Verbranding van afval

De Europese Unie (EU) stelt maatregelen vast die ten doel hebben de verontreiniging van lucht, water en bodem ten gevolge van de verbranding en meeverbranding van afvalstoffen, alsmede de daaruit voortvloeiende risico's voor de menselijke gezondheid, te voorkomen of te beperken. Deze maatregelen voorzien in een vergunningsplicht voor verbrandings- en meeverbrandingstallaties en grenswaarden voor de emissie van verontreinigende stoffen in lucht en water.

BESLUIT

Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval [Zie wijzigingsbesluiten].

SAMENVATTING

De verbranding van al dan niet gevaarlijke afvalstoffen kan aanleiding geven tot de emissie van stoffen die de lucht, het water en de bodem verontreinigen en een schadelijk effect hebben op de menselijke gezondheid. Om deze risico’s te beperken legt de Europese Unie (EU) exploitatievoorwaarden alsook technische eisen op met betrekking tot verbrandingsinstallaties * en meeverbrandingsinstallaties * voor afvalstoffen.

Installaties

Deze richtlijn is niet alleen van toepassing op installaties voor de verbranding van vaste en vloeibare afvalstoffen, maar ook op meeverbrandingsinstallaties.

De richtlijn is niet van toepassing op experimentele installaties ter verbetering van het verbrandingsproces waar per jaar minder dan 50 ton afval wordt verwerkt en op installaties waar uitsluitend de volgende afvalstoffen verwerkt worden:

Vergunningen

Alle verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties moeten over een vergunning voor de uitoefening van hun activiteiten beschikken. Deze vergunning wordt afgegeven door een bevoegde instantie op voorwaarde dat de in de richtlijn vastgestelde voorschriften worden nageleefd. In de vergunning worden de categorieën en hoeveelheden afvalstoffen gespecificeerd die kunnen worden behandeld, alsook de verbrandings- of meeverbrandings­capaciteit van de installatie en de bemonsterings- en meetprocedures die voor lucht- en waterverontreinigende stoffen zullen worden gebruikt.

Aflevering en inontvangstneming van het afval

Bij de levering en de inontvangstneming van het afval dient de exploitant van de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen om negatieve gevolgen voor het milieu en voor de menselijke gezondheid te voorkomen.

Voordat het gevaarlijke afval in een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie kan worden aanvaard, moet de exploitant bovendien in kennis zijn gesteld van alle administratieve informatie over het opwekkingsproces, de fysische en chemische samenstelling van de afvalstoffen en hun gevaarlijke eigenschappen.

Exploitatievoorwaarden

Om de totale verbranding van de afvalstoffen te waarborgen voorziet de richtlijn in de verplichting voor alle installaties om het bij het proces ontstane gas gedurende ten minste twee seconden op een temperatuur van 850 °C te houden. Indien gevaarlijk afval met een gehalte van meer dan 1 % gehalogeneerde organische stoffen, uitgedrukt in chloor, wordt verbrand, dient de temperatuur gedurende ten minste twee seconden tot 1 100 °C te worden opgevoerd.

De warmte die door het verbrandingsproces wordt opgewekt wordt zoveel mogelijk teruggewonnen.

Grenswaarden voor emissies in de lucht

Verbrandingsinstallaties worden op zodanige wijze ontworpen dat de in bijlage V genoemde emissiegrenswaarden in het rookgas niet worden overschreden. Deze grenswaarden hebben betrekking op zware metalen, dioxines en furanen, koolmonoxide (CO), stof, totale hoeveelheid organische koolstof (TOC), zoutzuur (HCl), waterstoffluoride (HF), zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NO en NO2).

De bepaling van de grenswaarden voor emissies van meeverbrandingsinstallaties in de lucht zijn vastgesteld in bijlage II. In dezelfde bijlage is ook voorzien in speciale voorschriften voor cementovens en verbrandingsinstallaties die afvalstoffen meeverbranden.

Emissiegrenswaarden voor lozingen van afvalwater van de reiniging van rookgassen

Verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties moeten verplicht over een vergunning beschikken voor het lozen van bij de reiniging van rookgassen ontstaan afvalwater. Deze vergunning moet ervoor zorgen dat de in bijlage IV bij de richtlijn aangegeven emissiegrenswaarden niet worden overschreden.

Residuen

De residuen van het verbrandings- of meeverbrandingsproces moeten tot een minimum worden beperkt en zoveel mogelijk worden gerecycleerd. Bij het vervoer van droge residuen moeten voorzorgen genomen worden om verspreiding in het milieu te voorkomen. Er moeten tests worden uitgevoerd om na te gaan welke de fysische en chemische eigenschappen en het verontreinigend vermogen van de verschillende verbrandingsresiduen zijn.

Controle en bewaking

Krachtens de richtlijn moet er meetapparatuur wordt geïnstalleerd ter bewaking van de relevante exploitatieparameters en emissies. De emissies in de lucht worden permanent of periodiek gemeten overeenkomstig artikel 11 van en bijlage III bij de richtlijn.

Inzage van informatie en inspraak

Aanvragen voor nieuwe vergunningen voor verbrandingsinstallaties worden ter inzage gelegd van het publiek zodat dit laatste zijn opmerkingen kan maken alvorens de bevoegde instantie haar beslissing neemt.

Voor installaties met een nominale capaciteit van meer dan twee ton per uur wordt een door de exploitant bij de bevoegde instantie ingediend verslag over de werking van en de controle op de installatie beschikbaar gesteld voor het publiek. De bevoegde autoriteit stelt ook een lijst van de installaties met een nominale capaciteit van minder dan twee ton per uur ter beschikking van het publiek.

Toepassingsverslagen

Vóór 31 december 2008 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de richtlijn, de voortgang die is geboekt bij de beheersing van de emissies en de ervaring die is opgedaan met het beheer van de afvalstoffen. Dit verslag werd opgenomen in Mededeling COM(2007) 843 definitief.

Over de tenuitvoerlegging van de richtlijn zullen ook nog andere rapporten worden ingediend.

Sancties

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn.

Context

Deze richtlijn heeft ten doel de bestaande wetgeving aan te passen aan de technische vooruitgang op het gebied van controle van de emissies van verbrandingsprocedés alsmede ervoor te zorgen dat de door de Gemeenschap aangegane internationale verbintenissen inzake verontreiniging worden nageleefd, in het bijzonder die met betrekking tot de vaststelling van grenswaarden voor de emissie van dioxinen, kwik en stofdeeltjes door de verbranding van afval. De richtlijn stoelt op een geïntegreerde aanpak: de grenswaarden voor emissies in de lucht worden geactualiseerd en aangevuld met grenswaarden voor emissies in het water.

Belangrijkste begrippen

Referenties

Besluit

Datum van inwerkingtreding

Uiterste datum voor omzetting in nationaal recht

Publicatieblad

Richtlijn 2000/76/EG

28.12.2000

28.12.2002

L 332 van 28.12.2000

Wijzigingsbesluit

Datum van inwerkingtreding

Uiterste datum voor omzetting in nationaal recht

Publicatieblad

Verordening (EG) nr. 1137/2008

11.12.2008

-

L 311 van 21.11.2008

De opeenvolgende wijzigingen en rectificaties van Richtlijn 2000/76/EG zijn in de basistekst opgenomen. Deze geconsolideerde versie heeft slechts informatieve waarde.

GERELATEERDE BESLUITEN

Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) Voor de EER relevante tekst [Publicatieblad L 334 van 17.12.2010].

Beschikking 2006/329/EG van de Commissie van 20 februari 2006 tot vaststelling van een vragenlijst voor de verslagen van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval [Publicatieblad L 121 van 6.5.2006].

See also

Laatste wijziging: 27.10.2011