SOCRATES - Fase II

De tweede fase van het gemeenschappelijk actieprogramma voor het onderwijs "SOCRATES" beoogt een Europa van de kennis te bevorderen en levenslang leren aan te moedigen door middel van taalonderricht, het stimuleren van mobiliteit, de bevordering van samenwerking op Europees niveau, eenvoudiger toegang tot het onderwijs en een grotere aanwending van de nieuwe technologieën in het onderwijs.

BESLUIT

Besluit nr. 253/2000/EG van 24 januari 2000 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de tweede fase van het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied "SOCRATES" [Zie wijzigingsbesluiten].

SAMENVATTING

Context

Dit besluit, dat de tweede fase vaststelt van het actieprogramma SOCRATES voor de uitvoering van een onderwijsbeleid voor de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006, steunt op de ervaring van de eerste fase (esdeenfr) van het SOCRATESprogramma en op de doelstellingen die de Commissie heeft bepaald in haar mededeling "Voor een Europa van de kennis (esdeenfr)".

Doelstellingen

De twee hoofdideeën die aan SOCRATES II ten grondslag liggen, zijn: de bevordering van levenslang leren en de ontwikkeling van een Europa van de kennis. Dit zijn de meer specifieke doelstellingen van SOCRATES II:

De tenuitvoerlegging van deze doelstellingen op Europees niveau vormt een aanvulling op het beleid van de lidstaten. De Commissie ziet erop toe dat de acties van het programma coherent zijn met de overige communautaire acties en beleidslijnen.

Acties

Het SOCRATES-programma wordt ten uitvoer gelegd door middel van acht acties. Vijf daarvan zijn specifieke acties; de andere drie zijn transversale maatregelen die een betere coördinatie binnen het SOCRATES-programma beogen:

Begunstigden

De begunstigden van de maatregelen zijn meer in het bijzonder: a) alle leerlingen, studenten en andere lerenden; b) alle categorieën van onderwijzend personeel; c) alle typen onderwijsinstellingen; d) alle personen en instanties die voor de onderwijsstelsels en het onderwijsbeleid in de lidstaten op lokaal, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn.

Openbare of particuliere instanties die met onderwijsinstellingen samenwerken, kunnen ook aan de acties deelnemen: a) lokale en regionale instanties en organisaties; b) verenigingen die actief zijn op onderwijsgebied; c) ouderverenigingen; d) ondernemingen en groepen van ondernemingen, beroepsverenigingen; e) kamers van koophandel en fabrieken; f) sociale partners en hun organisaties op alle niveaus; g) onderzoekscentra en -instanties.

Deelnemende landen

Het programma staat open voor deelneming van de lidstaten van de Europese Unie (België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk), van de drie landen van de Europese Economische Ruimte (EER - IJsland, Liechtenstein, Noorwegen), en van de 2 kandidaat-lidstaten (Bulgarije en Roemenië), alsook van Turkije.

Uitvoering van het programma

Het programma wordt beheerd door nationale agentschappen (EN) die in elk van de deelnemende landen zijn opgezet, wat voor een directere band met de burgers zorgt. De Commissie moet niettemin in samenwerking met de lidstaten zorgen voor de coherente uitvoering van de communautaire acties die onder dit programma vallen. Om deze doelstellingen van coördinatie en samenwerking beter te bereiken, wordt de Commissie bijgestaan door een comité dat is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de lidstaten en dat door de vertegenwoordiger van de Commissie wordt voorgezeten.

Budget

De financiële middelen voor de uitvoering van het programma bedragen 1 850 miljoen euro.

Besluit nr. 451/2003/EG biedt meer flexibiliteit wat de toepassing van het medefinancieringsbeginsel betreft voor gedecentraliseerde acties ten voordele van projecten door kleine instellingen.

Toezicht en evaluatie

De Commissie houdt in samenwerking met de lidstaten permanent toezicht op het programma. Op grond van twee vierjaarlijkse verslagen, die elk van de lidstaten indienen, verstrekt de Commissie de volgende documenten aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's:

Referenties

Besluit

Inwerkingtreding

Uiterste datum voor omzetting in nationaal recht

Publicatieblad

Besluit nr 253/2000/EG

3.2.2006 - 31.12.2006

-

L 28 van 3.2.2006

Wijzigingsbesluit(en)

Inwerkingtreding

Uiterste datum voor omzetting in nationaal recht

Publicatieblad

Besluit nr 451/2003/EG

2.4.2003

-

L 69 van 13.3.2003

Besluit nr. 786/2004/EG

30.4.2004

-

L 138 van 30.4.2004

Verordening (EG) nr. 885/2004

1.5.2004

-

L 168 van 1.5.2004

GERELATEERDE BESLUITEN

Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren [Publicatieblad L 327 van 24.11.2006].

Verslag van de Commissie - Tussentijds evaluatieverslag over de bereikte resultaten en kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van de tweede fase van het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied "Socrates" [COM(2004) 153 - Niet in het Publicatieblad verschenen]. Socrates is een ingewikkeld programma dat bestaat uit een groot aantal acties en subacties die op verschillende wijzen worden beheerd. Voor de periode 2000-2003 was voor het programma een begroting van 1850 miljoen euro vastgesteld. Daarbij moeten de jaarlijkse bijdragen van de 15 geassocieerde landen worden opgeteld. Gemeten naar het criterium van de verhouding tussen financiële middelen en resultaten scoort het programma zeer goed. Er is een aanzienlijk aantal activiteiten van geringe of middelgrote omvang gerealiseerd. Dankzij de grote diversiteit van de uitgevoerde acties bestrijkt het programma een groot deel van het onderwijsveld. Verder zijn de begunstigden van het programma redelijk evenwichtig over de dertig deelnemende landen verdeeld, zodat gesproken kan worden van een echte Europese dimensie.

Zeer doeltreffend zijn de mobiliteitsactiviteiten, die in omvang alleen maar zijn toegenomen. Dat geldt in het bijzonder voor de mobiliteit van studenten, waar in 2002 de miljoenste Erasmus-student werd gevierd en in 2010 waarschijnlijk de grens van de drie miljoen studenten zal worden overschreden. De verwezenlijking van een zo ambitieuze doelstelling - 3 miljoen studenten in 2010 - zal een aanzienlijke stijging van de middelen voor deze activiteit vereisen. De mobiliteit van leerkrachten en opleiders is echter minder groot dan ze zou kunnen zijn. De obstakels liggen voornamelijk buiten het programma zelf: ze houden verband met de inrichting van het onderwijs op nationaal niveau of met de wijze waarop de instellingen functioneren, en zijdelings ook met een gebrek aan talenkennis. Er zal samengewerkt moeten worden met de lidstaten om de nog bestaande belemmeringen voor de mobiliteit weg te nemen, en met het onderwijsveld zelf om het aanbod van taaltrainingen verder te ontwikkelen.

Ook de acties voor samenwerking tussen instellingen blijken doeltreffend te zijn. De partnerschappen tussen scholen en instellingen voor volwasseneneducatie zijn versterkt, evenals de projecten voor transnationale samenwerking. Ook de netwerken hebben hun plaats gevonden, nadat de doelstellingen en specifieke kenmerken van sommige netwerken tijdens de loop van het programma zijn herzien. De effectiviteit van het programma laat evenwel nog steeds te wensen over als het gaat om de zichtbaarheid en de verspreiding van resultaten. Het Europees jaar van de talen in het kader van Lingua heeft het bijvoorbeeld mogelijk gemaakt de behoeften op het gebied van talenkennis van de Europese burgers en het belang van activiteiten inzake voorlichting en bewustmaking beter in kaart te brengen. Om een passend antwoord te vinden op de politieke uitdaging die verband houdt met het scheppen van een Europese ruimte van levenslang leren, zal ook de link met de beroepsopleiding versterkt moeten worden.

Wat het beheer betreft, dient gewezen te worden op de invoering van stringentere bepalingen op alle niveaus (projecten, beheerstructuren op nationaal en communautair niveau). De toegenomen decentralisatie bij het beheer van bepaalde acties heeft ertoe geleid dat de afstand tot het veld verkleind is en dat de procedures voor de gebruikers eenvoudiger zijn geworden. Worden de procedures en de aard en omvang van het merendeel van de activiteiten tegen elkaar afgezet, dan valt het oordeel over de efficiëntie echter aanmerkelijk minder positief uit. Verder wordt gewezen op het ontbreken van een doeltreffend elektronisch beheerinstrument. De inspanningen ter versoepeling van de procedures dienen te worden voortgezet tijdens het huidige programma, en dit aspect moet in aanmerking genomen worden bij de voorbereiding van het nieuwe programma.

Voor aanvullende informatie over de statistieken van de tenuitvoerlegging van de tweede fase van het Socrates-programma kunt u het werkdocument van de diensten van de Commissie raadplegen [SEC(2004) 230 - Niet in het Publicatieblad verschenen].

Laatste wijziging: 19.02.2007