallourec Deutschland GmbH, Duitsland

Z-Group, Tsjechië

b)

Exporteurs/producenten in de Volksrepubliek China (VRC):

Hubei Xinyegang Group:

Hubei Xinyegang Steel Co., Ltd (verbonden exporteur in de VRC)

Hubei Xinyegang Special Tube Co., Ltd (verbonden producent in de VRC)

Yangzhou Chengde Steel Pipe Co., Ltd

Hengyang Valin Group:

Hengyang Steel Tube Group International Trading Inc. (verbonden exporteur in de VRC)

Hengyang Valin MPM Co., Ltd. (verbonden producent in de VRC)

Yangzhou Lontrin Steel Tube Co., Ltd

c)

Producent in het referentieland:

TAMSA, Mexico

1.8.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(18)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van donderdag 1 januari 2015 tot en met donderdag 31 december 2015 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van zondag 1 januari 2012 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(19)

Het betrokken product is naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm van oorsprong uit de Volksrepubliek China, thans vallende binnen de GN-codes 7304 19 90, ex 7304 29 90, 7304 39 98 en 7304 59 99 („het betrokken product”).

(20)

Het betrokken product wordt ingezet in een breed scala aan toepassingen, bijvoorbeeld binnen de olie- en gasindustrie, in elektriciteitscentrales en in de bouw.

2.2.   Soortgelijk product

(21)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van Mexico, dat als referentieland heeft gediend, alsmede

het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en verkochte product.

(22)

De Commissie heeft in dit stadium dan ook geconcludeerd dat die producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(23)

Er zijn geen argumenten gemaakt betreffende de productomschrijving.

3.   DUMPING

3.1.   Referentieland

(24)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie, aangezien aan geen van de producenten-exporteurs een BMO was toegekend. Daartoe moest een derde land met een markteconomie worden gekozen („het referentieland”).

(25)

In het bericht van inleiding deelde de Commissie de belanghebbenden mee dat zij overwoog Japan, Rusland, Zuid-Korea en de VS als mogelijk passend referentieland te gebruiken en nodigde zij de belanghebbenden uit om opmerkingen in te dienen. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

(26)

De Commissie heeft dertien producenten van het soortgelijke product in Canada, India, Japan, Rusland, Zuid-Korea, Mexico, de VS en Venezuela verzocht informatie te verstrekken. Slechts één, in Mexico gevestigde, onderneming heeft haar medewerking verleend. Deze onderneming heeft de vragenlijst voor het referentieland ingevuld en stemde in met controlebezoeken ter plaatse van haar antwoorden.

(27)

De binnenlandse markt in Mexico kent voldoende concurrentie en heeft een omvang die geschikt geacht wordt, van circa 20 000 ton op jaarbasis. Een invoerrecht van 5 % wordt toegepast op de import van de meeste naadloze buizen en pijpen, ongeacht hun oorsprong. De medewerkende onderneming vertegenwoordigt een aandeel van meer dan 60 % van de binnenlandse markt. Nochtans vertegenwoordigen ook geïmporteerde producten een aanzienlijk marktaandeel van meer dan 22 % van de Mexicaanse binnenlandse markt, hetgeen erop duidt dat er concurrentie plaatsvindt binnen die markt.

(28)

De Commissie concludeerde in dit stadium dat Mexico een passend referentieland is in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

3.2.   Normale waarde

(29)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de informatie die van de medewerkende producent in het referentieland was ontvangen, gebruikt om de normale waarde te bepalen voor de producenten-exporteurs aan wie geen BMO was toegekend.

(30)

De Commissie heeft eerst onderzocht of de totale binnenlandse verkoop van de medewerkende producent in het referentieland representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % vertegenwoordigde van de totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie door elk van de producenten-exporteurs in het betrokken land. Op basis hiervan was de totale verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door de medewerkende producent representatief.

(31)

Daarna heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt in het referentieland werden verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de door de producenten-exporteurs naar de Unie uitgevoerde soorten in het betrokken land met een representatieve binnenlandse verkoop.

(32)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop door de medewerkende producent in het referentieland voor elke productsoort die identiek is aan of vergelijkbaar is met een productsoort die naar de Unie wordt uitgevoerd, representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Op basis hiervan heeft de Commissie vastgesteld dat de binnenlandse verkoop van sommige productsoorten niet representatief was, daar deze minder dan 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid naar de Unie uitgevoerde identieke of vergelijkbare productsoort.

(33)

Verder heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het referentieland in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde.

(34)

Uit de analyse van de binnenlandse verkoop bleek dat alle binnenlandse verkoop winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs hoger was dan de productiekosten. Dienovereenkomstig werd de normale waarde berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen in het OT.

(35)

Voor sommige productsoorten waarvoor het soortgelijke product niet of niet in voldoende hoeveelheden verkocht was in het kader van normale handelstransacties in het referentieland, stelde de Commissie de normale waarde vast volgens de bepalingen van artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(36)

Voor productsoorten waarvan de op de binnenlandse markt in het referentieland verkochte hoeveelheden niet representatief waren, werden de gemiddelde verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) en de winst op transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt voor die soorten gebruikt. Voor productsoorten die in het geheel niet waren verkocht op de binnenlandse markt in het referentieland, werden de gewogen gemiddelde VAA-kosten en de winst op alle transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt gebruikt.

(37)

Een significant aantal productsoorten dat vanuit het betrokken land naar de Unie geëxporteerd werd, kon niet rechtstreeks gekoppeld worden aan de productsoorten die in het referentieland geproduceerd werden. De normale waarde van de productsoorten waarvoor geen overeenkomende productsoort gevonden kon worden, moest geconstrueerd worden overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening op basis van de productiekosten van de producent in het referentieland, vermeerderd met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst. Overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening werd de normale waarde bijgevolg berekend door aan de gemiddelde productiekosten van de relevante productsoort het gewogen gemiddelde van de gemaakte VAA-kosten (4) [1 %-10 %] en de gewogen gemiddelde winst (4) [9 %-19 %] die door de producent in het referentieland op de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties tijdens het onderzoektijdvak is gemaakt, toe te voegen.

3.3.   Uitvoerprijs

(38)

De uitvoer naar de Unie door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs vond plaats hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers hetzij via verbonden exporterende ondernemingen in het betrokken land. Er vond geen uitvoer plaats via verbonden importeurs binnen de Unie.

(39)

Daar de producenten-exporteurs het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie hadden uitgevoerd, was de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening de voor het betrokken product met het oog op uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs.

3.4.   Vergelijking

(40)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden vergeleken af fabriek.

(41)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(42)

Correcties zijn toegepast voor transport, zeevracht- en verzekeringskosten, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten van 2 % tot 12 %, financieringskosten van 0,01 % tot 0,3 %, provisies van 0,1 % tot 2 % en bankkosten van 0,02 % tot 0,3 % indien is aangetoond dat deze invloed hadden op de vergelijkbaarheid van de prijs.

(43)

De VRC vergoedt btw slechts gedeeltelijk bij uitvoer en in dit geval wordt 8 % btw niet vergoed. De normale waarde is naar boven gecorrigeerd met dat deel van de btw op de uitvoer van naadloze buizen en pijpen van grote doorsnede dat niet werd vergoed aan de Chinese producenten-exporteurs (5) zodat zij hetzelfde niveau van belasting weerspiegelt als de uitvoerprijs.

3.5.   Dumpingmarges

(44)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft de Commissie, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening, de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product in het referentieland (zie overwegingen 29 tot en met 37) vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product.

(45)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, heeft de Commissie de gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening. De marge is dan ook vastgesteld op basis van de marges van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, zonder de marges van de producenten-exporteurs met nulmarges of minimale dumpingmarges mee te wegen, alsmede op basis van marges die zijn vastgesteld onder de omstandigheden bedoeld in artikel 18 van de basisverordening.

(46)

Voor alle andere producenten-exporteurs in het betrokken land heeft de Commissie de dumpingmarges overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens vastgesteld. Hiertoe heeft de Commissie de mate van medewerking van de producenten-exporteurs bepaald. De mate van medewerking is het uitvoervolume van de medewerkende producenten-exporteurs naar de Unie, uitgedrukt als percentage van het totale uitvoervolume — volgens de invoerstatistieken van Eurostat — van het betrokken land naar de Unie.

(47)

De mate van medewerking was in dit geval hoog, aangezien de invoer van de medewerkende producenten-exporteurs goed was voor circa 85 % van de totale uitvoer naar de Unie tijdens het OT. Op deze basis heeft de Commissie besloten om de residuele dumpingmarge voor het hele land vast te stellen op het niveau van de in de steekproef opgenomen onderneming met de hoogste dumpingmarge.

(48)

Onderstaande tabel bevat de voorlopige dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge (%)

Yangzhou Chengde Steel Pipe Co., Ltd

45,4

Hubei Xinyegang Special Tube Co., Ltd

103,8

Yangzhou Lontrin Steel Tube Co., Ltd

43,5

Hengyang Valin MPM Co. Ltd

94,1

Andere medewerkende producenten

74,7

Alle andere producenten

103,8

4.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

4.1.   Bedrijfstak van de Unie

(49)

Het soortgelijke product werd in het onderzoektijdvak vervaardigd door zeven producenten in de Unie. Zij worden als de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening beschouwd en worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

4.2.   Productie in de Unie

(50)

Alle beschikbare gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, zoals de in de klacht verstrekte informatie, de gegevens van de producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd geopend, alsmede de door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ingevulde vragenlijsten, werden gebruikt om de totale productie in de Unie te bepalen voor het onderzoektijdvak.

(51)

Op basis hiervan werd de totale productie in de Unie geschat op ongeveer 227 000 ton tijdens het OT. Dit cijfer omvat de productie van alle producenten in de Unie, zowel de in de steekproef opgenomen producenten als een schatting van de productie van de producenten die niet in de steekproef opgenomen zijn.

4.3.   Steekproef van producenten in de Unie

(52)

Zoals in overweging 7 is uiteengezet, zijn vier producenten in de Unie opgenomen in de steekproef; zij vertegenwoordigen samen 51 % van de geschatte totale productie van het soortgelijke product in de Unie.

5.   SCHADE

5.1.   Verbruik in de Unie

(53)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op grond van het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie en de totale invoer. Het verbruik in de Unie nam af tussen 2012 en 2014 en liet een matige toename zien over 2015. Het verbruik in de Unie nam tijdens de gehele beoordelingsperiode af met 10 %.

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Verbruik (in ton)

176 751

171 538

155 031

158 539

Index (2012 = 100)

100

97

88

90

Bron: Europese Commissie (Eurostat), klacht en antwoorden op de vragenlijst.

5.2.   Invoer in de Unie uit het betrokken land

5.2.1.   Omvang en marktaandeel van de betrokken invoer

(54)

Vastgesteld werd dat de omvang en het marktaandeel van de invoer in de Unie uit de Volksrepubliek China zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt hebben ontwikkeld:

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Omvang (ton)

39 195

35 337

41 590

42 539

Index (2012 = 100)

100

90

106

109

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

22,2 %

20,6 %

26,8 %

26,8 %

Index (2012 = 100)

100

93

121

121

Bron: Europese Commissie (Eurostat), klacht en antwoorden op de vragenlijst.

(55)

Na een afname in 2013 nam de omvang van de invoer uit de VRC sterk toe in 2014 en bleef deze stabiel in 2015. De invoer nam tijdens de gehele beoordelingsperiode toe met 9 %, van 39 000 ton naar 42 500 ton tijdens het OT, binnen een context van dalend verbruik in de Unie. Het marktaandeel van de invoer uit de VRC nam tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toe, van 22,2 % tot 26,8 %.

5.2.2.   Invoerprijzen en prijsonderbieding

(56)

Onderstaande tabel bevat de gemiddelde prijs van de invoer uit China:

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Gemiddelde prijs in EUR/ton

913

927

965

910

Index (2012 = 100)

100

102

106

100

Bron: Europese Commissie (Eurostat).

(57)

De gemiddelde invoerprijzen zijn vastgesteld aan de hand van de Eurostat invoerstatistieken. De gemiddelde invoerprijzen vanuit de VRC zijn redelijk stabiel gebleven tijdens de beoordelingsperiode. De invoerprijzen waren enigszins hoger gedurende het jaar 2014 dan in de voorgaande jaren, maar in 2015 namen de prijzen weer af naar hun oorspronkelijke niveau.

(58)

De gemiddelde invoerprijzen zijn echter afhankelijk van de productmix, met name van de staalkwaliteit, die niet getoond wordt in de handelsstatistieken. Terwijl de gemiddelde verkoopprijs bij uitvoer van alle Chinese producenten-exporteurs 910 EUR/ton bedroeg gedurende het OT, was de gemiddelde verkoopprijs bij uitvoer van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs 1 102 EUR/ton, variërend van 946 EUR/ton tot 1 444 EUR/ton.

(59)

Zoals blijkt uit overweging 79, bleven de invoerprijzen vanuit de VRC aanmerkelijk onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie gedurende de gehele periode.

(60)

Om te bepalen of en in welke mate sprake was van prijsonderbieding in het OT, zijn de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek door aftrek van de werkelijke leveringskosten (43,4 EUR/ton), provisies (51 EUR/ton), uitgestelde kortingen (132,2 EUR/ton) en kredietkosten (3,28 EUR/ton), vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen per productsoort die de in de steekproef opgenomen Chinese producenten voor hun met dumping ingevoerde producten in rekening brachten aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau na toevoeging van kosten na invoer en verladingskosten (1,82 % van de cif-waarde).

(61)

Om een eerlijke vergelijking te kunnen maken in hetzelfde handelsstadium als de Chinese invoer, zijn alleen de verkopen van de Unie aan handelaren en distributeurs in beschouwing genomen. De directe verkoop aan eindgebruikers is buiten deze analyse gehouden, aangezien er bij directe verkoop aan eindgebruikers doorgaans sprake was bijkomende specifieke vereisten, waardoor er hogere prijzen golden dan bij de verkoop aan handelaren en distributeurs, waarbij aan standaardeisen voldaan dient te worden. Daardoor was de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie die gebruikt is om de prijsonderbieding te vergelijken 1 359 EUR/ton (gedurende het onderzoektijdvak), terwijl de gemiddelde verkoopprijs 1 584 EUR/ton is wanneer alle verkopen in beschouwing worden genomen.

(62)

Uit het resultaat van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het OT, bleek een prijsonderbiedingsmarge die varieerde van 15,1 % tot 30,2 %.

5.3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.3.1.   Opmerkingen vooraf

(63)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping uit China voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de toestand van de bedrijfstak van de Unie.

(64)

Zoals in overweging 7 is vermeld, werd voor het onderzoek naar mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(65)

Voor de schadeanalyse heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. Als macro-economische indicatoren zijn daarbij gebruikt: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel en groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de daadwerkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping. Daarnaast zijn als micro-economische indicatoren gebruikt: gemiddelde eenheidsprijzen, productiekosten per eenheid, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en het vermogen om kapitaal aan te trekken, voorraden en loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(66)

Alle beschikbare gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, met inbegrip van de in de klacht verstrekte informatie, de gegevens van de producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd geopend alsmede de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zijn gebruikt om de macro-economische indicatoren te bepalen en in het bijzonder de gegevens met betrekking tot de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De bij de klacht gevoegde statistische gegevens zijn bij de klagers ter plaatse gecontroleerd.

(67)

De micro-economische indicatoren zijn bepaald op grond van gecontroleerde gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in hun antwoord op de vragenlijst hebben verstrekt.

5.3.2.   Macro-economische indicatoren

5.3.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(68)

De productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt: Uit het onderzoek is gebleken dat een aantal productielijnen van het betrokken product ook gebruikt werden om andere producten te produceren, namelijk buizen met een kleinere diameter. Dientengevolge bevat de tabel naast de omvang van de productie van het betrokken product tevens de totale omvang van de productie met inbegrip van andere producten.

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Productieomvang (ton)

300 714

313 941

288 749

227 023

Index (2012 = 100)

100

104

96

75

Productievolume alle producten (ton)

404 996

415 552

378 981

321 378

Index (2012 = 100)

100

103

94

79

Productiecapaciteit alle producten (ton)

644 339

644 339

644 339

644 339

Index (2012 = 100)

100

100

100

100

Bezettingsgraad alle producten (%)

63

64

59

50

Index (2012 = 100)

100

103

94

79

Bron: Klacht, antwoorden op de vragenlijst.

(69)

Productie in de Unie van het betrokken product nam af tijdens de beoordelingsperiode. De afname van de productie verliep sneller dan de afname in de productie in de Unie.

(70)

Aangezien dezelfde machines gebruikt kunnen worden voor zowel het soortgelijke product als naadloze buizen en pijpen met een kleinere diameter, zijn de productiecapaciteit en bezettingsgraad berekend voor alle soorten naadloze buizen en pijpen. Er bestaat geen apparatuur die tot naadloze buizen en pijpen met een diameter van meer dan 406,4 mm beperkt is waar rekening mee gehouden kan worden om uitsluitend voor het soortgelijke product de capaciteit en bezettingsgraad te berekenen. Er is hoe dan ook waargenomen dat de afname in het productievolume van alle producten de afname in het productievolume van het betrokken product weerspiegelt. De capaciteit bleef constant tijdens de beoordelingsperiode, aangezien er geen nieuwe productiecapaciteit werd toegevoegd en deze evenmin verwijderd werd. De bezettingsgraad nam af in overeenstemming met de afnemende verkoop van de producenten in de Unie.

5.3.2.2.   Verkoopvolume, marktaandeel en groei

(71)

De verkoop van de producenten in de Unie omvatte een gering aandeel van de verkoop aan verbonden ondernemingen. De verbonden verkoop vertegenwoordigde 3 % van het verbruik in de Unie. Het verkoopvolume, het marktaandeel en de groei zijn daarom voor de markt voor verbonden verkoop en voor de vrije markt (niet-verbonden verkoop) afzonderlijk beoordeeld.

(72)

Het verkoopvolume, het marktaandeel en de groei ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Verkoopvolume (ton)

132 241

119 894

95 054

100 975

Index (2012 = 100)

100

91

72

76

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

75

70

61

64

Index (2012 = 100)

100

93

82

85

Verkoopvolume verbonden verkoop (ton)

11 505

5 689

7 171

4 971

Index (2012 = 100)

100

49

62

43

Marktaandeel van de verbonden verkoop (%)

7

3

5

3

Index (2012 = 100)

100

51

71

48

Bron: Europese Commissie (Eurostat), klacht en antwoorden op de vragenlijst.

(73)

Binnen de context van afnemend verbruik in de Unie, nam het verkoopvolume af tussen 2012 en 2014 en nam het licht toe in 2015. De verkoop in de Unie nam tijdens de gehele beoordelingsperiode af met 24 %. Daardoor is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 75 % naar 64 % gedaald.

(74)

De verbonden verkoop nam af met de helft, van 11 000 ton tot minder dan 5 000 ton. Het aandeel in het geheel van verbonden verkoop was gering, 3 % van het verbruik in de Unie in het OT. De verbonden verkoop vond plaats binnen de context van handelsactiviteit. De producten werden vervolgens opnieuw verkocht en werden niet intern gebruikt door de verbonden ondernemingen.

5.3.2.3.   Werkgelegenheid en productiviteit

(75)

Werkgelegenheid nam af van 3 256 in 2012 naar 2 824 in het OT (2015). De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is berekend door, waar beschikbaar, het aantal werknemers dat bedrijfsmatig rechtstreeks is betrokken bij het onderzochte product in aanmerking te nemen, of door de totale werkgelegenheid aan de producenten toe te wijzen in verhouding tot het aandeel van de productie van het betrokken product. Productiviteit, gemeten als productie in tonnen per werknemer per jaar, verbeterde voor het eerst in 2013 toen de productie in de Unie toenam, maar nam daarna weer af, in overeenstemming met de afname van de productie in de Unie. De afname in de productie zorgde ervoor dat de bedrijfstak van de Unie het aantal werkuren per werknemer terugbracht, waardoor het aantal werknemers minder drastisch terugliep dan de productie in de Unie.

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Aantal werknemers

3 256

2 851

3 192

2 824

Index (2012 = 100)

100

88

98

87

Productiviteit (ton/werknemer)

92

110

90

80

Index (2012 = 100)

100

119

98

87

Bron: Klacht, antwoorden op de vragenlijst.

5.3.2.4.   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(76)

De dumpingmarges van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs zijn aanzienlijk (zie overweging 48). Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping uit de VRC, zoals in het bovenstaande beschreven, kan het effect van de werkelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

(77)

Er is in het verleden geen dumping geconstateerd.

5.3.3.   Micro-economische indicatoren

5.3.3.1.   Gemiddelde verkoopprijzen per eenheid op de markt van de Unie en productiekosten per eenheid

(78)

De gemiddelde verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie daalden met 14 % tussen 2012 en het OT.

(79)

In dezelfde periode namen de kosten van de bedrijfstak van de Unie toe met 8 %. Dit kwam voornamelijk door de toegenomen overheadkosten per ton. De verkoopvolumes namen af, waardoor de overheid door kleine verkoopvolumes gedragen werd, zodat de gemiddelde overhead per ton toenam. Dit had tot gevolg dat de bedrijfstak vanaf 2013 verliesgevend was.

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie voor niet-verbonden afnemers

1 839

1 679

1 773

1 584

Index (2012 = 100)

100

91

96

86

Kosten per eenheid voor verkochte goederen (EUR/ton)

1 733

1 713

1 942

1 873

Index (2012 = 100)

100

99

112

108

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

5.3.3.2.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(80)

Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden de kasstroom, de investeringen, het rendement van de investeringen van de producenten in de Unie en hun vermogen om kapitaal aan te trekken zich als volgt:

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

+ 5,7

– 2,0

– 9,5

– 18,3

Kasstroom (EUR)

9 480 887

8 224 523

14 894

3 814 661

Investeringen (EUR)

2 522 406

5 241 449

2 642 167

2 465 992

Index (2012 = 100)

100

208

105

98

Rendement van investeringen (%)

16,6

– 6,2

– 27,7

– 53,6

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(81)

De winstgevendheid werd uitgedrukt als de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan afnemers in de Unie als percentage van de omzet.

(82)

De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren in 2012 winstgevend (5,7 %), maar werden vanaf 2013 verliesgevend.

(83)

De kasstroom, d.w.z. het vermogen van de bedrijfstak om zijn activiteiten zelf te financieren, was tijdens de hele beoordelingsperiode positief, zij het op een aanzienlijk zwakker niveau.

(84)

De ontwikkeling van de winstgevendheid en de kasstroom in de beoordelingsperiode beperkte het vermogen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie om in hun activiteiten te investeren en ondermijnde hun ontwikkeling. Wegens de aard van de bedrijfstak worden gedane investeringen evenwel gebruikt voor het vervaardigen van naadloze buizen en pijpen van verschillende diameters, met inbegrip van producten die niet onder dit onderzoek vallen. Daarom was het niet mogelijk om rechtstreeks de investeringen en het rendement van investeringen te bepalen voor het onderzochte product. In plaats daarvan worden de totale investeringen van de bedrijfstak geacht aan het betrokken product te zijn toegewezen, in overeenstemming met het aandeel van het betrokken product in de totale omzet.

(85)

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de financiële prestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het OT negatief waren.

5.3.3.3.   Voorraden

(86)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn in de beoordelingsperiode met 65 % toegenomen; Productie gebeurt echter doorgaans op orderbasis, zodat de voorraadniveaus in het algemeen laag waren, overeenstemmend met 3 % van de productie in het OT.

 

2012

2013

2014

OT (2015)

Eindvoorraden (ton)

4 129

5 619

10 107

6 821

Index (2012 = 100)

100

136

245

165

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

5.3.3.4.   Loonkosten

(87)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie lieten een bescheiden groei zien in 2013, toen de productie toenam, en namen in 2014-2015 weer af naar 8 % onder het niveau van 2012, volgend op de afname in productie. De producenten in de Unie pasten het aantal werkuren aan op de veranderende vraag.

 

2012

2013

2014

OT

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

53 499

54 868

48 770

49 057

Index (2012 = 100)

100

103

91

92

Bron: Antwoorden op de vragenlijst

5.4.   Conclusie inzake schade

(88)

Zoals in het voorgaande is aangetoond, is de productie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode afgenomen en daarmee ook de werkgelegenheid. De bedrijfstak van de Unie heeft verkoopvolumes en marktaandeel verloren, terwijl de invoer uit de VRC de prijzen van de Unie onderboden hebben, waardoor de prijzen onder druk kwamen te staan. Hierdoor zijn de verkoopprijzen afgenomen. Belangrijker nog is dat de bedrijfstak verlies is gaan lijden: winstgevendheid is afgenomen tijdens de beoordelingsperiode, met als slechtste resultaat in het OT een verlies van 18,3 %.

(89)

In het licht van het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Inleiding

(90)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening is de Commissie nagegaan of de invoer met dumping uit China de bedrijfstak van de Unie zodanige schade heeft berokkend dat deze aanmerkelijk kan worden genoemd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfdertijd schade kan hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om uit te sluiten dat de mogelijke schade als gevolg van deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

6.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(91)

Uit het onderzoek blijkt dat de omvang van de invoer uit de VRC toenam, terwijl het verbruik in de Unie afnam. Zoals uiteengezet in overwegingen 54 en 72 nam de invoer uit de VRC toe van 39 195 ton in 2012 naar 42 539 ton tijdens de OT. De verkoop van de bedrijfstak van de Unie daalden van 132 241 ton in 2012 naar 100 975 ton tijdens de OT.

(92)

Wat de prijsdruk op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode betreft, werd vastgesteld dat de gemiddelde prijzen van de invoer uit China voortdurend op een lager niveau lagen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie. Door de prijzen van de bedrijfstak van de Unie te onderbieden, nam het marktaandeel van Chinese invoer toe van 22,2 % naar 26,8 %, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie afnam.

(93)

Vanwege de prijsdruk die door de toenemende omvang van de gedumpte Chinese invoer werd uitgeoefend, was de bedrijfstak van de Unie niet in staat zijn kosten te dekken. De bedrijfstak van de Unie werd in 2013 verlieslijdend.

(94)

De Commissie constateerde dat er tussen 2012 en 2015 op jaarbasis geen sprake was van een volledige correlatie tussen de ontwikkeling van de invoer uit de VRC en de ontwikkeling van de schade die door de bedrijfstak van de Unie geleden werd. In 2014 nam het Chinese marktaandeel echter aanzienlijk toe, terwijl de schade-indicatoren een duidelijk neerwaartse trend lieten zien, die ook in 2015 aanhield. Per 2014 was de Unie niet langer in staat om het hoofd te bieden aan de in 2013 zichtbaar geworden tekenen van zwakte.

(95)

Op basis van het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat de toename van de invoer met dumping uit China tegen prijzen die voortdurend die van de bedrijfstak van de Unie onderboden, de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade veroorzaakt heeft.

6.3.   Gevolgen van andere factoren

6.3.1.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(96)

De uitvoer naar derde landen, zowel verbonden als niet-verbonden, nam af tijdens de beoordelingsperiode. Omdat de verkoop van de Unie eveneens in gelijke mate afnam in dezelfde periode, bleef het aandeel van de uitvoer hoog, waarbij het daalde van 59 % van de totale verkoop in 2012 naar 56 % van de totale verkoop tijdens het OT. Een deel van de uitvoer werd uitgevoerd via verbonden ondernemingen in de exportlanden. De producten werden vervolgens opnieuw verkocht en werden niet intern gebruikt door de verbonden ondernemingen.

(97)

Het hoge aandeel van de uitvoer wijst erop dat de bedrijfstak van de Unie concurrerend is en zijn producten in andere markten kan verkopen.

(98)

De afname van de uitvoer heeft bijgedragen aan de schade die geleden is door de bedrijfstak van de Unie. Volgens de bedrijfstak van de Unie (6) vond deze afname van de uitvoer plaats binnen de context van een algehele vertraging op de wereldmarkten. De Commissie nodigt belanghebbenden uit om nadere informatie te verstrekken om te beoordelen of de bedrijfstak van de Unie in overeenstemming met de wereldmarkt gepresteerd heeft, of slechter dan de wereldmarkt. In ieder geval komt de Commissie in dit voorlopige stadium tot de conclusie dat de wijze waarop de uitvoer zich ontwikkeld heeft, geen verklaring biedt voor de sterke toename van het Chinese marktaandeel vanaf 2014 en de daardoor geleden schade. Het oorzakelijke verband tussen de Chinese invoer en de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie werd derhalve niet verbroken door de afname van de uitvoer.

6.3.2.   Verkoop aan verbonden partijen

(99)

Zoals uiteengezet in overwegingen 72 tot en met 74, was de verkoop aan verbonden partijen in de Unie verantwoordelijk voor 4 971 ton tijdens het OT, hetgeen overeenkomt met 2 % van alle verkoop en 5 % van de verkoop op de markt van de Unie. De verbonden verkoop vond plaats binnen de context van handelsactiviteiten. De producten werden vervolgens opnieuw verkocht en werden niet intern gebruikt door de verbonden ondernemingen.

(100)

Vanwege hun geringe omvang kan de verbonden verkoop in de Unie geen mogelijke oorzaak van de geleden schade zijn.

6.3.3.   Invoer uit derde landen

(101)

De invoer met dumping uit de VRC vertegenwoordigde 74 % van de totale invoer in de markt van de Unie tijdens het OT. Er waren andere bronnen van invoer, waaronder Japan, die moesten worden onderzocht in het kader van het oorzakelijke verband.

(102)

De verzamelde invoer uit andere landen dan de VRC samen steeg van 5 313 ton naar 15 024 tijdens de beoordelingsperiode. Het marktaandeel van deze ingevoerde producten steeg van 3,0 % tot 9,5 %. De gemiddelde prijs van deze producten bleef aanzienlijk boven de invoerprijzen van de VRC en boven de verkoopprijzen in de Unie van de bedrijfstak van de Unie.

(103)

Japan was na de VRC de grootste bron van invoer. Het marktaandeel van uit Japan ingevoerde producten varieerde tussen de 1,3 % en 5,2 % van het verbruik in de Unie. Tijdens het OT vertegenwoordigde de Japanse invoer 3,6 % van het verbruik in de Unie. De gemiddelde verkoopprijzen van Japanse producenten-exporteurs bleven hoger dan de verkoopprijzen van de Chinese producenten-exporteurs.

(104)

De invoer uit andere landen was nog geringer dan de invoer uit Japan, waarbij de volgende grootste bronnen van invoer (de VS, Zuid-Korea en Rusland) elk 1 à 2 % van het verbruik in de Unie vertegenwoordigden. De invoer uit deze landen was derhalve van onvoldoende betekenis om de bedrijfstak van de Unie schade toe te brengen.

(105)

Op basis van het bovenstaande luidt de conclusie dat de gevolgen van deze invoer niet zodanig waren dat het oorzakelijke verband tussen de Chinese invoer en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

Land

 

2012

2013

2014

OT (2015)

De VRC

Omvang (ton)

39 195

35 337

41 590

42 539

Index (2012 = 100)

100

90

106

109

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

22,2

20,6

26,8

26,8

Index (2012 = 100)

100

93

121

121

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

913

927

965

910

Index (2012 = 100)

100

102

106

100

Japan

Omvang (ton)

2 222

8 922

3 690

5 757

Index (2012 = 100)

100

402

166

259

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

1,3

5,2

2,4

3,6

Index (2012 = 100)

100

414

166

259

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 146

1 700

2 779

1 143

Index (2012 = 100)

100

79

130

53

Totaal van alle derde landen behalve de VRC

Omvang (ton)

5 313

16 308

18 387

15 024

Index (2012 = 100)

100

307

346

283

Marktaandeel in het EU-verbruik (%)

3,0

9,5

11,9

9,5

Index (2012 = 100)

100

316

394

315

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 717

2 060

2 889

4 073

Index (2012 = 100)

100

76

106

150

Bron: Europese Commissie (Eurostat).

6.3.4.   Afnemend verbruik vanwege de crisis in de olie- en gassector

(106)

De daling van de olieprijzen heeft geleid tot een matiging van de investeringen in de olie- en gassector. Dit heeft een negatieve weerslag gehad op de vraag naar de door de bedrijfstak van de Unie verkochte buizen met grote diameters voor boringen en behuizingen. Dit heeft derhalve bijgedragen aan de schade die geleden is door de bedrijfstak van de Unie. De sterke toename in het Chinese marktaandeel vanaf 2014 en de hieruit voortvloeiende schade worden er echter niet door verklaard. Het oorzakelijke verband tussen de Chinese invoer en de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie werd derhalve niet verbroken door de crisis in de olie- en gassector.

6.4.   Aangetroffen verschillen op het gebied van kosten en winstmarges binnen de bedrijfstak van de Unie

(107)

De Commissie heeft vastgesteld dat de kosten van een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aanzienlijk hoger waren dan de kosten van de overige drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Het assortiment van deze producent is ruimer en omvat productcategorieën en types klanten die niet aanwezig zijn bij de overige producenten in de Unie. De winstgevendheid van deze producent is consequent gedaald, zelfs wanneer de invoer uit China afnam of op gelijk niveau bleef.

(108)

De redenen hiervoor zijn nog niet volledig bekend.

(109)

De Commissie zal dit punt nader onderzoeken als een potentiële factor die het oorzakelijke verband zou kunnen verbreken. In dit verband moet worden opgemerkt dat het bedrijf als grootste in de steekproef opgenomen onderneming het schadebeeld in belangrijke mate bepaalt.

(110)

Mocht nadere analyse uitwijzen dat i) er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de gedumpte invoer en de schade aan Vallourec Deutschland GmbH, maar dat deze een andere oorzaak heeft, en ii) dat er niet langer sprake van aantoonbare schade zou zijn indien Vallourec Deutschland GmbH niet bij de analyse van de schade betrokken werd, kan de Commissie de gevolgen hiervan op het oorzakelijk verband ook in beschouwing nemen ten aanzien van de toestand van de hele bedrijfstak van de Unie.

(111)

De Commissie nodigt belanghebbenden uit opmerkingen te maken over dit punt.

6.5.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(112)

Er vond een toename plaats in de omvang (van 39 195 ton in 2012 naar 42 539 ton in 2015) en in het marktaandeel (van 22,2 % in 2012 naar 26,8 % in 2015) van de uit China afkomstige invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode. Voorts onderbood deze invoer de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie. Tijdens het OT varieerde deze onderbieding van 15,1 % tot 30,2 % op basis van vergelijkbare productsoorten.

(113)

Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping uit China viel samen met de verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. De bedrijfstak van de Unie was daarom niet in staat zijn verkoop en de prijzen te doen toenemen; bijgevolg zijn financiële indicatoren zoals de winstgevendheid negatief geworden.

(114)

Uit het onderzoek van de andere bekende factoren die de bedrijfstak van de Unie schade hadden kunnen toebrengen, zoals verkoop aan verbonden partijen, invoer uit andere derde landen en de afname van het verbruik, bleek dat deze factoren geen zodanige rol hadden gespeeld dat het vastgestelde oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit China en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken. De Commissie zal echter nader onderzoek verrichten naar de oorzaken van de aanmerkelijke afname in de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(115)

Op basis van bovenstaande analyse, waarbij de effecten van alle bekende factoren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar behoren zijn onderscheiden en gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de VRC aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

7.   BELANG VAN DE UNIE

7.1.   Algemene overwegingen

(116)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van alle verschillende belangen van de betrokkenen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

7.2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(117)

De bedrijfstak van de Unie bestaat uit zeven bekende producenten die samen de gehele productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigen. De producenten bevinden zich in verschillende lidstaten van de Unie en verschaffen rechtstreeks werk aan 2 800 personen met betrekking tot het soortgelijke product tijdens het OT. Vier producenten in de Unie, verantwoordelijk voor 51 % van de productie, meldden zich aan en verleenden hun medewerking aan het onderzoek.

(118)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC. Er wordt aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie omzet en marktaandeel verloren heeft, en dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie zwak is gebleven.

(119)

Verwacht wordt dat de instelling van antidumpingrechten tot een herstel van eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zal leiden, zodat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen voor het soortgelijke product in overeenstemming kan brengen met de productiekosten.

(120)

Door de instelling van maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ook ten minste een deel van zijn tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat een positief effect zal hebben op zijn winstgevendheid en zijn algemene economische situatie.

(121)

Als geen maatregelen worden ingesteld, zijn verdere verliezen van het marktaandeel te verwachten en zal de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie naar alle waarschijnlijkheid achteruitgaan.

(122)

Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van oorsprong uit China in het belang van de bedrijfstak van de Unie zou zijn.

7.3.   Belang van gebruikers

(123)

Geen gebruikers hebben zich aangemeld om hun medewerking aan het onderzoek te verlenen. De directe klanten van de bedrijfstak van de Unie zijn veelal handelaren en distributeurs, zodat de eindgebruiker vaak geen direct contact met de producent heeft. Voor grotere bouwprojecten, zoals elektriciteitscentrales, hebben eindgebruikers soms wel rechtstreeks contact met de producenten. Het lijkt er echter op dat de Chinese invoer niet mededingt naar dergelijke contracten, aangezien hun verkoop vooral via handelaren plaatsvindt.

(124)

De gebruikers zullen over meerdere alternatieve voorzieningsbronnen blijven beschikken, zowel onder de producenten in de Unie als die van andere exporterende landen, zelfs indien de voorgestelde voorlopige maatregelen tegen Chinese invoer opgelegd worden. Uit geen bewijs is gebleken dat de gevolgen voor de gebruikers van de voorgestelde voorlopige maatregelen ook maar enigszins ernstig zouden zijn. Er is dan ook voorlopig geconcludeerd dat de voorgestelde voorlopige maatregelen waarschijnlijk geen grote gevolgen voor de gebruikers zullen hebben.

7.4.   Belang van importeurs

(125)

Vijf importeurs hebben informatie aangeleverd ten behoeve van de steekproef. Er is gekozen voor een steekproef waarin de drie grootste importeurs opgenomen zijn, die samen 10 % van de totale import uit de VRC vertegenwoordigen.

(126)

De in de steekproef opgenomen importeurs hebben de vragenlijsten beantwoord, maar de controlebezoeken hebben nog niet plaatsgevonden.

(127)

Op basis van de niet-gecontroleerde antwoorden van de drie in de steekproef opgenomen importeurs, variëren hun winstmarges doorgaans van 2 % tot 4 %. De voorgestelde voorlopige maatregelen zouden derhalve tot verliezen voor de importeurs kunnen leiden, met name indien zij niet in staat blijken om de prijsverhogingen aan hun klanten door te berekenen.

(128)

De eventuele negatieve gevolgen op de importeurs worden echter door de volgende factoren afgezwakt. Het betrokken product vertegenwoordigt slechts een ondergeschikt deel van de totale verkoop van de importeurs, variërend tussen de 1 % en 3 % voor twee van de importeurs en tot 17 % voor de derde importeur. Er zijn zowel binnen de Unie als in de andere exporterende landen andere voorzieningsbronnen beschikbaar, zodat importeurs hun werkzaamheden kunnen voortzetten door om te schakelen naar andere voorzieningsbronnen.

(129)

Op grond hiervan wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van de voorgestelde voorlopige antidumpingmaatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen zal hebben voor het belang van de importeurs.

7.5.   Conclusie inzake belang van de Unie

(130)

Gelet op het bovenstaande zijn er geen zwaarwegende redenen om de voorgestelde voorlopige maatregelen op te leggen aan de invoer van het betrokken product vanuit de VRC.

(131)

Negatieve effecten, zo die er zijn, voor de niet-verbonden gebruikers worden afgezwakt door de beschikbaarheid van alternatieve voorzieningsbronnen.

(132)

Daarnaast lijken, alle gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor de markt van de Unie in overweging nemende, de positieve effecten, in het bijzonder voor de bedrijfstak van de Unie, op te wegen tegen de mogelijke negatieve gevolgen voor de andere belangengroepen.

8.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(133)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie, moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

8.1.   Schade opheffend prijsniveau

(134)

Om het niveau van de maatregelen te bepalen, heeft de Commissie eerst de hoogte van het recht vastgesteld die nodig is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(135)

De schade zou worden opgeheven indien de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting op de verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie te behalen die redelijkerwijs kan worden bereikt bij normale concurrentie door een bedrijfstak van dit type in de sector, namelijk bij afwezigheid van invoer met dumping.

(136)

Voor de bepaling van de streefwinst heeft de Commissie de winst op de niet-verbonden verkoop in aanmerking genomen bij de bepaling van het schade opheffend prijsniveau.

(137)

De streefwinstmarge werd voorlopig vastgesteld op 5,7 % in overeenstemming met de winst op de niet-verbonden verkoop in de Unie in 2012. Overwogen is dat het winstniveau van 2012 een weergave is van wat redelijkerwijs met normale concurrentie haalbaar geacht moet worden, aangezien de bedrijfstak van de Unie op dat moment nog in staat was om onder betrekkelijk normale omstandigheden te functioneren en redelijke winsten te behalen. Deze maatstaf is zelfs nog conservatief te noemen, gelet op het feit dat de laaggeprijsde Chinese invoer reeds aanwezig was. Het jaar 2013 kan daarentegen niet als een geschikt referentiejaar worden beschouwd: Zowel het verkoopvolume als de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie zagen een afname van bijna 10 %, terwijl de kosten gelijk bleven. Daardoor werd de bedrijfstak van de Unie vanaf 2013 verlieslijdend. De toestand verergerde in 2014 en 2015. De daadwerkelijke winst van 5,7 % die in 2012 behaald is, is voorlopig gebruikt als maatstaf voor streefwinst. De Commissie kan op dit punt terugkomen indien blijkt dat Vallourec Deutschland GmbH van de steekproef of de schade-analyse uitgesloten dient te worden en deze bevindingen niet gelden voor de overige drie in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(138)

Om tot een eerlijke vergelijking te komen, zijn alleen de prijzen van de verkoop in het vergelijkbare handelsstadium in beschouwing genomen, zoals uiteengezet in overweging 61.

(139)

De Commissie berekende op deze basis een niet-schadeveroorzakende prijs van het soortgelijke product voor de bedrijfstak van de Unie door van de verkoopprijs in de Unie de werkelijke winstmarge die tijdens het onderzoektijdvak werd behaald, af te trekken en te vervangen door de winstmarge van 5,7 %.

(140)

De Commissie bepaalde vervolgens het schade opheffende prijsniveau aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC, zoals vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding, met de gewogen gemiddelde, niet-schadeveroorzakende prijs van het soortgelijke product dat gedurende het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Als uit deze vergelijking een verschil naar voren kwam, werd dit uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer.

(141)

Het schade opheffende prijsniveau voor „andere medewerkende producenten” en voor „alle andere producenten” is op dezelfde manier vastgesteld als de dumpingmarge in overwegingen 45 tot en met 47.

8.2.   Voorlopige maatregelen

(142)

Voorlopige antidumpingmaatregelen moeten worden opgelegd betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, overeenkomstig de regel van het laagste recht zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 van de basisverordening. De Commissie vergeleek de schademarges en de dumpingmarges. Het bedrag van de rechten moet worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge of van de schademarge indien die lager is.

(143)

Op basis van het bovenstaande zijn de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Onderneming

Schademarge (%)

Dumpingmarge (%)

Voorlopig antidumpingrecht (%)

Yangzhou Chengde Steel Pipe Co., Ltd.

48,6

45,4

45,4

Hubei Xinyegang Special Tube Co., Ltd.

79,0

103,8

79,0

Yangzhou Lontrin Steel Tube Co., Ltd.

81,1

43,5

43,5

Hengyang Valin MPM Co. Ltd

73,3

94,1

73,3

Andere medewerkende producenten

71,8

74,7

71,8

Alle andere producenten

81,1

103,8

81,1

(144)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Op de invoer van het betrokken product dat is vervaardigd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet specifiek worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Zij mogen niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(145)

Een onderneming die vervolgens haar naam wijzigt, mag vragen deze individuele antidumpingrechten te blijven toepassen. Het verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (7). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(146)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

9.   SLOTBEPALINGEN

(147)

Met het oog op een behoorlijk bestuur nodigt de Commissie de belanghebbenden uit schriftelijk te reageren en/of binnen een vaste termijn een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(148)

De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7304 19 90, ex 7304 29 90, 7304 39 98 en 7304 59 99 (Taric-code 7304299090) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 genoemde en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde producten is als volgt:

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Yangzhou Chengde Steel Pipe Co., Ltd

45,4

C171

Hubei Xinyegang Special Tube Co., Ltd

79,0

C172

Yangzhou Lontrin Steel Tube Co., Ltd

43,5

C173

Hengyang Valin MPM Co. Ltd

73,3

C174

Andere medewerkende producenten

71,8

C998

Alle andere producenten

81,1

C999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in [betrokken land]. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Binnen 25 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kunnen belanghebbenden:

a)

verzoeken om mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld;

b)

hun schriftelijke opmerkingen indienen bij de Commissie, alsmede

c)

een hoorzitting aanvragen met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

2.   Binnen 25 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kunnen de partijen als bedoeld in artikel 21, lid 4, van Verordening (EU) 2016/1036 opmerkingen doen toekomen over de toepassing van de voorlopige maatregelen.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 november 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51) is per 20 juli 2016 vervangen door Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad („de basisverordening”).

(3)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer (ander dan gietijzer) of van staal (ander dan roestvrij staal), met een rond profiel, met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 58 van 13.2.2016, blz. 30).

(4)  De exacte gegevens zijn vertrouwelijke bedrijfsinformatie.

(5)  Deze methodiek is aanvaard door het Gerecht bij arrest van 16 december 2011, zaak T-423/09, Dashiqiao v. Raad, ECLI:EU:T:2011:764, alinea's 34 tot en met 50.

(6)  Zie bijvoorbeeld Jaarverslag 2015 van Tenaris (blz. 6) (http://files.shareholder.com/downloads/ABEA-2RJSJD/2778630340x0x883802/F04AA233-024A-46AA-AC58-C420E4BADFCB/TS_Annual_Report_2015.pdf)

(7)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.


BIJLAGE

De niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs van de Volksrepubliek China:

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Zhejiang Gross Seamless Steel Tube Co., Ltd

C998

Tianjin Pipe Manufacturing Co., Ltd

C998

Shandong Luxing Steel Pipe Co., Ltd

C998

Inner Mongolia Baotou Steel Union Co., Ltd

C998

Wuxi SP. Steel Tube Manufacturing Co., Ltd

C998

Zhangjiagang Tubes China Co., Ltd

C998

TianJin TianGang Special Petroleum Pipe Manufacture Co., Ltd

C998

Shandong Zhongzheng Steel Pipe Manufacturing Co., Ltd

C998


12.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1978 VAN DE COMMISSIE

van 11 november 2016

tot goedkeuring van de basisstof zonnebloemolie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 23, lid 5, in samenhang met artikel 13, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 4 september 2015 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Institut Technique de l'Agriculture Biologique (ITAB) een goedkeuringsaanvraag ontvangen voor de stof zonnebloemolie als basisstof. De aanvraag ging vergezeld van de in artikel 23, lid 3, tweede alinea, voorgeschreven informatie.

(2)

De Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gevraagd wetenschappelijke bijstand te verlenen. Op 11 april 2016 heeft de EFSA een technisch verslag over zonnebloemolie bij de Commissie ingediend (2). Op 12 juli 2016 heeft de Commissie het evaluatieverslag (3) en het ontwerp van deze verordening aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd en een definitieve versie hiervan opgesteld voor de bijeenkomst van dit comité op 7 oktober 2016.

(3)

Uit de door de aanvrager verstrekte documentatie blijkt dat de stof zonnebloemolie voldoet aan de criteria van een voedingsmiddel zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4). Bovendien wordt de stof niet voornamelijk voor gewasbeschermingsdoeleinden gebruikt, maar is zij niettemin nuttig op het gebied van gewasbescherming in een product dat bestaat uit de stof en water. Daarom moet de stof als basisstof worden beschouwd.

(4)

Uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat de stof zonnebloemolie in het algemeen zal voldoen aan de voorschriften van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, met name voor de toepassingen die zijn onderzocht en in het evaluatieverslag van de Commissie zijn opgenomen. Daarom moet de stof zonnebloemolie worden goedgekeurd als basisstof.

(5)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, in samenhang met artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis moeten aan de goedkeuring echter bepaalde voorwaarden worden verbonden, die zijn opgenomen in bijlage I bij deze verordening.

(6)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (5) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van een basisstof

De stof zonnebloemolie, als gespecificeerd in bijlage I, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden goedgekeurd als basisstof.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 november 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, 2016. Technical report on the outcome of the consultation with Member States and EFSA on the basic substance application for sunflower oil for use in plant protection as insecticide on fruit trees, grapevine, potato, vegetables and post-harvest treatment on stored grains and as fungicide on vegetables and grapevine. EFSA supporting publication 2016:EN-1023, 51 blz.

(3)  http://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-database/public/?event=activesubstance.selection&language=NL

(4)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Specifieke bepalingen

Zonnebloemolie

CAS-nr.: 8001-21-6

Zonnebloemolie

Levensmiddelenkwaliteit

2 december 2016

Zonnebloemolie mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over zonnebloemolie (SANTE/10875/2016), met name de aanhangsels I en II.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit, de specificatie en de wijze van gebruik van de basisstof.


BIJLAGE II

Aan deel C van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Specifieke bepalingen

„12

Zonnebloemolie

CAS-nr.: 8001-21-6

Zonnebloemolie

Levensmiddelenkwaliteit

2 december 2016

Zonnebloemolie mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over zonnebloemolie (SANTE/10875/2016), met name de aanhangsels I en II.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit, de specificatie en de wijze van gebruik van de basisstof.


12.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1979 VAN DE COMMISSIE

van 11 november 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 november 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

84,7

ZZ

84,7

0707 00 05

TR

146,7

ZZ

146,7

0709 93 10

MA

70,5

TR

142,4

ZZ

106,5

0805 20 10

MA

88,2

ZZ

88,2

0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90

PE

122,6

TR

70,2

ZZ

96,4

0805 50 10

AR

67,2

CL

69,9

TR

93,6

UY

38,4

ZZ

67,3

0806 10 10

BR

298,0

IN

164,3

PE

343,2

TR

138,3

US

336,6

ZA

345,1

ZZ

270,9

0808 10 80

CL

174,1

NZ

142,8

ZA

117,8

ZZ

144,9

0808 30 90

CN

109,8

TR

168,6

ZZ

139,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

12.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/28


BESLUIT (EU) 2016/1980 VAN DE RAAD

van 8 november 2016

tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Italiaanse Republiek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Italiaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Alessandro PASTACCI,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot lid benoemd:

de heer Giuseppe RINALDI, Presidente della Provincia di Rieti.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 november 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. KAŽIMÍR


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


12.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/29


BESLUIT (EU) 2016/1981 VAN DE RAAD

van 8 november 2016

tot benoeming van een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Zweden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Zweedse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. Op 20 juli 2015, is de heer Kenth LÖVGREN bij Besluit (EU) 2015/1203 van de Raad (4) als plaatsvervangend lid vervangen door mevrouw Ingeborg WIKSTEN.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervangend lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van mevrouw Ingeborg WIKSTEN,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot plaatsvervangend lid benoemd:

De heer Mohamad HASSAN, Ledamot i kommunfullmäktige, Uppsala kommun.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 november 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. KAŽIMÍR


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).

(4)  Besluit (EU) 2015/1203 van de Raad van 20 juli 2015 houdende benoeming van drie Zweedse leden en zes Zweedse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's (PB L 195 van 23.7.2015, blz. 44).


12.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/30


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1982 VAN DE RAAD

van 8 november 2016

tot wijziging van Beschikking 2007/441/EG waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2007/441/EG (2) van de Raad werd Italië gemachtigd om tot en met 31 december 2010 het recht op aftrek van de btw ter zake van uitgaven voor bepaalde gemotoriseerde wegvoertuigen die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, tot 40 % te beperken. Bij die beschikking werd ook bepaald dat het privégebruik van dergelijke voertuigen niet als een dienst onder bezwarende titel moet worden aangemerkt. Voorts worden bepaalde categorieën voertuigen en uitgaven van het toepassingsgebied van die beschikking uitgesloten.

(2)

Beschikking 2007/441/EG werd vervolgens gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit 2010/748/EU (3) van de Raad en bij Uitvoeringsbesluit 2013/679/EU (4) van de Raad, waarbij de vervaldatum van die maatregelen (de „afwijkende maatregelen”) werd verlengd tot 31 december 2016.

(3)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 31 maart 2016, heeft Italië verzocht om machtiging tot verlenging van de afwijkende maatregelen.

(4)

Overeenkomstig de tweede alinea van artikel 395,lid 2 van Richtlijn 2006/112/EG, heeft de Commissie bij brief van 22 juni 2016 de overige lidstaten van het verzoek van Italië in kennis gesteld. Bij brief van 23 juni 2016 heeft de Commissie Italië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(5)

Overeenkomstig artikel 6 van Beschikking 2007/441/EG heeft Italië de Commissie een verslag voorgelegd over de toepassing van die beschikking, met daarin ook een evaluatie van het percentage van de aftrekbeperking. Uit de door Italië verstrekte gegevens blijkt dat een beperking van het recht op aftrek tot 40 % nog altijd aansluit bij de werkelijke verhouding tussen het zakelijke en niet-zakelijke gebruik van de voertuigen in kwestie.

(6)

Italië moet derhalve worden gemachtigd de afwijkende maatregelen te blijven toepassen gedurende een nieuwe beperkte periode, namelijk tot en met 31 december 2019.

(7)

Indien Italië om een verdere verlenging na 2019 zou verzoeken, moet uiterlijk op 1 april 2019 aan de Commissie een nieuw verslag worden voorgelegd, tezamen met het verzoek om verlenging.

(8)

De verlenging van de afwijkende maatregelen heeft geen gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(9)

Beschikking 2007/441/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De artikelen 6 en 7 van Beschikking 2007/441/EG worden vervangen door:

„Artikel 6

Een verzoek om verlenging van de in dit besluit vervatte maatregelen dient de Commissie uiterlijk op 1 april 2019 te worden voorgelegd.

Bij een verzoek om verlenging van die maatregelen dient een verslag te worden gevoegd dat ook een evaluatie omvat van het percentage van de aftrekbeperking van de btw ter zake van uitgaven voor gemotoriseerde wegvoertuigen die niet uitsluitend voor zakelijke doeleinden worden gebruikt.

Artikel 7

Dit besluit vervalt op 31 december 2019.”.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 8 november 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. KAŽIMÍR


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/441/EG van de Raad van 18 juni 2007 waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 165 van 27.6.2007, blz. 33).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2010/748/EU van de Raad van 29 november 2010 tot wijziging van Beschikking 2007/441/EG waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 318 van 4.12.2010, blz. 45).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2013/679/EU van de Raad van 15 november 2013 tot wijziging van Beschikking 2007/441/EG waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 316 van 27.11.2013, blz. 37).


12.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/32


BESLUIT (EU) 2016/1983 VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 2014

betreffende steunmaatregel SA.33063 (2012/C) (ex 2012/NN) ten gunste van Trentino NGN srl. naar aanleiding van de terugtrekking van Italië uit het project

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3159)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig voornoemde artikelen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen kenbaar te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 24 mei 2011 heeft de Commissie een klacht ontvangen van de drie belangrijkste alternatieve telecomexploitanten in Italië (Wind, Fastweb en Vodafone). Met uitvoerige argumenten stellen zij dat het door de autonome provincie Trento (hierna „de provincie” genoemd) opgezette project voor een NGA-infrastructuur op het hele grondgebied van de provincie in feite neerkwam op staatssteun aan Telecom Italia (hierna „TI” genoemd) die is verleend in strijd met de in de breedbandrichtsnoeren vastgestelde mededingingsregels (2). Met name zou de provincie de klagers niet naar behoren hebben ingelicht, noch geraadpleegd, over de plannen en de doelstellingen van de provincie, zou de begunstigde reeds vooraf zijn geselecteerd en zou de aanleg van de gekozen infrastructuur tot gevolg hebben gehad dat de mededinging werd verhinderd.

(2)

Naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van 22 juni 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten op 20 juli 2011 geantwoord dat het hun bedoeling was het beginsel van de investeerder in een markteconomie in acht te nemen, dat hun maatregel geen staatssteun vormde en derhalve niet diende te voldoen aan de verenigbaarheidsvoorwaarden van de breedbandrichtsnoeren. Op 4 november 2011 is het antwoord van de Italiaanse autoriteiten na weglating van de vertrouwelijke gegevens doorgezonden aan de klagers, die verdere opmerkingen en documenten hebben ingediend op 29 november en 7 en 16 december 2011. Tussen januari en mei 2012 hebben de Italiaanse autoriteiten veel gedetailleerde gegevens toegezonden. Tussen februari en mei 2012 hebben ook de klagers verdere gegevens verstrekt. In deze periode zijn met elk van de betrokken partijen meerdere bijeenkomsten en teleconferenties gehouden.

(3)

Bij besluit van 25 juli 2012 (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd) heeft de Commissie Italië ervan in kennis gesteld dat zij ten aanzien van het project de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU heeft ingeleid. Na weglating van de vertrouwelijke gegevens is het besluit tot inleiding van de procedure bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) en is de belanghebbenden verzocht hun opmerkingen te maken.

(4)

Bij brieven van 22 en 23 november 2012 heeft de Commissie opmerkingen van Italië over het inleidingsbesluit ontvangen. De Commissie heeft ook van onderstaande belanghebbenden opmerkingen ontvangen: de vertegenwoordigers van Telecom Italia, op 3 december 2012, en de vertegenwoordigers van Wind, Fastweb en Vodafone, op 7 december 2012. Bij brief van 29 januari 2013 heeft de Commissie bovengenoemde opmerkingen, na weglating van de vertrouwelijke gegevens, doorgezonden aan de Italiaanse autoriteiten, die hun reacties op 5 maart 2013 hebben doen toekomen. Tussen maart en december 2013 hebben intensieve besprekingen en vruchtbare gedachtewisselingen plaatsgevonden met alle belanghebbenden (de Italiaanse autoriteiten, Telecom Italia, Wind, Fastweb en Vodafone) en zijn met elk van hen talrijke vergaderingen en conferenties georganiseerd.

(5)

Bij brief van 31 januari 2014 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van het voornemen van de provincie om zich uit het project terug te trekken. Op 14 en 20 maart 2014 hebben de Italiaanse autoriteiten aanvullende gegevens verstrekt over de daadwerkelijke terugtrekking van de provincie uit de joint venture Trentino NGN, en met name over de verkoop van de aandelen van de provincie aan TI op 28 februari 2014.

2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

(6)

In september 2010 heeft de provincie een strategie uitgewerkt ter verwezenlijking van haar doelstelling om vóór 2018 100 % van haar grondgebied aan te sluiten op een ultrabreedband-glasvezelnetwerk. De strategie voorzag in twee soorten maatregelen voor het provinciale grondgebied, één voor gebieden met een gemiddelde rentabiliteit (4) en één voor gebieden met een lage rentabiliteit. Gebieden met een hoge rentabiliteit bleven uitgesloten. Voor de gebieden met een gemiddelde rentabiliteit was de provincie voornemens een nieuwe onderneming, Trentino NGN, op te richten en open te stellen voor participatie van particuliere partners. Voor de gebieden met een lage rentabiliteit was de provincie voornemens een ad-hoc steunmaatregel in te stellen, die op een later tijdstip zou worden uitgewerkt en aangemeld, waarschijnlijk onder toezicht van de overheidsonderneming van de provincie, Trentino Network — verschillend van Trentino NGN — die op dat ogenblik verantwoordelijk was voor andere maatregelen in het kader van de algemene strategie van de provincie op breedbandgebied.

(7)

In de daaropvolgende maanden zijn er contacten geweest tussen de provincie en diverse particuliere exploitanten en op 8 februari 2011 heeft de provincie een memorandum van overeenstemming met TI ondertekend voor de oprichting van de joint venture Trentino NGN (hierna „Trentino NGN” genoemd) met het oog op de aanleg van een FTTH-infrastructuur in gebieden met een lage rentabiliteit. In deze eerste overeenkomst heeft de provincie zich verbonden tot een geldelijke bijdrage van maximaal 60 miljoen EUR in het kapitaal van Trentino NGN, terwijl TI slechts zou participeren met bijdragen in natura, zoals: 1) het onmiddellijk beschikbaar stellen van haar passieve infrastructuur (kabelgoten en stutten), en 2) het uitschakelen van het bestaande kopernetwerk na de ingebruikneming van het FTTH-netwerk. In hetzelfde jaar hebben nog twee andere kleine particuliere aandeelhouders het memorandum van overeenstemming ondertekend — de financiële holding Finanziaria Trentina en een kleine leverancier van internetdiensten, Mc-link — die allebei een bescheiden financiële bijdrage leverden.

(8)

In december 2011 was het ondernemingsplan klaar, en heeft Analysys Mason op verzoek van de provincie een due diligence-rapport opgesteld. Tegelijkertijd zijn de respectieve rechten en plichten van de aandeelhouders definitief vastgesteld en zijn de bijdragen in natura van TI aan Trentino NGN gepreciseerd. Naar aanleiding van een aantal besprekingen met de Commissie en van een deskundigenrapport van Analysys Mason over het project zijn verdere wijzigingen in de aandeelhoudersovereenkomsten ingevoerd. In maart 2012 heeft Reconta Ernst & Young het deskundigenrapport over de eerste bijdrage in natura van TI voorgelegd, naar aanleiding waarvan nog meer wijzigingen zijn ingevoerd.

(9)

De provincie heeft Trentino NGN alleen opgericht, met een minimale kapitaalbijdrage van minder dan 100 000 EUR. De onderneming moest haar definitieve kapitaalstructuur bereiken via een verhoging van het aandeelhouderskapitaal, na ondertekening van de overeenkomsten met de particuliere aandeelhouders. Volgens de plannen zou het aandeelhouderskapitaal van Trentino NGN als volgt worden verhoogd: de provincie zou 50 miljoen EUR inbrengen (wat overeenkomt met een aandeel van 52,2 %), Finanziaria Trentina 5 miljoen EUR (aandeel van 5,2 %), Mc-link 1,5 miljoen EUR (aandeel van 1,56 %) (5) en TI zou, door middel van onvervreemdbare gebruiksrechten (IRU, indefeasible rights of use), haar passieve infrastructuur (kabelgoten en stutten) in de hele provincie ter beschikking stellen voor de aanleg van nieuwe netwerken (hierna „de eerste bijdrage” genoemd). Oorspronkelijk was de eerste bijdrage van TI op 39,8 miljoen EUR geschat, maar aangezien in het rapport van Ernst & Young over de waarde van deze bijdrage een iets lager bedrag is aangegeven (39,3 miljoen EUR) is de overeenkomst aangepast (definitieve schatting: 39,448 miljoen EUR).

(10)

Op 18 mei 2012 is de joint venture Trentino NGN opgericht en hebben alle partijen een eerste bijdrage betaald. De provincie heeft slechts een deel van de geplande geldelijke bijdrage betaald, d.w.z. 14,845 miljoen EUR in plaats van 50 miljoen EUR. Evenzo heeft Finanziaria Trentina slechts 1,25 miljoen EUR van de 5 miljoen EUR betaald en Mc-link slechts 0,375 miljoen EUR van de 1,5 miljoen EUR. TI heeft 39,448 miljoen EUR verleend in de vorm van IRU met betrekking tot haar passieve infrastructuur. Dit resulteerde in de volgende aandeelhoudersstructuur: provincie 52,16 %; Telecom Italia 41,07 %; Mc-link 1,56 %; Finanziaria Trentina 5,21 %. In de periode 18 mei 2012-28 februari 2014 was de aandeelhouderssituatie van Trentino NGN als volgt:

Aandeelhouder

Aandeel in het kapitaal (%)

Geplaatst kapitaal (EUR)

Gestort kapitaal (EUR)

Provincie

52,16

50 095 000

14 845 000

Telecom Italia

41,07

39 448 000

39 448 000

Mc-link

1,56

1 500 000

375 000

Finanziaria Trentina

5,21

5 000 000

1 250 000

Totaal

100,00

96 043 000

55 918 000

(11)

In de overeenkomst tussen de aandeelhouders was bepaald dat TI en de provincie aan het eind van het derde jaar na de eerste bijdrage of vanaf de activering van ten minste 16 % van de nieuwe verbindingen konden besluiten over te gaan tot de „tweede bijdrage” van TI, d.w.z. de overdracht aan Trentino NGN van: 1) de eigendom (met betrekking tot de reeds toegekende IRU) van de bestaande passieve infrastructuur in de door Trentino NGN vastgestelde gebieden met een lage rentabiliteit, en 2) de eigendom van het kopernetwerk, dat moest worden uitgeschakeld in verband met de definitieve overschakeling van alle klanten op het nieuwe glasvezelnetwerk. De waarde van de bijdrage was oorspronkelijk op 520 EUR per actieve koperverbinding geschat, zowel wat de retailverbindingen van TI betreft als de verbindingen voor exploitanten met een ontbundelde toegang tot het lokale netwerk. Daarbij kwam nog 2 miljoen EUR uit hoofde van de omzetting in eigendom van de IRU met betrekking tot de kabelgoten en stutten (d.w.z. de eerste bijdrage). In deze tweede fase zou TI dankzij de tweede bijdrage de meerderheidseigendom van en de zeggenschap over Trentino NGN verkregen hebben, zo nodig door middel van een extra kapitaalinbreng.

(12)

Tot slot zou TI, op basis van de aandeelhoudersovereenkomst, na 3 jaar of nadat de beoogde 43 % van de verbindingen waren geactiveerd en verbonden, het recht hebben een koopoptie uit te oefenen ten aanzien van de provincie en Mc-link om hun participaties in Trentino NGN te verwerven. Als tegenprestatie voor de toekenning van dit recht aan TI en na uitoefening van dit recht zou TI 6,5 miljoen EUR aan de provincie betalen (de eerste helft binnen een jaar en de tweede helft binnen twee jaar). De aankoopprijs van de aandelen zou gelijk zijn aan de waarde van de bijdrage vermeerderd met 7,75 % per jaar, minus de uitgekeerde dividenden (6). De andere twee aandeelhouders, Mc-link en Finanziaria Trentina, zouden een verkoopoptie kunnen uitoefenen en zo kunnen besluiten hun participatie in Trentino NGN aan TI te verkopen tegen een prijs die overeenkomt met de waarde van de respectieve bijdragen, vermeerderd met respectievelijk 5,5 % en 7 % per jaar.

(13)

Voorts was TI bij specifieke aandeelhoudersovereenkomsten aangewezen als leverancier van Trentino NGN voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van het netwerk. Er moest een point-to-multipoint netwerk worden ontwikkeld dat niet voorzag in ontbundelde toegang of toegangsverplichtingen. Het plan voorzag uitsluitend in de aanleg van drie parallelle GPON-netwerken (7), waarvan twee beschikbaar zouden zijn voor eventuele concessies voor andere exploitanten.

3.   INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(14)

De Commissie heeft de formele onderzoeksprocedure ingeleid omdat zij ernstig betwijfelde of de maatregel in overeenstemming was met het beginsel van de investeerder in een markteconomie, en om na te gaan of de maatregel, mocht blijken dat hij staatssteunelementen bevat, als verenigbaar met de interne markt kon worden aangemerkt.

(15)

In het inleidingsbesluit uit de Commissie haar bezorgdheid over het feit dat de deelname van de provincie aan het project Trentino NGN diverse aspecten inhoudt die twijfels oproepen over de vraag of het beginsel van de investeerder in een markteconomie in acht is genomen en of de provincie en de particuliere partners tegen gelijke voorwaarden (pari passu) participeerden. De twijfels hadden met name betrekking op:

het tijdschema voor het project (twijfels of de provincie van bij het begin heeft gehandeld als een investeerder in een markteconomie die zich niet laat leiden door overheidsdoelstellingen, maar wel door economische en rentabiliteitsoverwegingen; de Commissie had de indruk dat de provincie zich bij de opzet van het project heeft laten leiden door motieven van algemeen belang en pas daarna het project van de joint venture met de gevestigde exploitant TI in het leven heeft geroepen, om het, ex post, in overeenstemming te brengen met het beginsel van de investeerder in een markteconomie aan de hand van wijzigingen, onder andere naar aanleiding van besprekingen met de Commissie, waarbij de structuur van het initiatief evenwel gehandhaafd bleef;

de participatie van particuliere partners (de participaties van Mc-link en Finanziaria Trentina waren onbeduidend, die van TI (in termijnen weliswaar) was aanzienlijk;

de gelijktijdigheid van de investering (onmiddellijke interventie van de provincie, participatie in termijnen van TI, afhankelijk van bepaalde gebeurtenissen en besluitvormingsprocessen);

de gelijke voorwaarden (twijfels over het feit dat de provincie tegen dezelfde voorwaarden in de joint venture zou hebben geïnvesteerd als de particuliere partners, met name TI; de Commissie heeft talrijke verschillen vastgesteld met betrekking tot het tijdschema en de voorwaarden voor de bijdragen van TI, de mogelijkheid voor TI om de aandelen van de provincie te verwerven en de volledige zeggenschap over Trentino NGN te verkrijgen door middel van de koopoptie);

de eerste bijdrage van TI (8) (twijfels over de waarde van de eerste bijdrage van TI, die leek te zijn berekend op basis van door de partijen overgelegde rapporten, hypothesen, prognoses en financiële analyses die niet waren gecontroleerd door externe deskundigen; twijfels over het feit dat een particuliere investeerder zou hebben geaccepteerd dat de toegang tot gereglementeerde activa, die hij contractueel tegen gereglementeerde tarieven had kunnen verkrijgen, recht gaf op een aanzienlijke deelneming in het kapitaal van de joint venture; twijfels of een investeerder in een markteconomie de huur van infrastructuur, die vervolgens zou worden aangekocht, zou hebben geaccepteerd als deelneming in het kapitaal; twijfels of een investeerder in een markteconomie niet-noodzakelijke infrastructuur zou hebben aangekocht, gelet op het feit dat de IRU golden voor de toegang tot de kabelgoten en stutten van TI in het hele grondgebied van de provincie en niet alleen in de gebieden waarin Trentino NGN haar eigen netwerk zou ontwikkelen);

de tweede bijdrage van TI (9) (twijfels met betrekking tot de toekomstige waardebepaling van de tweede bijdrage van TI, die destijds was gebaseerd op een overeengekomen methode zonder advies van deskundigen; twijfels of de voorlopige waardebepaling van de omzetting in eigendom van de IRU marktconform was, en met name of er geen overlap was tussen de waardebepaling van de eerste bijdrage (huur) en de tweede (eigendom), gelet op het feit dat de verleende rechten grotendeels betrekking hadden op dezelfde infrastructuur; twijfels over de geschiktheid van de beoordelingsmethode voor de eigendomsoverdracht van alle onderdelen van het kopernetwerk (10), gelet op de hoge onderhoudskosten, het feit dat het zou worden onderbroken op het ogenblik van de activering van het glasvezelnetwerk en het feit dat er mogelijk alternatieven bestaan voor de voorgestelde methode;

het ondernemingsplan en de risico's voor de partijen (twijfels die voortvloeien uit de aanzienlijke verschillen tussen de door de overheidsinstanties en de particuliere investeerders gedragen risico's, de verschillende soorten bijdragen en de verschillende termijnen voor de betaling ervan, alsook de verschillen op het vlak van rechten en plichten — op het eerste gezicht beperkte risico's en beperkte opportuniteitskosten voor TI, beperkte risico's voor de bestaande activiteiten, aangezien TI de controle over het kopernetwerk ook na de overdracht aan de joint venture zou behouden — aangezien zij tegelijkertijd een zekere controle over de joint venture zou verkrijgen — en verwerving van de volledige controle en internalisering van de winsten door de uitoefening van de koopoptie als de joint venture rendabel blijkt te zijn, terwijl het gedrag van de provincie eerder dat van een financiële investeerder leek te zijn die investeert in een project voor infrastructuurverbetering en in het beste geval een rendement van 7,75 % en 6,5 miljoen EUR in geval van uitoefening van de koopoptie verwacht (11); twijfels of de berekeningen in het ondernemingsplan, gelet op de te optimistische hypothesen betreffende de vraag bij de eindgebruikers en de opbrengsten zijn van alternatieve exploitanten die alle beschikbare GPON-verbindingen zouden activeren (12); andere risico's: TI had kunnen besluiten de uitschakeling van het kopernetwerk uit te stellen, aangezien er geen enkele contractuele bepaling was die voorzag in verplichtingen hieromtrent, waardoor Trentino NGN het break-even point pas later zou bereiken; onzekerheid met betrekking tot de totale voor de voltooiing van het netwerk noodzakelijke financiële middelen, becijferd op 150 miljoen EUR);

andere bezwaren (twijfels over de keuze van TI zonder openbare aanbesteding en over haar vergoeding als leverancier van diensten aan Trentino NGN; twijfels met betrekking tot de dubbele positie van TI als aandeelhouder en leverancier.

4.   HET BESLUIT VAN DE PROVINCIE OM ZICH TERUG TE TREKKEN UIT HET PROJECT

(16)

Op 31 januari 2014 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie ervan in kennis gesteld dat de provincie in overleg met alle andere partijen (TI, Mc-link en Finanziaria Trentina) had besloten zich terug te trekken uit het project Trentino NGN en het niet voort te zetten.

(17)

Op 14 maart 2014 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie ervan in kennis gesteld dat de provincie haar participatie in Trentino NGN had overgedragen aan TI, tegen betaling van 15 852 435 EUR, wat overeenkomt met de waarde van de gedeeltelijke geldelijke inbreng van de provincie in het kapitaal van Trentino NGN van 14,845 miljoen EUR, vermeerderd met een samengestelde rente van 3,75 %. Volgens de Italiaanse autoriteiten wordt Trentino NGN momenteel gecontroleerd door TI, terwijl Finanziaria Trentina en Mc-link minderheidsaandeelhouders blijven.

(18)

De Italiaanse autoriteiten hebben toegelicht dat, hoewel Trentino NGN was opgericht op 18 mei 2012, met een gedeeltelijke kapitaalinbreng, de provincie en de andere aandeelhouders van Trentino NGN op 20 augustus 2012 (na het inleidingsbesluit van de Commissie) de aandeelhoudersovereenkomst hebben gewijzigd, en dat alle activiteiten van Trentino NGN waren opgeschort in afwachting van de uitkomst van het door de Commissie ingeleide formele onderzoek. De volledige betaling van de geldelijke bijdragen zou bijgevolg voor alle betrokken partijen zijn opgeschort (er zouden alleen gedeeltelijke betalingen zijn verricht). Ook de latere in de aandeelhoudersovereenkomst geplande fasen zouden zijn opgeschort. Trentino NGN zou nooit begonnen zijn met de aanleg van het FTTH-netwerk (noch met die van andere soorten netwerken).

(19)

De activiteiten van Trentino NGN zouden zich hebben beperkt tot het verlenen van toegang tot de onder de IRU vallende infrastructuur aan derden, zoals bepaald in de wettelijke verplichtingen. Met betrekking tot dit laatste aspect hebben de Italiaanse autoriteiten verduidelijkt dat aangezien TI na de overdracht van de IRU met betrekking tot de passieve infrastructuur aan Trentino NGN in mei 2012 nog steeds gebonden was aan wettelijke toegangsverplichtingen ten aanzien van de andere exploitanten (OLO), een aantal exploitanten heeft verzocht om toegang tot deze passieve infrastructuur, welke toegang is verleend. Bijgevolg heeft TI meerdere betalingen aan Trentino NGN verricht als tegenprestatie voor de aankoop door Trentino NGN van de toegang tot de passieve infrastructuur om te voldoen aan de toegangsvereisten van de OLO. Deze betalingen bedragen minder dan 15 000 EUR en vormen de totale door Trentino NGN gerealiseerde inkomsten vanaf de datum van haar oprichting.

(20)

De Italiaanse autoriteiten hebben voorts aangegeven dat de provincie geen enkele boete heeft betaald, noch zal betalen, in verband met de terugtrekking uit het project Trentino NGN. De aandeelhoudersovereenkomst van 16 december 2011 en de daaropvolgende wijzigingen bevatten bepalingen betreffende de beëindiging van het project op grond waarvan de provincie zich kan terugtrekken uit Trentino NGN zonder daarbij boeten op te lopen, zelfs wanneer het project niet eens gedeeltelijk was uitgevoerd.

5.   BEOORDELING

(21)

Ook al is in Italië een aantal voorbereidende maatregelen genomen om het project Trentino NGN uit te voeren, met name door middel van diverse overeenkomsten en besluiten die hebben geleid tot de oprichting van de joint venture en de vorengenoemde gedeeltelijke betaling van de geldelijke bijdrage van de provincie (samen met de gedeeltelijke geldelijke bijdragen van de andere belanghebbenden en de bijdrage in natura van TI), is het project niet verder gekomen dan dit stadium.

(22)

Met betrekking tot de gedeeltelijke inbreng van de provincie in het kapitaal van Trentino NGN hebben de Italiaanse autoriteiten toegelicht dat Trentino NGN alle ontvangen bedragen als geldelijke bijdrage van haar aandeelhouders (d.w.z. de financiële bijdragen van de provincie, Mc-link en Finanziaria Trentina, exclusief kosten, belastingen en taksen) heeft gedeponeerd op een bankrekening met een rentevoet van 2,71 % in 2012, 1,509 % tot en met 1 februari 2013 en 1,524 % na 1 februari 2013. De gedeeltelijke betalingen (inclusief die van de provincie) zijn inactief gebleven op de bankrekening van Trentino NGN. Volgens de Italiaanse autoriteiten heeft de provincie op 28 februari 2014 haar gedeeltelijke geldelijke bijdrage, vermeerderd met een samengestelde rente van 3,75 %, teruggevorderd. De Italiaanse autoriteiten hebben verduidelijkt dat de samengestelde rente van 3,75 % het resultaat is van een tussen de partijen overeengekomen oplossing en ongeveer tweemaal zo veel bedraagt als het rendement van de Italiaanse staatsobligaties met een looptijd van 2-3 jaar, wat overeenkomt met het rendement van obligaties met een looptijd van 10 jaar.

(23)

De door de provincie verrichte gedeeltelijke betaling van de geldelijke bijdrage ten gunste van Trentino NGN houdt een overdracht van staatsmiddelen in. Op basis van de beschikbare gegevens kan de Commissie evenwel concluderen dat deze gedeeltelijke betaling Trentino NGN of haar aandeelhouders geen economisch voordeel heeft verschaft, aangezien de uitvoering van het project Trentino NGN vanaf 20 augustus 2012 is opgeschort en de provincie zich op 28 februari 2014 effectief uit het project heeft teruggetrokken en haar initiële bijdrage, met redelijke interesten, volledig heeft teruggevorderd.

(24)

Met betrekking tot de minimale activiteiten van Trentino NGN, d.w.z. de transacties betreffende de verkoop van de IRU (zie overweging 19) zij opgemerkt dat deze activiteiten zijn verricht ter nakoming van de wettelijke verplichtingen waaraan TI nog steeds gebonden was en dat zij geen economische voordelen voor Trentino NGN of voor haar aandeelhouders, met inbegrip van TI, lijkt te hebben verschaft. Gelet op het voorafgaande doen deze transacties niet af aan de bovenstaande beoordeling.

(25)

In het licht van het voorafgaande concludeert de Commissie dat het project niet is uitgevoerd en dat de onderhavige onderzoeksprocedure als gevolg van de terugtrekking van de provincie uit het project Trentino NGN overbodig is geworden.

6.   CONCLUSIE

(26)

In het licht van het voorafgaande heeft de Commissie besloten de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU af te sluiten, aangezien deze procedure als gevolg van de terugtrekking van de Italiaanse autoriteiten (de provincie) uit het project Trentino NGN overbodig is geworden.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Als gevolg van de terugtrekking van de Italiaanse autoriteiten uit het project Trentino NGN is de onderhavige procedure overbodig geworden. De Commissie heeft derhalve besloten de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU af te sluiten.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Italië.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB C 323 van 24.10.2012, blz. 6.

(2)  Mededeling van de Commissie — Communautaire richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (PB C 235 van 30.9.2009, blz. 7), herzien in 2013. EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1).

(3)  Zie voetnoot 1.

(4)  Tot deze gebieden behoorden gemeenten waarin de kosten voor de aanleg van glasvezelinfrastructuren (fibre-to-home — FTTH) ongeveer 1 000 EUR per gezin zouden bedragen. Het betreft 42 gemeenten en 150 000 gezinnen, goed voor 60 % van de bevolking van de provincie.

(5)  In het inleidingsbesluit staat dat Mc-link 1 miljoen EUR zou inbrengen, wat overeenkomt met een aandeel van 1,6 %; in de loop van de onderzoeksprocedure hebben de Italiaanse autoriteiten er echter op gewezen dat dit 1,5 miljoen EUR was, d.w.z. een aandeel van 1,56 %.

(6)  Deze cijfers vloeien voort uit de derde wijziging van de aandeelhoudersovereenkomst, die op 11 mei 2012 is ondertekend. De oorspronkelijke overeenkomsten voorzagen in een bijdrage van 4,7 miljoen EUR en een jaarlijks percentage van 7,5 %.

(7)  Een technologie waarmee point-to-multipoint internetdiensten kunnen worden geleverd. Geïnteresseerde exploitanten uit de sector hadden het hele netwerk moeten activeren door middel van de GPON-technologie.

(8)  De overdracht van de IRU.

(9)  De tweede bijdrage bestaat uit twee delen: 1) de omzetting in eigendom van de IRU (eerste bijdrage) met betrekking tot de ruimte binnen de kabelgoten van TI, alleen in gebieden met een lage rentabiliteit (d.w.z. het activiteitengebied van Trentino NGN), en 2) de eigendomsoverdracht van alle onderdelen van het kopernetwerk in het vooruitzicht van de onderbreking van dit netwerk nadat alle klanten zijn overgeschakeld op het nieuwe glasvezelnetwerk.

(10)  De methode voor de bepaling van deze waarde was destijds gebaseerd op de gemiddelde theoretische waarde van de vervanging van het netwerk, op basis van het BU-LRIC-model dat door de AGCOM (de Italiaanse regelgevende autoriteit) werd gebruikt voor de vaststelling van de vergoedingen voor de ontbundelde toegang tot het lokale netwerk. Deze waarde is de gemiddelde waarde voor het hele nationale grondgebied en wordt niet specifiek berekend voor het provinciale grondgebied.

(11)  In de oorspronkelijke berekeningen van de provincie was het maximumrendement van het nettokapitaal op 10,5 % vastgesteld.

(12)  Het project voorzag in de aanleg van 3 GPON-netwerken. Twee daarvan reikten verder dan de behoeften van Trentino NGN en waren in theorie bestemd voor verhuur aan alternatieve exploitanten.