ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.291.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 291

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
5 oktober 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2013/C 291/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 284 van 28.9.2013

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2013/C 291/02

Zaak C-370/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 2 juli 2013 — Henryk Teisseyre, Jan Teisseyre/Minister Skarbu Państwa

2

 

Gerecht

2013/C 291/03

Zaak T-392/13: Beroep ingesteld op 25 juli 2013 — La Ferla/Commissie en ECHA

3

2013/C 291/04

Zaak T-397/13: Beroep ingesteld op 6 augustus 2013 — Tilly-Sabco/Commissie

4

2013/C 291/05

Zaak T-434/13: Beroep ingesteld op 21 augustus 2013 — Doux/Commissie

4

2013/C 291/06

Zaak T-447/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 augustus 2013 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 juni 2013 in zaak F-143/11, Marcuccio/Commissie

5

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2013/C 291/07

Zaak F-22/13: Beroep ingesteld op 11 juli 2013 — ZZ/Commissie

7

2013/C 291/08

Zaak F-76/13: Beroep ingesteld op 9 augustus 2013 — ZZ/Commissie

7

2013/C 291/09

Zaak F-78/13: Beroep ingesteld op 23 augustus 2013 — ZZ/EDEO

7

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

5.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/1


2013/C 291/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 284 van 28.9.2013

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 274 van 21.9.2013

PB C 260 van 7.9.2013

PB C 252 van 31.8.2013

PB C 245 van 24.8.2013

PB C 233 van 10.8.2013

PB C 226 van 3.8.2013

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

5.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 2 juli 2013 — Henryk Teisseyre, Jan Teisseyre/Minister Skarbu Państwa

(Zaak C-370/13)

2013/C 291/02

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers tot cassatie: Henryk Teisseyre, Jan Teisseyre

Verweerder in cassatie: Minister Skarbu Państwa

Prejudiciële vraag

Moet artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat elke discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een erfgenaam van een eigenaar van buiten de huidige Poolse staatsgrenzen gelegen onroerende goederen die door laatstgenoemde zijn verlaten, op grond van artikel 3, lid 2, juncto artikel 2, punt 2, van de wet van 8 juli 2005 op het recht op compensatie voor buiten de huidige grenzen van de Republiek Polen gelegen onroerende goederen die door de eigenaar zijn verlaten (Dz. U. nr. 169, volgnr. 1418, Dz. U. 2006 nr. 195, volgnr. 1437, [Dz. U.] 2008 nr. 197, volgnr. 1223, en [Dz. U.] 2010, nr. 257, volgnr. 1726), wordt uitgesloten van de kring van compensatiegerechtigde personen wanneer hij niet de Poolse nationaliteit heeft?


Gerecht

5.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/3


Beroep ingesteld op 25 juli 2013 — La Ferla/Commissie en ECHA

(Zaak T-392/13)

2013/C 291/03

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Leone La Ferla SpA (Melilli, Italië) (vertegenwoordigers: G. Passalacqua, J. Occhipinti en G. Calcerano, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden handelingen in hun geheel of voor zover dit billijk en in overeenstemming met verzoeksters belang wordt geacht nietig te verklaren;

ECHA derhalve te veroordelen om de ten onrechte bij verzoekster geïnde bedragen terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en geherwaardeerd vanaf de datum van creditering van de door Leone La Ferla Spa ten gunste van ECHA gedane stortingen tot de daadwerkelijke betaling;

dan wel, ECHA, cumulatief of alternatief, te veroordelen tot vergoeding van de door Leone La Ferla Spa geleden schade ten belope van bovengenoemde bedragen die ten onrechte bij verzoekster zijn geïnd, vermeerderd met wettelijke rente en geherwaardeerd vanaf de datum van creditering van de door Leone La Ferla Spa ten gunste van ECHA gedane stortingen tot de daadwerkelijke betaling;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt in casu op tegen de beslissing van ECHA waarbij zij werd gelast de voor grote ondernemingen geldende registratievergoeding en de overeenkomstige administratieve vergoeding te betalen omdat zij niet had aangetoond dat zij een kleine, middelgrote of micro-onderneming (kmo) was.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1)

Met het eerste middel voert verzoekster aan dat ECHA ten onrechte buiten de grenzen van zijn bevoegdheden is getreden, die louter de inleiding omvatten van de procedure voor de beoordeling of de verzoekende onderneming recht heeft op de aan KMO’s voorbehouden lagere vergoeding, waardoor het zich bij de beslissing over die aanspraak in de plaats van de Commissie heeft gesteld dan wel bij de juridische kwalificatie als KMO arbitrair andere materiële criteria heeft gehanteerd dan die welke de Commissie in verordening (EG) nr. 340/2008 (1) heeft neergelegd.

De bevoegdheid om te beslissen over het recht op de lagere vergoeding voor KMO’s zou namelijk impliceren dat wordt nagegaan of de criteria van aanbeveling 2003/361/EG inzake de communautaire steun voor KMO’s gelden voor de grootte van de geregistreerde onderneming, wat niet valt onder de bevoegdheid van het ECHA-secretariaat, maar enkel toekomt aan de Commissie, aangezien de REACH-verordening noch de uitvoeringsverordeningen van de Commissie in een ad-hocbegrip hebben voorzien.

Bovendien bepaalt verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie, wat de beoordeling van de KMO-rechtsvorm betreft, uitdrukkelijk dat de subcriteria van aanbeveling 2003/361/EG inzake deelnemingen in andere ondernemingen enkel gelden voor buiten de Europese Unie gevestigde ondernemingen. Daaruit volgt echter dat die criteria niet kunnen worden toegepast wanneer de grootte van een binnen de Unie gevestigde onderneming wordt beoordeeld om vast te stellen of zij aanspraak kan maken op de lagere vergoeding.

2)

Met het tweede middel betoogt verzoekster dat ECHA genoemde subcriteria in het onderhavige geval hoe dan ook onrechtmatig heeft toegepast door eraan voorbij te gaan dat Leone La Ferla Spa een familieonderneming is, gelet op het feit dat de aandelen van die onderneming volledig in handen zijn van de drie broers La Ferla. Om die reden had — zelfs bij toepassing van genoemde subcriteria — hoe dan ook geen enkel belang mogen worden gehecht aan de partnerschaps- en groepsverhoudingen met andere ondernemingen, aangezien geen enkele van de ondernemingen waarmee verzoekster een band onderhoudt op dezelfde markt of op verwante markten actief is (artikel 3, lid 3, eerste alinea, van aanbeveling 361/2003/EG).

3)

Met het derde middel komt verzoekster op tegen de onrechtmatigheid van de ondertekening van de bestreden beslissing door de uitvoerend directeur van ECHA, gelet op het feit dat de REACH-verordening niet bepaalt dat de uitvoerend directeur van ECHA beslissingen kan nemen over de grootte van ondernemingen die om registratie verzoeken.

4)

Met het vierde middel wijst verzoekster op de onrechtmatigheid van ECHA-beslissingen MB/D/29/2010 en MB/D/21/2012/D, waarin het Agentschap voor de „administratieve vergoeding” op arbitraire wijze verschillende bedragen heeft vastgesteld, terwijl deze vergoeding in werkelijkheid enkel ten belope het hoogste bedrag zal worden geheven. Die beslissingen — en dus ook de uitvoeringsmaatregelen — zijn onrechtmatig, aangezien het de taak is van de Commissie om het exacte bedrag van alle in de REACH-verordening genoemde vergoedingen te bepalen (ECHA kan enkel een lijst opstellen van „andere” diensten dan die welke eigen zijn aan het REACH-stelsel) of gelet op het feit dat de „administratieve vergoeding” aan de begroting van ECHA zal worden toegewezen. Aangezien die „vergoeding” naar haar aard een administratieve sanctie uitmaakt die beoogt onjuist of weigerachtig gedrag van ondernemingen te ontmoedigen, is overeenkomstig de REACH-verordening bovendien vereist dat zij door de lidstaten wordt vastgesteld.


(1)  Verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie van 16 april 2008 betreffende de aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen te betalen vergoedingen krachtens verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 107, blz. 6).


5.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/4


Beroep ingesteld op 6 augustus 2013 — Tilly-Sabco/Commissie

(Zaak T-397/13)

2013/C 291/04

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Tilly-Sabco (Guerlesquin, Frankrijk) (vertegenwoordigers: R. Milchior en F. Le Roquais, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 van de Commissie van 18 juli 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 196, blz. 13) ontvankelijk te verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 van 18 juli 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 196, blz. 13) nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten van het onderhavige beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1)

Met het eerste middel wordt de Commissie misbruik van procedure verweten, op grond dat zij de procedureregels van het beheerscomité heeft geschonden door het comité niet toe te staan alle gegevens te onderzoeken die noodzakelijk waren om zijn advies te geven over de volgens de procedure van verordening nr. 182/2011 (1) vast te stellen ontwerptekst.

2)

Het tweede middel is gebaseerd op een procedurefout en op onbevoegdheid, aangezien de bestreden verordening namens de voorzitter van de Commissie is ondertekend door de directeur-generaal voor Landbouw en Plattelandsontwikkeling, zonder dat de vaststelling van een delegatiebesluit en een verklaring van zelfcertificering waren aangetoond.

3)

Met het derde middel wordt betoogd dat de bestreden verordening niet is gemotiveerd aangezien:

punt 6 van de considerans ervan geen toereikende motivering oplevert voor een verordening die een einde maakt aan de gebruikelijke praktijk van de Commissie om het bedrag van de restituties te bepalen op basis van het verschil tussen de prijzen voor de betrokken producten op de gemeenschapsmarkt en op de wereldmarkt, en

de motivering incoherent en tegenstrijdig is aangezien zij volledig overeenstemt met die van de voorgaande uitvoeringsverordening nr. 360/2013, zonder dat rekening is gehouden met de in artikel 164 van verordening nr. 1234/2007 (2) neergelegde evolutieve criteria.

4)

Met het vierde middel wordt aangevoerd dat de Commissie de wet heeft geschonden en althans een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door het beheerscomité gegevens te verstrekken die niet in overeenstemming zijn met de criteria van artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007.

5)

Met het vijfde middel wordt betoogd dat het gewettigd vertrouwen is geschonden, aangezien bij de verzoekende partij op grond van de door de Commissie gedane toezeggingen het gewettigd vertrouwen was gewekt dat een stelsel van positieve restituties zou blijven gelden tot het einde van het huidige gemeenschappelijk landbouwbeleid.


(1)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55, blz. 13).

(2)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (PB L 299, blz. 1).


5.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/4


Beroep ingesteld op 21 augustus 2013 — Doux/Commissie

(Zaak T-434/13)

2013/C 291/05

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Doux SA (Châteaulin, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Vogel, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 van de Commissie van 18 juli 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften omdat de bestreden verordening niet is gemotiveerd. Verzoekster voert aan dat de bestreden verordening slechts een standaardmotivering bevat die het niet mogelijk maakt de redenering van de Commissie te volgen, terwijl de Commissie erg nauwkeurig had moeten aangeven waarom zij het bedrag van de restituties heeft verlaagd van 108,5 EUR tot 0 EUR per ton, te meer daar zij afwijkt van haar vroegere beslissingspraktijk.

2)

Tweede middel: de Commissie heeft het vertrouwensbeginsel geschonden door de marktdeelnemers te verzekeren dat de restituties tot de inwerkingtreding van het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid zouden worden gehandhaafd. Verzoekster voert aan dat, gelet op de situatie van de pluimveemarkt, niet kon worden voorzien dat het bedrag van de restituties zou dalen van 108,5 EUR tot 0 EUR per ton.

3)

Derde middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout begaan door te stellen dat de economische indicatoren grond opleverden om het bedrag van de restituties op 0 EUR vast te leggen terwijl de stijging van de marktprijzen grotendeels zou worden opgevangen door de stijging van de euro ten aanzien van de dollar. Verzoekster meent aldus dat de economische indicatoren geen rechtvaardiging boden voor de afschaffing van de restituties.

4)

Vierde middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout begaan door te poneren dat een onmiddellijke inwerkingtreding van de bestreden verordening gerechtvaardigd was „om zowel afwijkingen ten opzichte van de huidige marktsituatie als speculatie op de markt te voorkomen en om een efficiënt beheer te garanderen”. Verzoekster voert aan dat deze motivering, die in identieke bewoordingen voorkomt in de voorgaande verordeningen, in casu bijzonder ongeschikt is, aangezien de abrupte afschaffing van de uitvoerrestituties zonder aankondiging op grond waarvan de marktdeelnemers hun economisch model hadden kunnen aanpassen, juist tot een verstoring van de interne markt zou kunnen leiden.

5)

Vijfde middel: de Commissie heeft haar bevoegdheid misbruikt door de bestreden verordening niet vast te stellen om een in verordening nr. 1234/2007 (1) vermelde reden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (PB L 299, blz. 1).


5.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/5


Hogere voorziening ingesteld op 22 augustus 2013 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 juni 2013 in zaak F-143/11, Marcuccio/Commissie

(Zaak T-447/13 P)

2013/C 291/06

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beschikking volledig en zonder uitzondering te vernietigen;

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 juni 2013, waarbij kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard een beroep strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie tot afwijzing van rekwirants verzoek van 16 augustus 2011 alsmede tot betaling van het bedrag van 3 316,31 EUR, als zijnde een deel van de kosten die zijn gemaakt in het kader van de zaak die is afgesloten met het arrest van het Gerecht van 15 februari 2011, Marcuccio/Commissie (F-81/09).

Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert rekwirant de volgende middelen aan:

1)

Volledig ontbreken van motivering van de bestreden beschikking, met name wegens verdraaiing en verkeerde opvatting van de feiten.

2)

Onjuiste, verkeerde en onredelijke uitlegging en toepassing van:

het begrip verzoek in de zin van artikel 90 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie;

artikel 91 van het Statuut alsmede ongemotiveerde en onlogische miskenning van de betrokken rechtspraak;

het begrip op een instelling van de Europese Unie rustende verplichting om een maatregel te treffen ter uitvoering van een beslissing van een rechter van de Europese Unie.

3)

Het volledig ontbreken van een onderzoek en motivering alsmede het verzuim om uitspraak te doen over een intra litem ingediend verzoek.

4)

Onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 14 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken en daaruit volgende kennelijke schending van het beginsel van de wettelijk bevoegde rechter zoals onder meer neergelegd in artikel 47 van het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie.


Gerecht voor ambtenarenzaken

5.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/7


Beroep ingesteld op 11 juli 2013 — ZZ/Commissie

(Zaak F-22/13)

2013/C 291/07

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M. Pecyna, advocaat)

Verwerende partij: Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit houdende weigering om verzoeker aan te werven op grond dat hij niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden van de aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/207/11

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de eenheid B.2 van het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid van de Europese Commissie van 26 september 2012 waarbij is geweigerd om verzoeker op grond van de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/207/11 aan te werven bij de Commissie (ESTAT) en waarbij een commentaar aan de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek is toegevoegd om de diensten van de Commissie ervan op de hoogte te stellen dat hij niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden van dat vergelijkend onderzoek;

indien nodig, nietigverklaring van het besluit van de directeur van DG HR.D.2 van de Europese Commissie tot afwijzing van de klacht die ZZ op 25 februari 2013 heeft ingediend (nr. Rl696/12);

verwijzing van de Commissie in de kosten.


5.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/7


Beroep ingesteld op 9 augustus 2013 — ZZ/Commissie

(Zaak F-76/13)

2013/C 291/08

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas en J.-N. Louis, advocaten)

Verwerende partij: Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot vaststelling dat verzoeker niet in aanmerking komt voor het indienen van blijken van belangstelling in het kader van CAST/02/2010 en tot afwijzing van het door PMO ingediende verzoek om hem aan te werven op grond van een overeenkomst van arbeidscontractant

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TAOBG van 8 november 2012 tot vaststelling dat verzoeker niet in aanmerking komt voor het indienen van blijken van belangstelling in het kader van CAST2010 en tot weigering om hem een overeenkomst van arbeidscontractant van de functiegroep III voor onbepaalde tijd aan te bieden;

verwijzing van de Commissie in de kosten.


5.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 291/7


Beroep ingesteld op 23 augustus 2013 — ZZ/EDEO

(Zaak F-78/13)

2013/C 291/09

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: J.-N. Louis, A. Coolen en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker van de vertegenwoordiging in Burundi over te plaatsen naar het hoofdkantoor van EDEO te Brussel

Conclusies van de verzoekende partij

nietig verklaren het besluit van de Hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie van 15 juli 2013 om verzoeker in het belang van de dienst met onmiddellijke ingang over te plaatsen naar een post van MDR.C te Brussel;

vaststellen dat EDEO met de vaststelling van het bestreden besluit een reeks dienstfouten heeft gemaakt waarvoor de Unie aansprakelijk is;

vaststellen dat het bestreden besluit ernstige schade heeft veroorzaakt voor verzoeker en voor zijn echtgenote;

hem daarvan akte geven;

EDEO verwijzen in de kosten.