Milieu

INLEIDING

Het milieubeleid vormt vandaag de dag voor de overheid en de economische actoren één van de belangrijkste uitdagingen in de samenleving. Het is eveneens een zaak waarvoor het publiek zeer gevoelig is aangezien het zijn welzijn en gezondheid direct raakt.

Sinds de jaren zeventig heeft de zorg om het milieubehoud meerdere gemeenschappelijke initiatieven gestimuleerd. Er is echter kritiek geuit, dat de interne markt van de Europese Unie de economische aspecten en het handelsverkeer zou hebben bevoordeeld ten koste van de milieubescherming hetgeen als een potentieel obstakel voor de handel zou zijn gezien in plaats van als een doel op zich. Het verdrag betreffende de Europese Unie is in tegenspraak met deze kritiek doordat aan het milieu de rang van beleid is toegekend en het niet meer slechts als een actie van de Gemeenschap wordt beschouwd.

In dit verband werden aan het Verdrag betreffende de Unie soms bepaalde zwakke punten verweten, met name het feit dat de besluitvormingsprocedures op milieugebied niet zijn vereenvoudigd. Bovendien rees er soms tussen de "milieu"-procedure (artikel 175, oud artikel 130S, van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap) en de procedure die betrekking heeft op de onderlinge aanpassing van de wetgevingen inzake de interne markt (artikel 95, oud artikel 100A, van hetzelfde verdrag) een geschil over de rechtsgronden, hetgeen gevolgen had wat betreft de meer of minder strikte interpretatie die de lidstaten aan de uitvoering gaven. De Europese Unie werd ook verweten niet expliciet de verantwoording te hebben genomen voor de verplichtingen ten gunste van de duurzame ontwikkeling die zij in 1992 tijdens de Conferentie van Rio had aanvaard, en zich te hebben beperkt tot een simpele referentie aan een milieuvriendelijke duurzame groei.

Het Verdrag van Amsterdam biedt antwoorden op deze problemen. De doelstelling van duurzame ontwikkeling is bij de taken van de Unie opgenomen, evenals het beginsel van de integratie van het milieu in de andere beleidsgebieden. De besluitvormingsprocedures zijn helderder en doeltreffender gemaakt.

HISTORISCH OVERZICHT

De vragen met betrekking tot het milieu vormden gedurende de eerste jaren van de Europese eenwording geen grote prioriteit voor de overheid en de economische actoren.

Op communautair niveau heeft het ontstaan van bezorgdheid over het milieu in de jaren zeventig het stimuleren van initiatieven op dit gebied tot gevolg gehad. Tijdens de top van Parijs in juli 1972 erkenden de staatshoofden en regeringsleiders dat in het kader van de economische expansie en de verbetering van de kwaliteit van het bestaan, bijzondere aandacht op het milieu zou moeten worden gevestigd.

Het signaal was vanaf dat moment gegeven en een eerste beleidsplan, dat het kader van het gemeenschappelijk milieubeleid vastlegde, werd voor de periode 1973-76 gelanceerd. Dit werd gevolgd door andere meerjarige programma´s van hetzelfde type die uitmondden in de goedkeuring van een aantal richtlijnen betreffende de bescherming van de natuurlijke rijkdommen (lucht, water), de strijd tegen geluidsemissies, het natuurbehoud en het afvalstoffenbeheer.

Het is echter algemeen erkend dat de inwerkingtreding van de Europese Akte in 1987 de meest beslissende hervorming voor het milieu is geweest doordat hiervoor een afzonderlijke titel in het verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap werd ingeruimd. Vanaf dat moment konden de gemeenschappelijke maatregelen gebaseerd worden op een duidelijke juridische basis waarin de doelstellingen en de grondbeginselen van de acties van de Europese Gemeenschap op milieugebied neergelegd waren. Eveneens werd bepaald dat de eisen op het gebied van milieubescherming een onderdeel van de andere beleidsgebieden van de Gemeenschap zouden worden.

De inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie in november 1993 vormde in verschillende opzichten een nieuwe vooruitgang. Allereerst werd het concept "milieuvriendelijke duurzame groei" toegevoegd aan de taken van de Europese Gemeenschap, terwijl ook het voorzorgsbeginsel werd opgenomen in het artikel waarin de grondslagen van het milieubeleid zijn neergelegd (artikel 174, oud artikel 130R, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap). Voorts werd het milieu tot de rang van "beleid" verheven, zodat algemeen gebruik kon worden gemaakt van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Raad, behalve voor bepaalde maatregelen als milieubelasting of ruimtelijke ordening die nog aan de eenparigheidsregel onderworpen zijn. De medebeslissingsprocedure werd echter beperkt tot aangelegenheden met betrekking tot de interne markt.

Tenslotte konden door de voortgang van de Europese eenwording geleidelijk voorzieningen opgesteld worden naar gelang van het belang van de inzet voor het milieu. Desalniettemin heeft deze stapsgewijze vooruitgang eveneens aan de wieg gestaan van bepaalde problemen op het vlak van de samenhang zoals geschillen over rechtsgronden of de diversiteit van de besluitvormingsprocedures. Het verdrag van Amsterdam zou deze problemen moeten oplossen door een antwoord te bieden op de noodzaak om het milieubeleid te verduidelijken en doeltreffend te maken.

DUURZAME ONTWIKKELING EN DE INTEGRATIE VAN HET MILIEU IN ALLE SECTORIELE BELEIDSGEBIEDEN

Het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat de milieu-eisen "in het bepalen en uitvoeren van gemeenschapsbeleid op andere gebieden moeten worden geïntegreerd". Deze integratie is een noodzakelijke voorwaarde voor een milieuvriendelijke duurzame groei.

Het verdrag van Amsterdam probeert de bestaande garanties voortgekomen uit de Europese Akte en het verdrag betreffende de Europese Unie te consolideren door het concept van duurzame ontwikkeling, alsmede een nieuw artikel in het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, op te nemen.

De introductie van het beginsel van duurzame ontwikkeling

Dit beginsel is opgenomen in de preambule en in de doelstellingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het is eveneens terug te vinden in artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap waarin de taken van de Europese Gemeenschap zijn vastgelegd.

Het nieuwe artikel 6 van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

Het nieuwe artikel 6 herhaalt, aan het begin van het Verdrag, de clausule betreffende de integratie van het milieu in de bepaling en uitvoering van het beleid op andere terreinen die al in artikel 174 (oud artikel 130R) voorkomt. Eveneens wordt vermeld dat deze integratie een van de middelen is om de duurzame ontwikkeling te bevorderen.

Dit nieuwe artikel moet in verband gebracht worden met de verklaring betreffende de evaluatie van de milieueffecten, toegevoegd aan de Slotakte van deIntergouvernementele Conferentie die in het verdrag van Amsterdam is uitgewerkt. De Conferentie merkt daarin op dat de Commissie zich inzet voor de voorbereiding van milieueffectrapporten wanneer zij voorstellen doet die significante gevolgen voor het milieu zouden kunnen hebben.

HET MILIEU EN DE ONDERLINGE AANPASSING VAN DE WETGEVINGEN OP HET GEBIED VAN DE "INTERNE MARKT"

De verwezenlijking van de interne markt is mogelijk gemaakt door de Europese Akte, waarin bepaald is dat tot onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten met gekwalificeerde meerderheid door de Raad moet worden besloten. Voor het vrij verkeer geldt als randvoorwaarde dat rekening wordt gehouden met wezenlijke vragen in de samenleving als bijvoorbeeld het milieu, de volksgezondheid of de consumentenbescherming (artikel 95, oud artikel 100A, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap). Deze voorwaarde is nog versterkt door het Verdrag van Amsterdam.

De wijziging van de bepalingen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen.

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt voortaan dat elk voorstel van de Commissie een hoog niveau van milieubescherming als uitgangspunt moet nemen. Vroeger kon een lidstaat na de goedkeuring van een harmonisatiemaatregel door de Raad, afwijkende nationale bepalingen toepassen, mits deze door belangrijke eisen betreffende de milieubescherming gerechtvaardigd werden. De betrokken lidstaat moest de Commissie hierover inlichten, die op haar beurt naging of de betrokken bepalingen geen middel tot willekeurige discriminatie of een verhulde beperking van de handel tussen de lidstaten waren.

Dit mechanisme is aangevuld en voortaan worden twee gevallen onderscheiden (artikel 95, oud artikel 100A):

In het eerste geval ontvangt de Commissie een officiële kennisgeving van de lidstaat. Deze geeft de redenen voor de handhaving van de betrokken nationale bepalingen aan.

In het tweede geval is de lidstaat eveneens verplicht de Commissie in te lichten en de redenen voor de goedkeuring van nieuwe nationale bepalingen uit te leggen. De betrokken nationale maatregelen moeten bovendien op nieuwe wetenschappelijke bewijzen berusten en een antwoord bieden op een specifiek probleem van die lidstaat dat na de goedkeuring van de gemeenschappelijke harmonisatiemaatregel is ontstaan.

In beide gevallen is het onderzoek van de Commissie erop gericht te weten te komen of de nationale maatregelen wel of niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verhulde beperking van de handel tussen de lidstaten of een hindernis voor de werking van de interne markt vormen.

De Commissie beschikt over zes maanden om een besluit tot goedkeuring of afwijzing te nemen, termijn die onder bepaalde voorwaarden met zes maanden kan worden verlengd. Bij afwezigheid van een besluit worden de geplande nationale bepalingen geacht te zijn goedgekeurd.

HET MILIEU EN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BESLUITVORMING

Het verdrag betreffende de Europese Unie en de besluitvorming

Het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de doeltreffendheid van het besluitvormingsproces inzake het milieubeleid verbeterd door, als algemene regel, binnen de Raad het principe van eenstemmigheid te vervangen door een gekwalificeerde meerderheid. Dit proces bleef echter complex omdat er verschillende procedures gelijktijdig bestonden:

Bovendien was er soms dubbelzinnigheid tussen milieuaangelegenheden (artikel 175, oud artikel 130S) en de onderlinge aanpassing van de wetgevingen betreffende de interne markt (artikel 95, oud artikel 100A). Aangezien de onderlinge aanpassing van de wetgevingen onderworpen was aan de medebeslissingsprocedure, bestond er het gevaar van geschillen over de rechtsgrond tussen artikel 100A en artikel 130S wanneer een actie inzake het milieu werd overwogen.

Het verdrag van Amsterdam en de vereenvoudiging van de besluitvorming

Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is de situatie vereenvoudigd, omdat de samenwerkingsprocedure door de medebeslissingsprocedure is vervangen. Deze nieuwe opzet heeft de verdienste dat het aantal procedures tot twee is verminderd, aangezien het de wens van de lidstaten was dat ten aanzien van de bovenbeschreven gebieden de eenstemmigheid zou blijven gelden. Deze opzet zorgt voor een betere leesbaarheid van het verdrag en vermindert het gevaar van geschillen over de rechtsgrond.

See also

Als u meer wil weten over het milieubeleid