Richtlijnen voor de programma's in de periode 2000-2006

In deze mededeling stelt de Commissie de richtlijnen vast die de lidstaten moeten helpen bij de opstelling van hun programmeringsdocumenten met het oog op de financiële bijstand uit de Structuurfondsen en de samenhang ervan met het Cohesiefonds in de periode 2000-2006.

BESLUIT

Mededeling van de Commissie van 1 juli 1999 betreffende de Structuurfondsen, het Cohesiefonds en de coördinatie ervan: Richtlijnen voor programma's in de periode 2000-2006 [COM(1999) 344 def. - Publicatieblad C 267 van 22.9.1999].

SAMENVATTING

Het structuurbeleid en het cohesiebeleid van de Europese Unie hebben ten doel de economische en sociale ongelijkheid in de Gemeenschap te verkleinen. Zij ondersteunen beide het nationale en regionale beleid ten aanzien van regio's met problemen en de arbeidsmarkt. Weliswaar zijn de lidstaten bevoegd om hun ontwikkelingsprioriteiten te bepalen, maar de Gemeenschap legt de richtlijnen vast, waarmee rekening moet worden gehouden omdat de Europese Unie die de programma's meefinanciert, het recht heeft toe te zien op de bijstandsverlening en de nadruk wil leggen op de communautaire dimensie van de economische en sociale samenhang.

In overeenstemming met de verordening houdende algemene bepalingen inzake Structuurfondsen zijn deze algemene indicatieve richtlijnen bedoeld om de nationale en regionale autoriteiten te helpen bij de bepaling en voorbereiding van hun programmeringsbeleid voor de doelstellingen 1, 2 en 3 van de Structuurfondsen en bij de bepaling van de samenhang van dit beleid met het Cohesiefonds. Deze ontwikkelings- en omschakelingsstrategieën worden "geïntegreerd" genoemd voorzover zij naar een samenhangende visie streven en een gedecentraliseerd, doelmatig en breed opgezet partnerschap tot stand brengen, waarbij zoveel mogelijk nationale, regionale en lokale actoren betrokken zijn.

In de richtlijnen worden drie topprioriteiten onderscheiden:

VOORWAARDEN VOOR GROEI EN WERKGELEGENHEID: CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE REGIO'S

Het scheppen van de basisvoorwaarden voor concurrentievermogen van de regio's

Voor een beter concurrentievermogen van de regio's moeten geschikte randvoorwaarden en een ondernemersvriendelijk klimaat tot stand gebracht worden. Op gebieden zoals a) verkeer, b) energie, c) telecommunicatie, d) milieuvriendelijke technologie en e) onderzoek, ontwikkeling en technologische vernieuwing moeten ondernemingen op velerlei wijze indirecte steun kunnen ontvangen met inachtneming van de concurrentievoorschriften van de Gemeenschap. Bij de bijstandsverlening moeten de volgende voorwaarden in acht genomen worden: er moet worden verwezen naar de Trans-Europese netten, de bijstand van het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en eventueel van de Europese Investeringsbank (BEI) moet op elkaar worden afgestemd en de samenwerking tussen de openbare en de particuliere sector moet worden bevorderd.

Verbetering van vervoersnetten en -systemen

Vervoersnetten en -systemen spelen een belangrijke rol bij de economische ontwikkeling. Daarom moeten de toekomstige regionale ontwikkelingsprogramma's investeringen op transportgebied omvatten die erop gericht zijn de invloed van factoren die een concurrentienadeel opleveren (vervoerskosten, opstoppingen, reistijden), te verminderen, en die de kwaliteit van de voorzieningen (aanverwante diensten, veiligheid) verbeteren.

Voor de programma's gelden de volgende prioriteiten, die moeten bijdragen tot het evenwicht tussen vervoerswijzen, de bereikbaarheid en de duurzaamheid:

In de voor bijstand in aanmerking komende lidstaten zullen de middelen van het Cohesiefonds op het gebied van vervoer vooral worden aangewend voor de totstandbrenging van Trans-Europese netten. Het EFRO zal zich zijnerzijds toespitsen op de bereikbaarheid van de regio's, de interoperabiliteit van de infrastructuur, de ontwikkeling van knooppunten en de ondersteuning van het stedelijke en regionale openbare vervoer, en deze maatregelen zoveel mogelijk afstemmen op die van het EIB.

Energie: netten, doelmatigheid en hernieuwbare energiebronnen

Voor duurzame regionale ontwikkeling is een doelmatige en concurrerende energiesector nodig om de veiligheid, flexibiliteit en kwaliteit van de energievoorziening te verhogen en de energiekosten te verlagen. In de regio's met een ontwikkelingsachterstand moeten de middelen uit de Structuurfondsen hoofdzakelijk geïnvesteerd worden in:

Op weg naar de informatiemaatschappij

Door de snelle ontwikkeling van de informatiemaatschappij zijn nieuwe mogelijkheden voor economische ontwikkeling ontstaan. Om toegang te hebben tot deze informatiemaatschappij, zijn efficiënte basisvoorzieningen op het gebied van telecommunicatie echter onontbeerlijk. Meestal zorgen de telecommunicatiebedrijven zelf voor de meeste investeringen, die gefinancierd worden met eigen middelen, leningen en, eventueel met middelen van de EIB. Wanneer echter een overheidssubsidie noodzakelijk is, moeten de concurrentievoorschriften van de Gemeenschap in acht genomen worden.

De in de ontwikkelingsplannen opgenomen acties op dit gebied moeten gericht zijn op:

Verbetering van de milieukwaliteit

Er blijft in Europa nog veel te doen op milieugebied, vooral wat de kwaliteit van water, lucht en bodem betreft. Bovendien zijn preventieve maatregelen noodzakelijk in gebieden die bedreigd worden door natuurrampen, zoals overstromingen. De maatregelen van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds kunnen ertoe bijdragen dat aan de in de richtlijnen van de Gemeenschap vastgestelde milieunormen wordt voldaan, bijvoorbeeld door toepassing van het beginsel "de vervuiler betaalt".

De prioriteiten per sector zijn:

Onderzoek, technologische ontwikkeling (OTO) en innovatie

In toenemende mate moet bij structurele maatregelen voorrang worden gegeven aan OTO en innovatie, omdat deze werkzaamheden de dynamiek van een regio aanzwengelen en mee helpen een partnerschap tussen overheid, bedrijven, hoger onderwijs en bedrijfsondersteunende organisaties tot stand te brengen.

Bij investeringen in OTO moet vooral aandacht worden besteed aan:

Meer werkgelegenheid dankzij concurrerende bedrijven

Concurrerende ondernemingen dragen bij tot het scheppen van werkgelegenheid en economische ontwikkeling van de regio's. De dienstensector is een toenemende bron van werkgelegenheid, waarmee in de communautaire programma's rekening moet worden gehouden. Bij de verlening van financiële of andere bijstand aan de ondernemingen moeten wel de concurrentieregels van de Gemeenschap in acht worden genomen.

Steun aan bedrijven: voorrang voor het MKB

Zonder voorbij te gaan aan de behoeften van grote ondernemingen, moet de structurele bijstand om de productie te stimuleren vooral naar het MKB gaan. Daarbij gelden de volgende richtsnoeren:

Bedrijfsondersteunende dienstverlening

Dankzij deze dienstverlening kunnen ondernemingen hun concurrentievermogen en de mogelijkheden tot het vinden van nieuwe afzetmarkten vergroten. Bovendien is deze sector zelf een belangrijke bron van arbeidsplaatsen (10 % van de totale werkgelegenheid in de Europese Unie). Uit de Structuurfondsen moet voor deze dienstverlening met name bijstand worden verleend om technologieoverdracht, internationalisering, innovatie op het gebied van organisatie en management en de oprichting van financiële instrumenten, zoals startkapitaal en onderlinge waarborgmaatschappijen, te bevorderen.

De prioriteiten zijn:

Drie sectoren met een bijzonder groeipotentieel

Milieu, toerisme en cultuur en sociale economie zijn sectoren met bijzondere, tot nu toe te weinig benutte mogelijkheden voor het scheppen van banen:

DE TOPPRIORITEIT VOOR DE GEMEENSCHAP: DE EUROPESE WERKGELEGENHEIDSSTRATEGIE

Het Europees Sociaal Fonds (ESF) is het belangrijkste financieringsinstrument om het opleidingsniveau en het aanpassingsvermogen van de werknemers te verbeteren. De onderstaande prioriteiten gelden voor het gehele grondgebied van de Europese Unie, waarbij echter rekening kan worden gehouden met specifieke regionale aandachtspunten. De Commissie stelt voor dat doelstelling 3 van de Structuurfondsen, die enerzijds gericht is op aanpassing en modernisering van de onderwijs- en opleidingssystemen en anderzijds op de arbeidsmarkt, fungeert a) als referentiekader voor alle maatregelen ter ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen op het gehele grondgebied van de lidstaat, en b) als programmeringsinstrument waarmee het ESF financieel en horizontaal optreedt.

Het referentiekader voor de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen

Het ESF is het belangrijkste financieringsinstrument van de EU om de lidstaten te helpen bij de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie (DE, EN, FR). Op dit gebied is samenhang tussen de strategie van de nationale actieplannen en de prioriteiten van het ESF van het allergrootste belang.

In de bijstandsverlening door het ESF zijn drie elementen bijzonder belangrijk:

Een actief arbeidsmarktbeleid ter bevordering van de werkgelegenheid

De lidstaten moeten laten zien hoe zij de in de werkgelegenheidsrichtsnoeren vastgelegde actieve en preventieve strategieën omzetten in concrete maatregelen. Daartoe dienen risicogevallen vooraf te worden herkend. De voorgenomen maatregelen kunnen onder andere evaluatiegesprekken, opleidingen, loopbaanadvisering en hulp bij het zoeken van een baan omvatten. Werklozen moet scholing worden aangeboden, jongeren moeten onder andere via het leerlingstelsel kunnen bewijzen dat zij in staat zijn in loondienst te werken. Bovendien moeten deze twee groepen ondersteund worden om ze de kans te geven zich aan de technologische en economische veranderingen aan te passen.

De regionale en plaatselijke arbeidsbureaus moeten een sleutelrol spelen in de aanpassing van de werknemers aan structurele veranderingen, bij het nagaan van het kennis- en vakbekwaamheidsniveau van jonge mensen en bij de bepaling van de opleidings- en/of herscholingsbehoeften. Zo zullen zij het opleidingsaanbod kunnen afstemmen op de behoeften van het bedrijfsleven ter plaatse of in de regio.

Een open samenleving zonder uitsluiting

In de Europese werkgelegenheidsstrategie is een open arbeidsmarkt een prioriteit voor alle lidstaten. In het kader van een preventief en actief beleid moet in het bijzonder aandacht worden geschonken aan de behoeften van gehandicapten, etnische minderheden en andere kansarme groepen.

Een leven lang leren om inzetbaarheid, verwerving van vaardigheden en mobiliteit te bevorderen

Om over gekwalificeerde arbeidskrachten te kunnen beschikken is het van het grootste belang de kwaliteit van onderwijs en opleiding te verbeteren en derhalve moeten de betreffende systemen beter worden toegerust, waarbij in de eerste plaats aandacht aan jongeren met leermoeilijkheden moet worden geschonken. Bovendien moeten de mogelijkheden tot een leven lang leren, vooral op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie worden verbeterd.

Stimulering van aanpassingsvermogen en ondernemerschap

In samenwerking met de sociale partners moeten de lidstaten streven naar modernisering van de arbeidsorganisatie en vormen van werken en moeten zij de werknemers in staat stellen zich aan te passen aan de economische veranderingen. Daartoe is het noodzakelijk het ondernemerschap te stimuleren en het opleidingsaanbod te verruimen.

In regio's waar een structurele omschakeling plaatsvindt, moet een synergie worden ontwikkeld tussen de acties op het gebied van integratie, beroepsopleiding en omscholing enerzijds en de maatregelen ter bevordering van de economische groei en omschakeling anderzijds.

Voor het bevorderen van ondernemerschap is een combinatie nodig van maatregelen aan de vraagzijde (steun voor de oprichting van een bedrijf) en maatregelen aan de aanbodzijde (gerichte acties op het gebied van voorlichting en opleiding, begeleiding).

Bijzondere aandacht voor vrouwen

Op basis van een analyse van de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen moeten doelstellingen worden bepaald om deze ongelijkheden weg te nemen en moeten indicatoren worden vastgesteld waaraan de met de uitvoering van de programma's geboekte vooruitgang kan worden getoetst. Een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in alle geledingen van de maatschappij kan worden bereikt door maatregelen om de loopbaanontwikkeling te verbeteren en om de doorstroming van vrouwen naar hogere functies en het ondernemerschap van vrouwen te bevorderen.

Specifieke acties in de regio's van de doelstellingen 1 en 2

De plaatselijke en regionale autoriteiten spelen binnen het raam van hun eigen bevoegdheden een steeds grotere rol bij de tenuitvoerlegging van de werkgelegenheidsrichtsnoeren. Bij de toepassing van deze richtsnoeren is er dus ruimte voor een sterk regionaal accent, hetgeen zou moeten blijken uit de regionale programma's voor de doelstellingen 1 en 2.

De belangrijkste kenmerken van een dergelijke programmering moeten zijn:

DE BIJDRAGE VAN STADS- EN PLATTELANDSONTWIKKELING AAN EEN EVENWICHTIGE RUIMTELIJKE ONTWIKKELING

Een harmonische ruimtelijke ontwikkeling moet worden gezien tegen de achtergrond van een sterkere economische en monetaire integratie, een globalisering van de markten en een geïntegreerde aanpak door de Structuurfondsen. Bovendien hebben de in het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP) (DE, EN, FR) vastgestelde richtsnoeren voor ontwikkeling op lange termijn ten doel het ontstaan te bevorderen van meerdere economisch geïntegreerde gebieden die evenwichtiger over de Unie zijn gespreid, hetgeen beantwoordt aan het idee van een polycentrische ontwikkeling van de Europese ruimte.

Stadsontwikkeling als onderdeel van een geïntegreerd regionaal beleid

Stedelijke gebieden spelen een cruciale rol in de Europese economie. Vooral middelgrote steden oefenen zeer veel invloed uit op de plattelandsgebieden. De geïntegreerde strategie voor regionale ontwikkeling of omschakeling moet toegespitst zijn op vier doelstellingen:

In de regio's van de doelstellingen 1 en 2 moeten in de programmeringsdocumenten maatregelen voor stadsontwikkeling worden opgenomen waarin rekening wordt gehouden met de vier bovenvermelde doelstellingen. Voor stadsherstel in achterstandsbuurten zou een soortgelijke specifieke en geïntegreerde aanpak als in het communautaire initiatief URBAN II kunnen worden ontwikkeld. De door het ESF ondersteunde maatregelen in het kader van doelstelling 3 moeten een belangrijk effect op de sociale cohesie hebben, zelfs in gebieden die niet onder de doelstellingen 1 en 2 vallen.

Plattelandsontwikkeling met het oog op modernisering, diversificatie en milieubescherming

Plattelandsgebieden hebben vaak te kampen met problemen die het gevolg zijn van structurele ontwikkelingen, zoals achteruitgang van de werkgelegenheid in de landbouw (ongeveer drie kwart van de landbouwers in de EU werkt tegenwoordig deeltijds en heeft een aanvullende bron van inkomsten nodig).

De multifunctionele rol van de landbouw wordt in toenemende mate erkend. Naast een economische functie vervullen landbouw, bosbouw en andere plattelandsactiviteiten inderdaad een functie op maatschappelijk gebied (kwaliteit van de producten, recreatiemogelijkheden voor stadsbewoners), op milieugebied (bescherming van landschappen en ecosystemen) en op cultureel gebied (erfgoed en identiteit). Als tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft het plattelandsontwikkelingsbeleid ten doel het voortbestaan van het Europese landbouwmodel te verzekeren.

In de gebieden van de doelstellingen 1 en 2 moeten de Structuurfondsen en de afdeling Garantie van het EOGFL een op nieuwe activiteiten gebaseerde diversificatie van de plattelandseconomie ondersteunen met inachtneming van de volgende prioriteiten:

Het nieuwe communautaire initiatief LEADER+ voor plattelandsontwikkeling vult de structurele bijstand aan, hetgeen moet leiden tot een totaalaanpak van de problemen van de plattelandsgebieden en met name door netwerkvorming en samenwerking tussen de plaatselijke actoren zal bijdragen tot de totstandkoming van nieuwe plattelandsontwikkelingsmodellen.

Synergie tussen stads- en plattelandsgebieden

Voor een optimale ontwikkeling van de Europese Unie moeten steden en plattelandsgebieden elkaar aanvullen. De synergie moet een polycentrische en daardoor evenwichtigere ruimtelijke ontwikkeling van de EU bevorderen. Bovendien is de ontwikkeling van middelgrote steden bijzonder belangrijk voor dunbevolkte gebieden.

De regio's van de doelstellingen 1 en 2 zijn groot genoeg voor een totaalaanpak waarbij stedelijke en landelijke gebieden elkaar aanvullen. Bij de programmering moet een geïntegreerde aanpak gehanteerd worden, waardoor dynamische, geïntegreerde gebieden tot stand zullen komen die met name dankzij efficiënte transnationale, nationale en regionale voorzieningen internationale betekenis zullen krijgen. Het communautaire initiatief INTERREG III moet deze maatregelen completeren door bijstand te verlenen voor Trans-Europese en vooral grensoverschrijdende samenwerking.

Specifieke maatregelen voor op de visserij aangewezen gebieden

Het structuurbeleid in de visserijsector (met inbegrip van de aquacultuur en de verwerking en afzet van visserijproducten) is een essentieel onderdeel van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het is bedoeld om een oplossing te bieden voor de problemen in de kustgebieden door via rationalisatie en modernisering van de productie de herstructurering van de sector te sturen en te bespoedigen.

In de programma's moet rekening worden gehouden met de volgende prioriteiten:

GERELATEERDE BESLUITEN

Mededeling van de Commissie van 12 maart 2003 betreffende aanvullende indicatieve richtsnoeren voor de kandidaat-lidstaten [COM(2003) 110 def.- Niet verschenen in het Publicatieblad].

Deze mededeling strekt tot vaststelling van aanvullende strategische doelstellingen voor de kandidaat-lidstaten in het kader van hun eerste programmering voor de Structuurfondsen.

Gezien de bijzondere situatie van de regio's in de tien nieuwe lidstaten heeft de Commissie besloten slechts "aanvullende indicatieve richtsnoeren" te publiceren. De eerste programmeringsperiode zal voor deze landen zeer kort zijn, omdat zij hooguit betrekking zal hebben op de jaren 2004 tot 2006 in plaats van op een periode van zeven jaar zoals bij de oude lidstaten. In de eerste fase van hun ontwikkelingsstrategie moeten de kandidaat-lidstaten daarom niet zozeer ernaar streven alle problemen die zich in de loop van die drie jaar zullen voordoen, aan de orde te stellen en op te lossen, maar moeten zij veeleer prioriteiten vaststellen om de bijstandsverlening uit de Fondsen te concentreren op hun meest dringende behoeften.

Bovendien zijn de capaciteiten van de tien nieuwe lidstaten op het gebied van bestuur, programmering, beheer en toezicht, ondanks de forse vooruitgang die er is geboekt, nog altijd beperkt. Naleving van de communautaire voorschriften, met name wat overheidsopdrachten en het milieu betreft, zal daarom zeer moeilijk blijven.

Nagenoeg alle regio's van de tien kandidaat-lidstaten behoren tot het kwart van de regio's met het laagste BBP per inwoner. De belangrijkste uitdaging bestaat er dus in groeivoorwaarden en -factoren te bevorderen die tot een aanmerkelijke reële convergentie van alle regio's leiden, en een strategie te kiezen die is toegespitst op de ontwikkeling van investeringen om het concurrentievermogen te vergroten, en die tegelijk de weg voorbereidt voor een sterkere banengroei en voor duurzame ontwikkeling.

Bijgevolg moet, om de uitdaging van de tenuitvoerlegging van de eerste programmering in de nieuwe lidstaten (periode 2004-2006) met succes aan te nemen, worden voldaan aan drie essentiële voorwaarden:

Laatste wijziging: 14.07.2005