ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 123

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
9 april 2021


Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

557e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité — JDE62 — Interactio, 27.1.2021-28.1.2021

2021/C 123/01

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Verslag over het mededingingsbeleid 2019 (COM(2020) 302 final)

1

2021/C 123/02

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming Europese high-performance computing (COM(2020) 569 final — 2020/260 NLE)

7

2021/C 123/03

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone(COM(2020) 746 final)

12

2021/C 123/04

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een nieuw migratie- en asielpact (COM(2020) 609 final)

15

2021/C 123/05

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem [COM(2020) 299 final]

22

2021/C 123/06

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa [COM(2020) 301 final]

30

2021/C 123/07

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 voor wat betreft de tijdelijke ontheffing van de regels voor slotgebruik op communautaire luchthavens als gevolg van de COVID-19-pandemie (COM(2020) 818 final — 2020/0358 (COD))

37

2021/C 123/08

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe aanpak van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied — Het Atlantisch actieplan 2.0 — Een geactualiseerd actieplan voor een duurzame, veerkrachtige en concurrerende blauwe economie in het Atlantische gebied van de Europese Unie (COM(2020) 329)

42

2021/C 123/09

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 — Investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal (COM(2020) 562 final)

59

2021/C 123/10

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (COM(2020) 642 final — 2020/0289 (COD))

66

2021/C 123/11

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 640/2010 (COM(2020) 670 final — 2020/0302 (COD))

72

2021/C 123/12

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020) 652 final — 2020/0300 (COD))

76

2021/C 123/13

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (codificatie) (COM(2020) 739 final — 2020/0329 (COD))

80

2021/C 123/14

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het goederen- en personenvervoer over de weg na het einde van de overgangsperiode als vermeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (COM(2020) 826 final — 2020/0362 (COD))

81

2021/C 123/15

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels om de basisconnectiviteit in het luchtvervoer te waarborgen na het einde van de overgangsperiode als bedoeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (COM(2020) 827 final — 2020/0363 (COD))

82

2021/C 123/16

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde luchtvaartveiligheidsaspecten na het einde van de in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie bedoelde overgangsperiode (COM(2020) 828 final — 2020/0364 (COD))

83

2021/C 123/17

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van specifieke en tijdelijke maatregelen naar aanleiding van de COVID-19-uitbraak in verband met de vernieuwing of verlenging van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen, en het uitstel van bepaalde periodieke controles en periodieke opleidingen op bepaalde gebieden van de vervoerswetgeving, voor referentieperioden volgend op die als vermeld in Verordening (EU) 2020/698 (COM(2021) 25 final — 2021/0012 (COD))

84

2021/C 123/18

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor Unievissersvaartuigen in wateren van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in wateren van de Unie (COM(2020) 830 final — 2020/0366 (COD))

85

2021/C 123/19

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in het Verenigd Koninkrijk geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal aan dergelijk in de Unie geproduceerd materiaal (COM(2020) 852 final — 2020/0378 (COD))

86

2021/C 123/20

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Beschikkingen 2003/17/EG en 2005/834/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in het Verenigd Koninkrijk verrichte veldkeuringen en controles op de instandhouding van rassen van landbouwgewassen (COM(2020) 853 final — 2020/0379 (COD))

87


NL

 


III Voorbereidende handelingen

Europees Economisch en Sociaal Comité

557e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité — JDE62 — Interactio, 27.1.2021-28.1.2021

9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Verslag over het mededingingsbeleid 2019

(COM(2020) 302 final)

(2021/C 123/01)

Rapporteur:

Gonçalo LOBO XAVIER

Raadpleging

Europese Commissie, 12.8.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

11.12.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

230/0/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het verslag van de Europese Commissie (EC) over het mededingingsbeleid 2019, waarin een aanpak is ontwikkeld om de interne markt te versterken en de economische ontwikkeling en de doelstellingen van het sociaal beleid, die essentieel zijn voor het Europese ontwikkelingsproces, kracht bij te zetten.

1.2

Zoals in diverse eerdere documenten reeds is benadrukt, beschouwt het EESC een doeltreffend en beginselvast mededingingsbeleid als een van de pijlers van de Europese Unie en een onmisbaar instrument voor de totstandbrenging van de interne markt in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en overeenkomstig de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), de ontwikkeling van een sociale markteconomie en de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (1). Deze punten blijven actueel.

1.3

Het EESC is het ermee eens dat de EC maatregelen moet nemen ter bevordering van eerlijke mededinging op markten die belangrijk zijn voor burgers en ondernemingen in de EU, zoals de digitale en de telecommunicatiesector, energie en milieu, productie, financiële diensten, belastingen, landbouw, levensmiddelen en vervoer. Deze maatregelen moeten het vertrouwen van de consument vergroten en passende voorwaarden voor het functioneren van bedrijven vastleggen. De economische en sociale veranderingen gaan razendsnel. Voortdurende aanpassing aan een moderne, duurzame, groene en digitale economie is dringend en noodzakelijk, en het mededingingsbeleid speelt hierbij een sleutelrol.

1.4

De nieuwe en voortdurende uitdagingen die voortvloeien uit het gebruik van gegevens, algoritmen en markten evolueren snel in een steeds meer digitale omgeving. Als gevolg hiervan moeten de samenwerkingsnetwerken tussen de autoriteiten van de lidstaten en de EC worden versterkt om eerlijke concurrentie op de interne markt te waarborgen. De EU moet daarom gelijke tred houden met het digitale tijdperk. Het EESC is zich ervan bewust dat er veranderingen nodig zijn en dringt aan op het doorvoeren van de nodige aanpassingen. Het EESC is er stellig van overtuigd dat de digitale markt en de onlineplatforms deel uitmaken van een nieuwe economie die cruciaal is voor Europa, maar dat het ook belangrijk is om duidelijke en eerlijke regels voor alle actoren vast te stellen.

1.5

Het EESC vestigt de aandacht van de EC op de noodzaak om voortdurend de economische en beleidsvoorwaarden te scheppen waarmee de groei van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) wordt gestimuleerd, in het kader van een gelijk speelveld dat ook grote ondernemingen in staat stelt aan het economische proces deel te nemen. Europa moet worden gezien als een sterke economische ruimte waar eerlijke mededinging en duidelijke regels voor alle marktdeelnemers gewaarborgd zijn.

1.6

Met het oog op gelijke concurrentievoorwaarden zou het EESC graag zien dat voor bedrijven uit derde landen dezelfde sociale en milieunormen gelden. Europa mag dezelfde uitdagingen niet op verschillende manieren aanpakken en mag niet “naïef” zijn waar het op mededingingsbeleid aankomt.

1.7

Het EESC steunt de gecoördineerde maatregelen van de EC voor de productiesector, maar zou graag zien dat de EU verder gaat en in nauwe samenwerking met de lidstaten een permanente oplossing voorstelt voor het bevorderen van een gelijk speelveld. De tijdelijke maatregelen inzake de toelevering van specifieke producten uit niet-EU-markten moeten een permanent karakter krijgen, met name in het geval van de invoer van essentiële medische uitrusting en andere essentiële producten. Deze pandemie heeft alle zwakke punten van een aarzelend beleid blootgelegd. Een sterke en veerkrachtige productiesector zou een van de pijlers van het mededingingsbeleid moeten zijn.

1.8

In de landbouw- en levensmiddelensector is het belangrijk om producten met een Europese oorsprongsbenaming te beschermen tegen imitaties of “kopieën”. De sectoren zaaizaad en bestrijdingsmiddelen zijn van essentieel belang voor landbouwers en consumenten, maar geven ook aanleiding tot bezorgdheid die verder reikt dan consumentenbescherming, voedselveiligheid en het waarborgen van de naleving van milieu- en klimaatnormen.

1.9

Vervoer blijft een van de lastigste dienstensectoren wat betreft concurrentie tussen de lidstaten op de interne markt. Duidelijke regels en het noodzakelijke evenwicht moeten een constante prioriteit zijn, niet alleen voor de bedrijven, maar ook voor de eindgebruikers.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Het mededingingsbeleid is van cruciaal belang voor een efficiënte en eerlijke interne markt die de Europese waarden en het Europese project kracht kan bijzetten. Met dit in het achterhoofd is het essentieel om het beleid en de richtsnoeren beter uit te leggen, zodat de interne markt wordt gezien als een meerwaarde voor de globalisering en zodat het Europese leiderschap op de weg naar duurzame en eerlijke handel niet alleen kansen schept, maar ook concrete resultaten oplevert die een impact kunnen hebben op andere economische regio’s.

2.2

Hoewel de lancering van de “geschiktheidscontrole” voor staatssteunregels in 2019 een grote verwezenlijking was, lijken de uitvoering en monitoring ervan verre van perfect en vlot te verlopen. Deze processen, waaronder openbare raadplegingen, moeten nauwkeurig en sneller zijn. Het EESC is van mening dat maatschappelijke organisaties bij het proces kunnen worden betrokken om het contact met de juiste belanghebbenden te bevorderen.

2.3

Het bestaan van het online-instrument “eLeniency” maakt het gemakkelijk en minder omslachtig om verklaringen en documenten bij de EC in te dienen, met inbegrip van clementieverzoeken in kartelzaken. Om te begrijpen wat de relevantie van de procedure is voor het waarborgen van eerlijke inspraak van het publiek, gemakkelijk toegankelijke instrumenten en procedures en benchmarking met andere instrumenten, moeten eerst ervaringen worden opgedaan.

2.4

Het EESC is het met de EC eens dat de verstorende effecten van buitenlandse subsidies en staatseigendom moeten worden aangepakt, en is van mening dat bijkomende instrumenten nodig zijn om schadelijke effecten te voorkomen. Deze kunnen doeltreffend in kaart worden gebracht door in de eerste plaats op passende wijze gebruik te maken van het Europees Mededingingsnetwerk en in de tweede plaats selectieve steunregelingen aan te pakken.

2.5

Het EESC pleit voor het ontwikkelen en versterken van de diensten van algemeen belang in de EU als een doeltreffende manier om de “Europese levenswijze” te beschermen. Voor een goede dienstverlening van algemeen belang moet worden aanvaard dat digitale infrastructuur een cruciale factor is voor digitalisering. Daarom moet een passende breedbandinfrastructuur worden ontwikkeld. Het EESC pleit voor de invoering van een staatssteunsysteem waarmee investeringen in de invoering van al deze nieuwe technologieën worden gestimuleerd, terwijl tegelijkertijd territoriale onevenwichtigheden op nationaal niveau worden aangepakt.

2.6

Projecten van gezamenlijk Europees belang spelen een belangrijke rol in onderzoek en technologische ontwikkeling en in de implementatie van innovaties. De ontwikkeling ervan moet worden gestimuleerd wegens de toegevoegde waarde die zij met zich meebrengen, en het EESC hoopt dat de mededeling over belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI) een doeltreffend instrument zal zijn voor de goede uitvoering ervan. Het is belangrijk om toezicht te houden op aanpassingen in de toepassing van de criteria op grond waarvan de lidstaten steun kunnen verlenen aan transnationale projecten die van strategisch belang zijn voor de EU.

2.7

Het EESC is van mening dat het mededingingsbeleid van de EU meer toekomstgericht moet zijn, zodat zij zich kan aanpassen aan zowel de digitalisering als aan de wereldwijde concurrentie. Het verzoekt de Commissie daarom het mededingingsbeleid hoog op de prioriteitenlijst van het werkprogramma van het “Fit for Future”-platform te plaatsen.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1   Verdere verbetering van de doeltreffendheid en de handhaving van het EU-mededingingsbeleid

3.1.1

Aangezien het mededingingsbeleid van de EU nauw verbonden is met andere belangrijke beleidsterreinen en een coherente aanpak vereist, moet zowel bij de vaststelling als bij de uitvoering ervan het bredere perspectief in het oog worden gehouden. De EU-mededingingsregels moeten in overeenstemming zijn met de belastingwetgeving (met eerlijke belastingen, ook in de digitale sector) en met het consumenten-, socialebeschermings- en arbeidsrecht. Harmonisatie op het gebied van oneerlijke concurrentie is noodzakelijk om concrete resultaten te boeken.

3.1.2

Om doeltreffend op te treden tegen oneerlijke mededinging, stelt het EESC voor om het probleem van marktdominantie aan te pakken met een nieuwe methode, namelijk door niet alleen dominant gedrag of misbruik te beoordelen, maar door ook de hele economische aanwezigheid van een werkgever over verschillende sectoren heen te monitoren, niet alleen per sector.

3.1.3

De EU moet zich ook richten op andere concurrentiebeperkende praktijken die het marktevenwicht kunnen verstoren, zoals agressieve expansie en monopolievorming, stilzwijgende collusie en lock-in-effecten (waardoor werknemers niet op meerdere platforms tegelijk actief kunnen zijn).

3.1.4

Kmo’s vormen de pijler van de Europese economie en er moet dan ook meer rekening met hen worden gehouden bij de vaststelling en uitvoering van het mededingingsbeleid. Staatssteun is een nuttig instrument, maar niet alle kmo’s zijn zich bewust van het bestaan ervan. Het EESC beveelt aan om de communicatie met kmo’s te verbeteren om hun activiteiten beter te ondersteunen.

3.1.5

De EC moet alert blijven met betrekking tot de opsporing en vervolging van kartels en misbruik van marktmacht. Twee onderzoeken van de EC zijn van bijzonder belang voor de bescherming van consumenten, die ernstige schade hebben geleden:

a)

het lopende kartelonderzoek naar BMW, Daimler en de Volkswagen-groep, waarin de EC een mededeling van punten van bezwaar heeft gezonden met haar voorlopige bevinding dat de betrokkenen tussen 2006 en 2014 de EU-concurrentieregels hebben overtreden door geheime afspraken om de concurrentie te beperken bij de ontwikkeling van technologie voor de vermindering van de uitstoot van diesel- en benzinewagens;

b)

het Mastercard-besluit, waarin de EC de creditcardmaatschappij een boete heeft opgelegd omdat zij handelaren de toegang tot grensoverschrijdende kaartbetalingsdiensten had ontzegd, hetgeen in strijd is met de mededingingsregels van de EU. De regels voor grensoverschrijdende transacties, die gepaard gingen met hogere prijzen voor handelaren en consumenten, werden afgeschaft, waarmee er een einde kwam aan de beperkingen van de grensoverschrijdende mededinging en aan de kunstmatige marktsegmentatie. Als gevolg van deze en andere stappen werd de financiële sector in het kader van de bankenunie versterkt dankzij een aantal besluiten van de EC.

3.2   Nieuwe uitdagingen aangaan in de digitale economie, telecommunicatie en media

3.2.1

Het EESC is van mening dat de digitale economie, en met name de marktpositie van de GAFA-bedrijven, een ernstige uitdaging vormt voor het EU-mededingingsrecht. Aangezien voor deze ondernemingen niet dezelfde regels gelden als voor Europese ondernemingen, moeten de herziene EU-mededingingsregels voorstellen bevatten voor nieuwe, doeltreffende instrumenten om deze situatie aan te pakken.

3.2.2

Hoewel pas onlangs een begin is gemaakt met de uitvoering van Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad (2) van 20 juni 2019, waarbij nieuwe EU-regels inzake transparantie voor zakelijke gebruikers van onlineplatforms zijn ingevoerd, moeten we alert zijn op de gevolgen ervan. Met het wijdverbreide gebruik van onlineplatforms kwamen er nieuwe spelers op de markt en ontstond er een nieuwe situatie op de interne markt, waarvan de gevolgen nog niet volledig zijn te overzien. Met het oog op een grotere veiligheid voor zowel marktspelers als burgers, zeker tijdens de huidige pandemie, moeten passende mededingingsregels worden gehandhaafd. Als de regels tekortschieten, dienen nieuwe oplossingen te worden overwogen.

3.2.3

Het EESC is blij dat de wet inzake digitale diensten niet in strijd zal zijn met het mogelijke rechtskader voor de arbeidsomstandigheden op onlineplatforms.

3.2.4

De mededingingsregels die voor traditionele ondernemingen zijn ontworpen, zijn niet geschikt voor onlineplatforms. De methoden en doelstellingen moeten dringend worden aangepast aan het veranderende ondernemingslandschap.

3.2.5

Het EESC is ervan overtuigd dat de digitale markt en onlineplatforms deel uitmaken van een nieuwe economie die cruciaal is voor Europa, maar dat er ook duidelijke en eerlijke regels moeten worden vastgesteld. Onlineplatforms en dominante bedrijven hebben veel kenmerken die aanleunen bij de monopolisatiepraktijken en de gecombineerde effecten van oligopolistische marktstructuren. Kenmerken zoals verticale integratie, een gebrek aan transparantie voor gebruikers, lock-in- en netwerkeffecten in combinatie met een sterke concentratie leiden tot structurele mededingingsproblemen, die nadelig zijn voor zowel consumenten als werknemers.

3.2.6

Platforms kunnen hun marktdominantie baseren op door gebruikers gegenereerde inhoud, zoals consumentengegevens en -gedrag of diensten die door individuele werknemers worden geleverd. Gebruikers kampen met een gebrek aan toegang tot informatie en hebben geen invloed op de gebruiksvoorwaarden. Bovendien worden de aanbevelingen en classificaties op platforms gekenmerkt door een gebrek aan transparantie. Oneerlijke en discriminerende classificatiepraktijken moeten als oneerlijke mededingingspraktijken worden beschouwd.

3.2.7

Schaalvoordelen zijn een fundamentele bron van marktdominantie voor digitale platforms. De marginale kosten van bedrijfsuitbreiding zijn verwaarloosbaar in vergelijking met traditionele bedrijven, aangezien platforms die arbeidsintensieve diensten aanbieden door middel van wanpraktijken een groot deel van de kosten en risico’s op hun individuele werknemers afwentelen. Platforms beweren soms dat de schaalvoordelen beperkt zijn tot de fysieke capaciteit van individuele chauffeurs/koeriers/werknemers, maar er zijn geen investeringen nodig om extra werknemers “te werven” (of te “desactiveren”) om de markt uit te breiden.

3.2.8

In het huidige mededingingsrechtelijke kader van de EU wordt onvoldoende rekening gehouden met arbeidsmarktgerelateerde punten van zorg, zoals werkgevers met monopsoniemacht, ondermijning van de sociale normen, een situatie die bovendien schadelijke gevolgen heeft voor zowel de werkgevers, die onder een onhoudbare concurrentiedruk komen te staan, als voor de lidstaten, die belastinginkomsten en socialezekerheidsbijdragen mislopen (3). Zoals verschillende voorbeelden op nationaal niveau laten zien, mogen de mededingingsregels geen belemmering vormen voor collectieve onderhandelingen voor alle werknemers, met inbegrip van platformwerkers, om te onderhandelen over innovatieve instrumenten en overeenkomsten.

3.2.9

Bij de beoordeling van de marktmacht in de digitale economie moet meer rekening worden gehouden met de som van de activiteiten op verschillende markten en de totale impact daarvan op relevante online- en offline-markten. Ook moet de toegang tot algoritmen die gebruikersgegevens verwerken om producten, aanbiedingen, advertenties en prijzen te personaliseren in overweging worden genomen; hierbij dienen de grondrechten van de betrokkenen in acht te worden genomen.

3.3   Mededingingsbeleid ter ondersteuning van de EU-doelstellingen op het gebied van koolstofarme energie en milieu

3.3.1

Het EESC staat achter de doelstelling van de EC om het concurrentievermogen van de Europese Unie op lange termijn te waarborgen door middel van duurzaamheid en de overgang naar een veilige, klimaatneutrale en hulpbronnenefficiëntere economie, en door de circulaire economie te stimuleren en te versterken.

3.3.2

Het EESC roept op tot een versterking van de Green Deal, als cruciale Europese overeenkomst om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 tot nul terug te brengen. De rol van maatschappelijke organisaties en de sociale partners kan in dit verband doorslaggevend zijn. Het zou raadzaam zijn om de milieurichtlijnen aan een “geschiktheidscontrole” te onderwerpen, om te garanderen dat aan de EU-verbintenissen wordt voldaan.

3.3.3

Met betrekking tot het emissiehandelssysteem na 2012 (ETS-richtlijnen) geeft het EESC de voorkeur aan de bevordering van staatssteunmaatregelen. Het steunt de herziening van de staatssteunregeling en de aanpassing ervan aan het nieuwe EU-emissiehandelssysteem voor 2021-2030, waarop veel hoop is gevestigd.

3.3.4

Het EESC steunt de ambitie om in de EU alle verontreiniging tot nul terug te dringen en alle geplande energie-efficiëntiemaatregelen goed te keuren en uit te voeren. Duurzame investeringen in de EU moeten worden aangemoedigd. Hiertoe moeten de criteria om te bepalen of een economische activiteit als ecologisch duurzaam wordt aangemerkt, zo snel mogelijk worden toegepast om de mate van ecologische duurzaamheid van beleggingen vast te stellen (4).

3.3.5

Zoals het EESC reeds in eerdere adviezen heeft aangegeven, acht het steun voor de invoering van hernieuwbare energie noodzakelijk. Terwijl de continuïteit van de energievoorziening wordt gewaarborgd, moet staatssteun worden verleend om hernieuwbare energie te bevorderen en zo de milieu-, sociale en economische voordelen van de overheidsfinanciering te optimaliseren.

3.4   Bescherming van de concurrentie in de productiesector

3.4.1

De COVID-19-crisis heeft de zwakke punten van de productiesector in de EU blootgelegd, met name in de gezondheidssector, waar de EU afhankelijk is van bronnen buiten de EU voor medische uitrusting, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen zoals maskers, en voor apparatuur voor kunstmatige beademing en andere essentiële producten om de pandemie te bestrijden. De EU heeft een sterke productiesector nodig waarin Europese ondernemingen de interne markt bevoorraden, met name in essentiële sectoren. Het EESC steunt de gecoördineerde maatregelen die de EC heeft genomen, maar zou graag zien dat de EU verder gaat en in nauwe samenwerking met de lidstaten een permanente oplossing voor dit probleem voorstelt. Voor de tijdelijke maatregelen inzake de toelevering van specifieke producten afkomstig van markten buiten de EU moet een permanente oplossing in de plaats komen, met name wat de invoer van essentiële medische uitrusting betreft. Een sterke en veerkrachtige productiesector zou een van de pijlers van het mededingingsbeleid moeten zijn.

3.4.2

Met het oog op gelijke concurrentievoorwaarden zou het EESC graag zien dat voor bedrijven uit derde landen dezelfde sociale en milieunormen gelden.

3.5   Een gelijk speelveld op belastinggebied

3.5.1

Het EESC is ingenomen met de maatregelen die de EC in 2019 op belastinggebied heeft genomen. Tegelijkertijd is het belangrijk om ook op dit gebied voor eerlijke concurrentie tussen de verschillende landen te zorgen. Er is met name behoefte aan meer waakzaamheid ten aanzien van belastingafspraken (rulings) en de illegale concurrentievoordelen die worden verkregen door overeenkomsten tussen bepaalde landen en de grote spelers, wat de vrije markt verstoort, schade toebrengt aan kmo’s en oneerlijke mededinging tussen landen veroorzaakt (5).

3.5.2

De regulering van digitale diensten is een belangrijk punt waarop de Europese Commissie zich zou moeten concentreren.

3.5.3

Een nieuwe aanpak ten aanzien van de GAFA-bedrijven is noodzakelijk om een gelijk speelveld te waarborgen en een eerlijke verdeling van de door deze bedrijven gegenereerde belastinginkomsten te bevorderen.

3.6   De financiële sector veerkrachtiger maken in het kader van de bankenunie

De financiële crisis van 2008 en de gevolgen ervan voor de reële economie en het vertrouwen van de markten maken dat het doen en laten van de banksector met argusogen wordt bekeken; een en ander heeft te maken met de terechte vrees dat de situatie opnieuw ontspoort. De tijdelijke staatssteun heeft de financiële sector behoed voor ineenstorting. De herstructurering van de sector heeft geleid tot het verdwijnen van een aantal instellingen, maar ook tot concentraties, wat zorgwekkend kan zijn, niet alleen omdat zij bij een nieuwe crisis de stabiliteit van de sector in gevaar dreigen te brengen, maar met name omdat de omvang van deze nieuwe groepen de concurrentieverhoudingen zou kunnen scheeftrekken. Het EESC verzoekt de EC om waakzaam te blijven ten aanzien van mogelijke gevallen van misbruik van een dominante positie, aangezien deze de belangen van consumenten en de financiering van bedrijven, met name van kmo’s, kunnen schaden.

3.7   Eerlijke mededinging in de levensmiddelen-, de consumenten- en de gezondheidssector

3.7.1

In de landbouw- en voedingssector is het belangrijk om producten met een Europese oorsprongsbenaming te beschermen. De sector zaaizaad en bestrijdingsmiddelen zijn van essentieel belang voor landbouwers en consumenten, maar geven ook aanleiding tot bezorgdheid die verder reikt dan consumentenbescherming, voedselveiligheid en het waarborgen van de naleving van milieu- en klimaatnormen.

3.7.2

Consumentenbescherming moet in evenwicht zijn met de ondersteuning en bevordering van innovatieve ondernemingen en kmo’s op manieren die de dynamische concurrentie op de markt niet belemmeren. Dit is de belangrijkste manier om hoogwaardige banen te creëren en om de dynamische duurzaamheid van het productiesysteem te waarborgen.

3.8   Vervoer- en postdiensten

Het EESC erkent het belang van vervoer en postdiensten en de noodzaak om een gelijk speelveld tot stand te brengen om deze sectoren in staat te stellen de gemeenschap te ondersteunen. Wat vervoer betreft, wordt er bij de EC op aangedrongen om na te gaan of en in hoeverre de vrijstelling van de kerosinebelasting ongeoorloofde steun aan luchtvaartmaatschappijen is, ten nadele van het spoorvervoer.

4.   De krachten bundelen voor een betere wereldwijde mededingingscultuur

4.1

De internationale dimensie van het mededingingsbeleid moet centraal staan bij het bepalen en handhaven van de regels. Het mededingingsbeleid ontwikkelt zich in een internationale omgeving waar de definities en beginselen van het mededingingsrecht zeer uiteenlopend zijn, ten nadele van de bedrijven in de EU.

4.2

Veel kmo’s lijden eronder dat de EU-regels inadequaat zijn ten opzichte van hun internationale concurrenten. Oneerlijke concurrentie is een probleem dat moet worden aangepakt om de EU-normen te verdedigen. Er zijn veel klachten van ondernemingen in Europa (gebrek aan flexibiliteit). In sommige productiegebieden in derde landen leidt het gebrek aan toepassing van de milieu- en sociale normen van de EU tot marktverstoringen ten nadele van Europese bedrijven, met name kmo’s. Dit zou Europa zorgen moeten baren.

4.3

Het mededingingsmodel van de EU moet internationaal worden gepromoot. De EU moet het voortouw nemen in termen van een wereldwijde mededingingscultuur met een systeem dat zowel ondernemingen als werknemers beschermt. Er is een diepgaande discussie nodig over de beginselen van het mededingingsrecht in Europa in vergelijking met andere economische regio’s, met name de Verenigde Staten en China, bijvoorbeeld met betrekking tot duurzaamheid en milieu.

4.4

Om een evenwicht te vinden tussen marktvrijheid en concentraties, volstaat het niet om te kijken naar de concurrentiedruk van andere grote mondiale spelers, vooral als deze afkomstig zijn uit landen die gesloten zijn voor concurrentie van buitenlandse bedrijven. Het EESC onderstreept het belang van een coherente EU-aanpak om de eerbiediging van mensen- en arbeidsrechten, de tenuitvoerlegging van de SDG’s en de bevordering van milieunormen en duurzame beleggingen in bedrijfsactiviteiten in de hele wereld met elkaar in verband te brengen. De preferentiële handels- en tariefregelingen die aan verschillende derde landen worden toegekend, moeten worden herzien en moeten meer afhankelijk worden gemaakt van de daadwerkelijke toepassing van normen op het gebied van duurzame ontwikkeling, teneinde een eerlijk en concurrerend speelveld voor Europese bedrijven tot stand te brengen. In dit verband beveelt het EESC aan om, in de plaats van bedrijfsfusies die de concurrentie verzwakken, maatregelen te nemen om bedrijven te ondersteunen bij het ontwikkelen van duurzame investeringen op derde markten. Dergelijke maatregelen kunnen onder meer bestaan uit fiscale stimulansen voor O&O en de bevordering van overeenkomsten tussen Europese producenten om de export- en investeringsstrategieën in het buitenland te coördineren in overeenstemming met de economische, sociale en milieunormen van de EU.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Artikelen 7, 9, 11 en 12 VWEU.

(2)  PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57.

(3)  PB C 429 van 11.12.2020, blz. 173.

(4)  PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.

(5)  PB C 97 van 24.3.2020, blz. 62


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/7


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming Europese high-performance computing

(COM(2020) 569 final — 2020/260 NLE)

(2021/C 123/02)

Rapporteur:

Louise GRABO

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 26.10.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 187 en 188, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

11.12.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

240/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC onderschrijft het nut van dit strategische initiatief en de toegevoegde waarde van een gemeenschappelijke onderneming (GO) EuroHPC (high-performance computing) als een concrete stap in overeenstemming met de cloudstrategie van de Europese Unie en als integrerend onderdeel van een bredere EU-strategie (waaronder cyberbeveiliging, de digitale eengemaakte markt, de Europese gigabitmaatschappij, open wetenschap, EU4Health en RescEU).

1.2

Het EESC is van mening dat de investeringen die de EU de afgelopen jaren, en zelfs na het uitbreken van de COVID-19-pandemie, heeft gedaan voor de aankoop en exploitatie van supercomputers van wereldklasse nog steeds geen optimaal niveau hebben bereikt in vergelijking met die van haar concurrenten (de VS, China en andere landen). Er zijn aanvullende middelen en investeringen nodig, ook van de kant van de EU-lidstaten, en dan met name de lidstaten die minder vergevorderd zijn op dit gebied en/of er minder op hebben ingezet. Als de EU op wereldniveau wil concurreren op het gebied van HPC-toepassingen, dan is het van essentieel belang dat deze middelen worden gecombineerd met coherente onderzoeks- en innovatieprogramma’s van de EU en het volgende MFK 2021-2027, waaronder ook de faciliteit voor herstel en veerkracht.

1.3

Het EESC onderschrijft de industriële aanpak, binnen een vernieuwde industriële en geïntegreerde kmo-strategie van de EU, om de volgende generatie energiezuinige microchips in Europa te ontwikkelen, waardoor de EU minder afhankelijk wordt van invoer en waardoor de toegang tot HPC-technologie en knowhow van topkwaliteit wordt veiliggesteld.

1.4

Het EESC roept de Commissie op om haar inspanningen op te voeren en een “meerjarige routekaart” op te stellen die de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld van de EU kan garanderen en op een praktische manier kan bijdragen tot de respectieve niveaus van bestuur van gemeenschappelijke ondernemingen in strategische sectoren (systemen voor vroegtijdige waarschuwing op het gebied van gezondheidspreventie, paraatheid, proefprogramma’s voor cursussen ter beperking van het risico op rampen, en cyberbeveiliging). Naast de bestaande HPC-kenniscentra en digitale-innovatiehubs moet in de adviesgroepen van de gemeenschappelijke onderneming daarom zo snel mogelijk ruimte worden gemaakt voor een permanente dialoog met het maatschappelijk middenveld, die waarde toevoegt en een multiplicatoreffect heeft. Naar zijn aard zou het EESC de ideale partner zijn voor het organiseren van een open jaarlijks dialoogforum van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC-, in combinatie met educatieve bewustmakingscampagnes waarbij wetenschappelijke en kennisnetwerken, sociale en economische partners, maatschappelijke organisaties en de media actief worden betrokken.

1.5

Het EESC acht het noodzakelijk om feedback van het maatschappelijk middenveld van de EU te verzamelen om ervoor te zorgen dat de EU-instellingen en de lidstaten de toegevoegde waarde op korte en middellange termijn van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC en de sectorale voordelen en kansen die dit als juridisch en strategisch instrument biedt, beter kunnen monitoren, uitleggen en bevorderen. De gemeenschappelijke onderneming EuroHPC moet niet alleen wetenschappelijke/onderzoeksgemeenschappen ten goede komen, maar moet ook zorgen voor meer “ownership” en betrokkenheid van geïnteresseerde intermediairs zoals openbare instellingen, de sociale partners op EU-niveau, en maatschappelijke organisaties, industriële en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), vertegenwoordigende organisaties en waardeketenactoren in de ontwikkeling van softwaretoepassingen, die toegang bieden tot infrastructuur, wat van bijzonder belang is voor kleinere landen, en bijdragen in natura aan de gemeenschappelijke onderneming HPC bevorderen.

1.6

Het EESC is verheugd dat twee van de partners van de Commissie in het kader van het contractuele publiek-private partnerschap (cPPP) de eerste particuliere leden zouden kunnen worden. Dat is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de EU-industrie van meet af aan deelneemt in de gemeenschappelijke onderneming. Een en ander geldt met name voor micro-ondernemingen en kmo's die concurrerende oplossingen/aanpassingsvermogen bieden, maar het risico lopen van openbare aanbestedingen te worden uitgesloten of daarbij minder kans te maken als zij niet naar behoren worden gedekt door een specifiek juridisch hoofdstuk en/of bestaande consortiumvormen. De vaststelling van specifieke aanbestedingsprocedures en van gunningscriteria moet aan de eisen van de tijd worden aangepast om ervoor te zorgen dat bestaande of nieuwe “kmo-clusters” gemakkelijker kunnen worden betrokken bij deze specifieke EU-verordening inzake een gemeenschappelijke onderneming (1) voor klassieke HPC-supercomputers en softwaretoepassingen, maar ook bij de aanschaf van kwantumcomputers/simulatoren.

1.7

Het EESC juicht de mogelijkheid toe om meer partners aan te trekken, maar dringt er ook op aan dat dit bij nieuwe partners, met name die van buiten de EU, op basis van wederkerigheid gebeurt.

1.8

De EU zou de kans moeten grijpen die de ontwikkeling van technologie voor de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC biedt om de betreffende Europese sectoren te ontwikkelen, zodat ze de hele productieketen kunnen bestrijken (ontwerp, fabricage, uitvoering en toepassing).

1.9

De EU dient voor de middellange termijn de volgende doelstelling te formuleren: het vermogen ontwikkelen om HPC te plannen en te produceren, met gebruikmaking van Europese technologie.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Op 10 maart 2020 heeft de Europese Commissie de mededeling Een nieuwe industriestrategie voor Europa aangenomen, waarin een ambitieuze Europese industriestrategie wordt uiteengezet die als leidraad moet dienen in de tweeledige transitie naar klimaatneutraliteit en digitaal leiderschap. In haar mededeling benadrukt de Commissie dat sterker moet worden ingezet op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën die strategisch belangrijk zijn voor de industriële toekomst van Europa, waaronder high-performance computers en kwantumtechnologieën. In een daaropvolgende mededeling van 27 mei 2020, getiteld Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie (2), worden HPC-toepassingen aangemerkt als een strategische digitale capaciteit die prioriteit zal genieten bij investeringen in het Europees herstel, bijvoorbeeld uit de faciliteit voor herstel en veerkracht, InvestEU en de strategische investeringsfaciliteit.

2.2

Toepassingen van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC die gebruikmaken van zogeheten “supercomputers” met een extreem hoge rekenkracht kunnen zeer complexe en veeleisende vraagstukken oplossen. Tegenwoordig vormen ze een belangrijke factor voor mondiaal leiderschap in strategieën op het gebied van wetenschappelijke, industriële, biologische en (cyber)terrorismerisico’s, en zijn ze dus essentieel voor nationale veiligheid, defensie en geopolitieke uitdagingen en meer in het algemeen voor de digitale en groene transitie van onze maatschappij. Toepassingen van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC ondersteunen tevens de data-economie, waardoor belangrijke technologieën zoals artificiële intelligentie (AI), data-analyse en cyberbeveiliging het enorme potentieel van big data kunnen benutten.

2.3

Bovendien speelt HPC een steeds grotere rol op mondiaal niveau bij het ondersteunen van publieke besluitvorming door scenario’s te simuleren en mondiale en regionale gemeenschappelijke respons- en kennisnetwerken met betrekking tot natuurrampen (bijv. tsunami’s, overstromingen, brand, aardbevingen) en antropogene rampen (bijv. industriële risico’s) te ondersteunen. In dit kader zouden systemen van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC hun toegevoegde waarde kunnen bewijzen en vergroten wanneer zich meerdere risico’s tegelijk voordoen die een aanzienlijke negatieve impact op de samenleving hebben.

2.4

De gemeenschappelijke onderneming EuroHPC betrekt verschillende industriële sectoren bij zijn activiteiten teneinde te innoveren en op te schalen naar hoogwaardigere producten en diensten die op de interne en mondiale markten kunnen worden gebracht, waardoor een opening wordt gecreëerd naar nieuwe industriële toepassingen in combinatie met andere geavanceerde digitale technologieën.

2.5

HPC-toepassingen en -infrastructuurvoorzieningen zijn op bijna elk onderzoeksgebied, van fundamentele natuurkunde tot biogeneeskunde, van cruciaal belang voor doorbraken en diepere wetenschappelijke inzichten.

2.6

HPC wordt gebruikt bij de COVID-19-pandemie, vaak in combinatie met AI, om de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen te versnellen, de verspreiding van het virus te voorspellen, schaarse medische hulpmiddelen te beheren en te verdelen, en te anticiperen op de doeltreffendheid van maatregelen om het virus in te dammen en post-epidemische scenario’s.

2.7

HPC is ook een essentieel instrument voor onderzoekers en beleidsmakers om grote maatschappelijke kwesties aan te pakken, zoals klimaatverandering, migratie, slimme en groene ontwikkeling, duurzame landbouw, gepersonaliseerde geneeskunde en crisisbeheer in de EU, samen met buurlanden en derde landen.

2.8

Volgens het werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD) (3) (…) was en is Europa wereldwijd nog steeds toonaangevend op het gebied van HPC-toepassingen, maar raakt het met zijn supercomputerinfrastructuur achterop in de wereld.

2.9

Een algemeen aanvaarde hoofdindicator van regionaal concurrentievermogen op HPC-gebied is het aantal systemen in de “top-10”- en “top-500”-ranglijsten van supercomputers in elk van de wereldregio’s.

2.10

Het basisprobleem, zoals gedefinieerd in de EuroHPC JU IA- en de EIB-studie (4), is dat de EU volgens de EuroHPC JU IA niet over de beste supercomputers ter wereld beschikt. Momenteel bevindt geen van de 10 grootste supercomputers ter wereld zich in de EU. Gezamenlijk investeren de EU en de lidstaten beduidend minder in de levering en infrastructuur van HPC-technologie dan de VS, China of Japan.

2.11

De komende jaren zullen de leidende rol van Europa in de data-economie, onze wetenschappelijke excellentie en ons industriële concurrentievermogen steeds meer afhangen van de mate waarin we belangrijke HPC-technologieën kunnen ontwikkelen, toegang kunnen bieden tot supercomputing- en data-infrastructuurvoorzieningen van wereldklasse en onze huidige excellentie op het gebied van HPC-toepassingen kunnen handhaven. Om dit mogelijk te maken is een pan-Europese strategische aanpak via gemeenschappelijke ondernemingen cruciaal.

2.12

De eerste gemeenschappelijke onderneming EuroHPC werd in oktober 2018 opgericht als juridisch en financieel kader waarin middelen van de EU, 32 landen en twee particuliere leden — het Europees Technologieplatform voor HPC (ETP4HPC) en de Big Data Value Association (BDVA) — werden gebundeld.

2.13

Tot dusver heeft de gemeenschappelijke onderneming middelen uit het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 gebruikt voor haar strategische investeringen. In 20 maanden tijd heeft de gemeenschappelijke onderneming de totale investeringen in HPC op Europees niveau aanzienlijk doen stijgen en is zij begonnen werk te maken van haar taak om Europa weer een leidende rol te geven op HPC-gebied. Tegen eind 2020 zal EuroHPC een supercomputing- en data-infrastructuur van wereldklasse uitrollen die toegankelijk is voor publieke en private gebruikers in heel Europa. Met de investeringen worden ook HPC-kenniscentra in heel Europa ondersteund, die ervoor zorgen dat HPC breed beschikbaar is in de Unie en die specifieke diensten en hulpmiddelen leveren voor industriële innovatie (ook voor kleine en middelgrote ondernemingen) en de ontwikkeling van HPC-vaardigheden, onderzoek en innovatie op het gebied van kritieke technologieën en toepassingen voor HPC-hardware- en -software. Hierdoor zal de EU beter in staat zijn om innovatieve HPC-technologie te produceren.

2.14

In de verordening van de Raad tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC in 2018 (5) werd als doel gesteld de volgende supercomputinggrens te bereiken: exaschaalprestatie. Zie overweging 12: “De gemeenschappelijke onderneming moet uiterlijk begin 2019 opgezet en operationeel zijn teneinde de doelstelling te verwezenlijken om de Unie tegen 2020 toe te rusten met pre-exaschaalinfrastructuur, en rond 2023-2025 de nodige technologieën en toepassingen voor de totstandbrenging van exaschaalcapaciteit te ontwikkelen”. Deze extra rekenkracht zou mede worden bereikt met de invoering van kwantumcomputers en de overgang naar post-exaschaaltechnologieën.

2.15

De huidige voorgestelde verordening is in wezen een voortzetting van het bestaande initiatief uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad, waarbij wijzigingen worden aangebracht om de verordening van 2018 aan te passen aan de programma’s van het volgende meerjarig financieel kader (MFK), maar ook om rekening te houden met de prioriteiten van de Commissie, en om ervoor te zorgen dat de gemeenschappelijke onderneming middelen uit de nieuwe MFK-programma’s voor 2021-2027 kan gebruiken.

2.16

In het werkdocument (SWD(2020) 179 final) van de diensten van de Europese Commissie wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van belangrijke sociaal-economische en technologische aanjagers en van gebruikerseisen die van invloed zijn op de toekomstige ontwikkeling van HPC- en data-infrastructuurvoorzieningen, -technologieën en -toepassingen in de EU en wereldwijd, rekening houdend met de politieke prioriteiten van de EU voor 2020-2025.

2.17

HPC wordt gebruikt in meer dan 800 wetenschappelijke, industriële en publieke toepassingen die een belangrijke rol spelen bij het stimuleren van het innovatievermogen van de industrie, het bevorderen van de wetenschap en het verbeteren van de kwaliteit van leven van mensen. Europa is momenteel toonaangevend in HPC-toepassingen op een breed scala van gebieden, zoals gepersonaliseerde geneeskunde, weersvoorspelling, het ontwerpen van nieuwe vliegtuigen, auto’s, materialen en geneesmiddelen, en energie, techniek en productie.

2.18

De governance en de verdeling van de stemrechten van de voorgestelde gemeenschappelijke onderneming blijven identiek ten opzichte van Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad. De gemeenschappelijke onderneming HPC zal doorgaan met de uitvoering van de strategische routekaart voor HPC, zoals vastgesteld in de meerjarige strategische onderzoeks- en innovatieagenda’s die zijn opgesteld door de EuroHPC-adviesgroep inzake onderzoek en innovatie (RIAG) en de EuroHPC-adviesgroep inzake infrastructuur (InfrAG), aangevuld met de strategische onderzoeksagenda van de particuliere leden van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC, om het HPC-ecosysteem tot stand te brengen. De financiële bijdrage van de Unie aan de gemeenschappelijke onderneming in het kader van het MFK 2021-2027 zou [XXX] EUR bedragen, aangevuld met een minstens even grote totale bijdrage van de deelnemende staten en de particuliere leden van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC. De gemeenschappelijke onderneming zal deze middelen hoofdzakelijk gebruiken voor de uitvoering van haar hierboven beschreven activiteiten in het kader van de vijf pijlers.

2.19

De belangrijkste resultaten die de voorgestelde gemeenschappelijke onderneming EuroHPC naar verwachting in het komende decennium zal opleveren, zijn onder meer:

een gefedereerde, beveiligde en hypergeconnecteerde infrastructuur voor de Europese gemeenschappelijke onderneming HPC en voor data met midrange-supercomputers en ten minste twee exaschaalsystemen van topklasse en twee post-exaschaalsystemen van topklasse (ten minste één van elke categorie gebouwd met Europese technologie);

hybride computinginfrastructuurvoorzieningen die geavanceerde computersystemen integreren;

kwantumsimulatoren en kwantumcomputers in HPC-infrastructuurvoorzieningen;

beveiligde cloudgebaseerde HPC- en data-infrastructuur voor Europese particuliere gebruikers;

door HPC aangedreven capaciteiten en diensten op basis van Europese openbare dataruimten voor wetenschappers, de industrie en de overheidssector;

technologische bouwstenen van de volgende generatie (hardware en software) en de integratie ervan in innovatieve HPC-architecturen voor exaschaal- en post-exaschaalsystemen;

expertisecentra voor HPC-toepassingen en industrialisering van HPC-software, met nieuwe algoritmen, codes en instrumenten die geoptimaliseerd zijn voor toekomstige generaties supercomputers;

grootschalige industriële proefopstellingen en platforms voor HPC en datatoepassingen en -diensten in cruciale bedrijfssectoren;

nationale HPC-kenniscentra die zorgen voor een brede dekking van HPC in de EU, met specifieke diensten en middelen voor industriële innovatie (ook voor kleine en middelgrote ondernemingen);

een aanzienlijke verbetering van de HPC-vaardigheden en -knowhow van de Europese beroepsbevolking;

versterkte dataopslag, verwerkingscapaciteit en nieuwe diensten op gebieden van algemeen belang in de lidstaten.

2.20

Belangrijkste resultaten die door gemeenschappelijke ondernemingen zijn geboekt:

de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC heeft in één enkele en gecoördineerde inspanning met de lidstaten het niveau en de kwaliteit van de investeringen in HPC op Europees niveau aanzienlijk doen stijgen;

Tegen eind 2020 zal de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC de EU voorzien van de beste supercomputers ter wereld

De Europese onderneming EuroHPC gaat zorgen voor een Europese bron van belangrijke technologieën;

een Europees aanbod en een Europese markt van HPC-technologie;

De Europese onderneming EuroHPC-strategie en de impact ervan op de HPC-waardeketen

3.   Markttrends en belangrijkste lessen

3.1

In het werkdocument van de diensten van de Europese Commissie (SWD) worden de meest recente marktcijfers van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC gepresenteerd en wordt een overzicht geboden van de belangrijkste lessen die tot dusver uit haar activiteiten zijn getrokken.

3.2

Lessen die zijn getrokken uit governance en beheer van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC: de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC heeft reeds gedegen praktijkervaring opgedaan, met uitgebreide discussies tussen belanghebbenden over het beheer, de administratie en andere operationele aspecten. Enkele voorbeelden:

de 13 vergaderingen van de raad van bestuur van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC, waaraan regelmatig afgevaardigden van de Europese Commissie en de 32 deelnemende staten deelnemen;

de adviesgroepen van de gemeenschappelijke onderneming (RIAG en INFRAG) hebben al talrijke bijeenkomsten gehouden en werden ondersteund door de actieve betrokkenheid van de twee particuliere leden (ETP4HPC en BDVA);

de selectie van de acht hostingsites en de start van de aanbestedingsprocedure voor de acht EuroHPC-supercomputers, en de lancering van de oproepen van deze gemeenschappelijke onderneming tot het indienen van voorstellen voor 2019 en 2020.

3.3

Er zijn 22 uitvoeringsaspecten en de belangrijkste lessen die tot dusver daaruit zijn getrokken, kunnen als volgt worden samengevat:

vereenvoudiging van de medefinancieringsregeling;

de combinatie van EU- en nationale fondsen in de verschillende activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC moet worden vereenvoudigd en geoptimaliseerd;

de aanbevelingen omvatten één enkele reeks geschiktheidscriteria voor deelname (in plaats van 32 verschillende nationale geschiktheidscriteria);

invoering van centraal beheer van alle financiële bijdragen (behalve in terdege gemotiveerde gevallen), in overeenstemming met artikel 8, lid 1, onder c), van de voorgestelde verordening tot vaststelling van Horizon Europa en flexibiliteit bij de invoering van verschillende percentages EU- en nationale financiering om deelnemers aan O&I-activiteiten te financieren;

meer flexibiliteit in de bijdrage van particuliere leden en andere particuliere actoren aan de activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC, met name door nieuwe vormen van samenwerking op te nemen, bijvoorbeeld medefinanciering van specifieke HPC-infrastructuur voor industrieel gebruik.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

De meeste projectpartners zijn afkomstig uit onderzoeksorganisaties (75 % van de totale financiering van FET-projecten), waarbij de industrialisatie van de bereikte resultaten niet de drijfveer is. Verbeterde en aanhoudende opleidingsinspanningen worden ook een belangrijke factor in het ten volle benutten van niet alleen de volgende door de gemeenschappelijke onderneming EuroHPC gefinancierde pre-exaschaal- en exaschaalsupercomputers, maar ook van toekomstige computergeneraties. De transitie van op simulatie gerichte HPC’s naar het integreren van HPC in een volledig continuüm van IT-infrastructuur, van Edge tot HPC, vormt een grote uitdaging. Dit vereist een sterke relatie tussen de HPC-gemeenschap en andere ecosystemen, zoals big data, AI en het internet der dingen (IoT). Europa kan hier een wereldleider worden als het momentum dat door Horizon 2020 is gecreëerd voortduurt.

Brussel, 27 januari 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad van 28 september 2018 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing (PB L 252 van 8.10.2018, blz. 1).

(2)  Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie, COM(2020) 456 final.

(3)  Equipping Europe for world-class High Performance Computing in the next decade, SWD/2020/179 final.

(4)  Equipping Europe for world-class High Performance Computing in the next decade, SWD/2020/179 final.

(5)  Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad.


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/12


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de “Aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone”

(COM(2020) 746 final)

(2021/C 123/03)

Rapporteur:

Judith VORBACH

Raadpleging

Europese Commissie, 27.11.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

14.12.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

234/1/8

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

De EU is beland in de diepste recessie die zij ooit heeft meegemaakt. Er heerst onzekerheid en er moet rekening worden gehouden met ernstige risico’s. De crisis als gevolg van de pandemie zal waarschijnlijk ook de onevenwichtigheden en ongelijkheden verergeren. In het licht hiervan is het EESC ingenomen met de aanbevelingen van de Commissie. Het EESC pleit ook voor een economische beleidsaanpak om het herstel te ondersteunen, de investeringen te verhogen, de interne markt verder te integreren, billijke arbeidsvoorwaarden te waarborgen en de EMU te verdiepen. Het EESC staat volledig achter het Next Generation EU-pakket en dringt erop aan dat de noodzakelijke overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden bereikt.

1.2

Het herstel heeft alleen kans van slagen als het gepaard gaat met een herstructurering van onze economie en samenleving. Herstel van het vertrouwen is van cruciaal belang om de vraag te stabiliseren. Wat de begrotingsregels betreft, moet er een verschuiving komen in de richting van een op welvaart gerichte economische governance, met inbegrip van een “gouden regel”. De begrotingsregels mogen pas weer van kracht worden wanneer de werkloosheid fors daalt. Er moet meer aandacht uitgaan naar de gevolgen van de crisis voor de ongelijkheid en de sociaaleconomische onzekerheid. De verbetering van het bedrijfsklimaat moet hand in hand gaan met de verbetering van het sociale klimaat. De sociale partners en het maatschappelijk middenveld moeten beter worden betrokken bij het klimaatbeleid en bij de nationale plannen voor herstel en veerkracht en een doortastende hervorming van het belastingbeleid is geboden om economische, sociale en ecologische uitdagingen aan te pakken. De bankenunie en de kapitaalmarktenunie moeten worden voltooid; daarbij moet stabiliteit van de financiële markten voorop staan.

2.   Achtergrond

De Commissie beveelt aan dat de lidstaten van de eurozone de volgende stappen ondernemen:

2.1

Zij moeten zorgen voor een beleidskoers die het herstel ondersteunt: het begrotingsbeleid moet in 2021 in alle lidstaten van de eurozone ondersteuning blijven bieden. Als de omstandigheden het toelaten, moet de ondersteuning worden afgebouwd op een wijze die de gevolgen van de crisis op sociaal vlak en voor de arbeidsmarkt verzacht. De houdbaarheid van de schuld moet gewaarborgd worden. Het beheer van de overheidsfinanciën moet worden verbeterd en de overheidsuitgaven moeten worden gericht op de behoeften op het gebied van herstel en veerkracht.

2.2

Er moeten hervormingen worden doorgevoerd die de productiviteit en de werkgelegenheid verbeteren, en de investeringen moeten worden opgetrokken om een herstel te ondersteunen dat in overeenstemming is met een rechtvaardige groene en digitale transitie. De eengemaakte markt moet meer geïntegreerd worden. Er moet worden gezorgd voor een actief arbeidsmarktbeleid, billijke arbeidsvoorwaarden en betrokkenheid van de sociale partners bij de beleidsvorming. De fiscale uitdagingen die voortvloeien uit digitalisering moeten worden aangepakt, agressieve fiscale planning moet worden bestreden en koolstofbeprijzing en milieubelasting moeten ondersteund worden.

2.3

Het institutionele bestel van de lidstaten moet sterker worden gemaakt: hervormingen moeten eerder worden doorgevoerd om ervoor te zorgen dat EU-middelen benut kunnen worden, het openbaar bestuur moet doeltreffender worden, de administratieve lasten voor bedrijven moet worden teruggedrongen en er moeten doeltreffende kaders komen om fraude, corruptie en witwassen tegen te gaan. De insolventiekaders, het beheer van niet-renderende blootstellingen en de toewijzing van kapitaal moeten worden verbeterd.

2.4

De macro-financiële stabiliteit moet worden gewaarborgd: kredietkanalen voor de economie en maatregelen ter ondersteuning van levensvatbare ondernemingen moeten in stand worden gehouden. Er moet voor worden gezorgd dat balansen van de banksector gezond blijven, onder meer door niet-renderende leningen te blijven aanpakken.

2.5

De EMU moet verder verdiept worden om de veerkracht te vergroten. Dit zal de internationale rol van de euro ten goede komen en de economische belangen van Europa wereldwijd bevorderen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

De sombere economische voorjaarsprognoses 2020, waarin de Europese Commissie stelde dat de EU in 2020 in de diepste economische recessie uit haar geschiedenis was beland, zijn uitgekomen. De COVID-19-crisis heeft een reeks schokken aan zowel vraag- als aanbodzijde veroorzaakt, die leiden tot een verwachte daling van het bbp met 7,8 % in 2020. Ook de situatie op de arbeidsmarkt is verslechterd, al komt de economische inzinking dankzij ambitieuze beleidsmaatregelen — zoals regelingen voor werktijdverkorting — niet volledig tot uiting in de werkloosheidscijfers. Dit neemt niet weg dat er sprake is van een daling van het totale aantal gewerkte uren en van een daling van de participatiegraad doordat ontmoedigde werknemers de arbeidsmarkt hebben verlaten.

3.2

Verwacht wordt dat het herstel in 2021 langzamer zal verlopen dan eerder gedacht. Er heerst grote onzekerheid. Het EESC benadrukt hoe belangrijk het is te anticiperen op een aantal ernstige risico’s, waaronder een w-vormige (“double-dip”) recessie, massale werkloosheid, faillissementen, instabiliteit van de financiële markten, deflatie en de negatieve gevolgen van onzekerheid voor consumptie en investeringen zelf. De crisis als gevolg van de pandemie zal waarschijnlijk ook bestaande problemen verergeren, zoals het lage investeringsniveau, de toenemende verschillen tussen lidstaten en regio’s, ongelijkheden binnen samenlevingen en politieke spanningen. Bovendien kunnen de ontwikkelingen in 2021 leiden tot negatieve langetermijneffecten, terwijl de dringende noodzaak om de klimaatcrisis aan te pakken onverminderd groot blijft.

3.3

In het licht hiervan is het EESC ingenomen met het pakket aanbevelingen van de Commissie. Veel van de overwegingen die het EESC in zijn vervolgadvies (1) over het economisch beleid van de eurozone 2020 naar voren heeft gebracht, zijn hierin terug te vinden. Bovendien heeft het herstel alleen kans van slagen als het gepaard gaat met een herstructurering van onze economie en samenleving in de richting van een meer geïntegreerde, een democratischere en een sociaal beter ontwikkelde Unie. In 2021 moeten de economische beleidsmakers zich er in de eerste plaats op toeleggen een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor duurzame en inclusieve groei. Het is dan ook van essentieel belang dat het vertrouwen wordt hersteld.

3.4

Het EESC staat volledig achter de krachtige respons van de EU om de crisis te bestrijden, met inbegrip van de faciliteit voor herstel en veerkracht. Er is dringend behoefte aan solidariteit om een snel en doeltreffend herstel mogelijk te maken. Bedrijven, werknemers en het maatschappelijk middenveld in Europa hebben middelen nodig om de crisis het hoofd te bieden. Daarom mag het herstelplan niet in twijfel worden getrokken en mag de uitvoering ervan geen vertraging oplopen. Alle noodzakelijke overeenkomsten moeten zo spoedig mogelijk worden bereikt.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

Het EESC is ingenomen met de aanbeveling van de Commissie om te zorgen voor een beleidskoers die het herstel ondersteunt. Worden ondersteunende maatregelen te snel afgebouwd, dan zouden de effecten van EU-maatregelen om de crisis te bestrijden teniet worden gedaan. Regeringen moeten de nodige maatregelen kunnen treffen, ongeacht hun huidige schuldniveau. De beste manier om houdbare overheidsfinanciën te realiseren is het waarborgen van duurzame en inclusieve groei. Ondersteuning van de productiviteit kan ervoor zorgen dat het tekort de komende jaren sneller wordt teruggedrongen (2). Om te voorkomen dat de oude begrotingsregels weer toegepast gaan worden en om een verschuiving naar een op welvaart gerichte economische governance tot stand te brengen (3) dringt het EESC erop aan dat het evaluatieproces zo spoedig mogelijk wordt hervat. Sowieso zouden gemoderniseerde begrotingsregels pas van kracht moeten worden wanneer de werkloosheid fors daalt.

4.2

Het EESC is ingenomen met de aanbeveling van de Commissie om het niveau van particuliere en publieke investeringen te verhogen. Om op korte termijn een herstel te bewerkstelligen, het concurrentievermogen te versterken, een mondiale economische macht te blijven en een sociale en ecologische basis voor het welzijn van toekomstige generaties te waarborgen is een overschakeling op duurzame en groene investeringen, investeringen in infrastructuur en gezondheidszorg en/of investeringen die een hogere productiviteit opleveren, dringend noodzakelijk. Uitgaven voor omscholing van werknemers moeten ook als investeringen worden beschouwd. Het EESC wijst op zijn aanbeveling om een “gouden regel” vast te stellen.

4.3

Door de pandemie nemen de ongelijkheid en de sociale uitsluiting toe. Veel vrouwen, migranten, mensen met een handicap en jongeren worden bijzonder zwaar getroffen door de crisis. Degenen die vóór de crisis al kwetsbaar waren, zullen waarschijnlijk de grootste klappen krijgen. Maar veel werknemers met hoogwaardige banen dreigen ook met slechtere arbeidsomstandigheden, lagere inkomsten of werkloosheid te maken te krijgen. Het EESC dringt erop aan dat bestrijding van ongelijkheid bij alle geplande herstelmaatregelen prioriteit krijgt. Er moet meer rekening worden gehouden met de gevolgen van de crisis, niet alleen met betrekking tot sociale uitsluiting, maar ook met betrekking tot de toenemende sociaaleconomische onzekerheid, die een aanzienlijk deel van de bevolking treft. De voordelen van het herstel moeten gelijkelijk worden verdeeld. Dit is ook van cruciaal belang voor het versterken van het vertrouwen en het stabiliseren van de vraag.

4.4

Verdere integratie van de eengemaakte markt moet een topprioriteit blijven. Dit houdt mede in dat de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten ten uitvoer moeten worden gelegd. De verbetering van het bedrijfsklimaat en de verbetering van het sociale klimaat moeten hand in hand gaan. In haar werkdocument Delivering on the UN's Sustainable Development Goals stelt de Commissie dat de EU zich door de SDG’s zal blijven richten op een traject voor duurzame groei dat verenigbaar is met de grenzen van de aarde, en op welzijn, inclusie en rechtvaardigheid. Dit betekent volgens haar dat de economie goed moet zijn voor mens en planeet. Initiatieven voor een socialer Europa zijn onder meer een voorstel voor een richtlijn inzake adequate minimumlonen en een actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten. Het EESC heeft ook adviezen uitgebracht over een Europese kaderrichtlijn inzake een minimuminkomen (4) en Europese minimumnormen op het gebied van de werkloosheidsverzekering (5).

4.5

Het EESC staat ook positief tegenover de aanbevelingen van de Commissie met betrekking tot de arbeidsmarkt, waaronder het bevorderen van billijke arbeidsvoorwaarden, ervoor zorgen dat de sociale partners betrokken worden bij de beleidsvorming en het versterken van de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen. Het EESC dringt aan op strengere normen voor de betrokkenheid van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld bij klimaatbeleid. Structurele veranderingen om een koolstofvrije economie tot stand te brengen kunnen worden ondersteund door een sociale dialoog tussen de betrokken regio’s en sociale partners teneinde de sociale aspecten veilig te stellen. Het is ook van cruciaal belang dat het maatschappelijk middenveld wordt betrokken bij het opstellen en uitvoeren van de nationale plannen in verband met de faciliteit voor herstel en veerkracht, die naar verwachting ook zal worden gemonitord in het proces van het Europees Semester.

4.6

Er zijn doeltreffende kaders nodig om belastingontduiking, agressieve fiscale planning, witwassen en corruptie te bestrijden. Het EESC dringt aan op een doortastender hervorming van het belastingbeleid om economische, sociale en milieuproblemen aan te pakken. Dit houdt onder meer in dat de belastingdruk moet worden verschoven van arbeid naar belastinggrondslagen die minder schadelijk zijn voor het arbeidsaanbod, waarbij rekening wordt gehouden met de daarmee samenhangende verdelingseffecten en regressieve effecten worden vermeden. Het EESC wil ook dat er dringend actie wordt ondernomen op het gebied van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, overeenkomstig de aanbevelingen die het in eerdere adviezen heeft gedaan (6). Het concept van een minimale effectieve belastingheffing op vennootschapswinsten en de mogelijke toepassing ervan moeten worden onderzocht. Tot slot vindt het EESC dat er wezenlijke vooruitgang moet worden geboekt wat de invoering van nieuwe eigen middelen betreft, zoals uiteengezet in het herstelplan.

4.7

Het EESC is het met de Commissie eens dat de bankenunie en de kapitaalmarktenunie moeten worden voltooid; daarbij moet stabiliteit van de financiële markten voorop staan. In de banksector zijn dividenduitkeringen nu — hoofdzakelijk op vrijwillige basis — beperkt. Er moet worden overwogen om deze beperkingen tijdens de herstelperiode te handhaven en de uitbetalingen opnieuw volledig op te schorten voor banken die van verschillende steunmaatregelen van de overheid profiteren. Dit zou het gevaar voor instabiliteit van de financiële markten verminderen en ook de verwachte rendementen van de banken kunnen verbeteren.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB C 10 van 11.1.2021, blz. 79.

(2)  De Nationale Bank van België schat dat het eenmalige tekort in 2020 dat verband houdt met de crisis, een potentieel eenmalig effect van -4,6 % van het bbp heeft.

(3)  PB C 429 van 11.12.2020, blz. 227.

(4)  PB C 190 van 5.6.2019, blz. 1.

(5)  PB C 97 van 24.3.2020, blz. 32.

(6)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 90, PB C 364 van 28.10.2020, blz. 29.


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/15


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een nieuw migratie- en asielpact

(COM(2020) 609 final)

(2021/C 123/04)

Rapporteur:

José Antonio MORENO DÍAZ

Corapporteur:

Cristian PÎRVULESCU

Raadpleging

Europese Commissie, 11.11.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

17.12.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

203/0/19

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

De EU moet het juiste evenwicht vinden tussen een doeltreffend en realistisch migratiebeheer dat humaan en duurzaam is enerzijds, en het garanderen van de veiligheid en controle van haar buitengrenzen anderzijds, en moet bovendien een duidelijke boodschap aan de Europeanen sturen dat migratie beter collectief kan worden geregeld.

1.2

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) neemt kennis van de presentatie van het nieuw migratie- en asielpact (PMA), waarin de vijfjarige werkplannen van de Europese Commissie voor een gemeenschappelijk immigratie- en asielbeheer worden beschreven. In die zin is het meer een werkagenda van de Commissie dan een pact. De voorstellen in het PMA zijn belangrijk, maar ontoereikend voor de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees kader voor migratiebeheer, dat zowel doeltreffend als in overeenstemming met de waarden en doelstellingen van de EU moet zijn. Het EESC betreurt dat de meeste voorstellen in het nieuwe PMA gericht zijn op het beheer van de buitengrenzen en terugkeer, terwijl er onvoldoende aandacht wordt besteed aan reguliere migratiekanalen, veilige asieltrajecten en de inclusie en integratie van onderdanen van derde landen in de EU.

1.3

Het EESC betreurt dat in het PMA niet naar het “Global Compact for Safe, Orderly and Regular Migration” (2018) van de Verenigde Naties wordt verwezen als multilaterale voorloper voor een voorstel op het gebied van internationaal migratiebeheer. Het is voorstander van de versterking van een op regels gebaseerd mondiaal multilateraal systeem (1), onder meer op het gebied van mobiliteit en migratie, en roept de Commissie op om de nieuwe agenda te coördineren met mondiale beleidsmaatregelen en instrumenten (2). Ook dringt het er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan om migratie- en mobiliteitskwesties in het bredere kader van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN in overweging te nemen.

1.4

In het PMA wordt terecht gewezen op de inconsistenties tussen de asiel- en terugkeerregelingen van de lidstaten en wordt de noodzaak van meer solidariteit benadrukt. Het is echter niet duidelijk of het beginsel van vrijwillige en selectieve solidariteit de grote coördinatieproblemen zal helpen oplossen. Er wordt geen gewag gemaakt van prikkels voor de lidstaten om aan dit mechanisme deel te nemen, met name in het licht van de weigering van sommige van hen om aan het vorige herplaatsingsprogramma mee te werken. Als de lidstaten worden gestimuleerd om deel te nemen, is dit niet op het gebied van herplaatsing — de meest urgente, moeilijke en dure kwestie — maar op het gebied van capaciteitsopbouw en terugkeer.

1.5

Het EESC is van mening dat het geplande systeem van screening vóór binnenkomst en de geplande grensprocedures niet adequaat zijn. Ten eerste biedt het screeningsysteem onvoldoende procedurele waarborgen dat degenen die er toegang toe hebben de grondrechten eerbiedigen. In zijn huidige vorm zet het systeem landen nog meer onder druk om snelle beslissingen te nemen, en houdt het dus onvoldoende rekening met de individuele rechten die zijn verankerd in het Verdrag van Genève van 1951, met name inzake non-refoulement. Ten tweede zijn, net als bij de hotspotbenadering, de opvangvoorzieningen voor migranten en asielzoekers een ernstig probleem dat grondig moet worden aangepakt (3).

1.6

Het EESC kijkt uit naar de EU-strategie inzake vrijwillige terugkeer en re-integratie, waarin hopelijk aanzienlijke vooruitgang zal worden geboekt op het gebied van krachtige re-integratiemaatregelen, zodat wordt afgestapt van een aanpak die vooral is gericht op politieel optreden. Bij de terugkeerprocedure moet een breed scala aan sociale, economische en politieke actoren worden betrokken, die een meer omvattende en humanere omgeving kunnen creëren.

1.7

Het is ingenomen met reddingsinitiatieven op zee die werkelijk gericht zijn op het redden van levens, en beschouwt opsporings- en reddingsoperaties op zee als een internationale wettelijke verplichting voor de lidstaten, waarvoor zij doeltreffende en adequate overheidsmechanismen in stelling moeten brengen. In dit verband is het EESC van mening dat aanhoudende inspanningen nodig zijn om te voorkomen dat humanitaire actoren die hoognodige opsporings- en reddingsoperaties uitvoeren, worden gecriminaliseerd.

1.8

Het EESC is ingenomen met de initiatieven ter verbetering van de gedeelde verantwoordelijkheid en het beheer van migratiestromen met derde landen. Het maakt zich echter zorgen over het gebruik van samenwerkingsmechanismen die ertoe kunnen leiden dat het migratiebeheer van de EU wordt “geëxternaliseerd” of dat migratiebeheer voor deze landen een negatieve prikkel wordt. Ook is het bezorgd over de verleiding om ontwikkelingshulp en -samenwerking afhankelijk te maken van migratiecontrole- en/of overnamebeleid.

1.9

Het EESC is ingenomen met de ontwikkeling van veilige en legale trajecten voor toegang tot het Europese grondgebied, met name door middel van hervestigingsprogramma’s en programma’s met gemeenschapssponsoring. Het is echter van mening dat deze kanalen alleen voorzien in de behoeften van personen met een specifiek profiel en geen alomvattende, doeltreffende of veilige antwoorden bieden voor de noodzaak van legale migratiekanalen naar de EU. Het EESC betreurt dat de maatregelen ter verbetering van legale toegangswegen beperkt blijven tot het aantrekken van talent en het herzien van de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart en de richtlijn betreffende studenten en onderzoekers. Een alomvattende aanpak op het gebied van mobiliteit is van essentieel belang om alternatieven te bieden die verder reiken dan grenscontrole en terugkeer.

1.10

Het EESC vestigt de aandacht op de werk- en leefomstandigheden van tal van onderdanen van derde landen, met name in de landbouw. De lidstaten en hun gespecialiseerde instanties moeten gevallen van misbruik en uitbuiting aanpakken, en maatschappelijke organisaties en vakbonden moeten worden aangemoedigd om in contact te treden met de onderdanen van derde landen, ongeacht hun niveau van werkgelegenheid of loon.

1.11

Het EESC vreest dat de strijd tegen netwerken tot gevolg kan hebben dat de rechten van slachtoffers van mensenhandel en -smokkel worden geschonden, en maakt zich met name zorgen over de betrokkenheid van derde landen waar de grondrechten van deze personen of fatsoenlijke levensomstandigheden niet zijn gegarandeerd. We hebben bijvoorbeeld gezien hoe de strijd tegen mensenhandel als voorwendsel wordt gebruikt om humanitaire operaties te criminaliseren.

1.12

Het EESC is van mening dat de strijd tegen netwerken voor mensensmokkel en -handel moet worden voortgezet en erkent ten volle dat de richtlijn inzake sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen uit derde landen doeltreffender moet worden gemaakt.

1.13

Het EESC kijkt uit naar de uitwerking van het onlangs gepresenteerde actieplan inzake integratie en inclusie voor 2021-2027 (4). Het betreurt dat dit onderwerp, dat nochtans cruciaal is voor het samenleven van verschillende groepen mensen, in het PMA zo weinig aandacht krijgt. De mededeling bevat geen indicaties over de omvang of de structuur van de steun voor integratiemaatregelen. Het EESC heeft uitgebreide ervaring met kwesties in verband met integratie en betreurt dat in het nieuwe PMA in zijn huidige vorm ambitie en duidelijkheid ontbreken inzake de instrumenten en stimulansen voor de verschillende belanghebbenden.

2.   Achtergrond

2.1.

Op 23 september heeft de Europese Commissie haar nieuwe agenda inzake immigratie en asiel gepresenteerd, “een nieuw migratie- en asielpact”. Dit document volgt op een reeks eerdere werkprogramma’s die sinds 1999 op dit gebied zijn opgesteld, in chronologische volgorde: Tampere (1999), Den Haag (2004), Stockholm (2009) en de Europese migratieagenda (2015).

2.2.

Het nieuwe migratie- en asielpact (hierna: PMA) heeft tot doel een nieuw actiekader vast te stellen om het vrije verkeer binnen het Schengengebied te waarborgen, de grondrechten te vrijwaren en een doeltreffend migratiebeleid tot stand te brengen. De Commissie werkt sinds december 2019 aan de voorbereiding van het nieuwe PMA, met inbegrip van twee volledige overlegrondes gehouden met alle lidstaten, het Europees Parlement, de nationale parlementen, het maatschappelijk middenveld, de sociale partners en het bedrijfsleven, teneinde een breed scala aan uiteenlopende perspectieven in aanmerking te nemen. Het PMA zal binnenkort aan het Parlement en de Raad worden voorgelegd.

2.3.

Waar de Europese migratieagenda van 2015 een onmiddellijk antwoord bood op de crisissituatie in het Middellandse Zeegebied, streeft het PMA naar een nieuw Europees langetermijnkader voor de aanpak van de verschillende uitdagingen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd, zowel in normale situaties als in nood- en crisissituaties, op een wijze die geheel in overeenstemming is met de Europese waarden.

2.4.

De Commissie merkt in het PMA op dat in 2019 20,9 miljoen onderdanen van derde landen in Europa woonden (4,7 % van de totale bevolking) en dat de EU-lidstaten in dat jaar circa 3 miljoen eerste verblijfsvergunningen hebben uitgereikt. In 2019 verbleven in totaal 2,6 miljoen vluchtelingen in de EU (0,6 % van de totale EU-bevolking) en in datzelfde jaar werden 698 000 nieuwe asielaanvragen ingediend. De Commissie merkt ook op dat in 2019 142 000 mensen hebben geprobeerd illegaal het grondgebied van de Europese Unie binnen te komen, en dat slechts een derde van de terugkeer daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.5.

Om het hoofd te bieden aan deze nieuwe situatie, die sterk verschilt van de periode 2015-2016, beoogt het PMA de verantwoordelijkheid gelijkmatiger over de lidstaten te verdelen en de solidariteit tussen de lidstaten te vergroten, vooruitgang te boeken met een doeltreffender beheer van migratie, asiel en grenzen, met betere governance, en bestaande lacunes te dichten.

2.6.

In het PMA ligt de focus vooral op drie gebieden: (1) verbetering van de samenwerking met derde landen van herkomst en doorreis met het oog op een beter migratiebeheer, (2) verbetering van het beheer van de buitengrenzen van de EU, sterkere technische samenwerking en betere identificatiemechanismen, en wijziging en actualisering van de procedures om meer duidelijkheid te scheppen omtrent de verdeling van verantwoordelijkheden, en (3) instelling van een nieuw permanent solidariteitsmechanisme.

2.7.

In het bijzonder is het PMA gericht op: gedegen en billijk beheer van de buitengrenzen, met inbegrip van identiteits-, gezondheids- en veiligheidscontroles; billijke en doelmatige asielregels die de asiel- en terugkeerprocedures stroomlijnen; een nieuw solidariteitsmechanisme voor opsporings- en reddingssituaties, druk en crises; betere prognoses, crisisparaatheid en -respons; een doeltreffend terugkeerbeleid en een door de EU gecoördineerde aanpak van terugkeer; brede governance op EU-niveau voor beter beheer en betere uitvoering van het asiel- en migratiebeleid; wederzijds voordelige partnerschappen met belangrijke derde landen van herkomst en doorreis; ontwikkeling van duurzame legale trajecten voor personen die bescherming nodig hebben en om talent naar de EU te halen; ondersteuning van doeltreffend integratiebeleid.

2.8.

De presentatie van het PMA gaat vergezeld van andere, nieuwe documenten die nader moeten worden bestudeerd, aangezien daarin het in het PMA voorgestelde werkprogramma in detail wordt toegelicht. De Commissie (1) stelt een verordening betreffende asiel- en migratiebeheer voor, met inbegrip van een nieuw solidariteitsmechanisme; stelt nieuwe wetgeving voor om een screeningprocedure aan de buitengrens in te voeren; (2) wijzigt het voorstel voor een nieuwe verordening asielprocedures om daarin een nieuwe grensprocedure op te nemen en de asielprocedures doeltreffender te maken; (3) wijzigt het voorstel voor de Eurodac-verordening om te voorzien in de databehoeften van het nieuwe EU-kader voor asiel- en migratiebeheer; (4) zet een toekomstige strategie inzake vrijwillige terugkeer en re-integratie uiteen; (5) presenteert een aanbeveling over samenwerking tussen lidstaten in het kader van reddingsoperaties die worden uitgevoerd door particuliere entiteiten; (6) presenteert een aanbeveling inzake legale trajecten voor bescherming in de EU, met inbegrip van hervestiging; (7) stelt wetgeving voor de aanpak van crisissituaties en situaties van overmacht en voor de intrekking van de richtlijn tijdelijke bescherming voor en (8) stelt een blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie voor.

3.   Opmerkingen over het nieuw migratie- en asielpact

3.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) neemt kennis van de presentatie van het nieuw migratie- en asielpact (PMA), waarin de vijfjarige werkplannen van de Europese Commissie voor een gemeenschappelijk immigratie- en asielbeheer worden beschreven. De voorstellen in het PMA zijn belangrijk, maar ontoereikend voor de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees kader voor migratiebeheer, dat zowel doeltreffend als in overeenstemming met de waarden en doelstellingen van de EU moet zijn. Het EESC acht het dan ook van essentieel belang om de voorstellen uitvoerig te bespreken.

a.

Een gemeenschappelijk Europees kader voor migratie- en asielbeheer

3.2

In het PMA wordt terecht gewezen op de inconsistenties tussen de asiel- en terugkeerstelsels van de lidstaten en wordt de noodzaak benadrukt om de solidariteit binnen de EU te versterken door tekortkomingen in de uitvoering weg te werken en de samenwerking met derde landen te verbeteren en te versterken. Het is echter niet duidelijk of het beginsel van vrijwillige en selectieve solidariteit de grote coördinatieproblemen van het afgelopen decennium zal helpen oplossen.

3.3

Het PMA beoogt de procedures bij binnenkomst te verbeteren door een snelle identificatie van de personen die een toevluchtsoord zoeken te faciliteren en door de terugkeerprocedures voor diegenen die het Europese grondgebied illegaal proberen te bereiken te verbeteren. Het voorstel voor nieuwe screeningprocedures vóór binnenkomst is bedoeld om een snelle afhandeling te bevorderen, waardoor terugkeer naar veilige landen of landen van herkomst mogelijk wordt gemaakt, terwijl tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat aanvragen per geval worden onderzocht.

3.4

Het EESC ziet screeningmechanismen vóór binnenkomst als een nieuwe bijdrage die het overwegen waard is, maar vraagt zich af in hoeverre de uitvoering ervan haalbaar is. Niet alleen lijkt de termijn van vijf dagen waarbinnen de screening moet worden afgerond geen verlichting te bieden voor de landen waar de grootste aantallen mensen op irreguliere wijze via de zee aankomen, ook zouden deze landen wellicht onder grotere druk komen te staan om snel beslissingen te nemen, hetgeen zeer moeilijk te realiseren is met behoud van de nodige waarborgen en met inachtneming van de beginselen van veiligheid en bescherming van rechten in het kader van de internationale asielregels, met andere woorden met inachtneming van de individuele rechten die zijn verankerd in het Verdrag van Genève van 1951. Evenmin wordt duidelijk hoe de terugkeerprocedures zullen worden verbeterd, wetende dat de meeste ervan niet naar behoren hebben gefunctioneerd — wat in het PMA zelf wordt erkend — niet alleen wegens het gebrek aan technische capaciteit in de EU-landen, maar ook wegens het gebrek aan medewerking van de gastlanden.

3.5

Volgens het voorstel moeten asielaanvragen die aan de buitengrenzen van de EU worden ingediend, worden beoordeeld in het kader van de asielprocedures van de EU, maar geven zij niet automatisch recht op binnenkomst in de EU. Deze procedure zal waarschijnlijk grote problemen veroorzaken in de ‘pre-entry’-zones, die voorbereid moeten zijn om grote aantallen mensen op te vangen, en zal wellicht een extra stimulans vormen om over te gaan tot snellere terugkeer. De grensprocedure dreigt waarborgen aan te tasten en een toename van detentie of omstandigheden die op detentie lijken in de hand te werken. Het gebruik van de concepten “informatie over het land van herkomst” en “veilige landen” bij het organiseren van de screening vóór binnenkomst is bijzonder problematisch, aangezien deze in tegenspraak zijn met de beoordeling per geval (5). Internationale bescherming mag niet worden verleend op basis van de nationaliteit van de betrokkene, maar op basis van de risico’s en bedreigingen voor zijn of haar leven.

3.6

Het EESC juicht toe dat er, in het licht van de problemen die tot nu toe zijn ondervonden, alternatieven manieren worden gezocht om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming. Het EESC vraagt zich echter af wat deze alternatieven zijn en hoe zij verschillen van de huidige aanpak, aangezien het voorstel voor een nieuwe verordening inzake procedures voor internationale bescherming, die moet voorzien in een nieuwe grensprocedure en doeltreffender asielregels, eenvoudigweg dezelfde benadering volgt als de huidige Dublinverordening.

3.7

In het kader van het nieuwe solidariteitsmechanisme zouden de lidstaten de mogelijkheid hebben om deel te nemen aan herplaatsing of terugkeersponsoring van personen die zich in een irreguliere situatie bevinden. Het EESC heeft twijfels over de haalbaarheid van dit mechanisme, dat bovendien gebaseerd is op hypothetische vrijwillige solidariteit. Er wordt niet gepreciseerd hoe de lidstaten kunnen worden aangespoord tot deelname eraan, met name gezien de weigering van sommige van hen om mee te werken aan het vorige herplaatsingsprogramma (6) en het ontbreken van een uitdrukkelijke verplichting. Er zij op gewezen dat dit op solidariteit gebaseerde mechanisme ook het tegenovergestelde effect kan hebben, namelijk dat de betrokkene in de lidstaat die de terugkeer sponsort wordt hervestigd indien de terugkeer niet binnen acht maanden daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit kan leiden tot leemten in de verantwoordingsplicht ten aanzien van de rechten van terugkeerders. Bovendien worden de lidstaten in het voorgestelde nieuwe solidariteitsmechanisme gestimuleerd om niet deel te nemen aan herplaatsing — de meest urgente, moeilijke en dure kwestie — maar om in plaats daarvan aan terugkeer mee te werken (7).

3.8

Het EESC is ingenomen met de inkorting van de termijn (van vijf naar drie jaar) voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene voor personen die internationale bescherming genieten wanneer zij besluiten in de lidstaat te blijven die hun dergelijke bescherming heeft verleend. Doel hiervan is duidelijk de integratie in lokale gemeenschappen te bevorderen, hoewel dit ook als een beperking van de mobiliteit binnen de EU zou kunnen worden gezien.

3.9

Het EESC is ingenomen met de maatregelen ter verbetering van de coördinatie tussen nationale asiel- en terugkeerstrategieën, maar betreurt dat er meer voorstellen zijn gedaan voor de coördinatie van terugkeerinstrumenten dan voor de coördinatie van asiel- en vluchtelingenopvangprocedures.

3.10

Het EESC juicht ook de geplande oprichting van het Asielagentschap van de Europese Unie toe, een noodzakelijke stap voor meer convergentie en een betere uitvoering van de gemeenschappelijke asielregels.

3.11

Het EESC is van mening dat het essentieel is vooruitgang te boeken op het gebied van de verlening van bescherming en bijstand aan de meest kwetsbare groepen, zoals minderjarige migranten, met name wanneer zij zonder familie reizen (8). Het Europees netwerk inzake voogdij zou een grotere rol moeten spelen bij de bescherming van deze mensen, wier integratie en inclusie in de EU-landen zou moeten worden verbeterd door hun juridische bijstand, huisvesting, toegang tot onderwijs enz. te bieden.

3.12

Het EESC dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om proactiever te werk te gaan wat betreft de identificatie en bescherming van vrouwen en meisjes die het slachtoffer worden van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting of andere vormen van gendergerelateerd geweld.

3.13

Het EESC neemt kennis van de moeilijkheden die de EU-landen ondervinden bij het zorgen voor effectieve terugkeer, alsmede van de bereidheid van de Commissie om toe te werken naar een gemeenschappelijk en doeltreffend Europees terugkeersysteem. Het voorstel is gebaseerd op de verbetering van de operationele ondersteuning voor terugkeeroperaties. Ook wordt voorgesteld om nationale terugkeercoördinatoren aan te stellen. Het EESC betreurt dat de problemen bij de uitvoering van terugkeerprogramma’s niet goed in kaart worden gebracht (9), waardoor deze aanpak — die van strategisch belang wordt beschouwd — afhankelijk wordt gemaakt van de bereidheid van derde landen, zowel van herkomst als van doorreis, om samen te werken.

3.14

Het EESC kijkt uit naar de EU-strategie inzake vrijwillige terugkeer en re-integratie, waarin hopelijk aanzienlijke vooruitgang zal worden geboekt op het gebied van krachtige re-integratiemaatregelen, zodat wordt afgestapt van een aanpak die vooral is gericht op politieel optreden. Dat is het risico als Frontex een ruimer mandaat krijgt om doeltreffender terugkeerprocedures te bevorderen en zijn operaties niet coördineert met verschillende sociale, economische en politieke actoren die een meer omvattende en humanere omgeving voor terugkeer kunnen creëren.

3.15

Het EESC acht het van essentieel belang dat de verantwoordingsmechanismen voor de Frontex-operaties worden verbeterd, dat toezicht wordt gehouden op de activiteiten van dit agentschap en dat ervoor wordt gezorgd dat de grondrechten van mensen daarbij worden beschermd en gewaarborgd.

3.16

Het EESC wijst erop dat het belangrijk is om de in Eurodac opgeslagen persoonsgegevens te beschermen en om de noodzaak en evenredigheid van de vastgestelde maatregelen te rechtvaardigen, rekening houdend met de gevoeligheid van de opgenomen gegevens, met name in verband met verzoekers om internationale bescherming en de vertrouwelijkheid van de procedure (10).

b.

Een gedegen systeem voor crisisparaatheid en -respons inzake migratie

3.17

Het EESC is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt met de preventie en het beheer van migratiecrises en met de potentiële maatregelen ter waarborging van de solidariteit tussen de lidstaten en de bescherming van de grondrechten van personen die door dergelijke crises kunnen worden getroffen. Het betreurt echter dat deze benadering gebaseerd is op het concept van “hotspots”, waarvan gebleken is dat de rechten van personen die internationale bescherming zoeken in de EU er worden geschonden.

3.18

Het EESC begrijpt dat de mechanismen voor de aanpak van crisissituaties moeten worden verbeterd, maar betwijfelt of het nuttig zou zijn om bijvoorbeeld de richtlijn tijdelijke bescherming te herzien, die de afgelopen jaren niet naar behoren ten uitvoer is gelegd. Zoals eerder gezegd, dringt het EESC er bij de Commissie en de andere EU-instellingen op aan de toegang tot internationale bescherming en de inhoud van die bescherming op geen enkele manier te beperken.

c.

Een geïntegreerd grenssysteem

3.19

Het beheer van de buitengrenzen is een gedeelde verantwoordelijkheid van de EU en haar lidstaten en het is essentieel om de uitvoeringsinstrumenten te beoordelen. Het EESC wijst erop dat het gebruik van menselijke of technologische middelen altijd in verhouding moet staan tot de realiteit van de situatie en dat de fundamentele rechten en vrijheden van het individu zonder uitzondering moeten worden geëerbiedigd.

3.20

Volledige interoperabele IT-systemen zijn een noodzakelijke stap voor de totstandbrenging van een samenhangend en doeltreffend beleid op EU-niveau. Er moet snel werk worden gemaakt van volledige interoperabiliteit, met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens en de grondrechten.

3.21

Het EESC is dan ook ingenomen met reddingsinitiatieven op zee die werkelijk gericht zijn op het redden van levens, maar spreekt zijn bezorgdheid uit over de betrokkenheid van particuliere ondernemingen waarvan de activiteiten, noch hun naleving van de mensenrechten, niet strikt worden gecontroleerd. Het EESC beschouwt opsporings- en reddingsoperaties op zee als een internationale wettelijke verplichting voor de lidstaten, waarvoor zij doeltreffende en adequate overheidsmechanismen in stelling moeten brengen.

3.22

In dit verband is het EESC van mening dat aanhoudende inspanningen nodig zijn om te voorkomen dat humanitaire actoren die hoognodige opsporings- en reddingsoperaties uitvoeren, worden gecriminaliseerd.

3.23

Het EESC spreekt zijn bezorgdheid uit over het risico dat particuliere boten worden omgevormd tot detentiecentra voor asielzoekers, gezien de passiviteit van sommige lidstaten.

3.24

Het EESC is ingenomen met de inspanningen om het vrije verkeer in het Schengengebied te normaliseren en kijkt uit naar meer details over de Schengenevaluatiemechanismen. Het EESC kijkt ook uit naar de geplande strategie voor de toekomst van Schengen en hoopt dat deze zal leiden tot een sterker en vollediger Schengensysteem.

d.

De strijd tegen mensensmokkel opvoeren

3.25

Het EESC is van mening dat de strijd tegen netwerken voor mensensmokkel en -handel moet worden voortgezet en erkent ten volle dat de richtlijn inzake sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen uit derde landen doeltreffender moet worden gemaakt. Het EESC acht het dan ook nuttig mechanismen in het leven te roepen om het melden van personen of ondernemingen die misbruik maken van slachtoffers van mensenhandel en -smokkel en mensen zonder werkvergunning aan te moedigen (11).

3.26

Het EESC vreest dat de strijd tegen netwerken tot gevolg kan hebben dat de rechten van slachtoffers van mensenhandel en -smokkel worden geschonden, en maakt zich met name zorgen over de betrokkenheid van derde landen waar de grondrechten van deze personen of fatsoenlijke levensomstandigheden niet zijn gegarandeerd. We hebben bijvoorbeeld gezien hoe de strijd tegen mensenhandel als voorwendsel wordt gebruikt om humanitaire operaties te criminaliseren.

e.

Samenwerken met onze internationale partners

3.27

Het EESC is ingenomen met de initiatieven ter verbetering van de gedeelde verantwoordelijkheid en het beheer van migratiestromen met derde landen. Het maakt zich echter zorgen over het gebruik van samenwerkingsmechanismen die ertoe kunnen leiden dat het migratiebeheer van de EU wordt “geëxternaliseerd” of dat migratiebeheer voor deze landen een negatieve prikkel wordt. Ook is het bezorgd over de verleiding om ontwikkelingshulp en -samenwerking afhankelijk te maken van migratiecontrole- en/of overnamebeleid. Het is belangrijk te herhalen dat het migratiebeleid, het samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid en het handelsbeleid duidelijk moeten worden onderscheiden in het externe optreden van de EU, waarbij de mensenrechten steeds ten volle moeten worden geëerbiedigd.

3.28

Ook acht het EESC het noodzakelijk de samenwerking te versterken met de landen die grote aantallen vluchtelingen opvangen, op voorwaarde dat dit niet betekent dat de mogelijkheden van deze personen om toegang te krijgen tot het Europese grondgebied worden beperkt, en mits de EU zich actief interesseert voor hun levensomstandigheden, waaronder de bescherming van hun rechten in niet-EU-gastlanden.

3.29

Het EESC verwelkomt ieder gezamenlijk initiatief om vooruitgang te boeken bij de opbouw van inclusieve samenlevingen in derde landen, om de armoede en ongelijkheid aldaar terug te dringen en om democratie, vrede en veiligheid te bevorderen, maar is van mening dat deze kwesties niet moeten worden gekoppeld aan samenwerking bij de beheersing van migratiestromen door de betrokken landen. Inspanningen om de migratiebeheercapaciteiten van derde landen te versterken zijn positief, maar mogen niet worden gekoppeld aan de rol van die landen bij het controleren van uitgaande stromen of aan overnameovereenkomsten.

3.30

Het EESC merkt op dat in het PMA groot belang wordt gehecht aan samenwerking met derde landen op het gebied van overname. Er zou echter ook rekening moeten worden gehouden met het risico dat de rechten van terugkeerders worden geschonden en met de voordelen die deze landen kunnen verlangen voordat ze met samenwerking met de EU instemmen.

3.31

Het EESC is ingenomen met de ontwikkeling van veilige en legale trajecten voor toegang tot het Europese grondgebied, met name door middel van hervestigingsprogramma’s en programma’s met gemeenschapssponsoring. Het is echter van mening dat deze kanalen alleen voorzien in de behoeften van personen met een specifiek profiel (zij die internationale bescherming zoeken) en geen alomvattende, doeltreffende of veilige antwoorden bieden voor de noodzaak van legale migratiekanalen naar de EU.

f.

Aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU

3.32

Talentpartnerschappen zijn een initiatief met meerwaarde dat een legaal traject biedt, en het EESC juicht ze dan ook toe (12), ondanks het feit dat ze negatieve gevolgen zullen hebben voor de landen van herkomst, met name wat betreft hun vermogen om duurzame ontwikkeling tot stand te brengen. Het EESC betreurt dat de maatregelen ter verbetering van legale toegangswegen beperkt blijven tot het aantrekken van talent en het herzien van de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart en de richtlijn betreffende studenten en onderzoekers, aangezien het toepassingsgebied ervan beperkt is. Een alomvattende aanpak op het gebied van mobiliteit is van essentieel belang om alternatieven te bieden die verder reiken dan grenscontrole en terugkeer.

3.33

Het EESC wenst deel te nemen aan de openbare raadplegingen over het aantrekken van talent en vaardigheden voor de EU, maar wijst er nogmaals op dat het in het algemeen nodig is ook in de behoeften van andere arbeidsmarkten te voorzien.

3.34

Het EESC vestigt de aandacht op de arbeids- en leefomstandigheden van tal van onderdanen van derde landen, met name in de landbouw. De lidstaten en hun gespecialiseerde instanties moeten gevallen van misbruik en uitbuiting aanpakken, en maatschappelijke organisaties en vakbonden moeten worden aangemoedigd en gestimuleerd om in contact te treden met de onderdanen van derde landen, ongeacht hun niveau van werkgelegenheid of loon.

g.

Ondersteuning van integratie voor inclusievere samenlevingen

3.35

Het EESC is van mening dat de inclusie en integratie van onderdanen van derde landen van cruciaal belang is voor de sociale cohesie in de EU, en kijkt ernaar uit het actieplan inzake integratie en inclusie voor 2021-2027 te analyseren. Het betreurt dat dit onderwerp, dat nochtans cruciaal is voor het samenleven van verschillende groepen mensen, in het PMA zo weinig aandacht krijgt.

3.36

De mededeling bevat geen indicaties over de omvang of de structuur van de steun voor integratiemaatregelen. Het EESC verwacht dat deze tekortkoming van het PMA in het nieuwe actieplan inzake integratie en inclusie voor 2021-2027 wordt aangepakt. Het EESC heeft uitgebreide ervaring met kwesties in verband met integratie en betreurt dat in het nieuwe PMA in zijn huidige vorm ambitie en duidelijkheid ontbreken inzake de instrumenten en stimulansen voor de verschillende belanghebbenden.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB C 14 van 15.1.2020, blz. 24.

(2)  Het werkprogramma van de Commissie voor 2021 voorziet in de goedkeuring van een gezamenlijke mededeling over de versterking van de bijdrage van de EU aan op regels gebaseerd multilateralisme in het tweede kwartaal van 2021.

(3)  Het EESC heeft de hotspots actief bezocht en contacten gehad met actoren van het maatschappelijk middenveld die bij alle aspecten van migratie en integratie betrokken zijn.

(4)  Zie COM(2020) 758 final.

(5)  Zie PB C 71 van 24.2.2016, blz. 82.

(6)  Arrest in de gevoegde zaken C-715/17, C-718/17 en C-719/17, Commissie/Polen, Hongarije en Tsjechië.

(7)  Helaas zijn er geen waarborgen om te voorkomen dat regeringen een sleutelrol bij terugkeer op zich nemen als onderdeel van populistisch beleid tegen migranten en vluchtelingen.

(8)  Zie PB C 429 van 11.12.2020, blz. 24.

(9)  Mededeling COM(2017) 200 final.

(10)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 144.

(11)  Zo wordt in de Spaanse wetgeving het concept “arbeidsrelatie” gehanteerd waarbij — onder bepaalde voorwaarden — een irreguliere buitenlandse werknemer die zijn of haar irreguliere werkgever aangeeft, wettelijke papieren kan krijgen. Ook Portugal heeft een permanente regularisatieprocedure voor specifieke situaties, waarbij per geval wordt gewerkt.

(12)  Zie PB C 341 van 21.11.2013, blz. 50 en PB C 458 van 19.12.2014, blz. 7.


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/22


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem

[COM(2020) 299 final]

(2021/C 123/05)

Rapporteur:

Lutz RIBBE

Raadpleging

Europese Commissie, 23.9.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Besluit van de voltallige vergadering

14.7.2020

 

 

Bevoegde afdeling

Afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

16.12.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

242/3/10

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het voornemen in het voorstel van de Commissie verdient steun: integratie van het elektriciteitssysteem met het verwarmings- en het vervoerssysteem is absoluut noodzakelijk om de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit, inzake bevoorradingszekerheid, waartoe ook de vermindering van de energie-invoer behoort, en inzake betaalbare prijzen voor de Europese consument en de Europese economie te verwezenlijken.

1.2.

Desalniettemin laat de Commissie in haar mededeling enkele voor het welslagen van de Europese energietransitie zeer belangrijke punten onvermeld.

1.3.

De Commissie blijft het antwoord schuldig op de vraag hoe zij de bevoorradingszekerheid op basis van koolstofvrije of koolstofarme energiebronnen denkt te verwezenlijken. Volgens haar moet 84 % van de vraag naar elektriciteit worden gedekt met hernieuwbare energie, maar zij vertelt er niet bij hoe de resterende elektriciteit moet worden opgewekt. Dit is gezien het fundamentele belang van de bevoorradingszekerheid voor de Europese economie en de consument niet acceptabel, temeer daar ervan moet worden uitgegaan dat de vraag naar elektriciteit, ondanks verbeteringen op het gebied van de energie-efficiëntie, zal stijgen als gevolg van elektrificatie van de warmtevoorziening en de vervoerssector.

1.4.

De Commissie heeft gelijk als zij stelt dat lacunes of gebreken in het systeem van koolstofbeprijzing voor de verwarmings- en de vervoerssector de systeemintegratie ernstig belemmeren. Een beschrijving van het probleem volstaat echter niet. Er is behoefte aan concrete voorstellen om tot een oplossing te komen. Op dit punt is de Commissie te afwachtend en te weinig concreet.

1.5.

De integratie van het energiesysteem vereist op bepaalde gebieden modernisering en opwaardering, en soms is ook de aanleg van nieuwe energie-infrastructuur noodzakelijk. Dit zal enorme investeringen vergen, die mogelijk gemakkelijker kunnen worden gedaan binnen een specifiek Europees financieel kader dat toegankelijk is voor bedrijven in alle lidstaten. Deze investeringen kunnen de economische bedrijvigheid fors stimuleren om de recessie ten gevolge van de COVID-19-pandemie te overwinnen, en dienen goede en fatsoenlijke banen te scheppen. Hierbij zij er evenwel op gewezen dat de genomen investeringsbeslissingen een bijdrage moeten leveren aan de energie- en klimaatdoelstellingen. Gezien de grote kapitaalbehoeften is het ook van essentieel belang de bestaande infrastructuur optimaal te benutten. Er moet voorrang worden gegeven aan technologische mogelijkheden die een snelle en efficiënte systeemintegratie garanderen. Energie-efficiëntie, met name in industriële processen, moet zonder meer voorrang krijgen op alle andere initiatieven. Bovendien moet uit de prioritering naar voren komen welke technologie het meest geschikt is voor welke toepassing in het kader van de systeemintegratie. Aan de hand hiervan kunnen vervolgens de dienovereenkomstige infrastructuurinvesteringen worden gepland. Op dit punt ontbreekt het de mededeling van de Commissie aan duidelijkheid.

1.6.

In de mededeling wordt met name de nadruk gelegd op waterstof en windenergie op zee. Het gaat hier om belangrijke technologieën, die echter slechts ter aanvulling zouden moeten worden aangewend, op plaatsen waar windenergie op het land, zonne-energie en kortdurende opslag in accu’s geen soelaas bieden. Windenergie op het land en zonne-energie zijn in de nabije toekomst namelijk niet alleen de goedkoopste manieren om energie op te wekken, maar ook de beste opties om een belangrijke strategische doelstelling van de energie-unie te bereiken: decentralisatie om veilige en goede banen te scheppen en, in het algemeen, om de voordelen van de transformatie van het energiesysteem uit het oogpunt van sociaal beleid en de regionale economie te benutten, om de consumenten ook in hun rol als prosumenten te versterken en hen in het centrum van het energiesysteem te plaatsen, om energiearmoede te bestrijden, om de bevoorradingszekerheid te vergroten en tegelijkertijd de regionale ontwikkeling te bevorderen en om draagvlak voor de transitie te creëren. Windenergie op het land en zonnepanelen maken directe systeemintegratie mogelijk, bijvoorbeeld door zonne-energie ter plekke te gebruiken om elektrische auto’s op te laden of door windenergie te gebruiken voor de omzetting van elektriciteit in warmte. Het is volgens het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) een enorm gebrek dat de grote mogelijkheden die windenergie op het land en zonnepanelen bieden in de mededeling van de Commissie niet aan bod komen.

1.7.

Systeemintegratie kan de innovatie in de Europese economie een enorme impuls geven en daarmee het internationale concurrentievermogen van de Europese economie vergroten. Voorwaarde daarvoor is wel dat de mogelijkheden van de digitalisering worden benut om de systeemintegratie te verwezenlijken: artificiële intelligentie en machinaal leren kunnen een doorslaggevende rol spelen waar het gaat om de energievoorziening op maat ten behoeve van de elektriciteits-, de verwarmings- en de vervoerssector. Het gebruik ervan moet echter zorgvuldig worden afgewogen tegen het nut ervan en mogelijke ethische problemen, vooral met betrekking tot de gegevenssoevereiniteit, en moet worden voorafgegaan door een initiatief om geschikt personeel op te leiden. Het is onbegrijpelijk dat de Commissie de waarde daarvan in haar mededeling niet onderkent.

1.8.

Tot slot vraagt de systeemintegratie om een volledige herziening van de energiemarkten, die zo moeten worden ingericht dat door burgers opgewekte energie bevorderd wordt en dat de consument meer zeggenschap krijgt. Alleen dan kunnen de doelen van de Richtlijn inzake de interne elektriciteitsmarkt (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (1) en de Richtlijn inzake energie uit hernieuwbare bronnen (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2) worden bereikt. De systeemintegratie kan aanzienlijk worden versneld als consumenten in staat worden gesteld hun rechten — ook als prosumenten, zelfproducenten en leden van hernieuwbare-energiegemeenschappen — uit te oefenen. Tegelijkertijd moet de aandacht uitgaan naar de rol van de publieke sector bij de bevoorradingszekerheid. Deze aspecten komen in de mededeling helemaal niet aan bod.

1.9.

Het EESC onderschrijft het idee van de Commissie om een grootschalig evenement over de integratie van het energiesysteem te organiseren en is bereid om hieraan actief bij te dragen. In dit verband wil het EESC ingaan op de in dit advies genoemde aspecten die in de mededeling van de Commissie stiefmoederlijk behandeld worden. Met name moet het belang van actieve deelname van de burgers aan de integratie van het energiesysteem worden benadrukt. Juist op dit punt is de mededeling van de Commissie teleurstellend, omdat zij de burger slechts ziet als een consument die enkel en alleen onvoldoende geïnformeerd is.

2.   Algemene opmerkingen over het Commissiedocument

2.1.

De mededeling van de Commissie moet worden gezien in het licht van de wens van de Europese Raad tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Aangezien het energiesysteem verantwoordelijk is voor 75 % van de broeikasgasemissies is totstandbrenging van een nagenoeg emissievrij en CO2-neutraal energiesysteem de belangrijkste stap op weg naar dit doel.

2.2.

Hierbij speelt de integratie resp. koppeling van de verschillende, tot dusverre slechts in zeer beperkte mate met elkaar verbonden energiesectoren, d.w.z. elektriciteit, vervoer en verwarming (koeling en proceswarmte), een doorslaggevende rol — een aspect dat in het pakket schone energie slechts zeer oppervlakkig werd behandeld, ofschoon er toepassingen voorhanden zijn waarbij systeemintegratie al sinds jaar en dag een feit is, bijvoorbeeld warmte-krachtkoppeling.

2.3.

In haar beschrijving van de status quo beklemtoont de Commissie dat het energiesysteem vooralsnog wordt gekenmerkt door diverse naast elkaar bestaande verticale waardeketens.

2.4.

Daartegenover wordt nu de integratie van het energiesysteem geplaatst. De Commissie verstaat daaronder de gecoördineerde planning en exploitatie van het energiesysteem “als geheel”, waarvan de energiedragers, infrastructuren en verbruikssectoren beter aan elkaar moeten worden gekoppeld. In de mededeling worden de verschillende voordelen van zo’n systeemintegratie opgesomd: de bijdrage aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen, een efficiënter gebruik van energiebronnen, extra flexibiliteit in het energiesysteem zelf, en ten slotte de verbeterde positie van de consument, een grotere veerkracht en een grotere bevoorradingszekerheid, hoewel het onduidelijk blijft of de bevoorradingszekerheid betrekking heeft op de EU of op de lidstaten. Dit aspect is echter belangrijk omdat de lidstaten in dit opzicht soms zeer uiteenlopende strategieën hanteren en de omstandigheden in de lidstaten met betrekking tot de algemeen beschikbare energiebronnen soms zeer verschillend zijn.

2.5.

Om dit te bereiken legt de Commissie in haar mededeling een plan voor dat op zes pijlers berust:

1.

een “circulair energiesysteem”, waarbij energie-efficiëntie (maatregelen als toepassing van het beginsel “efficiëntie eerst”; herziening van de primaire-energiefactoren; bevordering van initiatieven inzake de “winning van energie uit afval”) op de eerste plaats komt;

2.

versterking van de elektrificatie van eindsectoren (maatregelen als uitbreiding van offshore-windenergie; verplicht rekening houden met hernieuwbare energiebronnen bij overheidsopdrachten; bevordering van de elektrificatie van de verwarming van gebouwen, uitrol van oplaadpunten voor elektrische voertuigen; herziening van de richtlijn hernieuwbare energie; nieuwe koolstofemissienormen voor personenauto’s en lichte bestelwagens; herziening van de richtlijn betreffende de aanleg van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen);

3.

gebruik van biobrandstoffen in bepaalde sectoren (maatregelen als een Europees certificeringssysteem voor hernieuwbare, CO2-arme en duurzame brandstoffen, mogelijk aanvullende maatregelen als minimumpercentages of quota voor specifieke verbruikssectoren; uitbreiding van de afvang van CO2 voor gebruik bij de productie van synthetische brandstoffen);

4.

aanpassen van de markten met het oog op een koolstofvrije en decentrale energieopwekking (maatregelen ter versterking van de samenhang tussen de niet-energetische prijscomponenten voor de verschillende energiedragers; harmonisering van energieheffingen; mogelijke uitbreiding van de emissiehandel; afschaffing van rechtstreekse subsidies voor fossiele brandstoffen; herziening van het wetgevingskader voor de gasmarkt, voorlichtingscampagne over de rechten van de consument, verbetering van consumenteninformatie);

5.

integratie van de energie-infrastructuur (maatregelen als nieuwe regels voor de trans-Europese netwerken; opvoering van investeringen in intelligente stadsverwarming en -koeling);

6.

digitalisering van het energiesysteem en totstandbrenging van een ondersteunend kader voor innovaties (maatregelen als netwerkcodes voor cyberveiligheid; uitvoeringshandelingen inzake interoperabiliteitsvoorschriften).

3.   Algemene opmerkingen van het EESC

3.1.

De analyse van de problemen in verband met de status quo legt de vinger op de zere plek en de uitgangspunten van de Commissie verdienen alle lof: een versnelde integratie van het energiesysteem is dringend noodzakelijk — met name gezien de noodzakelijke bespoediging van het koolstofvrij maken van de vervoers- en de verwarmings-/koelingssector in Europa. Systeemintegratie is niet alleen van belang voor het bereiken van klimaatneutraliteit, maar ook voor een stabiele bevoorradingszekerheid en voor betaalbare prijzen voor particuliere consumenten en de economie. Het plan van de Commissie om de integratie van de elektriciteits-, de verwarmings- en de vervoerssector te bevorderen valt dan ook in goede aarde. Er moet echter op worden toegezien dat het plan niet wordt aangegrepen als reden voor verdere liberalisering van diensten van algemeen belang voordat de effecten van het liberaliseringsinitiatief tot nu toe zijn geëvalueerd. De Commissie moet er evenwel voor zorgen dat ook de buurlanden van de Europese Unie, met name de landen van het Oostelijk Partnerschap, dit plan ook overnemen en in hun eigen beleid verwerken. Er moet worden nagegaan of een koolstofheffing aan de grens hierbij dienstig is.

3.2.

De zes in paragraaf 2.5 genoemde concepten zijn correcte en doeltreffende uitgangspunten. Ook het merendeel van de afzonderlijke maatregelen overtuigt, hoewel hier en daar onduidelijk blijft in hoeverre deze daadwerkelijk bijdragen aan de integratie van het energiesysteem.

3.3.

Hiertegen kan worden ingebracht dat de politieke doelstellingen van de strategie niet ver genoeg gaan, waarbij het ontbreekt aan samenhang en logische structuur. Bovendien wordt min of meer voorbijgegaan aan de rol die de burger/consument speelt resp. moet spelen. Dit wekt des te meer ergernis omdat de Commissie in het pakket schone energie nog beloofde de burger centraal te zullen stellen bij de energietransitie.

3.4.

De Commissie laat na duidelijke, ambitieuze en concrete streefcijfers vast te stellen op basis van de algemene doelstelling inzake klimaatneutraliteit. Dit geldt met name voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, die in veel lidstaten achterblijft bij de gestelde doelen.

3.4.1.

Het siert de Commissie dat ze een zeer (zelf)kritisch standpunt inneemt ten aanzien van de haalbaarheid ervan. Zo schrijft ze: “Zonder doortastende beleidsmaatregelen zal het energiesysteem van 2030 eerder gelijken op dat van 2020 in plaats van wat nodig is om klimaatneutraliteit te bereiken tegen 2050. […] De stappen die in de komende vijf tot tien jaar worden gezet, zijn van cruciaal belang voor het opbouwen van een energiesysteem dat Europa op weg zet naar klimaatneutraliteit tegen 2050.”

3.4.2.

Toch ontbreekt het de Commissie zelf aan politieke moed, zoals uit de mededeling blijkt. De stelling dat gezien de verwachte grote toename van het aandeel van elektriciteit in het eindverbruik van energie een aandeel van 55-60 % hernieuwbare energie in de elektriciteitsmix tegen 2030 en van 84 % tegen 2050 voldoende moet zijn, laat vele vragen onbeantwoord. De hamvraag luidt: Hoe moet een stabiele bevoorradingszekerheid worden bereikt? Biogas, biobrandstoffen, waaronder synthetische als waterstof, en onder bepaalde omstandigheden waterkrachtenergie kunnen worden gebruikt om schommelingen in wind- en zonne-energie te compenseren. Daarnaast zijn er twee technologische opties die de ontbrekende 16 % kunnen dekken en als CO2-vrij resp. CO2-arm kunnen worden aangemerkt: kernenergie en gas- of steenkoolcentrales met afvang en opslag van CO2 (CCS, carbon dioxide capture and storage). Deze gaan echter gepaard met grote economische, ecologische en maatschappelijke uitdagingen. Ook al is de precieze vaststelling van de energiemix een zaak van de lidstaten, het is onbegrijpelijk dat de Commissie niet uiteenzet hoe zij een CO2-vrije bevoorradingszekerheid denkt te bereiken.

3.5.

Het gebrek aan moed is ook elders zichtbaar. De Commissie wijst er terecht op dat de integratie van het energiesysteem met name wordt vertraagd door de gebrekkige koolstofbeprijzing voor fossiele brandstoffen die wordt toegepast in de vervoers- en vooral de verwarmingssector. Bovendien wordt elektriciteit in tal van lidstaten stevig belast, ook al wordt deze gewonnen uit hernieuwbare bronnen. In sommige lidstaten vormen ook buitensporig hoge netwerktarieven een probleem. Deze marktverstoring leidt er bijvoorbeeld toe dat het gebruik van overtollige elektriciteit voor de opwekking van warmte (elektriciteit-naar-warmte) — zo men wil de eenvoudigste vorm van systeemintegratie — in veel gevallen economisch niet haalbaar is.

3.6.

Alleen als het probleem van de marktverstoring wordt opgelost, kan er werkelijk vooruitgang worden geboekt met de integratie van het energiesysteem. De aankondiging verder te zullen werken aan de geleidelijke afschaffing van rechtstreekse subsidies voor fossiele brandstoffen en te zullen komen met een mogelijk voorstel voor de uitbreiding van het emissiehandelssysteem tot nieuwe sectoren, is inhoudsloos en onvoldoende. Dergelijke loze woorden hoort de samenleving immers al jaren van de Commissie, zonder dat er ook maar iets wezenlijks is veranderd. Met name de technologische stimuleringsmaatregelen die de Commissie beschrijft in de eerste drie pijlers van haar strategie (zie punt 3.1 tot en met 3.3 van de mededeling), zullen aanzienlijk aan doelmatigheid inboeten als de Commissie de beschreven marktverstoring geen ondubbelzinnig halt toeroept.

3.7.

Het valt overigens toe te juichen dat de Commissie een volgorde voorstelt waarin de technologische vraagstukken worden aangepakt. Toch had de Commissie er in dit verband goed aan gedaan duidelijk te maken dat fossiele brandstoffen uit oogpunt van rendement nooit kunnen opboksen tegen direct energetisch gebruik van met zonnepanelen of wind opgewekte elektriciteit — behalve bij gebruik van blokverwarmingscentrales, waarbij de warmte ter plaatse wordt afgenomen. Dit aspect is met name voor het koolstofvrij maken van het vervoer van vitaal belang, aangezien elektrificatie niet altijd mogelijk is. De Commissie beschrijft een en ander in het voorbijgaan aan de hand van enkele voorbeelden. Zij neemt het rendement echter niet als uitgangspunt voor de evaluatie van verschillende technologische opties, iets wat onontbeerlijk is voor de uit energietechnisch en economisch oogpunt zinvolle integratie van het energiesysteem.

3.8.

Verder miskent de Commissie het fundamentele belang van de infrastructuur. Een economisch doelmatige systeemintegratie kan alleen worden verwezenlijkt door tijdens de planning en uitvoering ervan rekening te houden met de bestaande energie-infrastructuur en zich rekenschap te geven van de gevolgen van de diverse technologische opties voor de infrastructuur. In dat geval ontstaat het volgende beeld:

a)

Voor het opladen van elektrische voertuigen zijn met name zonnepanelen (met name op daken) geschikt, aangezien fotovoltaïsche installaties meestal laagspanningsstroom leveren en elektrische voertuigen hiermee worden opgeladen.

b)

Voor de omzetting van elektriciteit in warmte, bijvoorbeeld met behulp van warmtepompen of warmteopslag, komen windturbines of grotere zonneparken in aanmerking, wanneer de warmte via een stadsverwarmingsnet moet worden geleverd. Immers, in dat geval is er meer stroom nodig voor de pompen of de warmteopslag.

c)

Voor het langdurig opslaan van overtollige elektriciteit in de vorm waterstof komen met name gasreservoirs in aanmerking.

3.9.

Voor geen van de genoemde elektriciteit-naar-x-technologieën is dringend behoefte aan een geheel nieuwe infrastructuur. Het gaat er eerder om dat bestaande technologieën verstandig worden gebruikt en waar nodig worden gemoderniseerd en opgewaardeerd (3). In veel lidstaten heeft de infrastructuur te lijden gehad onder het bezuinigingsbeleid. Bij de modernisering en de ontwikkeling van de infrastructuur is de kostenefficiëntie een belangrijk aspect, maar daarbij moet ook worden gezorgd voor goede banen. Tegen deze achtergrond moet de Commissie het stimuleren van elektriciteit-naar-x-toepassingen ten minste op de korte tot middellange termijn afhankelijk maken van het gebruik van bestaande infrastructuur, zodat eerst de mogelijkheden worden benut die zich het gemakkelijkst laten verwezenlijken. Er moeten dan ook vraagtekens worden geplaatst bij de eenzijdige nadruk op offshore-opwekking in de mededeling.

3.10.

Weliswaar wordt in de mededeling melding gemaakt van digitalisering, maar het werkelijke potentieel ervan blijft buiten beeld. Een efficiënte en zekere energievoorziening staat of valt met intelligente netwerken die specifieke signalen verzenden naar de marktdeelnemers en daarmee ook de markten intelligent maken. Indien marktdeelnemers juist worden geïnformeerd over digitale toepassingen, kunnen elektrische auto’s, zeker bij netintegratie, warmtepompen of waterstoftanks belangrijke systeemdiensten leveren en het netwerk ontlasten. Artificiële intelligentie, machinaal leren en de automatisering van energieverbruiksprocessen zullen — op het niveau van hetzij particuliere huishoudens hetzij de industrie — de capaciteitsverdeling naar een hoger plan tillen en deze helpen opnemen in virtuele energiecentrales.

3.11.

Tot slot wordt in de mededeling voorbijgegaan aan aspecten, zoals het strategisch kader voor de energie-unie, die de Commissie in eerdere mededelingen belangrijk vond of die, als onderdeel van het pakket Schone energie, al in Europese regelgeving zijn gegoten, te weten de in Richtlijn (EU) 2019/944 over de interne elektriciteitsmarkt bedoelde actieve deelname van de consument, die toegang moet hebben tot alle elektriciteitsmarkten in kwestie. De mededeling doet hierover het zwijgen toe — net als over de activiteiten van zelfproducenten of energiegemeenschappen van burgers, zoals vastgelegd in Richtlijn (EU) 2018/2001 inzake hernieuwbare energie. De stelling: “De burgers spelen een centrale rol in de integratie van het systeem. Zij moeten bijdragen tot de manier waarop deze strategie wordt uitgevoerd […]” is goedkoop als de enige concrete maatregel een voorlichtingscampagne is.

3.12.

Het mag inmiddels toch wel als bekend worden verondersteld dat er in vele lidstaten flinke obstakels zijn die participatie door de burger de facto onmogelijk maken. Des te onbegrijpelijker is het dat dit probleem in de mededeling wordt genegeerd. Er zijn nog meer doelstellingen die in soortgelijke context zijn genoemd en die in de mededeling worden genegeerd: vermindering van de afhankelijkheid van de invoer van energie, versterking van regionale economische processen, het scheppen van fatsoenlijke en goede banen, enz. Dit zijn criteria die in acht moeten worden genomen bij de inrichting van de energie-integratie en waardoor bepaalde technologische opties gunstiger lijken dan andere. De Commissie moet er bovendien naar streven dat ook derde landen in hun energiebeleid rekening houden met deze aspecten. Ook in dit verband kunnen belastingen aan de grens een strategische optie zijn.

3.13.

Daarnaast zijn er talrijke manieren om de burger bij de sectorkoppeling tot “speler” te maken en ervoor te zorgen dat deze zelf actief kan worden en profiteren. Een voorbeeld: onder gemiddelde omstandigheden leveren de nieuwste windturbines voldoende elektriciteit voor ongeveer 7 000 elektrische auto's. Bij investeringskosten van minder dan 10 miljoen EUR is het uiterst zinvol de inzet van windturbines in de regionale oplaadinfrastructuur te bevorderen. Dergelijke initiatieven, die het draagvlak enorm zouden verbreden, mede omdat ze kosten voor de burger sterk verminderen en goed zijn voor de regionale economie, worden in de mededeling echter niet eens aangestipt.

3.14.

Versterking van de rechten van de consument is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de mensen van de systeemintegratie profiteren. Deze rechten moeten op zowel prosumptie als de traditionele rol van de consument betrekking hebben. In de mededeling wordt de burger uitsluitend beschouwd als klant resp. consument, aan wie uitsluitend vakkundige informatie moet worden verstrekt. Dit is — mede gezien de beloften van de Europese energie-unie — meer dan teleurstellend.

3.15.

Theoretisch erkent de Commissie weliswaar dat handelen geboden is wat betreft de rechten van de consument in de gas- en stadsverwarmingssector, maar als belangrijke actie wordt slechts het vergroten van de zeggenschap van de gasconsument aangekondigd in het kader van een nieuw wetgevingskader voor de gassector tegen 2021. Het ontbreekt aan concrete maatregelen voor de plaatselijke warmtevoorzienings- en stadsverwarmingsector, hoewel juist in deze sector de rechten van de consument duidelijk minder goed zijn omschreven dan in de elektriciteits- en gassector. Met het oog op het behoud van de bestaande systeemintegratie moet echter worden afgezien van verdere stappen in de liberalisering van de verwarmingssector.

3.16.

Er zij in dit verband verwezen naar het standpunt van het EESC dat een tweedeling in de samenleving op energiegebied dringend moet worden voorkomen (4). Het kan niet zo zijn dat alleen huishoudens die over voldoende financiële en technische middelen beschikken hun voordeel doen met de energietransitie en alle andere huishoudens met de kosten worden opgezadeld. Integendeel, er is op zowel nationaal als Europees niveau behoefte aan concrete maatregelen tegen energiearmoede. Daartoe behoren verbetering van de toegankelijkheid van subsidies voor thermische renovaties of de vervanging van verwarmingen voor energiearme huishoudens, verplichte modellen voor de basisenergievoorziening en algemene regelingen om de energieconsument te beschermen, bijvoorbeeld tegen buitensporige elektriciteitsnetwerktarieven en misbruik van monopolies.

4.   Bijzondere opmerkingen

Over het circulair energiesysteem

4.1.

Al in advies TEN/660 is het begrip circulair energiesysteem voorgesteld en het zou toe te juichen zijn als de Commissie dit zou overnemen.

4.2.

Het begrip moet echter niet alleen worden gebruikt voor energiebesparing en energie-efficiëntie, zoals in de mededeling het geval is, maar ook in algemenere zin voor energiestromen. Dit is met name van belang voor de snelle integratie van het lokale energiesysteem, dus daar waar het eindverbruik plaatsvindt.

4.3.

De aankondiging van de Commissie over de beoordeling van de primaire-energiefactoren komt als geroepen. Het is immers zonneklaar dat het huidige beleid in veel lidstaten nadelig uitpakt voor toepassingen als de omzetting van elektriciteit in warmte en biobrandstoffen. Daarnaast moet worden overwogen de primaire-energiefactoren ondubbelzinnig op de vrijkomende koolstofemissies te rangschikken.

4.4.

De toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, dat in punt 3.1 van de mededeling als belangrijke actie wordt genoemd, kan tot verhoging van de energieprijzen leiden. De kwetsbare energieconsument moet echter worden ontzien en verdieping van de energiearmoede moet worden voorkomen. Het Comité heeft in dit verband bij herhaling aangedrongen op strategieën en ook concrete voorstellen gedaan (zie bijvoorbeeld SC/53). Dit aspect is onder andere van belang voor een groot aantal burgers in Oost-Europa en voor de regio’s in transitie. Willen de ambitieuze efficiëntiedoelstellingen haalbaar zijn, dan is een regionaal gedifferentieerde aanpak noodzakelijk.

Over de snellere elektrificatie van de energievraag

4.5.

De benadering van de Commissie is juist: elektrificatie van de verwarmings- en mobiliteitssector is de beste manier om systeemintegratie te bereiken. Overeenkomstig de doelstelling inzake klimaatneutraliteit moeten hernieuwbare energiebronnen snel maar doelgericht en naar behoefte worden uitgerold.

4.6.

Het zou wenselijk zijn geweest als de Commissie duidelijker had omschreven wat dit concreet betekent voor de genoemde herziening van Richtlijn (EU) 2018/2001 inzake hernieuwbare energie. De beschreven doelstellingen ten aanzien van de uitrol zijn veel te mager.

4.7.

In punt 3.2 van de mededeling wordt onmiskenbaar de nadruk gelegd op offshore-windenergie. Er wordt met geen woord gerept over zonnepanelen en onshore-windenergie. Dit is onbegrijpelijk. Immers, deze bieden, zoals uiteengezet in paragraaf 3.7 van dit advies, mogelijkheden om de systeemintegratie snel en doelmatig tot stand te brengen, terwijl offshore-windenergie voor de productie van waterstof gigantische investeringen in de energie-infrastructuur vergt. Daarom is het raadzaam dat de Commissie zich bij het stellen van prioriteiten voor haar maatregelen laat leiden door het beginsel “first things first”.

Over de rol van waterstof

4.8.

Het is juist: waterstof wordt een onontbeerlijk onderdeel van een klimaatneutrale energiemix. Waterstof zal met name voor drie gebieden onmisbaar zijn wanneer de directe elektrificatie op haar grenzen stuit:

als manier om elektriciteit gedurende langere tijd op te slaan ter overbrugging van perioden waarin er onvoldoende zon en wind is;

als brandstof voor de luchtvaart, voor de scheepvaart en in enkele bijzondere gevallen ook voor het vervoer van zware goederen over de weg, alsook in enkele specifieke delen van het openbaar personenvervoer;

voor bepaalde industriële processen.

4.9.

Het is wel zo dat de productie van waterstof kostbaar is en gepaard gaat met grote energieverliezen. In de mededeling moet daarom duidelijk worden aangegeven dat waterstof alleen dan een optie is wanneer directe verwarming of elektrificatie technisch niet (of alleen tegen aanzienlijk hogere kosten) mogelijk is.

Over de opzet en de openheid van de markten

4.10.

In tal van lidstaten is sprake van een starre inrichting van de markt waarbij een centrale groothandelsmarkt de integratie van het energiesysteem in veel gevallen in de weg staat. Zo kan het technisch (met het oog op de ontlasting van het elektriciteitsnet) en economisch (met het oog op de kostenefficiëntie) bijvoorbeeld veel zinvoller zijn lokale elektriciteitsoverschotten te gebruiken voor mobiliteits- of Power-to-Heat-toepassingen, die ook een lokale elektriciteitsvraag veroorzaken. Een dergelijke directe integratie van verschillende energiesectoren op dezelfde locatie, bij voorkeur met inbreng van gevestigde openbare en gemeentelijke nutsbedrijven met hun duurzame netwerken, wordt vaak onmogelijk gemaakt door centrale groothandelsmarkten.

4.11.

Dat de Commissie niet onderkent dat de starre inrichting van de markt met een handvol centrale groothandelsmarkten voor elektriciteit de systeemintegratie belemmert, verbaast des te meer aangezien in bestaande wetgevingsteksten reeds andere handelsvormen worden vermeld en gewaardeerd: zo wordt in Richtlijn (EU) 2019/944 betreffende de interne markt voor elektriciteit actieve consumenten uitdrukkelijk het recht verleend energie onderling te verhandelen en gezamenlijk te gebruiken (energy sharing) in het kader van energiegemeenschappen van burgers. Dit zijn beide vormen die burgers, kleine en middelgrote ondernemingen en gemeenten in staat stellen vaart te zetten achter de systeemintegratie ter plaatse. De mededeling van de Commissie stelt in dit opzicht dan ook teleur. Er wordt namelijk nergens uitgelegd hoe de markt dusdanig kan worden ingericht dat de consument deze rol kan vervullen.

Over de geïntegreerde energie-infrastructuur

4.12.

De steunbetuiging voor een overkoepelende infrastructuurplanning verdient lof, aangezien er aanzienlijke investeringsbehoeften te verwachten zijn, waarop mogelijk met een pan-Europees financieringskader kan worden ingespeeld. Hierbij moet echter rekening worden gehouden met de optimalisering en uitbreiding van de bestaande infrastructuur met betrekking tot de opties voor de opwekking van energie en de afnamestructuren, waaronder de flexibilisering van het verbruik, en moet er tevens op worden gelet hoe markt- of handelsstructuren en infrastructuren elkaar beïnvloeden. De Commissie blijft het antwoord hierop schuldig.

4.13.

Ze beseft niet dat de infrastructuur bepaalt welke technologieën bij voorkeur moeten worden toegepast — namelijk die technologieën die onder overigens gelijkblijvende omstandigheden de bestaande infrastructuur het beste benutten.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125.

(2)  PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82.

(3)  Een voorbeeld: Zelfs als fossiel gas een steeds kleinere rol zal spelen, kunnen de bestaande gasnetten worden gebruikt of mede worden gebruikt voor “groen gas” of waterstof.

(4)  Zie PB C 429 van 11.12.2020, blz. 85.


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/30


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa

[COM(2020) 301 final]

(2021/C 123/06)

Rapporteur:

Pierre-Jean COULON

Raadpleging

Europese Commissie, 23.9.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van de voltallige vergadering

14.7.2020

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

16.12.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

229/4/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Volgens het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) moet de Europese Unie de COVID-19-crisis te boven komen door een nieuw samenlevingsmodel op te bouwen dat onze economieën groener, eerlijker en beter bestand maakt tegen toekomstige schokken. De Europese herstelfondsen moeten bedrijven, innovatoren, werknemers en investeerders in staat stellen hun wereldwijde leiderschap op de snel groeiende markten voor schone energie te doen gelden.

1.2.

Het EESC ondersteunt daarom de strategie van de Europese Commissie om het juiste klimaat te scheppen om het aanbod van en de vraag naar waterstof te vergroten met het oog op een klimaatneutrale economie. Het benadrukt dat de prioriteit moet uitgaan naar schone waterstof, ook in het kader van de Europese alliantie voor waterstof, als enige optie die verenigbaar is met de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit.

1.3.

Het EESC benadrukt dat de totstandbrenging van een economie voor schone waterstof in Europa slechts één onderdeel is van de strategie om de verschillende energiesectoren in de EU beter op elkaar af te stemmen. Het EESC benadrukt daarom dat de EU de lat hoger moet leggen om de ontwikkeling van een systeem voor schone energie, zoals hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, mogelijk te maken, zodat het Europese bedrijfsleven een sterke interne markt krijgt, waar innovatie veilig kan worden ingezet, en te zorgen voor een geïntegreerde industriële strategie, gericht op de export van schone-energieoplossingen naar de rest van de wereld.

1.4.

Het EESC herinnert eraan dat vanwege de hoge productie- en vervoerskosten schone waterstof alleen mag worden gebruikt wanneer er geen andere mogelijkheden bestaan om de sector koolstofvrij te maken, zoals in sectoren waar het moeilijk is om de uitstoot te verminderen (1) of bepaalde zeer specifieke toepassingen in de vervoers- en de bouwsector.

1.5.

Het EESC benadrukt dat, om de opkomst van schone waterstof mogelijk te maken, de EU-fondsen geen fossiele brandstoffen mogen subsidiëren en het roept de Commissie op om het beginsel “Do no harm” toe te passen op alle overheidsfinanciering in het kader van het MFK+, InvestEU, het EU-herstelfonds en staatssteun.

1.6.

Het EESC benadrukt dat de totstandbrenging van een “waterstofeconomie” draagvlak en participatie van de Europese burgers vergt, ongeacht of het om ondernemers, werknemers of consumenten gaat. Het EESC betreurt het dat er te weinig wordt nagedacht over de uitvoering van de strategie in de verschillende sectoren en dringt aan op een grotere betrokkenheid van de burgers bij dit proces door middel van rechtstreekse en representatieve raadpleging en participatie. Het EESC roept de Commissie ook op om na te gaan wat de gevolgen zijn van de ontwikkeling van schone waterstof voor de energiekosten van huishoudens.

1.7.

Er zij aan herinnerd dat het succes van de energietransitie zal afnemen als er “verliezende werknemers” zijn of als de meest kwetsbaren buiten de boot vallen. In een context van bijzonder hoge werkloosheid (2), met name onder jongeren, is het essentieel om het banenscheppend potentieel in groeisectoren ten volle te benutten, net zoals het van cruciaal belang is om te voorkomen dat deze overgang leidt tot regio’s met een economische achteruitgang die uitmondt in structurele werkloosheid . Het EESC verzoekt de Commissie dus om na te gaan welke vaardigheden van werknemers in sectoren met een afnemende bedrijvigheid van pas kunnen komen in nieuwe banen die verband houden met waterstof.

1.8.

Het EESC onderstreept de sleutelrol van de “Europese alliantie voor schone waterstof” voor een versnelde transformatie van de Europese industrie (3) en vraagt om als vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld bij de alliantie te worden betrokken. Het EESC beveelt de Commissie ook aan om een nauwkeurige beschrijving te geven van de overgangstermijnen voor de industrie, afhankelijk van de specifieke behoeften van elke sector. De staal-, cement- en chemische industrie moeten worden gesteund om hun productiemethoden te veranderen, omdat deze industrieën, die een belangrijke bijdrage leveren aan de vermindering van de CO2-uitstoot, deze transformatie misschien niet zullen overleven.

1.9.

Het EESC juicht toekomstige partnerschappen met buurlanden toe. Het vraagt echter om meer duidelijkheid van de Europese Commissie over de inzet van 40 GW aan elektrolyse-installaties voor de productie van hernieuwbare waterstof in de buurlanden van de EU (4), waaronder momenteel politiek instabiele landen met zeer uiteenlopend beleid inzake energietransitie en ontwikkeling op het gebied van hernieuwbare energie. Het EESC benadrukt ook dat de Commissie zich in haar kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie (5) ten doel stelt om de EU minder afhankelijk te maken van de invoer van energie (6).

1.10.

Het EESC herinnert er overigens aan dat het concurrentievermogen van Europese ondernemingen staat of valt met hun innovatievermogen. Onderzoek en innovatie zijn ook essentieel voor het versterken van de veerkracht van onze samenleving, die sterk wordt getroffen door de COVID-19-pandemie. Daartoe moeten er in het kader van het programma Horizon Europa en de Europese Innovatieraad voldoende begrotingsmiddelen worden uitgetrokken voor schone energie.

2.   Beknopte inhoud van de mededeling van de Europese Commissie

2.1.

De Commissie spreekt nogmaals haar ambitie uit om de transitie naar een soevereine, concurrerende klimaatneutrale economie te versnellen, in een context waarin de Europese economie zwaar getroffen is door de COVID-19-pandemie (7).

2.2.

De Europese Commissie onderstreept de cruciale rol van schone waterstof om een slimmer, meer geïntegreerd en geoptimaliseerd soeverein energiesysteem op te zetten waarin alle sectoren een volwaardige bijdrage kunnen leveren aan het koolstofvrij maken van de economie. Schone waterstof en de bijbehorende waardeketen kunnen een belangrijke rol spelen om de schommelingen in de toevoer van hernieuwbare energie te compenseren en sectoren waarin elektrificatie moeilijker is van energie te voorzien. Om dat potentieel aan te boren, moet Europa een waterstofeconomie opzetten.

2.3.

Daartoe komt de Commissie met een strategie in drie fasen tot 2050:

2020-2024: 6 GW aan hernieuwbare elektrolyse-installaties om de bestaande productie van waterstof koolstofvrij te maken;

2025-2030: 40 GW in de EU en 40 GW in de landen van het Nabuurschap van Europa met uitvoer naar de EU, om nieuwe toepassingen koolstofvrij te maken, zoals de staalsector of bepaalde vervoerswijzen;

2030-2050: enorme verhoging van de geïnstalleerde capaciteit om met behulp van waterstof alle sectoren koolstofvrij te maken die “moeilijk koolstofvrij te maken” zijn (8).

2.4.

De Commissie buigt zich in haar strategie over vijf essentiële aspecten om hernieuwbare waterstof concurrerend te maken in de EU:

investeringen in de EU,

de vraag stimuleren en de productie verhogen,

de juiste infrastructuur en marktregels ontwikkelen,

onderzoek en innovatie (O&I) ondersteunen,

de internationale dimensie.

2.5.

De Commissie raamt dat voor de opzet van dit ecosysteem het komende decennium ongeveer 320 à 458 miljard EUR aan investeringen nodig zullen zijn om de doelstellingen van de waterstofstrategie voor 2030 te bereiken: 24 à 42 miljard EUR voor elektrolyse-installaties, 220 à 340 miljard EUR om de productie van zonne- en windenergie op te schalen (80 à 120 GW), ongeveer 11 miljard EUR om de bestaande CCS-fabrieken te moderniseren en 65 miljard EUR voor de stations voor het vervoer, de distributie en de opslag van waterstof en voor waterstoftankstations. Tegen 2050 zou alleen al voor de productiecapaciteit 180 à 470 miljard EUR nodig zijn. Daarnaast zullen ook investeringen nodig zijn om de eindgebruikssectoren aan te passen. Het kost bijvoorbeeld ongeveer 160-200 miljoen EUR om een typische staalfabriek in de EU om te bouwen tot één op waterstof en 850 miljoen à 1 miljard EUR om 400 kleinschalige waterstoftankstations uit te rollen.

2.6.

In dat kader zijn de belangrijkste strategische hefbomen die de EU kan inzetten om particuliere investeringen in schone waterstof te stimuleren de volgende:

2.6.1.

Door de toepassingen van schone waterstof te ontwikkelen in de industrie en de mobiliteit kan de vraag worden aangezwengeld. Daartoe wordt in de strategie voorgesteld om met twee afzonderlijke fasen te werken: in een eerste fase zal waterstof worden gebruikt om de staalproductie koolstofvrij te maken en zou het gebruik van waterstof voor interne toepassingen kunnen worden ontwikkeld, bijvoorbeeld in stadsbussen of op specifieke delen van het spoorwegnet waar elektrificatie niet haalbaar is vanwege de kosten, of bij zware wegvoertuigen, parallel aan elektrificatie. In de toekomstige strategie inzake duurzame ontwikkeling en Smart Mobility, die voor het einde van het jaar zal worden bekendgemaakt, dient aandacht te worden geschonken aan de rol van waterstof in het vervoer. In dat verband wordt beleid beoogd om de vraag te ondersteunen, dat de vorm kan aannemen van quota voor hernieuwbare waterstof of een minimumaandeel in specifieke eindgebruikssectoren (zoals de chemie of het vervoer).

2.6.2.

De Commissie onderstreept dat om de productie te verhogen, meer duidelijkheid en zekerheid moeten worden verschaft aan investeerders en aan de industrie. Zij stelt daarom voor om een gemeenschappelijke koolstofarme norm in te voeren voor de bevordering van installaties voor de productie van waterstof op basis van hun broeikasgasprestaties. Zij zou eveneens een volledige terminologie kunnen voorstellen, evenals Europese criteria voor de certificering van hernieuwbare waterstof, waarvoor zij zich op bestaande initiatieven zoals CertifHy zou kunnen baseren. Bij de volgende herziening van de regeling voor de handel in emissierechten van de EU (EU-ETS) zouden overigens aanvullende mechanismen moeten worden ingevoerd om de productie van hernieuwbare, koolstofarme waterstof te stimuleren. Voorts zou een CCfD (Carbon Contract for Difference), een oproep tot het indienen van langetermijnprojecten met een publieke tegenpartij, kunnen worden overwogen om het verschil tussen de CO2-uitoefenprijs (55-90 EUR/tCO2) en de werkelijke prijs te dekken. Tot slot zouden directe, transparante en marktgebaseerde steunregelingen voor hernieuwbare waterstof kunnen worden overwogen, die worden toegekend via aanbestedingsprocedures.

2.6.3.

De Commissie stelt voor de infrastructuur geleidelijk aan in te voeren, in aanvulling op het gebruik van apparatuur die op schone waterstof werkt. Aan de vraag naar waterstof zal eerst worden voldaan via de lokale voorziening. Vervolgens zullen regionale clusters tot ontwikkeling komen (de “Hydrogen Valleys”), waarvoor steeds meer specifieke infrastructuur zal moeten worden ontwikkeld, niet alleen voor industriële en vervoerstoepassingen en voor elektriciteitsbalancering, maar ook voor de warmtevoorziening van woningen en bedrijfsgebouwen. Het bestaande aardgasnet zou gedeeltelijk kunnen worden hergebruikt om hernieuwbare waterstof over langere afstanden te vervoeren, waardoor installaties voor de grootschalige opslag van waterstof nodig zullen worden.

2.6.4.

Om de opkomst van Europese kampioenen te bevorderen, lanceert de Commissie een “Europese alliantie voor schone waterstof”, een samenwerking tussen de overheid, de industrie en het maatschappelijk middenveld. Deze alliantie zal tot opdracht hebben 1) een investeringsprogramma en concrete pijplijn van projecten op te zetten, 2) langs de hele waterstofwaardeketen de samenwerking te faciliteren in netwerken van regionale, nationale en Europese investeringsprojecten, waaronder IPCEI-projecten (belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang), en 3) de financieringssteun te versterken om ertoe bij te dragen dat de investeringskloof wordt overbrugd. Deze alliantie moet een breed forum bieden om de investeringen van alle belanghebbenden te coördineren.

2.6.5.

De Commissie is van plan strategische investeringen in schone waterstof te ondersteunen in het kader van haar plan voor herstel en veerkracht, met name via het strategisch Europees investeringsvenster van InvestEU (vanaf 2021).

2.6.6.

Zij zal eveneens onderzoek en innovatie (O&I) ondersteunen via een geïnstitutionaliseerd partnerschap voor schone waterstof en via belangrijke partnerschappen voor vervoer en industrie, zoals 2Zero of Clean Steel. De Commissie zal gerichte steun verlenen voor levensvatbare projecten in de lidstaten, via specifieke instrumenten (zoals InnovFin EDP, InvestEU). Tijdens de volgende kaderperiode van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) zal financiering worden verstrekt voor een interregionaal instrument voor investeringen in innovatie, met een proefproject inzake waterstof in koolstofintensieve regio’s.

2.6.7.

Om nieuwe mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van schone waterstof actief te bevorderen, omvat de strategie tot slot een voorstel om de energiepartnerschappen met buurlanden en -regio’s (ten oosten van de EU, in het bijzonder met Oekraïne, en in het Zuidelijke Nabuurschap) opnieuw vorm te geven via de relevante internationale fora, zoals de Energiegemeenschap of de ministeriële conferentie inzake schone energie. Dit zal gepaard gaan met investeringssteun via onder meer het “Neighbourhood Investment Platform” (nabuurschapsinvesteringsplatform) en het investeringskader voor de Westelijke Balkan. De Commissie zal een benchmark voor waterstoftransacties in euro ontwikkelen en daarmee bijdragen aan de consolidatie van de rol van de euro in de handel in duurzame energie, en zal schone waterstof integreren in de internationale, regionale en bilaterale diplomatieke inspanningen van de EU op het gebied van energie, klimaat, onderzoek, handel en internationale samenwerking.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Om de doelstelling van de Europese Green Deal te bereiken, te weten Europa klimaatneutraal te maken tegen 2050, is concreet beleid nodig. Bovendien bevindt Europa zich door de COVID-19-pandemie momenteel in een gezondheidscrisis en een economische noodsituatie. De Europese Unie en de lidstaten moeten daarom hun reactie op deze crises coördineren om ervoor te zorgen dat het economische herstel als springplank naar een schone en veerkrachtige toekomst zal dienen. Deze toekomst vergt een ruimere economische soevereiniteit van de EU, onder meer door de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de daarmee samenhangende opslagcapaciteit.

3.2.

Het EESC ondersteunt daarom de strategie van de Europese Commissie om het juiste klimaat te scheppen om het aanbod van en de vraag naar waterstof te vergroten met het oog op een klimaatneutrale economie. Het onderstreept evenwel dat om van schone waterstof een succes te maken, de efficiëntie van ons energiestelsel aanzienlijk moet worden verhoogd en massaal moet worden ingezet op hernieuwbare energie, teneinde ons gebruik te elektrificeren.

3.3.

Hoewel het EESC ingenomen is met de ambitieuze doelstellingen die in de strategie zijn vastgesteld voor de uitrol van elektrolyse-installaties voor de productie van hernieuwbare waterstof, onderstreept het dat de prioriteit moet zijn om de hernieuwbare geïnstalleerde capaciteit in Europa te versterken om aan de toenemende vraag naar elektriciteit te voldoen ten gevolge van de elektrificatie van onze toepassingen, en van de productie van schone waterstof. De productie van waterstof is momenteel niet opgenomen in het traject voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie, en slechts ongeveer een derde van het elektriciteitsverbruik van de EU wordt ingevuld met hernieuwbare energie (9).

3.4.

Het EESC is ingenomen met de verduidelijking van de Commissie met betrekking tot de definitie van schone waterstof, die wordt gedefinieerd als waterstof afkomstig van elektrolyse op basis van hernieuwbare elektriciteit, uit wind- en zonne-energie en waterkracht, of de biochemische omzetting van hernieuwbare biomassa, en is verheugd dat dit een prioriteit is voor de EU, als enige optie die verenigbaar is met klimaatneutraliteit.

3.5.

Het EESC neemt evenwel nota van het feit dat de strategie op de korte en de middellange termijn de deur op een kier laat voor andere vormen van koolstofarme waterstof, verkregen uit fossiele brandstoffen met koolstofafvang en -opslag (CCS) (10), een technologie die nog in ontwikkeling is. Het EESC herinnert eraan dat waterstof met CCS in geen geval als een groene energiebron kan worden beschouwd als de toepassing ervan gekoppeld is aan de directe of indirecte winning van fossiele energie. Het EESC benadrukt dat de instrumenten voor koolstofanalyse in de hele waterstofwaardeketen in combinatie met CCS moeten worden aangemerkt als koolstofarm in plaats van koolstofvrij (11) en dat moet worden voorkomen dat de emissiereductie onvoldoende is om de verwachte emissiedoelstellingen voor de lange termijn te halen.

3.6.

Het EESC wijst er voorts op dat volgens analyses van de Europese Rekenkamer de bestaande EU-financiering ter ondersteuning van koolstofafvang en -opslag, zoals NER 300, “geen succesvol project op het gebied van koolstofafvang en -opslag [heeft] opgeleverd” (12). Er heerst dus veel onzekerheid over de technologische haalbaarheid van koolstofafvang en -opslag en de publieke steun ervoor is verre van zeker.

3.7.

Het EESC neemt nota van de raming van de Commissie dat koolstofprijzen in de orde van grootte van 55-90 EUR per ton CO2 nodig zouden zijn om fossiele waterstof met koolstofafvang concurrerend te maken met fossiele waterstof en verzoekt de Commissie het financiële model te beschrijven van de investeringen die tot dergelijke compensatiekosten leiden, met name het effect van de kosten van het door particuliere investeringen gemobiliseerd kapitaal dat de extra kosten van de projecten met zich meebrengt. Het EESC roept de Commissie op om meer duidelijkheid te verschaffen over de geraamde prijzen voor schone waterstof, waardoor subsidies overbodig zouden worden en de mechanismen te bestuderen die nodig zijn om deze prijzen te bereiken, met name bij de komende herziening van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (EG-ETS).

3.8.

Het EESC herinnert er voorts aan dat hoewel hernieuwbare waterstof in feite zal moeten kunnen concurreren met waterstof uit fossiele brandstoffen en met fossiele waterstof met koolstofafvang, het vooral zal moeten concurreren met fossiele energie. Daartoe moeten de kosten dalen tot onder 1 USD/kg (13). Het is dus van cruciaal belang om de investeringskosten (capex) van groene waterstof te drukken. Het EESC verzoekt de Europese Commissie met name om prijsscenario’s voor waterstof op te stellen in verhouding tot de kosten van het kapitaal dat voor groene waterstofprojecten wordt vrijgemaakt.

3.9.

Het EESC herinnert er voorts aan dat eerdere pogingen om opnieuw een “waterstofeconomie” op gang te brengen zijn mislukt, voornamelijk omdat de vraag naar waterstof er nooit is gekomen. Daarom is het EESC ingenomen met het feit dat de Commissie duidelijk definieert welke eindgebruikssectoren waterstof zullen moeten gebruiken: de industrie en bepaalde vervoerswijzen, evenals de sector voor stationaire elektriciteitsopslag, naast de opslag in batterijen.

3.10.

Schone waterstof moet daarom alleen worden gebruikt in gevallen waarin andere bestaande decarbonisatie-opties niet mogelijk zijn. Het EESC verzoekt de Commissie om de investeringen toe te spitsen op toepassingen waarin waterstof een grote rol kan spelen, zoals de industrie, de mobiliteit (scheepvaart, luchtvaart) en de opslag van hernieuwbare energie. Overal waar accu’s gebruikt worden — en met name voor auto’s, taxi’s, stadsbussen, -bestelwagens en -vrachtwagens die in de strategie worden genoemd — kan waterstof minder winstgevende oplossingen bieden. Het zou overigens ook een van de opties kunnen zijn om het goederenvervoer over de weg over lange afstand koolstofvrij te maken (14).

3.11.

Door de COVID-19-pandemie is de ongelijkheid in onze samenleving toegenomen en schrijnender geworden en is de armoede in Europa vergroot. Het is dan ook noodzakelijk dat in de waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa niemand buiten de boot valt. Het EESC verzoekt de Commissie daarom om de aanvragen voor herstructurering van de werkgelegenheid in verband met de waterstofstrategie te volgen en te beoordelen.

4.   Specifieke opmerkingen

De sociale dimensie

4.1.

De werkloosheid in de EU ten gevolge van de COVID-19-pandemie en de daaruit voortvloeiende crisis zal stijgen tot 9 %, met name onder jongeren en laagopgeleiden. Het EESC benadrukt daarom het belang van een goede opleiding van werknemers. Ook moet de energiesector aantrekkelijker worden voor jonge Europeanen. Met het oog hierop zou de EU Europese kenniscentra kunnen oprichten voor aspirant-medewerkers in banen die specifiek zijn voor de energietransitie (bijv. de uitvoering van energie-audits of de installatie van warmtepompen). Door subsidies te verstrekken en het ErasmusPro-programma uit te breiden kan de EU van jonge Europeanen hoofdrolspelers maken in de energietransitie, met name op het gebied van schone waterstof.

4.2.

Het scheppen van werkgelegenheid bevorderen door de toepassing van hernieuwbare waterstof betekent het ondersteunen van Europese kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), die goed zijn voor bijna twee derde van de werkgelegenheid in de Europese niet-financiële particuliere sector (15). Het EESC roept de Commissie op om specifieke financiële instrumenten te ontwikkelen om deze te ondersteunen (16).

4.3.

Het EESC merkt verder op dat het verbeteren van het concurrentievermogen van de EU en het versterken van haar veerkracht vereisen dat de controle over de activa en bedrijfstakken van de EU behouden blijft en dat men in het geweer komt tegen de industriële dumping uit andere delen van de wereld.

4.4.

Ten slotte roept het EESC de EU op om ten volle gebruik te maken van de nieuwe, duurzamere bedrijfsmodellen die gebaseerd zijn op een dialoog tussen alle belanghebbenden, met name door een sterke inbreng van de werknemers bij de bedrijfsstrategie (17).

De investeringsbehoeften in de EU

4.5.

Het EESC benadrukt dat de EU-fondsen geen fossiele brandstoffen zouden moeten subsidiëren en roept de Commissie op om het zogeheten “do no harm”-beginsel toe te passen op alle overheidsfinanciering uit hoofde van het MFK+, InvestEU, het herstelfonds van de EU en staatssteun. In ieder geval kan waterstof die direct of indirect via een CCS-proces wordt gegenereerd niet in aanmerking komen voor de groene taxonomie van de Europese financiering.

4.6.

Het EESC is bijzonder tevreden dat het nieuwe mechanisme voor herstel en veerkracht de investeringen en hervormingen van de lidstaten ondersteunt die van essentieel belang zijn voor een duurzaam herstel, met name in de sector voor hernieuwbare waterstof. Het EESC verzoekt de Commissie om te waarborgen dat de Europese Green Deal en de nationale energie- en klimaatplannen als leidraad worden gebruikt voor de nationale plannen van de lidstaten voor herstel en veerkracht. Daartoe dient zij erop toe te zien dat de bijdrage aan de groene transitie een absolute voorwaarde is bij de evaluatie van de projecten van de lidstaten.

4.7.

De alliantie voor schone waterstof zal een essentiële rol gaan spelen in de uitrol van waterstof in Europa, met name via de uitwerking van een investeringsprogramma en de opzet van een pijplijn van regionale, nationale en Europese projecten. Het EESC wijst er daarom op dat het belangrijk is dat alle belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld in al zijn geledingen, de werknemers en de niet-gouvernementele organisaties, daarin op een billijke manier vertegenwoordigd zijn. Voorlopig omvat de alliantie vooral particuliere spelers (18). Het EESC moet, als ware vertegenwoordiger van het georganiseerde maatschappelijk middenveld, automatisch worden betrokken bij het overleg en het raadplegingsproces.

De vraag stimuleren en de productie verhogen

4.8.

Het EESC is ervan overtuigd dat de veilingen in het kader van Carbon Contracts for Difference (CCfD) een belangrijke rol spelen om ervoor te zorgen dat in industriële processen snel wordt overgestapt op waterstof. CCfD’s kunnen een positief signaal afgeven aan investeerders en het bedrijfsleven (19). Het EESC wil echter de aandacht vestigen op de volgende twee punten.

4.8.1.

De Commissie benadrukt het belang van het CCfD en erkent dat de bestaande EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU-ETS) geen sterke prijssignalen kan afgeven om de ontegenzeglijk noodzakelijke investeringen op gang te brengen om klimaatneutraliteit te bereiken. Enerzijds is dit te wijten aan het feit dat fossiele grondstoffen in de EU nog steeds zwaar gesubsidieerd worden. Volgens het verslag van de Europese Commissie over energiesubsidies zijn de subsidies voor aardgas dat wordt gebruikt voor de productie van waterstof met koolstofafvang en -opslag (CCS) juist gestegen (20). Er is dus sprake van een enorme marktverstoring die investeringen in technologieën voor klimaatbescherming, zoals groene waterstof, belemmert of onnodig duur maakt. Bovendien weerspiegelt het EU-ETS, zelfs na de hervorming ervan, nog steeds niet de werkelijke prijs van koolstof. Zonder subsidies voor fossiele grondstoffen en met een verder verbeterde ETS zou er geen CCfD nodig zijn. Daarom moeten deze twee taken de eerste prioriteit van de Commissie zijn.

4.8.2.

Voor zover CCfD’s toch nodig zijn, moeten de aanbestedingen zó opgezet zijn dat de productie van waterstof door middel van elektrolyse uitsluitend wordt gefinancierd als hiervoor overtollige elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikt (21). Het EESC benadrukt daarom dat een Europees financieringssysteem en specifieke aanbestedingen voor hernieuwbare waterstof van essentieel belang zijn om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van het afvangen en opslaan van fossiele koolstof (CCS) niet wordt vertraagd.

De internationale dimensie

4.9.

Het EESC plaatst kanttekeningen bij het soort toekomstige energiepartnerschappen voor de uitrol van elektrolyse-installaties van 40 GW voor de productie van hernieuwbare waterstof in de buurlanden van de EU (22). Nu de leiders van de lidstaten aandringen op meer Europese soevereiniteit, roept het EESC de Commissie op om een coherente aanpak te ontwikkelen.

4.10.

Het EESC merkt ook op dat het moeilijk is Europese investeerders aan te trekken naar politiek instabiele landen. Niettemin beveelt het EESC aan om de landen van de Westelijke Balkan die zich in het toetredingsproces tot de EU bevinden, bij alle overwegingen en acties voor de uitvoering van de waterstofstrategie te betrekken.

4.11.

Het EESC verzoekt de Commissie voorts om meer duidelijkheid te verschaffen over de capaciteit van die landen om deze toekomstige partnerschappen te ontwikkelen, aangezien de strategie momenteel bijzonder uiteenlopende landen omvat, waaronder Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko, Palestina (23), Syrië en Tunesië, die elk een erg verschillend beleid inzake energietransitie en ontwikkeling van hernieuwbare energie voeren. In deze landen zouden de door het EESC aanbevolen financiële steunmaatregelen voor kmo’s ook prioriteit moeten krijgen, gezien het grote aandeel van kmo’s in deze landen en de grote rol die banken bij bemiddeling spelen.

4.12.

Het EESC vraagt zich dan ook af of deze landen in staat zijn om voldoende elektrolyse-installaties voor de productie van hernieuwbare waterstof uit te rollen om naast de binnenlandse vraag ook aan de Europese vraag te voldoen. In Noord-Afrika en in Oekraïne zouden er om 40 GW uit te rollen immers 76 GW aan hernieuwbare energie nodig zijn tegen 2030, wat neerkomt op een verdrievoudiging van de capaciteit van die landen in 10 jaar tijd (24).

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Ook bekend als de “moeilijk koolstofvrij te maken sectoren” (bv. staalsector, petrochemie, aluminium-, cement- en kunstmestindustrie). Zij worden zo genoemd omdat de oplossingen voor decarbonisatie hogere reductiekosten met zich meebrengen dan de huidige technologieën met een hoger koolstofgehalte.

(2)  Volgens gegevens van Eurostat die in augustus 2020 zijn gepubliceerd, heeft het coronavirus in het tweede kwartaal geleid tot een daling van de werkgelegenheid met 2,6 %.

(3)  D.w.z. het creëren van goederen en diensten zonder gebruik van koolstof.

(4)  Met inbegrip van de Westelijke Balkan, Oekraïne en de zuidelijke buurlanden.

(5)  Zie COM(2015) 80.

(6)  Zie COM(2020) 299, “Energie voor een klimaatneutrale economie: EU-strategie voor de integratie van het energiesysteem”.

(7)  Volgens Eurostat, het bureau voor statistiek van de EU, is het bbp van de Unie in het tweede kwartaal van 2020 met 11,9 % gekrompen.

(8)  Deze sectoren worden als dusdanig aangemerkt omdat de kosten voor het verlagen van de emissies erg hoog zijn en het terugdringen van de emissies langzaam en moeilijk verloopt.

(9)  Gegevens van Eurostat, [nrg_ind_peh].

(10)  Of uit elektrolyse waarvan de broeikasgasemissies een aanzienlijk kortere levenscyclus hebben.

(11)  Hiermee kan bij gebruik in verwarmingsketels gedurende de levenscyclus een emissiebesparing van 60 à 85 % ten opzichte van aardgas worden gerealiseerd.

(12)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de “Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” (PB C 282 van 20.8.2019, blz. 51).

(13)  Waterstof verkregen door de reforming van aardgas kost ongeveer 1 USD/kg. Bron: Platts Hydrogen Assessments.

(14)  Zie het verslag van T&E over 2019.

(15)  https://www.touteleurope.eu/actualite/les-entreprises-dans-l-union-europeenne.html

(16)  Dat wil zeggen territoriale investeringsfondsen, het overheidsgarantiesysteem voor 60 % van de groene financiering voor hun ontwikkeling, verzekeringssystemen die hun ontwikkelingsrisico’s op het gebied van groene waterstof dekken.

(17)  Resolutie van het EESC van 11 juni 2020 over de “Voorstellen van het EESC voor wederopbouw en herstel na de COVID-19-crisis” (PB C 311 van 18.9.2020, blz. 1).

(18)  Zie de ledenlijst van de alliantie voor schone waterstof.

(19)  Deze veilingen hebben met name bijgedragen tot de ontwikkeling van offshore windenergie in het Verenigd Koninkrijk, aangezien zij tot lage biedingen hebben geleid.

(20)  Zie bijlage bij COM(2020) 950 final.

(21)  Bijvoorbeeld als een exploitant van een elektrolysebedrijf aantoont dat hij de elektriciteit voor elektrolyse rechtstreeks van een recent gebouwde duurzame-energiecentrale ontvangt of een stroomleveringscontract heeft dat alleen wordt geactiveerd wanneer de groothandelsprijzen negatief zijn.

(22)  Met inbegrip van de Westelijke Balkan, Oekraïne en de zuidelijke buurlanden.

(23)  Deze aanduiding mag niet worden opgevat als een erkenning van een staat Palestina en laat het standpunt van elke lidstaat over deze kwestie onverlet.

(24)  https://www.irena.org/-/media/Files/IRENA/Agency/Publication/2020/May/SDG7Tracking_Energy_Progress_2020.pdf


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/37


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 voor wat betreft de tijdelijke ontheffing van de regels voor slotgebruik op communautaire luchthavens als gevolg van de COVID-19-pandemie

(COM(2020) 818 final — 2020/0358 (COD))

(2021/C 123/07)

Algemeen rapporteur:

Thomas KROPP

Raadpleging

Europees Parlement, 18.1.2021

Raad, 21.1.2021

Rechtsgrondslag

Artikelen 100, lid 2, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

225/1/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Op 16 december 2020 heeft de Commissie een nieuwe verordening (1) voorgesteld waarmee een tijdelijke ontheffing van de in de slotverordening opgenomen “use-it-or-lose-it”-clausule wordt ingevoerd voor de periode na 27 maart 2021. Het komt erop neer dat de “use-it-or-lose-it”-regel wel weer van kracht wordt, maar dat het minimale gebruikspercentage (drempel) gedurende een beperkte periode wordt verlaagd van 80 naar 40 %. Voorts wil de Commissie de beschikking krijgen over gedelegeerde bevoegdheden om de ontheffing te verlengen op grond van een aantal criteria die verband houden met de duur en de intensiteit van de crisis.

1.2

Het EESC prijst de Commissie voor haar initiatief om de tijdelijke ontheffing van de EU-slotregels te verlengen en steunt het voorstel om haar te machtigen de drempel tot het winterseizoen 2024/2025 aan te passen.

1.3

Wil er een echt flexibel responsmechanisme opgezet kunnen worden, dan zou het voorstel echter moeten voorzien in een combinatie van een variabele drempel en het recht van luchtvaartmaatschappijen om volledige slotreeksen terug te geven.

1.4

De verlenging van de ontheffing is gerechtvaardigd omdat de wereldwijde economische crisis waar we begin 2021 voor staan, erger is dan twaalf maanden geleden, in het eerste kwartaal van 2020, van werd uitgegaan. Anders dan verwacht is de COVID-19-pandemie nog niet bedwongen. Het is zelfs zo dat de tweede golf van exponentiële stijgingen van het aantal besmettingen in de tweede helft van 2020 in heel Europa nog ergere sociale, economische, financiële en gezondheidsgevolgen heeft gehad dan de eerste golf. Vervoer, handel en toerisme behoren tot de zwaarst getroffen economische sectoren. Bovendien verspreidt zich momenteel een zeer besmettelijke mutatie van het virus in Europa. Het Verenigd Koninkrijk heeft onlangs een derde lockdown ingevoerd om de “derde golf” van het virus in te dammen.

1.5

De Commissie en de medewetgevers zouden er goed aan doen het onderhavige voorstel nog eens tegen het licht te houden gezien de aanbevelingen (2) die de World Airline Slot Board (WASB), bestaande uit luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en slotcoördinatoren, op 20 november 2020 met betrekking tot slotontheffing voor de zomerdienstregeling 2021 heeft gepubliceerd (IATA, A4E, ACI-Europe en EUACA steunen de WASB-aanbeveling). De WASB adviseert een combinatie van i) een volledige ontheffing van de “use-it-or-lose-it”-regel voor volledige slotreeksen die voor aanvang van het seizoen aan de pool worden teruggegeven, en ii) een drempel van 50 % voor slotreeksen die luchtvaartmaatschappijen behouden. De aanbeveling bevat ook specifieke voorwaarden en bepalingen inzake de gerechtvaardigde niet-benutting van slots in verband met de COVID-19-situatie.

1.6

Het is absoluut noodzakelijk dat er een evenwicht wordt bewaard tussen de noodzaak om maatregelen te vermijden die de luchtvaartsector minder goed in staat stellen om deze crisis te boven te komen, de langetermijndoelstelling van luchtvaartmaatschappijen om kostbare slots op luchthavens te behouden, en de noodzaak om een passend mededingingsniveau bij dergelijke schaarse slots te waarborgen.

1.7

Tot slot betreurt het EESC dat de Commissie zich lijkt te concentreren op de ontheffing van de slotregels in de EU, zonder rekening te houden met het feit dat dergelijke maatregelen over de hele wereld weerspiegeld zullen worden. Het verdient dan ook de voorkeur om te streven naar wijzigingen die operationeel haalbaar zijn en waarover op mondiaal niveau overeenstemming bestaat — zoals de wijzigingen die door de WASB worden aanbevolen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Bij Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad (3), die deels is gewijzigd bij Verordening nr. 793/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4), zijn de procedures en regels voor de toewijzing van slots op EU-luchthavens vastgesteld. In artikel 10 van deze verordening wordt bepaald dat luchtvaartmaatschappijen ten minste 80 % van de slots die hun binnen een bepaalde dienstregelingsperiode zijn toegewezen moeten gebruiken om deze slots in de overeenkomstige dienstregelingsperiode van het volgende jaar te behouden (“use-it-or-lose-it”).

2.2

Op 30 maart 2020 heeft de EU een wijziging van de slotverordening (5) goedgekeurd, die inhield dat de “use-it-or-lose-it”-regel gedurende de volledige zomerdienstregelingsperiode van 2020, eindigend op 24 oktober 2020, niet toegepast zou worden. Op basis van die wijziging mocht de Commissie de ontheffingsperiode bovendien verlengen tot 4 april 2021. Op 14 oktober 2020 heeft de Commissie een gedelegeerde handeling (6) vastgesteld waarbij de periode waarin de “use-it-or-lose-it”-regel niet wordt toegepast, is verlengd tot het einde van de winterdienstregelingsperiode 2020/2021, namelijk 27 maart 2021.

2.3

Het EESC heeft op 25 maart 2020 een advies uitgebracht, waarin het zijn steun uitspreekt voor de voorgestelde opschorting van de EU-regels voor de toewijzing van luchthavenslots. Het stelt daarin ook dat luchtvaartmaatschappijen planningszekerheid moeten krijgen en in staat moeten worden gesteld om snel en flexibel op marktontwikkelingen te reageren zonder de slots te verliezen die nodig zijn om weer functionerende netwerken tot stand te brengen.

2.4

De Commissie acht het nu tijd dat er een traject wordt uitgezet om terug te keren naar een normale toepassing van de “use-it-or-lose-it”-regel. Daarom stelt zij voor om met ingang van de zomerdienstregelingsperiode 2021 de in de slotverordening vastgestelde eisen inzake slotgebruik weer toe te passen, maar daarbij de drempel vast te stellen op 40 % in plaats van 80 %. Bovendien krijgt de Commissie tot en met het winterseizoen 2024/2025 gedelegeerde bevoegdheden om de slotontheffing verder te verlengen door het verplichte slotgebruikspercentage aan te passen op basis van een aantal indicatoren, zoals actuele luchtverkeersgegevens en prognoses, bezettingsgraden en vlootgebruik. Daarnaast bevat het voorstel bepaalde voorwaarden met betrekking tot onder meer uitsluitingen voor nieuw toegewezen en uitgewisselde slots, alsmede een uiterste termijn voor de teruggave van slots.

2.5

Op 20 november 2020 kondigde de Worldwide Airport Slot Board (WASB), bestaande uit luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en slotcoördinatoren, aan dat er overeenstemming was bereikt over aanbevelingen inzake slotontheffing voor de zomerdienstregeling van 2021 (7). IATA, A4E (8), ACI-Europe en EUACA steunen de WASB-aanbeveling. In tegenstelling tot de Commissie adviseert de WASB een combinatie van i) een volledige ontheffing van de “use-it-or-lose-it”-regel voor volledige slotreeksen die lang genoeg voor aanvang van het seizoen aan de pool worden teruggegeven, en ii) een drempel van 50 % voor slotreeksen die luchtvaartmaatschappijen behouden. De aanbeveling bevat ook specifieke voorwaarden en bepalingen inzake de gerechtvaardigde niet-benutting van slots in verband met de COVID-19-situatie.

2.6

Het EESC is het ermee eens dat de ontheffing van de “use-it-or-lose-it”-regel ook in het zomerseizoen van 2021 van kracht blijft. Wel vindt het dat de Commissie naast de verlaging van de drempel ook zou moeten voorzien in de mogelijkheid om volledige slotreeksen terug te geven. De connectiviteit op middellange tot lange termijn is er immers beter mee gediend als luchtvaartmaatschappijen worden ondersteund bij hun financiële herstel en in staat zijn hun netwerken te herstellen zodra het verkeer weer wordt hervat. Bovendien worden ontheffingen van de slotregel in derde landen vaak alleen verleend op basis van wederkerigheid. Een aanpak die wereldwijd weerklank kan vinden, lijkt dan ook geboden.

2.7

Het EESC steunt de strekking van de aanbevelingen van de WASB van 20 november 2020, waarin luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid wordt geboden om tijdens de crisis volledige slotreeksen terug te geven. De Commissie lijkt zich te concentreren op de ontheffing van de slotregels in de EU, zonder rekening te houden met het feit dat dergelijke maatregelen door alle andere regio’s in de wereld weerspiegeld zullen worden. Het verdient dan ook de voorkeur om te streven naar wijzigingen die operationeel haalbaar zijn en waarover op mondiaal niveau overeenstemming bestaat. De Commissie en de medewetgevers zouden er beslist goed aan doen om de aanbevelingen van de WASB in aanmerking te nemen bij de behandeling van het onderhavige voorstel.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1

Volgens de balans die op 31 december 2020 is opgemaakt, zijn er in 2020 in Europa als gevolg van de COVID-19-pandemie 6,1 miljoen vluchten, oftewel 1,7 miljard passagiersreizen, minder uitgevoerd dan in 2019 (9).

3.2

Om de verspreiding van het virus af te remmen hebben regeringen het internationale luchtverkeer en de mobiliteit van hun burgers aan strenge beperkingen onderworpen. Luchtvaartmaatschappijen zagen zich genoodzaakt om hun capaciteit fors terug te schroeven en vliegtuigen aan de grond te houden. In verscheidene EU-lidstaten stonden hele luchtvaartmaatschappijen tijdelijk aan de grond.

3.3

De situatie is vooralsnog onveranderd in 2021 en het is maar de vraag of de verschillende belanghebbenden in de luchtvaartsector, met name de sociale partners, het hoofd boven water kunnen houden. Allen maken zich terecht zorgen over hun baan. Hoewel er inmiddels een vaccin is, dat sinds 27 december 2020 in de EU wordt toegediend, zal het nog tot eind 2021 of zelfs tot 2022 duren voordat een dusdanig percentage mensen is gevaccineerd dat de algemene beperkingen en maatregelen om het aantal besmettingen in te dammen, opgeheven kunnen worden (10). Het ziet er niet naar uit dat de vraag in het zomerseizoen 2021 ook maar in de buurt zal komen van het niveau van de afgelopen jaren. De huidige onzekerheid zal blijven bestaan en mogelijk zelfs nog toenemen door de opkomst van nieuwe, nog besmettelijkere of dodelijkere varianten van COVID-19. Volgens prognoses van de luchtvaartsector zou de herstelperiode zeker nog tot 2024 of 2025 kunnen duren (11).

3.4

Slots zijn essentieel om naar en vanaf drukke luchthavens te vliegen en zijn belangrijk voor luchtvaartmaatschappijen om toegang te krijgen tot schaarse luchthavencapaciteit teneinde hun netwerken en de aansluitingen die zij hun klanten bieden, in stand te houden. Luchtvaartmaatschappijen hebben er jaren over gedaan om hun netwerken op te bouwen en de nodige slots voor hun Europese, intercontinentale en aanvoervluchten te verwerven. Als er geen bepaling is die de “use-it-or-lose-it”-regel opheft, zouden luchtvaartmaatschappijen verplicht zijn om vluchten met een extreem lage bezettingsgraad te blijven uitvoeren teneinde hun slots te behouden. Dit zou de financiële verliezen vergroten en het milieu onnodig belasten.

3.5

Alle maatregelen die in 2020 werden genomen, waren gebaseerd op de veronderstelling dat zij ertoe zouden bijdragen de verdere verspreiding van het virus binnen korte — of in ieder geval afzienbare — tijd onder controle te krijgen. Deze verwachtingen zijn vooralsnog niet uitgekomen. Sterker nog, hoe we deze ongekende crisis te boven gaan komen, is koffiedik kijken.

3.6

Sinds de oorspronkelijke ontheffing door de EU in maart 2020 werd ingevoerd is de vraag naar luchtdiensten niet blijvend verbeterd. Het verkeer nam in de zomermaanden weliswaar licht toe tot - 51 % ten opzichte van 2019, maar daalde vervolgens weer toen we werden getroffen door de tweede coronagolf en de lidstaten nieuwe lockdownmaatregelen invoerden. Op 14 september 2020 stelde Eurocontrol zijn prognose voor het luchtverkeer aanzienlijk naar beneden bij. Maar zelfs dit herziene scenario blijkt nu te optimistisch te zijn: ging Eurocontrol nog uit van een daling van 58 % in november en 54 % in december 2020, vergeleken met 2019, in werkelijkheid bleek de afname resp. 62 % en 60 % te zijn. Voor januari en februari 2021 verwacht Eurocontrol een daling van resp. 60 % en 50 % (12).

3.7

Nu het virus steeds weer de kop opsteekt en regeringen ingrijpende maatregelen treffen om het in te dammen blijft de vraag naar luchtdiensten zeer zwak. Daarmee staat de luchtvaartsector nog steeds onder grote financiële druk en kan zelfs haar voortbestaan in gevaar komen. Verlichting van de last van de “use-it-or-lose-it” -regel is dan ook gerechtvaardigd en noodzakelijk.

3.8

Het EESC prijst de belanghebbenden — luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en slotcoördinatoren — voor het feit dat zij binnen de WASB bijeen zijn gekomen om een compromisoplossing te vinden. Het is zich ervan bewust dat de algemene slotverordening voor hen een omstreden kwestie is. In de aanbeveling van de WASB wordt adequaat ingegaan op de algemene en specifieke doelstellingen die de Commissie nastreeft, zoals aangegeven in het werkdocument dat bij haar voorstel hoort (13).

3.9

Het EESC steunt de algemene doelstelling van de Commissie om bepaalde tekortkomingen en problemen te verhelpen die gepaard gaan met het verlenen van een ontheffing voor het hele seizoen, de connectiviteit te stimuleren, de mededinging te bevorderen en de slotontheffing geleidelijk af te bouwen. Het kan zich eveneens vinden in de specifieke doelstellingen van de Commissie, met name haar streven om de schadelijke milieugevolgen die worden veroorzaakt door toestellen met een zeer lage bezettingsgraad te laten vliegen, tot een minimum te beperken.

3.10

Met het nieuwe lid 2 bis van artikel 10 bis stelt de Commissie slechts voor dat luchtvaartmaatschappijen die voor de periode van 28 maart 2021 t/m 30 oktober 2021 een slotreeks toegewezen hebben gekregen, recht hebben op dezelfde slotreeks in de volgende overeenkomstige dienstregelingsperiode, mits zij 40 % van de slots van die reeks hebben gebruikt. Dit betekent dat luchtvaartmaatschappijen zelfs onrendabele vluchten die nauwelijks passagiers trekken voor ten minste 40 % zullen moeten uitvoeren; zij kunnen dergelijke slots niet teruggeven zonder het gevaar te lopen ze te verliezen. Terwijl de Commissie heeft aangegeven dat zij schadelijke milieugevolgen zo veel mogelijk wil terugdringen, worden luchtvaartmaatschappijen dus gestimuleerd om met bijna lege toestellen te vliegen. Dit kan worden opgelost door luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid te bieden om volledige slotreeksen waarnaar weinig vraag zal zijn (bijv. op rustige dagen of uren) terug te geven.

3.11

Evenmin sluit het voorstel van de Commissie aan bij haar doelstelling om efficiënte luchtvaartactiviteiten en een efficiënt gebruik van luchthavencapaciteit te waarborgen. Omdat luchtvaartmaatschappijen geen volledige slotreeksen mogen teruggeven, worden zij niet gestimuleerd om slots in een vroeg stadium terug te geven, terwijl dat wel nodig is voor een optimale herverdeling van slots en een optimale planning voor luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en consumenten. Met de mogelijkheid om volledige slotreeksen terug te geven zouden luchthavens hun eigen activiteiten beter kunnen aanpassen. Bovenal zouden de beschikbaar gekomen slots dan afhankelijk van veranderingen in de vraag aan anderen toegewezen kunnen worden, al dan niet op ad-hocbasis, bijv. voor vrachtvluchten. Met de voorgestelde toevoeging van een lid 7 aan artikel 10 bis van de verordening, waarin staat dat slots uiterlijk drie weken voor de vluchtdatum teruggegeven kunnen worden, kan een dergelijk effect niet worden bereikt (14). In plaats daarvan bestaat het gevaar dat een lagere drempel op zich al tot zeer versnipperde dienstregelingen leidt. De weinige klanten die er nog zijn, zullen daar de dupe van worden.

3.12

Hoewel het EESC zich kan vinden in de algemene doelstellingen van de Commissie om de connectiviteit te bevorderen, de concurrentie te stimuleren en de slotontheffing geleidelijk af te bouwen, vindt het wel dat we naar de langere termijn moeten blijven kijken. De connectiviteit en de concurrentie (met name met luchtvaartmaatschappijen van buiten de EU) zijn er op middellange tot lange termijn het best mee gediend als ervoor wordt gezorgd dat ondernemingen die normaal gezien levensvatbaar zijn, de huidige crisis overleven zonder activa te verliezen die zij nodig hebben als het verkeer weer op gang komt. Tegelijkertijd mag de regelgeving geen overmaat aan bescherming bieden, om te voorkomen dat ondernemingen achterover gaan leunen en om de mededinging in stand te houden. Gezien de onzekere ontwikkeling van de vraag in het zomerseizoen en het feit dat de Commissie zelf uitgaat van een halvering van het verkeersvolume ten opzichte van 2019 (15) acht het EESC het te vroeg om de in de slotverordening vastgestelde eisen inzake slotgebruik weer toe te passen, zelfs wanneer een drempel van 40 % wordt gehanteerd. Anderzijds is het zo dat de problemen en de doelstellingen die de Commissie terecht aangeeft, niet opgelost c.q. bereikt kunnen worden als de ontheffing volledig van kracht blijft. De aanbeveling van de WASB, waarin enerzijds verlichting wordt geboden via een volledige ontheffing en anderzijds regulering via een drempel, vormt een gedegen basis om terug te keren naar de normale toepassing van de slotvereisten.

3.13

De in artikel 10 bis, lid 4, voorgestelde gedelegeerde handeling zou de Commissie niet alleen de bevoegdheid moeten geven om de in artikel 10, lid 2 bis, bedoelde percentages te wijzigen, maar ook om de mogelijkheid te bieden volledige slotreeksen aan het begin van het desbetreffende seizoen terug te geven. Het voorstel van de Commissie voorziet wel in een volledige ontheffing van de slotregels (d.w.z. 0 %), maar niet in de mogelijkheid om beide elementen te combineren, terwijl alleen deze combinatie een echt flexibel responsmechanisme oplevert.

3.14

De coördinatie van slots is een mondiale aangelegenheid. Een slotverordening van de EU moet dan ook verenigbaar zijn met de regels van derde landen, die vaak op wederkerigheid berusten. Een volledige ontheffing levert in dit verband geen problemen op, aangezien dit de meest ruime manier is om de slotvereisten te verlichten. Waarschijnlijk zal de WASB-aanbeveling dan ook wereldwijd erkenning krijgen (16).

3.15

In het belang van veerkracht en een slimme regelgeving moet worden nagedacht over de invoering van bepalingen die het mogelijk maken de slotvereisten uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 95/93 te versoepelen, niet alleen voor gevallen die verband houden met COVID-19, maar ook voor toekomstige gebeurtenissen met grote gevolgen voor de luchtvaartsector. Dit is immers niet de eerste keer dat het noodzakelijk is de slotregel in Verordening (EEG) nr. 95/93 aan te passen:

in 2002 de nasleep van de terreuraanslagen van 9/11 (Verordening (EG) nr. 894/2002 van het Europees Parlement en de Raad (17));

in 2003 na de SARS-uitbraak (Verordening (EG) nr. 1554/2003 van het Europees Parlement en de Raad (18));

in 2009 tijdens de wereldwijde financiële crisis (Verordening (EG) nr. 545/2009 van het Europees Parlement en de Raad (19)).

Dergelijke bepalingen moeten het dan mogelijk maken om snel te reageren, zonder dat aanvullende regelgeving noodzakelijk is, en om een flexibele benadering te hanteren, variërend van volledige ontheffingen en aangepaste drempels tot een combinatie van drempels en het vroeg teruggeven van slots, zoals de WASB voor het zomerseizoen 2021 voorstelt.

3.16

Het EESC blijft bereid om bij te dragen aan verdere discussies over de beste manier om de Europese luchtvaartsector weer levensvatbaar en concurrerend te maken. Daarbij moet worden gekozen voor een integrale aanpak waarbij alle belanghebbenden worden betrokken. Dit geldt met name voor de sociale partners, die zwaar worden getroffen door de COVID-19-crisis. In dat verband moet ook gekeken worden naar alle voorschriften en maatregelen die de luchtvaartsector te zwaar belasten.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  COM(2020) 818 final.

(2)  WASB-Recommendation, Airport slot alleviation measures for Northern Summer 2021, https://www.iata.org/contentassets/4820c05b19f148e2855db91f2a579369/wasb-northern-summer-21-recommendation-for-slot-use-relief.pdf

(3)  Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van “slots” op communautaire luchthavens (PB L 14 van 22.1.1993, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 793/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van “slots” op communautaire luchthavens (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 50).

(5)  Verordening (EU) 2020/459 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad betreffende de toewijzing van slots op communautaire luchthavens (PB L 99 van 31.3.2020, blz. 1).

(6)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1477 van de Commissie van 14 oktober 2020 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 wat betreft de tijdelijke verlenging van uitzonderlijke maatregelen om de gevolgen van de COVID-19-pandemie te bestrijden (PB L 338 van 15.10.2020, blz. 4).

(7)  WASB-Recommendation, Airport slot alleviation measures for Northern Summer 2021, https://www.iata.org/contentassets/4820c05b19f148e2855db91f2a579369/wasb-northern-summer-21-recommendation-for-slot-use-relief.pdf

(8)  A4E-lid Ryanair deelt dit standpunt niet en zal zijn standpunt afzonderlijk kenbaar maken.

(9)  Idem.

(10)  Vragen en antwoorden: COVID-19-vaccinatie in de EU, 21 december 2020, https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/qanda_20_2467

(11)  Aviation Round Table Report on the Recovery of European Aviation, november 2019, https://www.aci-europe.org/downloads/resources/Aviation%20Round%20Table%20DECLARATION%20FINAL%2016.11.2020.pdf

(12)  Eurocontrol, Think Paper #8: What COVID-19 did to European Aviation in 2020, and Outlook 2021, 1 januari 2021. https://www.eurocontrol.int/publication/what-covid19-did-european-aviation-2020-outlook-2021

(13)  SWD/2020/341 final.

(14)  Bovendien is deze specifieke bepaling niet doeltreffend, aangezien op de niet-naleving ervan geen consequenties staan. De toewijzing van slots in het volgende seizoen hangt af van de vraag of luchtvaartmaatschappijen de drempel bereiken, ongeacht of zij slots al dan niet drie weken van tevoren teruggeven.

(15)  Zie voetnoot 7, overweging 11.

(16)  Ten tijde van het opstellen van dit advies hebben Nieuw-Zeeland, Maleisië en Canada (Vancouver) het WASB-voorstel reeds overgenomen voor de zomerdienstregeling 2021. Brazilië heeft zijn huidige ontheffing voor het winterseizoen 2020/2021 verlengd. De FAA in de VS is een raadpleging gestart over (alleen) deze twee opties: verlenging van de huidige (volledige) ontheffing en het WASB-voorstel.

(17)  PB L 142 van 31.5.2002, blz. 3.

(18)  PB L 221 van 4.9.2003, blz. 1.

(19)  PB L 167 van 29.6.2009, blz. 24.


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/42


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe aanpak van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied — Het Atlantisch actieplan 2.0 — Een geactualiseerd actieplan voor een duurzame, veerkrachtige en concurrerende blauwe economie in het Atlantische gebied van de Europese Unie

(COM(2020) 329)

(2021/C 123/08)

Rapporteur:

Carlos Manuel TRINDADE

Raadpleging

Commissie, 23.9.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

11.1.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

257/0/7

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC onderschrijft het standpunt van de Commissie dat de Atlantische maritieme ruimte die onder de jurisdictie van de EU-lidstaten valt een cruciale factor is voor de economische en sociale ontwikkeling van deze landen en van de EU als geheel. Volgens de meest recente gegevens uit de mededeling van de Commissie was de blauwe economie in de Atlantische Oceaan in 2017 goed voor een bruto toegevoegde waarde van 73,4 miljard EUR en 1,29 miljoen banen (1).

1.2.

Waar het gaat om milieuduurzaamheid, beklemtoont het EESC dat zowel Europa als de VN erkennen dat de oceaan een cruciale rol speelt bij decarbonisatie en de productie van zuurstof, als bron van menselijke voeding en in de strijd tegen klimaatverandering en verzuring.

1.3.

In het licht van de COVID-19-crisis is het groeiende belang van de blauwe economie voor het herstel van Europa en voor de instandhouding van de werkgelegenheid en het scheppen van nieuwe banen maar al te duidelijk geworden.

1.4.

Het EESC is ten zeerste ingenomen met het Atlantisch actieplan 2.0, dat een bijdrage zal leveren aan het economisch herstel, het behoud van de werkgelegenheid en het scheppen van nieuwe banen, en tegelijk ook de bescherming van de ecosystemen van de zee en de kustgebieden zal bevorderen en een belangrijke rol zal spelen bij de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering.

1.5.

Door het actieplan 2.0 in verband te brengen met de beginselen van de Europese Green Deal wordt de centrale rol van de blauwe economie bij de verwezenlijking van de duurzaamheidsdoelstellingen onderstreept.

1.6.

Ook kan het EESC zich ten volle vinden in de aanpak van de Commissie, die gericht is op de volgende aspecten: de rol van havens bij de duurzame ontwikkeling van kusttoerisme, aquacultuur, scheepsbouw, hernieuwbare oceaanenergie en innovatie; de ontwikkeling van blauwe vaardigheden door de kennis over oceanen te vervolmaken; de rol van mariene hernieuwbare energie als hefboom voor de energietransitie; en het streven naar een gezonde oceaan en veerkrachtige kusten.

1.7.

Toch pleit het EESC voor een bredere benadering, met projecten die natuurlijke interactie tussen de gebieden van de verschillende pijlers mogelijk maken.

1.8.

Voorts moet meer aandacht uitgaan naar de ordening en het beheer van de maritieme ruimte; zonder behoorlijke maritieme ruimtelijke ordening zal het namelijk moeilijk zijn om de duurzame ontwikkeling van de blauwe economie tot een goed einde te brengen, of het nu om het milieu of om projectinvesteringen gaat. Behoorlijke maritieme ruimtelijke ordening is bevorderlijk voor de duurzame groei van de maritieme economieën en het gebruik van mariene hulpbronnen door middel van betere beheersing van conflicten tussen activiteiten en meer synergie tussen de verschillende maritieme activiteiten, zoals ook te lezen staat in de resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2020 waarin ervoor wordt gepleit om de Europese Green Deal een blauwe dimensie te geven.

1.9.

Aangezien het Atlantische bekken meerdere oevers telt en de oceaan geen grenzen heeft, zouden in het actieplan ook algemene richtsnoeren voor trans-Atlantische partnerschappen moeten worden vastgesteld, ook al is de ontwikkeling van de blauwe economie bedoeld ter ondersteuning van projecten in de maritieme ruimte onder de jurisdictie van de EU-kuststaten.

1.10.

Het gebrek aan doelstellingen en maatregelen met betrekking tot visserij en toerisme is in de ogen van het Comité problematisch; het beveelt de Commissie dan ook aan in haar actieplan meer gewicht toe te kennen aan deze activiteiten.

1.11.

Voorts is het betreurenswaardig dat de Commissie geen specifieke maatregelen en doelstellingen voor archipels heeft vastgesteld; het gaat hier immers om ultraperifere gebieden waar de maritieme economie een nog grotere rol speelt dan in de rest van het Atlantische gebied. Zij dienen dan ook in het actieplan te worden opgenomen.

1.12.

Wat de partnerschappen tussen lidstaten en internationale partnerschappen aangaat, is het EESC van mening dat de doelstellingen en regels duidelijk moeten worden omschreven. Naast de regels die gelden voor de lidstaten moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan het kader voor partnerschappen met Europese derde landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en IJsland. Met name in het geval van het Verenigd Koninkrijk moet bijzondere aandacht uitgaan naar maatregelen om te voorkomen dat informatie verloren gaat of de samenwerking wordt ondermijnd.

1.13.

Wat de financiering aangaat, dienen in een strategisch document zoals de maritieme strategie voor het Atlantisch gebied niet alleen de financieringsbronnen te worden opgesomd, maar moet ook in grote lijnen worden aangegeven hoe de goedkeuring van projecten zal verlopen.

1.14.

Zo stelt het EESC voor dat de financieringsbesluiten onder meer worden genomen aan de hand van factoren als innovatie, wetenschappelijk onderzoek, milieuduurzaamheid, de bijdrage aan sociale ontwikkeling en behoorlijke ruimtelijke ordening, waarbij gebruik dient te worden gemaakt van goed omschreven indicatoren.

1.15.

Het EESC raadt ten stelligste aan om een specifieke begrotingslijn in het leven te roepen voor de projecten in het kader van het actieplan 2.0, zoals ook is gedaan voor andere Europese sectoren die EU-steun ontvangen; gebeurt dit niet, dat zal een beroep moeten worden gedaan op financieringsregelingen die niet specifiek voor deze projecten bedoeld zijn.

1.16.

Het EESC denkt dat het Atlantisch actieplan 2.0 meer vruchten zal afwerpen en een grotere impact zal hebben, zowel op sociaal als op economisch en milieugebied, als gehoor wordt gegeven aan zijn aanbevelingen uit onderhavig advies in verband met de evaluatie en financiering van projecten en de follow-up en monitoring ervan.

1.17.

Om het plan meer kans van slagen te geven zou tot slot rekening moeten worden gehouden met de uitdrukkelijke aanbevelingen uit eerdere EESC-adviezen, met name in verband met de oprichting van een Atlantische macroregio en de heroprichting van het Atlantisch Forum.

2.   Achtergrond

2.1.

De maritieme strategie voor het Atlantische gebied (2) werd in 2011 aangenomen ter ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van de blauwe economie in de EU-lidstaten die aan de Atlantische Oceaan grenzen; met het oog op de uitvoering hiervan heeft de Commissie in 2013 een actieplan voor het Atlantische gebied aangenomen (3).

2.2.

Het EESC heeft zich over deze instrumenten gebogen en haar conclusies en aanbevelingen ter zake — die nog steeds actueel en relevant zijn — in twee adviezen kenbaar gemaakt (4) (een aantal daarvan zijn van strategisch belang voor de ontwikkeling van Europa op economisch, sociaal en milieugebied, zoals de mogelijke oprichting van de Atlantische macroregio, naar het voorbeeld van de macroregio’s voor de Oostzee en het Donaugebied).

2.3.

Sindsdien zijn diverse sectorale strategieën vastgesteld die de doelstellingen van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied dichterbij hebben gebracht en de tenuitvoerlegging van het actieplan in een stroomversnelling hebben gebracht; we denken dan aan de Europese Green Deal (5) die in december 2019 door de Europese Commissie werd aangenomen, de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 (6) en de “van-boer-tot-bord”-strategie (7).

2.4.

In het licht van deze ontwikkelingen en met het oog op de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte ongekende sociaal-economische crisis, acht de Europese Commissie het noodzakelijk de prioriteiten voor regionale samenwerking te actualiseren en een nieuwe impuls te geven aan een duurzame maritieme economie die banen kan scheppen.

2.5.

Het is ook in deze context dat de Commissie onlangs NextGenerationEU heeft voorgesteld, het nieuwe herstelinstrument met steunmaatregelen om de economische en sociale schade van de coronapandemie te repareren, het herstel van de Europese economie snel op gang te brengen en bestaande banen te redden en nieuwe te scheppen (8).

2.6.

Het EESC benadrukt dat de inspanningen van de EU gericht zijn op duurzaamheid: doel is om van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken.

2.7.

In de nieuwe sectorale strategieën wordt erop gewezen dat de blauwe economie een centrale rol speelt bij de duurzame ontwikkeling van de EU en de planeet en bij het inperken van de gevolgen van de klimaatverandering.

2.8.

In haar mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over “een nieuwe aanpak van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied — het Atlantisch actieplan 2.0” presenteert de Commissie een geactualiseerd actieplan voor een duurzame, veerkrachtige en concurrerende blauwe economie in het Atlantische gebied van de Europese Unie (9) (10).

2.9.

De Commissie verklaart dat het herziene actieplan gebaseerd is op een tussentijdse beoordeling (11) van het vorige plan en op overleg met belanghebbenden en lidstaten uit de Atlantische regio. Uit die beoordeling is gebleken dat het Atlantisch actieplan heeft geresulteerd in meer dan 1 200 nieuwe maritieme projecten en bijna 6 miljard EUR aan investeringen, voornamelijk uit de EU-begroting.

2.10.

Het EESC merkt met belangstelling op dat in deze beoordeling de nadruk werd gelegd op “de behoefte aan verbeteringen met betrekking tot de thematische focus van het plan, de beheersstructuur en de invoering van een monitoringkader” (12) — een conclusie die aansluit bij de aanbevelingen uit bovengenoemde EESC-adviezen.

3.   Een nieuwe aanpak van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied — het Atlantisch actieplan 2.0

3.1.

Het belangrijkste doel van het Atlantisch actieplan 2.0 is het ontsluiten van het potentieel van de blauwe economie in het Atlantische gebied, waar met name in de kustgemeenschappen veel werkgelegenheid kan worden gecreëerd; tegelijk moet het plan de mariene ecosystemen beschermen en bijdragen aan de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering, overeenkomstig de mondiale verbintenissen voor duurzame ontwikkeling en de politieke prioriteiten van de Europese Commissie voor de periode 2019-2024, met name de Europese Green Deal.

3.2.

Het actieplan 2.0 is gericht op zeven doelen die vallen onder vier thematische pijlers en beoogt die te bereiken door middel van concrete acties waarbij alle relevante belanghebbenden in het Atlantische gebied worden ingeschakeld.

3.3.

Pijler I berust op de bevordering van de Atlantische havens als toegangspoorten en hubs voor de blauwe economie.

3.3.1.

Hierbij wordt ervan uitgegaan dat havens en havenbeheerders een belangrijke rol spelen bij de duurzame ontwikkeling van de centrale activiteiten van de blauwe economie, te weten kusttoerisme, aquacultuur, scheepsbouw en nieuwe activiteiten als hernieuwbare oceaanenergie, die kunnen fungeren als katalysator voor innovatie in deze en andere blauwe sectoren.

3.3.2.

Er wordt van uitgegaan dat door de wisselwerking tussen havens financiering kan worden aangetrokken voor slimme infrastructuur en het streven naar koolstofvrije maritieme emissiebronnen kan worden versneld.

3.3.3.

In het plan wordt vermeld dat via een reeks concrete acties twee specifieke doelstellingen moeten worden bereikt: “havens als toegangspoorten voor handel in de Atlantische Oceaan” en “havens als katalysatoren voor het bedrijfsleven”.

3.4.

Pijler II is gericht op de ontwikkeling van een passende reeks blauwe vaardigheden voor de toekomst en op kennis over de oceanen, om zo jong talent aan te trekken voor de blauwe economie en tevens het concurrentievermogen te vergroten.

3.4.1.

Centraal staat de doelstelling van beter gekwalificeerde generaties die over meer kennis beschikken.

3.4.2.

De in het actieplan 2.0 vastgelegde specifieke doelstellingen van deze pijler zijn dan ook “kwaliteit in onderwijs, opleidingen en een leven lang leren” en de verbetering van de “kennis over de oceanen”.

3.5.

Pijler III heeft betrekking op hernieuwbare mariene energie die wordt beschouwd als de motor achter de transitie naar een klimaatneutrale economie.

3.5.1.

De Commissie verklaart in haar mededeling dat het Atlantische gebied van de EU fungeert als voortrekker van en proeftuin voor de ontwikkeling van opkomende hernieuwbare mariene energiebronnen, en voegt daaraan toe: “Om de volgende fase van de ontwikkeling (succesvolle prototypen die rijp zijn voor de markt) in te gaan, is het essentieel om het technologisch leiderschap te handhaven, talent te behouden en betaalbare schone energie te leveren, met inachtneming van de potentiële effecten op het mariene milieu en manieren om die te beperken”.

3.5.2.

In het actieplan worden een aantal concrete acties vastgelegd die gericht zijn op de verwezenlijking van één specifieke doelstelling, te weten “de bevordering van koolstofneutraliteit door middel van hernieuwbare mariene energie”.

3.6.

Pijler IV is gericht op een gezonde oceaan met veerkrachtige kusten.

3.6.1.

Door de vele menselijke activiteit die er plaatsvindt, is de Atlantische kust van de EU erg kwetsbaar.

3.6.2.

Daarbij komen nog de negatieve gevolgen van zware stormen, overstromingen, erosie en de voortdurende en alsmaar snellere stijging van de zeespiegel, een situatie die nog zal verslechteren aangezien de klimaatverandering extreme weersomstandigheden in de hand werkt.

3.6.3.

Geluidshinder en verontreiniging van de zee, vooral door plastic, nemen ongekende vormen aan, en betekenen een gevaar voor de natuurlijke rijkdommen en de economisch activiteit.

3.6.4.

In het actieplan worden de volgende maatregelen vastgelegd die noodzakelijk zijn om het pad te effenen voor ontwikkeling en werkgelegenheid: beheersing van en aanpassing aan klimaatrisico’s, alsook het streven naar een circulaire economie, nulvervuiling, energie-efficiëntie en het behoud van biodiversiteit.

3.6.5.

Met het oog hierop omvat deze pijler twee specifieke doelstellingen, namelijk “grotere veerkracht van de kustgebieden” en “de strijd tegen de vervuiling van de oceanen”.

3.7.

Wat het beheer van het actieplan aangaat, wordt ingezet op coördinatie, uitvoering en verslaglegging en het mobiliseren van fondsen en financiering.

3.7.1.

De coördinatie vindt plaats op twee niveaus: de politieke coördinatie is in handen van de voor maritieme zaken bevoegde ministers van de lidstaten van het Atlantische gebied, terwijl de operationele coördinatie wordt gewaarborgd door het comité voor de Atlantische strategie, waaraan vertegenwoordigers van de kustgebieden en anderen kunnen deelnemen.

3.7.2.

Wat betreft uitvoering en verslaglegging, worden regels vastgelegd om de procedures te verduidelijken.

3.7.2.1.

Er wordt een reeks voorwaarden vastgesteld voor de uitvoering van het actieplan en voor het monitoring- en verslagleggingsmechanisme, voor zowel publieke als particuliere belanghebbenden, en de gedeelde verantwoordelijkheid van de EU en de betrokken lidstaten wordt onderstreept.

3.7.2.2.

Het monitoring- en evaluatiemechanisme is bedoeld om na te gaan in hoeverre de doelstellingen van het actieplan worden bereikt; toekomstige wijzigingen van het actieplan zullen gebeuren aan de hand van deze bevindingen.

3.7.3.

Voorts zij de aandacht gevestigd op een aantal opmerkingen in verband met het mobiliseren van fondsen en financiering.

3.7.3.1.

Zo wijst de Commissie erop dat in de EU-begroting geen middelen zijn gereserveerd voor het Atlantische actieplan, en dat dus voornamelijk gebruik zal moeten worden gemaakt van de middelen en financiële instrumenten die op nationaal en EU-niveau kunnen worden ingezet.

3.7.3.2.

Er wordt een lijst gegeven van de diverse fondsen, programma’s en mechanismen waarop de lidstaten en de kustgebieden van de EU een beroep kunnen doen.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie voor een geactualiseerd actieplan voor het Atlantische gebied waarin de verschillende onlangs goedgekeurde Europese sectorale strategieën worden opgenomen.

4.2.

Het verheugt zich erover dat de Commissie in haar herziene plan rekening heeft gehouden met de opmerkingen en aanbevelingen van het EESC uit zijn adviezen inzake de maritieme strategie voor het Atlantische gebied en het vorige actieplan, met name wat betreft de thematische focus, de beheersstructuur en het monitoringkader.

4.3.

Ook de meer gestructureerde aanpak van het actieplan 2.0, waarbij de te verwezenlijken acties thematisch worden ingedeeld, is een goede zaak, een en ander is het resultaat van de tussentijdse beoordeling en het “bottom-up”-overleg.

4.4.

De thema’s in kwestie sluiten aan bij de Europese duurzaamheidsdoelstellingen met betrekking tot de ontwikkeling van activiteiten van de blauwe economie, het creëren van gekwalificeerde banen en kennis over oceanen, de bevordering van decarbonisatie en de overgang naar schone energie en het herstel en de bescherming van natuurlijke rijkdommen en kustecosystemen.

4.5.

Wat de ontwikkeling van blauwe vaardigheden aangaat, beveelt het EESC aan om bij de vaststelling van de opleidingsprogramma’s voor maritieme beroepen beroepservaring zwaarder te laten meewegen.

4.6.

Het EESC betreurt het gebrek aan doelstellingen en maatregelen op het gebied van visserij en toerisme, de twee activiteiten van de blauwe economie die de grootste bijdrage leveren aan de bruto toegevoegde waarde en de werkgelegenheid, maar ook de sterkste impact hebben op het mariene ecosysteem in de Atlantische regio. Het dringt er dan ook bij de Commissie op aan om deze lacunes op te vullen en in het actieplan meer aandacht te besteden aan deze activiteiten.

4.7.

Ook is het betreurenswaardig dat de Commissie geen specifieke maatregelen en doelstellingen voor archipels heeft vastgesteld; het gaat hier immers om ultraperifere gebieden waar de maritieme economie een nog grotere rol speelt dan in de rest van het Atlantische gebied en die dan ook in het actieplan moeten worden opgenomen.

4.8.

De invoering van een monitoringkader zal de kwaliteit en de transparantie ten goede komen; zo kan bij toekomstige wijzigingen van het plan worden uitgegaan van de daadwerkelijke uitvoering en de mate waarin de doelstellingen zijn verwezenlijkt.

4.9.

Het EESC betreurt dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met zijn aanbevelingen uit eerdere adviezen om een Atlantische macroregio te ontwikkelen naar het voorbeeld van de macroregio’s Donaugebied en Oostzee, en dat zij ook het voorstel om het Atlantisch Forum te behouden naast zich heeft neergelegd.

5.   Specifieke opmerkingen

5.1.

Er moet worden nagegaan of het actieplan 2.0 in overeenstemming is met het geïntegreerd maritiem beleid van de EU (GMB) (13), de Europese strategie voor maritieme aangelegenheden.

5.2.

Het geïntegreerd maritiem beleid (GMB) van de EU is een beleidskader dat erop gericht is de duurzame ontwikkeling van alle activiteiten op zee en in kustregio’s te bevorderen door de beleidsmaatregelen die betrekking hebben op de oceanen, zeeën, eilanden, kustgebieden en ultraperifere gebieden en maritieme sectoren beter te coördineren en sectoroverschrijdende instrumenten te ontwikkelen.

5.3.

De belangrijkste doelstellingen en actiegebieden van het GMB zijn: het duurzame gebruik van de oceanen en zeeën optimaliseren; een kennis- en innovatiebasis opbouwen voor maritiem beleid; de kwaliteit van leven in kustgebieden verbeteren; leiderschap van de EU in internationale maritieme aangelegenheden bevorderen door versterkte samenwerking op het niveau van internationale oceaangovernance en, op Europese schaal, via het Europees nabuurschapsbeleid; en de zichtbaarheid van het maritieme Europa vergroten.

5.4.

Het GMB omvat de volgende convergerende beleidsterreinen: blauwe groei (14); mariene gegevens en kennis (15), maritieme ruimtelijke ordening, en geïntegreerde maritieme bewaking.

5.5.

De verzamelde informatie, gegevens en kennis moeten vrij toegankelijk en gratis zijn voor organisaties, wetenschap en onderwijs en projecten op maritiem gebied, zij het met inachtneming van eventuele criteria inzake vertrouwelijkheid of openbaarheid. Het EESC pleit in dit verband voor nauwere coördinatie tussen de verschillende waarnemingsorganen in het Atlantische gebied, zodat efficiënte, toegankelijke en interoperabele databanken kunnen worden opgezet.

5.6.

Het EESC is van mening dat een strategisch document zoals de maritieme strategie voor het Atlantische gebied duidelijk en beknopt moet aangeven welke de doelstellingen zijn en hoe die moeten worden gerealiseerd. Het pleit er in dit verband voor om de punten die voor een dergelijk strategisch document cruciaal zijn, verder uit te diepen.

5.7.

Het is zeker een goede zaak dat het actieplan 2.0 de schijnwerper richt op de waarde van de blauwe economie en kennis. Wel wijst het EESC erop dat ook het belang van de ordening en het beheer van de maritieme ruimte en van internationale partnerschappen niet mag worden onderschat.

5.8.

Wat de ordening en het beheer van de maritieme ruimte betreft, hebben de toenemende gevolgen van menselijk handelen voor de oceanen en de snel groeiende vraag en concurrentie om maritieme ruimte voor verschillende doeleinden zoals visserij, offshore installaties voor hernieuwbare energie en het behoud van ecosystemen duidelijk gemaakt dat er dringend behoefte is aan geïntegreerd oceaanbeheer en een kader voor maritieme ruimtelijke ordening (16).

5.8.1.

Behoorlijke maritieme ruimtelijke ordening is bevorderlijk voor de duurzame groei van maritieme economieën en het gebruik van mariene hulpbronnen door middel van betere conflictbeheersing en meer synergie tussen de verschillende maritieme activiteiten, zoals ook te lezen staat in de resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2020 waarin ervoor wordt gepleit om de Europese Green Deal een blauwe dimensie te geven.

5.8.2.

De totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees kader voor maritieme ruimtelijke ordening heeft verschillende voordelen, zoals daar zijn: minder conflicten tussen sectoren en meer synergie tussen verschillende activiteiten; stimulering van investeringen door meer zekerheid, transparantie en heldere regels; intensievere grensoverschrijdende samenwerking tussen EU-landen voor de ontwikkeling van netwerken en platforms voor energieopwekking, scheepvaartroutes, pijpleidingen, onderzeese kabels e.d., maar ook voor samenhangende netwerken van beschermde gebieden; en bescherming van het milieu door de impact van en de mogelijkheden voor meervoudig gebruik van de ruimte vroeg te bepalen.

5.8.3.

Door de uitwerking van maritieme ruimtelijke plannen te stimuleren en ervoor te zorgen dat tegen 2021 werk wordt gemaakt van maritieme ruimtelijke ordening, waarbij de verschillende lidstaten moeten samenwerken, worden alle doelstellingen van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied en het GMB op het gebied van sociale, economische en milieuduurzaamheid, dichterbij gebracht.

5.8.4.

Het EESC is dan ook van mening dat in het actieplan 2.0 van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied niet voorbij mag worden gegaan aan deze kwestie, anders dreigt het streven naar duurzame ontwikkeling van de blauwe economie in gevaar te komen, zowel vanuit sociaal en milieu-oogpunt als vanuit het oogpunt van investeringen in projecten.

5.8.5.

Ook zou het EESC graag zien dat in het actieplan 2.0 meer de klemtoon wordt gelegd op het belang van maritieme ruimtelijke ordening voor de ontwikkeling van de blauwe economie, met name met betrekking tot de pijlers I, II en IV.

5.8.6.

Voorts dienen de geplande monitoring en evaluatie te worden uitgevoerd tegen de achtergrond van maritieme ruimtelijke ordening, aan de hand van de respectieve indicatoren, waarbij als voorwaarde voor de toegang tot financiering wordt gesteld dat projecten moeten worden uitgevoerd in een goed geordende maritieme ruimte.

5.9.

Wat de partnerschappen tussen lidstaten en internationale partnerschappen aangaat, is het EESC van mening dat de doelstellingen en regels duidelijk moeten worden omschreven.

5.9.1.

Aangezien het Atlantische bekken meerdere oevers telt en de oceaan geen grenzen heeft, zou in het kader van de vier pijlers van het actieplan 2.0 kunnen worden gedacht aan partnerschappen op sociaal, economisch en milieugebied, alsook op het gebied van innovatie en wetenschappelijk onderzoek.

5.9.2.

Naast de regels die gelden voor de lidstaten moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan het kader voor partnerschappen met Europese derde landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en IJsland. Met name in het geval van het Verenigd Koninkrijk moet bijzondere aandacht uitgaan naar maatregelen om te voorkomen dat informatie verloren gaat of de samenwerking wordt ondermijnd.

5.9.3.

De ontwikkeling van de blauwe economie mag dan bedoeld zijn ter ondersteuning van projecten in de maritieme ruimte onder de jurisdictie van de EU-kuststaten, in het actieplan van de maritieme strategie voor het Atlantisch gebied zouden ook algemene richtsnoeren voor trans-Atlantische partnerschappen moeten worden vastgesteld, voor het aangaan van partnerschappen met zowel landen aan de Atlantische kust van Amerika als Afrikaanse landen (17).

5.10.

Wat het mobiliseren van fondsen en de financiering aangaat, dringt het EESC erop aan dat in het actieplan 2.0 duidelijk en ondubbelzinnig wordt vermeld welke de financieringsbronnen zijn, welke regels gelden voor de toewijzing van middelen en hoe de monitoring en evaluatie van de projecten zullen verlopen.

5.10.1.

Het is een goede zaak dat de Commissie er in haar mededeling op wijst dat een combinatie van particuliere middelen en overheidsinvesteringen uit nationale en EU-begrotingen nodig is om de acties in het kader van het actieplan te doen slagen.

5.10.2.

Zij verstrekt in dit verband een lijst van de fondsen en programma’s waarop de lidstaten en hun kustgebieden een beroep kunnen doen. Het EESC is van oordeel dat een dergelijke lijst uitputtend moet zijn en ook andere financieringsmechanismen moet bevatten, met name de EER-subsidies (18), die bijzonder nuttig zijn voor toekomstige partnerschappen met derde landen in Europa.

5.10.3.

In een strategisch document zoals de maritieme strategie voor het Atlantisch gebied dienen in de ogen van het EESC niet alleen de financieringsbronnen te worden opgesomd, maar moet ook in grote lijnen worden aangegeven hoe de besluitvorming inzake de goedkeuring van projecten zal verlopen.

5.10.4.

Het EESC beveelt aan een systeem voor monitoring en evaluatie uit te werken, dat berust op duidelijk omschreven indicatoren die met name betrekking hebben op innovatie, wetenschappelijk onderzoek, ecologische duurzaamheid, bijdrage aan sociale ontwikkeling en de vraag of projecten worden uitgevoerd in een goed geordende maritieme ruimte; een dergelijk systeem kan dan fungeren als referentiepunt voor financieringsbesluiten.

5.10.5.

Het EESC raadt ten stelligste aan een specifieke begrotingslijn in het leven te roepen, zoals ook gebeurd is voor andere Europese gebieden en sectoren die EU-steun ontvangen. Het feit dat geen van de vermelde fondsen en programma’s op de eerste plaats gericht is op het Atlantisch actieplan, dreigt de uitvoering ervan namelijk op de helling te zetten.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  De vertraging in de statistieken maakt het moeilijk om Europees beleid uit te werken dat is afgestemd op de situatie in de lidstaten en ondermijnt ook het toezicht. In dit verband zijn dan ook serieuze inspanningen nodig.

(2)  COM(2011) 782 final, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:52011DC0782

(3)  COM(2013) 279 final, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1395674057421&uri=CELEX:52013DC0279

(4)  EESC-advies over de EU-strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan (PB C 229 van 31.7.2012, blz. 24) en EESC-advies over het actieplan voor een maritieme strategie in het Atlantische gebied (PB C 341 van 21.11.2013, blz. 77).

(5)  COM(2019) 640 final.

(6)  COM(2020) 380 final.

(7)  COM(2020) 381 final.

(8)  COM(2020) 456 final.

(9)  COM(2020) 329 final.

(10)  SWD(2020) 140 final.

(11)  SWD(2018) 49 final, https://ec.europa.eu/maritimeaffairs/sites/maritimeaffairs/files/swd-2018-49_en.pdf

(12)  Ibidem.

(13)  COM(2007) 575.

(14)  COM(2012) 494; COM(2014) 254; COM(2008) 768; COM(2013) 229; COM(2014) 008; COM(2014) 086; strategische routekaart “Building Ocean Energy for Europe”.

(15)  Routekaart voor de strategie mariene kennis 2020 (SWD(2014) 149).

(16)  Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135).

(17)  Een voorbeeld van een navolgenswaardige praktijk is het High Level Panel for a Sustainable Ocean Economy, dat bestaat uit 14 landen, waaronder twee Europese landen, te weten Portugal en Noorwegen.

(18)  EEAGrants — De subsidies van de EER en Noorwegen hebben te maken met de deelname van IJsland, Liechtenstein en Noorwegen aan de interne markt op de gebieden die onder de EER-overeenkomst vallen.


BIJLAGE I

ATLANTISCHE REGIO (1)

Image 1

ATLANTISCHE REGIO — Ultraperifere gebieden

Image 2


(1)  ECO/306 — CESE 1298/2012.


BIJLAGE II

REGIONAAL BBP (NUTS 2) PER CAPITA

KKS (koopkrachtstandaarden), EU-28

REGIO

2009

2017

PORTUGAL

 

 

Norte

63,6

65

Algarve

84,6

83

Centro

66,5

67

Lisboa

112,4

100

Alentejo

72,2

72

Região Autónoma dos Açores

75,2

68

Região Autónoma da Madeira

104,9

73

SPANJE

 

 

Canarias

87,3

75

Andalucía

79,1

68

Galicia

92,7

82

Principado de Asturias

95,8

82

Cantabria

100,0

83

País Vasco

134,4

121

FRANKRIJK

 

 

Aquitaine

96,3

91

Poitou-Charentes

86,4

83

Pays-de-la-Loire

96,4

94

Bretagne

90,5

88

Basse-Normandie

84,1

81

Haute-Normandie

93,0

88

VERENIGD KONINKRIJK

 

 

Cornwall and Isles of Scilly

71,9

68

Devon

86,5

77

Hampshire e Ilha de Wight

110,3

104

Dorset e Somerset

93,5

81

East Wales

99,3

94

West Wales and The Valleys

68,4

66

Gloucestershire, Wiltshire and Bristol/Bath area

114,1

106

Merseyside

79,2

79

Lancashire

83,4

84

Cheshire

113,1

128

Cumbria

87,6

89

South Western Scotland

99,9

 

Highlands and Islands

84,4

93

Northern Ireland

83,0

81

IERLAND

 

 

Border, Midland and Western

88,6

 

Southern and Eastern

142,0

 

Bron: Eurostat, bbp per capita in 2009 en 2017.


BIJLAGE III

ACTIEPLAN 2.0 — THEMATISCHE PIJLERS (1)

Image 3


(1)  COM(2020) 329 final.


BIJLAGE IV

ACTIEPLAN 2.0 — DOELSTELLINGEN EN ACTIES

PIJLER I: ATLANTISCHE HAVENS ALS TOEGANGSPOORTEN EN HUBS VOOR DE BLAUWE ECONOMIE

De pijler omvat twee specifieke doelen en een reeks acties:

Doel 1: Havens als toegangspoorten voor handel in de Atlantische Oceaan

Acties

De snelwegen op zee in de Atlantische Oceaan in het kader van TEN-V ontwikkelen

Uiterlijk in 2025 een netwerk van groene havens creëren

Kortevaartverbindingen in het Atlantische gebied bevorderen met het oog op een betere integratie van Ierland

Een Atlantische strategie voor vloeibaar aardgas opzetten

Ecoregelingen ontwikkelen om de haveninfrastructuur te moderniseren

Gezamenlijk afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen voor Atlantische havens ontwikkelen

Doel 2: Havens als katalysatoren voor het bedrijfsleven

Acties

Een blauw acceleratorprogramma ontwikkelen waarmee Atlantische havens innovatieve bedrijven kunnen helpen opschalen

Beste praktijken en ideeën uitwisselen en problemen gezamenlijk aanpakken

Gegevensverzameling uitbreiden met andere dan de traditionele (logistieke) gegevens

Zorgen voor een betere communicatie en een betere beschikbaarheid van gegevens over het economische potentieel van havens

PIJLER II: BLAUWE VAARDIGHEDEN VOOR DE TOEKOMST EN KENNIS OVER DE OCEANEN

De pijler omvat twee specifieke doelen en een reeks acties:

Doel 3: Kwaliteit in onderwijs, opleidingen en een leven lang leren

Acties

In kaart brengen waar blauwe vaardigheden in het Atlantische gebied van de EU ontbreken

De gegevensverzameling op het vlak van blauwe loopbanen harmoniseren

Een business intelligence-programma opzetten en verbindingscentra bevorderen voor betere samenwerking tussen bedrijven en aanbieders van opleidingen

Via peer learning een inventaris maken van inspirerende beste praktijken om werkgevers en werkzoekers samen te brengen

Bestaande informatieplatforms voor vacatures gebruiken en hun potentieel voor blauwe loopbanen benutten

Doel 4: Kennis over de oceanen

Acties

Een proefcurriculum voor kennis over de Atlantische Oceaan opzetten

25 Atlantische “blauwe scholen” oprichten, uiterlijk in 2025

Een component betreffende kennis over de oceanen (kennisverspreiding) toevoegen aan relevante projecten

Het All-Atlantic Ocean Youth Forum benutten

Burgers betrekken bij oceaangerelateerde acties in het Atlantische gebied van de EU

Burgers betrekken bij activiteiten in het kader van de Europese Dag van de Zee, de Wereldoceanendag en het toekomstige EU4Ocean-platform

PIJLER III: HERNIEUWBARE MARIENE ENERGIE

De pijler omvat één specifiek doel en een reeks acties:

Doel 5: De bevordering van koolstofneutraliteit door middel van hernieuwbare mariene energie

Acties

Specifieke doelstellingen vaststellen voor de uitrol van mariene hernieuwbare energie in de Atlantische regio’s, rekening houdend met hun milieueffecten

De beste locaties bepalen voor hernieuwbare-energieparken (met inbegrip van offshore-windenergie) en naburige havens in de Atlantische Oceaan en daarbij rekening houden met de mogelijke gevolgen voor het mariene milieu

Stimulansen invoeren voor de uitrol van innovatieve installaties voor hernieuwbare energie

Verschillende initiatieven op het gebied van hernieuwbare mariene energie in het Atlantische gebied van de EU samenbrengen, met het oog op de filosofie en de doelstellingen van het strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan)

Het publiek beter vertrouwd maken met hernieuwbare mariene energie in de Atlantische Oceaan via geschikte communicatiemiddelen

De samenwerking in de Europese gemeenschap van oceaanenergie versterken

Een specifiek kader voor oceaanenergie ontwikkelen voor EU-eilanden in de Atlantische Oceaan

PIJLER IV: EEN GEZONDE OCEAAN MET VEERKRACHTIGE KUSTEN

De pijler omvat twee specifieke doelen en een reeks acties:

Doel 6: Grotere veerkracht van de kustgebieden

Acties

Voorzien in een uitgebreid waarschuwings- en waarnemingssysteem voor de talrijkere stormen en overstromingen als gevolg van de klimaatverandering

Synergieën tot stand brengen tussen de bestaande EU-infrastructuren voor de observatie en bescherming van de kust, alsook voor waarschuwing en monitoring, en verder inzetten op de ontwikkeling van oceaanobservatoria ter plaatse

Testruimten en proefgebieden ontwikkelen voor het uittesten van methoden voor bescherming van de kust en op de natuur gebaseerde oplossingen bevorderen

Bevordering van duurzame praktijken op het gebied van kust- en zeetoerisme

Een inventaris maken van nationale en regionale strategieën en maatregelen voor aanpassing van de kusten aan de klimaatverandering, gekoppeld aan risicobeoordelingen en -beheersingsplannen, en beste praktijken uitwisselen

Informatiecampagnes opzetten voor kustgemeenschappen in het Atlantische gebied

Jongeren en kustgemeenschappen voorlichten over de evolutie van de kustlijn en manieren om zich aan te passen aan de stijging van het zeeniveau

Uitwisselen van de beste praktijken voor de toepassing van maritieme ruimtelijke ordening bij het aanpassen en veerkrachtiger maken van de kust en toepasselijke milieubeoordelingen (MEB (1), SMEB (2), AA (3))

Waterrijke kustgebieden inventariseren met het oog op hun instandhouding en hun rol als koolstofput monitoren

Doel 7: De strijd tegen de vervuiling van de oceanen

Acties

Een proefproject uitwerken voor “afvalvrije” kustgemeenschappen

De beschikbare instrumenten gebruiken voor het in kaart brengen van de voornaamste bronnen, routes en hotspots van zwerfvuil op zee en van opzettelijke of accidentele vervuiling

Circulaire maatregelen die uitgaan van bedrijven bevorderen en stimulansen en milieucertificeringsregelingen ontwikkelen

Gezamenlijke acties opzetten voor meer publieke bewustwording over het probleem, zoals stranddagen waarbij gemeenschappen elkaar ontmoeten om het strand schoon te maken

Initiatieven voor het opvissen van afval bevorderen om vissers aan te moedigen het afval dat zij bij normale visserijactiviteiten in hun netten ophalen, aan land te brengen

Zich in het kader van Ospar inzetten voor de uitvoering van collectieve acties van het regionale actieplan inzake zwerfvuil op zee

Stimuleren van een gecoördineerde en doeltreffende uitvoering van de maatregelen tegen zwerfvuil op zee en onderwaterlawaai die op grond van de KRMS van de EU-lidstaten vereist zijn

De werkzaamheden in het kader van het mechanisme voor civiele bescherming van de Unie en de Verdragen van Bonn en van Lissabon ondersteunen met het oog op een doeltreffende preventie van en voorbereiding en reactie op opzettelijke en accidentele vervuiling

De samenwerking tussen sectoren bevorderen met het oog op een gecoördineerde respons op zee en aan de kust


(1)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1), als gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(3)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7), als gewijzigd bij Richtlijn 97/62/EG van de Raad (PB L 305 van 8.11.1997, blz. 42), Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1), Richtlijn 2006/105/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 368) en Richtlijn 2013/17/EU van de Raad (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 193).


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/59


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 — Investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal

(COM(2020) 562 final)

(2021/C 123/09)

Rapporteur:

Arnold Puech d’Alissac (FR-I)

Corapporteur:

Jan Dirx (NL-III)

Raadpleging

Europese Commissie, 11.11.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

11.1.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

216/6/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is zeer ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie over “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 — Investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal”. De keuze van de Commissie om de broeikasgasemissiereductiedoelstelling voor 2030 op te trekken tot 55 %, ligt grotendeels in de lijn van het eerdere advies van het EESC over de Europese klimaatwet.

1.2

Het streven naar een netto nuluitstoot op basis van tussentijdse doelstellingen is alleen mogelijk als de integriteit van het systeem gewaarborgd is, met onder meer een precieze berekening van de koolstofuitstoot en -absorptie.

1.3

Het EESC acht het van groot belang dat de burgers en de sociale partners weten hoe de emissiedoelstellingen kunnen worden bereikt en wat dit betekent voor hun werk en leven. Dit is van essentieel belang om draagvlak te creëren voor de te nemen maatregelen. Daarom zijn maatregelen geboden om ervoor te zorgen dat de risico’s en kansen gelijkelijk worden verdeeld teneinde zekerheid en stabiliteit te waarborgen.

1.4

Het EESC is het met de Commissie eens dat de uitgaven voor het herstel na COVID-19 moeten worden gecombineerd met ambitieuze klimaatmaatregelen om verspilling van geld en gestrande activa, waardoor later extra middelen nodig zijn, te voorkomen. Er moet voor worden gezorgd dat deze investeringen daadwerkelijk worden gebruikt voor een duurzaam klimaatbeleid waarin de burgers centraal staan.

1.5

De Commissie is van plan om uiterlijk in juni 2021 met de nodige gedetailleerde wetgevingsvoorstellen te komen. Het EESC dringt er bij de medewetgevers op aan deze termijn niet te overschrijden en het wetgevingsproces uiterlijk in december 2021 af te ronden, omdat anders de termijn voor het bereiken van de doelstelling voor 2030 te krap wordt.

1.6

Het EESC beveelt de Commissie aan prioriteit te geven aan de actualisering van de Europese wetgeving inzake de omschakeling naar hernieuwbare brandstoffen.

1.7

Het EESC pleit ervoor dat de nieuwe klimaatdoelstellingen voor de landbouw in het “Next Generation EU”-herstelfonds in de gedelegeerde handeling met betrekking tot de taxonomieverordening worden weerspiegeld, teneinde een schaalbare transitie te waarborgen. In het huidige voorstel voorziet de gedelegeerde handeling alleen in transitie-instrumenten voor nicheproductie. Alleen een allesomvattende transitie naar klimaatvriendelijke landbouw kan zorgen voor een duurzame voedingssector in de toekomst. Meer duurzame investeringen en steunmaatregelen in de voedselketen moeten de transitie bevorderen.

1.8

Het EESC dringt aan op een specifiek EU-programma voor de bio-economie waarmee investeringen worden aangemoedigd en op gemeenschappen en landbouwbedrijven gebaseerde toeleveringsketens tot stand worden gebracht.

1.9

Het EESC benadrukt de conclusie in de effectbeoordeling dat, indien de broeikasgasemissies tegen 2030 met 55 % kunnen worden teruggedrongen, de EU niet alleen goed op koers zou liggen om klimaatneutraliteit te bereiken, maar dat ook de bedrijven en de industrie in de EU dan wereldwijde pioniers zouden worden. De EU moet er hierbij voor zorgen dat haar handelsbeleid en haar handelsovereenkomsten consistent zijn met haar klimaatambitie. Het EESC beveelt de Commissie ook aan bijzondere aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen voor burgers in derde landen met een laag inkomen.

1.10

Het EESC staat volledig achter de verklaring van de Commissie dat burgers “cruciale partners in de strijd tegen klimaatverandering” zijn, omdat het van mening is dat actieve deelname van “alle geledingen van de samenleving” een noodzakelijke voorwaarde is voor een succesvol klimaatbeleid in de EU. Daarom herhaalt het zijn voorstel om een Europees stakeholdersplatform voor het klimaatpact op te richten.

1.11

Het EESC roept de Commissie ook op om werk te maken de invoering van gemeenschappelijke criteria en indicatoren op Europees niveau als eerste stap om energiearmoede beter in kaart te brengen, overeenkomstig de aanbeveling van de Commissie over energiearmoede van 14 oktober 2020 [C(2020) 9600 final].

1.12

De Commissie wijst er terecht op dat de transitie van de economie gepaard moet gaan met investeringen in bij-, om- en permanente scholing voor een groot aantal beroepsgroepen. Voorts moeten maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de nieuwe werkgelegenheidskansen meer banen met fatsoenlijke lonen en goede arbeidsomstandigheden met zich meebrengen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is zeer ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie over “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 — Investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal”. De keuze van de Commissie om de broeikasgasemissiereductiedoelstelling voor 2030 op te trekken tot 55 %, ligt grotendeels in de lijn van het eerdere advies van het EESC over de Europese klimaatwet (1).

2.2

De Commissie pleit in deze mededeling voor het eerst voor een netto emissiereductie van 55 %. Het EESC daarentegen had in zijn advies wel voor een vermindering van 55 % gepleit, maar niet als nettodoelstelling. Dat betekent dat de doelstelling van de Commissie achterblijft bij de aanbeveling van het EESC.

2.3

Aangezien de Commissie in de Europese klimaatwet streeft naar broeikasgasneutraliteit in 2050, is het EESC van mening dat uiteindelijk ten volle rekening moet worden gehouden met koolstofputten. In dit opzicht is het logisch om vanaf de tussentijdse doelstellingen te streven naar een netto nuluitstoot. Dit is echter alleen mogelijk als de integriteit van het systeem gewaarborgd is, met onder meer een precieze berekening van de koolstofuitstoot en -absorptie.

2.4

Het EESC onderschrijft de conclusie van de Commissie dat het noodzakelijk is om de ambitie van de EU op het gebied van broeikasgasemissiereductie tegen 2030 op te trekken tot 55 %. Een vermindering van de broeikasgasuitstoot kan de levensomstandigheden en de gezondheid verbeteren, banen scheppen en de energierekeningen verlagen, op voorwaarde dat de nodige particuliere en publieke investeringen op duurzaamheid kunnen en zullen worden gericht. Door haar klimaatdoelstelling aan te scherpen, laat de EU ook zien dat zij haar wereldwijde verantwoordelijkheid ernstig neemt. Het EESC vindt het echter belangrijk en noodzakelijk om op korte termijn te verduidelijken hoe de nieuwe doelstelling kan worden gehaald in de relatief korte periode tot 2030.

2.5

Het EESC stelt ook vast dat geenszins geheel duidelijk is wat de sociale en economische gevolgen van de bestaande en de nieuwe doelstelling voor 2030 voor de Europese burgers en ondernemingen zullen zijn. Het EESC acht het van groot belang dat de burgers en de sociale partners weten hoe deze doelstellingen kunnen worden bereikt en wat dit betekent voor hun werk en leven. Voor het draagvlak voor de te nemen maatregelen is dit van essentieel belang, omdat zij een verschillende invloed zullen hebben op de Europese burgers in de verschillende lidstaten en regio’s. Daarom moeten maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de risico’s en kansen in verband met de transitie gelijkelijk worden verdeeld teneinde zekerheid en stabiliteit te waarborgen.

2.6

Wij bevelen de Commissie aan om bijzondere aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen voor burgers in derde landen met een laag inkomen. De EU moet ernaar streven eventuele negatieve gevolgen te ondervangen en ontwikkelingslanden ondersteunen op de weg naar klimaatneutraliteit, rekening houdend met het feit dat deze landen op grond van de Overeenkomst van Parijs hun broeikasgasemissies binnen redelijke grenzen mogen verhogen.

2.7

Het EESC is het met de Commissie eens dat de pandemie waarmee we nu worden geconfronteerd geen reden mag zijn om de strijd tegen klimaatverandering op een lager pitje te zetten. Sterker nog: zoals de Commissie stelt, biedt “[d]e ongekende Europese economische respons op COVID-19 een unieke kans om de transitie naar een klimaatneutrale economie te versnellen”. Om in deze situatie een zo doeltreffend mogelijk beleid te kunnen ontwikkelen, beveelt het EESC de Commissie aan om het mechanisme van de marktstabiliteitsreserve (EU-ETS) en de aanpak van de verdeling van de inspanningen grondig te onderzoeken in het licht van de huidige broeikasgasemissiereductie, teneinde onbenutte wettelijke uitstootmogelijkheden tot op zekere hoogte te beperken.

2.8

Door nu krachtdadig te werken aan de aangescherpte reductiedoelstelling voor 2030, wordt het voor toekomstige generaties gemakkelijker om de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 daadwerkelijk te bereiken. Want hoe minder maatregelen de EU de komende tien jaar neemt, hoe steiler en uitdagender de weg van emissiereductie na 2030 zal zijn. Het Comité kijkt dan ook uit naar de voorstellen voor het behalen van het streefcijfer van 55 % emissiereductie tegen 2030 die de Commissie uiterlijk in juni 2021 zal presenteren. Wij bevelen een aanpak aan met een gevarieerde instrumentmix met, naast wetgeving, ook financiële instrumenten, zoals de benchmarkverordening en de taxonomieverordening. Het is belangrijk om het effect van deze nieuwe benaderingen zorgvuldig te beoordelen.

2.9

Het EESC is het met de Commissie eens dat we “hersteluitgaven gepaard [moeten] laten gaan met ambitieuze klimaatmaatregelen om verspilling van geld en gestrande activa, waardoor later extra middelen nodig zijn, te voorkomen”. Er moet voor worden gezorgd dat deze investeringen daadwerkelijk worden gebruikt voor een duurzaam klimaatbeleid waarin de burgers centraal staan. Het EESC heeft dit reeds uitvoerig behandeld in zijn resolutie met voorstellen voor wederopbouw en herstel na de COVID-19-crisis (2).

2.10

De Commissie noemt de afname van de afhankelijkheid van de invoer van fossiele brandstoffen een van de voordelen van de energietransitie (blz. 6). Het EESC wil dit aspect van de internationale handel echter van alle kanten bestuderen. Internationale handelsovereenkomsten en waardeketens moeten voldoen aan de eisen van ecologische en duurzame ontwikkeling en moeten bindende zorgvuldigheidsverplichtingen voor bedrijven bevatten, of, zoals de Europese Raad tijdens zijn recente vergadering in december heeft gesteld, “[d]e EU zal ervoor zorgen dat haar handelsbeleid en haar handelsovereenkomsten consistent zijn met haar klimaatambitie”. Wij achten een grondig onderzoek hiernaar zeer wenselijk.

2.11

Bij het uitvoeren van effectbeoordelingen moet niet worden vergeten dat de coronacrisis ongekende economische, maatschappelijke en ecologische gevolgen heeft, die op hun beurt weer van invloed zijn op de effecten van de maatregelen die ter matiging van de klimaatverandering worden genomen.

2.12

Het EESC benadrukt dat het van het grootste belang is dat de aangescherpte broeikasgasemissiereductiedoelstelling gepaard gaat met een goed gefinancierd Fonds voor een rechtvaardige transitie op Europees niveau en maatregelen om burgers, werknemers en bedrijven te helpen zich aan de komende veranderingen aan te passen. Het EESC betwijfelt of de 7,5 miljard EUR uit het MFK en 10 miljard EUR uit het “Next Generation EU”-herstelfonds voldoende zijn.

3.   Wetgeving

3.1

De Commissie is van plan om uiterlijk in juni 2021 met de nodige gedetailleerde wetgevingsvoorstellen te komen. Het EESC dringt er bij de medewetgevers op aan deze termijn niet te overschrijden en het wetgevingsproces uiterlijk in december 2021 af te ronden, omdat anders de termijn voor het bereiken van de doelstelling voor 2030 te krap wordt. Er zijn relatief eenvoudige wijzigingen van de verordeningen denkbaar, zoals een verhoging van de lineaire factor van het EU-ETS-plafond en een procentuele verlaging van de emissierechten per lidstaat in het kader van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen.

3.2

Rekening houdend met de beginselen van een rechtvaardige transitie beveelt het EESC de Commissie aan om prioriteit te geven aan de actualisering van de EU-wetgeving inzake de omschakeling naar hernieuwbare brandstoffen. Uitgaven voor directe of indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen, bijvoorbeeld in de vorm van belastingvrijstellingen en -verlagingen, moeten worden gebruikt om de ontwikkeling van duurzame energiebronnen te versnellen, met andere woorden, zoals de Overeenkomst van Parijs (artikel 2) stelt, om “geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling”. Het EESC benadrukt echter dat deze maatregelen niet ten koste mogen gaan van de voedselproductie, zoals ook in de Overeenkomst van Parijs (artikel 2, lid 1, onder b)) is bepaald.

3.3

Het EESC staat achter het voornemen van de Commissie om alle emissies van de verbranding van fossiele brandstoffen in het EU-ETS op te nemen, op voorwaarde dat dit de betrouwbaarheid van het systeem (monitoring, rapportage, verificatie) niet in gevaar brengt. Er moet echter worden overwogen in welke mate het aantal emissierechten moet dalen (verlaging van het plafond), want alleen dan zal het EU-ETS doeltreffend zijn.

3.4

Het EESC is ingenomen met het “niet schaden”-beginsel (blz. 5). Van deze aanpak gaat de Commissie ook uit in haar voorstel voor het achtste algemeen milieuactieprogramma voor de Unie (COM(2020) 652 final), waarin staat dat “alle EU-initiatieven op het groene niet-schadenbeginsel [moeten] zijn afgestemd”. Overeenkomstig dit beginsel helpt het voorstel “de geïntegreerde aanpak van beleidsontwikkeling en -uitvoering te versterken, met name door duurzaamheid in alle relevante initiatieven en projecten op nationaal en EU-niveau te mainstreamen”. Het EESC is overtuigd van de noodzaak van deze mainstreaming en integratie met het oog op een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor 2030, maar vraagt zich af hoe de Commissie dit in de praktijk denkt aan te pakken. Het vraagt zich ook af waarom deze aanpak als “beginsel” wordt aangeduid (in andere Commissiedocumenten is sprake van een “eed”) en hoe dit eventuele “beginsel” zich vervolgens verhoudt tot artikel 11 VWEU en tot de beginselen die in artikel 191 VWEU zijn neergelegd.

3.5

Het EESC steunt het voornemen van de Commissie om, indien onze partners hun klimaatambitie niet in vergelijkbare mate aanscherpen als de EU, een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens voor te stellen als een van de instrumenten om koolstoflekkage te voorkomen, in combinatie met de totstandbrenging van een markt voor koolstofarme producten, de beschikbaarheid van kostenconcurrerende CO2-neutrale energiebronnen en financieringsprogramma’s. Het is belangrijk om aandacht te besteden aan de doeltreffendheid en robuustheid van het mechanisme en aan de gevolgen ervan voor ontwikkelingslanden. Als deze maatregelen een rem zetten op de economische ontwikkeling van bepaalde landen, zijn compenserende maatregelen zoals technologieoverdracht wenselijk.

3.6

Het EESC beveelt de Commissie aan om actuele informatie te verstrekken over het nalevingspercentage van de huidige EU-klimaat- en energiewetgeving en over de inbreukprocedures die in dat verband zijn ingeleid, alsook om op haar website duidelijke informatie te verstrekken over de naleving van de richtlijn hernieuwbare energiebronnen en de richtlijn energie-efficiëntie door de lidstaten. Kan de Commissie — met de hulp van het Europees Milieuagentschap — een uitgebreide jaarlijkse update geven over de effectiviteit van de bestaande wetgeving op het gebied van klimaat en energie (als geheel), met vermelding van kwesties van niet-naleving?

3.7

In een effectbeoordeling moet worden nagegaan welke mogelijkheden er zijn om de broeikasgasputten in landbouwgronden, bossen en biomaterialen te verbeteren. Het standpunt van het EP over koolstofkredietregelingen moet verder worden uitgewerkt om meer koolstof te verwijderen. De ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen door middel van marktgebaseerde koolstoflandbouwmaatregelen en particulier gefinancierde koolstofkredietregelingen maakt het mogelijk om de productiviteit op duurzame wijze te verhogen in overeenstemming met de klimaat-, biodiversiteits- en bodemvruchtbaarheidsdoelstellingen en om het risico op woestijnvorming te verkleinen. Daarnaast zijn wij van mening dat het eigenaarschap van koolstofputten en -kredieten moet toekomen aan degenen die de nodige investeringen hebben gedaan. Dit kunnen zowel particuliere als publieke spelers zijn.

4.   Landbouw

4.1

De aanpassing aan de klimaatverandering moet worden versterkt en de EU moet adaptatiestrategieën ontwikkelen en uitvoeren die rekening houden met de kwetsbaarheid van de bosbouw-, landbouw- en voedselsystemen voor de negatieve gevolgen van klimaatverandering.

4.2

De Europese Green Deal, de “van boer tot bord”-strategie en de klimaatwet zijn alle gericht op het bereiken van klimaatneutraliteit tegen 2050, zoals het Europees Parlement, de Commissie en de Raad hebben onderschreven. Hiervoor moeten echter voldoende middelen beschikbaar worden gesteld in het kader van het MFK, de GLB-begroting en het “Next Generation EU”-herstelfonds. Anders kan van landbouwers niet worden verwacht dat zij doen wat nodig is om de beoogde doelstellingen te bereiken. Als er geen financiering beschikbaar kan worden gesteld, moet er via de koolstofmarkten waarde worden gecreëerd voor koolstofarme producten. Landbouwers hebben een belangrijke rol te spelen en zullen indien nodig meer financiële middelen vragen.

4.3

De huidige COVID-19-crisis toont aan dat voedselzekerheid in de EU niet vanzelfsprekend is en dat de voedselproductie bijzondere aandacht moet krijgen in het kader van de klimaatambitie voor 2030. In onze bovengenoemde resolutie over wederopbouw en herstel na de COVID-19-crisis stelt het EESC dat het noodzakelijk is “[…] de veerkracht en duurzaamheid van ons voedselsysteem [te] vergroten. Dit vereist de ontwikkeling van meer gediversifieerde landbouwmodellen, steun voor lokale voedseldistributiecentra en kortere toeleveringsketens, alsook een betere markttoegang voor kleine boeren en milieuvriendelijke vissers en aquacultuurproducenten”. Tegelijkertijd zijn duurzame agrovoedingsketens van essentieel belang om de voedselzekerheid wereldwijd te vergroten voor een groeiende wereldbevolking.

4.4

Het EESC pleit ervoor dat de nieuwe klimaatdoelstellingen voor de landbouw in het “Next Generation EU”-herstelfonds in de gedelegeerde handeling met betrekking tot de taxonomieverordening worden weerspiegeld, teneinde een schaalbare transitie te waarborgen. In het huidige voorstel voorziet de gedelegeerde handeling alleen in transitie-instrumenten voor nicheproductie. Alleen een allesomvattende transitie naar klimaatvriendelijke landbouw zal zorgen voor een duurzame voedingssector in de toekomst. Meer duurzame investeringen en steunmaatregelen in de voedselketen moeten de transitie bevorderen. Om de klimaatdoelstellingen te bereiken, is het van cruciaal belang dat eenvoudige, kostenefficiënte en toegankelijke maatregelen worden genomen, zoals het gebruik van biogasinstallaties, waterbeheer en koolstofkredieten (aanplanten van hagen, koolstofvastlegging in de bodem).

4.5

Het EESC is voorstander van een EU-kader voor koolstofkredietregelingen dat kan dienen om de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen te begeleiden, zoals naar voren komt uit het verslag van het Europees Parlement over de klimaatwet. Koolstof moet ook een prijs hebben in de bio-economie. Voorts moeten onderzoek en innovatie worden ondersteund om zo veel mogelijk technische en duurzame oplossingen te vinden voor het terugdringen van de broeikasgasuitstoot en het aanmoedigen van koolstofvastlegging in de landbouw.

4.6

Op dit moment wordt de methaanuitstoot niet volgens de meest actuele wetenschappelijke inzichten in aanmerking genomen. Het is van essentieel belang dat bij de beoordeling van de klimaatimpact van voedsel de meest recente wetenschappelijke methodes worden gehanteerd. Bij het streven naar emissieneutraliteit in 2050 moet rekening worden houden met het klimaateffect van methaan, een kortlevend broeikasgas waarvoor geen netto nuluitstoot noodzakelijk is om klimaatneutraliteit te bereiken of om geen extra opwarming te veroorzaken.

4.7

Adequate financiering van onderzoek en innovatie op het gebied van aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering in de landbouwsector moet een prioriteit zijn. Investeringen in innovatieve praktijken en kostenefficiënte duurzame productietechnologieën en -methoden moeten worden aangemoedigd en gestimuleerd om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en tegelijkertijd ruimte te laten voor verbeteringen van het potentieel van de veeteelt in de EU om de bevolking van evenwichtige voeding te voorzien. Waterbeheer en irrigatie van landbouwgrond zullen in de toekomst nog belangrijker worden. Nieuwe investeringen in systemen die efficiënter zijn en watervervuiling voorkomen, moeten worden aangemoedigd.

4.8

Om de klimaatdoelstellingen te verwezenlijken, moet rekening worden gehouden met nieuwe technologieën en innovaties. De voedselketen van de EU is vanuit klimaatoogpunt al wereldwijd concurrerend. Door de sector aan te passen aan de klimaatverandering en bestendig te maken tegen de negatieve gevolgen ervan, wordt ervoor gezorgd dat de koolstofvoetafdruk van de EU-voedselproductie blijft afnemen. In dit verband zijn nieuwe teelttechnieken (bijvoorbeeld veredelingstechnieken), een verschuiving van de productie van dierlijke eiwitten naar plantaardige eiwitten, slimme en digitale landbouwtechnologieën en innovatie van essentieel belang om het voedselsysteem van de EU veerkrachtig te maken.

4.9

Het EESC dringt aan op een specifiek EU-programma voor de bio-economie waarmee investeringen worden aangemoedigd en op gemeenschappen en landbouwbedrijven gebaseerde toeleveringsketens tot stand worden gebracht. De bevordering van synergieën tussen hernieuwbare energie via biogasproductie en mestbeheer is van het grootste belang voor een decentrale productie van hernieuwbare energie, die ook het levensonderhoud op het platteland ten goede komt.

5.   Industrie, materialen, energie en vervoer

5.1

Het EESC is ingenomen met de conclusie in de effectbeoordeling dat, indien de broeikasgasemissies tegen 2030 met 55 % kunnen worden teruggedrongen, de EU niet alleen goed op koers zou liggen om klimaatneutraliteit te bereiken, maar dat ook de bedrijven en de industrie in de EU dan wereldwijde pioniers zouden worden. Hieronder valt ook de productie van duurzaam staal met behulp van waterstof in plaats van kolen, waarbij het waterstof afkomstig is van duurzame elektriciteit. Hiervoor is onlangs een eerste proeffabriek in Zweden geopend.

5.2

Het EESC heeft er in eerdere adviezen, bijvoorbeeld in het recente advies “Tussen een trans-Europees supernetwerk en lokale energie-eilanden”, reeds op gewezen op hoe belangrijk het is om te erkennen dat de energietransitie niet alleen een technologische kwestie is, maar ook een hoogst sociale en politieke uitdaging vormt. Niet alleen bedrijven, maar ook werknemers, vakbonden en consumenten moeten bij de energietransitie worden betrokken. Dat hebben de beleidsmakers beloofd en ook het EESC heeft daarop gehamerd. Maar ook op dit punt zorgen de Commissie en de lidstaten voor meer vragen dan antwoorden. Sterker nog: de initiatieven voor energiebeleid die op dit moment in gang worden gezet, zullen eerder een struikelblok vormen dan het pad effenen voor een brede participatie van burgers. Want wat de Europese energietransitie vooral nodig heeft, is zekerheid omtrent investeringen — voor zowel de publieke als de particuliere sector — en dit kan alleen worden bereikt als er duidelijke fundamentele beslissingen worden genomen.

5.3

Het EESC sluit zich aan bij de Commissie wanneer zij in haar mededeling “EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem” stelt dat integratie van het elektriciteitssysteem met het verwarmings- en het vervoerssysteem absoluut noodzakelijk is om de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit, inzake bevoorradingszekerheid, waartoe ook de vermindering van de energie-invoer behoort, en inzake betaalbare prijzen voor de Europese consument en de Europese economie te verwezenlijken. Het spreekt voor zich dat er de komende jaren voldoende publieke en private financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld om de nodige investeringen te kunnen doen.

5.4

Wat de gevolgen voor het economisch en sociaal beleid betreft, herhaalt het EESC zijn standpunt dat decentrale energiesystemen belangrijke stimulansen kunnen geven voor de regionale ontwikkeling en nieuwe, hoogwaardige en gekwalificeerde arbeidsplaatsen kunnen scheppen in de regio’s.

5.5

Wij zijn het volmondig eens met de Commissie dat de gebouwensector, die momenteel verantwoordelijk is voor 40 % van het eindenergieverbruik en 36 % van de broeikasgasemissies in de EU, grote mogelijkheden biedt voor kosteneffectieve emissiereducties. In ons advies over Een renovatiegolf voor Europa — groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit zullen wij hier uitvoeriger op ingaan.

5.6

Het EESC is ingenomen met het standpunt van de Commissie (blz. 16) dat de luchtvaart en de zeescheepvaart onder de maatregelen vallen die volgens de Overeenkomst van Parijs in alle economische sectoren genomen moeten worden. Deze mondiale vervoerswijzen zijn, samen met bepaalde industriële emissies, momenteel het verst verwijderd van nieuwe, kostenefficiënte niet-fossiele brandstoffen, hoewel er in dit verband veelbelovende tests worden uitgevoerd. Bovendien zijn de luchtvaart en de scheepvaart moeilijk te reguleren door middel van nationale of zelfs Europese wetgeving en vindt een groot deel van hun emissies buiten de EU plaats. Aangezien de uitstoot van het internationale zee- en luchtvervoer sinds 1990 met meer dan 50 % is toegenomen, steunen wij de inspanningen van de Commissie voor het vinden van constructieve manieren om de luchtvaart en de scheepvaart in het klimaatbeleid van de EU op te nemen. De luchtvaart binnen en tussen de EU-lidstaten valt reeds onder het Europese emissiehandelssysteem, en de Commissie beoordeelt momenteel of de scheepvaart op dezelfde manier in het ETS kan worden opgenomen. Wat de emissies buiten het grondgebied van de EU betreft, steunen wij het streven van de Commissie om proactief deel te nemen aan de werkzaamheden van VN-organisaties zoals de IMO en de ICAO, teneinde doeltreffende en bindende wereldwijde emissiereductieregelingen uit te werken.

5.7

Het EESC steunt de onlangs door de Commissie gepubliceerde strategie voor duurzame en slimme mobiliteit, aangezien de vervoerssector achterblijft bij de vermindering van de broeikasgasuitstoot. Ondanks efficiëntere voertuigen en de invoering van brandstoffen en motoren met een lage uitstoot, is de uitstoot van het wegvervoer sinds 1990 met meer dan een kwart toegenomen, voornamelijk wegens de stijgende vraag naar vervoer. De strategie omvat een breed spectrum aan maatregelen en initiatieven die nodig zijn om de transitie van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen naar duurzame mobiliteit te versnellen. Burgerparticipatie is essentieel voor een slimme transitie, want auto’s waren en zijn nog steeds een belangrijk vrijheidssymbool.

5.8

Wat bio-energie en biomaterialen betreft, moeten, om hun werking als koolstofput volledig te erkennen, de broeikasgasemissiereducties die in de land- en bosbouw dankzij biogene bronnen worden gerealiseerd, ten volle in aanmerking worden genomen. Vervanging van fossiele brandstoffen en materialen kan de uitstoot met meer dan 100 % verminderen, afhankelijk van de substitutie-effecten van de uitstoot van fossiele CO2 en van andere gassen.

6.   Inspraak van het publiek, burgers en consumenten

6.1

Het EESC staat volledig achter de verklaring van de Commissie dat burgers “cruciale partners in de strijd tegen klimaatverandering [zijn]” en deze strijd kunnen ondersteunen door politieke mobilisatie en door de keuzes die zij als consument maken”. Actieve deelname van “alle geledingen van de samenleving” is immers een noodzakelijke voorwaarde voor een succesvol klimaatbeleid in de EU, aangezien het de actoren van het maatschappelijk middenveld zijn die de klimaatdoelstellingen uitvoeren.

6.2

Het EESC is dan ook verheugd dat de Europese Commissie op 29 oktober openbare raadplegingen heeft gelanceerd om verschillende standpunten in te zamelen over de beleidswijzigingen die nodig zijn om de emissiereductiedoelstelling voor 2030 te verhogen.

6.3

Het EESC herhaalt daarom zijn voorstel uit zijn advies over het Europees klimaatpact om een Europees stakeholdersplatform voor het klimaatpact op te zetten teneinde de actieve deelname van “alle geledingen van de samenleving” te organiseren en vergemakkelijken (3).

6.4

Het EESC is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan burgers met een laag inkomen. Ze staan vaak wantrouwend tegenover veranderingen op energiegebied omdat ze bang zijn voor een stijging van de kosten van levensonderhoud. Daarom is cruciaal wat de Commissie hierover zegt: “Om negatieve gevolgen voor kwetsbare consumenten te voorkomen, is het belangrijk dat sociaal beleid en energie-efficiëntiebeleid gericht zijn op de renovatie van hun huizen en het onder controle houden van de gevolgen voor hun verwarmings- en elektriciteitsrekeningen.” In ons advies over Een renovatiegolf voor Europa — groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit zullen wij hier uitvoeriger op ingaan (4).

6.5

Het EESC dringt ook aan op de invoering van gemeenschappelijke definitiecriteria en indicatoren op Europees niveau als eerste stap om energiearmoede beter in kaart te brengen, overeenkomstig de aanbeveling van de Commissie van 14 oktober 2020 over energiearmoede [C(2020) 9600 final (5)]. Om deze definitie aan uiteenlopende nationale omstandigheden te kunnen aanpassen, moeten de lidstaten statistische instrumenten ontwikkelen om zich doeltreffend op kwetsbare huishoudens te kunnen richten.

6.6

Het EESC is het met de Commissie eens dat hernieuwbare energiebronnen zullen leiden tot een hoge mate van decentralisatie, waarbij consumenten beter kunnen deelnemen, prosumenten zelf energie kunnen produceren, gebruiken en delen, en lokale en met name plattelandsgemeenschappen worden aangemoedigd om lokaal in hernieuwbare energie te investeren. Het zal lokaal ook tot nieuwe werkgelegenheid leiden. Wij willen er echter op wijzen dat aandacht moet worden besteed aan de legitieme bezorgdheid van burgers over bijvoorbeeld schade aan het landschap of verstoring van hun levensgenot. Actieve participatie en een direct voordeel van de financiële en/of energieopbrengst van geplande installaties voor hernieuwbare energie kunnen hier solaas bieden. Voorts moeten maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de nieuwe werkgelegenheidskansen meer banen met fatsoenlijke lonen en goede arbeidsomstandigheden met zich meebrengen.

6.7

De Commissie wijst er terecht op aan dat de transitie van de economie gepaard moet gaan met investeringen in bij-, om- en permanente scholing voor een groot aantal beroepsgroepen. Het EESC wijst erop dat het wenselijk is dat jongeren opnieuw landbouwer willen worden, omdat de vergrijzing in de sector op lange termijn een bedreiging vormt voor een duurzame voedselvoorziening. Daarvoor zijn gunstige voorwaarden en financiële middelen op Europees en nationaal niveau nodig.

Brussel, 27 januari 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB C 364 van 28.10.2020, blz. 143.

(2)  PB C 311 van 18.9.2020, blz. 1.

(3)  PB C 364 van 28.10.2020, blz. 67.

(4)  COM(2020) 662 final.

(5)  https://ec.europa.eu/transparency/regdoc/rep/3/2020/NL/C-2020-9600-F1-NL-MAIN-PART-1.PDF


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/66


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen

(COM(2020) 642 final — 2020/0289 (COD))

(2021/C 123/10)

Rapporteur:

Arnaud SCHWARTZ

Corapporteur:

Isabel CAÑO AGUILAR

Raadplegingen

Europees Parlement, 19.10.2020

Raad, 20.10.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 192, lid 1, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van het bureau

28.10.2020

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

11.1.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

254/2/7

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is verheugd over het Commissievoorstel (1) om het in de Aarhus-verordening (2) opgenomen interneherzieningsmechanisme te versterken, en is ingenomen met de mogelijkheden die het biedt.

1.2.

Het EESC steunt de vier prioritaire maatregelen die de Commissie in haar mededeling noemt, namelijk de verplichting van de lidstaten om de uit secundaire EU-wetgeving voortvloeiende vereisten voor toegang tot de rechter volledig en correct om te zetten, de noodzaak voor de medewetgevers om de bepalingen voor toegang tot de rechter op te nemen in nieuwe en herziene EU-wetgeving inzake milieuaangelegenheden, de herziening door de lidstaten van hun eigen nationale wet- en regelgeving die de toegang tot de rechter verhindert of ondermijnt, en de verplichting voor nationale rechterlijke instanties om het recht van personen en ngo’s op een doeltreffende voorziening in rechte uit hoofde van het EU-recht te waarborgen.

1.3.

Het EESC wijst de Commissie er echter op dat haar voorstel mazen bevat die door instellingen kunnen worden gebruikt om te voorkomen dat ze ter verantwoording worden geroepen.

1.4.

Het EESC kan zich niet vinden in het voorstel van de Commissie om handelingen van de Unie die “nationale uitvoeringsmaatregelen” met zich meebrengen, uit te sluiten, omdat de kans reëel is dat deze uitsluiting het Commissievoorstel tenietdoet of afzwakt.

1.5.

Het EESC vreest ook dat, als maatschappelijke organisaties pas om toetsing kunnen verzoeken nadat de uitvoeringsmaatregelen zijn goedgekeurd, dit ertoe zou leiden dat vele, zo niet de meeste handelingen en nalatigheden van de EU bij interne herziening buiten beschouwing zouden blijven.

1.6.

Ondanks de argumenten van de Commissie merkt het EESC op dat EU-handelingen die juridisch niet-bindend zijn aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor zowel de uitvoering van EU-wetgeving als de interpretatie ervan door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU).

1.7.

De sociale partners spelen een belangrijke rol in milieuaangelegenheden, en het EESC dringt er daarom op aan dat hun recht op toegang tot de rechter expliciet wordt erkend.

1.8.

Het EESC benadrukt dat de nieuwe verordening interne herziening van staatssteunbesluiten van de Commissie mogelijk moet maken.

1.9.

Het EESC is van mening dat de bescherming van maatschappelijke organisaties tegen extra lasten (zoals extra kosten en bureaucratische maatregelen), zowel op nationaal als op EU-niveau, naar behoren moet worden gewaarborgd om rechterlijke toetsing in de praktijk toegankelijk te maken.

2.   Achtergrond

2.1.   Inleiding tot het Verdrag van Aarhus en het wetgevingsvoorstel van de Commissie

2.1.1.

Het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus) werd op 25 juni 1998 aangenomen (3). Het verdrag stelt een aantal rechten vast voor het publiek (individuen en verenigingen die hen vertegenwoordigen) met betrekking tot het milieu. Het omvat drie pijlers:

het recht van iedereen om milieu-informatie te ontvangen die overheidsdiensten bezitten (“toegang tot milieu-informatie”). Het kan gaan om informatie over de toestand van het milieu, maar ook over het beleid of de maatregelen die zijn genomen, of over de toestand van de menselijke gezondheid en veiligheid, wanneer deze door de toestand van het milieu kan worden beïnvloed. Aanvragers hebben het recht om deze informatie binnen een maand na het verzoek te ontvangen, zonder dat zij hoeven aan te geven waarom zij deze nodig hebben. Bovendien zijn de overheidsdiensten op grond van het verdrag verplicht om de milieu-informatie waarover zij beschikken actief te verspreiden;

het recht op inspraak bij de besluitvorming op milieugebied. De overheidsdiensten moeten regelingen treffen zodat het publiek en niet-gouvernementele milieuorganisaties opmerkingen kunnen maken over bijvoorbeeld voorstellen voor projecten die het milieu beïnvloeden, of over plannen en programma’s met betrekking tot het milieu, en moeten deze opmerkingen terdege in aanmerking nemen bij de besluitvorming en dienen informatie te verstrekken over de definitieve besluiten en de redenen daarvoor (“inspraak bij milieubesluitvorming”);

het recht op herzieningsprocedures om overheidsbeslissingen aan te vechten die zijn genomen zonder inachtneming van de twee hiervoor genoemde rechten of het milieurecht in algemene zin (“toegang tot de rechter”).

2.1.2.

De EU is partij bij het Verdrag van Aarhus. De in 2006 vastgestelde Aarhus-verordening (4) draagt bij tot de nakoming van de verplichtingen die het Verdrag van Aarhus met zich meebrengt voor de instellingen en organen van de EU.

2.1.3.

De mededeling over de Europese Green Deal (5) bevat de volgende toezegging: “De Commissie zal een herziening overwegen van de Aarhus-verordening om de toegang tot administratieve en rechterlijke toetsing op EU-niveau te verbeteren voor burgers en ngo’s die de wettigheid van besluiten met gevolgen voor het milieu in twijfel trekken” en “maatregelen nemen om in alle lidstaten voor hen de toegang tot de nationale rechter te verbeteren”.

2.1.4.

Op 14 oktober 2020 heeft de Europese Commissie een wetgevingsvoorstel aangenomen tot wijziging van de Aarhus-verordening (6) met als doel “de uitvoering van het Verdrag van Aarhus […] te verbeteren” door het interneherzieningsmechanisme te herzien “ten behoeve van ngo’s met betrekking tot administratieve handelingen en nalatigheden van de instellingen en organen van de EU”.

2.1.5.

De Europese Commissie benadrukt in haar voorstel, op basis van arresten van het HvJ-EU over de relevantie van het Verdrag van Aarhus in de rechtsorde van de EU, dat gerechtelijke en bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden “primair” binnen de werkingssfeer van het nationale recht vallen. Elke verbetering van de toegang tot bestuursrechtelijke en rechterlijke toetsing op EU-niveau vormt derhalve een aanvulling op de toegang tot de rechter inzake EU-milieuaangelegenheden op het niveau van de nationale rechterlijke instanties in de lidstaten.

2.1.6.

De nationale rechterlijke instanties zijn op grond van artikel 9, leden 2 en 3, van het verdrag verplicht toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden te verlenen, ook bij de uitvoering van het milieurecht van de EU. Indien de betrokken ngo’s op nationaal niveau echter tekortkomingen in de vastgestelde bestuursrechtelijke procedures ontdekken, moeten zij eerst verhaal zoeken bij de bevoegde nationale rechterlijke instantie in de lidstaat. Vervolgens hebben zij toegang tot het HvJ-EU in het kader van de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU. Deze procedure kan ook betrekking hebben op de geldigheid van handelingen die door de EU-instellingen zijn vastgesteld.

2.2.   Samenvatting van het Commissiedocument

2.2.1.

De door de Commissie voorgestelde wijzigingen zijn met name bedoeld om te zorgen voor betere mogelijkheden voor milieu-ngo’s om de EU-instellingen te verzoeken handelingen te toetsen indien zij van mening zijn dat deze in strijd zijn met de EU-wetgeving op het gebied van milieu.

2.2.2.

Dit moet de openheid en verantwoordingsplicht op het gebied van milieubescherming bevorderen, bijdragen tot meer transparantie en een doeltreffender tenuitvoerlegging van de EU-milieudoelstellingen en aldus helpen om de systemische maatschappelijke veranderingen die de Europese Green Deal vereist te verwezenlijken.

2.2.3.

Het voorstel wijzigt Verordening (EG) nr. 1367/2006 die door het Europees Parlement en de Raad in 2006 is aangenomen nadat de EU in 2005 het Verdrag van Aarhus had geratificeerd.

2.2.4.

In 2017 heeft het Comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus (ACCC) vastgesteld dat de EU haar verplichtingen in verband met toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden niet is nagekomen. Het wetgevingsvoorstel van de Commissie is bedoeld om op de bevindingen van dit comité te reageren.

2.2.5.

Het wetgevingsvoorstel gaat vergezeld van een mededeling van de Commissie (7) die tot doel heeft toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden te vergemakkelijken voor personen en ngo’s in de EU-lidstaten.

2.2.6.

Nationale en lokale overheden nemen veel belangrijke beslissingen bij het toepassen van de EU-milieuwetgeving, bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen voor infrastructuurprojecten of industriële installaties die de natuur en bodem, lucht of water kunnen vervuilen.

2.2.7.

Het is belangrijk om ook de publieke controle op deze besluiten te verbeteren. De Commissie zal maatregelen nemen om de lidstaten te helpen hun systemen te verbeteren, onder meer door middel van opleiding, informatie-uitwisseling en capaciteitsopbouw, maar is ook bereid om juridische stappen te ondernemen in geval van inbreuken op de EU-wetgeving.

2.3.   Volgende stappen

2.3.1.

Het Commissievoorstel moet nu worden besproken en goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad. De Commissie zal constructief samenwerken met beide instellingen om ervoor te zorgen dat de herziene Aarhus-verordening kan worden aangenomen vóór de vergadering van de partijen bij het Verdrag van Aarhus in oktober 2021.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC verwijst naar de conclusies van zijn vorige advies betreffende Toegang tot de rechter op nationaal niveau in verband met maatregelen tot uitvoering van de milieubeschermingsregels van de EU (8):

3.1.1.

Het erkent dat consistentie betreffende toegang tot de rechter in de hele EU een essentiële factor is voor de eengemaakte markt en voor een consequente toepassing van aan het EU-recht ontleende rechten in de hele Unie. Ook biedt die consistentie de noodzakelijke duidelijkheid en zekerheid voor markten en beleggers.

3.1.2.

Het EESC steunt het Verdrag van Aarhus en de volledige uitvoering ervan door en binnen de EU. In dit licht blijft het van wezenlijk belang dat de verdragspartijen de bevindingen van het door hen ingestelde ACCC volledig onderschrijven.

3.1.3.

Mondiaal ziet men dat milieubeschermers geïntimideerd en vervolgd worden. Tegen deze achtergrond zou het EESC graag zien dat de EU het voortouw neemt bij het faciliteren van de toegang tot de rechter.

3.1.4.

Het komt er prioritair op aan dat er met milieu-ngo’s en het maatschappelijk middenveld aan de hand van een brede en ambitieuze aanpak wordt afgesproken waar en hoe de EU verbetering kan aanbrengen in de uitvoering van het Verdrag van Aarhus en de toegang tot de rechter, door en binnen de EU-instellingen. Tevens moet worden overwogen om tot een parallelle en complementaire aanpak van de toegang tot de rechter door en binnen de EU-instellingen te komen, waarbij gezorgd moet worden voor richtsnoeren en voor praktische maatregelen.

3.2.

Het EESC verwijst ook naar zijn advies “EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren” (9). Daarin staat dat de huidige tekortkomingen het vertrouwen van de burgers in de doeltreffendheid van de EU-wetgeving ondermijnen, en verzoekt het de lidstaten en de Commissie om aanzienlijke financiële middelen vrij te maken voor de aanwerving van extra personeel dat toezicht houdt op de tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving en milieugovernance.

3.3.

Het EESC verwijst naar zijn advies “Een constructievere rol voor het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van milieuwetgeving” (10) en vraagt de Commissie nogmaals om:

3.3.1.

de toegang tot de rechter voor het maatschappelijk middenveld te verbeteren, bijvoorbeeld door maatschappelijke organisaties het recht te geven om naar het Europees Hof van Justitie te stappen en door een beroep te doen op gespecialiseerde rechters en openbare aanklagers op lokaal, nationaal en EU-niveau;

3.3.2.

privépersonen rechtstreeks naar het Europees Hof van Justitie te kunnen laten stappen, zoals dat mogelijk is bij het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM), wanneer de omzetting van EU-recht in nationaal recht op het spel staat en er geen nationale rechtsmiddelen meer beschikbaar zijn;

3.3.3.

te overwegen om voor problemen die niet hoogdringend zijn een milieubevel in te voeren, waaraan de lidstaten zich moeten houden en uit hoofde waarvan alle werkzaamheden worden geschorst in afwachting van een besluit van de rechter in eerste aanleg als het milieu onmiddellijk gevaar loopt;

3.3.4.

te voorzien in een passend mechanisme om ervoor te zorgen dat het geld van boetes voor milieuschade wordt geïnvesteerd in maatregelen ter ondersteuning van milieubescherming.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het EESC is verheugd over het Commissievoorstel om het in de Aarhus-verordening opgenomen interneherzieningsmechanisme te versterken, en is ingenomen met de mogelijkheden die het biedt.

4.2.

Het EESC steunt de vier prioritaire maatregelen die de Commissie in haar mededeling noemt, namelijk de verplichting van de lidstaten om de uit secundaire EU-wetgeving voortvloeiende vereisten voor toegang tot de rechter volledig en correct om te zetten, de noodzaak voor de medewetgevers om de bepalingen voor toegang tot de rechter op te nemen in nieuwe en herziene EU-wetgeving inzake milieuaangelegenheden, de herziening door de lidstaten van hun eigen nationale wet- en regelgeving die de toegang tot de rechter verhindert of ondermijnt, en de verplichting voor nationale rechterlijke instanties om het recht van personen en ngo’s op een doeltreffende voorziening in rechte uit hoofde van het EU-recht te waarborgen.

4.3.

Het EESC beklemtoont evenwel dat deze maatregelen niet in de plaats kunnen komen van adequate toegang tot het HvJ-EU via het verzoek tot interne herziening, en evenmin iets afdoen aan de behoefte aan een horizontale richtlijn die de toegang tot de rechter op het niveau van de lidstaten regelt.

4.4.

Het EESC is het er met de Commissie over eens dat de toepassing en handhaving van het EU-milieurecht door de lidstaten en de EU-instellingen moet worden versterkt, om te kunnen waarmaken wat er met de Green Deal wordt beoogd en beloofd.

4.5.

Het EESC waarschuwt de Commissie er dan ook voor dat dit voorstel problematische mazen bevat die door instellingen kunnen worden gebruikt om te voorkomen dat ze ter verantwoording worden geroepen.

4.6.

Het EESC wijst de Commissie er nog eens op dat maatschappelijke organisaties de EU vragen om robuuste handhavingsmechanismen waarmee zij EU-instellingen ter verantwoording kunnen roepen indien en wanneer deze er niet in slagen de doelstellingen inzake bescherming van milieu en volksgezondheid waar te maken.

4.7.

Als passende wijzigingen van het voorstel uitblijven is het EESC van mening dat de EU-instellingen niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld en dat evenmin kan worden gewaarborgd dat de internationaalrechtelijke verbintenissen van de EU worden nagekomen.

4.8.

Het EESC kan zich niet vinden in het voorstel van de Commissie om handelingen van de Unie die “nationale uitvoeringsmaatregelen” met zich meebrengen, uit te sluiten. De kans is reëel dat deze uitsluiting het Commissievoorstel tenietdoet of afzwakt.

4.9.

Vaak is het onduidelijk welke handelingen van de Unie uitvoeringsmaatregelen vergen. In dit licht is het EESC van mening dat vertraging en rechtsonzekerheid kunnen worden voorkomen als maatschappelijke organisaties volgens het voorstel niet pas om herziening van dergelijke handelingen kunnen vragen nadat de uitvoeringsmaatregelen zijn goedgekeurd. Het EESC vreest dat de formulering ervan ertoe leidt dat vele, zo niet de meeste handelingen en nalatigheden van de EU bij interne herziening buiten beschouwing blijven. Het EESC benadrukt in dit verband dat de toegang tot de nationale rechter met de mogelijkheid van een prejudiciële verwijzing niet in de plaats kan komen van toegang tot het interneherzieningsmechanisme.

4.10.

Het EESC vindt dat de definitie van administratieve handelingen moet worden afgestemd op de reeds lang bestaande jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), zodat alle “juridisch bindende” handelingen onder het interneherzieningsmechanisme vallen, met inbegrip van de voorbereidende handelingen die aan de verordeningen ten grondslag liggen, zodat het voorzorgsbeginsel, dat van fundamenteel belang is voor milieugeschillen, in acht wordt genomen.

4.11.

Het EESC is ook van mening dat de definitie van administratieve handelingen die aan bestuursrechtelijke en rechterlijke controle zijn onderworpen, niet exhaustief is, en dat in dit verband uitdrukkelijk moet worden verduidelijkt dat alle administratieve handelingen inzake milieuaangelegenheden kunnen worden onderzocht.

4.12.

Het EESC is ook van mening dat EU-handelingen die juridisch niet-bindend zijn aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor zowel de uitvoering van EU-wetgeving als de interpretatie ervan door het HvJ-EU. Dit soort handelingen moet daarom ook onder het interneherzieningsmechanisme vallen.

4.13.

Het EESC benadrukt ook dat het voorstel interne herziening van staatssteunbesluiten van de Commissie mogelijk moet maken. Zoals het HvJ-EU (11) heeft bevestigd, moet de Commissie de EU-milieuwetgeving in acht nemen wanneer zij staatssteunbesluiten neemt en het is dan ook van cruciaal belang dat deze besluiten door maatschappelijke organisaties kunnen worden aangevochten wanneer zij van mening zijn dat de Commissie niet aan deze eis heeft voldaan.

4.14.

Het EESC is van mening dat de bescherming van maatschappelijke organisaties tegen extra lasten (zoals extra kosten en bureaucratische maatregelen), zowel op nationaal als op EU-niveau, naar behoren moet worden gewaarborgd om rechterlijke toetsing in de praktijk toegankelijk te maken.

4.15.

In de Aarhus-verordening zou moeten worden bepaald dat de rechterlijke toetsing door het HvJ-EU van een besluit over interne herziening betrekking moet hebben op de inhoudelijke en procedurele rechtmatigheid van het besluit.

4.16.

Het EESC benadrukt dat er behoefte is aan coherente regelgeving, in die zin dat procedurele termijnen voor bestuursrechtelijke en rechterlijke controle pas ingaan wanneer de inhoud van een betwiste administratieve handeling die verband houdt met het door het milieurecht beschermde grote publieke belang of de onomkeerbaarheid van milieuschade, bekend is. Dit is noodzakelijk om praktijken te voorkomen die in strijd zouden kunnen zijn met artikel 9 van het Verdrag van Aarhus en de jurisprudentie van het HvJ-EU (zie zaak C-261/18, Commissie/Ierland (12)), en tot willekeur zouden leiden.

4.17.

Ten slotte is het belangrijk om de belangrijke rol van de sociale partners in milieuaangelegenheden te onderstrepen, en het EESC dringt er daarom op aan dat hun recht op toegang tot de rechter expliciet wordt erkend. Het EESC is van mening dat artikel 11 van de Aarhus-verordening momenteel onverenigbaar is met artikel 2, lid 5, van het Verdrag van Aarhus en dat het moet worden gewijzigd om de toegang van maatschappelijke organisaties tot de rechter niet te beperken, door te bepalen dat het volstaat dat een niet-gouvernementele organisatie onder meer milieubescherming nastreeft.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52020PC0642&

(2)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).

(3)  De tekst van het Verdrag van Aarhus: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A22005A0517%2801%29

(4)  Verordening (EG) nr. 1367/2006.

(5)  Mededeling van de Commissie over de Europese Green Deal — COM(2019) 640 final.

(6)  COM(2020) 642 final — https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52020PC0642&

(7)  COM(2020) 643 final — https://ec.europa.eu/transparency/regdoc/rep/1/2020/NL/COM-2020-643-F1-NL-MAIN-PART-1.PDF

(8)  EESC-advies over de mededeling van de Commissie betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 65).

(9)  EESC-advies over EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 83).

(10)  EESC-advies over een constructievere rol voor het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van milieuwetgeving (PB C 47 van 11.2.2020, blz. 50).

(11)  Zaak C-594/18 P, Oostenrijk/Commissie, ECLI:EU:C:2020:742, punten 42-46.

(12)  Zaak C-261/18 — Commissie/Ierland (windturbinepark van Derrybrien), ECLI:EU:C:2019:955, punten 80 en 95.


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/72


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 640/2010

(COM(2020) 670 final — 2020/0302 (COD))

(2021/C 123/11)

Afdelingsrapporteur:

Florian MARIN

Raadpleging

Europees Parlement, 11.11.2020

Raad, 11.11.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 3, lid 1, onder d) en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

11.1.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

250/0/9

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC acht de goedkeuring van de aanbevelingen van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) belangrijk en passend, aangezien de EU sinds 1986 verdragsluitende partij is bij de Iccat en moet toezien op de naleving van alle door de Iccat goedgekeurde maatregelen in het EU-recht.

1.2.

Het EESC beveelt aan dat het vergemakkelijken en waarborgen van de toegang tot informatiebronnen en technische bijstand voor vissers en actoren in de distributieketen voor het gebruik van het eBCD-systeem (electronic Bluefin tuna Catch Document, elektronisch vangstdocument voor blauwvintonijn) een prioriteit blijft voor de Europese Commissie en de lidstaten.

1.3.

Bij de in Iccat-aanbeveling 18-13 vastgestelde termijnen moet rekening worden gehouden met de gevolgen en de situatie van de COVID-19-pandemie, met inbegrip van mogelijke vertragingen bij de naleving van de door de Iccat opgelegde rapportagevereisten.

1.4.

Het EESC is van mening dat alles in het werk moet worden gesteld om te zorgen voor naleving, nauwkeurigheid en synergie tussen BCD’s en eBCD’s, alsook voor een efficiënt traceerbaarheids-, waarmerkings- en verificatieproces.

1.5.

Het EESC stelt vast dat artikel 4 gedeeltelijk is overgenomen uit Aanbeveling 18-13, deel II, Waarmerking van BCD’s, punt 11, waarin wordt gesteld dat de waarmerkingsprocedure voor elke ton gevangen, aangelande, gekooide, geoogste, overgeladen, intern verhandelde of uitgevoerde blauwvintonijn moet worden uitgevoerd telkens wanneer blauwvintonijn wordt aangeland, overgedragen, geoogst, overgeladen, intern verhandeld of uitgevoerd.

1.6.

Het EESC beveelt aan het voorstel uit te breiden op basis van Iccat-aanbeveling 18-13, deel II — Waarmerking van BCD’s, punt 12, waarin situaties worden gereguleerd waarin het BCD-formaat onvoldoende ruimte biedt voor een volledige tracering van blauwvintonijn, van de vangst tot op de markt. Bij het oorspronkelijke BCD kan een bijlage worden gevoegd met gebruikmaking van het oorspronkelijke BCD-formaat en -nummer.

1.7.

Het EESC beveelt aan om in artikel 2, lid 5, onder b), de woorden “of met een tonnara van de Unie” toe te voegen, naar het voorbeeld van artikel 2, lid 5, onder a). Het zou dan als volgt luiden: “handel in een lidstaat of tussen twee of meer lidstaten in gekweekte blauwvintonijn die in het verdragsgebied is gevangen door een vangstvaartuig van de Unie of met een tonnara van de Unie en in een kwekerij op het grondgebied van de Unie is gekooid”.

1.8.

Het EESC beveelt aan om in artikel 3, lid 2, het woord “partij” toe te voegen. Het zou dan als volgt luiden: “Voor elke partij blauwvintonijn die door een vissersvaartuig of met een tonnara wordt gevangen, door vissersvaartuigen of met tonnara’s wordt overgeheveld, wordt aangeland of in havens wordt overgeladen of door kwekerijen wordt gekooid of geoogst, wordt een BCD ingevuld”.

1.9.

De Commissie dient na te gaan wat het effect is van de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 3, onder b), omdat, hoewel het om een aanbeveling van de Iccat gaat, ondernemingen zullen worden verplicht hun logistiek te wijzigen — door pallets te demonteren en elke verpakking opnieuw te identificeren.

1.10.

Het EESC zou graag zien dat de Commissie en de lidstaten de registratie en waarmerking van delen van vis overwegen, zelfs zonder waarmerking van kooien, om waarde te maximaliseren en verspilling te voorkomen. Momenteel is het zo dat tonijn die na aankomst op de kwekerij sterft, niet mag worden verkocht omdat de kooiverrichting nog niet is gewaarmerkt. Het kooien is afhankelijk van een beoordeling met stereoscopische camera’s, die ongeveer twee maanden in beslag neemt, zodat deze exemplaren moeten worden ingevroren of vernietigd. Dit druist in tegen de initiatieven van de Commissie inzake voedselverlies en voedselverspilling.

2.   Samenvatting van het Commissievoorstel

2.1.

Het voorstel (1) beoogt de omzetting in EU-recht van de nieuwe vansgtdocumentatiemaatregelen die zijn vastgesteld door de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat), waarbij de Europese Unie (EU) sinds 1986 verdragsluitende partij is.

2.2.

Het Iccat-verdrag biedt een kader voor de regionale samenwerking op het gebied van de instandhouding en het beheer van tonijn en tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan en de aangrenzende zeeën, en voor de vaststelling van aanbevelingen voor het Iccat-verdragsgebied die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen.

2.3.

De Europese Unie is dus verplicht toe te zien op de naleving van alle door de Iccat goedgekeurde maatregelen in het kader van het Unierecht. De voorgestelde verordening strekt tot intrekking van Verordening (EU) nr. 640/2010 van 7 juli 2010 en tot omzetting van de nieuwe Iccat-maatregelen in verband met het verplichte gebruik van het elektronische vangstdocument voor blauwvintonijn (eBCD) om de oorsprong van alle blauwvintonijn te identificeren, waarbij papieren BCD’s alleen voor uitzonderingen worden toegestaan.

2.4.

Het voorstel voorziet in de toekenning van gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie, overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zodat zij toekomstige wijzigingen van de Iccat-aanbevelingen snel in het EU-recht kan opnemen.

2.5.

De EU-wetgeving dient uitvoering te geven aan de Iccat-aanbevelingen teneinde gelijke voorwaarden voor vissers uit de EU en vissers uit derde landen te waarborgen, en ervoor te zorgen dat de regels door iedereen ten volle worden geaccepteerd en toegepast.

2.6.

De in het voorstel beoogde maatregelen hebben betrekking op de technische specificaties van het vangstdocument voor blauwvintonijn en het wederuitvoercertificaat, de waarmerking ervan door de lidstaten, de registratie en waarmerking van de vangsten en de daaropvolgende handelstransacties in het eBCD-systeem, het merken, de verificatie van informatie door de lidstaten en de jaarlijkse rapportage aan de Iccat.

2.7.

Kapiteins van vangstvaartuigen, exploitanten van tonnara’s, exploitanten van kwekerijen, verkopers en exporteurs moeten een BCD invullen voor elke partij blauwvintonijn die is gevangen, aangeland, gekooid, geoogst, overgeladen, intern verhandeld of uitgevoerd. Alle handelstransacties moeten worden geregistreerd en gevalideerd in het eBCD-systeem.

2.8.

Elke partij blauwvintonijn die opnieuw wordt uitgevoerd, moet vergezeld gaan van een door de lidstaat gewaarmerkt certificaat voor de wederuitvoer van blauwvintonijn. De voor de wederuitvoer verantwoordelijke marktdeelnemer geeft het wederuitvoercertificaat voor blauwvintonijn af en vraagt om waarmerking daarvan.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC acht het passend en belangrijk om de maatregelen van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat), die een belangrijke rol spelen bij het beheer van de blauwvintonijnbestanden, in EU-wetgeving om te zetten. Het EESC is ingenomen met de inspanningen van de Europese Commissie en de lidstaten om aan alle voorwaarden en aanbevelingen van de Iccat te voldoen door ze in specifieke wetgeving om te zetten, aangezien deze zowel economische als sociale gevolgen hebben gehad voor de lidstaten.

3.2.

Het EESC waardeert de inspanningen en offers die de Commissie, de lidstaten en de visserijsector zich hebben getroost om de blauwvintonijnbestanden te herstellen door de strikte regels van de Iccat toe te passen. Het beheer van de blauwvintonijnbestanden in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee is een succesverhaal, aangezien de bestanden zich op een historisch hoog niveau bevinden.

3.3.

Het EESC is het in grote lijnen eens met de voorgestelde verordening, aangezien deze een Iccat-aanbeveling omzet. Tegelijkertijd is het EESC van mening dat dankzij het bestaan en het gebruik van een elektronisch documentatiesysteem veel sneller gegevens over de traceerbaarheid van blauwvintonijn kunnen worden verzameld en gebruikt, het systeem dat sinds januari 2017 volledig ten uitvoer wordt gelegd. Het gebruik van digitale oplossingen om de duurzaamheid van blauwvintonijnbestanden te controleren maakt het mogelijk om de gegevens eenvoudiger en efficiënter te interpreteren.

3.4.

Het EESC beveelt aan dat de regels en aanbevelingen van de Iccat worden nageleefd en door de Europese Unie in wetgeving worden omgezet om eerlijke en billijke voorwaarden voor alle vissers te waarborgen.

3.5.

Het EESC beveelt de Europese Commissie en de lidstaten aan de toegang tot informatiebronnen te vergemakkelijken en te waarborgen en vissers en actoren in de distributieketen te helpen om het eBCD-systeem correct te gebruiken, op een wijze die zowel conform als efficiënt is.

3.6.

Bij de in Iccat-aanbeveling 18-13 vastgestelde termijnen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de COVID-19-pandemie, en moet worden erkend dat vertragingen kunnen optreden bij de naleving van de door de Iccat opgelegde rapportagevereisten.

3.7.

Het EESC beveelt aan alles in het werk te stellen om te zorgen voor naleving, nauwkeurigheid en synergie tussen BCD’s en eBCD’s met het oog op een succesvolle en conforme documentatie van het tracerings- en rapportagesysteem voor blauwvintonijn, met name in het geval van de uitzonderingen en afwijkingen die in aanbeveling 18-13 worden genoemd.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het EESC stelt vast dat artikel 4 gedeeltelijk is overgenomen uit Aanbeveling 18-13, deel II, Waarmerking van BCD’s, punt 11, waarin wordt gesteld dat de waarmerkingsprocedure voor elke ton gevangen, aangelande, gekooide, geoogste, overgeladen, intern verhandelde of uitgevoerde blauwvintonijn moet worden uitgevoerd telkens wanneer blauwvintonijn wordt aangeland, overgedragen, geoogst, overgeladen, intern verhandeld of uitgevoerd.

4.2.

Het EESC beveelt aan het voorstel uit te breiden op basis van Iccat-aanbeveling 18-13, deel II — Waarmerking van BCD’s, punt 12, waarin situaties worden gereguleerd waarin het BCD-formaat onvoldoende ruimte biedt voor een volledige tracering van blauwvintonijn, van de vangst tot op de markt. Bij het oorspronkelijke BCD zou een bijlage kunnen worden gevoegd met gebruikmaking van het oorspronkelijke BCD-formaat en -nummer voor de zeldzame gevallen waarin dit nodig kan zijn.

4.3.

Het EESC beveelt aan om in artikel 2, lid 5, onder b), de woorden “of met een tonnara van de Unie” toe te voegen, naar het voorbeeld van artikel 2, lid 5, onder a). Het zou dan als volgt luiden: “handel in een lidstaat of tussen twee of meer lidstaten in gekweekte blauwvintonijn die in het verdragsgebied is gevangen door een vangstvaartuig van de Unie of met een tonnara van de Unie en in een kwekerij op het grondgebied van de Unie is gekooid”.

4.4.

Het EESC beveelt aan om in artikel 3, lid 2, het woord “partij” toe te voegen. Het zou dan als volgt luiden: “Voor elke partij blauwvintonijn die door een vissersvaartuig of met een tonnara wordt gevangen, door vissersvaartuigen of met tonnara’s wordt overgeheveld, wordt aangeland of in havens wordt overgeladen of door kwekerijen wordt gekooid of geoogst, wordt een BCD ingevuld.”

4.5.

De Commissie dient na te gaan wat het effect is van de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 3, onder b), omdat, hoewel het om een aanbeveling van de Iccat gaat, ondernemingen zullen worden verplicht hun logistiek te wijzigen — door pallets te demonteren en elke verpakking opnieuw te identificeren.

4.6.

Het EESC zou graag zien dat de Commissie en de lidstaten de registratie en waarmerking van delen van vis overwegen, zelfs zonder waarmerking van kooien, om waarde te maximaliseren en verspilling te voorkomen. Momenteel is het zo dat tonijn die na aankomst op de kwekerij sterft, niet mag worden verkocht omdat de kooiverrichting nog niet is gewaarmerkt. Het kooien is afhankelijk van een beoordeling met stereoscopische camera’s, die ongeveer twee maanden in beslag neemt, zodat deze exemplaren moeten worden ingevroren of vernietigd. Dit druist in tegen de initiatieven van de Commissie inzake voedselverlies en voedselverspilling.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 520/2007 van de Raad (COM(2020) 308 final): https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52020PC0308&qid=1603701098515


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/76


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030

(COM(2020) 652 final — 2020/0300 (COD))

(2021/C 123/12)

Algemeen rapporteur:

Lutz RIBBE

Raadpleging

Europees Parlement, 11.11.2020

Raad, 5.11.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 192, lid 1, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Besluit van het bureau

1.12.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

227/4/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) ziet in het voorstel voor een 8e milieuactieprogramma (MAP) dat nu ter tafel ligt slechts een zeer marginale meerwaarde. Deze meerwaarde is gelegen in de aankondiging van een verbeterd monitoringmodel en betere rapportage. Voor het overige is het voorstel eerder bekoorlijk door algemene beschrijvingen van de situatie en intentieverklaringen dan door gedegen inhoud en acties. Het is echter niet nodig om alleen voor betere governance een “actieprogramma” op te stellen.

1.2.

Het EESC vraagt zich af of er echt behoefte is aan een 8e MAP om het milieubeleid van de EU, dat ten slotte met de Europese Green Deal (EGD) in het absolute middelpunt van het EU-beleid is komen te staan, nog meer impulsen te geven.

1.3.

Het EESC ziet in het voorstel van de Commissie een sterke bevestiging van zijn standpunt, waar het al jarenlang steeds weer op wijst: er is geen gebrek aan kennis over wat er moet gebeuren. Het ontbreekt aan de uitvoering van bekende en vaak al enige tijd geleden genomen maatregelen en het ontbreekt aan politieke wil.

1.4.

Het EESC zou het nut van het 8e MAP wel inzien als bijvoorbeeld de door de Commissie ingediende strategische initiatieven voor de uitvoering van de EGD, zoals de biodiversiteitsstrategie, de “van boer tot bord”-strategie of het actieplan voor een circulaire economie met hun respectieve en gedetailleerde vereisten, erin zouden worden opgenomen en er medebepalend voor zouden zijn. Sterker nog: de Raad en het Europees Parlement zouden de Commissie via een 8e MAP ook kunnen verplichten de EGD te consolideren en te verdiepen door haar de uitdrukkelijke opdracht te geven ten laatste voor het begin van het nieuwe mandaat een wetgevingsvoorstel in te dienen voor een “EU-agenda 2050” (als een gewijzigde en uitgebreide “EGD 2”), die als bijlage een concrete en gedetailleerde lijst maatregelen toevoegt aan het 8e MAP. Dit is echter niet gepland.

1.5.

Het EESC moedigt daarom een fundamenteel debat aan over de zin en het nut van de milieuactieprogramma’s en herhaalt zijn oproep om een eigen “EU-duurzaamheidsagenda 2050” op te stellen. Naar zijn mening vormt de EGD hiervoor een goede en solide basis.

2.   Achtergrond van het advies

De milieuactieprogramma’s van de EU

2.1.

Sinds het begin van de jaren zeventig bestaan er op EU-niveau milieuactieprogramma’s (MAP’s); het 7e MAP liep af op 31 december 2020.

2.2.

In haar voorstel voor een 8e MAP schrijft de Commissie dat de milieuprogramma’s “de ontwikkeling van het milieubeleid van de EU hebben gestuurd”. Indirect moet zij echter ook toegeven dat deze programma’s uiteindelijk niet het verwachte effect hebben gehad. Zij komt dan ook tot de conclusie “dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt op het gebied van natuurbescherming, gezondheid en beleidsintegratie”. Zij verwijst ook naar het verslag over het Europese milieu — stand van zaken en vooruitzichten 2020 — Kennis voor de overgang naar een duurzaam Europa” (SOER 2020) dat het Europees Milieuagentschap (EEA) op 4 december 2019 heeft gepubliceerd. Volgens dit verslag zijn de “huidige uitdagingen op het gebied van milieu, klimaat en duurzaamheid […] van ongekende omvang en urgentie en vereisen ze onmiddellijke, gecoördineerde maatregelen en structurele oplossingen”. Want “met het huidige groeimodel zal de druk op het milieu naar verwachting verder toenemen, met directe en indirecte schadelijke gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de mens. Dit geldt in het bijzonder voor de sectoren met het grootste milieueffect, met name levensmiddelen, mobiliteit, energie, infrastructuur en gebouwen”.

2.3.

Deze uitspraken stemmen overeen met het verslag inzake duurzame ontwikkeling in Europa 2020 (Europe Sustainable Development Report), dat afgelopen december werd gepresenteerd door het netwerk voor duurzame ontwikkelingsconcepten (Sustainable Development Solutions Network — SDSN) en het Instituut voor een Europees milieubeleid. Een van de belangrijkste conclusies van dit verslag is dat Europa bij het uitvoeren van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) voor de grootste uitdagingen staat op de gebieden duurzame landbouw en voeding, klimaat en biodiversiteit.

2.4.

De Commissie maakt duidelijk dat zij met de Europese Green Deal die op 11 december 2019 bekend is gemaakt een ambitieuze agenda heeft vastgesteld met behulp waarvan de EU a) tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent moet worden, b) het natuurlijk kapitaal van de EU moet worden beschermd, behouden en verbeterd, en c) de gezondheid en het welzijn van de burgers moeten worden beschermd tegen milieugerelateerde risico’s en effecten.

2.5.

De Raad, het Europees Parlement en het Comité van de Regio’s hebben de Commissie evenwel verzocht een voorstel voor een 8e MAP op te stellen, dat vervolgens door de Raad en het Europees Parlement wordt vastgesteld. De Commissie diende dit “Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030” (8e MAP), dat hier wordt behandeld, in op 14 oktober 2020, dus bijna een jaar na de presentatie van de EGD en twee en een halve maand voor het verstrijken van het 7e MAP.

Inhoud van het 8e MAP

2.6.

Het 8e MAP bestaat uit slechts zes artikelen.

2.7.

In artikel 2 worden de milieudoelstellingen van de EU opgesomd die al bekend zijn en ook zijn erkend door de Raad en het Europees Parlement, zoals vermindering van broeikasgassen, klimaatneutraliteit tegen 2050, aanpassing aan de klimaatverandering, streven naar het terugbrengen van vervuiling tot nul voor een gifvrij milieu, bescherming, behoud en herstel van de biodiversiteit enz., en worden deze tot “prioritaire thematische doelstellingen” van het 8e MAP bestempeld. In tegenstelling tot het 7e MAP worden er echter geen specifieke instrumenten of maatregelen beschreven om de doelstellingen of milieuacties te verwezenlijken. Dit is verwonderlijk, vooral omdat de lat soms bijzonder hoog wordt gelegd. Er wordt bijvoorbeeld verklaard dat “evolueren naar een regeneratief groeimodel [wordt nagestreefd] waarbij meer aan de planeet wordt teruggeven dan wordt onttrokken” (1).

2.8.

In artikel 3 worden slechts reeds lang bekende “voorwaarden” vermeld die nodig zijn voor de realisering van de prioritaire doelstellingen. Hierbij gaat het onder meer om:

de effectieve en efficiënte uitvoering van de bestaande wettelijke bepalingen op het gebied van milieu- en klimaatbescherming,

de mainstreaming van de vastgestelde prioriteiten in alle relevante strategieën, wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven, programma’s, investeringen en projecten op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau, en

de geleidelijke afschaffing van milieuonvriendelijke subsidies op EU- en nationaal niveau.

2.9.

In artikel 4 wordt de feitelijke focus van het 8e MAP beschreven. Deze is gelegen in de belofte om een beter monitoring- en rapportagekader te creëren dat beleidsmakers en het grote publiek in staat zal stellen een beter overzicht te krijgen van de vooruitgang (of de tekortkomingen). Er wordt onder meer op gewezen dat bijvoorbeeld de Raad en het EESC hebben opgeroepen om de economische prestaties en de maatschappelijke vooruitgang “niet alleen aan de hand van het bbp” te meten. Ook moeten er “kernindicatoren” worden ontwikkeld ter verbetering van de monitoring van bijvoorbeeld de biodiversiteit of de circulaire economie. Het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen krijgen hier een sleutelrol toebedeeld, reden waarom hun personeelsbestand moet worden uitgebreid.

2.10.

In artikel 5, ten slotte, wordt bepaald dat de Commissie uiterlijk op 31 maart 2029 een evaluatie van het 8e MAP moet uitvoeren; een tussentijdse evaluatie is derhalve niet gepland.

2.11.

Artikel 6 regelt de inwerkingtreding.

3.   Opmerkingen

3.1.

Het EESC is het met de Commissie eens dat de milieuactieprogramma’s lange tijd de ontwikkeling van het EU-milieubeleid hebben gestuurd. Maar het milieubeleid van de jaren 70, 80 of 90 is niet meer te vergelijken met dat van nu; en daarmee rijst de vraag naar de rol en functie van de milieuactieprogramma’s.

3.2.

Het EESC vraagt zich daarom af of er daadwerkelijk behoefte is aan een 8e MAP om het milieubeleid van de EU, dat ten slotte met de EGD in het absolute middelpunt van het EU-beleid is komen te staan, nog meer impulsen te geven. Dit met name omdat het voorstel voor het 8e MAP meer wordt gekenmerkt door algemene beschrijvingen van de situatie en intentieverklaringen dan door gedegen inhoud en acties. Het is een actieprogramma zonder acties!

3.3.

Natuurlijk twijfelt ook het EESC er niet aan dat de in artikel 2 genoemde prioriteiten goed zijn en dat de in artikel 3 genoemde “voorwaarden voor de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen” correct zijn. Maar wat levert het voor het milieubeleid op als in het 8e MAP bijna alleen maar die doelstellingen worden herhaald die onder andere in de EGD zijn benoemd, zonder in de verste verte uitvoeringsinstrumenten of -acties te beschrijven, die bindend zouden worden door het besluit van de Raad en het Europees Parlement? En wat heeft het voor nut om louter reeds bekende “voorwaarden” op te sommen als er geen bindend plan wordt ingediend en vastgesteld om aan deze voorwaarden te voldoen?

3.4.

Het EESC ziet in het voorstel van de Commissie een sterke bevestiging van zijn standpunt, waar het al jarenlang steeds weer op wijst: er is geen gebrek aan kennis over wat er moet gebeuren. Het ontbreekt aan de uitvoering van bekende en vaak al enige tijd geleden genomen maatregelen en het ontbreekt aan politieke wil. Ook de Commissie en, in sommige gevallen, het Hof van Justitie van de Europese Unie klagen al jaren over de vaak ontoereikende uitvoering van veel toepasselijke milieuvoorschriften door de lidstaten. Geen enkel milieuactieprogramma kan een gebrek aan wetshandhaving of een gebrek aan politieke wil compenseren.

3.5.

Zelfs zonder milieuactieprogramma hebben de Europese instellingen en de lidstaten voldoende mogelijkheden om gedane beloften om te zetten in daden. Een voorbeeld hiervan is het biodiversiteitsbeleid.

3.6.

De bescherming, het behoud en het herstel van de natuur wordt sinds het 2e MAP (looptijd: 1977-1981) in alle (!) milieuactieprogramma’s expliciet genoemd als “prioritaire doelstelling”, en nu in het 8e MAP nog eens. Het spreekt niet in het voordeel van milieuactieprogramma’s wanneer biodiversiteit al meer dan 40 (!) jaar centraal staat in deze programma’s, maar de Commissie in haar biodiversiteitsstrategie van mei 2020 niettemin moet vaststellen dat de natuur “in crisis verkeert”.

3.7.

Afgezien van alle milieuactieprogramma’s zijn er echter duidelijke ideeën en voorstellen om hierin verbetering te brengen. In de door de Commissie ingediende biodiversiteitsstrategie (2) is bijvoorbeeld een uitgebreide lijst acties te vinden. Zowel de Raad als het Europees Parlement hadden onder meer bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voldoende gelegenheid gehad om gevolg te geven aan daarin genoemde concrete vereisten. Deze kans is verspeeld. Het EESC ziet niet in wat er door het 8e MAP, waarover de Raad en het Europees Parlement een besluit moeten nemen, zou kunnen worden verbeterd.

3.8.

Hierdoor wordt echter ook duidelijk hoe een 8e MAP een meerwaarde zou kunnen hebben: indien de tot uitvoering van de EGD door de Commissie ingediende biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie (alsmede andere vergelijkbare strategiedocumenten) met hun specifieke gedetailleerde vereisten er formeel in zouden worden opgenomen, waardoor de Raad en het Parlement zich zouden uitspreken voor uitvoering van de concrete voorstellen.

3.9.

Sterker nog: de Raad en het Europees Parlement zouden de Commissie via een 8e MAP ook kunnen verplichten de EGD te consolideren en te verdiepen door haar de uitdrukkelijke opdracht te geven ten laatste voor het begin van het nieuwe mandaat een wetgevingsvoorstel in te dienen voor een “EU-agenda 2050” (als een gewijzigde en uitgebreide “EGD 2”), die als bijlage een concrete en gedetailleerde lijst maatregelen toevoegt aan het 8e MAP.

3.10.

Dit alles is momenteel echter niet gepland en daarom wordt de meerwaarde van het 8e MAP in zijn huidige vorm gemarginaliseerd tot de aankondiging van een verbeterd monitoringmodel en betere rapportage. Maar voor betere monitoring en governance, hoe belangrijk beide ook zijn, is geen “actieprogramma” nodig.

4.   Slotopmerkingen

4.1.

De Commissie schat het belang en de impact van de laatste milieuactieprogramma’s en het komende 8e MAP duidelijk hoger in dan het EESC. Zo wordt de verklaring van de Commissie dat het 7e MAP “vooruitliep op de Agenda 2030 van de Verenigde Naties” absoluut niet gedeeld. De Agenda 2030 van de VN is zo complex dat dit niet kan worden weerspiegeld in het Europese milieubeleid, hoe innovatief dit beleid ook moge zijn. In elk milieubeleid moet natuurlijk ook aandacht worden besteed aan kwesties als armoede, honger, onderwijs of gender, maar die kunnen daarin niet uitvoerig worden behandeld.

4.2.

Dat is precies waarom het EESC zich heeft uitgesproken voor het opstellen van een eigen “EU-agenda 2050” door de EU, die uiteraard ook een sterke milieubeleidsas moet omvatten. Zelfs de huidige EGD is niet voldoende om de Agenda 2030 van de VN uit te voeren, aangezien de sociale kwesties, zowel in Europese als algemene context, niet voldoende aan de orde worden gesteld. Het EESC hecht er echter belang aan te benadrukken dat het de EGD ziet als een goede en solide basis voor een alomvattende duurzaamheidsstrategie “EU-agenda 2050”.

4.3.

Het EESC beveelt ook aan de politieke ambities die in de teksten van de Commissie worden beschreven zo te formuleren dat de Europese burgers zich bij de uitvoering daarvan iets kunnen voorstellen. In het 8e MAP wordt gesproken over het bevorderen van een “regeneratief groeimodel” waardoor aan de planeet “meer wordt teruggeven dan wordt onttrokken”. Voor veel burgers en ook politici zal onduidelijk zijn wat er schuilgaat achter dat “regeneratieve groeimodel” en wat het in de dagelijkse realiteit zou betekenen om meer terug te geven aan de planeet dan eraan te onttrekken.

4.4.

Ten slotte beveelt het EESC sterk aan een algemeen debat op gang te brengen over de rol van mogelijk toekomstige milieuactieprogramma’s. Daarbij zou het helpen om niet pas negen maanden voor het verstrijken van het 8e MAP een evaluatie uit te voeren.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2020:0652:FIN:NL:PDF, artikel 2, lid 2, onder c).

(2)  EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 COM(2020) 380 final.


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/80


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (codificatie)

(COM(2020) 739 final — 2020/0329 (COD))

(2021/C 123/13)

Raadplegingen

Europees Parlement, 23.11.2020

Raad van de Europese Unie, 27.11.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 100, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

Met algemene stemmen goedgekeurd

Aangezien het Comité volledig met het voorstel instemt en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 27 en 28 januari 2021 gehouden 557e zitting (vergadering van 27 januari) met algemene stemmen besloten hierover een positief advies uit te brengen.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/81


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het goederen- en personenvervoer over de weg na het einde van de overgangsperiode als vermeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

(COM(2020) 826 final — 2020/0362 (COD))

(2021/C 123/14)

Raadplegingen

Raad van de Europese Unie, 11.12.2020

Europees Parlement, 14.12.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 91, lid 1, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

Met algemene stemmen goedgekeurd

Aangezien het Comité volledig met het voorstel instemt en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 27 en 28 januari 2021 gehouden 557e zitting (vergadering van 27 januari) met algemene stemmen besloten hierover een positief advies uit te brengen.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/82


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels om de basisconnectiviteit in het luchtvervoer te waarborgen na het einde van de overgangsperiode als bedoeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

(COM(2020) 827 final — 2020/0363 (COD))

(2021/C 123/15)

Raadplegingen

Raad van de Europese Unie, 11.12.2020

Europees Parlement, 14.12.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 100, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

met algemene stemmen goedgekeurd

Aangezien het Comité volledig met het voorstel instemt en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 27 en 28 januari 2021 gehouden 557e zitting (vergadering van 27 januari) met algemene stemmen besloten hierover een positief advies uit te brengen.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/83


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde luchtvaartveiligheidsaspecten na het einde van de in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie bedoelde overgangsperiode

(COM(2020) 828 final — 2020/0364 (COD))

(2021/C 123/16)

Raadplegingen

Raad van de Europese Unie, 11.12.2020

Europees Parlement, 14.12.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 100, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

met algemene stemmen goedgekeurd

Aangezien het Comité volledig met het voorstel instemt en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 27 en 28 januari 2021 gehouden 557e zitting (vergadering van 27 januari) met algemene stemmen besloten hierover een positief advies uit te brengen.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/84


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van specifieke en tijdelijke maatregelen naar aanleiding van de COVID-19-uitbraak in verband met de vernieuwing of verlenging van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen, en het uitstel van bepaalde periodieke controles en periodieke opleidingen op bepaalde gebieden van de vervoerswetgeving, voor referentieperioden volgend op die als vermeld in Verordening (EU) 2020/698

(COM(2021) 25 final — 2021/0012 (COD))

(2021/C 123/17)

Raadplegingen

Raad van de Europese Unie, 28.1.2021

Europees Parlement, 8.2.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 91, artikel 100, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

Met algemene stemmen goedgekeurd

Aangezien het Comité volledig met het voorstel instemt en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 27 en 28 januari 2021 gehouden 557e zitting (vergadering van 27 januari) met algemene stemmen besloten hierover een positief advies uit te brengen.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/85


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor Unievissersvaartuigen in wateren van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in wateren van de Unie

(COM(2020) 830 final — 2020/0366 (COD))

(2021/C 123/18)

Raadpleging

Europees Parlement, 14.12.2020

Raad, 11.12.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 43, lid 2, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

Algemene stemmen voor

Aangezien het Comité met het voorstel instemt en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 27 en 28 januari 2021 gehouden 557e zitting (vergadering van 27 januari) met algemene stemmen besloten hierover een positief advies uit te brengen.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/86


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in het Verenigd Koninkrijk geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal aan dergelijk in de Unie geproduceerd materiaal

(COM(2020) 852 final — 2020/0378 (COD))

(2021/C 123/19)

Raadpleging

Europees Parlement, 18.1.2021

Raad, 8.1.2021

Rechtsgrondslag

Artikelen 43, lid 2, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedgekeurd door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

unaniem voor

Aangezien het Comité met het voorstel instemt en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 27 en 28 januari 2021 gehouden 557e zitting (vergadering van 27 januari) met algemene stemmen besloten hierover een positief advies uit te brengen.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


9.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/87


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Beschikkingen 2003/17/EG en 2005/834/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in het Verenigd Koninkrijk verrichte veldkeuringen en controles op de instandhouding van rassen van landbouwgewassen

(COM(2020) 853 final — 2020/0379 (COD))

(2021/C 123/20)

Raadpleging

Europees Parlement, 18.1.2021

Raad, 8.1.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.1.2021

Zitting nr.

557

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

Algemene stemmen voor

Aangezien het Comité met het voorstel instemt en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 27 en 28 januari 2021 gehouden 557e zitting (vergadering van 27 januari) met algemene stemmen besloten hierover een positief advies uit te brengen.

Brussel, 27 januari 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG