ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2011.204.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 204

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
9 juli 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2011/C 204/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 194 van 2.7.2011

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2011/C 204/02

Zaak C-47/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Artikel 43 EG — Vrijheid van vestiging — Notarissen — Nationaliteitsvereiste — Artikel 45 EG — Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag — Richtlijn 89/48/EEG)

2

2011/C 204/03

Zaak C-50/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek (Niet-nakoming — Artikel 43 EG — Vrijheid van vestiging — Notarissen — Nationaliteitsvereiste — Artikel 45 EG — Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag)

2

2011/C 204/04

Zaak C-51/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Artikel 43 EG — Vrijheid van vestiging — Notarissen — Nationaliteitsvereiste — Artikel 45 EG — Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag — Richtlijn 89/48/EEG)

3

2011/C 204/05

Zaak C-52/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Notarissen — Richtlijn 2005/36/EG)

3

2011/C 204/06

Zaak C-53/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Artikel 43 EG — Vrijheid van vestiging — Notarissen — Nationaliteitsvereiste — Artikel 45 EG — Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag — Richtlijnen 89/48/EEG en 2005/36/EG)

4

2011/C 204/07

Zaak C-54/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Artikel 43 EG — Vrijheid van vestiging — Notarissen — Nationaliteitsvereiste — Artikel 45 EG — Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag — Richtlijnen 89/48/EEG en 2005/36/EG)

4

2011/C 204/08

Zaak C-61/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Artikel 43 EG — Vrijheid van vestiging — Notarissen — Nationaliteitsvereiste — Artikel 45 EG — Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag — Richtlijn 89/48/EEG)

5

2011/C 204/09

Zaak C-83/09 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Kronoply GmbH & Co. KG, Kronotex GmbH & Co. KG, Zellstoff Stendal GmbH, Bondsrepubliek Duitsland, Land Sachsen-Anhalt (Hogere voorziening — Staatssteun — Artikel 88, leden 2 en 3, EG — Verordening (EG) nr. 659/1999 — Beschikking om geen bezwaar te maken — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheidsvoorwaarden — Aanvoerbare middelen tot nietigverklaring — Begrip belanghebbende — Concurrentieverband — Aantasting — Markt voor bevoorrading)

5

2011/C 204/10

Zaak C-115/09: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen — Duitsland) — Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen e.V./Bezirksregierung Arnsberg (Richtlijn 85/337/EEG — Milieu-effectbeoordeling — Verdrag van Aarhus — Richtlijn 2003/35/EG — Toegang tot de rechter — Niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming)

6

2011/C 204/11

Zaak C-176/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 mei 2011 — Groothertogdom Luxemburg/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2009/12/EG — Luchthavengelden — Werkingssfeer — Luchthavens die jaarlijks meer dan 5 miljoen passagiersbewegingen tellen en luchthavens met meeste passagiersbewegingen per jaar in elke lidstaat — Geldigheid — Gelijkheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel)

6

2011/C 204/12

Zaak C-376/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 mei 2011 — Europese Commissie/Republiek Malta (Niet-nakoming — Verordening (EG) nr. 2037/2000 — Artikelen 4, lid 4, sub v, en 16 — Verplichting om halonen bevattende brandbeveiligingssystemen en blustoestellen voor niet-kritische toepassingen op schepen buiten gebruik te stellen — Uitzonderingen — Kritische toepassingen van halonen 1301 en 2402)

7

2011/C 204/13

Zaak C-410/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o./Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej (Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie — Artikel 58 — Richtlijn 2002/21/EG — Richtsnoeren van Commissie — Geen bekendmaking in Publicatieblad van Europese Unie in taal van lidstaat — Tegenwerpbaarheid)

7

2011/C 204/14

Zaak C-441/09: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 mei 2011 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Belasting over toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Toepassing van verlaagd tarief — Levende dieren die gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij bereiding van levensmiddelen voor menselijke of dierlijke consumptie — Levering, import en verwerving van bepaalde levende dieren, met name paarden)

8

2011/C 204/15

Zaak C-452/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Firenze — Italië) — Tonina Enza Iaia, Andrea Moggio, Ugo Vassalle/Ministero dell'Istruzione, dell'Università e della Ricerca, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Università degli studi di Pisa (Richtlijn 82/76/EEG — Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten — Artsen — Verkrijging van titel van specialist — Bezoldiging tijdens opleidingsperiode — Vijfjarige verjaring van recht op betaling van periodieke bezoldigingen)

8

2011/C 204/16

Zaak C-453/09: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 mei 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Belasting over toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Toepassing van verlaagd tarief — Levende dieren die gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij bereiding van levensmiddelen voor menselijke of dierlijke consumptie — Levering, import en verwerving van bepaalde levende dieren, met name paarden)

9

2011/C 204/17

Zaak C-122/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Marknadsdomstol — Zweden) — Konsumentombudsmannen/Ving Sverige AB (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2005/29/EG — Artikelen 2, sub i, en 7, lid 4 — In dagblad bekendgemaakte commerciële communicatie — Begrip uitnodiging tot aankoop — Vanafprijs — Informatie die in uitnodiging tot aankoop moet zijn vermeld)

9

2011/C 204/18

Zaak C-184/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof — Duitsland) — Mathilde Grasser/Freistaat Bayern (Richtlijn 91/439/EEG — Onderlinge erkenning van rijbewijzen — Rijbewijs dat door lidstaat zonder inachtneming van verblijfsvoorwaarde is afgegeven — Weigering van erkenning door gastlidstaat uitsluitend omdat verblijfsvoorwaarde niet in acht is genomen)

10

2011/C 204/19

Gevoegde zaken C-256/10 en C-261/10: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 19 mei 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León — Spanje) — David Barcenilla Fernández (C-256/10), Pedro Antonio Macedo Lozano (C-261/10)/Gerardo García SL (Richtlijn 2003/10/EG — Blootstellingswaarden — Lawaai — Gehoorbescherming — Nuttige werking)

11

2011/C 204/20

Zaak C-308/10 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 19 mei 2011 — Union Investment Privatfonds GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Unicre-Cartão International De Crédito SA (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 74, lid 2 — Niet binnen gestelde termijn overgelegde bewijzen ter onderbouwing van oppositie — Niet-inaanmerkingneming — Beoordelingsvrijheid van kamer van beroep)

11

2011/C 204/21

Zaak C-423/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Delphi Deutschland GmbH/Hauptzollamt Düsseldorf (Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — Elektrische verbindingsstukken — Postonderverdeling 853669 — Contactdozen en contactstoppen (stekkers))

12

2011/C 204/22

Zaak C-133/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 18 maart 2011 — Folien Fischer AG en Fofitec AG/RITRAMA SpA

12

2011/C 204/23

Zaak C-151/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 28 maart 2011 — Condor Flugdienst GmbH/Jürgen Dörschel

12

2011/C 204/24

Zaak C-152/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht München (Duitsland) op 28 maart 2011 — Johann Odar/Baxter Deutschland GmbH

13

2011/C 204/25

Zaak C-160/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Republiek Polen) op 1 april 2011 — Bawaria Motors Spółka z o.o. en Minister Finansów

13

2011/C 204/26

Zaak C-175/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland (Ierland) op 13 april 2011 — HID, BA/Refugee Applications Commissioner, Refugee Appeals Tribunal, Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland, Attorney General

14

2011/C 204/27

Zaak C-190/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 22 april 2011 — Daniela Mühlleitner/Ahmad Yusufi en Wadat Yusufi

14

2011/C 204/28

Zaak C-193/11: Beroep ingesteld op 20 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen

15

2011/C 204/29

Zaak C-200/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 april 2011 door de Italiaanse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 3 februari 2011 in zaak T-3/09, Italiaanse Republiek/Europese Commissie

15

2011/C 204/30

Zaak C-201/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2011 door Union of European Football Associations (UEFA) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 17 februari 2011 in zaak T-55/08, Union of European Football Associations (UEFA)/Europese Commissie

16

2011/C 204/31

Zaak C-231/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 mei 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07, Siemens AG Österreich e.a./Commissie

17

2011/C 204/32

Zaak C-232/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 mei 2011 door Siemens Transmission & Distribution Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07, Siemens AG Österreich e.a./Commissie

18

2011/C 204/33

Zaak C-233/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 mei 2011 door Siemens Transmission & Distribution SA en Nuova Magrini Galileo SpA tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07, Siemens AG Österreich e.a./Commissie

18

 

Gerecht

2011/C 204/34

Gevoegde zaken T-109/05 en T-444/05: Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — NLG/Commissie (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende uit openbaredienstverplichtingen voortvloeiende kostenelementen inzake staatssteun — Weigering van toegang — Uitzondering betreffende bescherming van commerciële belangen van derde — Geheimhoudingsplicht — Motiveringsplicht — Gelijke behandeling — Van lidstaat afkomstige documenten)

20

2011/C 204/35

Zaak T-250/08: Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — Batchelor/Commissie (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten uitgewisseld in kader van beoordeling van verenigbaarheid met gemeenschapsrecht van maatregelen inzake televisieomroepactiviteiten — Weigering van toegang — Uitzondering ter bescherming van besluitvormingsproces — Uitzondering ter bescherming van doel van inspecties, onderzoeken en audits)

20

2011/C 204/36

Zaak T-397/09: Arrest van het Gerecht van 25 mei 2011 — Prinz von Hannover/BHIM (Weergave van wapenschild) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat wapenschild weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Nabootsing, uit heraldisch oogpunt, van staatsembleem — Artikel 7, lid 1, sub h, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs)

21

2011/C 204/37

Zaak T-408/09: Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — ancotel/BHIM — Acotel (ancotel.) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ancotel — Ouder gemeenschapsbeeldmerk ACOTEL — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Relevant publiek)

21

2011/C 204/38

Zaak T-422/09: Arrest van het Gerecht van 25 mei 2011 — São Paulo Alpargatas/BHIM — Fischer (BAHIANAS LAS ORIGINALES) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BAHIANAS LAS ORIGINALES — Oudere communautaire en nationale beeldmerken havaianas en ouder nationaal woordmerk HAVAIANAS — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

22

2011/C 204/39

Zaak T-144/10: Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — Space Beach Club/BHIM — Flores Gómez (SpS space of sound) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SpS space of sound — Oudere nationale en gemeenschapsbeeldmerken space ibiza, space DANCE BARCELONA, space DANCE MADRID, space DANCE VALENCIA, space DANCE MALLORCA, space DANCE EIVISSA, space SPACE IBIZA WORLD, space DANCE en ouder nationaal woordmerk SPACE VIVA — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Geen overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

22

2011/C 204/40

Zaak T-161/10: Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — Longevity Health Products/BHIM — Tecnifar (E-PLEX) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk E-PLEX — Ouder nationaal woordmerk EPILEX — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

22

2011/C 204/41

Zaak T-392/10: Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — Euro-Information/BHIM (EURO AUTOMATIC CASH) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk EURO AUTOMATIC CASH — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

23

2011/C 204/42

Zaak T-210/09: Beschikking van het Gerecht van 19 mei 2011 — Formenti Seleco/Commissie (Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Invoer van kleurentelevisies uit Turkije — Beroep tot schadevergoeding — Verjaring — Niet-ontvankelijkheid)

23

2011/C 204/43

Zaak T-226/10: Beschikking van het Gerecht van 23 mei 2011 — Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Vertegenwoordiging door advocaten die geen hoedanigheid van derde bezitten — Niet-ontvankelijkheid)

23

2011/C 204/44

Zaak T-217/11: Beroep ingesteld op 18 april 2011 — Staelen/Ombudsman

24

2011/C 204/45

Zaak T-233/11: Beroep ingesteld op 28 april 2011 — Helleense Republiek/Commissie

24

2011/C 204/46

Zaak T-237/11: Beroep ingesteld op 4 mei 2011 — Lidl Stiftung/BHIM — Lactimilk (BELLRAM)

25

2011/C 204/47

Zaak T-239/11: Beroep ingesteld op 3 mei 2011 — Sigma Alimentos Exterior/Commissie

26

2011/C 204/48

Zaak T-240/11: Beroep ingesteld op 4 mei 2011 — L’Oréal/BHIM — United Global Media Group (MyBeauty)

27

2011/C 204/49

Zaak T-249/11: Beroep ingesteld op 10 mei 2011 — Sanco/BHIM — Marsalman (Weergave van kip)

27

2011/C 204/50

Zaak T-256/11: Beroep ingesteld op 20 mei 2011 — Ezz e.a./Raad

28

2011/C 204/51

Zaak T-206/96: Beschikking van het Gerecht van 17 mei 2011 — Van Bennekom/Raad en Commissie

28

2011/C 204/52

Zaak T-207/96: Beschikking van het Gerecht van 17 mei 2011 — Van Rossum/Raad en Commissie

29

2011/C 204/53

Zaak T-385/10: Beschikking van het Gerecht van 19 mei 2011 — ArcelorMittal Wire France e.a./Commissie

29

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2011/C 204/54

Zaak F-34/11: Beroep ingesteld op 4 april 2011 — ZZ/Europol

30

2011/C 204/55

Zaak F-54/11: Beroep ingesteld op 4 mei 2011 — ZZ/Europese Ombudsman

30

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/1


2011/C 204/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 194 van 2.7.2011

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 186 van 25.6.2011

PB C 179 van 18.6.2011

PB C 173 van 11.6.2011

PB C 160 van 28.5.2011

PB C 152 van 21.5.2011

PB C 145 van 14.5.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-47/08) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 43 EG - Vrijheid van vestiging - Notarissen - Nationaliteitsvereiste - Artikel 45 EG - Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag - Richtlijn 89/48/EEG)

2011/C 204/02

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne, H. Støvlbæk en G. Zavvos, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: S. Ossowski, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet en L. Van den Broeck, gemachtigden, en H. Gilliams en L. Goossens, advocaten)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en B. Messmer, gemachtigden), Republiek Letland (vertegenwoordigers: L. Ostrovska, K. Drēviņa en J. Barbale, gemachtigden), Republiek Litouwen (vertegenwoordiger: D. Kriaučiūnas, gemachtigde), Republiek Hongarije (vertegenwoordigers: J. Fazekas, R. Somssich, K. Veres en M. Fehér, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordigers: J. Čorba en B. Ricziová, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG en 45 EG — Nationale regeling die een nationaliteitsvereiste stelt voor de toegang tot en de uitoefening van het beroep van notaris — Belemmering van de vrijheid van vestiging — Draagwijdte van de uitzondering betreffende werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag — Vereiste van rechtstreekse en specifieke deelname aan die uitoefening — Niet-uitvoering voor het beroep van notaris van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16)

Dictum

1)

Door voor de toegang tot het beroep van notaris een nationaliteitsvereiste te stellen, is het Koninkrijk België de krachtens artikel 43 EG op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie, het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, de Franse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 128 van 24.5.2008.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-50/08) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 43 EG - Vrijheid van vestiging - Notarissen - Nationaliteitsvereiste - Artikel 45 EG - Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag)

2011/C 204/03

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. Jenkinson en S. Ossowski, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues en B. Messmer, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Republiek Bulgarije (vertegenwoordigers: T. Ivanov en E. Petranova, gemachtigden), Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde), Republiek Letland (vertegenwoordigers: L. Ostrovska, K. Drēviņa en J. Barbale, gemachtigden), Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en E. Matulionytė, gemachtigden), Republiek Hongarije (vertegenwoordigers: R. Somssich, K. Veres en M. Fehér, gemachtigden), Roemenië (vertegenwoordigers: C. Osman, A. Gheorghiu, A. Stoia en A. Popescu, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordigers: J. Čorba en B. Ricziová, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG en 45 EG — Nationale regeling die een nationaliteitsvereiste stelt voor de toegang tot en de uitoefening van het ambt van notaris — Belemmering van de vrijheid van vestiging — Draagwijdte van de uitzondering betreffende werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag — Vereiste van rechtstreekse en specifieke deelneming aan dergelijke uitoefening

Dictum

1)

Door voor de toegang tot het beroep van notaris een nationaliteitsvereiste te stellen, is de Franse Republiek de krachtens artikel 43 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.

3)

De Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, Roemenië, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 128 van 24.5.2008.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-51/08) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 43 EG - Vrijheid van vestiging - Notarissen - Nationaliteitsvereiste - Artikel 45 EG - Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag - Richtlijn 89/48/EEG)

2011/C 204/04

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. Jenkinson en S. Ossowski, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: C. Schiltz, gemachtigde, en J.-J. Lorang, advocaat)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en M. Messmer, gemachtigden), Republiek Letland (vertegenwoordigers: L. Ostrovska, K. Drēviņa en J. Barbale, gemachtigden), Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en E. Matulionytė, gemachtigden), Republiek Hongarije (vertegenwoordigers: J. Fazekas, R. Somssich, K. Veres en M. Fehér, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordigers: M. Dowgielewicz, C. Herma en D. Lutostańska, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: J. Čorba, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG en 45 EG — Nationale regeling die een nationaliteitsvereiste stelt voor de toegang tot en de uitoefening van het ambt van notaris — Belemmering van de vrijheid van vestiging — Draagwijdte van de uitzondering betreffende werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag — Vereiste van rechtstreekse en specifieke deelneming aan dergelijke uitoefening — Wat het ambt van notaris betreft, niet-omzetting van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16)

Dictum

1)

Door voor de toegang tot het beroep van notaris een nationaliteitsvereiste te stellen, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens artikel 43 EG op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie, het Groothertogdom Luxemburg, de Tsjechische Republiek, de Franse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Polen, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 128 van 24.5.2008.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-52/08) (1)

(Niet-nakoming - Notarissen - Richtlijn 2005/36/EG)

2011/C 204/05

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en P. Andrade, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Ossowski, gemachtigde en K. Smith, barrister)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes en F.S. Gaspar Rosa, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde), Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en E. Matulionytė, gemachtigden), Republiek Slovenië (vertegenwoordigers: V. Klemenc en Ž. Cilenšek Bončina, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: J. Čorba, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen betreffende het beroep van notaris vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22), waarbij richtlijn 89/49/EEG (PB L 19, blz. 16) wordt ingetrokken

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

3)

De Tsjechische Republiek, de Republiek Litouwen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-53/08) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 43 EG - Vrijheid van vestiging - Notarissen - Nationaliteitsvereiste - Artikel 45 EG - Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag - Richtlijnen 89/48/EEG en 2005/36/EG)

2011/C 204/06

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braun en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: S. Behzadi-Spencer, gemachtigde)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: E. Riedl, M. Aufner en G. Holley, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde), Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en J. Kemper, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en B. Messmer, gemachtigden), Republiek Letland (vertegenwoordigers: L. Ostrovska, K. Drēviņa en J. Barbale, gemachtigden), Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en E. Matulionytė, gemachtigden), Republiek Hongarije (vertegenwoordigers: R. Somssich, K. Veres en M. Fehér, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordigers: M. Dowgielewicz, C. Herma en D. Lutostańska, gemachtigden), Republiek Slovenië (vertegenwoordigers: V. Klemenc en Ž. Cilenšek Bončina, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: J. Čorba, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG en 45 EG — Niet-uitvoering, wat het beroep van notaris betreft, van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB L 19, blz. 16) en van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22) — Nationale regeling die nationaliteitsvereiste stelt voor de uitoefening van het beroep van notaris — Begrip „werkzaamheid ter uitoefening van het openbaar gezag”

Dictum

1)

Door voor de toegang tot het beroep van notaris een nationaliteitsvereiste te stellen, is de Republiek Oostenrijk de krachtens artikel 43 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie, de Republiek Oostenrijk, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-54/08) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 43 EG - Vrijheid van vestiging - Notarissen - Nationaliteitsvereiste - Artikel 45 EG - Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag - Richtlijnen 89/48/EEG en 2005/36/EG)

2011/C 204/07

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en G. Braun, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: S. Behzadi-Spencer, gemachtigde)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma, J. Kemper, U. Karpenstein en J. Möller, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Republiek Bulgarije (vertegenwoordigers: T. Ivanov en E. Petranova, gemachtigden), Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde), Republiek Estland (vertegenwoordiger: L. Uibo, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en B. Messmer, gemachtigden), Republiek Letland (vertegenwoordigers: L. Ostrovska, K. Drēviņa en J. Barbale, gemachtigden), Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en E. Matulionytė, gemachtigden), Republiek Hongarije (vertegenwoordigers: R. Somssich, K. Veres en M. Fehér, gemachtigden), Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: E. Riedl, G. Holley en M. Aufner, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordigers: M. Dowgielewicz, C. Herma en D. Lutostańska, gemachtigden), Republiek Slovenië (vertegenwoordigers: T. Ivanov en E. Petranova, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordigers: J. Čorba en B. Ricziová, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 en 45 EG — Niet-uitvoering van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB L 19, blz. 16) en van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22) voor het ambt van notaris — Nationale regeling die de uitoefening van het ambt van notaris afhankelijk stelt van nationaliteit — Begrip „werkzaamheid ter uitoefening van het openbaar gezag”

Dictum

1)

Door voor de toegang tot het beroep van notaris een nationaliteitsvereiste te stellen, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 43 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Franse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-61/08) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 43 EG - Vrijheid van vestiging - Notarissen - Nationaliteitsvereiste - Artikel 45 EG - Deelneming aan uitoefening van openbaar gezag - Richtlijn 89/48/EEG)

2011/C 204/08

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Zavvos en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: S. Ossowski, gemachtigde)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: V. Christianos, E.-M. Mamouna en A. Samoni-Rantou, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en B. Messmer, gemachtigden), Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en E. Matulionytė, gemachtigden), Republiek Slovenië (vertegenwoordigers: V. Klemenc en Ž. Cilenšek Bončina, gemachtigden), Slowaakse Republiek (vertegenwoordigers: J. Čorba en B. Ricziová, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 en 45 EG en van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB L 19, blz. 16) — Nationale regeling die de uitoefening van het beroep van notaris afhankelijk stelt van een nationaliteitsvoorwaarde

Dictum

1)

Door voor de toegang tot het beroep van notaris een nationaliteitsvereiste te stellen, is de Helleense Republiek de krachtens artikel 43 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie, de Helleense Republiek, de Tsjechische Republiek, de Franse Republiek, de Republiek Litouwen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 mei 2011 — Europese Commissie/Kronoply GmbH & Co. KG, Kronotex GmbH & Co. KG, Zellstoff Stendal GmbH, Bondsrepubliek Duitsland, Land Sachsen-Anhalt

(Zaak C-83/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 88, leden 2 en 3, EG - Verordening (EG) nr. 659/1999 - Beschikking om geen bezwaar te maken - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheidsvoorwaarden - Aanvoerbare middelen tot nietigverklaring - Begrip „belanghebbende” - Concurrentieverband - Aantasting - Markt voor bevoorrading)

2011/C 204/09

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Gross en V. Kreuschitz, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Kronoply GmbH & Co. KG, Kronotex GmbH & Co. KG (vertegenwoordigers: R. Nierer en L. Gordalla, Rechtsanwälte), Zellstoff Stendal GmbH (vertegenwoordigers: T. Müller-Ibold en K. Karl, Rechtsanwälte), Bondsrepubliek Duitsland, Land Sachsen-Anhalt

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 10 december 2008, Kronoply en Kronotex/Commissie (T-388/02), voor zover het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 19 juni 2002 om geen bezwaar te maken tegen de steun die door de Duitse autoriteiten aan Zellstoff Stendal voor de bouw van een pulpfabriek is verleend, ontvankelijk heeft verklaard (ook al werd dit beroep ten slotte ongegrond verklaard) — Onjuiste beoordeling van de voorwaarden voor ontvankelijkheid van een door een belanghebbende in de zin van artikel 88, lid 2, EG ingesteld beroep tot nietigverklaring van een op artikel 88, lid 3, EG gebaseerd besluit van de Commissie

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Commissie en Zellstoff Stendal GmbH dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 102 van 1.5.2009.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen — Duitsland) — Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen e.V./Bezirksregierung Arnsberg

(Zaak C-115/09) (1)

(Richtlijn 85/337/EEG - Milieu-effectbeoordeling - Verdrag van Aarhus - Richtlijn 2003/35/EG - Toegang tot de rechter - Niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming)

2011/C 204/10

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen e.V.

Verwerende partij: Bezirksregierung Arnsberg

In tegenwoordigheid van: Trianel Kohlekraftwerk Lünen GmbH & Co. KG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein–Westfalen — Uitlegging van artikel 10 bis van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 156, blz. 17) — Recht van niet-gouvernementele organisaties om hoger beroep in te stellen tegen goedkeuringsbesluiten voor projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben — Omvang van dit recht — Mogelijkheid om alle bepalende regelingen aan te voeren of enkel rechtstreeks op het gemeenschapsrecht gebaseerde regelingen, daaronder begrepen regelingen die uitsluitend het algemeen belang en geen individuele rechten beschermen — Materiële vereisten in geval van beperking tot op het gemeenschapsrecht gebaseerde regelingen

Dictum

1)

Artikel 10 bis van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, verzet zich tegen een regeling die een niet-gouvernementele organisatie die zich voor milieubescherming inzet zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van deze richtlijn, de mogelijkheid ontzegt voor de rechter in het kader van een beroep tegen een beslissing inzake verlening van vergunning voor projecten die „aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben” in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 85/337, de schending aan te voeren van een op het Unierecht gebaseerde regel van milieubescherming, op grond dat deze regel alleen de belangen van het algemene publiek beschermt en niet deze van individuele personen.

2)

Een dergelijke niet-gouvernementele organisatie kan aan artikel 10 bis, derde alinea, laatste zin, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, het recht ontlenen om voor de rechter in het kader van een beroep tegen een beslissing inzake de verlening van een vergunning voor projecten die „aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben” in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd, de schending aan te voeren van de op grond van artikel 6 van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006, vastgestelde voorschriften van nationaal recht, al is dit naar nationaal procesrecht niet mogelijk op grond dat de aangevoerde regels alleen de belangen van het algemene publiek beschermen en niet deze van individuele personen.


(1)  PB C 141 van 20.6.2009.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 mei 2011 — Groothertogdom Luxemburg/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

(Zaak C-176/09) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2009/12/EG - Luchthavengelden - Werkingssfeer - Luchthavens die jaarlijks meer dan 5 miljoen passagiersbewegingen tellen en luchthavens met meeste passagiersbewegingen per jaar in elke lidstaat - Geldigheid - Gelijkheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel)

2011/C 204/11

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: C. Schiltz, gemachtigde, en P. Kinsch, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Troupiotis en A. Neergaard, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Karlsson en M. Moore, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Simonsson en C. Vrignon, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring — Nietigverklaring van artikel 1, lid 2, in fine, van richtlijn 2009/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden (PB L 70, blz. 11) — Toepassing van de richtlijn op de luchthavens met de meeste passagiersbewegingen in elke lidstaat — Luchthaven Luxembourg-Findel — Schending van gelijkheidsbeginsel, subsidiariteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.

3)

De Slowaakse Republiek en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 180 van 1.8.2009.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 mei 2011 — Europese Commissie/Republiek Malta

(Zaak C-376/09) (1)

(Niet-nakoming - Verordening (EG) nr. 2037/2000 - Artikelen 4, lid 4, sub v, en 16 - Verplichting om halonen bevattende brandbeveiligingssystemen en blustoestellen voor niet-kritische toepassingen op schepen buiten gebruik te stellen - Uitzonderingen - Kritische toepassingen van halonen 1301 en 2402)

2011/C 204/12

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro en E. Depasquale, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta (vertegenwoordigers: S. Camilleri en A. Buhagiar, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 4, lid 4, sub v, en 16 van verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 244, blz. 1) — Beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van gereguleerde stoffen — Halonen — Verplichting om halonen bevattende brandbeveiligingssystemen en brandblussers buiten gebruik te stellen — Beveiligingssystemen en brandblussers op schepen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 267 van 7.11.2009.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o./Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

(Zaak C-410/09) (1)

(Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie - Artikel 58 - Richtlijn 2002/21/EG - Richtsnoeren van Commissie - Geen bekendmaking in Publicatieblad van Europese Unie in taal van lidstaat - Tegenwerpbaarheid)

2011/C 204/13

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Najwyższy

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o.Prezes

Verwerende partij: Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

in tegenwoordigheid van: Prezes Urzędu Ochrony Konkurencji i Konsumentów

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sąd Najwyższy — Uitlegging van artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33) — Bekendmaking van de handelingen in het Publicatieblad van de Europese Unie — Toepassing door de regelgevende instantie van een lidstaat van niet in de taal van deze staat bekendgemaakte richtsnoeren van de Commissie

Dictum

Artikel 58 van de akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een NRI verwijst naar de richtsnoeren van de Commissie betreffende de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in het bestek van het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten in een beslissing waarbij deze instantie bepaalde regulerende verplichtingen oplegt aan een operator van elektronische communicatie, al zijn deze richtsnoeren niet bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie in de taal van de betrokken lidstaat, die nochtans een officiële taal van de Unie is.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/8


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 mei 2011 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-441/09) (1)

(Niet-nakoming - Belasting over toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Toepassing van verlaagd tarief - Levende dieren die gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij bereiding van levensmiddelen voor menselijke of dierlijke consumptie - Levering, import en verwerving van bepaalde levende dieren, met name paarden)

2011/C 204/14

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en B. Beaupère-Manokha, gemachtigden) en Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. M. Wissels en M. Noort, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 96 en 98, gelezen in samenhang met bijlage III, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Verlaagd tarief — Levering, invoer en verwerving van bepaalde levende dieren (met name paarden) die niet bestemd zijn voor de bereiding of productie van levensmiddelen voor menselijke en dierlijke consumptie

Dictum

1)

Door een verlaagd tarief van belasting over de toegevoegde waarde toe te passen op de levering, invoer en intracommunautaire verwerving van paarden is de Republiek Oostenrijk de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 96 en 98 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met bijlage III bij deze richtlijn.

2)

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.

3)

De Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Firenze — Italië) — Tonina Enza Iaia, Andrea Moggio, Ugo Vassalle/Ministero dell'Istruzione, dell'Università e della Ricerca, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Università degli studi di Pisa

(Zaak C-452/09) (1)

(Richtlijn 82/76/EEG - Vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten - Artsen - Verkrijging van titel van specialist - Bezoldiging tijdens opleidingsperiode - Vijfjarige verjaring van recht op betaling van periodieke bezoldigingen)

2011/C 204/15

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte di Appello di Firenze

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Tonina Enza Iaia, Andrea Moggio, Ugo Vassalle

Verwerende partijen: Ministero dell'Istruzione, dell'Università e della Ricerca, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Università degli studi di Pisa

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte di Appello di Firenze — Uitlegging van richtlijn 82/76/EEG van de Raad van 26 januari 1982 tot wijziging van richtlijn 75/362/EEG inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, alsmede van richtlijn 75/363/EEG inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB L 43, blz. 21) — Specialistenopleiding — Recht op een passende vergoeding gedurende de opleiding — Rechtstreekse werking indien de richtlijn niet werd omgezet — Mogelijkheid voor de staat om zich met betrekking tot het tijdvak vóór de eerste omzettingswet te beroepen op de vijfjarige of de tienjarige verjaringstermijn van het aan die richtlijn ontleende recht

Dictum

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een lidstaat zich op het verstrijken van een redelijke verjaringstermijn beroept tot afwijzing van een rechtsvordering die een particulier heeft ingesteld tot vrijwaring van de door een richtlijn verleende rechten ofschoon deze lidstaat deze richtlijn niet correct heeft omgezet, op voorwaarde dat het gedrag van deze lidstaat niet de oorzaak ervan is dat het beroep te laat is ingesteld. Vaststelling door het Hof van schending van het recht van de Unie heeft geen invloed op het aanvangspunt van de verjaringstermijn wanneer deze schending buiten twijfel staat.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/9


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 mei 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-453/09) (1)

(Niet-nakoming - Belasting over toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Toepassing van verlaagd tarief - Levende dieren die gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij bereiding van levensmiddelen voor menselijke of dierlijke consumptie - Levering, import en verwerving van bepaalde levende dieren, met name paarden)

2011/C 204/16

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller en C. Blaschke, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en B. Beaupère-Manokha, gemachtigden) en Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. M. Wissels en M. Noort, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 96 en 98, gelezen in samenhang met bijlage III, van richtlijn 2006/112 EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Verlaagde tarieven — Levering, import en verwerving van bepaalde levende dieren (met name paarden) die niet bestemd zijn voor de bereiding of de productie van levensmiddelen voor menselijke of dierlijke consumptie

Dictum

1)

Door een verlaagd tarief van belasting over de toegevoegde waarde toe te passen op de levering, invoer en intracommunautaire verwerving van paarden is de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 96 en 98 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met bijlage III bij deze richtlijn.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

3)

De Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Marknadsdomstol — Zweden) — Konsumentombudsmannen/Ving Sverige AB

(Zaak C-122/10) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2005/29/EG - Artikelen 2, sub i, en 7, lid 4 - In dagblad bekendgemaakte commerciële communicatie - Begrip uitnodiging tot aankoop - Vanafprijs - Informatie die in uitnodiging tot aankoop moet zijn vermeld)

2011/C 204/17

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Marknadsdomstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Konsumentombudsmannen

Verwerende partij: Ving Sverige AB

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Marknadsdomstolen — Uitlegging van de artikelen 2, sub i, en 7, lid 4, sub a, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149, blz. 22) — In dagblad gepubliceerde advertentie betreffende een speciale aanbieding aan consumenten van pakketreizen met een bepaalde bestemming voor een vaste periode met opgave van vanafprijs — Begrip uitnodiging tot aankoop — Vereisten inzake te verstrekken informatie bij het op de markt brengen van product

Dictum

1)

De uitdrukking „de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen” in artikel 2, sub i, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), moet aldus worden uitgelegd dat er sprake is van een uitnodiging tot aankoop wanneer de informatie inzake een geadverteerd product en de prijs ervan voor de consument volstaat om een besluit over een aankoop te nemen, zonder dat de commerciële boodschap een daadwerkelijke mogelijkheid tot aankoop van het product hoeft te bieden of zonder dat toegang tot een dergelijke mogelijkheid hoeft te bestaan.

2)

Artikel 2, sub i, van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat aan de voorwaarde van aanduiding van de prijs van het product kan zijn voldaan indien de commerciële boodschap een vanafprijs vermeldt, dat wil zeggen de laagste prijs waartegen het geadverteerde product of de geadverteerde categorie producten kan worden gekocht, terwijl dit product of deze categorie ook wordt aangeboden in andere uitvoeringen of met een andere inhoud, tegen prijzen die niet worden vermeld. Het staat aan de verwijzende rechter om, naargelang van de aard en de kenmerken van het product en de voor de commerciële communicatie gebruikte drager, na te gaan of de consument op basis van deze vanafprijs een besluit over een aankoop kan nemen.

3)

Artikel 2, sub i, van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat aan de voorwaarde inzake vermelding van de productkenmerken kan zijn voldaan wanneer in woord of beeld naar het product wordt verwezen, ook wanneer met één enkele aanduiding in woord of beeld naar een product met verschillende uitvoeringen wordt verwezen. Het staat aan de verwijzende rechter om in elk concreet geval, rekening houdend met de aard en de kenmerken van het product en de gebruikte communicatiedrager, vast te stellen of de consument over voldoende informatie beschikt om het product te identificeren en te onderscheiden, teneinde een besluit over een aankoop te nemen.

4)

Artikel 7, lid 4, sub a, van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handelaar ermee kan volstaan slechts een aantal van de voornaamste kenmerken van het product te vermelden en voor het overige te verwijzen naar zijn website, mits deze essentiële informatie bevat over de voornaamste kenmerken van het product, de prijs en andere voorwaarden, in overeenstemming met de vereisten van artikel 7 van deze richtlijn. Het staat aan de verwijzende rechter om in elk concreet geval, rekening houdend met de context van de uitnodiging tot aankoop, het gebruikte medium en de aard en kenmerken van het product, te beoordelen of de vermelding van slechts een aantal van de voornaamste kenmerken van het product de consument in staat stelt een geïnformeerd besluit over een aankoop te nemen.

5)

Artikel 7, lid 4, sub c, van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat de vermelding van alleen een vanafprijs in een uitnodiging tot aankoop op zichzelf niet als een misleidende omissie kan worden beschouwd. Het staat aan de verwijzende rechter om vast te stellen of de vermelding van een vanafprijs volstaat om aan de vereisten ten aanzien van de prijs, zoals in deze bepaling neergelegd, te voldoen. De verwijzende rechter moet met name nagaan of de weglating van de berekeningswijze van de definitieve prijs de consument belet om een geïnformeerd besluit over een aankoop te nemen, zodat hij ertoe wordt gebracht een besluit over een aankoop te nemen dat hij anders niet zou hebben genomen. Ook moet de verwijzende rechter rekening houden met de beperkingen van de gebruikte communicatiedrager, de aard en de kenmerken van het product en de andere maatregelen die de handelaar daadwerkelijk heeft genomen om de informatie ter beschikking van de consument te stellen.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof — Duitsland) — Mathilde Grasser/Freistaat Bayern

(Zaak C-184/10) (1)

(Richtlijn 91/439/EEG - Onderlinge erkenning van rijbewijzen - Rijbewijs dat door lidstaat zonder inachtneming van verblijfsvoorwaarde is afgegeven - Weigering van erkenning door gastlidstaat uitsluitend omdat verblijfsvoorwaarde niet in acht is genomen)

2011/C 204/18

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bayerischer Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mathilde Grasser

Verwerende partij): Freistaat Bayern

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bayerischer Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1) — Afgifte door een lidstaat van een rijbewijs aan een staatsburger van een andere lidstaat die op het ogenblik van de afgifte van het rijbewijs zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van de andere lidstaat heeft en aan wie nooit een maatregel van intrekking van het nationale rijbewijs is opgelegd — Mogelijkheid voor de lidstaten om uitsluitend omdat niet aan de verblijfsvoorwaarde is voldaan, de erkenning te weigeren van een rijbewijs dat door een andere lidstaat is afgegeven

Dictum

De artikelen 1, lid 2, 7, lid 1, sub b, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/65/EG van de Commissie van 27 juni 2008, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een gastlidstaat weigert het door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs op zijn grondgebied te erkennen wanneer op grond van de vermeldingen op dit rijbewijs vaststaat dat de in artikel 7, lid 1, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde inzake de gewone verblijfplaats niet in acht is genomen. Dat de gastlidstaat tegen de houder van dit rijbewijs geen enkele maatregel als bedoeld in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn heeft getroffen, is dienaangaande niet ter zake dienend.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/11


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 19 mei 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León — Spanje) — David Barcenilla Fernández (C-256/10), Pedro Antonio Macedo Lozano (C-261/10)/Gerardo García SL

(Gevoegde zaken C-256/10 en C-261/10) (1)

(Richtlijn 2003/10/EG - Blootstellingswaarden - Lawaai - Gehoorbescherming - Nuttige werking)

2011/C 204/19

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: David Barcenilla Fernández (C-256/10), Pedro Antonio Macedo Lozano (C-261/10)

Verwerende partij: Gerardo García SL

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León — Uitlegging van richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 42, blz. 38) — Overschrijding van de actiewaarden voor blootstelling aan lawaai, waardoor een maatregel ter voorkoming of vermindering van de blootstelling moet worden getroffen — Nuttige werking van de richtlijn

Dictum

1)

Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007, moet aldus worden uitgelegd dat een werkgever in een onderneming waarin de werknemers dagelijkse aan lawaai boven de 85 dB(A) — gemeten zonder rekening te houden met het effect van individuele gehoorbeschermers — worden blootgesteld, niet voldoet aan de verplichtingen van deze richtlijn door het enkele feit dat hij de werknemers dergelijke gehoorbeschermers ter beschikking stelt door middel waarvan de dagelijkse blootstelling aan lawaai tot onder de 80 dB(A) kan worden teruggebracht, aangezien deze werkgever een programma van technische of organisatorische maatregelen moet uitvoeren om deze blootstelling aan lawaai tot onder de 85 dB(A) — gemeten zonder rekening te houden met het effect van individuele gehoorbeschermers — terug te brengen.

2)

Richtlijn 2003/10, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/30, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet vereist dat een werkgever een salaristoeslag betaalt aan werknemers die aan lawaai boven de 85 dB(A) — gemeten zonder rekening te houden met het effect van individuele gehoorbeschermers — worden blootgesteld, om de enkele reden dat hij geen programma van technische of organisatorische maatregelen heeft uitgevoerd om de dagelijkse blootstelling aan lawaai te beperken. Het nationale recht moet echter in passende instrumenten voorzien die ervoor zorgen dat een werknemer die aan lawaai boven de 85 dB(A) — gemeten zonder rekening te houden met individuele gehoorbeschermers — wordt blootgesteld, de nakoming door de werkgever van de preventieve verplichtingen van artikel 5, lid 2, van die richtlijn kan doen gelden.


(1)  PB C 221 van 14.8.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/11


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 19 mei 2011 — Union Investment Privatfonds GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Unicre-Cartão International De Crédito SA

(Zaak C-308/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 74, lid 2 - Niet binnen gestelde termijn overgelegde bewijzen ter onderbouwing van oppositie - Niet-inaanmerkingneming - Beoordelingsvrijheid van kamer van beroep)

2011/C 204/20

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Union Investment Privatfonds GmbH (vertegenwoordiger: J. Zindel, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde), Unicre-Cartão International De Crédito SA

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 27 april 2010 — Union Investment Privatfonds/BHIM — Unicre-Cartão International De Crédito, waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep ingesteld door de houder van de nationale beeldmerken UniFLEXIO, UniVARIO en UniZERO voor waren en diensten van de klassen 35 en 36 en strekkende tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 10 oktober 2006 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie die rekwirante had ingesteld tegen inschrijving van het gemeenschapsbeeldmerk „unibanco” voor waren van de klassen 36 en 38 — Onjuiste uitlegging van artikel 74, lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 — Beoordelingsvrijheid van de kamer van beroep inzake bewijsmiddelen die niet binnen de gestelde termijn zijn overgelegd ter ondersteuning van de oppositie.

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Union Investment Privatfonds GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/12


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 mei 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Delphi Deutschland GmbH/Hauptzollamt Düsseldorf

(Zaak C-423/10) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Elektrische verbindingsstukken - Postonderverdeling 8536 69 - Contactdozen en contactstoppen (stekkers))

2011/C 204/21

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Delphi Deutschland GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Düsseldorf

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Düsseldorf — Uitlegging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1810/2004 van de Commissie van 7 september 2004 (PB L 327, blz. 1), verordening (EG) nr. 1719/2005 van 27 oktober 2005 (PB L 286, blz. 1), en verordening (EG) nr. 1549/2006 van 17 oktober 2006 (PB L 301, blz. 1) — Elektrische verbindingsstukken die worden vastgeklemd aan het uiteinde van de stroomvoerende kabel en ingebouwd in een kunststofbehuizing teneinde twee kabels te verbinden — Indeling onder postonderverdeling 8536 69 van de gecombineerde nomenclatuur

Dictum

Postonderverdeling 8536 69 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals voor de jaren 2005, 2006 en 2007 gewijzigd bij de verordeningen (EG) nr. 1810/2004 van de Commissie van 7 september 2004, (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005, respectievelijk (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006, moet aldus worden uitgelegd dat elektrische verbindingsstukken als die in het hoofdgeding niet van voornoemde postonderverdeling zijn uitgesloten op de grond dat zij niet zorgen voor de isolatie van de kabel aan de verbindingsplaats of dat zij slechts een deel van de naderhand geproduceerde stekkers en contrastekkers vormen, aangezien daarmee elektrische meerwegverbindingen tussen bijvoorbeeld apparaten, kabels en printkaarten tot stand kunnen worden gebracht door de stekkers in de contrastekkers te steken zonder verdere montage.


(1)  PB C 317 van 20.11.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 18 maart 2011 — Folien Fischer AG en Fofitec AG/RITRAMA SpA

(Zaak C-133/11)

2011/C 204/22

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Folien Fischer AG en Fofitec AG

Verwerende partij: RITRAMA SpA

Prejudiciële vraag

Dient artikel 5, nr. 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), aldus te worden uitgelegd dat de voor een verbintenis uit onrechtmatige daad bevoegde rechterlijke instantie ook kennis kan nemen van een vordering tot verkrijging van een declaratoir vonnis waarmee de potentiële veroorzaker van schade doet gelden dat de potentiële benadeelde aan een bepaald feit geen rechten uit onrechtmatige daad (in casu: inbreuk op kartelrechtelijke bepalingen) ontleent?


(1)  PB L 12, blz. 1.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 28 maart 2011 — Condor Flugdienst GmbH/Jürgen Dörschel

(Zaak C-151/11)

2011/C 204/23

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Frankfurt am Main

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Condor Flugdienst GmbH

Verwerende partij: Jürgen Dörschel

Prejudiciële vragen

1)

Heeft de luchtreiziger recht op een compensatiebetaling uit hoofde van artikel 7 van de verordening (1) wanneer de vlucht na vertrek overeenkomstig de dienstregeling wordt onderbroken, en het vliegtuig vooraleer de luchthaven van bestemming is bereikt terugkeert naar de vertrekluchthaven en daarna opnieuw vertrekt met een vertraging die relevant is voor de compensatiebetaling?

2)

Wordt de vlucht reeds onderbroken indien het vervoer na het sluiten van de vliegtuigdeuren niet wordt voortgezet? Vanaf wanneer is geen sprake van een uitgestelde start, maar van een onderbreking van de start?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91, PB L 46, blz. 1.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht München (Duitsland) op 28 maart 2011 — Johann Odar/Baxter Deutschland GmbH

(Zaak C-152/11)

2011/C 204/24

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Johann Odar

Verwerende partij: Baxter Deutschland GmbH

Prejudiciële vraag

1)

Wordt het verbod van discriminatie op grond van leeftijd als bedoeld in de artikelen 1 en 16 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) geschonden door een nationale regeling die bepaalt dat een verschil in behandeling op grond van leeftijd toelaatbaar is wanneer de sociale partners in het kader van een sectoriële regeling inzake sociale zekerheid werknemers hebben uitgesloten van de uitkeringen van het sociaal plan indien die werknemers economisch beschermd zijn omdat zij, in voorkomend geval na ontvangst van werkloosheidsuitkeringen, recht hebben op een pensioen, of is een dergelijk verschil in behandeling ingevolge artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub a, van richtlijn 2000/78/EG gerechtvaardigd?

2)

Wordt het verbod van discriminatie op grond van een handicap als bedoeld in de artikelen 1 en 16 van richtlijn 2000/78/EG geschonden door een nationale regeling die bepaalt dat een verschil in behandeling op grond van leeftijd toelaatbaar is wanneer de sociale partners in het kader van een sectoriële regeling inzake sociale zekerheid werknemers hebben uitgesloten van de uitkeringen van het sociaal plan indien die werknemers economisch beschermd zijn omdat zij, in voorkomend geval na ontvangst van werkloosheidsuitkeringen, recht hebben op een pensioen?

3)

Wordt het verbod van discriminatie op grond van leeftijd als bedoeld in de artikelen 1 en 16 van richtlijn 2000/78/EG geschonden door een bepaling van een sectoriële regeling inzake sociale zekerheid die bepaalt dat bij medewerkers die ouder zijn dan 54 jaar en gedwongen worden ontslagen, de vergoeding op een andere wijze wordt berekend, op basis van de vroegst mogelijke pensionering, en dat in vergelijking met de normale berekeningsmethode die in het bijzonder aanknoopt bij het aantal dienstjaren bij de onderneming het laagste bedrag als vergoeding moet worden betaald, maar in elk geval minstens de helft van de normale vergoeding, of is een dergelijk verschil in behandeling gerechtvaardigd ingevolge artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub a, van richtlijn 2000/78?

4)

Wordt het verbod van discriminatie op grond van een handicap als bedoeld in de artikelen 1 en 16 van richtlijn 2000/78/EG geschonden door een bepaling van een sectoriële regeling inzake sociale zekerheid die bepaalt dat bij medewerkers die ouder zijn dan 54 jaar en gedwongen worden ontslagen, de vergoeding op een andere wijze wordt berekend, op basis van de vroegst mogelijke pensionering, en dat in vergelijking met de normale berekeningsmethode die in het bijzonder aanknoopt bij het aantal dienstjaren bij de onderneming het laagste bedrag als vergoeding moet worden betaald, maar in elk geval minstens de helft van de normale vergoeding, en bij de andere berekeningswijze wordt uitgegaan van een ouderdomspensioen wegens een handicap?


(1)  PB L 303, blz. 16.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Republiek Polen) op 1 april 2011 — Bawaria Motors Spółka z o.o. en Minister Finansów

(Zaak C-160/11)

2011/C 204/25

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Bawaria Motors Spółka z o.o., Minister Finansów

Prejudiciële vraag

Moeten de artikelen 313, lid 1, en 314 in samenhang met de artikelen 136 en 315 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan de bijzondere winstmargeregeling voor belastingplichtige wederverkopers bij leveringen van gebruikte goederen ook dan mag worden toegepast, wanneer zij gekochte personen- en andere motorvoertuigen doorverkopen, waarop krachtens de nationale Poolse bepalingen van § 13, lid 1, punt 5, van het besluit van de Minister Finansów van 28 november 2008 tot uitvoering van enkele bepalingen van de btw-wet (Dz. U. nr. 212, poz. 1336, zoals gewijzigd) een vrijstelling is toegepast van de belasting op de levering van personen- en andere motorvoertuigen door belastingplichtigen, die bij de verwerving ervan alleen recht op gedeeltelijke aftrek van de btw overeenkomstig artikel 86, lid 3, van de wet van 11 maart 2004 inzake omzetbelasting (Dz. U. nr. 54, poz. 535, zoals gewijzigd; hierna: „btw-wet”) hadden, indien die personen- en motorvoertuigen gebruikte goederen waren in de zin van artikel 43, lid 2, van de btw-wet en artikel 311, lid 1, sub 1, van richtlijn 2006/112?


(1)  PB L 347, blz. 1.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland (Ierland) op 13 april 2011 — HID, BA/Refugee Applications Commissioner, Refugee Appeals Tribunal, Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland, Attorney General

(Zaak C-175/11)

2011/C 204/26

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: HID, BA

Verwerende partijen: Refugee Applications Commissioner, Refugee Appeals Tribunal, Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland, Attorney General

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten de bepalingen van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 (1) betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, of algemene beginselen van het recht van de Europese Unie zich ertegen dat een lidstaat bestuurlijke regelingen treft die voorschrijven dat bepaalde categorieën asielverzoeken die naar het land van herkomst of de nationaliteit van de asielzoeker kunnen worden gedefinieerd, worden behandeld en afgedaan volgens een versnelde procedure of een procedure bij voorrang?

2)

Dient artikel 39 van genoemde richtlijn, gelezen in samenhang met punt 27 van de considerans ervan en artikel 267 VWEU, aldus te worden uitgelegd dat in het hierin vereiste daadwerkelijke rechtsmiddel is voorzien in het nationale recht wanneer de toetsing van of beroep tegen de in eerste aanleg genomen beslissing op asielverzoeken bij de wet is geregeld in de vorm van een beroep bij het Tribunal, dat is ingesteld bij parlementaire wet en bevoegd is tot het geven van bindende beslissingen ten voordele van de asielzoeker met betrekking tot alle feitelijke vragen en rechtsvragen die relevant zijn voor het verzoek, ofschoon er sprake is van administratieve en organisatorische regelingen die alle of enkele van de volgende kenmerken omvatten:

het feit dat een minister een beoordelingsmarge blijft behouden om een negatieve beslissing op een verzoek terzijde te stellen;

het bestaan van organisatorische of administratieve banden tussen de verantwoordelijke instanties voor de beslissing in eerste aanleg en in beroep;

het feit dat de leden van het Tribunal die belast zijn met de besluitvorming, worden benoemd door de minister en hun functie uitoefenen in deeltijd voor een periode van drie jaar en een vergoeding per zaak ontvangen;

het feit dat de minister bevoegd is tot het geven van aanwijzingen als bedoeld in de artikelen 12, 16, lid 2B, sub b, en 16, lid 11, van de bovengenoemde wet?


(1)  PB L 326, blz. 13.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 22 april 2011 — Daniela Mühlleitner/Ahmad Yusufi en Wadat Yusufi

(Zaak C-190/11)

2011/C 204/27

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Daniela Mühlleitner

Verwerende partijen: Ahmad Yusufi en Wadat Yusufi

Prejudiciële vraag

Veronderstelt de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 44/2001 (Brussel I-verordening) (1), dat de overeenkomst tussen consument en ondernemer op afstand wordt gesloten?


(1)  PB 2001, L 12, blz. 1.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/15


Beroep ingesteld op 20 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-193/11)

2011/C 204/28

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios en K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen, door overeenkomstig artikel 119, lid 3, van de Ustawa z dnia 11 marca 2004 r. o podatku od towarów i usług (wet van 11 maart 2004 inzake de belasting op goederen en diensten; hierna: „Poolse btw-wet”) de bijzondere belastingregeling voor reisbureaus toe te passen bij verkoop van toeristische diensten aan personen die geen reizigers zijn, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 306 tot en met 310 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1);

de Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de Commissie is de toepassing door de Republiek Polen, op grond van artikel 119, lid 3, van de Poolse btw-wet, van de bijzondere belastingregeling voor reisbureaus op gevallen waarin de verkrijger van de toeristische diensten geen reiziger is, niet in overeenstemming met de thans geldende artikelen 306 tot en met 310 van richtlijn 2006/112/EG.

Hiertoe voert de Commissie aan dat de artikelen 306 tot en met 310 van richtlijn 2006/112/EG op dezelfde wijze zijn geformuleerd als het vroegere artikel 26 van de Zesde btw-richtlijn. Vijf van de zes toenmalige officiële taalversies (te weten alle taalversies met uitzondering van de Engelse versie) waren volstrekt coherent en hanteerden in de volledige tekst van artikel 26 consequent het begrip „reiziger” („turysta”). Het begrip „verkrijger” („nabywca”) wordt enkel gebruikt in bepaalde op de Engelse versie gesteunde taalversies van artikel 306 van richtlijn 2006/112/EG. Ook in deze gevallen wordt evenwel in de verdere bepalingen van de bijzondere regeling (artikelen 307-310) het begrip „reiziger” („turysta”) gebruikt, hetgeen wijst op een onjuist gebruik van het begrip „nabywca” (verkrijger) in artikel 306.

Zelfs indien wordt aangenomen dat het doel van de bijzondere belastingregeling voor reisbureaus, te weten vereenvoudiging van de heffing, beter zou kunnen worden verwezenlijkt door een uitlegging waarbij de verkrijger in aanmerking wordt genomen, vloeit uit de rechtspraak van het Hof voort dat de toepassing van deze bijzondere regeling niet uitsluitend mag berusten op een teleologische uitlegging die in strijd is met de duidelijke beslissing van de Uniewetgever die blijkt uit de inhoud van de geldende bepalingen.


(1)  PB L 347, blz. 1.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/15


Hogere voorziening ingesteld op 28 april 2011 door de Italiaanse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 3 februari 2011 in zaak T-3/09, Italiaanse Republiek/Europese Commissie

(Zaak C-200/11 P)

2011/C 204/29

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: P. Gentili, avvocato dello Stato)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Het arrest van het Gerecht in zaak T-3/09 vernietigen en, ten gronde, de beschikking van de Commissie van 21 oktober 2008 betreffende staatssteun C 20/2008 (ex N 62/2008) die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen door een wijziging van steunregeling N 59/2004 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor scheepsbouw, met nummer C(2008) 6015 def., nietig verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

De Italiaanse Republiek is bij het Hof van Justitie opgekomen tegen het arrest van 3 februari 2001 in zaak T-3/09, waarbij het Gerecht van de Europese Unie het beroep van Italië heeft verworpen tegen de beschikking van de Commissie van 21 oktober 2008 betreffende staatssteun C 20/2008 (ex N 62/2008) die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen door een wijziging van steunregeling N 59/04 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor scheepsbouw, met nummer C(2008) 6015 def., waarvan de Italiaanse Republiek op 22 oktober 2008 bij wege van nota nr. SG-Griffie (2008) D/206436 van 22 oktober 2008 in kennis werd gesteld.

Tot ondersteuning van haar beroep voert de Italiaanse Republiek de volgende middelen aan:

 

Eerste middel: onjuiste beoordeling van de feiten en schending van de artikelen 87, lid 1, EG en 88, lid 3, EG en van artikel 1, sub c, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) en artikel 4 van verordening (EG) nr. 794/2004 (2).

Met de legge finanziaria van 2008 wilde Italië slechts de in de legge finanziaria van 2004 en in het Decreto Ministeriale van 2 februari 2004 neergelegde financiering van de staatssteun voor de scheepsbouw, waarvoor de Commissie overeenkomstig verordening (EG) nr. 1177/2002 (3) (hierna: „TDM-verordening”) reeds toestemming had verleend, aanvullen zonder de voorwaarden van deze steunmaatregel te wijzigen noch de ondernemingen en de overeenkomsten die zich erop konden beroepen. De financiering was immers uitgeput omdat er meer aanvragen waren ingediend dan verwacht. Vanwege de intrinsieke structuur van dit soort steun, mag op voorhand geen totaalbedrag worden vastgesteld. Het aanvullen van de financiering ervan kan dus niet neerkomen op het instellen van een wezenlijke wijziging van de toegestane steun, dit wil zeggen een nieuwe steunmaatregel. Het Gerecht heeft ten onrechte geen rekening gehouden met deze gegevens.

 

Tweede middel: schending van de artikelen 2, 3, 4 en 5 van verordening (EG) nr. 1177/2002.

De Commissie was van mening dat de legge finanziaria van 2008 een nieuwe steunmaatregel instelde omdat de krachtens de TDM-verordening vastgestelde regeling op 3 maart 2005 was vervallen en na deze datum niet meer van toepassing was. Dit is onjuist omdat deze datum slechts de uiterste datum aangaf waarbinnen de voor subsidiëring in aanmerking komende scheepsbouwcontracten konden worden gesloten. Verder moest steun volgens deze verordening echter worden uitgekeerd aan de ondernemingen die binnen de drie jaar na de datum van contractsluiting (behoudens verlenging van hoogstens drie jaar) schepen leverden. De verordening kon dus minstens tot 31 maart 2008 op deze overeenkomsten worden toegepast. De legge finanziaria van 2008, die op 24 december 2007 was goedgekeurd, is precies een uitvoeringsmaatregel van de verordening die ervoor moest zorgen dat de steun voor alle vóór 31 maart 2005 gesloten overeenkomsten kon worden uitbetaald. De rechtsgrondslag van deze maatregel was dus de TDM-verordening en de Commissie had deze moeten toepassen om haar goedkeuring voor de maatregel te verlenen. Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Commissie na 31 maart 2005 geen enkele bevoegdheid meer had om maatregelen in verband met de scheepsbouw op basis van de TDM-verordening te beoordelen, zelfs wat vóór 31 maart 2005 gesloten overeenkomsten betrof.

 

Derde middel: schending van de artikelen 87, leden 2 en 3, EG en 88, lid 3, EG. Schending van wezenlijke vormvoorschriften vanwege een ontoereikende motivering (artikel 253 EG).

De Commissie was van mening dat geen enkele verdragsbepaling noch een andere bron inhield dat de steun, waarvan sprake in de legge finanziaria 2008, met de gemeenschappelijke markt verenigbaar was. Dit is onjuist omdat het om een defensief mechanisme voor communautaire scheepsbouw tegen Koreaanse dumping ging waardoor toepassing had kunnen worden gemaakt van artikel 87, lid 3, sub b, EG (communautaire projecten van aanzienlijk belang) of van artikel 87, lid 3, sub c, EG (steunmaatregelen ter ontwikkeling van een bepaalde economische sector), en in elk geval van het evenredigheidsbeginsel: enkel bepaalde overeenkomsten subsidiëren en andere niet wegens uitputting van de financiering zou immers een onevenredige met overheidsgeld gefinancierde beschermingsmaatregel zijn omdat dit tot een ernstige verstoring van de mededinging tussen de belanghebbende ondernemingen zou hebben geleid. De Commissie heeft geen van deze mogelijke redenen tot afwijking van het verbod van staatssteun in overweging genomen. Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat Italië geen enkele reden voor de afwijking van het verbod van staatssteun heeft aangevoerd, in het bijzonder gezien de ongelijke behandeling en de verstoring van de mededinging die zich zouden hebben voorgedaan door het ontzeggen van steun aan bepaalde ondernemingen en het toekennen ervan aan andere die zich in dezelfde situatie bevonden. Bovendien heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de beschikking van de Commissie afdoende gemotiveerd was.

 

Vierde middel: Schending van het beginsel van de bescherming van het vertrouwen en van het beginsel van de gelijke behandeling (non-discriminatie).

Nadat de Commissie de bij Decreto Ministeriale van 2 februari 2004 vastgestelde regeling had goedgekeurd, bestond er in elk geval een gewettigd vertrouwen dat ook een wet die slechts beoogde de financiering van deze regeling aan te vullen, zou worden goedgekeurd. De beginselen van gelijke behandeling en van non-discriminatie vereisten dit bovendien aangezien wegens de uitputting van de financiering slechts bepaalde operatoren steun hadden ontvangen in tegenstelling tot andere, die zich in dezelfde situatie bevonden. Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat het voor Italië en voor de andere belanghebbenden duidelijk was dat de beschikking van goedkeuring van 2004 de te verlenen steun tot een totaalbedrag van 10 miljoen EUR beperkte. Daarentegen bestond het vertrouwen dat alle rechthebbenden steun konden verkrijgen.


(1)  PB L 83, blz. 1.

(2)  PB L 140, blz. 1.

(3)  PB L 172, blz. 1.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/16


Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2011 door Union of European Football Associations (UEFA) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 17 februari 2011 in zaak T-55/08, Union of European Football Associations (UEFA)/Europese Commissie

(Zaak C-201/11 P)

2011/C 204/30

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Union of European Football Associations (UEFA) (vertegenwoordigers: D. Anderson, QC, D. Piccinin, Barrister, B. Keane, Solicitor, en T. McQuail, Solicitor)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk België, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

Rekwirante vordert vernietiging van het bestreden arrest op de volgende gronden:

a)

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van richtlijn 89/552 (1), wat betreft zowel het vereiste van duidelijkheid en transparantie als de kwalificatie van de EURO als evenement van aanzienlijk belang voor de samenleving.

b)

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van de verdragsbepalingen inzake mededinging.

c)

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van de verdragsbepalingen inzake het vrij verrichten van diensten en evenredigheid.

d)

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het eigendomsrecht van de UEFA.

e)

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het litigieuze besluit toereikend was gemotiveerd wat betreft (i) de kwalificatie van de EURO als evenement van aanzienlijk belang voor de samenleving, (ii) de mededinging, (iii) het vrij verrichten van diensten, en (iv) het eigendomsrecht.


(1)  Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23).


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/17


Hogere voorziening ingesteld op 13 mei 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07, Siemens AG Österreich e.a./Commissie

(Zaak C-231/11 P)

2011/C 204/31

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Antoniadis, R. Sauer, N. von Lingen, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Siemens AG Österreich, VA Tech Transmission & Distribution GmbH & Co. KEG, Siemens Transmission & Distribution Ltd, Siemens Transmission & Distribution SA, Nuova Magrini Galileo SpA

Conclusies

De Commissie verzoekt

ten eerste, primair,

punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07 te vernietigen, voor zover dit punt berust op de vaststelling van het Gerecht in punt 157 van het bestreden arrest dat de Commissie moet bepalen welk deel van de hoofdelijk opgelegde bedragen elk van de vennootschappen dient te dragen;

punt 3 van het dictum van het arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07 te vernietigen, voor zover het Gerecht overeenkomstig de vaststellingen in punt 158 van het bestreden arrest, gelezen in samenhang met de punten 245, 247, 262 en 263 van dat arrest, de geldboeten opnieuw vaststelt, daaronder begrepen het deel van het boetebedrag dat elk van de vennootschappen dient te dragen;

ten tweede, subsidiair,

het arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07 te vernietigen, voor zover het Gerecht op basis van de vaststellingen in punt 157 van het bestreden arrest van oordeel is dat de Commissie moet bepalen welk deel van de hoofdelijk opgelegde bedragen elk van de vennootschappen dient te dragen;

het arrest van het Gerecht van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07 te vernietigen, voor zover het Gerecht overeenkomstig de vaststellingen in punt 158 van het bestreden arrest in de punten 245, 247, 262 en 263 van het arrest bepaalt welk deel van het boetebedrag elk van de vennootschappen dient te dragen en aldus beschikking C(2006) 6762 def. van de Commissie van 24 januari 2007 (zaak COMP/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal) wijzigt;

ten derde

de verzoeken in de zaken T-122/07, T-123/07 en T-124/07 tot nietigverklaring van artikel 2, sub j, k en l, van beschikking C(2006) 6762 def. af te wijzen;

ten vierde

verweersters in hogere voorziening, tevens verzoeksters in eerste aanleg, te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

De aan de Commissie opgelegde verplichting om individueel vast te stellen voor welk deel elk van de hoofdelijke schuldenaars aansprakelijk is, houdt geen rekening met de grenzen van de bij artikel 23 van verordening nr. 1/2003 aan de Commissie verleende bevoegdheden en opgelegde plichten en vormt een inmenging in de nationale rechtsordes. Deze bevoegdheden en plichten hebben betrekking op de verhouding tussen de schuldenaars en de Commissie. Zij omvatten met andere woorden de oplegging van geldboeten en eventueel de vaststelling van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de adressaten van de beschikking. De — uit de vaststelling van de hoofdelijke aansprakelijkheid voortvloeiende — onderlinge verhouding tussen de hoofdelijke schuldenaars, daaronder begrepen mogelijke regresvorderingen onder hoofdelijke schuldenaars, wordt in beginsel beheerst door het recht van de lidstaten.

2)

Het Gerecht heeft de grenzen van zijn volledige rechtsmacht overschreden door in de onderlinge verhouding een bindende verdeelsleutel voor de aansprakelijkheid vast te stellen, voor het geval dat voor de nationale rechtbanken vorderingen tot schadevergoeding zouden worden ingediend.

3)

De volgens het Gerecht op de Commissie rustende verplichting om de rechtsgevolgen van de hoofdelijke schuld uitputtend te regelen kan niet worden gebaseerd op het dienaangaande door het Gerecht aangehaalde beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties. Deze verplichting is overigens in strijd met het beginsel van de aansprakelijkheid van ondernemingen voor inbreuken op de artikelen 101 en 102 VWEU.

4)

Het Gerecht heeft ultra petita geoordeeld en het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door binnen de onderlinge verhouding de respectieve aansprakelijkheden vast te leggen en impliciet de beschikking te wijzigen, wat niet is gevorderd en evenmin toereikend is behandeld.

5)

Voorts is het Gerecht zijn motiveringsplicht niet nagekomen, aangezien uit het arrest niet voldoende duidelijk blijkt welke gronden dit arrest schragen en het Gerecht niet is ingegaan op de argumenten die de Commissie met betrekking tot de hoofdelijke schuld heeft aangevoerd.

6)

Ten slotte doet het arrest afbreuk aan de beoordelingsbevoegdheid van de Commissie om de aansprakelijke partijen vast te stellen.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/18


Hogere voorziening ingesteld op 16 mei 2011 door Siemens Transmission & Distribution Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07, Siemens AG Österreich e.a./Commissie

(Zaak C-232/11 P)

2011/C 204/32

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Siemens Transmission & Distribution Ltd (vertegenwoordigers: H. Wollmann, F. Urlesberger, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Siemens AG Österreich, VA Tech Transmission & Distribution GmbH & Co. KEG, Siemens Transmission & Distribution SA, Nuova Magrini Galileo SpA, Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt

punt 3, vierde streepje, van het dictum van het bestreden arrest in die zin te herzien dat de aan Reyrolle opgelegde geldboete met minstens 7 400 000 EUR wordt verlaagd;

subsidiair, punt 3 van het dictum van het bestreden arrest te vernietigen, voor zover het betrekking heeft op Reyrolle, en de zaak naar het Gerecht te verwijzen;

hoe dan ook verweerster te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties is geschonden. Het Gerecht heeft bij de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 onjuist toegepast, door de aan Rolls-Royce/Reyrolle opgelegde sanctie voor de periode van 1988 tot 1998 niet af te stemmen op de toestand van deze onderneming, maar in plaats daarvan uit te gaan van de economische macht van een economische eenheid die pas vele jaren later (ingevolge de verkoop van Reyrolle aan VA) is ontstaan.

Voorts stelt rekwirante dat het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel, die een vaste plaats hebben binnen de rechtspraak van het Hof, zijn geschonden. Het Gerecht heeft bij de toepassing van artikel 31 van verordening nr. 1/2003 stelselmatig verschillende berekeningsmethoden toegepast, waardoor rekwirante aanmerkelijk is benadeeld ten opzichte van de andere ondernemingen waaraan een geldboete is opgelegd, zonder dat er een objectieve rechtvaardiging voor deze ongelijke behandeling blijkt te zijn.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/18


Hogere voorziening ingesteld op 16 mei 2011 door Siemens Transmission & Distribution SA en Nuova Magrini Galileo SpA tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-122/07 tot en met T-124/07, Siemens AG Österreich e.a./Commissie

(Zaak C-233/11 P)

2011/C 204/33

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: Siemens Transmission & Distribution SA en Nuova Magrini Galileo SpA (vertegenwoordigers: H. Wollmann, F. Urlesberger, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Siemens AG Österreich, VA Tech Transmission & Distribution GmbH & Co. KEG, Siemens Transmission & Distribution Ltd, Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken

punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 (gevoegde zaken T-122/07–T-124/07) te vernietigen, voor zover artikel 2, sub j en k, van beschikking C(2006) 6762 def. van de Commissie van 24 januari 2007 (zaak COMP/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal) hierbij nietig wordt verklaard;

punt 3, eerste streepje, van het dictum van het bestreden arrest te vernietigen en artikel 2, sub j en k, van beschikking C(2006) 6762 def. te bevestigen en met betrekking tot artikel 2, sub k, van deze beschikking vast te stellen dat elk van de hoofdelijke schuldenaars in de verhouding tot zijn hoofdelijke medeschuldenaars één derde van een bedrag van 4 500 000 EUR dient te dragen;

subsidiair, punt 3, eerste streepje, van het dictum van het bestreden arrest te vernietigen en de zaak naar het Gerecht te verwijzen;

hoe dan ook punt 7 van het dictum van het bestreden arrest te vernietigen en verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure in zaak T-124/07 alsook in die van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft — ultra petita — ook de geldboete die alleen aan Schneider Electric SA is opgelegd, nietig verklaard en dit bedrag op ontoelaatbare wijze bij de hoofdelijke schuld van rekwirantes gevoegd. Het bestreden arrest druist op dit vlak in tegen fundamentele beginselen. Het Gerecht heeft dan ook het verbod om ultra petita te beslissen geschonden, alsook het — impliciet in artikel 263 VWEU vervatte –beginsel dat niemand een vordering kan instellen voor rekening van iemand anders.

Voorts heeft het Gerecht — ultra petita — afbreuk gedaan aan de rechtskracht van de beschikking van de Commissie ten opzichte van Schneider Electric SA, wat ontoelaatbaar is en indruist tegen het rechtszekerheidsbeginsel.

Rekwirantes hebben geen standpunt kunnen innemen over essentiële vaststellingen van het Gerecht. Dit is een proceduregebrek, aangezien het recht van rekwirantes om te worden gehoord in de zin van artikel 6 EVRM hierdoor wordt geschonden.


Gerecht

9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/20


Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — NLG/Commissie

(Gevoegde zaken T-109/05 en T-444/05) (1)

(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende uit openbaredienstverplichtingen voortvloeiende kostenelementen inzake staatssteun - Weigering van toegang - Uitzondering betreffende bescherming van commerciële belangen van derde - Geheimhoudingsplicht - Motiveringsplicht - Gelijke behandeling - Van lidstaat afkomstige documenten)

2011/C 204/34

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Navigazione Libera del Golfo Srl (NLG), voorheen Navigazione Libera del Golfo SpA (Napels, Italië) (vertegenwoordigers: S. Ravenna en A. Abate, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en V. Di Bucci, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk I. Braguglia, gemachtigde, en M. Fiorilli, avvocato dello Stato, vervolgens M. Fiorilli en R. Adam, gemachtigde, en ten slotte I. Bruni, avvocato dello Stato); Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en A. Vitro, gemachtigden) (zaak T-444/05); Caremar SpA (Napels) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. M. Roberti, A. Franchi en G. Bellitti, vervolgens G. M. Roberti, G. Bellitti en I. Perego, advocaten) (zaken T-109/05 en T-444/05)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van de beschikkingen D(2005) 997 van 3 februari 2005 en D(2005) 9766 van 12 oktober 2005 van de Commissie waarbij verzoekster toegang tot bepaalde gegevens is geweigerd, die niet zijn weergegeven in de gepubliceerde versie van beschikking 2005/163/EG van de Commissie van 16 maart 2004 betreffende staatssteun van Italië aan de scheepvaartmaatschappijen Adriatica, Caremar, Siremar, Saremar en Toremar (Gruppo Tirrenia) (PB 2005, L 53, blz. 29)

Dictum

1)

Beschikking D(2005) 997 van de Commissie van 3 februari 2005 wordt nietig verklaard voor zover zij de weigering van toegang tot de gedetailleerde elementen van de jaarlijks door Caremar SpA gedragen meerkosten voor de diensten van passagiersvervoer op de lijn Napels-Beverello/Capri zowel per ferry als met snelle schepen betreft.

2)

Het beroep in zaak T-109/05 wordt voor het overige verworpen.

3)

De Europese Commissie zal een derde van haar eigen kosten en een derde van de kosten van Navigazione Libera del Golfo Srl (NLG) dragen, terwijl deze laatste twee derde van haar kosten en twee derde van de kosten van de Commissie in zaak T-109/05 zal dragen.

4)

Caremar zal haar eigen kosten in zaak T-109/05 dragen.

5)

Beschikking D(2005) 9766 van de Commissie van 12 oktober 2005 wordt nietig verklaard.

6)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten in zaak T-444/05 dragen.

7)

De Italiaanse Republiek, de Raad van de Europese Unie en Caremar zullen elk hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 106 van 30.4.2005.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/20


Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — Batchelor/Commissie

(Zaak T-250/08) (1)

(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten uitgewisseld in kader van beoordeling van verenigbaarheid met gemeenschapsrecht van maatregelen inzake televisieomroepactiviteiten - Weigering van toegang - Uitzondering ter bescherming van besluitvormingsproces - Uitzondering ter bescherming van doel van inspecties, onderzoeken en audits)

2011/C 204/35

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Edward William Batchelor (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Young, solicitor, A. Barav, barrister, en D. Reymond, advocaat, vervolgens A. Barav, D. Reymond en F. Carlin, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Docksey, C. O’Reilly en P. Costa de Oliveira, gemachtigden, vervolgens C. O’Reilly en P. Costa de Oliveira)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: B. Weis Fogh en S. Juul Jørgensen, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Behzadi-Spencer, L. Seeboruth en I. Rao, gemachtigden, vervolgens I. Rao, bijgestaan door G. Facenna en T. de la Mare, barristers)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de secretaris-generaal van de Commissie van 16 mei 2008 tot weigering van de toegang tot bepaalde documenten die zijn uitgewisseld in het kader van de beoordeling van de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van de maatregelen genomen door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland op grond van artikel 3 bis van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), en voorts een verzoek tot nietigverklaring van het stilzwijgende besluit houdende afwijzing van dit verzoek, waarvan wordt aangenomen dat het op 9 april 2008 is vastgesteld

Dictum

1)

Het beroep tegen het stilzwijgende besluit houdende afwijzing, waarvan wordt aangenomen dat het op 9 april 2008 is vastgesteld, wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De beschikking van de secretaris-generaal van de Europese Commissie van 16 mei 2008 wordt nietig verklaard, behalve voor zover zij betrekking heeft op de gegevens in de eerste twee bijlagen bij de brief van 19 februari 2007, waarvoor de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 is ingeroepen.

3)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede die van Edward William Batchelor.

4)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zal zijn eigen kosten dragen alsmede de wegens zijn interventie door Batchelor gemaakte kosten.

5)

Het Koninkrijk Denemarken zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/21


Arrest van het Gerecht van 25 mei 2011 — Prinz von Hannover/BHIM (Weergave van wapenschild)

(Zaak T-397/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat wapenschild weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Nabootsing, uit heraldisch oogpunt, van staatsembleem - Artikel 7, lid 1, sub h, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs)

2011/C 204/36

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ernst August Prinz von Hannover Herzog zu Braunschweig und Lüneburg (Hannover, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Stötzel en J. Hilger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 juli 2009 (zaak R 1361/2008-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat het wapenschild van het Huis van Hannover weergeeft, als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ernst August Prinz von Hannover Herzog zu Braunschweig und Lüneburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 5.12.2009.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/21


Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — ancotel/BHIM — Acotel (ancotel.)

(Zaak T-408/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk ancotel - Ouder gemeenschapsbeeldmerk ACOTEL - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Relevant publiek)

2011/C 204/37

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ancotel GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Truelsen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Acotel SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. De Simone en D. Demarinis, advocaten, vervolgens D. De Simone, D. Demarinis en J. Wrede, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 19 juni 2009 (zaak R 1385/2008-1) inzake een oppositieprocedure tussen Acotel SpA en ancotel GmbH

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 19 juni 2009 (zaak R 1385/2008-1) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten alsook die van ancotel GmbH dragen.

3)

Acotel SpA zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 312 van 19.12.2009.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/22


Arrest van het Gerecht van 25 mei 2011 — São Paulo Alpargatas/BHIM — Fischer (BAHIANAS LAS ORIGINALES)

(Zaak T-422/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BAHIANAS LAS ORIGINALES - Oudere communautaire en nationale beeldmerken havaianas en ouder nationaal woordmerk HAVAIANAS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 204/38

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: São Paulo Alpargatas, SA (São Paulo, Brazilië) (vertegenwoordigers: P. Merino Baylos en A. Velázquez Ibáñez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Enrique Fischer (Buenos Aires, Argentinië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Rasche Aparicio, vervolgens M. de Justo Bailey, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 augustus 2009 (zaak R 1477/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen São Paulo Alpargatas, SA en Enrique Fischer.

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 17 augustus 2009 (zaak R 1477/2008-2) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM draagt zijn eigen kosten alsook die van São Paulo Alpargatas, SA.

3)

Enrique Fischer draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 297 van 5.12.2009.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/22


Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — Space Beach Club/BHIM — Flores Gómez (SpS space of sound)

(Zaak T-144/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SpS space of sound - Oudere nationale en gemeenschapsbeeldmerken space ibiza, space DANCE BARCELONA, space DANCE MADRID, space DANCE VALENCIA, space DANCE MALLORCA, space DANCE EIVISSA, space SPACE IBIZA WORLD, space DANCE en ouder nationaal woordmerk SPACE VIVA - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 204/39

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Space Beach Club, SA (San Jorge, Ibiza, Spanje) (vertegenwoordiger: A. I. Alejos Cutili, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. F. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Miguel Ángel Flores Gómez (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: A. J. Vela Ballesteros en B. C. Lamas Begué, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 18 januari 2010 (zaak R 766/2009-2) inzake een oppositieprocedure tussen Space Beach Club, SA en Miguel Ángel Flores Gómez

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Space Beach Club, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/22


Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — Longevity Health Products/BHIM — Tecnifar (E-PLEX)

(Zaak T-161/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk E-PLEX - Ouder nationaal woordmerk EPILEX - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 204/40

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Longevity Health Products, Inc. (Nassau, Bahama’s) (vertegenwoordiger: J. Korab, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Pethke, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Tecnifar — Industria Tecnica Farmaceutica, SA (Lissabon, Portugal)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 5 februari 2010 (zaak R 662/2009-4) inzake een oppositieprocedure tussen Tecnifar — Industria Tecnica Farmaceutica, SA en Longevity Health Products, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Longevity Health Products, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 148 van 5.6.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/23


Arrest van het Gerecht van 24 mei 2011 — Euro-Information/BHIM (EURO AUTOMATIC CASH)

(Zaak T-392/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk EURO AUTOMATIC CASH - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2011/C 204/41

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Euro-Information — Européenne de traitement de l’information (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Grolée, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 juni 2010 (zaak R 892/2010-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken EURO AUTOMATIC CASH als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Euro-Information — Européenne de traitement de l’information wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/23


Beschikking van het Gerecht van 19 mei 2011 — Formenti Seleco/Commissie

(Zaak T-210/09) (1)

(Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Invoer van kleurentelevisies uit Turkije - Beroep tot schadevergoeding - Verjaring - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 204/42

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Formenti Seleco SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: A. Malatesta, G. Terracciano en S. Malatesta, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Scharf en D. Grespan, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden doordat de Commissie geen maatregelen heeft genomen die de Turkse autoriteiten beletten de overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije te schenden bij het vaststellen van de oorsprong van uit Turkije in de Gemeenschap ingevoerde kleurentelevisies

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Formenti Seleco SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 167 van 18.7.2009.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/23


Beschikking van het Gerecht van 23 mei 2011 — Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej/Commissie

(Zaak T-226/10) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Vertegenwoordiging door advocaten die geen hoedanigheid van derde bezitten - Niet-ontvankelijkheid)

2011/C 204/43

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: H. Gruszecka en D. Pawłowska, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braun en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van de overeenkomstig artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 108, blz. 33) vastgestelde beschikking C(2010) 1234 van de Commissie van 3 maart 2010 waarmee de Poolse regelgevende autoriteit op het gebied van elektronische communicatie en postdiensten wordt bevolen twee meegedeelde ontwerpmaatregelen inzake de nationale wholesalemarkt voor de uitwisseling van IP-gegevensverkeer (IP-transit) (zaak PL/2009/1019) en de wholesalemarkt voor IP-peering met het netwerk van Telekomunikacja Polska S.A. (TP) (zaak PL/2009/1020) in te trekken

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 31.7.2010.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/24


Beroep ingesteld op 18 april 2011 — Staelen/Ombudsman

(Zaak T-217/11)

2011/C 204/44

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Claire Staelen (Bridel, Luxemburg) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Ombudsman

Conclusies

de Ombudsman veroordelen tot betaling aan verzoekster van 559 382,13 EUR netto ter vergoeding van de materiële schade voor het verleden, vermeerderd met vertragingsrente berekend tegen het met twee procentpunten verhoogde tarief van de Europese Centrale Bank;

de Ombudsman veroordelen tot betaling aan het communautaire pensioenfonds ten behoeve van verzoekster van de pensioenbijdragen die overeenkomen met de voor de periode van juni 2005 tot en met april 2011 berekende basissalarissen, te weten op basis van een totaalbedrag van 482 225,97 EUR;

de Ombudsman veroordelen tot maandelijkse betaling aan verzoekster vanaf mei 2011 tot en met maart 2026 van de nettobedragen die overeenkomen met de salarissen van ambtenaren in functiegroep AD in de rang AD 9, salaristrap 2, tweede jaar, op basis van een normale loopbaan van een ambtenaar van die rang, aangevuld met de desbetreffende bijdragen aan het pensioenfonds ten behoeve van verzoekster en met de ziekenfondsbijdragen;

de Ombudsman veroordelen tot betaling aan verzoekster van 50 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade;

de Ombudsman verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan:

1)

Eerste middel: verzuim om over te gaan tot alle onderzoeken die nodig waren om een vermoed geval van wanbeheer bij de behandeling van verzoeksters dossier door het Europees Parlement op te lossen. Volgens verzoekster levert verweerders gedrag een fout op en zij beroept zich daarbij op schending van artikel 3, lid 1, van besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt (PB L 113, blz. 15).

2)

Tweede middel: kennelijk onjuiste beoordeling, aangezien verweerder de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid bij het onderzoek van de gegrondheid van de klacht heeft overschreden en in de uitoefening van zijn taken een fout heeft begaan waardoor verzoekster schade heeft geleden.

3)

Derde middel: gebrek aan onpartijdigheid, objectiviteit en onafhankelijkheid alsook kwade trouw en machtsmisbruik, aangezien verweerder enerzijds een samenwerkingsovereenkomst met het Europees Parlement heeft gesloten en anderzijds de centrale vragen met betrekking tot de ingediende klacht zonder rechtvaardiging heeft ontweken.

4)

Vierde middel: schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur. Verzoekster verwijt verweerder bij het onderzoek van haar situatie niet alle elementen in aanmerking te hebben genomen die zijn besluit konden beïnvloeden, te hebben geweigerd de documenten over te leggen waarop hij zijn besluit heeft gebaseerd, en de redelijke termijn van de procedure te hebben geschonden.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/24


Beroep ingesteld op 28 april 2011 — Helleense Republiek/Commissie

(Zaak T-233/11)

2011/C 204/45

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: B. Asimakopoulos, G. Kanellopoulos, A. Iosifidou en P. Mylonopoulos)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het bestreden besluit nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vordert verzoekster nietigverklaring van besluit C(2011) 1006 def. van de Europese Commissie van 23 februari 2011 betreffende de steunregeling C-48/2008 (ex NN 61/2008) van Griekenland ten behoeve van Ellinikos Chrysos AE.

Verzoekster voert de volgende middelen aan.

Verzoekster stelt in de eerste plaats dat verweerster de verdragsbepalingen (artikelen 107, lid 1, en 108, lid 2, VWEU, voorheen artikelen 87, lid 1, en 88, lid 2, EG) heeft geschonden nu zij deze onjuist heeft uitgelegd en toegepast ten gevolge van een fout inzake de samenloop en de beoordeling van de feitelijke omstandigheden met betrekking tot het begrip staatsteun.

Ter staving van het eerste onderdeel van dit middel, aangaande steunmaatregel nr. 1 (verkoop van de Cassandra-mijn tegen een prijs die lager ligt dan de marktwaarde), stelt zij: a) onjuiste beoordeling van het bestaan van de steun, ten gevolge van een kennelijke fout met betrekking tot de hoedanigheid van de Staat als loutere tussenpersoon en het niet aanwenden van staatsmiddelen bij de overdracht in kwestie; b) (subsidiair) onjuiste beoordeling met betrekking tot de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder; c) (meer subsidiair) onjuiste beoordeling van de verlening van de steun, wegens de kennelijk onjuiste berekening van de waarde van de mijn, het terrein en de ertslagen en van de gestelde daadwerkelijke exploitatie van de mijn ten tijde van de verkoop; d) (meer subsidiair) onjuiste beoordeling van de vervalsing van de mededinging en de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten.

Ter staving van het tweede onderdeel van het eerste middel, aangaande steunmaatregel nr. 2 (vrijstelling van overdrachtsbelasting), stelt zij onjuiste beoordeling van de steun en van de vervalsing van de mededinging en de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten.

Met het tweede middel stelt verzoekster schending van artikel 14, lid 1, tweede zin, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) nu zij in strijd met het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van loyale samenwerking, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen de terugvordering van de steun heeft gelast.

Ter staving van dit middel stelt zij dat verweerster in het licht van die beginselen een fout heeft gemaakt bij de afweging van het gevaar voor vervalsing van de mededinging en het voordeel bij de verdere exploitatie van de mijn in kwestie.

Ten slotte stelt verzoekster met haar derde middel dat verweerster de motiveringsplicht (artikel 296 VWEU, voorheen artikel 253 EG) heeft geschonden wat het bestaan van de steun en de verenigbaarheid ervan met de interne markt betreft.

Ter staving van het middel stelt zij dat verweerster niet heeft uiteengezet waarom de prijs van de verkoop van de Cassandra-mijn, die duidelijk met particuliere middelen is betaald, rechtstreeks of indirect verlies van staatsmiddelen oplevert waarvoor de Staat verantwoordelijk is, noch waarom volgens haar in dit geval overdrachtsbelasting zou moeten worden betaald voor zowel de mijn als het terrein, en niet voor de mijn alleen. Verder heeft zij bij de berekening van de waarde van de mijn, het terrein en de ertslagen niet aangetoond dat steun is verleend, nu zij zich ten dele heeft gebaseerd op het verslag van Behre Dolbear en ten dele op haar eigen arbitraire redenering, die met betrekking tot de negatieve waarde van de gesloten mijn trouwens tegenstrijdig is.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/25


Beroep ingesteld op 4 mei 2011 — Lidl Stiftung/BHIM — Lactimilk (BELLRAM)

(Zaak T-237/11)

2011/C 204/46

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lidl Stiftung & Co. KG (Neckarsulm, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Träger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Lactimilk, SA (Madrid, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 maart 2011 in zaak R 1154/2009-4; en

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BELLRAM” voor waren van klasse 29 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5074281

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: Spaans beeldmerk „RAM”, ingeschreven onder nr. 5414439 voor waren van klasse 29; Spaans beeldmerk „Ram”, ingeschreven onder nr. 98550 voor waren van klasse 29; Spaans woordmerk „RAM”, ingeschreven onder nr. 151890 voor waren van klasse 29

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

Met haar eerste middel stelt verzoekster dat in de bestreden beslissing de artikelen 63, lid 2, 75 en 76 van verordening (EG) nr. 207/2009 (hierna: „verordening nr. 207/2009”) alsook haar recht te worden gehoord zijn geschonden doordat de kamer van beroep heeft nagelaten partijen te verzoeken opmerkingen te maken over haar voornemen om de inschrijving op basis waarvan oppositie was ingesteld, te vervangen.

Met haar tweede middel stelt verzoekster dat in de bestreden beslissing artikel 41 van verordening nr. 207/2009 juncto regel 15, lid 2, sub f, van de uitvoeringsverordening is geschonden doordat de kamer van beroep rekening heeft gehouden met waren die in het oppositieverzoekschrift niet naar behoren en niet voor de uiterste datum voor het instellen van oppositie waren omschreven.

Met haar derde middel stelt verzoekster dat in de bestreden beslissing de artikelen 42, lid 2, 42, lid 3, en 15 van verordening nr. 207/2009 zijn geschonden doordat de kamer van beroep het doel van de ingeschreven goederen niet correct heeft beoordeeld op basis van de overgelegde bewijsstukken.

Met haar vierde middel stelt verzoekster dat in de bestreden beslissing artikel 76 van verordening nr. 207/2009 junctis regel 50, lid 1, en regel 19, leden 1 en 3, van de uitvoeringsverordening zijn geschonden doordat de kamer van beroep ten onrechte rekening heeft gehouden met een verhoogd onderscheidend vermogen van het oudere merk.

Ten slotte stelt verzoekster met haar vijfde middel dat in de bestreden beslissing artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 is geschonden doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft aangenomen dat de waren in hoge mate soortgelijk zijn. Met betrekking tot de overeenstemming van de tekens heeft de kamer van beroep niet aangenomen dat de tekens verschillen of in geringe mate overeenstemmen wegens het eenvormige karakter van „BELLRAM” in de Spaanse taal. De tekens „BELLRAM” en „RAM” kunnen niet worden verward want de waren zijn in geringe mate soortgelijk en de tekens stemmen niet of in geringe mate overeen.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/26


Beroep ingesteld op 3 mei 2011 — Sigma Alimentos Exterior/Commissie

(Zaak T-239/11)

2011/C 204/47

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Sigma Alimentos Exterior, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Ferre Navarrete, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin wordt verklaard dat artikel 12, lid 5, van de Texto Refundido de la Ley del Impuesto sobre Sociedades (gecodificeerde versie van de Spaanse wet op de vennootschapsbelasting; hierna: „TRLIS”) elementen van staatssteun bevat;

subsidiair, artikel 1, lid 1, van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin wordt verklaard dat artikel 12, lid 5, TRLIS elementen van staatssteun bevat wanneer het van toepassing is op verwervingen van deelnemingen waardoor zeggenschap wordt verkregen;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarin wordt bepaald dat het bevel tot terugvordering geldt voor verrichtingen van vóór de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van het eindbesluit waartegen beroep wordt ingesteld, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige procedure heeft tijdens de boekjaren 2008 tot en met 2010 deelnemingen verworven in vennootschappen die in de Verenigde Staten en Peru zijn gevestigd, waarbij zij de uit de verwerving van de meerderheidsparticipaties in deze vennootschappen resulterende goodwill heeft afgeschreven overeenkomstig artikel 12, lid 5, TRLIS.

Op 12 januari 2011 heeft de Commissie het bestreden besluit C(2010) 9566 def. inzake de fiscale afschrijving van financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) vastgesteld. Ten gevolge van dit besluit heeft de Spaanse belastingadministratie controleprocedures opgestart teneinde de door verzoekster gedane afschrijvingen te verbeteren.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan:

1)

Eerste middel: niet-vervulling van de voorwaarden om de maatregel als staatssteun aan te merken

verzoekster stelt dat de belangrijkste reden waarom de in casu aan de orde zijnde belastingregeling niet als staatssteun kan worden aangemerkt, is dat de bestreden maatregel niet selectief is. De Commissie is immers op grond van de begunstiging van binnenlandse verwervingen en de vereiste van een deelneming van ten minste 5 % ten onrechte van mening dat er sprake is van feitelijke selectiviteit. Volgens verzoekster komt de Commissie tot deze conclusie zonder onderzoek van de typologie en de sectoren waarin de ondernemingen die deze regeling hebben toegepast actief zijn.

2)

Tweede middel: ontoereikende motivering van het besluit

volgens verzoekster is de argumentatie op grond waarvan de Commissie van mening is dat er geen expliciete juridische hinderpalen bestaan voor de verwerving van vennootschappen in de Verenigde Staten en Peru, kennelijk ontoereikend.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/27


Beroep ingesteld op 4 mei 2011 — L’Oréal/BHIM — United Global Media Group (MyBeauty)

(Zaak T-240/11)

2011/C 204/48

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: L’Oréal (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en S. Abel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: United Global Media Group, Inc. (El Segundo, Verenigde Staten)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 februari 2011 in zaak R 898/2010-1 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten die verzoekster voor de kamer van beroep zijn opgekomen; of

subsidiair, de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten die verzoekster voor de kamer van beroep zijn opgekomen, indien deze partij intervenieert voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „MyBeauty TV” voor waren van de klassen 3, 35 en 41 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6406755

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Gronden waarop de oppositie werd ingesteld: de andere partij in de procedure baseerde haar oppositie op artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009, op grond dat zij houdster was van een aantal oudere niet-ingeschreven merken die overeenstemmen met verzoeksters merk

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie; met betrekking tot de kosten stelde de oppositieafdeling dat opposante als verliezende partij normaalgezien de kosten van verzoeksters vertegenwoordiging zou moeten dragen, maar aangezien verzoekster geen gemachtigde in de zin van artikel 93 van verordening nr. 207/2009 heeft aangewezen, heeft zij geen dergelijke kosten gedragen.

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep en verwijzing van verzoekster in de kosten van opposante.

Aangevoerde middelen: verzoekster stelt dat de bestreden beslissing dient te worden vernietigd wegens schending van artikel 85, lid 1, van verordening nr. 207/2009 van de Raad. Volgens deze bepaling moet de verliezende partij in een oppositieprocedure de vereiste procedurekosten die de winnende partij heeft gedragen, betalen. Artikel 85, lid 1, van deze verordening beperkt deze verplichting niet tot de kosten doordat een erkende gemachtigde in de zin van artikel 93, lid 1, van verordening nr. 207/2009 opdracht is gegeven. Regel 94 van verordening nr. 2868/95 bevat evenmin een bepaling volgens welke enkel de kosten van beroepsmatige vertegenwoordiging kunnen worden teruggevorderd. Regel 94 van verordening nr. 2868/95 stelt louter een „bovengrens” aan de kosten die kunnen worden teruggevorderd wanneer een erkende gemachtigde is opgetreden voor de winnende partij. Voor zover regel 94 van verordening nr. 2868/95 in die zin zou moeten worden uitgelegd dat terugvordering in een zaak als de onderhavige uitgesloten is, zou deze regel volstrekt in strijd zijn met artikel 85, lid 1, van verordening nr. 207/2009 en is derhalve nietig of moet buiten toepassing worden gelaten.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/27


Beroep ingesteld op 10 mei 2011 — Sanco/BHIM — Marsalman (Weergave van kip)

(Zaak T-249/11)

2011/C 204/49

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Sanco, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Segura Roda, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Marsalman, SL (Barcelona, Spanje)

Conclusies

verklaren dat het beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 februari 2011 in zaak R 1073/2010-2 tijdig en volgens de vormvereisten is ingesteld, en, volgens de passende procedure, de bestreden beslissing vernietigen, de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 6 675 383 weigeren voor alle klassen en het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Marsalman, SL

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk zonder woordelementen dat een kip in een halve cirkel weergeeft (aanvraagnr. 6.675.383) voor waren van klasse 29 en diensten van de klassen 35 en 39

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Spaans merk zonder woordelementen dat een kip in een ovaal weergeeft (nr. 2.727.182) voor waren van de klassen 29 en 31

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing en uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/28


Beroep ingesteld op 20 mei 2011 — Ezz e.a./Raad

(Zaak T-256/11)

2011/C 204/50

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Ahmed Abdelaziz Ezz (Giza, Egypte), Abla Mohammed Fawzi Ali Ahmed (Londen, Verenigd Koninkrijk), Khadiga Ahmed Ahmed Kamel Yassin (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Shahinaz Abdel Azizabdel Wahab Al Naggar (Giza, Egypte) (vertegenwoordigers: M. Lester, Barrister, en J. Binns, Solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Besluit 2011/172/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte (PB L 76, blz. 63) en verordening (EU) nr. 270/2011 van de Raad van 21 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Egypte (PB L 76, blz. 4) nietig verklaren, voor zover zij op verzoekers van toepassing zijn.

Verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun verzoekschrift verzoeken verzoekers krachtens artikel 263 VWEU om nietigverklaring van besluit 2011/172/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte en van verordening (EU) nr. 270/2011 van de Raad van 21 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Egypte, voor zover zij op verzoekers van toepassing zijn.

Tot ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1)

Eerste middel: de in artikel 1 van besluit 2011/172/GBVB van de Raad en in artikel 2 van verordening (EU) nr. 270/2011 van de Raad neergelegde voorwaarde voor het nemen van beperkende maatregelen ten aanzien van verzoekers is niet vervuld. Daarenboven wordt aangevoerd dat de redenen waarop verweerder zich beroept ter rechtvaardiging van het nemen van beperkende maatregelen ten aanzien van verzoekers geheel en al vaag, niet specifiek, niet gestaafd, niet gerechtvaardigd en ontoereikend zijn om de toepassing van bedoelde maatregelen te rechtvaardigen.

2)

Tweede middel: verweerder heeft verzoekers’ rechten van verdediging en hun recht op effectieve rechterlijke bescherming geschonden aangezien:

de beperkende maatregelen niet voorzien in een procedure om verzoekers in kennis te stellen van het bewijsmateriaal waarop de beslissing tot bevriezing van hun tegoeden was gesteund en evenmin in een procedure voorzien die hun de mogelijkheid biedt hun opmerkingen aangaande dat bewijsmateriaal kenbaar te maken;

de in de bestreden maatregelen neergelegde redenen een algemene, niet gestaafde en vage aantijging van juridisch optreden bevatten;

verweerder niet voldoende informatie heeft verstrekt teneinde verzoekers daadwerkelijk in staat te stellen hun verweer kenbaar te maken, zodat het Gerecht niet kan oordelen of het besluit van de Raad en diens beoordeling gegrond was en op overtuigende bewijzen was gesteund.

3)

Derde middel: verweerder heeft nagelaten verzoekers een toereikende motivering te geven voor de toepassing op hen van de bestreden maatregelen, in strijd met de verplichting om een duidelijke uiteenzetting te geven van de werkelijke en specifieke redenen waarop zijn beslissing is gesteund, met inbegrip van de specifieke individuele redenen die ertoe hebben geleid dat verzoekers verantwoordelijk werden gehouden voor het verduisteren van Egyptisch overheidsgeld.

4)

Vierde middel: verweerder heeft, zonder rechtvaardiging of evenredigheid, verzoekers’ eigendomsrecht en hun recht op goede naam geschonden, aangezien:

de maatregelen tot bevriezing van tegoeden een duidelijke en langdurige impact op hun grondrechten hebben;

de toepassing ervan op verzoekers niet gerechtvaardigd is;

verweerder niet heeft aangetoond dat een volledige bevriezing van de tegoeden de minst belastende manier is voor het bereiken van de bedoelde doelstelling en evenmin dat de aanzienlijke schade voor verzoekers gerechtvaardigd en evenredig is.

5)

Vijfde middel: verweerder heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door de opname van verzoekers op de lijst van personen op wie beperkende maatregelen zullen worden toegepast.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/28


Beschikking van het Gerecht van 17 mei 2011 — Van Bennekom/Raad en Commissie

(Zaak T-206/96) (1)

2011/C 204/51

Procestaal: Nederlands

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 74 van 8.3.1997.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/29


Beschikking van het Gerecht van 17 mei 2011 — Van Rossum/Raad en Commissie

(Zaak T-207/96) (1)

2011/C 204/52

Procestaal: Nederlands

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 74 van 8.3.1997.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/29


Beschikking van het Gerecht van 19 mei 2011 — ArcelorMittal Wire France e.a./Commissie

(Zaak T-385/10) (1)

2011/C 204/53

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


Gerecht voor ambtenarenzaken

9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/30


Beroep ingesteld op 4 april 2011 — ZZ/Europol

(Zaak F-34/11)

2011/C 204/54

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: D. Dane, advocaat)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoekster in te delen in de rang AST 5

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 19 december 2010 waarbij de verwerende partij verzoekster heeft meegedeeld dat de waardering van haar functie bleef gehandhaafd op het niveau van de rang AST 5;

verwijzing van Europol in de kosten van de procedure.


9.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 204/30


Beroep ingesteld op 4 mei 2011 — ZZ/Europese Ombudsman

(Zaak F-54/11)

2011/C 204/55

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Ombudsman

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om op de verzoekende partij de sanctie van tuchtrechtelijk ontslag zonder verlies van pensioenrechten toe te passen. Dientengevolge, verzoek tot, primair, herplaatsing van de verzoekende partij in haar functie en, subsidiair, toekenning aan haar van een bedrag overeenkomende met de bezoldiging die zij zou hebben ontvangen tussen de datum waarop het tuchtrechtelijk ontslag is ingegaan en die waarop zij de pensioenleeftijd zal bereiken. In elk geval, toekenning van een vergoeding voor de immateriële schade die de verzoekende partij heeft geleden.

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de Europese ombudsman van 20 juli 2010 om op de verzoekende partij de sanctie van tuchtrechtelijk ontslag zonder verlies van pensioenrechten toe te passen;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 18 januari 2011 tot uitdrukkelijke afwijzing van de klacht;

voor zover nodig:

primair, vaststelling dat de nietigverklaring van het besluit tot tuchtrechtelijk ontslag tot gevolg heeft dat de verzoekende partij met terugwerkende kracht tot de datum waarop dat besluit in werking is getreden in haar post van administrateur van de rang A5, salaristrap 2, wordt herplaatst, alsmede dat haar de financiële rechten worden betaald waarop zij voor die gehele periode recht heeft, te vermeerderen met vertragingsrente tegen het tarief van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met 2 punten;

subsidiair, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een bedrag overeenkomende met de bezoldiging die de verzoekende partij sinds de inwerkingtreding van haar tuchtrechtelijk ontslag in augustus 2010 zou hebben ontvangen tot de maand waarin zij de pensioenleeftijd zal hebben bereikt, namelijk juli 2040, alsmede tot regularisatie van haar pensioenrechten;

in elk geval, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding van 65 000 EUR voor de immateriële schade die de verzoekende partij heeft geleden;

verwijzing van de Europese Ombudsman in de kosten.