Het subsidiariteitsbeginsel

INLEIDING

Een belangrijk oogmerk van de intergouvernementele conferentie die tot taak had de Verdragen te herzien, bestond erin de Europese Unie dichter bij haar burgers te brengen door ervoor te zorgen dat dezen de Europese integratie kunnen begrijpen en beïnvloeden. De hervormingen op sommige terreinen van communautair beleid, bijvoorbeeld de consumentenbescherming of de werkgelegenheid, zijn er juist op gericht daartoe bij te dragen.

In de discussies over manieren om beter aan de verwachtingen van de burgers te beantwoorden is ook veel aandacht besteed aan het subsidiariteitsbeginsel. Met het oog op consolidering van dit beginsel, dat voor een goed functioneren van de Europese Unie van essentieel belang is, is aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap een specifiek protocol gehecht.

HET PROTOCOL BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL

De Europese Raad heeft in oktober 1992 in Birmingham opnieuw bevestigd dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden genomen in overeenstemming met artikel 5 (oud artikel 3B) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Hiertoe heeft de Europese Raad van Edinburgh (december 1992) een algemene aanpak van de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel (grondbeginselen, richtsnoeren en procedures) uitgewerkt.

Via het "protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel" worden de in Edinburgh door de Europese Raad gegeven richtsnoeren gecodificeerd en krijgen zij een wettelijke status. De bedoeling van de lidstaten is om zo bepaalde aspecten van de subsidiariteit formeel vast te leggen. Het gaat met name om het volgende:

De voornaamste voorwaarde die moet zijn vervuld om tot een communautair optreden te kunnen overgaan, is verwoord in artikel 5, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Daar is bepaald dat de Gemeenschap slechts optreedt indien en voor zover "de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt". In het protocol zijn drie criteria opgesomd die helpen te beoordelen of aan deze voorwaarde is voldaan: