ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 139

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
31 mei 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 584/2007 van de Commissie van 30 mei 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 585/2007 van de Commissie van 30 mei 2007 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

3

 

*

Verordening (EG) nr. 586/2007 van de Commissie van 30 mei 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1445/95 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoer- en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees

5

 

*

Verordening (EG) nr. 587/2007 van de Commissie van 30 mei 2007 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad betreffende de toekenning van communautaire steun voor de particuliere opslag van bepaalde kaassoorten in het opslagseizoen 2007/2008

10

 

*

Verordening (EG) nr. 588/2007 van de Commissie van 30 mei 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2659/94 betreffende nadere regels voor de toekenning van steun voor de particuliere opslag van Grana Padano-, Parmigiano-Reggiano- en Provolonekaas

16

 

*

Verordening (EG) nr. 589/2007 van de Commissie van 30 mei 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1555/96 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor tomaten, abrikozen, citroenen, pruimen, perziken (nectarines daaronder begrepen), peren en tafeldruiven

17

 

 

Verordening (EG) nr. 590/2007 van de Commissie van 30 mei 2007 betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het B-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten)

19

 

 

Verordening (EG) nr. 591/2007 van de Commissie van 30 mei 2007 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

20

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2007/29/EG van de Commissie van 30 mei 2007 tot wijziging van Richtlijn 96/8/EG wat betreft de etikettering, het adverteren en het te verkoop aanbieden van voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering ( 1 )

22

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2007/365/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 25 mei 2007 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) te voorkomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 2161)

24

 

 

2007/366/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 25 mei 2007 betreffende de niet-opneming van thiodicarb in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 2165)  ( 1 )

28

 

 

2007/367/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 25 mei 2007 inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan Italië voor de implementatie van een systeem voor de verzameling en analyse van epidemiologische informatie over bluetongue (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 2166)

30

 

 

Conferentie van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten

 

 

2007/368/EG, Euratom

 

*

Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van 23 mei 2007 houdende benoeming van een rechter bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen

32

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2007/369/GBVB van de Raad van 30 mei 2007 inzake de totstandbrenging van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN)

33

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/1


VERORDENING (EG) Nr. 584/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 mei 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 31 mei 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 mei 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

38,7

TR

107,0

ZZ

72,9

0707 00 05

JO

151,2

TR

113,7

ZZ

132,5

0709 90 70

TR

109,1

ZZ

109,1

0805 10 20

EG

43,9

IL

42,8

MA

46,4

ZA

79,3

ZZ

53,1

0805 50 10

AR

39,5

ZA

66,7

ZZ

53,1

0808 10 80

AR

84,5

BR

75,8

CL

76,9

CN

71,2

NZ

109,2

US

124,6

UY

46,9

ZA

95,0

ZZ

85,5

0809 20 95

TR

497,4

US

269,7

ZZ

383,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/3


VERORDENING (EG) Nr. 585/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 mei 2007

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2006/2007 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 582/2007 van de Commissie (4).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 951/2006 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 31 mei 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2011/2006 (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2031/2006 (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 43).

(3)  PB L 179 van 1.7.2006, blz. 36.

(4)  PB L 138 van 30.5.2007, blz. 5.


BIJLAGE

Met ingang van 31 mei 2007 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

20,44

6,08

1701 11 90 (1)

20,44

11,64

1701 12 10 (1)

20,44

5,89

1701 12 90 (1)

20,44

11,12

1701 91 00 (2)

25,33

12,68

1701 99 10 (2)

25,33

8,05

1701 99 90 (2)

25,33

8,05

1702 90 99 (3)

0,25

0,40


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt III, bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/5


VERORDENING (EG) Nr. 586/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 mei 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1445/95 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoer- en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1), en met name op artikel 29, lid 2, en artikel 33, lid 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1445/95 van de Commissie van 26 juni 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoer- en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/80 (2) zijn de voorwaarden vastgesteld voor de toepassing van het stelsel van invoer- en uitvoercertificaten in de sector rundvlees.

(2)

Sedert het begin van de jaren 2000 is de uitvoer in de sector rundvlees voortdurend gedaald. De certificaataanvragen voor uitvoer met en zonder restitutie werden met name gebruikt voor het toezicht op de communautaire uitvoer. Onder de huidige omstandigheden en met het oog op een goed beheer is het nog steeds noodzakelijk de ontwikkeling van de certificaataanvragen voor uitvoer met restitutie te blijven volgen. Dat geldt evenwel niet voor uitvoer zonder restitutie. Met het oog op vereenvoudiging moet worden bepaald dat de verplichting tot overlegging van een uitvoercertificaat nog enkel geldt voor uitvoer waarvoor een restitutie wordt gevraagd.

(3)

Als gevolg van de laatste wijziging van Verordening (EEG) nr. 2973/79 van de Commissie van 21 december 1979 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake het verlenen van bijstand bij uitvoer van producten van de sector rundvlees waarvoor een bijzondere behandeling geldt bij invoer in een derde land (3) is het jaarlijkse contingent van 5 000 ton vers, gekoeld of bevroren rundvlees bestemd voor uitvoer naar de Verenigde Staten van Amerika, niet meer onderverdeeld op kwartaalbasis. Bijgevolg moeten de bepalingen inzake aanvraag en afgifte van uitvoercertificaten worden aangepast aan deze nieuwe situatie.

(4)

Met het oog op de samenhang is het ook nuttig op dezelfde wijze de bepalingen inzake aanvraag en afgifte van uitvoercertificaten voor producten van de sector rundvlees die in aanmerking komen voor een speciale behandeling bij invoer in Canada, aan te passen.

(5)

De lidstaten dienen de Commissie eens per week, op maandag vóór 13 uur, de certificaataanvragen mee te delen die in de loop van de voorafgaande week zijn ingediend door de marktdeelnemers. Met het oog op de samenhang met de geldende voorschriften in de andere vleessectoren, lijkt het ook aangewezen te bepalen dat, voor rundvlees, de lidstaten de door de marktdeelnemers van maandag tot en met vrijdag van een bepaalde week ingediende certificaataanvragen mee te delen vanaf vrijdagnamiddag van de betrokken week.

(6)

Verordening (EG) nr. 1445/95 moet derhalve worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rundvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1445/95 wordt gewijzigd als volgt:

1)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

Onverminderd artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 moet voor elke uitvoer van producten in de sector rundvlees waarvoor een uitvoerrestitutie wordt gevraagd, een uitvoercertificaat worden overgelegd met vaststelling vooraf van de restitutie, overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 13 van de onderhavige verordening.”.

2)

Artikel 7 bis wordt geschrapt.

3)

Artikel 8, lid 2, wordt geschrapt.

4)

Artikel 9, lid 2, wordt geschrapt.

5)

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 6 wordt geschrapt;

b)

lid 7 wordt vervangen door:

„7.   De lidstaten delen de Commissie de volgende gegevens mee:

elke werkdag, uiterlijk om 18.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), de totale hoeveelheid producten waarvoor een aanvraag is ingediend;

uiterlijk aan het einde van de maand van indiening van de aanvragen, de lijst van de aanvragers.”;

c)

lid 9 wordt vervangen door:

„9.   De certificaten worden afgegeven op de tiende werkdag volgende op de datum van indiening van de aanvraag. Voor aanvragen die niet aan de Commissie zijn meegedeeld, wordt geen certificaat afgegeven.”

6)

Artikel 12 bis wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 7 wordt vervangen door:

„7.   De lidstaten delen de Commissie de volgende gegevens mee:

elke werkdag, uiterlijk om 18.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), de totale hoeveelheid producten waarvoor een aanvraag is ingediend;

uiterlijk aan het einde van de maand van indiening van de aanvragen, de lijst van de aanvragers.”;

b)

lid 9 wordt vervangen door:

„9.   De certificaten worden afgegeven op de tiende werkdag volgende op de datum van indiening van de aanvraag. Voor aanvragen die niet aan de Commissie zijn meegedeeld, wordt geen certificaat afgegeven.”

7)

Artikel 13, leden 1 en 2, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten delen de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

elke vrijdag vanaf 13.00 uur:

i)

de aanvragen die van maandag tot en met vrijdag van de lopende week zijn ingediend voor certificaten met vaststelling vooraf van de restitutie als bedoeld in artikel 8, lid 1, of het feit dat in die periode geen aanvragen zijn ingediend;

ii)

de aanvragen die van maandag tot en met vrijdag van de lopende week zijn ingediend voor certificaten als bedoeld in artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1291/2000, of het feit dat in die periode geen aanvragen zijn ingediend;

iii)

de hoeveelheden waarvoor van maandag tot en met vrijdag van de lopende week certificaten zijn afgegeven in het kader van artikel 10, lid 5, van deze verordening, of het feit dat in die periode geen dergelijke certificaten zijn afgegeven;

iv)

de hoeveelheden waarvoor van maandag tot en met vrijdag van de lopende week certificaten zijn afgegeven ingevolge certificaataanvragen als bedoeld in artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1291/2000, met vermelding van de datum van indiening van de certificaataanvraag en het land van bestemming;

v)

de hoeveelheden waarvoor in de lopende week de uitvoercertificaataanvragen zijn ingetrokken als bedoeld in artikel 10, lid 4, van de onderhavige verordening;

b)

vóór de 15e van elke maand voor de voorafgaande maand:

i)

de certificaataanvragen als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1291/2000;

ii)

de hoeveelheden waarvoor in het kader van artikel 8, lid 1, van de onderhavige verordening certificaten zijn afgegeven maar niet zijn gebruikt.

2.   De in lid 1 bedoelde mededelingen moeten de volgende gegevens bevatten:

a)

de hoeveelheid in productgewicht voor elk van de in artikel 8, lid 4, bedoelde categorieën;

b)

de onderverdeling van elke hoeveelheid naar bestemming.

Bovendien wordt in de in lid 1, onder b) ii), bedoelde mededeling het restitutiebedrag per categorie aangegeven.”.

8)

Bijlage IV wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Uitvoercertificaten die betrekking hebben op uitvoer waarvoor geen restitutie wordt gevraagd, die zijn afgegeven vóór de inwerkingtreding van deze verordening en waarvan de geldigheidsduur verstrijkt na de inwerkingtreding van deze verordening, mogen worden teruggezonden naar de bevoegde nationale instantie. In afwijking van artikel 35, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 wordt, in de gevallen waarin minder dan 95 % van de in het certificaat vermelde hoeveelheid is uitgevoerd, de voor het betrokken certificaat gestelde zekerheid niet verbeurd.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 143 van 27.6.1995, blz. 35. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1965/2006 (PB L 408 van 30.12.2006, blz. 27).

(3)  PB L 336 van 29.12.1979, blz. 44. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1234/2006 (PB L 225 van 17.8.2006, blz. 21).


BIJLAGE

„BIJLAGE IV

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN DG AGRI/D/2 — Sector rundvlees

Mededelingen met betrekking tot de uitvoercertificaten — rundvlees

 

Verzender:

 

Datum:

 

Lidstaat:

 

Verantwoordelijke contactpersoon:

 

Telefoon:

 

Fax:

 

Geadresseerde

:

DG AGRI/D/2;

FAX: (32 2) 292 17 22

E-mail: AGRI-EXP-BOVINE@ec.europa.eu

Deel A —   Mededelingen op vrijdag

Periode van … tot en met …

1)

Artikel 13, lid 1, onder a) i)

Categorie

Hoeveelheden waarvoor een certificaat is aangevraagd

Bestemming (1)

 

 

 

2)

Artikel 13, lid 1, onder a) ii)

Categorie

Hoeveelheden waarvoor een certificaat is aangevraagd

Bestemming (2)

 

 

 

3)

Artikel 13, lid 1, onder a) iii)

Categorie

Hoeveelheden waarvoor een certificaat is afgegeven

Datum waarop de aanvraag is ingediend

Bestemming (3)

 

 

 

 

4)

Artikel 13, lid 1, onder a) iv)

Categorie

Hoeveelheden waarvoor een certificaat is afgegeven

Datum waarop de aanvraag is ingediend

Bestemming (4)

 

 

 

 

5)

Artikel 13, lid 1, onder a) v)

Artikel 13, lid 1, onder a) v)

Hoeveelheden waarvoor een certificaat is aangevraagd

Bestemming (5)

 

 

 

Deel B —   Maandelijkse mededelingen

1)

Artikel 13, lid 1, onder b) i)

Categorie

Hoeveelheden waarvoor een certificaat is aangevraagd

Bestemming (6)

 

 

 

2)

Artikel 13, lid 1, onder b) ii)

Categorie

Hoeveelheden waarvoor het certificaat niet is gebruikt

Bestemming (7)

Bedrag van de restitutie

 

 

 

 


(1)  Hierbij dient de in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3478/93 van de Commissie (PB L 317 van 18.12.1993, blz. 32) opgegeven landencode te worden gebruikt. Wanneer voor het land van bestemming geen code is aangegeven, moet de naam voluit worden geschreven.

(2)  Hierbij dient de in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3478/93 van de Commissie (PB L 317 van 18.12.1993, blz. 32) opgegeven landencode te worden gebruikt. Wanneer voor het land van bestemming geen code is aangegeven, moet de naam voluit worden geschreven.

(3)  Hierbij dient de in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3478/93 van de Commissie (PB L 317 van 18.12.1993, blz. 32) opgegeven landencode te worden gebruikt. Wanneer voor het land van bestemming geen code is aangegeven, moet de naam voluit worden geschreven.

(4)  Hierbij dient de in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3478/93 van de Commissie (PB L 317 van 18.12.1993, blz. 32) opgegeven landencode te worden gebruikt. Wanneer voor het land van bestemming geen code is aangegeven, moet de naam voluit worden geschreven.

(5)  Hierbij dient de in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3478/93 van de Commissie (PB L 317 van 18.12.1993, blz. 32) opgegeven landencode te worden gebruikt. Wanneer voor het land van bestemming geen code is aangegeven, moet de naam voluit worden geschreven.

(6)  Hierbij dient de in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3478/93 van de Commissie (PB L 317 van 18.12.1993, blz. 32) opgegeven landencode te worden gebruikt. Wanneer voor het land van bestemming geen code is aangegeven, moet de naam voluit worden geschreven.

(7)  Hierbij dient de in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3478/93 van de Commissie (PB L 317 van 18.12.1993, blz. 32) opgegeven landencode te worden gebruikt. Wanneer voor het land van bestemming geen code is aangegeven, moet de naam voluit worden geschreven.”


31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/10


VERORDENING (EG) Nr. 587/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 mei 2007

houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad betreffende de toekenning van communautaire steun voor de particuliere opslag van bepaalde kaassoorten in het opslagseizoen 2007/2008

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 kan steun worden verleend voor de particuliere opslag van soorten bewaarkaas en van kaassoorten die zijn geproduceerd op basis van schapenmelk en/of geitenmelk en die ten minste zes maanden moeten rijpen, indien uit de ontwikkeling van prijzen en voorraden van deze kaassoorten een ernstig gebrek aan evenwicht op de markt blijkt dat door seizoenopslag kan worden opgeheven of verminderd.

(2)

De seizoengebondenheid van de productie van bepaalde soorten bewaarkaas en van Pecorino Romano, Kefalotyri en Kasseri wordt nog verergerd door de omgekeerde seizoengebondenheid van het verbruik van deze kaassoorten. Bovendien worden de gevolgen van deze seizoengebondenheid nog verzwaard door de versnipperde productie van deze kaassoorten. Bijgevolg moet voor deze kaassoorten een seizoengebonden opslag plaatsvinden voor een hoeveelheid die overeenkomt met het verschil tussen de productie in de zomermaanden en die in de wintermaanden.

(3)

De voor de steun in aanmerking komende kaassoorten en maximumhoeveelheden, alsmede de duur van de overeenkomsten moeten naar gelang van de werkelijke marktbehoeften en de bewaarmogelijkheden voor de betrokken kaassoorten worden vastgesteld.

(4)

De inhoud van de opslagovereenkomst en de belangrijkste maatregelen inzake identificatie en controle van de kaas waarvoor de overeenkomst geldt, moeten nader worden bepaald. Bij de vaststelling van de steunbedragen moet rekening worden gehouden met de opslagkosten en met het in acht te nemen evenwicht tussen de kaas die voor deze steun in aanmerking komen en de andere op de markt gebrachte kaas. In het licht van deze elementen en van de beschikbare middelen hoeft het totale steunbedrag niet te worden gewijzigd.

(5)

Ook moeten nadere voorschriften worden vastgesteld die betrekking hebben op de documentatie en de boekhouding, alsmede op de frequentie van de controles en de wijze waarop deze moeten worden verricht. In dit verband moet worden bepaald dat de lidstaten de controlekosten geheel of gedeeltelijk aan de contractant mogen aanrekenen.

(6)

Er moet duidelijk worden gesteld dat enkel hele kazen in aanmerking komen voor steun voor de particulier opslag.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de toekenning van de in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde communautaire steun voor de particuliere opslag van bepaalde kaassoorten (hierna „de steun” te noemen) in het opslagseizoen 2007/2008.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„opgeslagen partij”: een hoeveelheid van minstens 2 t kaas van dezelfde soort, die op dezelfde dag in dezelfde opslagplaats is ingeslagen;

b)

„eerste dag van contractuele opslag”: de dag na die van inslag;

c)

„laatste dag van contractuele opslag”: de dag vóór die van uitslag;

d)

„opslagseizoen”: de periode waarin de kaas onder de regeling inzake particuliere opslag kan vallen, als omschreven in de bijlage voor elke kaassoort.

Artikel 3

Voor de steun in aanmerking komende kaassoorten

1.   Onder de in de bijlage bepaalde voorwaarden wordt steun verleend voor bepaalde soorten bewaarkaas en voor Pecorino Romano, Kefalotyri en Kasseri. Alleen hele kazen komen in aanmerking voor steun.

2.   De kaas moet in de Gemeenschap vervaardigd zijn en aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

op de kaas moet in onuitwisbare letters de onderneming waar hij vervaardigd is, alsmede de dag en de maand van vervaardiging worden vermeld, waarbij deze vermeldingen eventueel in de vorm van een code mogen worden aangebracht;

b)

de kaas moet een kwaliteitsonderzoek hebben ondergaan waaruit blijkt dat hij voldoende waarborgen biedt om na rijping in één van de in de bijlage aangegeven categorieën te worden ingedeeld.

Artikel 4

Opslagovereenkomst

1.   De overeenkomsten voor de particuliere opslag van kaas worden gesloten tussen het interventiebureau van de lidstaat waar de kaas is opgeslagen, en natuurlijke personen of rechtspersonen, hierna „contractanten” te noemen.

2.   De opslagovereenkomst wordt schriftelijk gesloten op grond van een aanvraag tot sluiting van een overeenkomst.

Deze aanvraag moet binnen 30 dagen na de inslagdatum in het bezit zijn van het interventiebureau en mag slechts betrekking hebben op partijen kaas waarvoor de inslag beëindigd is. Het interventiebureau registreert de datum waarop het de aanvraag ontvangt.

Wanneer de aanvraag het interventiebureau binnen niet meer dan tien werkdagen na de bovengenoemde uiterste termijn bereikt, kan de opslagovereenkomst alsnog worden gesloten, maar het steunbedrag wordt dan met 30 % verlaagd.

3.   De opslagovereenkomst wordt voor één of meer opslagpartijen gesloten en omvat met name bepalingen inzake:

a)

de hoeveelheid kaas waarop de overeenkomst betrekking heeft;

b)

de data voor de uitvoering van de overeenkomst;

c)

het steunbedrag;

d)

de identificatie van de opslagplaatsen.

4.   De opslagovereenkomst wordt gesloten binnen 30 dagen na de datum waarop de aanvraag tot sluiting van een overeenkomst geregistreerd is.

5.   De controlemaatregelen, en met name die welke in artikel 7 bedoeld zijn, worden door het interventiebureau in een bestek beschreven. In het opslagcontract wordt naar dit bestek verwezen.

Artikel 5

Inslag en uitslag

1.   De inslag- en uitslagperioden zijn vermeld in de bijlage.

2.   De uitslag moet steeds betrekking hebben op een volledige partij.

3.   Wanneer na het verstrijken van de eerste 60 dagen contractuele opslag de kwaliteitsvermindering van de kaas groter is dan ze normaliter als gevolg van de bewaring zou mogen zijn, kunnen de contractanten worden gemachtigd eenmaal voor iedere opslagpartij de betrokken hoeveelheden op hun kosten te vervangen.

Wanneer in het kader van de controles tijdens de opslag of bij de uitslag bepaalde hoeveelheden ondeugdelijk worden bevonden, wordt voor deze hoeveelheden geen steun toegekend. Bovendien mag de voor steun in aanmerking komende overblijvende hoeveelheid van de opslagpartij niet minder dan twee ton bedragen.

De tweede alinea geldt ook bij uitslag van een gedeelte van een partij vóór het begin van de in lid 1 bedoelde uitslagperiode of vóór afloop van de in artikel 8, lid 2, vastgestelde minimumopslagtermijn.

4.   In het in lid 3, eerste alinea, bedoelde geval geldt voor de berekening van de steun voor de vervangen hoeveelheden als eerste dag van contractuele opslag de dag waarop de periode van contractuele opslag is ingegaan.

Artikel 6

Opslagvoorwaarden

1.   De lidstaat vergewist zich ervan dat aan de voorwaarden om aanspraak op uitbetaling van de steun te kunnen maken, wordt voldaan.

2.   De contractant of, op verzoek of machtiging van de lidstaat, de beheerder van de opslagplaats, houdt ten behoeve van de met de controle belaste bevoegde instantie alle documenten ter beschikking die voor de producten die zich in particuliere opslag bevinden, uitsluitsel geven over:

a)

de eigenaar van de producten op het tijdstip van de inslag;

b)

de oorsprong en de vervaardigingsdatum van de kaas;

c)

de inslagdatum;

d)

de aanwezigheid van de kaas in de opslagplaats en het adres van de opslagplaats;

e)

de uitslagdatum.

3.   De contractant of, in voorkomend geval, de beheerder van de opslagplaats voert een in de opslagplaats beschikbaar te houden voorraadboekhouding, met de volgende gegevens:

a)

het partijnummer van de producten die zich in particuliere opslag bevinden;

b)

de inslag- en uitslagdatum;

c)

voor elke opgeslagen partij, het aantal kazen met vermelding van het gewicht per stuk;

d)

de plaats waar de producten zich in de opslagplaats bevinden.

4.   De opgeslagen producten moeten gemakkelijk identificeerbaar en vlot toegankelijk zijn en per overeenkomst uit elkaar kunnen worden gehouden. De opgeslagen kazen moeten van een bijzonder merkteken worden voorzien.

Artikel 7

Controles

1.   Bij de inslag voert de bevoegde instantie controles uit om met name te waarborgen dat de opgeslagen producten voor steun in aanmerking komen en om elke mogelijkheid tot vervanging van producten in de periode van contractuele opslag te voorkomen.

2.   De bevoegde instantie voert een onaangekondigde steekproefcontrole op de aanwezigheid van de producten in de opslagplaats uit. De steekproef moet representatief zijn en betrekking hebben op minstens 10 % van de totale hoeveelheid waarvoor in het raam van een steunmaatregel voor de particuliere opslag een overeenkomst is gesloten.

Deze controle omvat naast de in artikel 6, lid 3, bedoelde controle van de voorraadboekhouding een fysieke controle van gewicht, aard en identificatie van de producten. Deze fysieke controle moet worden uitgevoerd bij minstens 5 % van de hoeveelheid waarop de onaangekondigde controle betrekking heeft.

3.   Aan het einde van de periode van contractuele opslag gaat de bevoegde instantie na of de producten nog aanwezig zijn. Indien de producten ook na het verstrijken van de maximumperiode van contractuele opslag nog opgeslagen blijven, mag deze controle evenwel bij de uitslag worden verricht.

Met het oog op de in de eerste alinea bedoelde controle waarschuwt de contractant de bevoegde instantie, met vermelding van de betrokken opslagpartijen, ten minste vijf werkdagen vóór het verstrijken van de contractuele opslagperiode of ten minste vijf werkdagen vóór het begin van de uitslag wanneer die tijdens of na afloop van de periode van contractuele opslag plaatsvindt.

De lidstaat kan instemmen met een waarschuwingstermijn die korter is dan de in de tweede alinea bedoelde vijf werkdagen.

4.   Over de controles op grond van de leden 1, 2 en 3 wordt een verslag opgesteld waarin worden vermeld:

a)

de datum van de controle;

b)

de duur ervan;

c)

de verrichte controlewerkzaamheden.

Het controleverslag moet worden ondertekend door de bevoegde ambtenaar en medeondertekend door de contractant of, in voorkomend geval, door de beheerder van de opslagplaats en moet bij het betalingsdossier worden gevoegd.

5.   Wanneer bij 5 % of meer van de hoeveelheid gecontroleerde producten onregelmatigheden worden geconstateerd, wordt een door de bevoegde instantie te bepalen ruimere steekproef gecontroleerd.

De lidstaten delen de onregelmatigheden binnen vier weken aan de Commissie mee.

6.   De lidstaten kunnen voorschrijven dat de controlekosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de contractant komen.

Artikel 8

Steun voor de opslag

1.   De steunbedragen worden als volgt vastgesteld:

i)

0,38 EUR per ton en per dag contractuele opslag, wat bewaarkaas betreft;

ii)

0,45 EUR per ton en per dag contractuele opslag, wat Pecorino Romano betreft;

iii)

0,59 EUR per ton en per dag contractuele opslag, wat Kefalotyri en Kasseri betreft.

2.   Er wordt geen steun verleend wanneer de periode van contractuele opslag minder dan 60 dagen bedraagt. Het maximumsteunbedrag mag niet hoger zijn dan het bedrag dat overeenkomt met een periode van contractuele opslag van 180 dagen.

Wanneer de contractant de termijn als bedoeld in artikel 7, lid 3, tweede of, in voorkomend geval, derde alinea, niet in acht neemt, wordt de steun met 15 % verminderd en slechts betaald voor de periode waarvoor de contractant ten genoegen van de bevoegde instantie het bewijs levert dat de kaas contractueel was opgeslagen.

3.   De steun wordt uitbetaald op verzoek van de contractant, binnen 120 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek en voor zover de in artikel 7, lid 3, bedoelde controles zijn uitgevoerd en is voldaan aan de voorwaarden die recht geven op uitbetaling van de steun.

Wanneer echter een administratief onderzoek loopt naar het recht op steun, vindt uitbetaling eerst plaats nadat de aanspraak op de steun is erkend.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).


BIJLAGE

Categorie kaas

Voor steun in aanmerking komende hoeveelheden

Minimale rijping

Inslagperiode

Uitslagperiode

Franse bewaarkaas:

gecontroleerde oorsprongsbenaming voor de soorten beaufort of comté

„label rouge” voor „emmental grand cru”

klasse A of B voor emmentaler of gruyère

16 000 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Duitse bewaarkaas:

„Markenkäse” of „Klasse fein” Emmentaler/Bergkäse

1 000 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Ierse bewaarkaas:

„Irish long keeping cheese.

Emmental, special grade”

900 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Oostenrijkse bewaarkaas:

„1. Güteklasse Emmentaler/Bergkäse/Alpkäse”

1 700 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Finse bewaarkaas:

„I luokka”

1 700 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Zweedse bewaarkaas:

„Västerbotten/Prästost/Svecia/Grevé”

1 700 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Poolse bewaarkaas:

„Podlaski/Piwny/Ementalski/Ser Corregio/Bursztyn/Wielkopolski”

3 000 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Sloweense bewaarkaas:

„Ementalec/Zbrinc”

200 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Litouwse bewaarkaas:

„Goja/Džiugas”

700 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Letse bewaarkaas:

„Rigamond, Itālijas, Ementāles tipa un Ekstra klases siers”

500 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Hongaarse bewaarkaas:

„Hajdú”

300 t

10 dagen

van 1 juni tot en met 30 september 2007

van 1 oktober 2007 tot en met 31 maart 2008

Pecorino Romano

19 000 t

90 dagen en vervaardigd na 1 oktober 2006

van 1 juni tot en met 31 december 2007

vóór 31 maart 2008

Kefalotyri en Kasseri vervaardigd van schapen- of geitenmelk of van een mengsel van beide soorten melk

2 500 t

90 dagen en vervaardigd na 30 november 2006

van 1 juni tot en met 30 november 2007

vóór 31 maart 2008


31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/16


VERORDENING (EG) Nr. 588/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 mei 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2659/94 betreffende nadere regels voor de toekenning van steun voor de particuliere opslag van Grana Padano-, Parmigiano-Reggiano- en Provolonekaas

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2659/94 van de Commissie (2) zijn de steunbedragen voor de particuliere opslag van Grana Padano-, Parmigiano-Reggiano- en Provolonekaas vastgesteld. Gezien de beschikbare middelen, moeten de gewijzigde opslagkosten en de marktprijsramingen in het totale steunbedrag worden verrekend. Differentiëring van het steunelement lijkt evenwel niet opportuun.

(2)

Verordening (EG) nr. 2659/94 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2659/94 wordt vervangen door:

„1.   Het steunbedrag voor de particuliere opslag van kaas wordt als volgt vastgesteld:

0,48 EUR per ton en per opslagdag voor Grana Padano;

0,56 EUR per ton en per opslagdag voor Parmigiano-Reggiano;

0,40 EUR per ton en per opslagdag voor Provolone.”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 284 van 1.11.1994, blz. 26. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 735/2006 (PB L 129 van 17.5.2006, blz. 9).


31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/17


VERORDENING (EG) Nr. 589/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 mei 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1555/96 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor tomaten, abrikozen, citroenen, pruimen, perziken (nectarines daaronder begrepen), peren en tafeldruiven

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 33, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1555/96 van de Commissie van 30 juli 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling met betrekking tot de aanvullende invoerrechten in de sector groenten en fruit (2) voorziet in toezicht op de invoer van de in de bijlage bij die verordening genoemde producten. Voor dit toezicht gelden de uitvoeringsbepalingen die in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3) zijn vastgesteld.

(2)

Met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4, van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw (4) en op grond van de meest recente gegevens over 2004, 2005 en 2006, moeten de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten worden gewijzigd voor tomaten, abrikozen, citroenen, pruimen, perziken (nectarines daaronder begrepen), peren en tafeldruiven.

(3)

Verordening (EG) nr. 1555/96 moet derhalve worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor verse groenten en fruit,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1555/96 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juni 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 193 van 3.8.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 480/2007 (PB L 111 van 28.4.2007, blz. 48).

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2007 (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 6).

(4)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, wordt de tekst van de omschrijving als louter indicatief beschouwd. De werkingssfeer van de aanvullende rechten wordt in het kader van deze bijlage bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan.

Volgnummer

GN-code

Omschrijving van de producten

Toepassingsperiode

Drempelvolume

(ton)

78.0015

0702 00 00

Tomaten

van 1 oktober tot en met 31 mei

325 524

78.0020

van 1 juni tot en met 30 september

25 110

78.0065

0707 00 05

Komkommer

van 1 mei tot en met 31 oktober

3 462

78.0075

van 1 november tot en met 30 april

7 332

78.0085

0709 90 80

Artisjokken

van 1 november tot en met 30 juni

5 770

78.0100

0709 90 70

Courgettes

van 1 januari tot en met 31 december

37 250

78.0110

0805 10 20

Sinaasappelen

van 1 december tot en met 31 mei

271 744

78.0120

0805 20 10

Clementines

van 1 november tot eind februari

116 637

78.0130

0805 20 30

0805 20 50

0805 20 70

0805 20 90

Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten

van 1 november tot eind februari

91 359

78.0155

0805 50 10

Citroenen

van 1 juni tot en met 31 december

326 811

78.0160

van 1 januari tot en met 31 mei

61 504

78.0170

0806 10 10

Tafeldruiven

van 21 juli tot en met 20 november

70 731

78.0175

0808 10 80

Appelen

van 1 januari tot en met 31 augustus

1 026 501

78.0180

van 1 september tot en met 31 december

51 941

78.0220

0808 20 50

Peren

van 1 januari tot en met 30 april

239 427

78.0235

van 1 juli tot en met 31 december

35 716

78.0250

0809 10 00

Abrikozen

van 1 juni tot en met 31 juli

14 163

78.0265

0809 20 95

Kersen, andere dan zure kersen

van 21 mei tot en met 10 augustus

114 530

78.0270

0809 30

Perziken, nectarines daaronder begrepen

van 11 juni tot en met 30 september

11 980

78.0280

0809 40 05

Pruimen

van 11 juni tot en met 30 september

5 806”


31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/19


VERORDENING (EG) Nr. 590/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 mei 2007

betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het B-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1961/2001 van de Commissie van 8 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad wat de toekenning van uitvoerrestituties in de sector groenten en fruit betreft (2), en met name op artikel 6, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 134/2007 van de Commissie (3) zijn de indicatieve hoeveelheden bepaald waarvoor uitvoercertificaten van het B-stelsel kunnen worden afgegeven.

(2)

Volgens de informatie waarover de Commissie op dit ogenblik beschikt, zouden de voor de lopende uitvoerperiode vastgestelde indicatieve hoeveelheden voor tomaten binnenkort kunnen worden overschreden. Deze overschrijding zou nadelig zijn voor de goede werking van de uitvoerrestitutieregeling in de sector groenten en fruit.

(3)

Om deze situatie te verhelpen, moeten de certificaataanvragen van het B-stelsel worden afgewezen voor na 30 mei 2007 uitgevoerde tomaten, zulks tot het einde van de lopende uitvoerperiode,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De aanvragen voor uitvoercertificaten van het B-stelsel voor tomaten, die zijn ingediend op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 134/2007 en waarvoor de aangifte ten uitvoer van de producten na 30 mei en vóór 1 juli 2007 is aanvaard, moeten worden afgewezen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 31 mei 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 268 van 9.10.2001, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 548/2007 (PB L 130 van 22.5.2007, blz. 3).

(3)  PB L 42 van 14.2.2007, blz. 16, gerectificeerd in PB L 52 van 21.2.2007, blz. 12.


31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/20


VERORDENING (EG) Nr. 591/2007 VAN DE COMMISSIE

van 30 mei 2007

tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (2), en met name op artikel 5, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (3), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (4), zijn de uitvoeringsbepalingen van de regeling voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten en de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit een regelmatige controle van gegevens waarvan wordt uitgegaan bij de vaststelling van de representatieve prijzen voor de producten van de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd, met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. Derhalve moeten de representatieve prijzen voor die producten worden gepubliceerd.

(3)

Deze wijziging, gezien de marktsituatie, moet zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 31 mei 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006 (PB L 119 van 4.5.2006, blz. 1).

(2)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 679/2006.

(3)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2916/95 van de Commissie (PB L 305 van 19.12.1995, blz. 49).

(4)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 422/2007 (PB L 102 van 19.4.2007, blz. 12).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 30 mei 2007 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

Zekerheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 3

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

104,2

4

01

103,9

4

02

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

225,0

23

01

238,9

18

02

311,9

0

03

0207 25 10

Geslachte kalkoenen (zogenaamde kalkoenen 80 %), bevroren

129,1

9

01

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

258,9

11

01

269,4

8

03

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

242,0

13

01


(1)  Verklaring van de code:

01

Brazilië

02

Argentinië

03

Chili.”


RICHTLIJNEN

31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/22


RICHTLIJN 2007/29/EG VAN DE COMMISSIE

van 30 mei 2007

tot wijziging van Richtlijn 96/8/EG wat betreft de etikettering, het adverteren en het te verkoop aanbieden van voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/398/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (2) is van toepassing met ingang van 1 juli 2007. Zij is van toepassing op voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering, onverminderd de specifieke voorschriften van Richtlijn 96/8/EG van de Commissie van 26 februari 1996 inzake voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering (3).

(2)

In Richtlijn 96/8/EG wordt bepaald dat op de etikettering van de onder die richtlijn vallende producten en bij het adverteren en het te koop aanbieden geen melding mag worden gemaakt van de snelheid of van de mate van gewichtsverlies als gevolg van het nuttigen ervan, noch van een vermindering van het hongerig gevoel noch van een versterking van het gevoel van verzadiging.

(3)

Artikel 13, lid 1, onder c), van Verordening 1924/2006 staat toe dat voor levensmiddelen onder nader omschreven voorwaarden gezondheidsclaims worden gebruikt met een beschrijving van of een verwijzing naar met name een vermindering van het hongergevoel of een versterking van het gevoel van verzadiging.

(4)

Het toestaan van claims met een verwijzing naar een vermindering van het hongergevoel of een versterking van het gevoel van verzadiging op voorwaarde dat dergelijke claims zijn gebaseerd op algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs en door de gemiddelde consument goed begrepen worden, weerspiegelt de ontwikkeling van het gamma en de eigenschappen van de producten.

(5)

Deze redenering geldt zeker voor producten die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering. Daarom mag het gebruik van dergelijke claims niet langer worden verboden, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

(6)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 5 van Richtlijn 96/8/EG wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Op de etikettering van de betrokken producten en bij het adverteren en het te verkoop aanbieden mag geen melding worden gemaakt van de snelheid of van de mate van gewichtsverlies als gevolg van het nuttigen ervan.”.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 november 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 186 van 30.6.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9; gerectificeerd in PB L 12 van 8.1.2007, blz. 3.

(3)  PB L 55 van 6.3.1996, blz. 22.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/24


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 25 mei 2007

tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) te voorkomen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 2161)

(2007/365/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name op artikel 16, lid 3, derde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer een lidstaat van mening is dat het gevaar bestaat dat op zijn grondgebied schadelijke organismen worden binnengebracht of verspreid die niet in bijlage I of II bij Richtlijn 2000/29/EG zijn opgenomen, mag deze krachtens die richtlijn tijdelijk aanvullende maatregelen nemen om zichzelf tegen dat gevaar te beschermen.

(2)

Als gevolg van de aanwezigheid van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) (hierna „het nader omschreven organisme” genoemd) in het zuiden van het Iberische schiereiland heeft Spanje de Commissie en de andere lidstaten op 27 juni 2006 meegedeeld dat het op 6 juni 2006 aanvullende officiële maatregelen heeft genomen om het verder binnenbrengen en verspreiden van dat nader omschreven organisme op zijn grondgebied te voorkomen.

(3)

Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) is niet opgenomen in bijlage I of II bij Richtlijn 2000/29/EG. Uit een verslag van een op de beperkte beschikbare wetenschappelijke informatie gebaseerde ziekterisicoanalyse is echter gebleken dat dit nader omschreven organisme ernstige schade aan bomen veroorzaakt, inclusief een significante sterfte bij specifieke soorten planten, behorend tot de familie der palmen en beperkt tot planten met een diameter aan de voet van de stam van meer dan 5 cm (hierna „gevoelige planten” genoemd). De gevoelige planten komen in veel delen van Europa voor, vooral in het zuiden waar zij in grote aantallen voor sierdoeleinden worden geplant en van groot belang voor het milieu zijn.

(4)

Daarom moeten noodmaatregelen worden genomen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het nader omschreven organisme.

(5)

Die noodmaatregelen moeten gelden voor het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme, de afbakening van gebieden in de Gemeenschap waar het nader omschreven organisme aanwezig is, de invoer, de productie, het vervoer en de controle van gevoelige planten in de Gemeenschap. Er moet een onderzoek ter controle op de aanwezigheid of blijvende afwezigheid van het nader omschreven organisme bij alle planten van Palmae in de lidstaten worden uitgevoerd om meer wetenschappelijke informatie over de gevoeligheid van de planten te verzamelen.

(6)

Het is dienstig dat de resultaten van de maatregelen uiterlijk 31 maart 2008 opnieuw worden bekeken, rekening houdend met de ervaringen met het eerste groeiseizoen in het kader van de noodmaatregelen.

(7)

De lidstaten moeten zo nodig hun wetgeving aanpassen om aan deze beschikking te voldoen.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Definities

Voor de uitvoering van deze beschikking gelden de volgende definities:

a)

„nader omschreven organisme”: Rhynchophorus ferrugineus (Olivier);

b)

„gevoelige planten”: planten, met uitzondering van vruchten en zaden, met een diameter aan de voet van de stam van meer dan 5 cm van Areca catechu, Arenga pinnata, Borassus flabellifer, Calamus merillii, Caryota maxima, Caryota cumingii, Cocos nucifera, Corypha gebanga, Corypha elata, Elaeis guineensis, Livistona decipiens, Metroxylon sagu, Oreodoxa regia, Phoenix canariensis, Phoenix dactylifera, Phoenix theophrasti, Phoenix sylvestris, Sabal umbraculifera, Trachycarpus fortunei en Washingtonia spp.;

c)

„plaats van productie”: de plaats van productie als omschreven in internationale norm nr. 5 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen (2).

Artikel 2

Noodmaatregelen tegen het nader omschreven organisme

Het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het nader omschreven organisme wordt verboden.

Artikel 3

Invoer van gevoelige planten

Gevoelige planten mogen in de Gemeenschap alleen worden binnengebracht indien:

a)

zij voldoen aan de specifieke invoervoorschriften van punt 1 van bijlage I;

b)

zij bij binnenkomst in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 13 bis, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG door de verantwoordelijke officiële instantie worden gecontroleerd op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en geen tekenen van het nader omschreven organisme worden gevonden.

Artikel 4

Vervoer van gevoelige planten binnen de Gemeenschap

Gevoelige planten van oorsprong uit de Gemeenschap of in de Gemeenschap ingevoerd overeenkomstig artikel 3 mogen binnen de Gemeenschap alleen worden vervoerd als zij aan de voorwaarden van punt 2 van bijlage I voldoen.

Artikel 5

Onderzoeken en kennisgevingen

1.   De lidstaten voeren op hun grondgebied een officieel jaarlijks onderzoek uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme of bewijzen van besmetting van planten van Palmae met het nader omschreven organisme.

Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG worden de Commissie en de andere lidstaten elk jaar vóór 28 februari in kennis gesteld van de resultaten van dat onderzoek tezamen met een lijst van de afgebakende gebieden als bedoeld in artikel 6.

2.   Van elke vermoedelijke of bevestigde aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt bij de verantwoordelijke officiële instanties onmiddellijk kennisgeving gedaan.

Artikel 6

Instelling van afgebakende gebieden

Indien de resultaten van de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken of de in artikel 5, lid 2, bedoelde kennisgevingen de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied bevestigen of op andere wijze blijkt dat het organisme er aanwezig is, stellen de lidstaten afgebakende gebieden in en nemen zij officiële maatregelen overeenkomstig punt 1 respectievelijk 2 van bijlage II.

Artikel 7

Naleving

De lidstaten wijzigen zo nodig de maatregelen die zij hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme op zodanige wijze dat die maatregelen voldoen aan deze beschikking. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van die maatregelen.

Artikel 8

Herziening

Deze beschikking wordt uiterlijk op 31 maart 2008 opnieuw bekeken.

Artikel 9

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/35/EG van de Commissie (PB L 88 van 25.3.2006, blz. 9).

(2)  Glossary of Phytosanitary Terms — Reference Standard ISPM No 5 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome.


BIJLAGE I

In de artikelen 3 en 4 van deze beschikking bedoelde noodmaatregelen

1.   Specifieke invoervoorschriften

Onverminderd de bepalingen van bijlage III, deel A, punt 17, en bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 37, bij Richtlijn 2000/29/EG gaan gevoelige planten van oorsprong uit derde landen vergezeld van een certificaat, als bedoeld in artikel 13, lid 1, van die richtlijn, waarin onder de rubriek „Aanvullende verklaring” wordt verklaard dat de gevoelige planten, inclusief die welke verzameld zijn in natuurlijke habitats:

a)

permanent zijn geteeld in een land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt; of

b)

permanent zijn geteeld in een ziektevrij gebied zoals door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen, met vermelding van de naam van het ziektevrije gebied onder de rubriek „plaats van oorsprong”; of

c)

gedurende een periode van ten minste één jaar vóór de uitvoer zijn geteeld in een plaats van productie:

i)

die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong wordt geregistreerd en gecontroleerd, en

ii)

waar de planten zijn geplaatst op een terrein dat volledig natuurlijk is beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme of waar passende preventieve behandelingen worden toegepast, en

iii)

waar tijdens officiële inspecties die ten minste elke drie maanden en onmiddellijk vóór de uitvoer zijn uitgevoerd, geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn geconstateerd.

2.   Vervoersvoorwaarden

Gevoelige planten, van oorsprong uit de Gemeenschap of ingevoerd in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 3, mogen alleen in de Gemeenschap worden vervoerd, als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (1) is opgesteld en afgegeven, en zij:

a)

permanent zijn geteeld in een lidstaat of derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt; of

b)

permanent zijn geteeld in een plaats van productie in een ziektevrij gebied zoals door de verantwoordelijke officiële instantie in een lidstaat of door de nationale plantenziektekundige dienst in een derde land is vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen; of

c)

in een plaats van productie zijn geteeld gedurende een periode van twee jaar vóór het vervoer tijdens welke:

i)

de gevoelige planten op een terrein zijn geplaatst dat volledig natuurlijk is beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme of waar passende preventieve behandelingen worden toegepast, en

ii)

geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn geconstateerd bij de ten minste elke drie maanden uitgevoerde inspecties;

of

d)

indien zij zijn ingevoerd overeenkomstig punt 1, onder c), van deze bijlage, sinds het binnenbrengen in de Gemeenschap in een plaats van productie in een lidstaat zijn geteeld gedurende een periode van ten minste één jaar vóór het vervoer, tijdens welke:

i)

de gevoelige planten op een terrein zijn geplaatst dat volledig natuurlijk is beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme of waar passende preventieve behandelingen worden toegepast, en

ii)

geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn geconstateerd bij de ten minste elke drie maanden uitgevoerde inspecties.


(1)  PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/17/EG (PB L 57 van 3.3.2005, blz. 23).


BIJLAGE II

In artikel 6 van deze beschikking bedoelde noodmaatregelen

1.   Instelling van afgebakende gebieden

a)

De in artikel 6 bedoelde afgebakende gebieden bestaan uit:

i)

een besmet gebied, waarin de aanwezigheid van het nader omschreven organisme is bevestigd en dat alle gevoelige planten omvat die door het nader omschreven organisme veroorzaakte symptomen vertonen, alsmede, indien van toepassing, alle gevoelige planten die op het tijdstip van opplant tot dezelfde partij behoorden;

ii)

een buffergebied met een begrenzing op een afstand van ten minste 10 km van het besmette gebied.

Ingeval verschillende buffergebieden elkaar overlappen of dicht bij elkaar liggen, wordt een groter gebied afgebakend dat de bedoelde gebieden en de daartussen gelegen gebieden omvat.

b)

De exacte afbakening van de in punt a) bedoelde gebieden wordt gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke beginselen, de biologie van het nader omschreven organisme, de besmettingsgraad, de tijd van het jaar en de geografische spreiding van de gevoelige planten in de betrokken lidstaat.

c)

Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme buiten het besmette gebied wordt bevestigd, worden de afgebakende gebieden dienovereenkomstig gewijzigd.

d)

Indien op grond van het in artikel 5, lid 1, bedoelde jaarlijkse onderzoek het nader omschreven organisme drie jaar lang in een afgebakend gebied niet wordt aangetroffen, wordt dat gebied opgeheven en zijn de maatregelen als bedoeld in punt 2 van deze bijlage niet langer nodig.

2.   Maatregelen in de afgebakende gebieden

De in artikel 6 bedoelde officiële maatregelen die in de afgebakende gebieden moeten worden genomen, omvatten ten minste het volgende:

a)

passende maatregelen met het oog op de uitroeiing van het nader omschreven organisme;

b)

intensieve monitoring op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door passende inspecties.


31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/28


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 25 mei 2007

betreffende de niet-opneming van thiodicarb in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 2165)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/366/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 2, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG mag een lidstaat gedurende een periode van twaalf jaar na de kennisgeving van die richtlijn toelaten dat gewasbeschermingsmiddelen die niet in bijlage I opgenomen werkzame stoffen bevatten en die twee jaar na de datum van kennisgeving van die richtlijn reeds op de markt zijn, op de markt worden gebracht terwijl die stoffen in het kader van een werkprogramma geleidelijk worden onderzocht.

(2)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 703/2001 (3) van de Commissie zijn de bepalingen voor de uitvoering van de tweede fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Thiodicarb is in die lijst opgenomen.

(3)

Voor thiodicarb zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 en (EG) nr. 703/2001 beoordeeld voor een aantal door de kennisgever voorgestelde toepassingen. Bovendien worden in die verordeningen de als rapporteur optredende lidstaten aangewezen die overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 451/2000 de desbetreffende evaluatieverslagen met aanbevelingen bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) moeten indienen. Voor thiodicarb was het Verenigd Koninkrijk de rapporterende lidstaat en was alle relevante informatie ingediend op 19 januari 2004.

(4)

Het evaluatieverslag is door de lidstaten en de EFSA intercollegiaal getoetst en op 14 december 2005 bij de Commissie ingediend in de vorm van de conclusie van de EFSA betreffende de intercollegiale toetsing van de risico-evaluatie van de werkzame stof thiodicarb (4). Dit verslag is door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 14 juli 2006 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor thiodicarb.

(5)

Tijdens de evaluatie van deze werkzame stof is een aantal problemen vastgesteld. Uit de risico-evaluatie voor gebruik als insecticide bleek een acuut voedingsrisico te bestaan voor peuters als gevolg van de consumptie van behandelde tafeldruiven en voor volwassenen als gevolg van de consumptie van wijn. Verder is uit de risico-evaluatie voor het gebruik van thiodicarb als molluscicide gebleken dat er belangrijke leemten in de gegevens bestonden, met name wat de blootstelling van de toedieners en de mogelijke besmetting van het grondwater betreft, en zo was het niet mogelijk om op grond van de beschikbare informatie te concluderen dat thiodicarb voldeed aan de criteria voor opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(6)

De Commissie heeft de kennisgever verzocht haar zijn opmerkingen over de resultaten van de intercollegiale toetsing te doen toekomen en aan te geven of hij al dan niet van plan was om de stof verder te ondersteunen. De kennisgever heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht. Ondanks de door de kennisgever aangevoerde argumenten blijven de hierboven vermelde problemen echter bestaan en de evaluaties op basis van de verstrekte en tijdens de vergaderingen van deskundigen van de EFSA beoordeelde gegevens hebben niet aangetoond dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die thiodicarb bevatten, onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden aan de eisen van artikel 5, lid 1, onder a), en b), van Richtlijn 91/414/EEG voldoen.

(7)

Thiodicarb mag bijgevolg niet in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG worden opgenomen.

(8)

De nodige maatregelen moeten worden genomen om erop toe te zien dat de verleende toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die thiodicarb bevatten, binnen een bepaalde termijn worden ingetrokken en niet worden verlengd, en dat voor dergelijke producten geen nieuwe toelatingen worden verleend.

(9)

De looptijd van eventuele door de lidstaten toegestane termijnen voor de verwijdering, de opslag, het op de markt brengen of het gebruik van bestaande voorraden gewasbeschermingsmiddelen die thiodicarb bevatten, moet worden beperkt tot twaalf maanden, zodat de bestaande voorraden nog gedurende één extra groeiseizoen mogen worden gebruikt.

(10)

Deze beschikking loopt niet vooruit op eventuele latere acties van de Commissie met betrekking tot deze werkzame stof in het kader van Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van 21 december 1978 houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen (5).

(11)

Deze beschikking laat de indiening van een aanvraag voor thiodicarb overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG met het oog op de eventuele opneming van deze stof in bijlage I, onverlet.

(12)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Thiodicarb wordt niet als werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen.

Artikel 2

De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)

toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die thiodicarb bevatten, vóór 25 november 2007 worden ingetrokken;

b)

met ingang van de datum van bekendmaking van deze beschikking geen toelatingen voor thiodicarb bevattende gewasbeschermingsmiddelen meer worden verleend en geen toelatingen voor dergelijke gewasbeschermingsmiddelen meer worden verlengd.

Artikel 3

Eventuele door de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 6, van Richtlijn 91/414/EEG toegestane termijnen moeten zo snel mogelijk aflopen en in elk geval op 25 november 2008.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/25/EG van de Commissie (PB L 106 van 24.4.2007, blz. 34).

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1044/2003 (PB L 151 van 19.6.2003, blz. 32).

(3)  PB L 98 van 7.4.2001, blz. 6.

(4)  EFSA Scientific Report (2005) 55, 1-76, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance thiodicarb.

(5)  PB L 33 van 8.2.1979, blz. 36. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 229 van 29.6.2004, blz. 5).


31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/30


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 25 mei 2007

inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan Italië voor de implementatie van een systeem voor de verzameling en analyse van epidemiologische informatie over bluetongue

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 2166)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(2007/367/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op de artikelen 19 en 20,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bluetongue is een ziekte die wordt overgedragen door vectorinsecten „Culicoides spp”. Het is een grensoverschrijdende ziekte en afzonderlijke nationale inspanningen zijn niet voldoende voor een doeltreffende surveillance en bestrijding. Een geïntegreerde aanpak op communautair niveau is vereist voor de analyse van zowel de regionale als mondiale verspreiding van de bluetongue-infectie, alsook van de daarvoor verantwoordelijke Culicoides-vectoren. Daarom is de verzameling en uitwisseling van epidemiologische informatie over bluetongue in de lidstaten van fundamenteel belang voor de vaststelling van passende maatregelen voor de bestrijding van de ziekte in deze populatie en de controle van de doeltreffendheid daarvan.

(2)

Het opzetten van een communautair surveillancenetwerk zou een doeltreffende risicoanalyse op communautaire schaal mogelijk maken, alsook een vermindering van de kosten die afzonderlijke nationale systemen zouden vergen.

(3)

In deze context vergroot het gebruik van geografische informatiesystemen (GIS) de mogelijkheden voor gegevensanalyse en draagt het bij tot een beter begrip van de dynamica en de verspreiding van de ziekte.

(4)

Het Istituto Zooprofilattico Sperimentale dell’Abruzzo e del Molise „G. Caporale”, Teramo, Italië, dat een Samenwerkend centrum voor veterinaire opleiding, epidemiologie, voedselveiligheid en dierenwelzijn van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) is, is bezig met het opzetten van een webgebaseerd GIS voor de verzameling, opslag en analyse van bluetongue-surveillancegegevens (BlueTongue NETwork-toepassing). Dit systeem kan met andere lidstaten en derde landen worden gedeeld met het oog op de verificatie van de deugdelijkheid daarvan als instrument voor de bestrijding en een beter begrip van de dynamica en de verspreiding van de ziekte.

(5)

Er moet een financiële bijdrage aan dat project worden toegekend, aangezien het kan bijdragen tot de ontwikkeling van de communautaire wetgeving inzake bluetongue en uiteindelijk tot een betere bestrijding van de ziekte.

(6)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 inzake de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2) moeten veterinaire maatregelen uit het Europees Landbouwgarantiefonds worden gefinancierd. Met het oog op de financiële controle zijn de artikelen 9, 36 en 37 van die verordening van toepassing.

(7)

De betaling van de financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt verricht op voorwaarde dat de geplande activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd en de autoriteiten alle noodzakelijke informatie verstrekken.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De Gemeenschap verleent aan Italië financiële steun voor zijn project voor het opzetten van een webgebaseerd systeem voor de verzameling, opslag en analyse van bluetongue-surveillancegegevens (BlueTongue NETwork-toepassing) in het Istituto Zooprofilattico Sperimentale dell’Abruzzo e del Molise „G. Caporale”, Teramo, Italië, zoals ingediend door Italië.

2.   Er moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

a)

het systeem moet uiterlijk op 31 mei 2007 zijn opgezet en op hun verzoek ter beschikking van alle lidstaten worden gesteld;

b)

Italië moet uiterlijk op 30 september 2007 aan de Commissie een technisch en financieel verslag overleggen, waarbij het financiële verslag vergezeld moet gaan van bewijsstukken ter staving van de gemaakte kosten en de behaalde resultaten.

Artikel 2

1.   De door de Gemeenschap aan Italië voor het in artikel 1 bedoelde project verleende financiële steun bedraagt 100 % van de gemaakte personeelskosten en de kosten voor de aanschaf van uitrusting, waaronder hardware, software en andere verbruiksartikelen, door het Istituto Zooprofilattico Sperimentale dell’Abruzzo e del Molise „G. Caporale”, Teramo, Italië, voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde werkzaamheden mogen niet meer bedragen dan 100 000 EUR.

2.   De financiële steun van de Gemeenschap wordt als volgt betaald:

a)

een voorschot van 70 % op verzoek van Italië;

b)

het saldo na overlegging van de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde verslagen en bewijsstukken.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2007 (PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1).


Conferentie van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten

31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/32


BESLUIT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN

van 23 mei 2007

houdende benoeming van een rechter bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen

(2007/368/EG, Euratom)

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 224,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 140,

Overwegende dat, overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen elke drie jaar een gedeeltelijke vernieuwing plaatsvindt van de leden van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, voor een periode van zes jaar. Voor de periode van 1 september 2007 tot en met 31 augustus 2013 moeten de regeringen van de lidstaten nog een rechter benoemen ter vervollediging van de benoeming van de twaalf rechters van 25 april 2007,

BESLUITEN:

Artikel 1

De heer Santiago SOLDEVILA FRAGOSO wordt benoemd tot rechter bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen voor de periode van 1 september 2007 tot en met 31 augustus 2013.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 23 mei 2007.

De voorzitter

W. SCHÖNFELDER


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

31.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/33


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2007/369/GBVB VAN DE RAAD

van 30 mei 2007

inzake de totstandbrenging van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan

(EUPOL AFGHANISTAN)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14 en artikel 25, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 16 november 2005 is de Raad het eens geworden over de gezamenlijke verklaring „Op weg naar een nieuw partnerschap tussen de EU en Afghanistan”, waarin de Europese Unie (EU) en de regering van de Islamitische Republiek Afghanistan (de Regering van Afghanistan) zich vastleggen „op een veilig, stabiel, vrij, welvarend en democratisch Afghanistan, zoals dat in de op 4 januari 2004 [14 Dalwa 1383] aangenomen grondwet is neergelegd. Beide partijen willen Afghanistan in de internationale gemeenschap een volwaardige en actieve rol zien spelen, en willen werken aan een welvarende toekomst, zonder de dreiging van terrorisme, extremisme en georganiseerde criminaliteit”.

(2)

Op 31 januari 2006 is de „Afghanistan Compact” (London) van start gegaan. Deze overeenkomst bezegelde de vastberadenheid van de regering van Afghanistan en de internationale gemeenschap en stelde voor de volgende vijf jaar een effectief mechanisme in voor de coördinatie van de Afghaanse en internationale inspanningen om te werken naar een situatie waarin het Afghaanse volk in vrede en veiligheid in een rechtsstaat kan leven, onder goed bestuur en bescherming van de mensenrechten voor iedereen, en kan genieten van een duurzame economische en sociale ontwikkeling.

(3)

De Afghanistan Compact steunt de nationale interimontwikkelingsstrategie (i-ANDS) van de Afghaanse regering, waarin de visie en investeringsprioriteiten van de Afghaanse regering worden uiteengezet. De i-ANDS is de weerspiegeling van het proces van nationaal overleg, dat de basis vormt voor de ijkpunten van de Compact en de streefcijfers van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling in Afghanistan.

(4)

Op 13 oktober 2006 is een verslag van de gezamenlijke evaluatiemissie van de EU voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité; daarin wordt de situatie op het gebied van de rechtsstaat in Afghanistan geanalyseerd en worden aanbevelingen gedaan om de bijdrage van de EU aan die sector in Afghanistan te versterken en een strategisch effect te creëren. In het verslag van de gezamenlijke evaluatiemissie wordt onder andere aanbevolen dat de EU zou kunnen overwegen een verdere bijdrage te leveren door de politiesector te ondersteunen door middel van een politiemissie, en dat een onderzoeksmissie naar Afghanistan zou kunnen worden gestuurd om de haalbaarheid van een dergelijke missie nader te onderzoeken.

(5)

Een dergelijke onderzoeksmissie heeft dan ook tussen 27 november en 14 december 2006 in Afghanistan plaatsgevonden. In aansluiting op zijn conclusies van 11 december 2006 heeft de Raad op 12 februari 2007 zijn goedkeuring gehecht aan het crisisbeheersingsconcept voor een politiemissie van de EU in Afghanistan in een breder rechtsstatelijk verband en was hij het erover eens dat de missie een toegevoegde waarde zal opleveren. De missie zal werken aan een Afghaanse politiemacht onder plaatselijke zeggenschap die de mensenrechten eerbiedigt en opereert binnen het rechtsstatelijk kader. De missie zou kunnen voortbouwen op bestaande inspanningen en een alomvattende en strategische aanpak volgen, overeenkomstig het crisisbeheersingsconcept. Daarbij zou zij zich dienen te richten op problemen in verband met de hervorming van de politie op centraal, regionaal en provinciaal niveau.

(6)

Op 23 maart 2007 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1746 (2007) over de verlenging van het mandaat van de steunmissie van de VN in Afghanistan (UNAMA) aangenomen, waarin de Veiligheidsraad zich onder meer verheugd toont over het besluit van de EU om een politiemissie uit te voeren in een breder rechtsstatelijk verband en met koppelingen naar de drugsbestrijding, teneinde de huidige inspanningen op het gebied van de politiehervormingen op centraal en provinciaal niveau te ondersteunen en te versterken, en geeft hij aan uit te zien naar een snelle start van de missie.

(7)

Op 23 april 2007 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan het operationeel concept (CONOPS) voor een politiemissie van de EU in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN) in een breder rechtsstatelijk verband.

(8)

De regering van Afghanistan heeft de EU per brief d.d. 16 mei 2007 verzocht om een politiemissie van de EU voor Afghanistan te starten.

(9)

De politiemissie van de EU moet worden gezien tegen de bredere achtergrond van de inspanningen van de internationale gemeenschap om de regering van Afghanistan te helpen haar verantwoordelijkheid op te nemen voor de versterking van de rechtsstaat en, in het bijzonder, voor de verbetering van de capaciteit van de civiele politie en van de wetshandhaving. Er zal worden gezorgd voor nauwe coördinatie tussen de missie van de EU en de andere internationale actoren die bij de bijstand ten behoeve van de veiligheid betrokken zijn, waaronder de Internationale strijdmacht voor bijstand aan de veiligheid (ISAF), alsook degenen die steun verlenen aan hervorming van de politie en de rechtsstaat in Afghanistan.

(10)

Zoals uiteengezet in het CONOPS en gezien de behoefte aan een concrete toezegging van de EU met het oog op de politiehervorming en de koppeling met de doelstellingen van de Afghanistan Compact, moet de minimum looptijd van de missie 3 jaar bedragen; gezien de onvoorspelbaarheid van de situatie en de noodzaak van een flexibele aanpak, en in overeenstemming met de beoordelingscriteria in het CONOPS en het OPLAN, zal ieder halfjaar een evaluatie van de omvang en het toepassingsgebied van de missie moeten plaatsvinden.

(11)

Het mandaat van de missie dient te worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de doelstellingen van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) als uiteengezet in artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Missie

1.   De Europese Unie stelt hierbij voor een periode van drie jaar een politiemissie van de Europese Unie voor Afghanistan in („EUPOL AFGHANISTAN” of de „Missie”); de missie bestaat uit een planningsfase die bij de inwerkingtreding van dit Gemeenschappelijk Optreden aanvangt op 30 mei 2007, en een operationele fase die uiterlijk op 15 juni 2007 aanvangt.

2.   EUPOL AFGHANISTAN treedt op in overeenstemming met de doelstellingen vervat in artikel 3 en verricht de taken als omschreven in artikel 4.

Artikel 2

Planningsfase

1.   Tijdens de planningsfase van de missie wordt het hoofd van de missie bijgestaan door een planningsteam dat bestaat uit het personeel dat nodig is om de missie voor te bereiden.

2.   Het hoofd van de missie, bijgestaan door het planningsteam stelt het operatieplan (OPLAN) op en ontwikkelt alle technische instrumenten die nodig zijn voor de verwezenlijking van EUPOL AFGHANISTAN.

3.   Als prioriteit in het planningsproces zal een alomvattende risicobeoordeling worden verricht die in voorkomend geval wordt bijgewerkt. Daarbij zal speciale aandacht worden geschonken aan veiligheidsrisico's in verband met de activiteiten van de missie. In het OPLAN wordt rekening gehouden met geactualiseerde veiligheidsrisico's en is een veiligheidsplan opgenomen.

4.   Tijdens de planningsfase werkt het hoofd van de missie nauw samen met de speciale vertegenwoordiger van de EU (SVEU) voor Afghanistan, de Commissie en de lidstaten die op dit moment betrokken zijn bij de hervorming van de politie in Afghanistan.

5.   Het hoofd van de missie werkt nauw samen en coördineert zijn werkzaamheden in voorkomend geval met de regering van Afghanistan en de relevante internationale actoren, waaronder NAVO/ISAF, de landen die een leidende rol spelen in de provinciale wederopbouwteams, de VN (steunmissie voor Afghanistan van de VN (UNAMA)) en de derde landen die op dit moment betrokken zijn bij de politiehervorming in Afghanistan.

6.   De Raad keurt het OPLAN goed.

Artikel 3

Doelstellingen

EUPOL AFGHANISTAN dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de totstandbrenging onder Afghaans gezag van een duurzame en doeltreffende civielepolitiestructuur die zorgt voor een passende interactie met het strafrechtsysteem in ruimere zin met de werkzaamheden van de Gemeenschap, de lidstaten en andere internationale actoren op het gebied van politieke advisering en institutionele opbouw. De missie ondersteunt voorts het proces van hervorming naar een vertrouwen genietende en efficiënte politiedienst, die, in overeenstemming met de internationale normen, binnen het rechtsstatelijk kader opereert en de mensenrechten eerbiedigt.

Artikel 4

Taken

1.   Om de doelstellingen van artikel 3 te bereiken zal EUPOL AFGHANISTAN:

a)

werken aan de ontwikkeling van strategieën en de nadruk leggen op het toewerken naar een gezamenlijke totaalstrategie van de internationale gemeenschap voor politiehervorming, rekening houdend met de Afghanistan Compact en de i-ANDS;

b)

de regering van Afghanistan steunen bij het op coherente wijze uitvoeren van haar strategie;

c)

de samenhang en coördinatie tussen de internationale actoren vergroten; en

d)

de koppelingen tussen de politie en het breder rechtsstatelijk verband ondersteunen.

Deze doelstellingen worden in het OPLAN verder uitgewerkt.

2.   EUPOL AFGHANISTAN is een niet-uitvoerende missie. Zij voert haar taken uit door onder andere toezicht, begeleiding, advies en opleiding.

3.   Op gebieden die verband houden met de missie en ter ondersteuning van de doelstellingen ervan, zal EUPOL AFGHANISTAN, in voorkomend geval, projecten die door de lidstaten en derde landen onder hun verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, coördineren, faciliteren en van advies voorzien.

Artikel 5

Structuur van de missie

1.   De missie heeft een hoofdkwartier in Kabul, dat bestaat uit:

i)

het hoofd van de missie;

ii)

adviseurs van de centrale staf, onder andere een speciaal voor de missie bestemde hoge veiligheidsfunctionaris;

iii)

afdeling opleidingen;

iv)

afdelingen begeleiding en advies;

v)

administratieve dienst.

Voor zover nodig omvat de missie een ondersteunend element in Brussel.

2.   Missiepersoneel wordt ingezet op centraal, regionaal en provinciaal niveau in het licht van de veiligheidsbeoordeling. Er wordt gezocht naar technische regelingen met ISAF en de landen die een leidende rol spelen in de regionale commandoposten en provinciale wederopbouwteams voor informatie-uitwisseling, medische, veiligheids- en logistieke ondersteuning, waaronder inkwartiering bij regionale commandoposten en provinciale wederopbouwteams.

3.   Daarnaast wordt een gedeelte van het missiepersoneel ingezet ter verbetering van de strategische coördinatie bij de politiehervorming in Afghanistan, indien nodig, en wel bij het secretariaat van de Internationale politiecoördinatieraad in Kabul.

Artikel 6

Hoofd van de missie

1.   Brigade-Generaal Friedrich Eichele wordt hierbij benoemd tot hoofd van de missie EUPOL AFGHANISTAN.

2.   Het hoofd van de missie heeft de operationele leiding over EUPOL AFGHANISTAN en draagt zorg voor het dagelijks beheer.

3.   De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over aan het hoofd van de missie van EUPOL AFGHANISTAN.

4.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel. Voor gedetacheerd personeel wordt het tuchtrecht uitgeoefend door de betrokken nationale of EU-autoriteit.

5.   Het hoofd van de missie ondertekent met de Commissie een contract met betrekking tot de uitvoering van de begroting van de missie.

6.   Het hoofd van de missie werkt nauw samen met de SVEU.

7.   Het hoofd van de missie zorgt ervoor dat EUPOL AFGHANISTAN in voorkomend geval nauw samenwerkt en coördineert met de regering van Afghanistan en de betrokken internationale actoren, waaronder NAVO/ISAF, de landen die een leidende rol spelen in de provinciale wederopbouwteams, de steunmissie van de Verenigde Naties voor Afghanistan (UNAMA) en de derde landen die op dit moment betrokken zijn bij de politiehervorming in Afghanistan.

8.   Het hoofd van de missie zorgt voor passende zichtbaarheid van de missie.

Artikel 7

Personeel

1.   Het aantal en het niveau van de EUPOL AFGHANISTAN-personeelsleden zijn in overeenstemming met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen, met de in artikel 4 bedoelde taken en met de in artikel 5 bedoelde structuur.

2.   EUPOL AFGHANISTAN bestaat voornamelijk uit personeel dat door de lidstaten of de instellingen van de EU wordt gedetacheerd.

3.   Elke lidstaat of instelling van de EU draagt de kosten in verband met elk door hem of haar gedetacheerd personeelslid, met inbegrip van kosten voor vervoer van en naar de plaats van detachering, salarissen, ziektekosten en andere vergoedingen dan dagvergoedingen, en ongemakken en gevarentoeslagen.

4.   EUPOL AFGHANISTAN kan ook naar gelang van de behoeften internationaal en plaatselijk personeel op contractbasis aanwerven.

5.   Alle personeelsleden blijven onder het gezag staan van de betrokken zendstaat of EU-instelling en vervullen hun plichten en handelen in het belang van de missie. Alle personeelsleden nemen de beveiligingsbeginselen en minimumnormen als bedoeld in Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad in acht (1).

Artikel 8

Status van het personeel van EUPOL AFGHANISTAN

1.   Over de status van het personeel van EUPOL AFGHANISTAN, in voorkomend geval inclusief de voorrechten en immuniteiten en overige waarborgen die nodig zijn voor de uitvoering en de soepele werking van EUPOL AFGHANISTAN, wordt een overeenkomst gesloten conform artikel 24 van het Verdrag. De secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV), die het voorzitterschap bijstaat, kan namens het voorzitterschap over dergelijke regelingen onderhandelen.

2.   De staat of EU-instelling die een personeelslid heeft gedetacheerd, is verantwoordelijk voor de afhandeling van met de detachering verband houdende schade-eisen van of betreffende het personeelslid. De betrokken staat of EU-instelling stelt in voorkomend geval vorderingen tegen het gedetacheerd personeelslid in.

3.   De arbeidsvoorwaarden en de rechten en plichten van het internationale en het plaatselijke civiele personeel zijn vervat in contracten tussen het hoofd van de missie en de betrokken personeelsleden.

Artikel 9

Commandostructuur

1.   EUPOL AFGHANISTAN heeft, als crisisbeheersingsoperatie, een gemeenschappelijke commandostructuur.

2.   Het PVC oefent politieke controle en strategische aansturing uit.

3.   De SG/HV verstrekt het hoofd van de missie richtsnoeren via de SVEU.

4.   Het hoofd van de missie geeft leiding aan de missie en zorgt voor het dagelijks beheer ervan.

5.   Het hoofd van de missie brengt via de SVEU verslag uit aan de SG/HV.

6.   De SVEU brengt via de SG/HV verslag uit aan de Raad.

Artikel 10

Politieke controle en strategische aansturing

1.   Het PVC zorgt, onder de verantwoordelijkheid van de Raad, voor de politieke controle op en de strategische aansturing van de missie. In dat verband machtigt de Raad het PVC de relevante besluiten te nemen overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag. Deze machtiging omvat de bevoegdheid om het OPLAN en de commandostructuur te wijzigen. De machtiging omvat ook de bevoegdheden voor het nemen van de latere besluiten inzake de benoeming van het hoofd van de missie. De Raad, bijgestaan door de SG/HV, neemt besluiten met betrekking tot de doelstellingen en de beëindiging van de operatie.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité rapporteert op geregelde tijdstippen aan de Raad.

3.   Het PVC ontvangt op geregelde tijdstippen verslagen van het hoofd van de missie. Het PVC kan het hoofd van de missie in voorkomend geval voor zijn vergaderingen uitnodigen.

Artikel 11

Beveiliging

1.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de veiligheid van EUPOL AFGHANISTAN en kwijt zich van deze taak overeenkomstig het beleid van de EU inzake de veiligheid van EU-personeel dat op grond van titel V van het Verdrag en de daarvan afgeleide teksten wordt ingezet in operaties buiten de EU.

2.   Het hoofd van de missie wordt bijgestaan door een speciaal voor de missie bestemde hoge veiligheidsfunctionaris, die verslag uitbrengt aan het hoofd van de missie en die voorts nauwe, met zijn functie samenhangende betrekkingen onderhoudt met de Dienst beveiliging van de Raad.

3.   Het hoofd van de missie wijst locale veiligheidsfunctionarissen aan voor de provinciale en regionale missielocaties, die onder het gezag van de hoge veiligheidsfunctionaris verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse afhandeling van alle veiligheidsaspecten van de respectieve missie-onderdelen.

4.   In overeenstemming met het OPLAN krijgt het gehele personeel van de missie een passende veiligheidsopleiding. Zij krijgen regelmatig ter plaatse herhalingscursussen, die worden georganiseerd door de hoge veiligheidsfunctionaris.

Artikel 12

Deelname door derde landen

1.   Onder volledige eerbiediging van de beslissingsautonomie van de EU en het ene institutionele kader van de Unie kunnen kandidaat-lidstaten en derde staten worden uitgenodigd om bij te dragen aan EUPOL AFGHANISTAN, met dien verstande dat zij de kosten dragen van het uitzenden van door hen gedetacheerde politiedeskundigen en/of civiele personeelsleden, waaronder de salarissen, vergoedingen, ziektekosten, verzekering tegen grote risico's en reiskosten van en naar Afghanistan, en dat zij in voorkomend geval in de bedrijfskosten van EUPOL AFGHANISTAN bijdragen.

2.   Hierbij machtigt de Raad het PVC om de noodzakelijke besluiten betreffende de aanvaarding van de voorgestelde bijdragen te nemen.

3.   Alle derde landen die bijdragen aan EUPOL AFGHANISTAN hebben dezelfde rechten en plichten als de deelnemende EU-lidstaten bij de dagelijkse leiding van de operatie.

4.   Het PVC handelt de regelingen voor deelneming af, en legt zo nodig voorstellen daartoe aan de Raad voor; dat geldt ook voor de mogelijke financiële deelneming of bijdragen in natura van derde landen.

5.   Uitvoerige regelingen wat betreft de deelname van derde landen worden vastgelegd in overeenkomsten conform artikel 24 van het Verdrag en in voorkomend geval in aanvullende technische regelingen. De SG/HV, die het voorzitterschap bijstaat, kan namens het voorzitterschap over dergelijke regelingen onderhandelen. Wanneer de EU en een derde staat een overeenkomst tot vaststelling van een kader voor de deelneming van die derde staat aan EU-crisisbeheersingsoperaties hebben gesloten, zijn in het kader van de onderhavige operatie de bepalingen van die overeenkomst van toepassing.

Artikel 13

Financiële regelingen

1.   Het financieel referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUPOL AFGHANISTAN tot 29 maart 2008 moet dekken, bedraagt 43 600 000 EUR.

2.   Het financiële referentiebedrag voor de jaren 2008, 2009 en 2010 voor EUPOL AFGHANISTAN zal worden vastgesteld door de Raad.

3.   De uitgaven worden beheerd overeenkomstig de voorschriften en procedures van de Gemeenschap die van toepassing zijn op de algemene begroting van de EU, met als uitzondering dat prefinancieringen niet het eigendom van de Gemeenschap blijven.

4.   Het hoofd van de missie brengt over de in het kader van zijn contract ondernomen activiteiten volledig verslag uit aan de Commissie, onder wier toezicht hij staat.

5.   Onderdanen van derde landen mogen inschrijven bij aanbestedingen. Behoudens goedkeuring van de Commissie kan het hoofd van de missie met de landen die een leidende rol spelen in de regionale commandoposten en de provinciale wederopbouwteams en met in Afghanistan opererende internationale actoren technische regelingen sluiten over de levering van uitrusting, diensten en lokalen aan de missie, met name waar de veiligheidssituatie zulks vereist.

6.   De financiële regelingen moeten voldoen aan de operationele vereisten van EUPOL AFGHANISTAN, met inbegrip van de verenigbaarheid van uitrusting en de interoperabiliteit van haar teams, en rekening houden met de plaatsing van personeel bij regionale commandoposten en provinciale wederopbouwteams.

7.   De uitgaven komen voor financiering in aanmerking vanaf de datum waarop dit gemeenschappelijk optreden wordt vastgesteld.

Artikel 14

Coördinatie met communautaire acties

1.   De Raad en de Commissie zorgen, overeenkomstig hun onderscheiden bevoegdheden, voor de samenhang tussen de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en het externe optreden van de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag. Zij werken te dien einde samen.

2.   De nodige coördinatieregelingen worden ingesteld in het gebied van de missie, voor zover van toepassing, alsmede in Brussel.

Artikel 15

Vrijgave van gerubriceerde gegevens

1.   De SG/HV is gemachtigd om gerubriceerde gegevens en documenten van de EU die ten behoeve van de missie zijn opgesteld, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad vrij te geven aan NAVO/ISAF. Te dien einde zullen plaatselijke technische regelingen worden opgesteld.

2.   De SG/HV is gemachtigd om, naar gelang van de behoeften van de missie en met inachtneming van de beveiligingsvoorschriften van de Raad, ten behoeve van de missie geproduceerde gerubriceerde gegevens en documenten van de EU tot op het niveau „CONFIDENTIEL UE” vrij te geven aan de bij dit gemeenschappelijk optreden betrokken derde staten.

3.   De SG/HV is gemachtigd om, naar gelang van de operationele behoeften van de missie en met inachtneming van de beveiligingsvoorschriften van de Raad, ten behoeve van de missie geproduceerde gerubriceerde gegevens en documenten van de EU tot op het niveau „RESTREINT UE” vrij te geven aan de Verenigde Naties/UNAMA. Te dien einde zullen plaatselijke regelingen worden vastgesteld.

4.   Indien er sprake is van een concrete en onmiddellijke operationele behoefte, is de SG/HV voorts gemachtigd om gerubriceerde gegevens en documenten van de EU tot op het niveau „RESTREINT UE” die ten behoeve van de missie zijn opgesteld overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad, vrij te geven aan het gastland. In alle andere gevallen worden deze gegevens en documenten vrijgegeven aan het gastland volgens de daartoe bestemde procedures op het niveau van samenwerking tussen het gastland en de EU.

5.   De SG/HV is gemachtigd om door de EU niet-gerubriceerde documenten betreffende de beraadslagingen van de Raad over de missie die onder de geheimhoudingsplicht van artikel 6, lid 1, van het reglement van orde van de Raad vallen (2), vrij te geven aan derde staten die bij dit gemeenschappelijk optreden betrokken zijn.

Artikel 16

Inwerkingtreding en duur

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het verstrijkt op 30 mei 2010.

Artikel 17

Herzieningsclausule

1.   Dit gemeenschappelijk optreden wordt ieder halfjaar geevalueerd, teneinde de omvang en het toepassingsgebied van de missie zo nodig aan te passen.

2.   Dit gemeenschappelijk optreden wordt uiterlijk drie maanden voor het verstrijken ervan geëvalueerd teneinde vast te stellen of de missie moet worden voortgezet.

Artikel 18

Bekendmaking

Dit Gemeenschappelijk Optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

U. VON DER LEYEN


(1)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2005/571/EG (PB L 346 van 29.12.2005, blz. 18).

(2)  Besluit 2006/683/EG, Euratom van de Raad van 15 september 2006 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 285 van 16.10.2006, blz. 47). Besluit gewijzigd bij Besluit 2007/4/EG, Euratom van de Raad (PB L 1 van 4.1.2007, blz. 9).