ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2011.160.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 160

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
28 mei 2011


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2011/C 160/01

Informatienota voor de indiening van prejudiciële verzoeken door de nationale rechters

1

2011/C 160/02

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie PB C 152 van 21.5.2011

6


 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2011/C 160/03

Zaak C-20/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 april 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Ontvankelijkheid van beroep — Vrij verkeer van kapitaal — Artikel 56 EG — Artikel 40 EER-Overeenkomst — Staatspapier — Fiscale voorkeursbehandeling — Rechtvaardiging — Bestrijding van belastingontduiking — Bestrijding van belastingontwijking)

7

2011/C 160/04

Zaak C-291/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van koophandel te Brussel — België) — Francesco Guarnieri & Cie/Vandevelde Eddy VOF (Vrij verkeer van goederen — Artikel 34 VWEU — Cautio judicatum solvi — Vennootschap naar Monegaskisch recht — Artikel 18, eerste alinea, VWEU)

7

2011/C 160/05

Zaak C-402/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Sibiu — Roemenië) — Ioan Tatu/Statul român prin Ministerul Finanțelor și Economiei, Direcția Generală a Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Fondului pentru Mediu, Ministerul Mediului (Binnenlandse belastingen — Artikel 110 VWEU — Milieuheffing op eerste registratie van motorvoertuigen — Neutraliteit van heffing tussen ingevoerde tweedehands motorvoertuigen en gelijksoortige voertuigen die zich reeds op binnenlandse markt bevinden)

8

2011/C 160/06

Zaak C-405/09: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Finland (Niet-nakoming — Eigen middelen van Unie — Procedure tot heffing van rechten bij invoer of bij uitvoer — Vertraging bij vaststelling van eigen middelen betreffende deze rechten)

8

2011/C 160/07

Zaak C-153/10: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Sony Supply Chain Solutions (Europe) BV (Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Communautair douanewetboek — Artikelen 12, leden 2 en 5, 217, lid 1, en 243 — Verordening (EEG) nr. 2454/93 — Bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 — Artikelen 10 en 11 — Indeling van goederen — Bindende tariefinlichting — Beroep daarop voor zelfde goed door andere marktdeelnemer dan rechthebbende — Instructies van nationale douanedienst — Gewettigd vertrouwen)

9

2011/C 160/08

Zaak C-305/10: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 april 2011 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Spoorvervoer — Richtlijn 2005/47/EG — Arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten in spoorwegsector verrichten — Overeenkomst tussen sectorale sociale partners op Europees niveau — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

9

2011/C 160/09

Zaak C-431/10: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 7 april 2011 — Europese Commissie/Ierland (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/85/EG — Asielrecht — Toekenning of intrekking van vluchtelingenstatus — Minimumnormen — Onvolledige omzetting binnen gestelde termijn)

10

2011/C 160/10

Zaak C-106/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 maart 2011 — M. J. Bakker, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

10

2011/C 160/11

Zaak C-109/11: Beroep ingesteld op 3 maart 2011 — Europese Commissie/Tsjechische Republiek

11

2011/C 160/12

Zaak C-110/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 4 maart 2011 — Minister van Financiën, andere partij: G. in 't Veld

11

2011/C 160/13

Zaak C-122/11: Beroep ingesteld op 8 maart 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

12

2011/C 160/14

Zaak C-145/11: Beroep ingesteld op 25 maart 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek

12

2011/C 160/15

Zaak C-146/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Riigikohus (Republiek Estland) op 25 maart 2011 — AS Pimix (in liquidatie)/Maksu- ja Tolliameti Lõuna maksu- ja tollikeskus; Põllumajandusministeerium (ministerie van Landbouw)

13

2011/C 160/16

Zaak C-150/11: Beroep ingesteld op 28 maart 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

13

 

Gerecht

2011/C 160/17

Zaak T-167/07: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Far Eastern New Century/Raad (Dumping — Invoer van polyethyleentereftalaat uit Taiwan — Vaststelling van dumpingmarge — Asymmetrische berekeningsmethode — Naargelang van afnemers en tijdvakken uiteenlopende exportprijzen — Dumpingmarge waarvan werkelijke omvang niet kan worden weergegeven door symmetrische berekeningsmethode — Motiveringsplicht)

15

2011/C 160/18

Zaak T-461/07: Arrest van het Gerecht van 14 april 2011 — Visa Europe en Visa International Service/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Acquiringmarkt voor transacties met kredietkaarten en kaarten met uitgestelde debitering — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Beperking van mededinging — Potentiële concurrent — Geldboeten — Verzachtende omstandigheden — Redelijke termijn — Rechtszekerheid — Recht van verdediging)

15

2011/C 160/19

Zaak T-465/08: Arrest van het Gerecht van 15 april 2011 — Tsjechische Republiek/Commissie (Phare-programma — Door Tsjechische Republiek verkregen revolverende fondsen — Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen — Beslissing van Commissie om over te gaan tot invordering door middel van verrekening — Rechtsgrond — Verschillende rechtsordes — Begrip zeker en vaststaand karakter van schuldvordering — Motiveringsplicht)

16

2011/C 160/20

Zaak T-466/08: Arrest van het Gerecht van 14 april 2011 — Lancôme/BHIM — Focus Magazin Verlag (ACNO FOCUS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ACNO FOCUS — Ouder nationaal woordmerk FOCUS — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009) — Normaal gebruik van ouder merk — Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009))

16

2011/C 160/21

Zaak T-576/08: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Duitsland/Commissie (Landbouw — Gemeenschappelijke ordening van markten — Verstrekking van levensmiddelen uit interventievoorraden aan meest behoeftigen — Verordening (EG) nr. 983/2008 — Programma voor toewijzing aan lidstaten van aan begrotingsjaar 2009 toe te rekenen financiële middelen voor distributieprogramma — Marktaankopen — Beroep tot nietigverklaring)

16

2011/C 160/22

Zaak T-70/09: Arrest van het Gerecht van 14 april 2011 — Nederland/Commissie (EFRO — Enig programmeringsdocument voor regio Groningen-Drenthe — Beschikking waarbij financiële bijstand wordt verminderd en gedeeltelijke terugbetaling van gestorte bedragen wordt gevorderd — Motiveringsplicht — Artikel 23, lid 1, en artikel 24, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 4253/88)

17

2011/C 160/23

Zaak T-98/09: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Tubesca/BHIM — Tubos del Mediterráneo (T TUMESA TUBOS DEL MEDITERRANEO S.A.) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk T TUMESA TUBOS DEL MEDITERRANEO S.A. — Ouder nationaal woordmerk en ouder internationaal beeldmerk TUBESCA — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

17

2011/C 160/24

Zaak T-202/09: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Deichmann/BHIM (Weergave van een chevron omboord met stippellijnen) (Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving waarin Europese Gemeenschap wordt aangewezen — Beeldmerk dat chevron omboord met stippellijnen weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

18

2011/C 160/25

Zaak T-209/09: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Alder Capital/BHIM — Gimv Nederland (ALDER CAPITAL) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk ALDER CAPITAL — Oudere Benelux-woordmerken Halder en Halder Investments — Ouder internationaal woordmerk Halder — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 53, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009) — Normaal gebruik van merk — Artikel 15 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 15 van verordening nr. 207/2009))

18

2011/C 160/26

Zaak T-228/09: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — United States Polo Association/BHIM — Textiles CMG (U.S. POLO ASSN.) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk U.S. POLO ASSN. — Ouder gemeenschapswoordmerk en ouder nationaal woordmerk POLO-POLO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

19

2011/C 160/27

Zaak T-262/09: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Safariland/BHIM — DEF-TEC Defense Technology (FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Uitvoering door BHIM van arrest tot vernietiging van beslissing van zijn kamers van beroep — Rechten van verdediging — Motiveringsplicht — Artikel 63, lid 2, artikel 65, lid 6, artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009)

19

2011/C 160/28

Zaken T-310/09 en T-383/09: Arrest van het Gerecht van 12 april 2011 — Fuller & Thaler Asset Management/BHIM (BEHAVIOURAL INDEXING en BEHAVIOURAL INDEX) (Gemeenschapsmerk — Aanvragen voor gemeenschapswoordmerken BEHAVIOURAL INDEXING en BEHAVIOURAL INDEX — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

19

2011/C 160/29

Zaak T-345/09: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Bodegas y Viñedos Puerta de Labastida/BHIM — Unión de Cosecheros de Labastida (PUERTA DE LABASTIDA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PUERTA DE LABASTIDA — Ouder nationaal woordmerk CASTILLO DE LABASTIDA — Oudere gemeenschapswoordmerken CASTILLO LABASTIDA — Relatieve weigeringsgrond — Normaal gebruik van ouder merk — Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

20

2011/C 160/30

Zaak T-358/09: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Sociedad Agricola Requingua/BHIM — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (TORO DE PIEDRA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TORO DE PIEDRA — Ouder gemeenschapsbeeldmerk D. ORIGEN TORO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Recht om te worden gehoord — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)

20

2011/C 160/31

Zaak T-433/09: Arrest van het Gerecht van 14 april 2011 — TTNB/BHIM — March Juan (Tila March) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Tila March — Ouder nationaal beeldmerk CARMEN MARCH — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

21

2011/C 160/32

Zaak T-523/09: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Smart Technologies/BHIM (WIR MACHEN DAS BESONDERE EINFACH) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk WIR MACHEN DAS BESONDERE EINFACH — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

21

2011/C 160/33

Zaak T-28/10: Arrest van het Gerecht van 12 april 2011 — Euro-Information/BHIM (EURO AUTOMATIC PAYMENT) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk EURO AUTOMATIC PAYMENT — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

21

2011/C 160/34

Zaak T-159/10: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Air France/BHIM (Weergave van een parallellogram) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk in vorm van parallellogram — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

22

2011/C 160/35

Zaak T-179/10: Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Zitro IP/BHIM — Show Ball Informática (BINGO SHOWALL) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BINGO SHOWALL — Ouder gemeenschapsbeeldmerk SHOW BALL — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

22

2011/C 160/36

Zaak T-457/09 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 18 maart 2011 — Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband/Commissie (Kort geding — Goedkeuring van staatssteun voor herstructurering van bank — Afstand van divisie ter compensatie — Spoedeisendheid — Belangenafweging)

22

2011/C 160/37

Zaak T-191/11: Beroep ingesteld op 25 maart 2011 — Automobili Lamborghini/BHIM — Miura Martínez (Miura)

23

2011/C 160/38

Zaak T-200/11: Beroep ingesteld op 1 april 2011 — El-Materi/Raad

23

2011/C 160/39

Zaak T-201/11: Beroep ingesteld op 4 april 2011 — Si.mobil/Commissie

24

2011/C 160/40

Zaak T-202/11: Beroep ingesteld op 4 april 2011 — Aeroporia Aigaiou Aeroporiki en Marfin Investment Group Symmetochon/Commissie

25

2011/C 160/41

Zaak T-204/11: Beroep ingesteld op 4 april 2011 — Spanje/Commissie

26

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2011/C 160/42

Zaak F-104/09: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 24 maart 2011 — Canga Fano/Raad (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2009 — Besluit tot niet-bevordering — Vergelijking van verdiensten — Kennelijk onjuiste beoordeling — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding)

28

2011/C 160/43

Zaak F-38/10: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 13 april 2011 — Vakalis/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Pensioen — Overdracht van in Griekenland verkregen pensioenrechten aan pensioenregeling van de ambtenaren van de Unie — Berekening van extra pensioenjaren — Exceptie van onwettigheid van AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut — Beginsel van gelijke behandeling — Beginsel van neutraliteit van euro)

28

2011/C 160/44

Zaak F-45/10: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 4 april 2011 — AO/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Tuchtmaatregel — Tuchtrechtelijk ontslag — Artikel 35, leden 1, sub d, en 2, sub a, van het Reglement voor de procesvoering — Beroeps deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

28

2011/C 160/45

Zaak F-23/07 RENV-RX: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 31 maart 2011 — M/Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA)

29


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/1


De onderstaande tekst vervangt de informatienota gepubliceerd in PB C 297 van 5 december 2009, blz. 1. De wijzigingen betreffen punt 25 (nieuw) en punt 40.

INFORMATIENOTA

voor de indiening van prejudiciële verzoeken door de nationale rechters

(2011/C 160/01)

I –   Algemeen

1.

De prejudiciële verwijzing is een basismechanisme in het recht van de Europese Unie, dat de nationale rechters de mogelijkheid biedt dit recht in alle lidstaten uniform uit te leggen en toe te passen.

2.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, bij prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitlegging van het recht van de Europese Unie en over de geldigheid van handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie. Het ontleent deze algemene bevoegdheid aan de artikelen 19, lid 3, sub b, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (PBEU 2008 C 115, blz. 13, hierna: „VEU”) en 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PBEU 2008, C 115, blz. 47, hierna: „VWEU”).

3.

Volgens artikel 256, lid 3, VWEU is het Gerecht bevoegd kennis te nemen van prejudiciële vragen die worden voorgelegd uit hoofde van artikel 267 en specifieke, in het statuut bepaalde terreinen betreffen. Een aanpassing van het statuut op dit punt heeft echter niet plaatsgevonden zodat het Hof van Justitie (hierna: „het Hof”) bij uitsluiting bevoegd blijft om te beslissen op prejudiciële verzoeken.

4.

Ofschoon artikel 267 VWEU het Hof een algemene bevoegdheid verleent, voorzien diverse bepalingen in uitzonderingen en afwijkingen ter zake. Het betreft met name de artikelen 275 en 276 VWEU en artikel 10 van protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen van het Verdrag van Lissabon (PBEU 2008, C 115, blz. 322).

5.

Daar de prejudiciële procedure berust op de samenwerking tussen het Hof en de nationale rechters, lijkt het met het oog op de doeltreffendheid opportuun het navolgende onder de aandacht te brengen van de nationale rechters.

6.

Deze praktische wenken, die geenszins verbindend zijn, beogen de nationale rechters duidelijkheid te verschaffen over de opportuniteit van een prejudiciële verwijzing en hen in voorkomend geval te helpen bij de formulering en indiening van hun vragen aan het Hof.

De rol van het Hof in de prejudiciële procedure

7.

In de prejudiciële procedure heeft het Hof tot taak het recht van de Unie uit te leggen of zich uit te spreken over de geldigheid ervan, niet om dit recht toe te passen op de casuspositie in het hoofdgeding; dit laatste komt de nationale rechter toe. Het staat niet aan het Hof, zich uit te spreken over de feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding of de verschillen in opvatting over de uitlegging of toepassing van nationale rechtsregels te beslechten.

8.

Het Hof beslist over de uitlegging of de geldigheid van het recht van de Unie, waarbij het poogt een antwoord te geven dat nuttig is voor de beslechting van het geschil, maar het is aan de verwijzende rechter om daaruit de consequenties te trekken, in voorkomend geval door de betrokken nationale regel buiten toepassing te laten.

Het besluit om het Hof een vraag te stellen

De auteur van de vraag

9.

In het kader van artikel 267 VWEU kan in beginsel elke rechterlijke instantie van een lidstaat die uitspraak moet doen in een procedure die tot een gerechtelijke beslissing leidt, het Hof een prejudiciële vraag stellen. (1) Het Hof legt de hoedanigheid van rechterlijke instantie uit als een autonoom begrip van het recht van de Unie.

10.

Het initiatief om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof berust bij de nationale rechter alleen, of de partijen in de zaak hem dit hebben verzocht of niet.

De verwijzing met het oog op uitlegging

11.

Elke rechterlijke instantie is bevoegd om het Hof een prejudiciële vraag te stellen over de uitlegging van een regel van het recht van de Unie, wanneer zij dat noodzakelijk acht ter beslechting van een bij haar aanhangig geschil.

12.

Een rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is in beginsel echter verplicht een dergelijke vraag te verwijzen, tenzij er ter zake al rechtspraak is en eventuele nieuwe regelgeving geen echte twijfel doet rijzen over de mogelijkheid om die toe te passen, of de juiste uitlegging van het toepasselijke recht evident is.

13.

Een rechter wiens beslissingen nog vatbaar zijn voor hoger beroep kan derhalve, met name wanneer hij zich door de rechtspraak van het Hof voldoende ingelicht acht, zelf beslissen wat de juiste uitlegging van het recht van de Unie is en hoe het moet worden toegepast op de feiten die hij vaststelt. Een prejudiciële verwijzing kan in het passende stadium van de procedure echter bijzonder nuttig blijken wanneer het een nieuwe uitleggingsvraag betreft die van belang is voor de uniforme toepassing van het recht van de Unie in alle lidstaten, of wanneer de bestaande rechtspraak niet lijkt te kunnen worden toegepast op nieuwe feiten.

14.

De nationale rechter dient uiteen te zetten waarom de verlangde uitlegging noodzakelijk is voor het wijzen van zijn vonnis.

De verwijzing ter beoordeling van de geldigheid

15.

Een nationale rechter kan ongeldigheidsgronden verwerpen die voor hem aan de orde worden gesteld, maar enkel het Hof kan een handeling van een instelling, orgaan of instantie van de Unie ongeldig verklaren.

16.

Elke nationale rechter moet het Hof dus een vraag stellen wanneer hij betwijfelt of een dergelijke handeling geldig is, met vermelding van de redenen waarom de handeling volgens hem ongeldig kan zijn.

17.

Wanneer hij ernstige twijfels heeft over de geldigheid van een handeling van een instelling, orgaan of instantie van de Unie waarop een interne handeling is gebaseerd, kan de nationale rechter evenwel in bijzondere gevallen de toepassing van die handeling voorlopig opschorten of elke andere voorlopige maatregel te dien aanzien gelasten. Hij moet het Hof dan de vraag betreffende de geldigheid voorleggen, met opgave van de redenen waarom hij de handeling ongeldig acht.

Het tijdstip waarop een prejudiciële vraag wordt gesteld

18.

De nationale rechter kan het Hof een prejudiciële vraag voorleggen zodra hij vaststelt dat een beslissing over het punt of de punten van uitlegging of geldigheid nodig is om vonnis te kunnen wijzen; hij kan het best beoordelen in welk stadium van de procedure een dergelijke vraag moet worden gesteld.

19.

Het is echter wenselijk, dat de prejudiciële vraag wordt gesteld wanneer de procedure zover is gevorderd, dat de nationale rechter het feitelijke en rechtskader van het probleem kan afbakenen, zodat het Hof over alle gegevens beschikt om in voorkomend geval te kunnen nagaan of het recht van de Unie op het hoofdgeding van toepassing is. In het belang van een goede rechtsbedeling kan het ook nuttig zijn de prejudiciële vraag eerst te stellen na de partijen te hebben gehoord.

De vorm van de prejudiciële verwijzing

20.

De nationale rechter kan de prejudiciële vraag aan het Hof voorleggen in elke vorm die het nationale recht voor procesincidenten toelaat. Evenwel moet voor ogen worden gehouden dat dit stuk de grondslag vormt van de procedure voor het Hof en dat het Hof over de gegevens moet beschikken die het in staat stellen de nationale rechter een nuttig antwoord te geven. Ook wordt enkel het verzoek om een prejudiciële beslissing ter kennis gebracht van de betrokkenen die bij het Hof opmerkingen mogen indienen – met name de lidstaten en de instellingen – en wordt alleen dat stuk vertaald.

21.

De noodzaak van vertaling brengt mee dat voor een eenvoudige, duidelijke en nauwkeurige formulering dient te worden gekozen, zonder overbodige uitweidingen.

22.

Een tiental bladzijden volstaat meestal om het kader van een prejudiciële verwijzing naar behoren uiteen te zetten. Hoewel beknopt, moet de verwijzingsbeslissing volledig zijn en alle relevante gegevens bevatten voor een goed begrip van het feitelijk en juridisch kader van het hoofdgeding door het Hof en de betrokkenen die opmerkingen mogen indienen. De verwijzingsbeslissing moet met name:

een korte uiteenzetting bevatten van het voorwerp van het geschil en van de relevante feiten die vast zijn komen te staan, of althans een uiteenzetting van de feitelijke hypothesen waarop de prejudiciële vraag is gebaseerd;

de inhoud weergeven van de nationale bepalingen die van toepassing kunnen zijn en in voorkomend geval melding maken van de relevante nationale rechtspraak, met nauwkeurige verwijzingen (bijvoorbeeld de bladzijde van een publicatieblad of een bepaalde rechtspraakverzameling; eventueel een verwijzing naar internet);

zo nauwkeurig mogelijk de in casu relevante bepalingen van het recht van de Unie vermelden;

uiteenzetten waarom de verwijzende rechter twijfelt aan de uitlegging of de geldigheid van bepaalde bepalingen van het recht van de Unie, en het verband verklaren tussen deze bepalingen en de op het hoofdgeding toepasselijke nationale wetgeving;

in voorkomend geval een samenvatting geven van de wezenlijke argumenten van de partijen in het hoofdgeding.

Ter vergemakkelijking van de lezing en de mogelijkheid van verwijzingen is het nuttig de verschillende punten of leden van de verwijzingsbeslissing te nummeren.

23.

Zo hij dit mogelijk acht, kan de verwijzende rechter ten slotte ook beknopt vermelden hoe de prejudiciële vragen zijns inziens zouden moeten worden beantwoord.

24.

De prejudiciële vraag of vragen moeten zijn opgenomen in een afzonderlijk en duidelijk onderscheiden deel van de verwijzingsbeslissing, doorgaans aan het begin of het eind daarvan. Zij moeten kunnen worden begrepen zonder raadpleging van de motivering van het verzoek, die evenwel de voor een goede beoordeling noodzakelijke context beschrijft.

25.

Het Hof neemt in de prejudiciële procedure in beginsel de gegevens uit de verwijzingsbeslissing over, ook de namen van personen of gegevens van persoonlijke aard. Waar nodig zal de nationale rechter dus zelf in de verwijzingsbeslissing moeten zorgen voor anonimisering van de gegevens van een of meer van de bij het hoofdgeding betrokken personen.

De gevolgen van de prejudiciële verwijzing voor de nationale procedure

26.

Het stellen van een prejudiciële vraag brengt mee, dat de nationale procedure wordt geschorst totdat het Hof uitspraak heeft gedaan.

27.

De nationale rechter blijft echter bevoegd om voorlopige maatregelen te nemen, met name bij een verwijzing ter beoordeling van de geldigheid (zie punt 17).

Kosten en rechtsbijstand

28.

De prejudiciële procedure voor het Hof is kosteloos. Het Hof beslist niet over de kosten van de partijen in het hoofdgeding; daarover beslist de nationale rechter.

29.

Indien een partij over onvoldoende middelen beschikt en voor zover de nationale regels zulks mogelijk maken, kan de verwijzende rechter deze partij rechtsbijstand toekennen ter dekking van de kosten die de procedure voor het Hof meebrengt, met name de kosten van vertegenwoordiging. Het Hof kan eveneens bijstand verlenen wanneer de belanghebbende niet reeds op nationaal vlak bijstand ontvangt of wanneer die bijstand de kosten van de procedure voor het Hof niet of slechts gedeeltelijk dekt.

De communicatie tussen de nationale rechter en het Hof

30.

De verwijzingsbeschikking en de relevante documenten (met name in voorkomend geval het dossier van de zaak, eventueel een kopie) moeten door de nationale rechterlijke instantie per aangetekende post rechtstreeks aan het Hof worden gezonden (adres: „Griffie van het Hof van Justitie, L-2925 Luxemburg”; tel. (+352) 43031).

31.

Tot de uitspraak van de beslissing blijft de griffie van het Hof in contact met de nationale rechter, aan wie zij een afschrift van de processtukken toezendt.

32.

Het Hof zendt de verwijzende rechter de beslissing toe. Het Hof stelt het op prijs wanneer de nationale rechter vervolgens laat weten hoe hij deze beslissing in het hoofdgeding heeft toegepast, en eventueel een afschrift van de eindbeslissing aan het Hof zendt.

II –   De prejudiciële spoedprocedure

33.

Dit deel van de nota bevat praktische aanwijzingen voor de prejudiciële spoedprocedure die van toepassing is op verwijzingen met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Deze procedure is geregeld in artikel 23 bis van het Protocol (nr. 3) betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (PBEU 2008, C 115, blz. 210) en in artikel 104 ter van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Naast deze procedure bestaat nog de mogelijkheid, onder de voorwaarden van artikel 23 bis van het vermelde protocol en artikel 104 bis van het Reglement voor de procesvoering te verzoeken om behandeling volgens de versnelde procedure.

Voorwaarden voor de toepassing van de prejudiciële spoedprocedure

34.

De prejudiciële spoedprocedure kan enkel worden toegepast op de gebieden die worden bestreken door titel V van het derde deel van het VWEU, inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

35.

Over de toepassing van deze procedure wordt door het Hof beslist. In beginsel wordt een dergelijke beslissing enkel genomen op met redenen omkleed verzoek van de verwijzende rechter. In uitzonderlijke gevallen kan het Hof ambtshalve beslissen om op een verwijzing de prejudiciële spoedprocedure toe te passen wanneer zulks geboden lijkt.

36.

De prejudiciële spoedprocedure vereenvoudigt de verschillende stadia van de procedure voor het Hof, doch bij de toepassing ervan zijn het Hof en partijen en andere in de procedure betrokken belanghebbenden, meer bepaald de lidstaten, aan strikte regels gebonden.

37.

Er moet dus enkel om worden verzocht in omstandigheden waarin het absoluut noodzakelijk is dat het Hof zo snel mogelijk op de verwijzing beslist. Ofschoon het niet mogelijk is om die omstandigheden hier uitputtend op te sommen, met name omdat de regels van de Unie inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht veelvoudig zijn en zich geleidelijk ontwikkelen, zou een nationale rechter bijvoorbeeld in de volgende situaties om de prejudiciële spoedprocedure kunnen verzoeken: in het geval, bedoeld in artikel 267, vierde alinea VWEU, van een persoon die zich in hechtenis bevindt of in geval van vrijheidsberoving, wanneer het antwoord op de opgeworpen vraag van doorslaggevende betekenis is voor de beoordeling van de rechtspositie van deze persoon, of wanneer in een geschil betreffende ouderlijk gezag of voogdij de bevoegdheid van de rechter bij wie het geding op grond van het recht van de Unie aanhangig is gemaakt, afhangt van het antwoord op de prejudiciële vraag.

Aangaande het verzoek om toepassing van de prejudiciële spoedprocedure

38.

Teneinde het Hof in staat te stellen snel te kunnen beslissen over de vraag of de prejudiciële spoedprocedure moet worden toegepast, moet het verzoek een uiteenzetting bevatten van de omstandigheden rechtens en feitelijk die de spoedeisendheid aantonen, en met name van de risico’s die worden gelopen als de zaak volgens de normale prejudiciële procedure wordt behandeld.

39.

Waar mogelijk geeft de verwijzende rechter op beknopte wijze weer hoe de gestelde vraag of vragen naar zijn oordeel moet(en) worden beantwoord. Een dergelijke indicatie vergemakkelijkt de standpuntbepaling door partijen en andere in de procedure betrokken belanghebbenden, alsook het oordeel van het Hof, en draagt daardoor bij tot een snel verloop van de procedure.

40.

Het verzoek om een prejudiciële spoedprocedure moet zodanig worden ingediend dat de griffie van het Hof onmiddellijk kan vaststellen dat het dossier een specifieke behandeling behoeft. De verwijzende rechter wordt dan ook verzocht om bij zijn verzoek artikel 104 ter van het Reglement voor de procesvoering te vermelden en deze vermelding op een duidelijk herkenbare plaats in zijn verwijzing aan te geven (bij voorbeeld in de koptekst of in een afzonderlijke gerechtelijke akte). In voorkomend geval kan hij ook in een begeleidende brief attenderen op zijn verzoek.

41.

Wat de verwijzingsbeslissing zelf betreft is beknoptheid ervan temeer van belang in geval van spoedeisendheid, daar dit bijdraagt tot een snel verloop van de procedure.

Contacten tussen het Hof, de nationale rechter en partijen

42.

Met het oog op de contacten met de nationale rechter en de partijen in het bij hem aanhangige geding, wordt de nationale rechters die een verzoek om een prejudiciële spoedprocedure indienen verzocht, het elektronische adres, eventueel het faxnummer, aan te geven dat het Hof kan gebruiken, evenals de elektronische adressen, en eventueel de faxnummers, van de vertegenwoordigers van de betrokken partijen.

43.

Een afschrift van de ondertekende verwijzingsbeslissing, vergezeld van een verzoek om de prejudiciële spoedprocedure, kan voorafgaand elektronisch (ECJ-Registry@curia.europa.eu) of per telefax (+352 43 37 66) bij het Hof worden ingediend. De behandeling van de verwijzing en van het verzoek kunnen onmiddellijk na ontvangst van dit afschrift aanvangen. De originelen van deze stukken moeten dan onverwijld bij de griffie van het Hof worden ingediend.

(1)  Met betrekking tot de handelingen op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die zijn vastgesteld vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (PB 2007, C 306, blz. 1) blijven de bevoegdheden van het Hof uit hoofde van titel VI van het VEU evenwel ongewijzigd gedurende vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (1 december 2009). Prejudiciële vragen ter zake kunnen dus slechts worden gesteld door rechterlijke instanties van lidstaten die de bevoegdheid van het Hof hebben aanvaard; daarbij geeft elke lidstaat aan of al zijn rechterlijke instanties het Hof prejudiciële vragen kunnen stellen dan wel enkel de instanties die in laatste aanleg beslissen.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/6


(2011/C 160/02)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 152 van 21.5.2011

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 145 van 14.5.2011

PB C 139 van 7.5.2011

PB C 130 van 30.4.2011

PB C 120 van 16.4.2011

PB C 113 van 9.4.2011

PB C 103 van 2.4.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 april 2011 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-20/09) (1)

(Niet-nakoming - Ontvankelijkheid van beroep - Vrij verkeer van kapitaal - Artikel 56 EG - Artikel 40 EER-Overeenkomst - Staatspapier - Fiscale voorkeursbehandeling - Rechtvaardiging - Bestrijding van belastingontduiking - Bestrijding van belastingontwijking)

(2011/C 160/03)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en A. Caeiros, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, C. Guerra Santos en J. Menezes Leitão, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 56 EG en artikel 40 EER — Staatspapier — Fiscale voorkeursbehandeling voor waardepapieren uitgegeven door de Portugese Staat

Dictum

1)

Door in het kader van de bij wet nr. 39-A/2005 van 29 juli 2005 ingevoerde bijzondere fiscale regularisatieregeling voor vermogensbestanddelen die zich per 31 december 2004 niet op het Portugese grondgebied bevinden („regime excepcional de regularização tributária de elementos patrimoniais que não se encontrem no território português em 31 de Dezembro de 2004”) te voorzien in een fiscale voorkeursbehandeling voor staatspapier dat uitsluitend door de Portugese Staat is uitgegeven, is de Portugese Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 56 EG en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 04.04.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van koophandel te Brussel — België) — Francesco Guarnieri & Cie/Vandevelde Eddy VOF

(Zaak C-291/09) (1)

(Vrij verkeer van goederen - Artikel 34 VWEU - Cautio judicatum solvi - Vennootschap naar Monegaskisch recht - Artikel 18, eerste alinea, VWEU)

(2011/C 160/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van koophandel te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Francesco Guarnieri & Cie

Verwerende partij: Vandevelde Eddy VOF

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van koophandel te Brussel — Uitlegging van de artikelen 28 EG, 29 EG en 30 EG — „Cautio judicatum solvi” — Schending van de gemeenschapsbepalingen inzake het vrije verkeer van goederen?

Dictum

Artikel 34 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de wettelijke regeling van een lidstaat het stellen van een borg ter voldoening aan het vonnis eist van een verzoeker met de Monegaskische nationaliteit die voor een burgerlijke rechter van deze staat tegen een staatsburger van die staat een rechtsvordering heeft ingesteld tot betaling van de facturen die voor de levering van met communautaire goederen gelijkgestelde goederen zijn opgemaakt, terwijl een dergelijke eis niet wordt gesteld aan de staatsburgers van deze lidstaat.


(1)  PB C 267 van 7.11.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Sibiu — Roemenië) — Ioan Tatu/Statul român prin Ministerul Finanțelor și Economiei, Direcția Generală a Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Fondului pentru Mediu, Ministerul Mediului

(Zaak C-402/09) (1)

(Binnenlandse belastingen - Artikel 110 VWEU - Milieuheffing op eerste registratie van motorvoertuigen - Neutraliteit van heffing tussen ingevoerde tweedehands motorvoertuigen en gelijksoortige voertuigen die zich reeds op binnenlandse markt bevinden)

(2011/C 160/05)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Sibiu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ioan Tatu

Verwerende partijen: Statul român prin Ministerul Finanțelor și Economiei, Direcția Generală a Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Fondului pentru Mediu, Ministerul Mediului

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunalul Sibiu — Registratie van tweedehandse motorvoertuigen die voorheen in andere lidstaten waren geregistreerd — Nationale regeling die de eerste registratie van die motorvoertuigen afhankelijk stelt van de betaling van een milieuheffing, terwijl tweedehandse motorvoertuigen die reeds op de nationale markt aanwezig zijn van de betaling van deze heffing zijn vrijgesteld wanneer ze opnieuw worden geregistreerd — Verenigbaarheid van de nationale regeling met artikel 90 EG — Belemmering van het vrije verkeer van goederen

Dictum

Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een milieuheffing op de eerste registratie van motorvoertuigen in deze lidstaat invoert, indien deze belastingmaatregel zo is vastgesteld dat hierdoor het in het verkeer brengen in die lidstaat van in andere lidstaten gekochte tweedehands voertuigen wordt ontmoedigd, zonder echter de aankoop op de binnenlandse markt van even oude tweedehands voertuigen met dezelfde slijtage te ontmoedigen.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/8


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Finland

(Zaak C-405/09) (1)

(Niet-nakoming - Eigen middelen van Unie - Procedure tot heffing van rechten bij invoer of bij uitvoer - Vertraging bij vaststelling van eigen middelen betreffende deze rechten)

(2011/C 160/06)

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros en M. Huttunen, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordigers: A. Guimaraes-Purokoski en M. Pere, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordiger: B. Klein, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2, 6 en 9 tot en met 11 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 155, blz. 1) en verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130, blz. 1) alsmede van artikel 220 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1) — Niet-inachtneming, in geval van navordering, van de voor de vaststelling en de boeking van de eigen middelen van de Gemeenschap vastgestelde termijnen

Dictum

1)

Door een administratieve procedure toe te passen volgens welke de eigen middelen van de Europese Unie pas worden vastgesteld na afloop van de aan de schuldenaar verleende termijn van ten minste veertien dagen voor het indienen van opmerkingen en door zich in geval van navordering niet te houden aan de termijnen die voor de boeking van die middelen zijn voorgeschreven, waardoor de betaling van de middelen vertraging oploopt, is de Republiek Finland de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, 6 en 9 tot en met 11 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen, zoals gewijzigd bij verordening (Euratom, EG) nr. 1355/96 van de Raad van 8 juli 1996, en van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, alsmede krachtens artikel 220 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.

2)

De Republiek Finland wordt verwezen in de kosten.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 312 van 19.12.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/9


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Sony Supply Chain Solutions (Europe) BV

(Zaak C-153/10) (1)

(Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Communautair douanewetboek - Artikelen 12, leden 2 en 5, 217, lid 1, en 243 - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikelen 10 en 11 - Indeling van goederen - Bindende tariefinlichting - Beroep daarop voor zelfde goed door andere marktdeelnemer dan rechthebbende - Instructies van nationale douanedienst - Gewettigd vertrouwen)

(2011/C 160/07)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staatssecretaris van Financiën

Verwerende partij: Sony Supply Chain Solutions (Europe) BV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van de artikelen 12, leden 2 en 5, 217, lid 1, en 243 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1) en van artikel 11 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1) — Indeling van goederen — Bezwaar tegen een beslissing van de douaneautoriteiten inzake de indeling van een goed — Beroep door klager op een door de douaneautoriteiten van een andere lidstaat verstrekte bindende tariefinlichting voor een soortgelijk goed

Dictum

1)

Artikel 12, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, en de artikelen 10 en 11 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 12/97 van de Commissie van 18 december 1996, moeten aldus worden uitgelegd dat de aangever die in eigen naam en voor eigen rekening douaneaangiften doet, zich niet kan beroepen op een bindende tariefinlichting waarvan niet hijzelf maar wel een gelieerde vennootschap in opdracht waarvan hij die aangiften heeft gedaan, de rechthebbende is.

2)

De artikelen 12, leden 2 en 5, en 217, lid 1, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, alsmede artikel 11 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 12/97, gelezen in samenhang met artikel 243 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, moeten aldus worden uitgelegd dat een belanghebbende, in een procedure ter zake van geheven douanerechten, de heffing kan bestrijden door een in een andere lidstaat voor dezelfde goederen verstrekte bindende tariefinlichting over te leggen als bewijs, zonder dat de door deze bindende tariefinlichting beoogde rechtsgevolgen kunnen intreden. Het staat evenwel aan de nationale rechter, uit te maken of de desbetreffende procesregels van de betrokken lidstaat voorzien in de mogelijkheid om dergelijke bewijsmiddelen over te leggen.

3)

Artikel 12 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, en artikel 10, lid 1, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 12/97, moeten aldus worden uitgelegd dat een nationaal beleidsbesluit op grond waarvan de nationale autoriteiten zich voor de tariefindeling van aangegeven goederen kunnen baseren op een aan een derde voor dezelfde goederen verstrekte bindende tariefinlichting, bij de importeurs geen gewettigd vertrouwen heeft kunnen wekken dat zij zich op dat besluit mogen beroepen.


(1)  PB C 179 van 03.07.2010.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/9


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 april 2011 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-305/10) (1)

(Niet-nakoming - Spoorvervoer - Richtlijn 2005/47/EG - Arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten in spoorwegsector verrichten - Overeenkomst tussen sectorale sociale partners op Europees niveau - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2011/C 160/08)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Peere en M. van Beek, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep wegens niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en/of mee te delen die zijn voorgeschreven door richtlijn 2005/47/EG van de Raad van 18 juli 2005 betreffende de overeenkomst tussen de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten in de spoorwegsector verrichten (PB L 195, blz. 15)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/47/EG van de Raad van 18 juli 2005 betreffende de overeenkomst tussen de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten in de spoorwegsector verrichten, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 234 van 28.8.2010.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/10


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 7 april 2011 — Europese Commissie/Ierland

(Zaak C-431/10) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/85/EG - Asielrecht - Toekenning of intrekking van vluchtelingenstatus - Minimumnormen - Onvolledige omzetting binnen gestelde termijn)

(2011/C 160/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en A.-A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordiger: D. O’Hagan, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326, blz. 13)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, is Ierland de krachtens artikel 43 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 maart 2011 — M. J. Bakker, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-106/11)

(2011/C 160/10)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: M. J. Bakker

Andere partij: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de aanwijzingsregels van Titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 (1) van toepassing, met als gevolg dat de Nederlandse wetgeving wordt aangewezen, en dientengevolge premies mogen worden geheven op grond van de Nederlandse volksverzekeringen, in een geval als het onderhavige, waarin een in Spanje wondende werknemer met de Nederlandse nationaliteit als zeevarende werkzaam is in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever, en zijn arbeid verricht aan boord van baggerschepen die buiten het grondgebied van de Gemeenschap varen onder Nederlandse vlag, terwijl hij enkel beoordeeld naar de Nederlandse nationale wetgeving niet is aangesloten bij het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid als gevolg van de omstandigheid dat hij niet in Nederland woont?

2)

In hoeverre is het daarbij van belang dat bij de uitvoering van de Nederlandse werknemersverzekeringen een beleid wordt gevoerd op grond waarvan zeevarenden in een geval als het onderhavige door het uitvoeringsorgaan met een beroep op het gemeenschapsrecht als verzekerde worden aangemerkt?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2).


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/11


Beroep ingesteld op 3 maart 2011 — Europese Commissie/Tsjechische Republiek

(Zaak C-109/11)

(2011/C 160/11)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Walkerová en D. Triantafyllou, gemachtigden)

Verwerende partij: Tsjechische Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Tsjechische Republiek, door toe te staan dat niet-belastingplichtigen lid worden van een btw-groep, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 9 en 11 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1);

de Tsjechische Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG wordt als „belastingplichtige” beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Volgens artikel 11 van die richtlijn kan elke lidstaat, na raadpleging van het raadgevend Comité voor de Belasting op de toegevoegde waarde („btw-comité”), personen die binnen het grondgebied van deze lidstaat gevestigd zijn en die juridisch gezien zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, tezamen als één belastingplichtige aanmerken.

Volgens de Commissie is de Tsjechische Republiek, door toe te staan dat niet-belastingplichtigen lid worden van btw-groepen in de zin van artikel 11 van richtlijn 2006/112/EG, de krachtens de artikelen 9 en 11 van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.


(1)  PB L 347, blz. 1.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 4 maart 2011 — Minister van Financiën, andere partij: G. in 't Veld

(Zaak C-110/11)

(2011/C 160/12)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Minister van Financiën

Andere partij: G. in 't Veld

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de aanwijzingsregels van Titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 (1) van toepassing, met als gevolg dat de Nederlandse wetgeving wordt aangewezen, en dientengevolge premies mogen worden geheven op grond van de Nederlandse volksverzekeringen, in een geval als het onderhavige, waarin een in Spanje wonende werknemer met de Nederlandse nationaliteit als zeevarende werkzaam is in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever, onder toepassing van Nederlands arbeidsrecht, en zijn arbeid verricht aan boord van zeeschepen die buiten het grondgebied van de Gemeenschap varen onder de vlag van de Nederlandse Antillen, terwijl hij enkel beoordeeld naar de Nederlandse nationale wetgeving niet is aangesloten bij het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid als gevolg van de omstandigheid dat hij niet in Nederland woont?

2)

In hoeverre is het daarbij van belang dat bij de uitvoering van de Nederlandse werknemersverzekeringen een beleid wordt gevoerd op grond waarvan zeevarenden in een geval als het onderhavige door het uitvoeringsorgaan met een beroep op het gemeenschapsrecht als verzekerde worden aangemerkt?

3)

In hoeverre is het daarbij van belang dat de werkzaamheden incidenteel worden verricht in de territoriale zee van een lidstaat of in een haven op het grondgebied van een lidstaat?


(1)  Verordening van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2).


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/12


Beroep ingesteld op 8 maart 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-122/11)

(2011/C 160/13)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz en G. Rozet, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat, door slechts vanaf 1 augustus 2004 een einde te hebben gesteld aan de verblijfsvoorwaarde die een beletsel vormde voor de indexering van pensioenen van Europese burgers en van burgers van de EER die niet verbleven in een land dat een wederkerigheidsovereenkomst met België had gesloten en door geen einde te hebben gesteld aan de discriminatie die dezen hebben geleden aangezien hen gedurende heel de periode voorafgaand aan 1 augustus 2004 een deel van hun pensioen werd ontzegd, het Koninkrijk België de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 4 en 7 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1), en krachtens de artikelen 18 en 45 VWEU waarin het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit is neergelegd;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie voert aan dat de nationale regeling een discriminatie doet ontstaan tussen eigen staatsburgers en staatsburgers van andere lidstaten aangezien zij slechts aan deze laatsten een voorwaarde van verblijf op het grondgebied van een van de lidstaten of van een land dat met België een wederkerigheidsovereenkomst heeft gesloten, oplegt ten einde in aanmerking te komen voor de indexering van hun pensioen voor de periode voorafgaand aan 1 augustus 2004.

De Commissie voert bovendien aan dat bovenvermelde verordening (EG) nr. 883/2004 niet langer voorziet in de voorwaarde van verblijf op het grondgebied van een lidstaat om zich te kunnen beroepen op het beginsel van gelijke behandeling. De personen op wie deze verordening van toepassing is, kunnen dus om de toepassing van dit beginsel verzoeken, zelfs indien zij in een derde staat verblijven. Een staat mag dus indexeringen van pensioenen niet aan zijn eigen staatsburgers voorbehouden, maar moet deze tevens verlenen aan gepensioneerden die in een derde staat verblijven.

Ten slotte kunnen de redenen die de Belgische autoriteiten aanvoeren ter rechtvaardiging van de onmogelijkheid om de gewijzigde wetgeving met terugwerkende kracht toe te passen, met name het gewettigd vertrouwen, de praktische moeilijkheden en de financiële gevolgen, niet worden aanvaard.


(1)  PB L 166, blz. 1, rectificatie PB L 200, blz. 1.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/12


Beroep ingesteld op 25 maart 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-145/11)

(2011/C 160/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Šimerdová en A. Marghelis, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Franse Republiek, door te weigeren twee aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen van de geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik CT-Line 15 % Premix en CT-Line 15 % Oral Powder in het kader van de gedecentraliseerde procedure van richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (1) te valideren, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 32 en 33 van die richtlijn;

de Franse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep stelt de Commissie dat richtlijn 2001/82/EG het een lidstaat niet mogelijk maakt om in het kader van de gedecentraliseerde procedure een vergunningsaanvraag juridisch en wetenschappelijk te beoordelen. De validatiefase is enkel bedoeld om na te gaan of het ingediende dossier in alle lidstaten gelijk is, of het volledig is en de lijst van betrokken lidstaten bevat, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, lid 1, van de richtlijn. Verzoekster verwijt verweerster dat zij vergunningsaanvragen met name afwijst op gronden die verband houden met de samenstelling van het geneesmiddel en zijn farmaceutische vorm, de gestelde niet-overeenstemming met het nationale recht en de eventuele risico’s voor de volksgezondheid.

De Commissie wijst er ook op dat de lidstaten die betrokken zijn bij een vergunningsaanvraag in de validatiefase verplicht zijn het door de referentielidstaat overgelegde beoordelingsrapport goed te keuren, tenzij zij overeenkomstig artikel 33 van de richtlijn een ernstig potentieel risico voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu aanvoeren. De Franse autoriteiten hebben echter niet de in dat artikel bedoelde procedure gevolgd.


(1)  Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311, blz. 1).


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Riigikohus (Republiek Estland) op 25 maart 2011 — AS Pimix (in liquidatie)/Maksu- ja Tolliameti Lõuna maksu- ja tollikeskus; Põllumajandusministeerium (ministerie van Landbouw)

(Zaak C-146/11)

(2011/C 160/15)

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Riigikohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AS Pimix (in liquidatie)

Verwerende partijen: Maksu- ja Tolliameti Lõuna maksu- ja tollikeskus; Põllumajandusministeerium (ministerie van Landbouw)

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie juncto artikel 58 van de Toetredingsakte in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (arresten van 11 december 2007, Skoma-Lux, C-161/06, Jurispr. blz. I-10841; 4 juni 2009, Balbiino, C-560/07, Jurispr. blz. I-4447, en 29 oktober 2009, Rakvere Lihakombinaat, C-140/08, Jurispr. blz. I-10533) aldus worden uitgelegd dat van een particulier de nakoming van de uit verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Europese Commissie van 10 november 2003 (1) voortvloeiende verplichting kan worden geëist,

a)

niettegenstaande dat voormelde verordening op 1 mei 2004 niet in de Estse taal was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie

b)

en de wetgever van de betrokken lidstaat de in de verordening opgenomen definitie van landbouwproducten niet in een nationale handeling heeft overgenomen, maar enkel heeft verwezen naar artikel 4, lid 5, van voormelde, niet regelmatig bekendgemaakte verordening,

c)

wanneer de particulier evenwel een uit deze verordening voortvloeiende verplichting is nagekomen (hij heeft de voorraad met de juiste warencode aangegeven) en deze verplichting niet heeft aangevochten

d)

en de hem opgelegde belasting door de bevoegde instantie van de lidstaat is vastgesteld op een tijdstip waarop verordening nr. 1972/2003 reeds in de Estse taal was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie?

2)

Kan uit artikel 58 van de Toetredingsakte juncto artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie alsook punt 3 van de considerans en artikel 4 van verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Commissie van 10 november 2003 worden afgeleid dat een lidstaat van een particulier de belasting op overtollige voorraden kan invorderen, wanneer verordening nr. 1972/2003 op 1 mei 2004 niet in de Estse taal was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, maar deze verordening, toen de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat later de belasting vaststelde, reeds in de Estse taal was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie?


(1)  Verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Commissie van 10 november 2003 betreffende de overgangsmaatregelen die voor het handelsverkeer van landbouwproducten moeten worden vastgesteld wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 293, blz. 3).


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/13


Beroep ingesteld op 28 maart 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-150/11)

(2011/C 160/16)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Beynet en A. Marghelis, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door bij de technische controle die voorafgaat aan de inschrijving van een eerder in een andere lidstaat ingeschreven voertuig niet alleen de overlegging van het kentekenbewijs te verlangen, maar ook het conformiteitscertificaat, en door eerder in een andere lidstaat ingeschreven voertuigen vóór hun inschrijving aan een technische controle te onderwerpen waarbij geen rekening wordt gehouden met de resultaten van de technische controle in een andere lidstaat, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (1) en artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie voert ter onderbouwing van haar beroep twee grieven aan: schending van artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en van richtlijn 1999/37/EG door de nationale wettelijke regeling die voorafgaand aan de inschrijving van een eerder in een andere lidstaat ingeschreven voertuig de overlegging van het conformiteitscertificaat verlangt en die geen rekening houdt met de resultaten van de eerdere technische controle in die andere staat.

Met haar eerste grief verwijt de Commissie verweerder dat hij een algemene en systematische technische controle oplegt voordat voordien in andere lidstaten ingeschreven tweedehands voertuigen kunnen worden ingeschreven, waarbij geen rekening wordt gehouden met eventuele controles die aldaar reeds zijn verricht. Die controle kan bepaalde betrokkenen ervan weerhouden in België tweedehands voertuigen in te voeren die voordien waren ingeschreven in andere lidstaten, hetgeen een bij artikel 34 VWEU verboden belemmering van het vrij verkeer van goederen oplevert.

Met haar tweede grief wijst de Commissie erop dat volgens de nationale regeling een verzoek om omschrijving niet kan worden aanvaard wanneer een certificaat van de technische controle ontbreekt, dat door de Belgische autoriteiten pas wordt afgegeven na overlegging van het conformiteitscertificaat, bovenop het in een andere lidstaat afgegeven kentekenbewijs. Die regeling druist in tegen artikel 4 van richtlijn 1999/37/EG en holt het beginsel van wederzijdse erkenning van de door andere lidstaten afgeven geharmoniseerde kentekenbewijzen uit. Hoewel die maatregel zonder onderscheid van toepassing is op voertuigen die zijn ingeschreven in België of in een andere lidstaat, raakt hij toch eerder tweedehands voertuigen uit een andere lidstaat, aangezien in de meeste lidstaten het conformiteitscertificaat het voertuig niet vergezelt.


(1)  PB L 138, blz. 57.


Gerecht

28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/15


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Far Eastern New Century/Raad

(Zaak T-167/07) (1)

(Dumping - Invoer van polyethyleentereftalaat uit Taiwan - Vaststelling van dumpingmarge - Asymmetrische berekeningsmethode - Naargelang van afnemers en tijdvakken uiteenlopende exportprijzen - Dumpingmarge waarvan werkelijke omvang niet kan worden weergegeven door symmetrische berekeningsmethode - Motiveringsplicht)

(2011/C 160/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Far Eastern New Century Corp., vroeger Far Eastern Textile Ltd (Taipei, Taiwan) (vertegenwoordiger: P. De Baere, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: oorspronkelijk H. van Vliet en K. Talabér-Ritz, nadien H. van Vliet en M. França, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 192/2007 van de Raad van 22 februari 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Thailand en Taiwan naar aanleiding van een onderzoek bij het vervallen van een maatregel en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 59, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Far Eastern New Century Corp. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/15


Arrest van het Gerecht van 14 april 2011 — Visa Europe en Visa International Service/Commissie

(Zaak T-461/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Acquiringmarkt voor transacties met kredietkaarten en kaarten met uitgestelde debitering - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Beperking van mededinging - Potentiële concurrent - Geldboeten - Verzachtende omstandigheden - Redelijke termijn - Rechtszekerheid - Recht van verdediging)

(2011/C 160/18)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Visa Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk), Visa International Service (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Morris, QC, H. Davies en A. Howard, barristers, V. Davies en H. Masters, solicitors, vervolgens S. Morris, P. Scott, solicitor, A. Howard, V. Davies en C. Thomas, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault, N. Khan en V. Bottka, vervolgens N. Khan en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Primair, verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2007) 4471 def. van de Commissie van 3 oktober 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (COMP/D1/37.860 — Morgan Stanley/Visa International en Visa Europe) en, subsidiair, verzoek om intrekking of vermindering van de bij deze beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Visa Europe Ltd en Visa International Service worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/16


Arrest van het Gerecht van 15 april 2011 — Tsjechische Republiek/Commissie

(Zaak T-465/08) (1)

(„Phare-programma - Door Tsjechische Republiek verkregen „revolverende fondsen” - Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen - Beslissing van Commissie om over te gaan tot invordering door middel van verrekening - Rechtsgrond - Verschillende rechtsordes - Begrip zeker en vaststaand karakter van schuldvordering - Motiveringsplicht”)

(2011/C 160/19)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordiger: M. Smolek, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. van Nuffel, F. Dintilhac en Z. Malůšková, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de beslissing van de Commissie van 7 augustus 2008 om over te gaan tot de invordering door middel van verrekening van de door de Tsjechische Republiek verschuldigde bedragen in het kader van „revolverende fondsen” van het Phare-programma

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Tsjechische Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/16


Arrest van het Gerecht van 14 april 2011 — Lancôme/BHIM — Focus Magazin Verlag (ACNO FOCUS)

(Zaak T-466/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ACNO FOCUS - Ouder nationaal woordmerk FOCUS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009) - Normaal gebruik van ouder merk - Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009))

(2011/C 160/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lancôme parfums et beauté Cie (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en J. Pagenberg, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Focus Magazin Verlag GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Schweizer en J. Berlinger, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 29 juli 2008 (zaak R 1796/2007-1) inzake een oppositieprocedure tussen Focus Magazin Verlag GmbH en Lancôme parfums et beauté Cie

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lancôme parfums et beauté Cie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/16


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-576/08) (1)

(Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Verstrekking van levensmiddelen uit interventievoorraden aan meest behoeftigen - Verordening (EG) nr. 983/2008 - Programma voor toewijzing aan lidstaten van aan begrotingsjaar 2009 toe te rekenen financiële middelen voor distributieprogramma - Marktaankopen - Beroep tot nietigverklaring)

(2011/C 160/21)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Lumma en B. Klein, vervolgens M. Lumma, B. Klein, T. Henze en N. Graf Vitzthum, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en A. Szmytkowska, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, K. Petkovska, S. Johannesson en A. Engman, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: B. Plaza Cruz, gemachtigde); Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en B. Cabouat, gemachtigden); Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk I. Bruni, gemachtigde, vervolgens P. Gentili, avvocato dello Stato); en Republiek Polen (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Dowgielewicz, vervolgens M. Szpunar, en ten slotte M. Szpunar, B. Majczyna en M. Drwiecki, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 983/2008 van de Commissie van 3 oktober 2008 tot vaststelling van een programma voor de toewijzing aan de lidstaten van aan het begrotingsjaar 2009 toe te rekenen financiële middelen voor de levering van levensmiddelen uit de interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap (PB L 268, blz. 3)

Dictum

1)

Artikel 2 van en bijlage II bij verordening (EG) nr. 983/2008 van de Commissie van 3 oktober 2008 tot vaststelling van een programma voor de toewijzing aan de lidstaten van aan het begrotingsjaar 2009 toe te rekenen financiële middelen voor de levering van levensmiddelen uit de interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap, worden nietig verklaard.

2)

De nietigverklaring van artikel 2 van en bijlage II bij verordening nr. 983/2008 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de reeds gedane toewijzingen.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Bondsrepubliek Duitsland.

4)

Het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Polen en het Koninkrijk Zweden zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/17


Arrest van het Gerecht van 14 april 2011 — Nederland/Commissie

(Zaak T-70/09) (1)

(EFRO - Enig programmeringsdocument voor regio Groningen-Drenthe - Beschikking waarbij financiële bijstand wordt verminderd en gedeeltelijke terugbetaling van gestorte bedragen wordt gevorderd - Motiveringsplicht - Artikel 23, lid 1, en artikel 24, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 4253/88)

(2011/C 160/22)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels en M. Noort, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels en A. Steiblytė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 8355 van de Commissie van 11 december 2008 inzake de vermindering van de bijstand uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in het kader van het enig programmeringsdocument nr. 97.07.13.003 voor de onder doelstelling 2 vallende regio Groningen-Drenthe, overeenkomstig beschikking 97/711/EG van de Commissie van 26 mei 1997

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 90 van 18.4.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/17


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Tubesca/BHIM — Tubos del Mediterráneo (T TUMESA TUBOS DEL MEDITERRANEO S.A.)

(Zaak T-98/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk T TUMESA TUBOS DEL MEDITERRANEO S.A. - Ouder nationaal woordmerk en ouder internationaal beeldmerk TUBESCA - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

(2011/C 160/23)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Tubesca (Ailly-sur-Noye, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Greffe, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Tubos del Mediterráneo, SA (Sagunto, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 17 december 2008 (zaak R 518/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen Tubesca en Tubos del Mediterráneo, SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Tubesca wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 102 van 1.5.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/18


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Deichmann/BHIM (Weergave van een chevron omboord met stippellijnen)

(Zaak T-202/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving waarin Europese Gemeenschap wordt aangewezen - Beeldmerk dat chevron omboord met stippellijnen weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

(2011/C 160/24)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deichmann SE, voorheen Heinrich Deichmann-Schuhe GmbH Co. KG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Rauscher, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Weberndörfer, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 april 2009 (R 224/2007-4) inzake de internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen van een beeldmerk dat een afgeronde hoek met stippellijnen weergeeft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Deichmann SE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 180 van 1.8.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/18


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Alder Capital/BHIM — Gimv Nederland (ALDER CAPITAL)

(Zaak T-209/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk ALDER CAPITAL - Oudere Benelux-woordmerken Halder en Halder Investments - Ouder internationaal woordmerk Halder - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 53, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009) - Normaal gebruik van merk - Artikel 15 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 15 van verordening nr. 207/2009))

(2011/C 160/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alder Capital Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: G. Schneider en R. Manea, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Gimv Nederland BV (’s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordigers: M. van de Braak en S. Beelaard, advocaten)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 februari 2009 (zaak R 486/2008-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Halder Holdings BV en Alder Capital Ltd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Alder Capital Ltd wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten die Gimv Nederland BV heeft gemaakt in verband met de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 180 van 1.8.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/19


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — United States Polo Association/BHIM — Textiles CMG (U.S. POLO ASSN.)

(Zaak T-228/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk U.S. POLO ASSN. - Ouder gemeenschapswoordmerk en ouder nationaal woordmerk POLO-POLO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

(2011/C 160/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: United States Polo Association (Lexington, Kentucky, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: P. Goldenbaum, I. Rohr en T. Melchert, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Textiles CMG, SA (Onteniente, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 maart 2009 (zaak R 886/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen Textiles CMG, SA en United States Polo Association

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

United States Polo Association wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 180 van 1.8.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/19


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Safariland/BHIM — DEF-TEC Defense Technology (FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR)

(Zaak T-262/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Uitvoering door BHIM van arrest tot vernietiging van beslissing van zijn kamers van beroep - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht - Artikel 63, lid 2, artikel 65, lid 6, artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009)

(2011/C 160/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Safariland LLC, voorheen Defense Technology Corporation of America (Jacksonville, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Kunze en G. Würtenberger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: DEF-TEC Defense Technology GmbH (Frankfurt-am-Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk H. Daniel en O. Haleen, vervolgens O. Haleen, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 4 mei 2009 [zaak R 493/2002-4 (II)] inzake een oppositieprocedure tussen Defense Technology Corporation of America en DEF-TEC Defense Technology GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Safariland LLC zal haar eigen kosten dragen, alsmede die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en van DEF-TEC Defense Technology GmbH.


(1)  PB C 205 van 29.8.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/19


Arrest van het Gerecht van 12 april 2011 — Fuller & Thaler Asset Management/BHIM (BEHAVIOURAL INDEXING en BEHAVIOURAL INDEX)

(Zaken T-310/09 en T-383/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvragen voor gemeenschapswoordmerken BEHAVIOURAL INDEXING en BEHAVIOURAL INDEX - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2011/C 160/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fuller Thaler Asset Management, Inc. (San Mateo, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Voorwerp

In zaak T-310/09, beroep tegen de beslissing van de grote kamer van beroep van het BHIM van 28 april 2009 (zaak R 323/2008-G) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken BEHAVIOURAL INDEXING als gemeenschapsmerk en, in zaak T-383/09, beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 juni 2009 (zaak R 138/2009-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken BEHAVIOURAL INDEX als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

De zaken T-310/09 en T-383/09 worden gevoegd voor het onderhavige arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

Fuller Thaler Asset Management, Inc. wordt in de zaken T-310/09 en T-383/09 verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 244 van 10.10.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/20


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Bodegas y Viñedos Puerta de Labastida/BHIM — Unión de Cosecheros de Labastida (PUERTA DE LABASTIDA)

(Zaak T-345/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PUERTA DE LABASTIDA - Ouder nationaal woordmerk CASTILLO DE LABASTIDA - Oudere gemeenschapswoordmerken CASTILLO LABASTIDA - Relatieve weigeringsgrond - Normaal gebruik van ouder merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2011/C 160/29)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Bodegas y Viñedos Puerta de Labastida, SL (Autol, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Grimau Muñoz en J. Villamor Muguerza, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Unión de Cosecheros de Labastida, S. Coop. Ltda (Labastida, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. López Ronda, G. Macias Bonilla, vervolgens F. Brandolini Kujman, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 28 mei 2009 (zaak R 1021/2008-1) inzake een oppositieprocedure tussen Unión de Cosecheros de Labastida, S. Coop. Ltda en Bodegas y Viñedos Puerta de Labastida, SL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bodegas y Viñedos Puerta de Labastida, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 256 van 24.10.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/20


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Sociedad Agricola Requingua/BHIM — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (TORO DE PIEDRA)

(Zaak T-358/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TORO DE PIEDRA - Ouder gemeenschapsbeeldmerk D. ORIGEN TORO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Recht om te worden gehoord - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)

(2011/C 160/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sociedad Agricola Requingua Ltda (Santiago, Chili) (vertegenwoordigers: E. Vorbuchner, C. Ley en M. Heidelberg, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (Toro, Spanje)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 18 juni 2009 (zaak R 1117/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen de Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro en Sociedad Agricola Requingua Ltda

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sociedad Agricola Requingua Ltda wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 267 van 7.11.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/21


Arrest van het Gerecht van 14 april 2011 — TTNB/BHIM — March Juan (Tila March)

(Zaak T-433/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Tila March - Ouder nationaal beeldmerk CARMEN MARCH - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2011/C 160/31)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: TTNB (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-M. Moiroux, vervolgens J.-M. Moiroux en C. Beudard, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Carmen March Juan (Madrid, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 augustus 2009 (zaak R 1538/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen Carmen March Juan en TTNB

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

TTNB wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 312 van 19.12.2009.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/21


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Smart Technologies/BHIM (WIR MACHEN DAS BESONDERE EINFACH)

(Zaak T-523/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk WIR MACHEN DAS BESONDERE EINFACH - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2011/C 160/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Smart Technologies ULC (Calgary, Canada) (vertegenwoordigers: M. Edenborough, QC, T. Elias, barrister, en R. Harrison, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 29 september 2009 (zaak R 554/2009-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken WIR MACHEN DAS BESONDERE EINFACH als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Smart Technologies ULC wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 27.2.2010.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/21


Arrest van het Gerecht van 12 april 2011 — Euro-Information/BHIM (EURO AUTOMATIC PAYMENT)

(Zaak T-28/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk EURO AUTOMATIC PAYMENT - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2011/C 160/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Euro-Information — Européenne de traitement de l’information (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Grolée, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 november 2009 (zaak R 635/2009-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken EURO AUTOMATIC PAYMENT als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Euro-Information — Européenne de traitement de l’information wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 27.3.2010.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/22


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Air France/BHIM (Weergave van een parallellogram)

(Zaak T-159/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk in vorm van parallellogram - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2011/C 160/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société Air France (Roissy Charles de Gaulle, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Grolée, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 27 januari 2010 (zaak R 1018/2009-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een teken in de vorm van een parallellogram als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Société Air France wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/22


Arrest van het Gerecht van 13 april 2011 — Zitro IP/BHIM — Show Ball Informática (BINGO SHOWALL)

(Zaak T-179/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BINGO SHOWALL - Ouder gemeenschapsbeeldmerk SHOW BALL - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

(2011/C 160/35)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Zitro IP Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Show Ball Informática Ltda (São Paulo, Brazilië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 9 februari 2010 (zaak R 666/2009-2) inzake een oppositieprocedure tussen Zitro IP Sàrl en Show Ball Informática Ltda

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Zitro IP Sàrl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/22


Beschikking van de president van het Gerecht van 18 maart 2011 — Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband/Commissie

(Zaak T-457/09 R)

(Kort geding - Goedkeuring van staatssteun voor herstructurering van bank - Afstand van divisie ter compensatie - Spoedeisendheid - Belangenafweging)

(2011/C 160/36)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband (Münster, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Rosenfeld en I. Liebach, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, B. Martenczuk en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van artikel 2, lid 1, gelezen in samenhang met de punten 5.4, 5.7 en 6.7 van de eraan gehechte bijlage, van beschikking C(2009) 3900 def. gecorr. van de Commissie van 12 mei 2009 betreffende steunmaatregel C-43/2008 (ex N 390/2008) die Duitsland voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de herstructurering van WestLB AG, gelezen in samenhang met beschikking C(2010) 9525 def. van de Commissie van 21 december 2010, steunmaatregelen MC 8/2009 en C-43/2009 — Duitsland — WestLB afstotingen, voor zover daaruit volgt dat de nieuwe activiteiten van Westdeutsche ImmobilienBank AG na 15 februari 2011 moeten worden beëindigd

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beschikking van 31 januari 2011, Westfälisch-Lippischer Sparkassen- und Giroverband/Commissie (T-457/09 R), wordt ingetrokken.

3)

De verzoeken om toelating tot interventie van Westdeutsche ImmobilienBank AG, Landschaftsverband Westfalen-Lippe, Landschaftsverband Rheinland, WestLB, de deelstaat Nordrhein-Westfalen en Rheinischer Sparkassen- und Giroverband zijn zonder voorwerp geraakt.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/23


Beroep ingesteld op 25 maart 2011 — Automobili Lamborghini/BHIM — Miura Martínez (Miura)

(Zaak T-191/11)

(2011/C 160/37)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Automobili Lamborghini Holding SpA (Sant’Agata Bolognese, Italië) (vertegenwoordiger: P. Kather, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partijen voor de kamer van beroep: Eduardo Miura Martínez (Sevilla, Spanje) en Antonio José Miura Martínez (Sevilla, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 21 januari 2011 in zaak R 161/2010-4 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat het woordbestanddeel „Miura” bevat, voor waren en diensten van de klassen 12, 14, 18, 25 en 28

Houders van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Eduardo Miura Martínez en Antonio José Miura Martínez

Oppositiemerk of -teken: internationaal en nationaal beeldmerk dat het woordbestanddeel „MIURA” bevat, voor waren en diensten van klassen 12, 14, 24, 25 en 39, nationaal woordmerk „MIURA” voor waren van de klassen 18 en 25, alsook de in het economisch verkeer voor de stierenfokkerij gebruikte naam „MIURA”.

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien interveniënten niet het bewijs van het gebruik van de oppositiemerken hebben geleverd, alsook schending van artikel 75 van deze verordening, aangezien verzoekster geen verweer tegen de gronden van de beslissingen heeft kunnen voeren daar de aan de oppositie ten grondslag liggende overwegingen haar niet zijn bezorgd.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/23


Beroep ingesteld op 1 april 2011 — El-Materi/Raad

(Zaak T-200/11)

(2011/C 160/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fahd Mohamed Sakher Ben Mohamed El-Materi (Doha, Qatar) (vertegenwoordigers: M. Lester, Barrister en G. Martin, Solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietig verklaren van uitvoeringsbesluit 2011/79/GBVB van de Raad van 4 februari 2011 tot uitvoering van besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB 2011, L 31, blz. 40), en van verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad van 4 februari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië (PB 2011, L 31, blz. 1), voor zover zij verzoeker betreffen; en

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan:

1)

Aan het criterium om verzoeker in de bijlage bij uitvoeringsbesluit 2011/79/GBVB van de Raad op te nemen, is niet voldaan, aangezien:

verzoeker slechts in deze bijlage mag worden opgenomen indien hij aan het criterium van artikel 1 van besluit 2011/72/GBVB van de Raad (1) voldoet, namelijk indien hij zelf „verantwoordelijk [is] voor het verduisteren van Tunesische overheidsgelden” of met iemand is geassocieerd die daarvoor verantwoordelijk is, aangezien dergelijke personen „daarmee de Tunesische bevolking beroven van de voordelen van een duurzame ontwikkeling van haar economie en samenleving, en de ontwikkeling van de democratie in het land ondermijnen”, zoals in punt 2 van dit besluit uiteengezet.

2)

De Raad heeft verzoekers recht van verdediging en recht op een daadwerkelijke bescherming in rechte geschonden, aangezien:

de restrictieve maatregelen geen procedure bevatten om aan verzoeker het bewijsmateriaal mee te delen waarop het besluit tot bevriezing van zijn activa is gebaseerd, of om hem de mogelijkheid te bieden zich zinnig betreffende dit bewijsmateriaal te uiten;

de redenen in de bestreden maatregelen een algemene, niet-onderbouwde, vage bewering van een gerechtelijk onderzoek bevatten;

de Raad niet de informatie heeft verstrekt die verzoeker nodig heeft om als antwoord hierop zijn standpunt daadwerkelijk kenbaar te maken, zodat een rechterlijke instantie onmogelijk kan beoordelen of het besluit en de beoordeling van de Raad gegrond waren en op overtuigend bewijs waren gebaseerd.

3)

De Raad heeft nagelaten om ten aanzien van verzoeker afdoende te motiveren waarom hij in de bestreden maatregelen is opgenomen en heeft daardoor de op hem rustende verplichting geschonden om duidelijk de werkelijke en specifieke redenen ter rechtvaardiging van zijn besluit aan te geven, met inbegrip van de specifieke individuele redenen waarom hij van mening was dat verzoeker verantwoordelijk is voor het verduisteren van Tunesische overheidsgelden.

4)

De Raad heeft, zonder enige rechtvaardiging of evenredigheid, verzoekers eigendomsrecht en vrijheid van ondernemerschap geschonden, aangezien:

de maatregelen inzake de bevriezing van activa een onmiskenbare en langdurige impact op zijn grondrechten hebben;

zij in hun toepassing op verzoeker niet zijn gerechtvaardigd;

de Raad niet heeft aangetoond dat een volledige bevriezing van de activa de minst belastende manier is om een dergelijke doelstelling te verwezenlijken, en evenmin dat de zeer aanzienlijke aan verzoeker berokkende schade gerechtvaardigd en evenredig is.

5)

De Raad heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door deze restrictieve maatregelen op verzoeker toe te passen, aangezien de Raad blijkbaar geen onderzoek naar verzoeker heeft uitgevoerd of, indien hij dit wel heeft gedaan, zich heeft vergist in zijn conclusie dat er een rechtvaardiging bestond om verzoeker in de restrictieve maatregelen op te nemen.


(1)  Besluit 2011/72/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB 2011, L 28, blz. 62).


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/24


Beroep ingesteld op 4 april 2011 — Si.mobil/Commissie

(Zaak T-201/11)

(2011/C 160/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Si.mobil telekomunikacijske storitve d.d. (Ljubljana, Republiek Slovenië) (vertegenwoordigers: P. Alexiadis en E. Sependa, Solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

beschikking C(2011) 355 def. van de Europese Commissie van 24 januari 2011 in de zaak nr. COMP/39.707 Si.mobil/Mobitel nietig verklaren; en

verweerder verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar vordering verzoekt verzoekster krachtens artikel 263 VWEU om de nietigverklaring van beschikking C(2011) 355 def. van de Europese Commissie van 24 januari 2011 in de zaak nr. COMP/39.707 Si.mobil/Mobitel betreffende de afwijzing van een klacht die zij op 14 augustus 2009 met een beroep op artikel 102 VWEU had ingediend wegens vermeend misbruik vanwege Mobitel bij de functionele graad van mededinging op het gebied van klein- en groothandel op een aantal markten voor mobiele communicatie.

Tot staving van haar vordering voert verzoekster twee middelen aan:

1)

Eerste middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij de toepassing van de in verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (1) en in de mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking van mededingingsautoriteiten (PB 2004 C 101, blz. 43) neergelegde regels voor de bevoegdheidstoewijzing, aangezien:

de Commissie met de vaststelling van het bestreden besluit, niet de effectieve toepassing van het recht van de Europese Unie heeft kunnen waarborgen en dus de belangrijkste op verordening nr. 1/2003 van toepassing zijnde voorschriften van openbare orde niet heeft geëerbiedigd en evenmin haar eigen zelfopgelegde regels zoals neergelegd in de mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking van mededingingsautoriteiten en in de rechtspraak;

de Commissie de krachtens de mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking van mededingingsautoriteiten op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, aangezien zij niet is opgetreden wanneer een „nationale mededingingsautoriteit de procedure onnodig laat aanslepen”, hetgeen het geval is wanneer de bij Sloveens recht opgelegde deadline van twee jaar is verstreken zonder dat de nationale mededingingsautoriteit zelfs maar een definitieve mededeling van de punten van bezwaar heeft verstuurd. Bovendien heeft de Commissie bewijsmateriaal buiten beschouwing gelaten dat overduidelijk aantoonde dat zij de „best geschikte” autoriteit was om te oordelen over de betrokken vorderingen. In die omstandigheden is het hoogst onwaarschijnlijk dat de Sloveense mededingingsautoriteit „een einde kan maken aan de inbreuk” op een redelijke en passende wijze. In de onderhavige zaak daarentegen is het duidelijk dat de „communautaire bepalingen […] door de Commissie doeltreffender kunnen worden toegepast”.

2)

Tweede middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij de toepassing van de in de Automec-rechtspraak (2) neergelegde afweging, aangezien:

verzoekster van mening is dat de beoordelingsmarge van de Commissie om overeenkomstig de Automec-rechtspraak te beslissen al dan niet gebruik te maken van haar bevoegdheid om kennis te nemen van de zaak, niet ongebonden is. Met het oog daarop heeft verzoekster een groot aantal bewijselementen aangevoerd die aantonen dat er een „communautair belang” is voor de Commissie om kennis te nemen van de klachten van Si.mobil, hetgeen de Commissie onrechtmatig heeft nagelaten. Overigens heeft de Commissie haar eigen richtsnoeren betreffende de handhavingsprioriteiten van de Commissie bij de toepassing van artikel 82 van het EG-Verdrag op onrechtmatig uitsluitingsgedrag door ondernemingen met een machtspositie (PB 2009, C 45, blz. 7) niet nageleefd, aangezien beide soorten inbreuken op het mededingingsrecht (prijssqueeze en afbraakprijzen), waaraan verzoekster is onderworpen, in voormeld document als een handhavingsprioriteit voor de Commissie worden beschouwd en er een groeiend belang is om duidelijkheid te scheppen aangaande de wijzen waarop de Commissie deze rechtsbeginselen zal toepassen, niet in het minst in de sector van mobiele communicatie waarin dergelijke precedenten nog ontbreken.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

(2)  T-24/90, Automec/Commissie, 18 september 1992, Jurispr. 1992, blz. II-2223


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/25


Beroep ingesteld op 4 april 2011 — Aeroporia Aigaiou Aeroporiki en Marfin Investment Group Symmetochon/Commissie

(Zaak T-202/11)

(2011/C 160/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Aeroporia Aigaiou Aeroporiki AE (Athene, Griekenland) en Marfin Investment Group Symmetochon AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: A. Ryan, Solicitor, G. Bushell, Solicitor, P. Stamou en I. Dryllerakis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietig verklaren beschikking nr. C(2011) 316 van de Europese Commissie van 26 januari 2011 in zaak COMP/M.5830 betreffende de voorgenomen fusie van Aegean Airlines SA en Olympic Air SA, Olympic Handling SA en Olympic Engineering SA op grond van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1); en

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zes middelen aan:

1)

Schending van fundamentele procedurele vereisten en/of kennelijke beoordelingsfout, door een markt voor alleen tijdgevoelige luchtvaartpassagiers af te bakenen, aangezien:

de Commissie op basis van opbrengst- of inkomstenbeheer een markt voor tijdgevoelige passagiers afbakent, die tijdens de administratieve procedure nooit ter sprake was gekomen; en

de beschikking niet kan worden gebaseerd op een markt die slechts tijdgevoelige passagiers omvat, aangezien dit geen steun vindt in het heersende economische denken en in strijd is met het dossier van de Commissie zelf.

2)

Kennelijke beoordelingsfout, door te concluderen dat veerdiensten slechts een „beperkte concurrentiedruk” uitoefenen op luchtvervoerdiensten op acht routes, aangezien:

de Commissie erg selectief is in het bewijs dat zij ter ondersteuning van haar conclusies aanvoert en dit bewijs in strijd is met alle bewijsregels en geen empirisch of onderzoekswerk bevat. Bovendien staaft dit bewijs, indien het objectief wordt gelezen, eigenlijk de tegenovergestelde conclusie, namelijk dat veerdiensten wel een daadwerkelijke concurrentiedruk uitoefenen voor niet-tijdgevoelige en/of alle passagiers op deze acht routes.

3)

Motiveringsgebrek en/of onjuiste rechtsopvatting en/of kennelijke beoordelingsfout, door te concluderen dat de daadwerkelijke mededinging aanzienlijk wordt beperkt doordat de nauwe concurrentieverhouding tussen Aegean en Olympic verdwijnt, aangezien:

de beschikking nalaat te preciseren waarin de schade precies bestaat; en

de Commissie nalaat samenhangend en overtuigend bewijs aan te voeren waaruit blijkt dat passagiers van één van beide verzoeksters niet zouden overschakelen op veerdiensten indien de vliegtuigtickets 5-10 % duurder zouden worden, hetgeen hier de relevante vraag is.

4)

Kennelijke beoordelingsfout en/of onjuiste rechtsopvatting, door te concluderen dat er toetredingsdrempels bestaan, waardoor toetreding na de fusie onwaarschijnlijk is, aangezien:

de Commissie een onjuist juridisch criterium heeft toegepast, waarbij zij vereiste dat vóór de fusie duidelijke en uitvoerige toetredingsplannen bestonden, terwijl aan dit criterium onmogelijk kan worden voldaan; en

de feitelijke beoordeling door de Commissie gebrekkig is, gebaseerd is op zeer selectief bewijsmateriaal en volledig nalaat de zaak zorgvuldig te onderzoeken.

5)

Schending van fundamentele procedurele vereisten en/of kennelijke beoordelingsfout bij de analyse van de door verzoekende partijen aangebrachte feiten, aangezien:

wat de door Aegean aangebrachte feiten betreft, de conclusies van de beschikking volledig op een schending van verzoeksters’ recht van verdediging steunen. Ondanks de vele opmerkingen van verzoeksters, liet de Commissie na om de door Aegean aangebrachte feiten tijdens de administratieve procedure te bespreken en zette zij haar standpunt eerst in de beschikking uiteen. Bovendien is de beoordeling door de Commissie onjuist, aangezien zij louter op een analyse ex post is gebaseerd; en

wat de door Olympic aangebrachte feiten betreft, de Commissie in haar beoordeling enkel kritiek uitoefent op het model van Marfin, zonder een behoorlijke beoordeling ex ante uit te voeren, voornamelijk omdat niet verder wordt gegaan dan het zomerseizoen van 2011 van de IATA. Bovendien zijn de conclusies ervan slechts beweringen, die niet op gegevens zijn gesteund.

6)

Schending van verzoeksters’ grondrechten, aangezien:

de administratieve procedure bij de Commissie niet voldeed aan de normen van eerlijkheid van het bestuur, in de zin van het recht van verweer, neergelegd in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en van de verplichting tot behoorlijk bestuur, neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten. De Commissie heeft haar verplichting tot zorgvuldig onderzoek geschonden en aldus de bewijslast op verzoeksters gelegd.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 2004, L 24, blz. 1).


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/26


Beroep ingesteld op 4 april 2011 — Spanje/Commissie

(Zaak T-204/11)

(2011/C 160/41)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) nr. 15/2011 van de Commissie van 10 januari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2074/2005 wat betreft erkende testmethoden voor de detectie van mariene biotoxines in levende tweekleppige weekdieren, en

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met de bestreden verordening heeft de Commissie de vloeistofchromatografiemassaspectrometriemethode (LC-MS/MS) als referentiemethode voor de detectie van lipofiele mariene toxines opgelegd ter vervanging van de bioassay in muizen.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van artikel 168 VWEU en van het bij de vaststelling van besluiten door de instellingen van de Unie geldende evenredigheidsbeginsel

De nieuwe referentiemethode voor de detectie van lipofiele toxines is uit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid niet beter dan de bioassay in muizen.

2)

Tweede middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

Bij de vervanging van de bioassay in muizen door LC-MS/MS als referentiemethode voor de detectie van lipofiele toxines heeft de Commissie geen evaluatie gemaakt van alle gegevens en relevante omstandigheden van de situatie die zij beoogde te regelen, aangezien zij geen rekening hield met de economische gevolgen van die verandering voor de betrokken productiesector.

3)

Derde middel: schending van het vertrouwensbeginsel

Producenten van levende tweekleppige weekdieren mochten erop vertrouwen dat de Commissie de bioassay in muizen niet als referentiemethode voor de detectie van lipofiele toxines zou vervangen totdat was voldaan aan de voorwaarden van bijlage III, hoofdstuk III, deel B, punt 4, bij verordening nr. 2074/2005 in de oorspronkelijke bewoordingen daarvan.


Gerecht voor ambtenarenzaken

28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/28


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 24 maart 2011 — Canga Fano/Raad

(Zaak F-104/09) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2009 - Besluit tot niet-bevordering - Vergelijking van verdiensten - Kennelijk onjuiste beoordeling - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding)

(2011/C 160/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Diego Canga Fano (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en K. Zieleśkiewicz, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij om verzoeker niet op te nemen op de lijst van personen die in het kader van de bevorderingsronde 2009 tot de rang AD 13 zijn bevorderd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Canga Fano zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 37 van 13.2.2010, blz. 51.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/28


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 13 april 2011 — Vakalis/Commissie

(Zaak F-38/10) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioen - Overdracht van in Griekenland verkregen pensioenrechten aan pensioenregeling van de ambtenaren van de Unie - Berekening van extra pensioenjaren - Exceptie van onwettigheid van AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut - Beginsel van gelijke behandeling - Beginsel van neutraliteit van euro)

(2011/C 160/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ioannis Vakalis (Luvinate, Italië) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Martin en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het Bureau beheer en afwikkeling van individuele rechten houdende vaststelling van verzoekers pensioenrechten in het kader van de overdracht daarvan aan de regeling van de Unie

Dictum

1)

Het beroep wordt deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

2)

De Europese Commissie zal naast haar eigen kosten de helft van de kosten van Vakalis dragen.

3)

Vakalis zal de helft van zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 209 van 31.7.2010, blz. 54.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/28


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 4 april 2011 — AO/Commissie

(Zaak F-45/10) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Tuchtmaatregel - Tuchtrechtelijk ontslag - Artikel 35, leden 1, sub d, en 2, sub a, van het Reglement voor de procesvoering - Beroeps deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

(2011/C 160/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AO (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Schober, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, nietigverklaring van besluit CMS 07/046 van de Commissie om verzoeker met ingang van 15 augustus 2009 zonder vermindering van pensioenrechten tuchtrechtelijk te ontslaan en nietigverklaring van alle besluiten die tussen september 2003 en zijn tuchtrechtelijk ontslag jegens verzoeker zijn genomen en, anderzijds, vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.

2)

Verzoeker zal alle kosten dragen.


(1)  PB C 221 van 14.8.2010, blz. 60.


28.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 160/29


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 31 maart 2011 — M/Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA)

(Zaak F-23/07 RENV-RX) (1)

(2011/C 160/45)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft na een minnelijke regeling de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 117 van 26/05/07, blz. 35.