ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

23 oktober 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG — Bescherming van de consument — Interne markt voor elektriciteit en aardgas — Nationale wettelijke regeling die de inhoud vastlegt van de overeenkomsten met de consumenten aan wie wordt geleverd op grond van de universeledienstverplichting — Eenzijdige wijziging van de prijs door de verkoper van de dienst — Tijdige kennisgeving, vóór de inwerkingtreding van deze wijziging, van de reden, de voorwaarden en de omvang ervan”

In de gevoegde zaken C‑359/11 en C‑400/11,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissingen van 18 mei en 29 juni 2011, ingekomen bij het Hof op 8 en 28 juli 2011, in de procedures

Alexandra Schulz

tegen

Technische Werke Schussental GmbH und Co. KG,

en

Josef Egbringhoff

tegen

Stadtwerke Ahaus GmbH,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur), A. Prechal en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: V. Tourrès, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 februari 2014,

gelet op de opmerkingen van:

Schulz, vertegenwoordigd door K. Guggenberger, Rechtsanwalt,

Egbringhoff, vertegenwoordigd door L. Voges-Wallhöfer, Rechtsanwalt,

Technische Werke Schussental GmbH und Co. KG, vertegenwoordigd door P. Rosin, Rechtsanwalt,

Stadtwerke Ahaus GmbH, vertegenwoordigd door P. Rosin en A. von Graevenitz, Rechtsanwälte,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en B. Beutler als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid, O. Beynet, M. Owsiany-Hornung en J. Herkommer als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 mei 2014,

het navolgende

Arrest

1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 3, lid 5, en bijlage A, sub b en c, van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB L 176, blz. 37, met rectificatie PB 2004, L 16, blz. 74), en van artikel 3, lid 3, en bijlage A, sub b en c, van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB L 176, p. 57).

2

Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen Schulz en Technische Werke Schussental GmbH und Co. KG (hierna: „TWS”) enerzijds, en Egbringhoff en Stadtwerke Ahaus GmbH (hierna: „SA”) anderzijds, betreffende het gebruik door TWS en SA van beweerdelijk onrechtmatige bedingen in overeenkomsten met de consumenten aan wie op grond van de universeledienstverplichting wordt geleverd.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

Richtlijn 93/13/EEG

3

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) bepaalt:

„1.   Deze richtlijn strekt tot de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument.

2.   Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of bepalingen of beginselen van internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap partij zijn, met name op het gebied van vervoer, zijn overgenomen, zijn niet aan deze richtlijn onderworpen.”

Richtlijn 2003/54

4

De punten 24 en 26 van de considerans van richtlijn 2003/54 luiden als volgt:

„(24)

De lidstaten moeten huishoudelijke afnemers [...] het recht garanderen om tegen duidelijk vergelijkbare, transparante en redelijke prijzen van elektriciteit van een bepaalde kwaliteit te worden voorzien. Teneinde de handhaving van de hoge normen van de openbare dienstverlening in de Gemeenschap te waarborgen, moet de Commissie op gezette tijden in kennis worden gesteld van alle door de lidstaten genomen maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn. [...]

[...]

(26)

Naleving van de eisen inzake openbaredienstverlening is een fundamentele eis van deze richtlijn, en het is belangrijk dat in deze richtlijn gemeenschappelijke, door alle lidstaten nageleefde minimumnormen worden vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen op het gebied van consumentenbescherming, leverings‑ en voorzieningszekerheid [...] en gelijkwaardige mededingingsniveaus in alle lidstaten. Het is belangrijk dat de eisen inzake openbaredienstverlening op nationale basis kunnen worden geïnterpreteerd, rekening houdend met de nationale omstandigheden en met inachtneming van de Gemeenschapswetgeving.”

5

Artikel 3 van richtlijn 2003/54 bepaalt:

„[...]

2.   Met volledige inachtneming van de toepasselijke bepalingen van het Verdrag [...] mogen de lidstaten in het algemeen economisch belang aan elektriciteitsbedrijven openbaredienstverplichtingen opleggen, die betrekking kunnen hebben op de veiligheid, waaronder zowel de voorzieningszekerheid als de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de leveringen zijn begrepen [...]. Deze verplichtingen moeten duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar zijn [...]

3.   De lidstaten waarborgen dat alle huishoudelijke afnemers [...] aanspraak kunnen maken op universele dienstverlening, dat wil zeggen het recht op levering van elektriciteit van een bepaalde kwaliteit tegen redelijke, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare en doorzichtige prijzen op hun grondgebied. Om de universele dienstverlening te waarborgen, kunnen de lidstaten een noodleverancier aanwijzen. [...]

[...]

5.   De lidstaten nemen passende maatregelen om eindafnemers te beschermen en voorzien met name in adequate waarborgen voor de bescherming van kwetsbare afnemers, met inbegrip van maatregelen om hen te helpen voorkomen dat zij worden afgesloten. In dit verband kunnen de lidstaten maatregelen nemen om eindafnemers in afgelegen gebieden te beschermen. Zij waarborgen een hoog niveau van consumentenbescherming, met name met betrekking tot de transparantie van contractvoorwaarden, algemene informatie en mechanismen voor geschillenbeslechting. De lidstaten zorgen ervoor dat een in aanmerking komende afnemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gemakkelijk op een nieuwe leverancier over te stappen. Wat ten minste de huishoudelijke afnemers betreft, omvatten deze maatregelen de in bijlage I beschreven maatregelen.

[...]”

6

Bijlage A bij richtlijn 2003/54, betreffende de voorschriften inzake consumentenbescherming, bepaalt:

„Onverminderd de communautaire voorschriften inzake consumentenbescherming, met name richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad [van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19)], en richtlijn 93/13/EG [...], houden de in artikel 3 bedoelde maatregelen in dat ervoor wordt gezorgd dat de afnemers:

[...]

b)

op toereikende wijze in kennis worden gesteld van ieder voornemen de contractvoorwaarden te wijzigen en op de hoogte worden gesteld van hun recht op opzegging wanneer zij van een dergelijk voornemen in kennis worden gesteld. Dienstverleners stellen hun abonnees rechtstreeks in kennis van tariefstijgingen en doen dit binnen een redelijke termijn die een normale factureringsperiode na het invoeren van de stijging niet overschrijdt. De lidstaten zorgen ervoor dat afnemers de mogelijkheid krijgen contracten op te zeggen indien zij de hun door de elektriciteitsleverancier aangemelde nieuwe voorwaarden niet aanvaarden;

c)

transparante informatie ontvangen over geldende prijzen en tarieven en over standaardvoorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van elektriciteitsdiensten;

[...]”

Richtlijn 2003/55

7

In de punten 26 tot en met 27 van de considerans van richtlijn 2003/55 staat te lezen:

„(26)

Teneinde de handhaving van de hoge normen van de openbare dienstverlening in de Gemeenschap te waarborgen, moet de Commissie op gezette tijden in kennis worden gesteld van alle door de lidstaten genomen maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn. [...]

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat afnemers die zijn aangesloten op het gassysteem op de hoogte worden gebracht van hun rechten om tegen redelijke prijzen van aardgas van een specifieke kwaliteit te worden voorzien. [...]

(27)

Naleving van de eisen inzake openbaredienstverlening is een fundamentele eis van deze richtlijn, en het is belangrijk dat in deze richtlijn gemeenschappelijke, door alle lidstaten nageleefde minimumnormen worden vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen op het gebied van consumentenbescherming, leverings‑ en voorzieningszekerheid [...] en gelijkwaardige mededingingsniveaus in alle lidstaten. Het is belangrijk dat de eisen inzake openbaredienstverlening op nationale basis kunnen worden geïnterpreteerd, rekening houdend met de nationale omstandigheden en met inachtneming van de Gemeenschapswetgeving.”

8

Artikel 3 van richtlijn 2003/55 preciseert:

„[...]

2.   Met volledige inachtneming van de toepasselijke bepalingen van het Verdrag [...] mogen de lidstaten in het algemeen economisch belang aan bedrijven die in de gassector actief zijn verplichtingen inzake openbare dienstverlening opleggen, die betrekking kunnen hebben op de zekerheid, met inbegrip van voorzienings‑ en leveringszekerheid, regelmaat, kwaliteit en prijs van de leveringen [...]. Deze verplichtingen moeten duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar zijn [...]

3.   De lidstaten nemen passende maatregelen om eindafnemers te beschermen en om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen en waarborgen in het bijzonder een passende bescherming van kwetsbare afnemers, met inbegrip van passende maatregelen om hen te helpen voorkomen dat zij worden afgesloten. In dit verband kunnen zij passende maatregelen nemen ter bescherming van op het gassysteem aangesloten afnemers in afgelegen gebieden. De lidstaten kunnen een noodleverancier aanwijzen voor op het gasnet aangesloten afnemers. Zij zorgen voor een hoog niveau van consumentenbescherming, met name met betrekking tot de transparantie van algemene contractvoorwaarden, algemene informatie en mechanismen ter beslechting van geschillen. De lidstaten zorgen ervoor dat een in aanmerking komende afnemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft op een nieuwe leverancier over te stappen. Wat ten minste de huishoudelijke afnemers betreft, omvatten deze maatregelen de in bijlage A beschreven maatregelen.

[...]”

9

Bijlage A bij richtlijn 2003/55, betreffende de voorschriften inzake consumentenbescherming, bepaalt:

„Onverminderd de communautaire voorschriften inzake consumentenbescherming, met name richtlijn 97/7 [...] en richtlijn 93/13 [...], houden de in artikel 3 bedoelde maatregelen in dat ervoor wordt gezorgd dat de afnemers:

[...]

b)

op toereikende wijze in kennis worden gesteld van ieder voornemen de contractvoorwaarden te wijzigen en op de hoogte worden gesteld van hun recht op opzegging wanneer zij van een dergelijk voornemen in kennis worden gesteld. Dienstverleners stellen hun abonnees rechtstreeks in kennis van tariefstijgingen en doen dit binnen een redelijke termijn die een normale factureringsperiode na het invoeren van de stijging niet overschrijdt. De lidstaten zorgen ervoor dat afnemers de mogelijkheid krijgen contracten op te zeggen indien zij de hun door de gasleverancier aangemelde nieuwe voorwaarden niet aanvaarden;

c)

transparante informatie ontvangen over geldende prijzen en tarieven en over standaardvoorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van gasdiensten;

[...]”

Duits recht

10

§ 36, lid 1, van het Gesetz über die Elektrizitäts‑ und Gasversorgung (Energiewirtschaftsgesetz) (wet betreffende het energiebeheer) van 7 juli 2005 (BGBl. 2005 I, blz. 1970; hierna: „EnWG”) luidt als volgt:

„De energieleveranciers moeten met betrekking tot de gebieden van het netwerk waarvoor zij de basislevering aan de huishoudelijke afnemers verzekeren, de algemene voorwaarden en de prijzen betreffende de levering van elektriciteit van het laagspanningsnet en de levering van lagedrukaardgas bekendmaken of publiceren op het Internet, en aan alle huishoudelijke afnemers aan die voorwaarden en tegen die prijzen leveren [...]”

11

§ 39 van het EnWG luidt:

„1.   De Bondsminister [...] kan [...] bij besluit [...] algemene prijzen aan de basisleverancier opleggen [...]. Hij kan bovendien bepalingen vaststellen betreffende de inhoud en de structuur van de algemene prijzen en de tariefrechten en ‑verplichtingen van de elektriciteitsleveranciers en hun klanten regelen.

2.   De minister [...] kan [...] bij besluit passend [...] de algemene voorwaarden vaststellen van de levering van elektriciteit van het laagspanningsnet en de levering van lagedrukaardgas aan de huishoudelijke afnemers die in het kader van de basislevering of de vervangende levering wordt verricht, en aldus de bepalingen van de overeenkomsten op uniforme wijze vaststellen, voorschriften betreffende de ondertekening, het voorwerp en de overdracht van de overeenkomsten opleggen, en de rechten en verplichtingen van de contractpartijen vastleggen. Daarbij moeten de belangen van beide partijen naar behoren in aanmerking worden genomen. De eerste en de tweede volzin van dit lid zijn naar analogie van toepassing op de voorwaarden van de publiekrechtelijke leveringsovereenkomsten, met uitzondering van de regeling betreffende de administratieve procedure.”

12

De Verordnung über Allgemeine Bedingungen für die Gasversorgung von Tarifkunden (besluit inzake de algemene voorwaarden voor de gaslevering aan klanten met een vast tarief) van 21 juni 1979 (BGBl. 1979 I, blz. 676; hierna: „AVBGasV”), zoals van toepassing in het tijdvak dat in zaak C‑359/11 aan de orde is, is ingetrokken bij de Verordnung über Allgemeine Bedingungen für die Grundversorgung von Haushaltskunden und die Ersatzversorgung mit Gas aus dem Niederdrucknetz (besluit inzake de algemene voorwaarden voor de basislevering van gas aan huishoudens en de vervangende levering van gas van het lagedruknet) van 26 oktober 2006 (BGBl. 2006 I, blz. 2396).

13

§ 1, leden 1 en 2, van de AVBGasV preciseerde:

„(1)   De algemene voorwaarden op grond waarvan de gasbedrijven verplicht zijn [...] eenieder op hun distributienet aan te sluiten en aan eenieder gas te leveren tegen algemene tarieven, worden bepaald in de §§ 2 tot en met 34 van dit besluit. Deze voorwaarden maken deel uit van het leveringscontract.

(2)   Klanten in de zin van dit besluit zijn klanten aan wie tegen een vast tarief wordt geleverd.”

14

§ 4, leden 1 en 2, van de AVBGasV luidde:

„(1)   De gasleverancier stelt tegen de toepasselijke algemene tarieven en voorwaarden gas ter beschikking. De verbrandingswaarde met de uit de productie‑ en aankoopverhoudingen van de onderneming voortvloeiende fluctuaties en de voor de voorziening van de klant bepalende rustdruk van het gas worden volgens algemene tarieven bepaald.

(2)   Wijzigingen van de algemene tarieven en voorwaarden treden pas in werking nadat zij algemeen zijn bekendgemaakt.

[...]”

15

§ 32, leden 1 en 2, van de AVBGasV bepaalde:

„(1)   Het contract blijft ononderbroken gelden tot ontbinding door een van de partijen na een opzeggingstermijn van één maand, te rekenen vanaf het einde van een kalendermaand [...]

(2)   In geval van wijziging van de algemene tarieven of indien de gasleverancier in het kader van dit besluit zijn algemene voorwaarden wijzigt, heeft de klant de mogelijkheid de overeenkomst op te zeggen met een opzeggingstermijn van twee weken vanaf het einde van de kalendermaand die volgt op de officiële bekendmaking.

[...]”

16

De Verordnung über Allgemeine Bedingungen für die Elektrizitätsversorgung von Tarifkunden (besluit inzake de algemene voorwaarden voor elektriciteitslevering aan klanten met een vast tarief) van 21 juni 1979 (BGBl. 1979 I, blz. 684; hierna: „AVBEltV”) is ingetrokken bij de Verordnung über Allgemeine Bedingungen für die Grundversorgung von Haushaltskunden und die Ersatzversorgung mit Elektrizität aus dem Niederspannungsnetz, Stromgrundversorgungsverordnung (besluit inzake de algemene voorwaarden voor de basislevering van elektriciteit aan huishoudens en de vervangende levering van elektriciteit van het laagspanningsnet) van 26 oktober 2006 (BGBl. 2006 I, blz. 2391; hierna: „StromGVV”).

17

§ 1, leden 1 en 2, van de AVBEltV preciseerde:

„(1)   De algemene voorwaarden op grond waarvan de elektriciteitsbedrijven verplicht zijn [...] eenieder op hun distributienet aan te sluiten en aan eenieder elektriciteit van het laagspanningsnet te leveren tegen algemene tarieven, worden bepaald in de §§ 2 tot en met 34 van dit besluit. Deze voorwaarden maken deel uit van het leveringscontract.

(2)   Klanten in de zin van dit besluit zijn klanten die tegen een vast tarief worden beleverd.”

18

§ 4, leden 1 en 2, van de AVBEltV bepaalde:

„(1)   De elektriciteitsleverancier stelt tegen de toepasselijke algemene tarieven en voorwaarden elektriciteit [...] ter beschikking.

(2)   Wijzigingen van de algemene tarieven en voorwaarden treden pas in werking nadat zij algemeen zijn bekendgemaakt.”

19

§ 32, leden 1 en 2, van de AVBEltV luidde:

„(1)   Het contract blijft ononderbroken gelden tot opzegging door een van de partijen na een opzeggingstermijn van één maand, te rekenen vanaf het einde van een kalendermaand [...]

(2)   In geval van wijziging van de algemene tarieven of indien het elektriciteitsbedrijf de algemene voorwaarden in het kader van dit besluit wijzigt, kan de klant het contract beëindigen na een opzeggingstermijn van twee weken, te rekenen vanaf het einde van de kalendermaand die volgt op de officiële bekendmaking.”

20

§ 1, lid 1, van de StromGVV bepaalt:

„Het onderhavige besluit stelt de algemene voorwaarden vast die voor de elektriciteitsleveranciers gelden inzake de levering, tegen algemene prijzen, van elektriciteit van het laagspanningsnet aan de huishoudelijke afnemers in het kader van de basislevering, overeenkomstig § 36, lid 1, van het EnWG. De bepalingen van dit besluit maken integrerend deel uit van de overeenkomsten betreffende de basislevering die worden gesloten tussen de basisleveranciers en de huishoudelijke afnemers [...]”

21

§ 5, leden 2 en 3, van de StromGVV luidt als volgt:

„(2)   „Wijzigingen van de algemene prijzen en de aanvullende voorwaarden treden in werking aan het begin van de maand en pas na officiële bekendmaking, die ten minste zes weken voorafgaand aan de voorgenomen wijziging dient plaats te vinden. Tegelijkertijd met de officiële bekendmaking zendt de basisleverancier een schriftelijke mededeling over de voorgenomen wijzigingen aan de klanten en publiceert hij de wijzigingen op zijn website.

(3)   De wijzigingen van de algemene prijzen en de aanvullende voorwaarden zijn niet van toepassing op een afnemer die – in geval van tijdige opzegging van de met de basisleverancier gesloten overeenkomst – aantoont dat een aanvang met de procedure tot overstap naar een nieuwe leverancier is genomen doordat binnen de maand volgend op de ontvangst van de opzegging een overeenkomst daartoe is gesloten.”

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

Zaak C‑359/11

22

Bij de aankoop van een perceel van een Gemeindeverband (publiekrechtelijk intergemeentelijk samenwerkingsverband) in 1990 heeft Schulz in de notariële koopovereenkomst verzekerd dat zij de op dat perceel op te richten gebouwen met aardgas als voornaamste energiedrager zou verwarmen en de totale gasbehoefte voor ruimteverwarming en warm water bij het gemeentebedrijf van Weingarten (Duitsland) zou aankopen.

23

In 1991 is een aardgasleveringsovereenkomst gesloten tussen Schulz en het gemeentebedrijf van Weingarten. TWS, een aardgasleverancier die met de uitvoering van de taken van dit bedrijf is belast, heeft het betrokken gas aan Schulz geleverd in haar hoedanigheid van klant met een vast tarief.

24

Overeenkomstig § 1, lid 1, van de AVBGasV maakten de bij dit besluit vastgestelde algemene voorwaarden rechtstreeks integrerend deel uit van die overeenkomst.

25

De betrokken regeling bood de leverancier de mogelijkheid de gasprijzen eenzijdig te wijzigen zonder precisering van reden, voorwaarden of omvang van deze wijziging, ook al diende hij wel te waarborgen dat de klanten in kennis werden gesteld van elke tariefverhoging en in voorkomend geval de mogelijkheid tot opzegging van hun overeenkomst hadden.

26

Tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2007 heeft TWS de gasprijzen tot vier maal toe verhoogd. Schulz heeft bezwaar gemaakt tegen de jaarlijkse afrekeningen van 2005 tot en met 2007, aangezien deze verhogingen volgens haar buitensporig waren.

27

TWS heeft voor het Amtsgericht gevorderd dat Schulz de nog verschuldigde bedragen van die afrekeningen betaalde. Het Amtsgericht heeft Schulz betaling gelast van 2733,12 EUR, vermeerderd met vertragingsrente en de kosten.

28

Het hogere beroep van Schulz is afgewezen en zij heeft beroep tot „Revision” ingesteld bij de verwijzende rechter.

29

Van oordeel dat voor de uitkomst van het hoofdgeding de uitlegging van richtlijn 2003/55 is vereist, heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Dient artikel 3, lid 3, [van richtlijn 2003/55], gelezen in samenhang met bijlage A, punt b en/of c, ervan, aldus te worden uitgelegd dat een nationale wettelijke regeling over prijswijzigingen in aardgasleveringsovereenkomsten met huishoudelijke afnemers aan wie op grond van de universeledienstverplichting aardgas wordt geleverd (klanten voor wie een vast tarief geldt), voldoet aan het vereiste niveau van transparantie wanneer daarin de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging weliswaar niet worden vermeld, doch wordt gewaarborgd dat de aardgasleverancier zijn afnemers vooraf binnen een redelijke termijn van elke prijsverhoging op de hoogte brengt en de afnemers het recht hebben de overeenkomst op te zeggen indien zij de hun meegedeelde gewijzigde voorwaarden niet wensen te aanvaarden?”

Zaak C‑400/11

30

Het gemeentebedrijf SA levert elektriciteit en gas aan Egbringhoff. Van 2005 tot 2008 heeft SA de prijzen van elektriciteit en gas meermaals verhoogd. Egbringhoff heeft bezwaar gemaakt tegen de jaarlijkse afrekeningen van 2005, aangezien deze verhogingen volgens hem onredelijk waren. Onder voorbehoud van dit bezwaar heeft hij de facturen voor de periode van 2005 tot 2007 betaald.

31

Egbringhoff heeft een vordering in rechte ingesteld strekkende tot terugbetaling door SA van 746,54 EUR plus rente, alsook tot vaststelling dat SA bij de berekening van de tarieven van gas en elektriciteit voor het jaar 2008 de voor het jaar 2004 vastgestelde prijzen dient te hanteren.

32

Zijn vordering is in eerste aanleg afgewezen en Egbringhoff heeft beroep tot „Revision” ingesteld bij de verwijzende rechter.

33

Deze laatste wijst erop dat, wat de levering van elektriciteit betreft, de algemene voorwaarden van de met de consumenten gesloten overeenkomsten in de litigieuze periode in de AVBEltV en de StromGVV waren vastgelegd en deze voorwaarden krachtens die regeling integrerend deel uitmaakten van de leveringsovereenkomsten met de tariefklanten.

34

De betrokken regeling bood de leverancier de mogelijkheid de elektriciteitsprijzen eenzijdig te wijzigen zonder precisering van reden, voorwaarden of omvang van deze wijziging, ook al diende hij wel te waarborgen dat de klanten in kennis werden gesteld van elke tariefverhoging en in voorkomend geval de mogelijkheid tot opzegging van hun overeenkomst hadden.

35

Rekening ermee houdend dat het Bundesgerichtshof in zaak C‑359/11 een verzoek om uitlegging van richtlijn 2003/55 bij het Hof heeft ingediend, is de verwijzende rechter van mening dat het Hof in het kader van zaak C‑400/11 enkel om uitlegging van richtlijn 2003/54 hoeft te worden verzocht. Bijgevolg heeft het Bundesgerichtshof besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Dient artikel 3, lid 5, [van richtlijn 2003/54], gelezen in samenhang met bijlage A, punt b en/of c, ervan, aldus te worden uitgelegd, dat een nationale wettelijke regeling over prijswijzigingen in overeenkomsten betreffende elektriciteitslevering met huishoudelijke afnemers aan wie op grond van de universeledienstverplichting elektriciteit wordt geleverd (klanten voor wie een vast tarief geldt), voldoet aan het vereiste niveau van transparantie wanneer daarin de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging weliswaar niet worden vermeld, doch wordt gewaarborgd dat de elektriciteitsleverancier zijn afnemers vooraf binnen een redelijke termijn van elke prijsverhoging op de hoogte brengt en de afnemers het recht hebben de overeenkomst op te zeggen indien zij de hun meegedeelde gewijzigde voorwaarden niet wensen te aanvaarden?”

Procesverloop bij het Hof

36

Op 14 september 2011 heeft de president van het Hof de procedure in de zaken C‑359/11 en C‑400/11 geschorst totdat op 21 maart 2013 het arrest in zaak C‑92/11 werd uitgesproken.

37

Bij beschikking van de president van het Hof van 7 januari 2014 zijn de zaken C‑359/11 en C‑400/11 gevoegd voor de mondelinge behandeling en voor het arrest.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

38

Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 5, van richtlijn 2003/54, gelezen in samenhang met bijlage A bij deze richtlijn, en artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55, gelezen in samenhang met bijlage A bij deze richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die de inhoud bepaalt van de overeenkomsten voor de levering van elektriciteit en gas aan consumenten die onder de algemene leveringsplicht vallen en die toestaat dat de tarieven van deze levering worden gewijzigd, maar niet waarborgt dat de consumenten tijdig – vóór de inwerkingtreding van deze wijziging – op de hoogte worden gebracht van de reden, de voorwaarden en de omvang ervan.

39

Vooraf moet worden opgemerkt dat deze richtlijnen tot doel hebben de werking van de interne markt van elektriciteit en gas te verbeteren. Voor de voltooiing van de interne elektriciteits‑ en gasmarkt en voor een goed werkende concurrentie is vereist dat de toegang tot het systeem niet-discriminerend en transparant is en wordt verleend tegen redelijke prijzen (zie in die zin arrest Sabatauskas e.a., C‑239/07, EU:C:2008:551, punt 31).

40

In dit verband ligt het streven om de consument te beschermen ten grondslag aan de bepalingen van de richtlijnen 2003/54 en 2003/55 (zie in die zin arrest Enel Produzione, C‑242/10, EU:C:2011:861, punten 39, 54 en 56). Dit streven houdt nauw verband met zowel de liberalisering van de betrokken markten als met de – door deze richtlijnen eveneens nagestreefde doelstelling – een stabiele elektriciteits‑ en gasvoorziening te waarborgen (zie in die zin arrest Essent e.a., C‑105/12–C‑107/12, EU:C:2013:677, punten 59‑65).

41

Dienaangaande bevatten artikel 3, lid 5, van richtlijn 2003/54 en artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55 bepalingen waarmee de in het vorige punt genoemde doelstelling kan worden bereikt.

42

Om te beginnen volgt uit de bewoordingen van deze bepalingen dat de lidstaten passende maatregelen nemen om eindafnemers te beschermen en om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen en dat zij in het bijzonder een passende bescherming van kwetsbare afnemers waarborgen, met inbegrip van passende maatregelen om hen te helpen voorkomen dat de energievoorziening wordt onderbroken. Volgens artikel 3, lid 3, van beide richtlijnen kunnen de lidstaten daartoe een noodleverancier aanwijzen.

43

Zoals de Duitse regering in haar opmerkingen aangeeft, betreffen de in het hoofdgeding aan de orde zijnde leveringsovereenkomsten in casu overeenkomsten met leveranciers die als noodleverancier optreden voor afnemers die een aanvraag daartoe hebben ingediend.

44

Aangezien deze leveranciers van elektriciteit en van gas in het kader van de bij de nationale regeling opgelegde verplichtingen gehouden zijn om overeenkomsten te sluiten met de afnemers die daarom hebben verzocht en die voor de bij deze regeling vastgestelde voorwaarden in aanmerking komen, dienen de belangen van deze economische leveranciers in aanmerking te worden genomen, aangezien zij de andere contractpartij niet kunnen kiezen en de overeenkomst niet vrijelijk kunnen beëindigen.

45

Wat voorts inzonderheid de rechten van de afnemers betreft, moet met betrekking tot richtlijn 2003/55 worden vastgesteld dat deze richtlijn, zoals in punt 45 van het arrest RWE Vertrieb (C 92/11, EU:C:2013:180) is gepreciseerd, in artikel 3, lid 3, ervan de lidstaten de verplichting oplegt een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen inzake de transparantie van de contractvoorwaarden. Deze vaststelling geldt ook voor artikel 3, lid 5, van richtlijn 2003/54.

46

Bovenop het hun bij bijlage A, sub b, van beide richtlijnen verleende recht om het contract van levering op te zeggen, moeten de afnemers ook het recht hebben om wijzigingen van de prijzen van de leveringen te betwisten.

47

Teneinde deze rechten volledig en daadwerkelijk te kunnen doen gelden en met volledige kennis van zaken een beslissing over een eventuele opzegging van de overeenkomst dan wel betwisting van de wijziging van de prijzen van de leveringen te kunnen nemen, dienen de afnemers, onder de in de punten 43 en 44 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden, tijdig en vóór de inwerkingtreding van deze wijziging op de hoogte te worden gebracht van de reden, de voorwaarden en de omvang ervan.

48

Een nationale regeling, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die onder deze voorwaarden niet waarborgt dat een huishoudelijke afnemer tijdig in kennis wordt gesteld van de in het vorige punt genoemde informatie, beantwoordt dan ook niet aan de bij de richtlijnen 2003/54 en 2003/55 gestelde vereisten.

49

Het is juist dat het Hof in het arrest RWE Vertrieb (EU:C:2013:180) met betrekking tot onder de richtlijnen 93/13 en 2003/55 sorterende gasleveringsovereenkomsten voor recht heeft verklaard dat het van wezenlijk belang is te weten of in de overeenkomst de reden voor en de wijze van aanpassing van de kosten van de gasleveringsdienst transparant zijn gespecificeerd en aan de consument worden meegedeeld.

50

Daarbij zij evenwel aangetekend dat in de zaak die tot het arrest RWE Vertrieb (EU:C:2013:180) heeft geleid, de verplichting om precontractuele informatie te verstrekken ook uit de bepalingen van richtlijn 93/13 voortvloeide.

51

Volgens artikel 1 van richtlijn 93/13 zijn contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke bepalingen zijn overgenomen, echter niet onderworpen aan deze richtlijn.

52

Aangezien de inhoud van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomsten is vastgesteld bij Duitse wettelijke bepalingen die dwingend van aard zijn, is richtlijn 93/13 niet van toepasing.

53

Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 3, lid 5, van richtlijn 2003/54, gelezen in samenhang met bijlage A bij deze richtlijn, en artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55, gelezen in samenhang met bijlage A bij deze richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die de inhoud bepaalt van de overeenkomsten voor de levering van elektriciteit en gas aan consumenten die onder de universeledienstverplichting vallen en die toestaat dat de tarieven van deze levering worden gewijzigd, maar niet waarborgt dat de consumenten tijdig – vóór de inwerkingtreding van deze wijziging – op de hoogte worden gebracht van de reden, de voorwaarden en de omvang ervan.

Beperking van de werking van het onderhavige arrest in de tijd

54

Voor het geval dat het te wijzen arrest ertoe leidt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling niet aan de bij de richtlijnen 2003/54 en 2003/55 gestelde eisen van transparantie voldoet, hebben TWS en SA in hun schriftelijke opmerkingen het Hof verzocht de werking van het arrest te beperken in de tijd, zodat de werking ervan met twintig maanden wordt uitgesteld, teneinde de nationale wetgever in staat te stellen zich aan te passen aan de gevolgen van dit arrest. De Duitse regering heeft het Hof in haar schriftelijke opmerkingen gevraagd om na te gaan of het niet passend is de werking van zijn arrest te beperken in de tijd.

55

Ter onderbouwing van dit verzoek hebben TWS en SA gewezen op de ernstige gevolgen waarmee de volledige elektriciteits‑ en gassector in Duitsland zou worden geconfronteerd. Indien de tariefwijzigingen strijdig met het recht van de Unie worden geacht, zouden de leveranciers immers verplicht zijn om met terugwerkende kracht de door de consumenten in de loop der jaren betaalde bedragen terug te betalen, hetgeen een ernstig gevaar kan opleveren voor het bestaan zelf van de leveranciers en negatieve gevolgen kan hebben voor de elektriciteits‑ en gasvoorziening van de Duitse consumenten.

56

Deze partijen hebben daaraan toegevoegd dat, zoals uit het verslag van het Bundesnetzagentur (Federale Netwerkagentschap) voor 2012 blijkt, aan 4,1 miljoen huishoudens gas wordt geleverd op basis van de dwingende bepalingen van het besluit van 26 oktober 2006 inzake de algemene voorwaarden voor de basislevering van elektriciteit aan huishoudens en de vervangende levering van elektriciteit van het laagspanningsnet. Uit dit verslag blijkt ook dat 40 % van de 46 miljoen huishoudelijke afnemers elektriciteit betrekken via de dwingende regeling van de StromGVV.

57

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat het Hof slechts bij uitzondering, met toepassing van een aan de rechtsorde van de Unie inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, aanleiding kan vinden om voor iedere belanghebbende beperkingen te stellen aan de mogelijkheid om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw in geding te brengen. Tot een dergelijke beperking kan slechts worden besloten indien is voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar voor ernstige verstoringen (arrest RWE Vertrieb, EU:C:2013:180, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58

Meer bepaald heeft het Hof slechts in zeer specifieke omstandigheden van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, namelijk wanneer er gevaar bestond voor ernstige economische gevolgen, inzonderheid gezien het grote aantal op basis van de geldig geachte wettelijke regeling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen, en wanneer bleek dat particulieren en de nationale autoriteiten tot met het recht van de Unie strijdig gedrag waren gebracht op grond van een objectieve, grote onzekerheid over de strekking van bepalingen of beginselen van het recht van de Unie (zie arrest Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company, C‑190/12, EU:C:2014:249, punt 110 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59

Wat het gevaar voor ernstige verstoringen betreft, moet erop worden gewezen dat TWS en SA in hun schriftelijke opmerkingen stellig hebben verwezen naar het statistisch verslag van het Bundesnetzagentur voor 2012 waarin het aantal afnemers is aangegeven die overeenkomsten hebben gesloten die onder de algemene verplichtingen betreffende de universele levering en de veiligheid vallen, met inbegrip van de voorzieningszekerheid, de regelmaat, de kwaliteit en de prijzen van de levering van elektriciteit en gas, welke overeenkomsten aan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling onderworpen zijn.

60

Niettemin is niet aangetoond dat het weer in geding brengen van rechtsbetrekkingen die hun gevolgen in het verleden reeds hebben uitgewerkt, de volledige elektriciteits‑ en gassector in Duitsland retroactief zou verstoren.

61

Bovendien heeft de Duitse regering in haar schriftelijke opmerkingen erkend dat zij niet in staat is om de gevolgen van het te wijzen arrest voor de ondernemingen die actief zijn in de sector van de levering van elektriciteit en gas te beoordelen.

62

Derhalve dient te worden vastgesteld dat niet is aangetoond dat er sprake is van gevaar voor ernstige verstoringen, in de zin van de in punt 57 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, dat een beperking van de werking in de tijd van het onderhavige arrest kan rechtvaardigen.

63

Aangezien niet is voldaan aan het tweede criterium bedoeld in punt 57 van het onderhavige arrest, hoeft niet te worden onderzocht of het criterium inzake de goede trouw van de belanghebbende kringen is vervuld.

64

Uit een en ander volgt dat de werking van het onderhavige arrest niet in de tijd hoeft te worden beperkt.

Kosten

65

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 3, lid 5, van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG, gelezen in samenhang met bijlage A bij deze richtlijn, en artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG, gelezen in samenhang met bijlage A bij deze richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die de inhoud bepaalt van de overeenkomsten voor de levering van elektriciteit en gas aan consumenten die onder de universeledienstverplichting vallen en die toestaat dat de tarieven van deze levering worden gewijzigd, maar niet waarborgt dat de consumenten tijdig – vóór de inwerkingtreding van deze wijziging – op de hoogte worden gebracht van de reden, de voorwaarden en de omvang ervan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.