Referentiescenario: de Europese Raad van Madrid

De Europese Raad heeft in zijn zitting van 15 en 16 december 1995 te Madrid bevestigd dat de derde fase van de Economische en Monetaire Unie op 1 januari 1999 ingaat overeenkomstig de convergentiecriteria, het tijdschema, de protocollen en de procedures die in het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgelegd.

DE NAAM VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MUNT

De naam van de nieuwe munt is een belangrijk element bij de voorbereiding van de overschakeling op de gemeenschappelijke munt, aangezien de aanvaardbaarheid van de Economische en Monetaire Unie bij het publiek voor een deel hiervan afhangt. De Europese Raad is van mening dat de gemeenschappelijke munt in alle officiële talen van de Europese Unie dezelfde naam moet hebben, rekening houdend met het bestaan van verschillende alfabetten; de naam moet eenvoudig zijn en Europa verzinnebeelden.

De Europese Raad heeft derhalve besloten dat vanaf de aanvang van de derde fase de Europese munt de naam "euro" zal dragen. Deze is bedoeld als volledige naam en niet als een voorvoegsel dat aan de nationale valutanamen voorafgaat.

De specifieke naam "euro" wordt gebruikt in de plaats van de generieke benaming "ecu" die in het Verdrag wordt gebruikt ter verwijzing naar de Europese munteenheid. De regeringen van de vijftien lidstaten zijn gezamenlijk overeengekomen dat dit besluit de erkende en definitieve interpretatie van de toepasselijke Verdragsbepalingen vormt.

HET SCENARIO VOOR DE INVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MUNT

Teneinde meer uitsluitsel de geven over de hele invoering van de gemeenschappelijke munt, heeft de Europese Raad het scenario voor de invoering van de gemeenschappelijke munt aangenomen, dat gebaseerd is op het ontwerp dat de Raad op zijn verzoek heeft opgesteld, in overleg met de Commissie en het Europees Monetair Instituut.

Het scenario waarborgt transparantie, versterkt de geloofwaardigheid en onderstreept de onomkeerbaarheid van het proces. Het heeft tot doel de noodzakelijke rechtszekerheid (esdeenfr) te bieden, de aanpassingskosten tot een minimum te beperken en concurrentieverstoringen te vermijden. Doordat in het scenario concrete maatregelen worden aangekondigd die volgens een welbepaald tijdschema moeten worden genomen, verschaft het de deelnemers aan het economische leven de nodige informatie om zich aan de invoering van de gemeenschappelijke munt aan te passen.

Dit referentiescenario is geordend in drie fasen waarbij rekening wordt gehouden met het aanpassingsvermogen van de gebruikers.

Fase A: besluit aangaande de aanvang van de Economische en Monetaire Unie

Op 1 en 2 mei 1998 heeft de Raad, in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders, overeenkomstig de procedure die in het Verdrag voorzien is, de lidstaten aangewezen die een voldoende mate van convergentie hebben bereikt om aan de EMU te kunnen deelnemen. De gegevens over 1997 (esdeenfr) zullen als uitgangspunt dienen voor dit "overgangsexamen". De Raad Economie-Financiën zal in mei 1998 de onderlinge wisselkoersverhoudingen van de deelnemende valuta aankondigen. Er zal evenwel tot 31 december 1998 gewacht moeten worden om de definitieve omrekeningskoers (esdeenfr) tussen de nationale munteenheden en de euro te kennen.

Zodra de lijst van deelnemende landen bekend is, moeten de regeringen van deze lidstaten met eenparigheid van stemmen een aantal wettelijke bepalingen vaststellen en de directie van de Europese Centrale Bank (ECB) benoemen. Daarna worden de ECB en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) opgericht.

Vervolgens worden de voorwaarden voor het voeren van het monetaire en wisselkoersbeleid vastgesteld en kan de aanmaak van euro-muntstukken en euro-bankbiljetten (esdeenfr) beginnen. De reeks munten gaat van 0,01 tot 2 euro, en die van de bankbiljetten van 5 tot 500 euro.

Tijdens deze hele fase zal het hele economische stelsel van de deelnemende landen op basis van de nationale munteenheden blijven functioneren. Er zullen evenwel meer voorbereidingen worden getroffen met het oog op de overschakeling op de euro, vooral bij overheidsdiensten en financiële instellingen.

Fase B: feitelijke start van de Economische en Monetaire Unie

Op 1 januari 1999 is fase B begonnen (en daarmee ook de derde fase van de EMU) met de onherroepelijke vaststelling van de omrekeningkoersen (esdeenfr) voor de valuta van de deelnemende landen, zowel onderling als ten opzichte van de euro. Deze fase zal drie jaar duren.

Vanaf dat moment zal de euro een volwaardige munt zijn, waarvan de externe waarde overeenkomt met die van de officiële ecu-mand, die ophoudt te bestaan.

Het ESCB, bestaande uit de ECB en de nationale centrale banken, wordt operationeel. Het legt het monetaire beleid en het wisselkoersbeleid voor de euro (vaststelling van de korte rente, interventies ten opzichte van dollar en yen, enz.) bepalen en ten uitvoer. De wisselkoersen van de deelnemende nationale munten zullen verdwijnen.

De stelsels voor de betaling van grote bedragen (interbancaire, monetaire, valuta- en kapitaalmarkten), met name het door het ESCB beheerde TARGET-stelsel, maken gebruik van de euro. Nieuwe uitgiften van overheidsschuld geschieden eveneens in de euro.

In die fase bestaat de euro echter alleen als giraal geld, aangezien de in omloop zijnde bankbiljetten en muntstukken nog in de nationale munteenheden zijn uitgedrukt. De voornaamste systemen voor kleine betalingen (overschrijvingen, betaalkaarten, cheques enz.) zijn aangepast aan de invoering van de euro. Het gebruik van de euro zal dan wel mogelijk maar nog niet verplicht zijn.

Fase C: de algehele overschakeling op één munt

Op 1 januari 2002 zullen er, naast de nationale bankbiljetten en munten, euro-bankbiljetten en -munten in de omloop (esdeenfr) worden gebracht. Deze zullen dan een wettig betaalmiddel zijn, terwijl de nationale bankbiljetten en munten geleidelijk uit de omloop zullen worden genomen.

Alle monetaire transactie verlopen in euro's. Wanneer in contracten verwezen wordt naar de nationale munt, zal deze worden omgerekend in euro's volgens de onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoersen, zonder dat voor het overige de contractuele bepalingen en voorwaarden worden gewijzigd (continuïteit van contracten (esdeenfr)).

Deze fase zal niet langer duren dan strikt noodzakelijk is teneinde zo veel mogelijk de complicaties te beperken, die voor de gebruikers zouden ontstaan wanneer gedurende langere tijd gelijktijdig twee munteenheden in de omloop zouden zijn. De lidstaten kunnen besluiten die periode te verkorten. In ieder geval zullen de nationale bankbiljetten en munten uiterlijk tot 1 juli 2002 een wettig betaalmiddel zijn en zij kunnen daarna dus niet meer als zodanig worden gebruikt.

Het proces van de overschakeling op één munt zal daarmee zijn afgerond: vanaf die datum zal voor de hele economie van de deelnemende landen uitsluitend gebruik worden gemaakt van de euro. Gedurende enige tijd zal het nog mogelijk zijn om gratis de oude nationale bankbiljetten en munten in te wisselen bij de nationale centrale banken.

Laatste wijziging: 20.06.2006