De weg naar een eenheidsmunt: kort historisch overzicht van de EMU

De euro maakt deel uit van het dagelijks leven van de burgers van 17 lidstaten van de Europese Unie (EU). Op lange termijn zal de euro ook door andere lidstaten worden ingevoerd. De eenheidsmunt biedt onmiskenbare voordelen: minder kosten bij financiële transacties, vlotter reizen, een belangrijkere rol voor Europa op het internationale toneel, enz. Maar hoe is het idee van een eenheidsmunt eigenlijk ontstaan?

Eerste pleidooi voor een eenheidsmunt vóór de crisis van 1929

Op 9 september 1929 vraagt de Duitse politicus Gustav Stresemann aan de Volkenbond: “Waar zijn de Europese munt en de Europese postzegel die wij nodig hebben?”. Zes weken later, op 25 oktober 1929, beleeft de beurs van New York haar “zwarte vrijdag”, die het begin inluidt van de wereldwijde economische crisis. Ernstige verstoringen van het internationale economische bestel, sluitingen van bedrijven en torenhoge werkloosheid zijn het gevolg.

De verschillende landen bestrijden de economische crisis met een “beggar thy neighbor”-beleid: de landen voeren een deflatoir geldbeleid om hun export aantrekkelijker te maken en voeren douanebarrières in voor producten die worden ingevoerd uit het buitenland. Dat beleid heeft de economische crisis erger gemaakt. Op korte termijn is een dergelijk beleid weliswaar voordelig voor een land, maar op lange termijn heeft het ernstige economische gevolgen: inflatie, daling van de vraag, stijging van de werkloosheid en vertraging van de wereldhandel.

Het einde van de Tweede Wereldoorlog: een nieuw begin

Terwijl de Tweede Wereldoorlog in Europa nog volop woedt, wordt in 1944 in Bretton Woods (Verenigde Staten) een conferentie gehouden over de herstructurering van het internationale financiële en economische bestel, waaraan ruim 40 landen deelnemen. Op 22 juli 1944 ondertekenen zij de overeenkomsten van Bretton Woods. Die overeenkomsten bevatten bepalingen en procedures om de wereldeconomie te reguleren. Er wordt tevens voorzien in de oprichting van de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (thans een onderdeel van de Wereldbank (EN) (ES) (FR)) en het Internationaal Monetair Fonds (EN) (ES) (FR). De overeenkomsten van Bretton Woods stellen ook een op de gouden standaard gebaseerd monetair stelsel in, dat voorziet in stabiele wisselkoersen die worden vastgesteld op basis van de goudprijs, die de referentiestandaard wordt. Alleen de Amerikaanse dollar is tegen goud inwisselbaar en de koers van de andere valuta’s is verbonden aan de dollar.

De wereld ondergaat na WOII diepgaande veranderingen. Door de oorlog is het besef gegroeid dat internationale samenwerking cruciaal is om nieuw lijden te voorkomen. Daarom worden in 1945 de Verenigde Naties (VN) (EN) (ES) (FR) opgericht. Op het Europese continent ondertekenen zes landen (België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland) drie verdragen, die de grondvesten leggen voor wat later de Europese Unie zal worden:

Oprichting van de Economische en Monetaire Unie

Op de topconferentie van Den Haag van december 1969 stellen de staats- en regeringsleiders een nieuwe doelstelling vast voor de Europese constructie: de oprichting van een Economische en Monetaire Unie (EMU). Een groep op hoog niveau wordt daarop, onder voorzitterschap van de eerste minister van Luxemburg Pierre Werner, belast met de opstelling van een verslag over de middelen die moeten worden ingezet om deze doelstelling vóór 1980 te bereiken.

De groep-Werner dient zijn eindverslag in oktober 1970 in. Hij voorziet in een stappenplan voor de totstandbrenging van een volledige economische en monetaire unie in tien jaar. Het uiteindelijke doel is een volledig vrij verkeer van kapitaal, een onbeperkte omwisselbaarheid van de valuta’s van de lidstaten en de onherroepelijke vaststelling van de wisselkoersen. In het verslag wordt de invoering van een Europese eenheidsmunt als mogelijk eindpunt van het proces genoemd, maar het betreft nog geen volwaardige doelstelling. Bovendien beveelt de groep in het verslag aan het economische beleid beter te coördineren en richtsnoeren voor het begrotingsbeleid van de lidstaten vast te stellen.

In maart 1971 stemmen de Zes ondanks hun verdeeldheid over een aantal belangrijke aanbevelingen van het verslag in principe in met de instelling van een EMU in verschillende fasen. De eerste fase, waarin de fluctuatiemarges van de valuta's kleiner moeten worden, gaat van start op experimentele basis, zonder dat er iets vastligt over het vervolg van het proces.

De ineenstorting van het stelsel van Bretton Woods en de Amerikaanse beslissing van augustus 1971 om de dollar te laten zweven, veroorzaken een golf van instabiliteit op de wisselmarkten waardoor de pariteitsverhoudingen tussen de Europese valuta's geheel en al op losse schroeven komen te staan. Het plan voor de EMU vertoont een ernstige stagnatie.

In maart 1972 proberen de Zes de monetaire integratie weer vlot te krijgen door de “slang in de tunnel” te creëren: de valuta's zweven gemeenschappelijk (de “slang”) binnen nauwe fluctuatiemarges ten opzichte van de dollar (de “tunnel”). Gedestabiliseerd door de achtereenvolgende oliecrises, de zwakheid van de dollar en de verschillen tussen het economisch beleid van de lidstaten, verliest de "slang" in minder dan twee jaar de meeste van zijn leden en wordt hij uiteindelijk teruggebracht tot een "markzone" waarvan Duitsland, de Benelux en Denemarken deel uitmaken.

Oprichting van het Europees Monetair Stelsel (EMS)

De pogingen om een monetaire stabiliteitszone tot stand te brengen worden in maart 1979 op initiatief van Frankrijk en Duitsland hervat met de totstandbrenging van het Europees Monetair Stelsel (EMS) dat is gebaseerd op het concept van vaste wisselkoersen, die echter wel kunnen worden aangepast. De valuta's van alle lidstaten met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk zijn bij het wisselkoersmechanisme aangesloten.

Het principe is als volgt. De wisselkoersen zijn gebaseerd op spilkoersen die worden vastgesteld aan de hand van de ecu (“European Currency Unit”), de Europese rekeneenheid die het gewogen gemiddelde van de deelnemende valuta's vertegenwoordigt. Een patroon van bilaterale koersen wordt berekend aan de hand van de in ecu uitgedrukte spilkoersen en de schommelingen van de valuta's onderling mogen een marge van 2,25 % aan weerszijden van deze bilaterale koersen niet overschrijden (met uitzondering van de Italiaanse lire, waarvoor een marge van 6 % geldt).

In tien jaar wordt dankzij het EMS de veranderlijkheid van de wisselkoersen belangrijk verminderd: dankzij de soepelheid van het stelsel, in combinatie met de politieke wil om de economieën te doen convergeren, wordt een duurzame stabiliteit van de valuta's bereikt.

Met de vaststelling van het programma voor de interne markt in 1985 wordt steeds duidelijker dat de mogelijkheden van de interne markt niet volledig zullen kunnen worden benut zolang de aan de omwisseling van de valuta's verbonden vrij hoge transactiekosten en onzekerheid in verband met de koersschommelingen, hoe gering ook, blijven voortbestaan. Voorts wijzen vele economen op wat zij "de onmogelijke driehoek" noemen: het vrije kapitaalverkeer, stabiele wisselkoersen en een onafhankelijk monetair beleid van de afzonderlijke lidstaten zijn op termijn niet verenigbaar.

Totstandbrenging van de EMU

In juni 1988 richt de Europese Raad van Hannover een "Comité voor de bestudering van de Economische en Monetaire Unie" op, dat wordt voorgezeten door Jacques Delors, die dan voorzitter van de Europese Commissie is. De andere leden van het comité zijn de gouverneurs van de nationale centrale banken, waardoor deze nauw bij het opstellen van de voorstellen betrokken zijn.

In het in april 1989 ingediende verslag wordt voorgesteld de Economische en Monetaire Unie in drie fasen tot stand te brengen. Volgens het verslag zijn er drie dingen nodig: een betere coördinatie van het economisch beleid, regels betreffende de nationale begrotingstekorten en een nieuwe, volledig onafhankelijke instelling die verantwoordelijk is voor het monetaire beleid van de Unie, namelijk de Europese Centrale Bank (ECB).

Op grond van het verslag-Delors besluit de Europese Raad van Madrid in juni 1989 de eerste fase van de EMU uit te voeren: de volledige vrijmaking van het kapitaalverkeer tegen 1 juli 1990.

In december 1989 vraagt de Europese Raad van Straatsburg een intergouvernementele conferentie te beleggen om na te gaan welke wijzigingen in het Verdrag moeten worden aangebracht om de Economische en Monetaire Unie tot stand te brengen. De werkzaamheden van deze intergouvernementele conferentie leiden tot het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat tijdens de Europese Raad van Maastricht in december 1991 formeel wordt goedgekeurd door de staats- en regeringsleiders en op 7 februari 1992 wordt ondertekend.

Het Verdrag voorziet in de totstandbrenging van de EMU in drie fasen:

De eerste twee fasen van de EMU zijn dus afgerond. De derde loopt nog. In principe moeten alle lidstaten van de EU deze fase uitvoeren en de euro invoeren (artikel 119 van het Verdrag betreffende de werking van de EU). Bepaalde lidstaten voldoen evenwel nog niet aan de convergentiecriteria. Voor die lidstaten wordt een uitzondering gemaakt totdat zij de derde fase van de EMU kunnen uitvoeren.

Bovendien hebben het Verenigd Koninkrijk en Denemarken meegedeeld dat zij de derde fase van de EMU niet willen uitvoeren en de euro dus niet zullen invoeren. Beide landen zijn dan ook vrijgesteld van deelname aan de EMU. De precieze modaliteiten van die vrijstelling zijn vastgesteld in de aan de oprichtingverdragen van de EU gehechte protocollen die op deze landen betrekking hebben. Het Verenigd Koninkrijk en Denemarken kunnen evenwel van hun vrijstelling afzien en zich kandidaat stellen om aan de derde fase van de EMU deel te nemen.

Momenteel hebben 17 van de 27 lidstaten de derde fase van de EMU uitgevoerd en gebruiken zij de euro als eenheidsmunt.

Laatste wijziging: 19.07.2011