ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

13 september 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Toepassing van de socialezekerheidsregelingen – Migrerende werknemers – Vaststelling van de toe te passen wetgeving – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 14, lid 2, onder b), i) – Persoon die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen – Persoon die is aangesteld in een lidstaat en tijdens een onbetaald verlof van drie maanden werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat”

In zaak C‑569/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 oktober 2015, ingekomen bij het Hof op 5 november 2015, in de procedure

X

tegen

Staatssecretaris van Financiën,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen (rapporteur), kamerpresident, M. Vilaras, J. Malenovský, M. Safjan en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 december 2016,

gelet op de opmerkingen van:

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en M. Noort als gemachtigden,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en D. Martin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 maart 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13, lid 2, onder a), en artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (PB 2008, L 177, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1408/71”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen X en de Staatssecretaris van Financiën (Nederland) over een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.

Toepasselijke bepalingen

3

Artikel 1 van verordening nr. 1408/71 bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening:

a)

wordt onder ‚werknemer’ en onder ‚zelfstandige’ respectievelijk verstaan ieder:

i)

die verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen, behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid voor werknemers of zelfstandigen of tot een bijzonder stelsel voor ambtenaren;

[...]”

4

Artikel 13 van deze verordening luidt:

„1.   Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.

2.   Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:

a)

is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;

[...]”

5

Artikel 14 van deze verordening luidt als volgt:

„Ten aanzien van de toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden:

[...]

2.

Op degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, wordt de toepasselijke wetgeving als volgt vastgesteld:

[...]

b)

op andere personen dan die bedoeld onder a) is van toepassing:

i)

de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij wonen, indien zij een deel van hun werkzaamheden op dit grondgebied uitoefenen of indien zij verbonden zijn aan meer dan één onderneming of meer dan één werkgever die hun zetel of domicilie op het grondgebied van verschillende lidstaten hebben;

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

6

Sinds 1 maart 2006 is X, Nederlands staatsburger die woonachtig is in Nederland, werkzaam voor een in deze lidstaat gevestigde werkgever.

7

X en zijn werkgever waren overeengekomen dat hij gedurende drie maanden, van december 2008 tot en met februari 2009, onbetaald verlof zou nemen. In een brief van 12 november 2008 heeft zijn werkgever de afspraken en voorwaarden geformuleerd die gedurende die verlofperiode op hun arbeidsverhouding van toepassing zouden zijn. Hij heeft daarin met name gepreciseerd dat de arbeidsovereenkomst tijdens dat verlof gehandhaafd zou blijven en dat X op 1 maart 2009 in zijn normale functie zou terugkeren.

8

Van december 2008 tot en met februari 2009 verbleef X in Oostenrijk, waar hij voor een andere, in die lidstaat gevestigde werkgever werkzaam was als skileraar.

9

In de daaropvolgende jaren heeft X geen onbetaald verlof genomen. Wel blijkt uit de inlichtingen die de Nederlandse belastingdienst heeft ingewonnen bij de Oostenrijkse autoriteiten, dat belanghebbende in 2010 tweemaal in de registratie van de Oostenrijkse sociale zekerheid was opgenomen als werknemer. Hetzelfde geldt voor de jaren 2011 tot en met 2013, waarin hij telkens één keer per jaar voor een periode van ongeveer één tot twee weken in die registratie was opgenomen.

10

Het geding van X tegen de Staatssecretaris van Financiën betreft de berekening van de inkomstenbelasting en van de premies volksverzekeringen voor 2009. Het heeft in het bijzonder betrekking op de vraag of X gedurende de maanden januari en februari 2009 was aangesloten bij het Nederlandse verplichte socialezekerheidsstelsel en derhalve uit dien hoofde daarvoor premieplichtig was.

11

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland) heeft in het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland (Nederland) geoordeeld dat de dienstbetrekking tussen X en de in Nederland gevestigde werkgever tijdens de periode van onbetaald verlof was gehandhaafd en dat de Nederlandse wetgeving ook gedurende de maanden januari en februari 2009 van toepassing was.

12

X heeft tegen die beslissing beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter.

13

Daarop heeft de Hoge Raad der Nederlanden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet titel II van verordening [...] nr. 1408/71 zo worden uitgelegd dat een in Nederland wonende werknemer die zijn werkzaamheden normaliter in Nederland verricht en die gedurende drie maanden onbetaald verlof geniet, geacht wordt tijdens die periode (mede) werkzaamheden in loondienst in Nederland te blijven verrichten indien (i) de dienstbetrekking gedurende deze periode blijft voortbestaan en (ii) deze periode voor de toepassing van de Nederlandse Werkloosheidswet wordt aangemerkt als een periode waarin werkzaamheden in loondienst worden verricht?

2)

a)

Welke wetgeving wordt door verordening [...] nr. 1408/71 als toepasselijk aangewezen indien deze werknemer gedurende het onbetaald verlof werkzaamheden in loondienst uitoefent in een andere lidstaat?

b)

Is daarbij nog van belang dat de betrokkene in het volgende jaar tweemaal en in de daarop volgende drie jaren telkens eenmaal gedurende een periode van ongeveer één tot twee weken in dezelfde andere lidstaat in loondienst heeft gewerkt, zonder dat in Nederland sprake was van onbetaald verlof?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

14

Met zijn vragen, die tezamen dienen te worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woont en er in loondienst werkt en die gedurende een periode van drie maanden onbetaald verlof neemt en een werkzaamheid in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, moet worden beschouwd als iemand die op het grondgebied van twee lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen in de zin van die bepaling.

15

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, waarvan artikel 14, lid 2, deel uitmaakt, volgens vaste rechtspraak van het Hof een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels vormen, dat tot doel heeft de werknemers die zich binnen de Europese Unie verplaatsen, onder de socialezekerheidsregeling van één lidstaat te brengen, teneinde te voorkomen dat meerdere nationale wettelijke regelingen toepasselijk zijn en dat daaruit complicaties kunnen voortvloeien (arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe, C‑115/11, EU:C:2012:606, punt 29en aldaar aangehaalde rechtspraak).

16

Daartoe formuleert artikel 13, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 het beginsel dat op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont (zie in die zin arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe, C‑115/11, EU:C:2012:606, punt 30).

17

Dit beginsel geldt evenwel „[o]nder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17” van verordening nr. 1408/71. In een aantal bijzondere gevallen zou een strikte toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening neergelegde algemene regel immers ertoe kunnen leiden dat zowel voor de werknemer als voor de werkgever en de socialezekerheidsorganen juist administratieve complicaties worden geschapen in plaats van vermeden, waardoor de uitoefening van het vrije verkeer door de onder die verordening vallende personen zou kunnen worden belemmerd (arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe, C‑115/11, EU:C:2012:606, punt 31).

18

Artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 bepaalt dat op degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, de wetgeving wordt toegepast van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op dit grondgebied uitoefent.

19

Uit deze bepaling, waarmee wordt afgeweken van de algemene regel van aanknoping bij de werklidstaat, volgt dat voor toepassing ervan de voorwaarde geldt dat de belanghebbende op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen.

20

Een situatie als aan de orde in het hoofdgeding kan bijgevolg alleen onder artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 vallen indien de betrokkene, aan wie een onbetaald verlof van verscheidene maanden wordt toegekend door zijn werkgever, die de arbeidsverhouding handhaaft, gedurende dat verlof kan worden beschouwd als iemand die werkzaamheden in loondienst uitoefent in de zin van deze bepaling, in de lidstaat op het grondgebied waarvan het verlof wordt genomen.

21

In dit verband moet worden opgemerkt dat het Hof met betrekking tot de schorsing van een arbeidsverhouding tijdens ouderschapsverlof heeft geoordeeld dat een persoon de hoedanigheid van „werknemer” in de zin van verordening nr. 1408/71 bezit indien hij, al is het maar tegen één risico, verplicht of vrijwillig verzekerd is bij een algemeen of bijzonder stelsel van sociale zekerheid genoemd in artikel 1, onder a), van deze verordening, ongeacht het bestaan van een arbeidsverhouding (arrest van 7 juni 2005, Dodl en Oberhollenzer, C‑543/03, EU:C:2005:364, punt 34).

22

Bovendien volgt uit de rechtspraak van het Hof dat in de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, anders dan in die in titel I ervan, weliswaar wordt gesproken van personen die werkzaamheden in loondienst dan wel werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefenen, en niet van werknemers of zelfstandigen, doch dat een logische en coherente uitlegging van de personele werkingssfeer van deze verordening en van het in deze verordening vervatte stelsel van conflictregels vereist dat de betrokken begrippen in titel II van die verordening worden uitgelegd met inachtneming van de definities van artikel 1, onder a) (zie in die zin arresten van 30 januari 1997, De Jaeck, C‑340/94, EU:C:1997:43, punt 22, en 30 januari 1997, Hervein en Hervillier, C‑221/95, EU:C:1997:47, punt 20).

23

Net zoals iemand als werknemer of als zelfstandige wordt aangemerkt in de zin van verordening nr. 1408/71 op basis van het nationale stelsel van sociale zekerheid waarbij de betrokkene is aangesloten, moeten onder „werkzaamheden in loondienst” en „werkzaamheden anders dan in loondienst” in de zin van titel II van verordening nr. 1408/71 derhalve worden verstaan de werkzaamheden die als zodanig worden beschouwd door de toepasselijke socialezekerheidswetgeving in de lidstaat op het grondgebied waarvan deze werkzaamheden worden uitgeoefend (zie in die zin arresten van 30 januari 1997, De Jaeck, C‑340/94, EU:C:1997:43, punt 23, en 30 januari 1997, Hervein en Hervillier, C‑221/95, EU:C:1997:47, punt 21).

24

Ook voor zover een persoon de hoedanigheid van werknemer behoudt gedurende de periode van onbetaald verlof die hem door zijn werkgever is toegekend, kan deze persoon worden beschouwd werkzaamheden in loondienst uit te oefenen in de zin van titel II van verordening nr. 1408/71, niettegenstaande de schorsing van de belangrijkste uit deze arbeidsverhouding voortvloeiende verplichtingen gedurende die bepaalde periode.

25

In een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de toepasselijke nationale wettelijke regeling op het gebied van de sociale zekerheid bepaalt, volgens de verwijzende rechter, dat een persoon die gedurende meerdere maanden onbetaald verlof neemt, werkzaamheden in loondienst blijft verrichten gedurende deze verlofperiode, zal deze persoon gedurende die periode worden beschouwd werkzaamheden in loondienst te verrichten in de zin van titel II van verordening nr. 1408/71 in de lidstaat op het grondgebied waarvan hij dat verlof neemt.

26

Indien in een dergelijk geval de betrokkene gedurende die periode werkzaamheden in loondienst uitoefent op het grondgebied van een andere lidstaat, kan zijn situatie onder artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 vallen, voor zover de op het grondgebied van laatstbedoelde lidstaat verrichte werkzaamheden gewoonlijk worden uitgeoefend en van betekenis zijn (zie in die zin arrest van heden, X, C‑570/15, punt 19).

27

Teneinde te beoordelen of de gedurende die periode op het grondgebied van laatstbedoelde lidstaat verrichte werkzaamheden gewoonlijk worden uitgeoefend en van betekenis zijn, moeten in het bijzonder de duur van de tijdvakken van de werkzaamheden en de aard van de arbeid in loondienst zoals deze zijn vastgelegd in de contractdocumenten, alsook, in voorkomend geval, de daadwerkelijk uitgeoefende werkzaamheden in de beschouwing worden betrokken (zie in die zin arrest van heden, X, C‑570/15, punt 21).

28

In die omstandigheden staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of de werkzaamheden die door de betrokkene in de aan de orde zijnde periode van drie maanden in Oostenrijk zijn verricht, gewoonlijk werden uitgeoefend en van betekenis waren, waarbij de omstandigheid of deze persoon al dan niet dergelijke werkzaamheden heeft uitgeoefend na deze periode, in dit verband irrelevant is.

29

Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woont en daar werkzaamheden in loondienst verricht en die gedurende een periode van drie maanden onbetaald verlof neemt en werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, moet worden beschouwd als een persoon die op het grondgebied van twee lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen in de zin van deze bepaling, voor zover, ten eerste, hij volgens de socialezekerheidswetgeving van de eerste lidstaat wordt beschouwd werkzaamheden in loondienst uit te oefenen gedurende die verlofperiode, en, ten tweede, de werkzaamheden die op het grondgebied van de tweede lidstaat worden verricht, gewoonlijk worden uitgeoefend en van betekenis zijn, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

Kosten

30

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008, moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woont en daar werkzaamheden in loondienst verricht en die gedurende een periode van drie maanden onbetaald verlof neemt en werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, moet worden beschouwd als een persoon die op het grondgebied van twee lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen in de zin van deze bepaling, voor zover, ten eerste, hij volgens de socialezekerheidswetgeving van de eerste lidstaat wordt beschouwd werkzaamheden in loondienst uit te oefenen gedurende die verlofperiode, en, ten tweede, de werkzaamheden die op het grondgebied van de tweede lidstaat worden verricht, gewoonlijk worden uitgeoefend en van betekenis zijn, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

 

Bay Larsen

Vilaras

Malenovský

Safjan

Šváby

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 september 2017.

De griffier

A. Calot Escobar

De president van de Derde kamer

L. Bay Larsen


( *1 ) Procestaal: Nederlands.