ADVIES 1/08 VAN HET HOF (Grote kamer)

30 november 2009

Inhoud

 

Uiteenzetting van de context van het verzoek om advies

 

De GATS

 

Voorwerp en ontstaansgeschiedenis van de akkoorden waarvan de sluiting wordt overwogen

 

De vorm en de inhoud van de akkoorden

 

Het verzoek om advies

 

Schriftelijke opmerkingen van de lidstaten en de instellingen

 

De samenhang tussen de twee in het verzoek om een advies gestelde vragen en de volgorde waarin zij moeten worden behandeld

 

De eerste vraag

 

De tweede vraag

 

Artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG

 

De artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG

 

Standpunt van het Hof

 

Voorwerp van de betrokken overeenkomsten

 

Strekking van de aan het Hof voorgelegde vragen en volgorde waarin deze moeten worden onderzocht

 

De bevoegdheid van de Gemeenschap tot het sluiten van de betrokken akkoorden en de passende rechtsgrondslagen daarvoor

 

Het beroep op artikel 133, leden 1 en 5, EG, betreffende de gemeenschappelijke handelspolitiek

 

Het beroep op artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG en de deelneming van de lidstaten aan de sluiting van de betrokken akkoorden

 

Het beroep op de artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG, betreffende het gemeenschappelijk vervoerbeleid

„Advies krachtens artikel 300, lid 6, EG — Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) — Lijsten van specifieke verbintenissen — Sluiting van akkoorden over toekenning van compensaties voor wijziging en intrekking van bepaalde verbintenissen als gevolg van toetreding van nieuwe lidstaten tot Europese Unie — Gedeelde bevoegdheid — Rechtsgrondslagen — Gemeenschappelijke handelspolitiek — Gemeenschappelijk vervoerbeleid”

In de adviesprocedure 1/08,

betreffende een verzoek om advies uit hoofde van artikel 300, lid 6, EG, op 18 februari 2008 ingediend door de Commissie van de Europese Gemeenschappen,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, R. Silva de Lapuerta en C. Toader, kamerpresidenten, C. W. A. Timmermans, K. Schiemann (rapporteur), J. Malenovský, T. von Danwitz en A. Arabadjiev, rechters,

griffier: M.-A. Gaudissart, hoofd van administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 februari 2009,

gelet op de opmerkingen van:

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. White, M. Huttunen en L. Prete als gemachtigden,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

de Deense regering, vertegenwoordigd door C. Pilgaard Zinglersen als gemachtigde,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en N. Graf Vitzthum als gemachtigden,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door A. Samoni-Rantou, S. Chala en G. Karipsiadis als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad als gemachtigde,

Ierland, vertegenwoordigd door D. J. O’Hagan als gemachtigde, bijgestaan door A. Collins en M. Collins, SC,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas en E. Matulionytė als gemachtigden,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels en M. de Grave als gemachtigden,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Dowgielewicz, C. Herma en M. Kamejsza als gemachtigden,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en M. João Palma als gemachtigden,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door A. Ciobanu-Dordea, N. Mitu, E. Gane en C. Osman als gemachtigden,

de Finse regering, vertegenwoordigd door J. Heliskoski als gemachtigde,

de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk als gemachtigde,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door I. Rao als gemachtigde, bijgestaan door A. Dashwood, barrister,

het Europees Parlement, vertegenwoordigd door R. Passos en D. Gauci als gemachtigden,

de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.-P. Hix en R. Liudvinaviciute-Cordeiro als gemachtigden,

gehoord in raadkamer, op 3 juni 2009, E. Sharpston, eerste advocaat-generaal, D. Ruiz-Jarabo Colomer, J. Kokott, M. Poiares Maduro, P. Mengozzi, Y. Bot, J. Mazák en V. Trstenjak, advocaten-generaal,

het navolgende

Advies

1

Het verzoek heeft betrekking op de vraag of de Europese Gemeenschap een gedeelde of een exclusieve bevoegdheid heeft tot het sluiten van akkoorden met bepaalde leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) die ertoe strekken de lijsten van specifieke verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten krachtens de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) te wijzigen, en op de vraag naar de juiste rechtsgrondslag voor het sluiten van dergelijke akkoorden.

2

Ingevolge artikel 300, lid 6, EG „[kan] het Europees Parlement, de Raad, de Commissie of een lidstaat het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een beoogd akkoord met de bepalingen van dit Verdrag. Een akkoord waarover door het Hof van Justitie een afwijzend advies is uitgebracht, kan slechts in werking treden onder de voorwaarden welke zijn vastgesteld bij artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.”

Uiteenzetting van de context van het verzoek om advies

De GATS

3

Met besluit 94/800/EG van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336, blz. 1), heeft de Raad de Overeenkomst tot oprichting van de WTO goedgekeurd, alsmede de overeenkomsten die in de bijlagen 1 tot en met 3 bij deze overeenkomst zijn opgenomen, waaronder de GATS.

4

Artikel 1, lid 2, van de GATS bepaalt het volgende:

„De handel in diensten wordt voor de toepassing van deze Overeenkomst gedefinieerd als de verlening van een dienst:

a)

vanaf het grondgebied van een Lid naar het grondgebied van een ander Lid [hierna: ‚vorm 1’];

b)

binnen het grondgebied van een Lid ten behoeve van de gebruiker van een dienst van een ander Lid [hierna: ‚vorm 2’];

c)

door een dienstverlener van een Lid, via een commerciële aanwezigheid op het grondgebied van een ander Lid [hierna: ‚vorm 3’];

d)

door een dienstverlener van een Lid, via de aanwezigheid van natuurlijke personen van een Lid op het grondgebied van een ander Lid [hierna: ‚vorm 4’].”

5

In artikel V van de GATS, „Economische integratie”, wordt bepaald:

„1.   Deze Overeenkomst vormt voor geen enkel Lid een beletsel partij te zijn of te worden bij een overeenkomst tot liberalisering van de handel in diensten tussen de bij de Overeenkomst aangesloten partijen, op voorwaarde dat een dergelijke overeenkomst [aan bepaalde voorwaarden voldoet]:

[…]

5.   Wanneer een Lid bij de sluiting, de uitbreiding of een belangrijke wijziging van een in lid 1 bedoelde overeenkomst voornemens is een specifieke verbintenis in strijd met de voorwaarden in de betrokken lijst in te trekken of te wijzigen, meldt het een dergelijke wijziging of intrekking minstens 90 dagen van tevoren aan, en is de procedure van artikel XXI, leden 2, 3 en 4, van toepassing.

[…]”

6

Artikel XVI van de GATS, dat is opgenomen in deel III, „Specifieke verbintenissen”, bepaalt:

„1.   Wat markttoegang via de in artikel I genoemde vormen van dienstverlening betreft, geeft elk Lid diensten en dienstverleners van een ander Lid geen ongunstiger behandeling dan die waarin is voorzien in de voorwaarden en beperkingen die zijn overeengekomen en in zijn Lijst opgenomen […]

2.   In sectoren waarvoor verbintenissen betreffende markttoegang worden aangegaan, worden de volgende maatregelen door een Lid niet gehandhaafd noch genomen, noch op basis van een regionale onderverdeling, noch voor zijn gehele grondgebied, tenzij in zijn Lijst anders is bepaald:

a)

beperkingen van het aantal dienstverleners in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners dan wel in de vorm van de eis van een onderzoek naar economische behoeften;

b)

beperkingen van de totale waarde van transacties of activa in verband met diensten in de vorm van numerieke quota dan wel de eis van een onderzoek naar economische behoeften;

c)

beperkingen van het totale aantal dienstentransacties of de totale hoeveelheid geleverde diensten, in bepaalde numerieke eenheden uitgedrukt in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar economische behoeften;

d)

beperkingen van het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde dienstensector mag werken of dat een dienstverlener in dienst mag hebben en die nodig zijn voor, en zich rechtstreeks bezig houden met, de verlening van een specifieke dienst in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar economische behoeften;

e)

maatregelen die het verlenen van diensten tot bepaalde rechtsvormen of joint-ventures beperken;

f)

beperkingen van de participatie van buitenlands kapitaal in termen van een maximumpercentage voor buitenlands aandeelhouderschap of de totale waarde van individuele of totale buitenlandse investeringen.”

7

In artikel XVII, lid 1, van de GATS is het volgende bepaald:

„Wat de in zijn Lijst opgenomen sectoren aangaat, en onder voorbehoud van de daarin vermelde voorwaarden en kwalificaties, behandelt ieder Lid diensten en dienstverleners van andere Leden niet ongunstiger dan zijn eigen soortgelijke diensten en dienstverleners in verband met alle maatregelen die de dienstverlening raken […]”

8

Artikel XX van de GATS bepaalt het volgende:

„1.   Ieder Lid stelt een lijst op van de specifieke verbintenissen die het op grond van deel III van deze Overeenkomst aangaat. Met betrekking tot de sectoren waarvoor dergelijke verbintenissen zijn aangegaan, wordt in iedere Lijst het volgende vermeld:

a)

de voorwaarden voor en de beperkingen op de markttoegang;

b)

de voorwaarden en kwalificaties voor nationale behandeling;

[…]

3.   De Lijsten van specifieke verbintenissen worden als bijlage bij deze Overeenkomst gevoegd en vormen een onderdeel daarvan.”

9

De specifieke verbintenissen hebben zowel een horizontale strekking, voor zover zij zonder onderscheid betrekking hebben op alle diensten die op de lijst van het betrokken lid vermeld staan (hierna: „horizontale verbintenissen”), als een sectorspecifieke strekking, waar zij betrekking hebben op een bepaalde dienstensector (hierna: „sectorspecifieke verbintenissen”).

10

Artikel XXI van de GATS, getiteld „Wijziging van de Lijsten”, luidt als volgt:

a)

Een Lid (in dit artikel ‚Lid dat een wijziging aanbrengt’ genoemd) kan elke verbintenis die in zijn Lijst is opgenomen, na verloop van drie jaar na de datum van inwerkingtreding van die verbintenis, steeds wijzigen of intrekken, in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel.

b)

Een Lid dat een wijziging aanbrengt meldt zijn voornemen een verbintenis krachtens dit artikel te wijzigen of in te trekken uiterlijk drie maanden voor de voorgenomen datum van uitvoering van de wijziging of intrekking bij de Raad voor de Handel in Diensten aan.

a)

Loopt een Lid (hierna ‚getroffen Lid’ genoemd) het risico dat de voordelen die hem op grond van deze Overeenkomst toekomen door een [...] voorgenomen wijziging of intrekking worden aangetast, dan treedt het Lid dat een wijziging aanbrengt op verzoek van het getroffen Lid in onderhandeling om tot een akkoord te komen over een eventueel noodzakelijke compensatie. Bij deze onderhandelingen en in dit akkoord trachten de betrokken Leden een algemeen niveau van wederzijds voordelige verbintenissen te handhaven dat niet ongunstiger voor de handel is dan het niveau waarin de Lijsten van specifieke verbintenissen voorzagen voordat de onderhandelingen werden aangegaan.

b)

Compensatie is op het meestbegunstigingsprincipe gebaseerd.

a)

Indien voor het verstrijken van de voor onderhandelingen bepaalde periode geen akkoord is bereikt tussen het Lid dat een wijziging aanbrengt en het getroffen Lid, kan het getroffen Lid de zaak aan arbitrage onderwerpen. Elk getroffen Lid dat een eventueel recht op compensatie wil uitoefenen, moet aan de arbitrageprocedure deelnemen.

b)

Wanneer geen enkel getroffen Lid om arbitrage heeft verzocht, is het Lid dat een wijziging aanbrengt vrij de voorgenomen wijziging of intrekking uit te voeren.

[…]

5.   De Raad voor de Handel in Diensten stelt procedures voor correctie of wijziging van de Lijsten vast. Elk Lid dat op grond van dit artikel in zijn Lijst opgenomen verbintenissen heeft gewijzigd of ingetrokken, wijzigt zijn Lijst overeenkomstig deze procedures.”

11

De procedureregels op het gebied van de wijziging van de door de Raad voor de Handel in Diensten vastgestelde lijsten zijn neergelegd in document S/L/80, „Procedures for the implementation of article XXI of the General Agreement on Trade in Services (GATS) (Modification of schedules)” (procedures voor de uitvoering van artikel XXI van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (wijziging van lijsten) (hierna: „procedureregels”).

12

De paragrafen 5 en 6 van de procedureregels luiden als volgt:

„5.   Upon completion of each negotiation conducted under paragraph 2(a) of Article XXI, the modifying Member shall send to the Secretariat a joint letter signed by the Members concerned, together with a report concerning the results of the negotiations which shall be initialled by the Members concerned. The Secretariat will distribute the letter and the report to all Members in a secret document.

6.   A modifying Member which has reached agreement with all [affected] members that had identified themselves […] shall, no later than fifteen days after the conclusion of the negotiations, send to the Secretariat a final report on negotiations under Article XXI, which will be distributed to all Members in a secret document. After completing the certification procedure under paragraphs 20 to 22, such a modifying Member will be free to implement the changes agreed upon in the negotiations and specified in the report, and it shall notify the date of implementation to the Secretariat, for circulation to the Members of the WTO. Such changes shall not exceed the modification or withdrawal initially notified and shall include any compensatory adjustment agreed upon in the negotiations.”

13

Paragraaf 8 van de procedureregels, die van toepassing is wanneer over de compensatie geen overeenstemming is bereikt, bepaalt het volgende:

„If no [affected] member that had identified itself […] submits a timely arbitration request […], the modifying Member shall be free to implement the proposed modification or withdrawl, after completing the certification procedure under paragraphs 20 to 22. […] The modifying Member shall notify the date of implementation to the Secretariat, for circulation to the Members of the WTO.”

14

Paragraaf 20 van de procedureregels bepaalt:

„Modifications in the authentic texts of Schedules annexed to the GATS which result from action under Article XXI, shall take effect by means of Certification. The draft schedule clearly indicating the details of the modifications shall be communicated to the Secretariat for circulation to all Members. The modifications shall enter into force upon the conclusion of a period of 45 days from the date of their circulation or on a later date to be specified by the modifying Member […]”

Voorwerp en ontstaansgeschiedenis van de akkoorden waarvan de sluiting wordt overwogen

15

De Commissie zet uiteen dat sinds de opstelling, krachtens de GATS, van de lijst van specifieke verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten, destijds twaalf in getal, als gevolg van de uitbreidingen van 1995 en 2004 een nieuwe, geconsolideerde lijst moest worden opgesteld die ook gold voor de dertien nieuwe lidstaten, die daarvoor over hun eigen lijst van verbintenissen hadden beschikt.

16

Op 28 mei 2004 heeft de Commissie overeenkomstig artikel V, lid 5, van de GATS de lijst meegedeeld van de wijzigingen en intrekkingen van verbintenissen die zouden plaatsvinden wat de lijsten van de dertien nieuwe lidstaten betreft, teneinde deze te integreren in de geldende lijst van de Gemeenschap en van haar lidstaten (hierna: „document S/SECRET/8”). Op deze kennisgeving is een tweede kennisgeving gevolgd, van 4 april 2005, betreffende de intrekking van bepaalde verbintenissen respectievelijk opgenomen op de lijsten van de Republiek Malta et de Republiek Cyprus (hierna: „document S/SECRET/9”).

17

Nadat diverse leden van de WTO die zich door de aangekondigde wijzigingen en intrekkingen van verbintenissen getroffen achtten, hun belangen hadden uiteengezet, ging de Commissie overeenkomstig artikel XXI, lid 2, van de GATS, handelend voor rekening van de Gemeenschap en van haar 25 lidstaten, over tot onderhandelingen over compensaties.

18

Die onderhandelingen leidden tot overeenstemming tussen partijen over de compensaties die moesten worden toegekend gelet op de in document S/SECRET/8 vermelde wijzigingen en intrekkingen van verbintenissen. Er werd echter geen overeenstemming bereikt over compensaties voor de in document S/SECRET/9 opgesomde intrekkingen van verbintenissen. Dit laatste punt is door de getroffen WTO-leden niet aan arbitrage onderworpen.

19

Blijkens de conclusies van de Raad van 26 juli 2006, is de Commissie gemachtigd om de akkoorden waarover aldus overeenstemming was bereikt te ondertekenen en om de geconsolideerde lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten ter certificering toe te sturen aan het secretariaat van de WTO.

20

In voormelde conclusies werd onder meer uiteengezet dat „[w]anneer de Commissie de […] geconsolideerde lijst van specifieke verbintenissen van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten rondstuurt, […] zij aan[geeft] dat de nieuwe lijst in werking treedt nadat de interne besluitvormingsprocedures van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, in voorkomend geval, zijn afgerond. De Commissie dient daartoe bij de Raad een voorstel in.”

21

17 akkoorden zijn gesloten met respectievelijk de Republiek Argentinië, het Gemenebest Australië, de Federale Republiek Brazilië, Canada, de Volksrepubliek China, het afzonderlijk douanegebied van Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu (Chinees Taipei), de Republiek Colombia, de Republiek Cuba, de Republiek Ecuador, Hongkong (China), de Republiek India, Japan, de Republiek Korea, Nieuw-Zeeland, de Republiek de Filippijnen, de Zwitserse Bondsstaat en de Verenigde Staten van Amerika (hierna: „betrokken Akkoorden”).

22

De certificeringsprocedure is op 15 december 2006 positief afgerond.

23

Op 27 maart 2007 heeft de Commissie bij de Raad op basis van artikel 133, leden 1 tot en met 5, EG juncto artikel 300, lid 2, EG een voorstel ingediend voor een besluit tot sluiting van de betrokken akkoorden.

24

In de motivering van voormeld voorstel zet de Commissie onder meer uiteen dat zij de onderhandelingen over de akkoorden heeft gevoerd namens en voor rekening van de Gemeenschap en haar lidstaten en vanuit de veronderstelling dat niet bij voorbaat kon worden uitgesloten dat genoemde akkoorden door de lidstaten dienden te worden goedgekeurd. Gelet op de aard van de compensaties die effectief zijn overeengekomen, is de Commissie evenwel van oordeel dat deze de grenzen van de interne bevoegdheid van de Gemeenschap niet overschrijden en dat evenmin sprake is van harmonisatie van wettelijke voorschriften van de lidstaten op een gebied waarop dit ingevolge het Verdrag uitgesloten is, en dat derhalve artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG niet van toepassing is, zodat de sluiting van de akkoorden onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt.

25

De Raad en de lidstaten in het kader van de Raad bijeen zijn echter van oordeel dat de sluiting van de akkoorden een kwestie is van een gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en haar lidstaten.

26

Bijgevolg hebben de lidstaten hun respectieve interne procedures voor de goedkeuring van de akkoorden ingeleid.

27

Op 13 juli 2007 heeft de Raad het Parlement geraadpleegd over bovenvermeld voorstel van de Commissie. Bij die gelegenheid heeft de Raad het Parlement te kennen gegeven dat hij het besluit over de sluiting van de betrokken akkoorden zou baseren zowel op artikel 133, leden 1 tot en met 5, EG juncto artikel 300, lid 2, EG, als op de artikelen 71 EG, 80, lid 2, EG en 133, lid 6, EG juncto artikel 300, lid 3, EG.

28

In zijn wetgevingsresolutie van 11 oktober 2007 heeft het Parlement bovenvermeld voorstel goedgekeurd. De considerans van die resolutie vermeldt echter enkel de artikelen 133, leden 1 en 5, EG en 300, leden 2 en 3, EG.

De vorm en de inhoud van de akkoorden

29

De Commissie benadrukt dat de betrokken akkoorden nagenoeg identiek zijn en legt enkel het met Japan ondertekende akkoord over. De Raad bevestigt dat die akkoorden nagenoeg identiek zijn.

30

Overeenkomstig paragraaf 5 van de procedureregels heeft het met Japan gesloten akkoord de vorm van een gezamenlijke brief, getekend door de Commissie voor rekening van de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en Japan anderzijds (hierna: „gezamenlijke brief”).

31

Conform het bepaalde in vorenvermelde paragraaf 5 bevat de gezamenlijke brief in bijlage een verslag over het resultaat van de onderhandelingen. Bij dat verslag zijn twee bijlagen gevoegd (hierna: „bijlage I” en „bijlage II”).

32

Bijlage I vermeldt de wijzigingen en intrekkingen met betrekking tot de lijsten van verbintenissen van de nieuwe lidstaten. Zij bestaat uit twee delen.

33

Bijlage I, sub A, bevat de lijst van de in document S/SECRET/8 opgesomde wijzigingen en intrekkingen.

34

Wat de horizontale verbintenissen betreft worden bepaalde beperkingen die voorkomen op de geldende lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten uitgestrekt tot een aantal nieuwe lidstaten. Dit is het geval voor de horizontale beperking inzake de toegang tot de markt in vorm 3 voor diensten die in de lidstaten worden beschouwd als openbare diensten op landelijk of plaatselijk niveau die het voorwerp kunnen vormen van openbare monopolies of aan particuliere leveranciers voorbehouden exclusieve rechten. Hetzelfde geldt voor beperkingen aangaande het recht op nationale behandeling voor respectievelijk in een lidstaat door een onderneming van een derde staat gevestigde filialen en agentschappen of bepaalde filialen van vennootschappen van derde staten die zijn opgericht overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat (vorm 3) en de beperkingen inzake het recht op nationale behandeling voor de toekenning van subsidies (vormen 3 en 4). Ook worden tot een aantal nieuwe lidstaten uitgestrekt bepaalde horizontale beperkingen inzake de toegang tot de markt in vorm 4 wat betreft tijdelijk verblijf, in de eerste plaats, van binnen hun onderneming overgeplaatste personen, in de tweede plaats, de handelsvertegenwoordiger belast met de verkoop van diensten of het sluiten van overeenkomsten voor diensten, in de derde plaats, personen die in een lidstaat een handelsvertegenwoordiging moeten installeren en, in de vierde plaats, fysieke personen die voor de verrichting van een dienst tijdelijk in dienst zijn van een rechtspersoon die in geen enkele lidstaat van de Gemeenschap een handelsvertegenwoordiging heeft.

35

Bijlage I, A, voorziet voorts in de intrekking van sommige horizontale verbintenissen op het gebied van toegang tot de markt die eerder door de Republiek Cyprus en de Republiek Litouwen waren aangegaan, betreffende vorm 4.

36

Aangaande de sectorspecifieke verbintenissen worden in bijlage I, A, om te beginnen beperkingen op de geldende lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten uitgestrekt tot een aantal nieuwe lidstaten. Die beperkingen hebben betrekking op de toegang tot de markt inzake, in de eerste plaats, diensten op het gebied van leasing of verhuur van luchtvaartuigen zonder bedieningspersoneel (vormen 2 en 3), in de tweede plaats, onderwijsdiensten waar deze niet door de lijst van de Gemeenschap en van haar lidstaten worden gedekt, slechts voor zover het particuliere onderwijsdiensten betreft en, in de derde plaats, bancaire en andere financiële diensten (vormen 1 en 3). Bedoelde beperkingen hebben voor het overige betrekking op de nationale behandeling op het gebied van bepaalde diensten van luchtvervoer, te weten de verkoop en marketing van vervoer alsmede geautomatiseerde boekingssystemen.

37

Voorts worden bij bijlage I, A, ingetrokken sectorspecifieke verbintenissen die door sommige nieuwe lidstaten eerder waren aangegaan op het gebied van ruimtevaart en de sectoren der nevendiensten in de verwerkende industrie. Voorts voert zij ten aanzien van sommige nieuwe lidstaten nieuwe sectorspecifieke beperkingen in inzake de toegang tot de markt op het gebied van het luchtvervoer (verhuur van luchtvaartuigen met bedieningspersoneel) (vormen 1 tot en met 3) en de ondersteunende diensten voor alle wijzen van vervoer (vorm 3).

38

Bijlage I, B, somt de lijst op van intrekkingen van zowel horizontale als sectorspecifieke verbintenissen van de Republiek Cyprus en de Republiek Malta op het gebied van de nationale behandeling in vorm 4 die document S/SECRET/9 bevat. De betrokken sectorspecifieke verbintenissen hebben betrekking op informaticadiensten en aanverwante diensten, diensten voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen, diensten op verzekeringsgebied en daarmee verwante diensten, bancaire diensten en andere financiële diensten, diensten verband houdend met hotels, restaurants en catering, diensten van reisbureaus en reisorganisatoren en diensten op het gebied van zeevervoer van passagiers en goederen.

39

Bijlage II heeft betrekking op verbintenissen overeengekomen als compensatie met het oog op de wijzigingen en intrekkingen van verbintenissen vermeld in document S/SECRET/8 en overgenomen in bijlage I, A. Aangaande de horizontale verbintenissen maakt bijlage II melding van een aanpassing met betrekking tot bovenvermelde horizontale beperking inzake de toegang tot de markt in vorm 3 voor diensten die in de lidstaten worden beschouwd als openbare diensten, en van een intrekking van de horizontale beperking voor investering met betrekking tot de Republiek Oostenrijk (vorm 3) en van horizontale verbintenissen aangegaan door de Republiek Malta en de Republiek Cyprus voor de binnen bedrijven overgeplaatste personen en de handelsvertegenwoordigers (vorm 4). Voor het overige worden sectorspecifieke verbintenissen of intrekkingen van beperkingen daarop in termen van toegang tot de markt of nationale behandeling opgesomd met betrekking tot diverse lidstaten. Zij betreffen, respectievelijk, diensten van ingenieurs (vormen 2 en 3), geïntegreerde diensten van ingenieurs (vormen 3 en 4), diensten in verband met stedenbouw en landschapsarchitectuur (vormen 2 en 3), informaticadiensten en aanverwante diensten (vormen 1 tot en met 4), reclame (vorm 1), telecommunicatiediensten, financiële diensten (bank en verzekering) (vorm 3), hotels, restaurants en catering (vorm 3), diensten van reisbureaus en reisorganisatoren (vorm 3) en kappersdiensten (vormen 2 en 3).

40

In de gezamenlijke brief wordt verklaard dat deze brief met de bijlagen I en II het akkoord tussen partijen vormt. Er wordt in te kennen gegeven dat de Gemeenschap en de lidstaten het secretariaat van de WTO de geconsolideerde lijst van hun verbintenissen met het oog op de certificering ervan zullen overleggen en dat het resultaat van de tussen partijen gevoerde onderhandelingen in werking zal treden na afronding van de certificeringsprocedure, op een door de Gemeenschap en haar lidstaten na afronding van de interne goedkeuringsprocedures nader te bepalen datum. Ook wordt nog verklaard dat de wijzigingen en intrekkingen vermeld in de documenten S/SECRET/8 en S/SECRET/9 niet in werking zullen treden vóór de inwerkingtreding van de overeengekomen compensaties.

Het verzoek om advies

41

Het verzoek om advies van de Commissie is geformuleerd als volgt:

„1)

Valt de sluiting van akkoorden met getroffen WTO-leden op grond van artikel XXI van de GATS, zoals beschreven in dit verzoek om een advies, onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap of valt zij onder een gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten?

2)

Vormt artikel 133, leden 1 en 5, [EG] juncto artikel 300, lid 2, [EG] de juiste rechtsgrondslag voor het besluit tot sluiting namens de Europese Gemeenschap of namens de Gemeenschap en haar lidstaten van [bovenvermelde] akkoorden?”

Schriftelijke opmerkingen van de lidstaten en de instellingen

De samenhang tussen de twee in het verzoek om een advies gestelde vragen en de volgorde waarin zij moeten worden behandeld

42

De Commissie beklemtoont dat de twee in het verzoek om een advies geformuleerde vragen nauw met elkaar samenhangen en dat talrijke argumenten die in verband met de ene vraag zijn aangevoerd, ook gelden voor de andere. Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat de akkoorden tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek behoren, moeten de aanvullende rechtsgrondslagen die de Raad voor ogen heeft, zonder meer van de hand worden gewezen.

43

De Raad en ook de Tsjechische, de Deense en de Portugese regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk zijn van oordeel dat het antwoord op de eerste vraag automatisch voortvloeit uit het antwoord op de tweede. Indien mede een beroep moet worden gedaan op de artikelen 133, lid 6, EG, 71 EG en 80, lid 2, EG, impliceert dit immers per definitie dat de sluiting van de betrokken akkoorden onder de gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en haar lidstaten valt. Volgens de Portugese regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie daardoor de natuurlijke volgorde van de premisse en de conclusie van haar verzoek om een advies omgekeerd.

De eerste vraag

44

Volgens de Commissie vallen de akkoorden onder de gemeenschappelijke handelspolitiek en daarmee onder een per definitie exclusieve communautaire bevoegdheid.

45

Die politiek, die op een open en dynamisch concept berust, vereist immers een constante aanpassing aan de vastgestelde wijzigingen van de opvattingen in de volkerengemeenschap. Bij een beperkende uitlegging zou zij gedoemd zijn geleidelijk elke betekenis te verliezen. Dit laatste zou het geval zijn indien die politiek zich enkel uitstrekte tot de traditionele aspecten van de handel en niet tevens tot akkoorden die, zoals de onderhavige, ertoe strekken de voorwaarden te wijzigen waaronder de Gemeenschap toegang tot haar markt toezegt voor diensten en dienstverleners van andere WTO-leden. Voorwerp van dergelijke akkoorden zijn immers de rechtstreekse en onmiddellijke bevordering en beheersing van de uitwisseling van en de handel in die diensten.

46

Advies 1/94 van 15 november 1994 (Jurispr. blz. I 5267), waarin het Hof heeft verklaard dat alleen in vorm 1 verstrekte diensten onder de exclusieve communautaire bevoegdheid op handelsgebied vallen, is in dit opzicht achterhaald gelet op de bij het Verdrag van Nice aan artikel 133 EG aangebrachte wijzigingen. Lid 5 van dat artikel bepaalt thans dat de „handel in diensten” (aan de GATS ontleende terminologie, andersluidend dan die van de artikelen 45 EG tot en met 55 EG, die verwijzen naar het „vrij verrichten van diensten” en de „liberalisatie van de diensten”) algemeen ressorteert onder de gemeenschappelijke handelspolitiek, behoudens alleen het bepaalde in lid 6 van artikel 133 EG.

47

Die wijzigingen hadden tot doel, de situatie te vereenvoudigen en de rol van de Gemeenschap in de binnen de WTO te voeren onderhandelingen te versterken, door de samenhangendheid, de doeltreffendheid en de geloofwaardigheid van het optreden van de Gemeenschap te verzekeren en haar in staat te stellen haar verplichtingen te goeder trouw en snel na te komen. De bilaterale of multilaterale onderhandelingen binnen de WTO vinden continu plaats en de eruit voortvloeiende akkoorden, zoals de betrokken akkoorden, die enkel wijziging brengen in de lijsten van verbintenissen krachtens de GATS via een soepele en snelle onderhandelingsprocedure, moeten zo eenvoudig mogelijk worden gesloten en ten uitvoer worden gelegd. De door de Commissie voorgestane uitlegging van artikel 133 EG lijkt dan ook het best aan te sluiten bij het vermoeden van verenigbaarheid van de communautaire rechtsorde met de regels van volkenrecht.

48

Volgens de Commissie kunnen de akkoorden overigens niet vallen onder artikel 133, lid 6, EG, dat een uitzondering op het in artikel 133, lid 5, EG geformuleerde beginsel vormt en dus strikt moet worden uitgelegd.

49

Zo geeft onder meer artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG, die wordt ingeleid met de woorden „in dit verband”, slechts een nadere uiteenzetting van de onvermijdelijke gevolgen van het in artikel 133, lid 6, eerste alinea, EG neergelegde beginsel. De in artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG vervatte uitzondering geldt derhalve alleen wanneer de sluiting van een akkoord door de Gemeenschap op misbruik van bevoegdheid door deze laatste zou berusten doordat dat akkoord strekt tot harmonisatie van de interne voorschriften van de lidstaten in de dienstensectoren waarop die tweede alinea betrekking heeft. Laatstgenoemde alinea is derhalve het uitvloeisel van de artikelen 137, lid 2, EG, 149, lid 4, EG, 151, lid 5, EG en 152, lid 4, EG, die juist een harmonisatiebevoegdheid in de betrokken sectoren, te weten de sectoren van de sociale diensten, de onderwijsdiensten, de culturele en de audiovisuele diensten en de volksgezondheidsdiensten, uitsluiten.

50

Volgens de Commissie kan artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG hoe dan ook niet aldus worden uitgelegd dat ieder akkoord dat een, zelfs beperkte, invloed op een van de genoemde sectoren heeft, onder de gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten valt. Doordat die bepaling verwijst naar akkoorden „betreffende” die sectoren, zijn van de werkingssfeer ervan uitgesloten akkoorden die niet specifiek betrekking hebben op deze laatste, maar de handel in diensten als algemene categorie dekken. Iedere andere opvatting zou aan artikel 133, lid 5, derde alinea, EG, dat bepaalt dat de Raad met eenparigheid van stemmen beslist voor de sluiting van horizontale akkoorden die op diezelfde sectoren betrekking hebben, zijn betekenis ontnemen.

51

In casu brengen de betrokken akkoorden geen harmonisatie in de betrokken sectoren tot stand. Bovendien heeft geen van de bij die akkoorden toegekende compensaties specifiek op die sectoren betrekking en zal de enige intrekking van een verbintenis aangaande deze laatste, die diensten op het gebied van onderwijs betreft, aan een eventuele bevoegdheid van de lidstaten te meer geen afbreuk doen daar de lidstaten weer meer vrijheid wordt gegeven. De horizontale overeenkomsten die het voorwerp van genoemde akkoorden vormen, hebben betrekking op de handel in diensten in het algemeen zonder specifiek voor bovenvermelde sectoren te gelden.

52

Het Parlement sluit zich in grote lijnen aan bij de argumenten van de Commissie. Dat de communautaire bevoegdheid exclusief is, vindt zijn rechtvaardiging in de omstandigheid dat de Gemeenschap haar taak in het gemeenschappelijk belang moet kunnen uitoefenen en dat distorsies van de mededinging en verleggingen van handelsstromen moeten worden vermeden.

53

Artikel 133, lid 5, EG geeft aan dat de lidstaten de doeltreffendheid van de handelspolitiek in het kader van een uitgebreide Unie wilden verzekeren door daaronder ook te brengen de diensten die een belangrijke factor vormen bij de regulering van het internationale handelsverkeer.

54

Indien artikel 133, lid 5, vierde alinea, EG aldus werd uitgelegd dat de gemeenschappelijke handelspolitiek, wanneer zij wordt uitgeoefend op het gebied van de handel in diensten, geen exclusieve bevoegdheid meer is, zou zulks elk nuttig effect ontnemen aan artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG en aan de bij het Verdrag van Nice aangebrachte wijzigingen. Hetzelfde zou het geval zijn indien artikel 133, lid 6, tweede en derde alinea, EG aldus moest worden uitgelegd dat alle horizontale handelsakkoorden die een invloed kunnen hebben op de in die bepalingen bedoelde diensten, gemengde akkoorden moeten zijn.

55

Alle regeringen die opmerkingen hebben ingediend en de Raad zijn daarentegen van oordeel dat de sluiting van de betrokken akkoorden onder een gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten valt. Hun standpunten en argumenten kunnen als volgt worden samengevat.

56

In de eerste plaats betoogt de Italiaanse regering dat aangezien de GATS is gesloten als gemengd akkoord, op grond van de algemene beginselen van het volkenrecht en de rechtszekerheid hetzelfde dient te gelden voor de betrokken akkoorden, die strekken tot wijziging ervan.

57

In de tweede plaats merkt de Poolse regering op dat aangezien de Gemeenschap slechts over attributieve bevoegdheden beschikt, de gedeelde bevoegdheid van deze laatste en van de lidstaten de regel is, terwijl voor een exclusieve communautaire bevoegdheid, die de uitzondering vormt, ofwel een uitdrukkelijke vermelding in het Verdrag moet zijn opgenomen ofwel moet zijn voldaan aan de strikte voorwaarden waaronder een impliciete exclusieve bevoegdheid wordt erkend ingevolge de rechtspraak.

58

In de derde plaats betogen de Raad, de Tsjechische, de Deense, de Griekse en de Spaanse regering, Ierland, de Italiaanse, de Nederlandse, de Poolse, de Roemeense, de Finse en de Zweedse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk dat overwegingen verband houdend met beweerde vertragingen of praktische moeilijkheden in verband met de wijziging van de lijsten van verbintenissen of een beweerd gevaar voor verlies van geloofwaardigheid en doeltreffendheid van het optreden van de Gemeenschap, de verdeling van bevoegdheden tussen de Gemeenschap en de lidstaten niet kunnen beïnvloeden. De Duitse regering voegt hieraan toe dat de verdeling van bevoegdheden binnen de communautaire rechtsorde niet kan worden beïnvloed door overwegingen ontleend aan internationale akkoorden die geen voorrang hebben boven het Verdrag, maar die juist het Verdrag dienen te eerbiedigen.

59

Diverse regeringen betwijfelen overigens sterk of de ingevolge de nationale goedkeuringsprocedures in acht te nemen termijnen beslissend ertoe kunnen bijdragen dat het procedé van wijziging van de lijsten van specifieke verbintenissen wordt vertraagd. De praktijk van gemengde akkoorden is immers goed ingeworteld en de Gemeenschap en haar lidstaten oefenen hun bevoegdheden gecoördineerd uit onder feitelijke leiding van de Commissie. Ierland, de Nederlandse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk brengen bovendien de verplichting tot samenwerking tussen de lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap in dit verband in herinnering.

60

De Raad betoogt in de vierde plaats dat artikel 133, lid 6, eerste alinea, EG, bepalende dat de Raad geen akkoord kan sluiten dat bepalingen bevat die de interne bevoegdheden van de Gemeenschap overschrijden, in casu toepassing vindt, en dat de akkoorden derhalve mede door de lidstaten moeten worden gesloten. Diverse compenserende verbintenissen in de akkoorden, zoals de verbintenis tot intrekking van de toetsingen van economische behoeften die door het Verenigd Koninkrijk werden toegepast voor ingenieursdiensten of tot wijziging in minder restrictieve zin van de voorwaarde inzake permanent verblijf voor in vorm 3 verleende financiële diensten met betrekking tot de Republiek Finland, hebben betrekking op materies waarvoor een rechtsgrondslag in het Verdrag voor een interne bevoegdheid van de Gemeenschap ontbreekt.

61

In de vijfde plaats zijn de meeste regeringen die op dit punt opmerkingen hebben ingediend en de Raad, zoals zij in het kader van het onderzoek van de tweede vraag, betreffende de keuze van de rechtsgrondslag, uiteenzetten, van oordeel dat de betrokken akkoorden onder de werkingssfeer van artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG vallen. Reeds de bewoordingen van deze bepaling bevestigen dat sprake is van een gedeelde bevoegdheid doordat het gezamenlijk optreden van de Gemeenschap en de lidstaten wordt verlangd voor het sluiten van akkoorden op de erin bedoelde gebieden.

62

Voormelde regeringen en de Raad betogen aangaande in de zesde plaats de artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG, die, zoals zij in het kader van het onderzoek van de tweede vraag uiteenzetten, van toepassing zijn op de sluiting van de betrokken akkoorden overeenkomstig het bepaalde in artikel 133, lid 6, derde alinea, EG, dat de communautaire bevoegdheid op vervoergebied niet naar haar aard exclusief is. Voorts brengt de rechtspraak betreffende het bestaan van een impliciete exclusieve bevoegdheid op grond van de uitoefening van interne bevoegdheden, genoemde akkoorden evenmin onder een exclusieve communautaire bevoegdheid, nu deze de interne communautaire regels op vervoergebied niet raken.

63

In de zevende plaats geven de regeringen die opmerkingen hebben ingediend en de Raad meer algemeen te kennen het niet eens te zijn met de door de Commissie voorgestane uitlegging van artikel 133 EG in zijn geheel beschouwd.

64

De Tsjechische regering, Ierland, de Italiaanse, de Litouwse, de Nederlandse, de Poolse, de Roemeense, de Finse en de Zweedse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Raad zijn van oordeel dat, anders dan de onderdelen van de gemeenschappelijke handelspolitiek die onder artikel 133, lid 1, EG vallen, die zich met name uitstrekken tot het handelsverkeer en het verrichten van diensten in vorm 1 en die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, de gebieden vallende onder artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG, waaronder de diensten verricht in de vormen 2 tot en met 4 waarop de betrokken akkoorden in hoofdzaak betrekking hebben, niet onder een dergelijke exclusieve bevoegdheid vallen.

65

Deze conclusie vloeit volgens hen bijzonder duidelijk en ondubbelzinnig voort uit de formulering van artikel 133, lid 5, vierde alinea, EG, waarin is bepaald dat dit lid 5 het recht van de lidstaten om akkoorden met derde landen of internationale organisaties te handhaven en te sluiten onverlet laat.

66

Anders dan de Commissie te kennen geeft, ontneemt de uitlegging van artikel 133, lid 5, EG in die zin dat het de Gemeenschap geen exclusieve bevoegdheid verleent, de bij het Verdrag van Nice ingevoerde wijzigingen niet hun nuttig effect. Volgens de Spaanse en de Zweedse regering biedt die bepaling inzonderheid het voordeel dat thans duidelijk is bevestigd dat er een communautaire bevoegdheid van commerciële aard op het gebied van diensten bestaat en dat de grenzen daarvan zijn afgebakend. Volgens de Zweedse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft artikel 133, lid 5, EG, met name in de tweede en de derde alinea, bovendien specifiek de strekking, diverse procedureregels ter zake te geven.

67

De Spaanse regering staat, anders dan de overige regeringen die opmerkingen hebben ingediend en de Raad, op het standpunt dat het in artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG vervatte begrip „handel in diensten” niet kan worden gelijkgesteld met het overeenkomstige begrip in de GATS, en zich enkel uitstrekt tot de in vormen 1 en 2 verstrekte diensten, die als enige in essentie beantwoorden aan het begrip verrichten van diensten in de zin van het Verdrag.

De tweede vraag

68

De Commissie staat op het standpunt dat, of de sluiting van de akkoorden nu onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap of onder een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid valt, enkel artikel 133, leden 1 tot en met 5, EG juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, EG de juiste rechtsgrondslag voor de communautaire handeling tot die sluiting vormt.

69

Alle regeringen die op dit punt een standpunt hebben ingenomen en de Raad zijn daarentegen van oordeel dat mede een beroep moet worden gedaan op de artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG enerzijds en artikel 133, lid 6, EG anderzijds, juncto artikel 300, lid 3, eerste alinea, EG.

Artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG

70

De Commissie brengt in herinnering dat, om de redenen die zij in het kader van het onderzoek van de eerste vraag heeft uiteengezet, artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG geen toepassing kan vinden op de betrokken akkoorden.

71

Subsidiair voegt de Commissie hieraan toe dat genoemde bepaling, zo zij al toepasselijk is, niet kan dienen als rechtsgrondslag van de communautaire handeling tot sluiting van die akkoorden. Die bepaling legt enkel een uitzondering op de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van de handelspolitiek vast door een concurrerende bevoegdheid van de lidstaten in te ruimen.

72

De Duitse, de Nederlandse, de Poolse en de Roemeense regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Raad zijn daarentegen van oordeel dat artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG een rechtsgrondslag kan bieden voor het optreden van de Gemeenschap, nu het de voorwaarden voor toepassing van artikel 133 EG preciseert, de bevoegdheid van de Gemeenschap krachtens lid 5 van dat artikel beperkt en een gedeelde specifieke communautaire bevoegdheid in het leven roept.

73

De meeste regeringen die opmerkingen hebben ingediend en de Raad merken voor het overige op dat artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG in casu wel degelijk toepasselijk is.

74

De betrokken akkoorden brengen immers wijziging in de verbintenissen die specifiek betrekking hebben op de in die bepaling bedoelde diensten, te weten de sectorspecifieke verbintenissen met betrekking tot onderwijsdiensten en de horizontale verbintenissen op het gebied van subsidies. Overigens dekken de bij die akkoorden gewijzigde horizontale verbintenissen alle sectoren die vermeld staan op de lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten, inzonderheid de sectoren van de culturele diensten, onderwijsdiensten, diensten op het gebied van volksgezondheid en sociale diensten, in de vormen 3 en 4.

75

De Tsjechische, de Deense, de Duitse, de Griekse en de Spaanse regering, Ierland, de Litouwse, de Portugese, de Roemeense en de Finse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Raad betwisten het onderscheid dat de Commissie aanlegt tussen intrekking van verbintenissen en uitstrekking daarvan. Elke wijziging van verbintenissen, ongeacht of zij de vrijheid van de lidstaten beperkt of herstelt, is een verbintenis die alleen kan worden aangegaan door de houder van de bevoegdheid op het betrokken gebied.

76

Voorts wordt de uitlegging die de Commissie dienaangaande voorstaat met betrekking tot artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG, zoals door deze instelling uiteengezet in het kader van het onderzoek van de eerste vraag, op diverse gronden betwist.

77

In de eerste plaats geven de Nederlandse, de Poolse en de Zweedse regering te kennen dat die bepaling niet restrictief moet worden uitgelegd, inzonderheid daar zij geen uitzondering vormt op een beweerde exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

78

In de tweede plaats wordt door de Tsjechische, de Italiaanse, de Litouwse, de Nederlandse, de Poolse, de Roemeense en de Finse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Raad betoogd dat de eerste en de tweede alinea van artikel 133, lid 6, EG niet kunnen worden samengevoegd zoals de Commissie suggereert. Hun argumenten dienaangaande kunnen worden weergegeven als volgt.

79

De eerste alinea van artikel 133, lid 6, EG strekt zich niet enkel uit tot de sectoren van diensten vermeld in de tweede alinea van deze bepaling, maar heeft betrekking op alle gevallen waarin geen sprake is van een interne bevoegdheid van de Gemeenschap, waarvoor de harmonisatie, zoals blijkt uit het gebruik van de termen „in het bijzonder”, bovendien slechts een voorbeeld vormt. Bijgevolg vormt die tweede alinea niet slechts een nadere uiteenzetting van de eerste alinea van artikel 133, lid 6, EG doordat daarin een opsomming zou worden gegeven van de gebieden van diensten waarop geen harmonisatie van nationale wetgevingen door de Gemeenschap alleen kan plaatsvinden. De onder die tweede alinea vallende gebieden stroken overigens niet volledig met die waarop de Gemeenschap geen interne bevoegdheid heeft om tot harmonisatie over te gaan. Zo wordt geen melding gemaakt van het gebied werkgelegenheid of beroepsopleiding, ofschoon de artikelen 129 EG en 150, lid 4, EG een dergelijke harmonisatie op die gebieden uitsluiten. Bovendien stelt het Verdrag geen verbod op harmonisatie op het gebied van audiovisuele diensten, ofschoon die ook zijn vermeld in artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG.

80

In de derde plaats betogen de Tsjechische, de Duitse, de Griekse, de Poolse, de Portugese en de Finse regering dat artikel 133, lid 5, derde alinea, EG een zuivere procedurebepaling vormt die niet regelt of de communautaire bevoegdheid een exclusieve of een gedeelde bevoegdheid is.

81

In de vierde plaats zijn de betrokken akkoorden wel degelijk akkoorden „betreffende” de in artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG bedoelde dienstensectoren.

82

Volgens de Tsjechische en de Duitse regering, Ierland en de Italiaanse en de Roemeense regering is de in voormelde bepaling gehanteerde uitdrukking „betreffende”, ongeacht de taalversie, helemaal niet ondubbelzinnig, terwijl zij evenmin ertoe leidt dat deze bepaling enkel toepasselijk is op akkoorden die „uitsluitend” of „vooral” betrekking hebben op dergelijke dienstensectoren, zoals de Commissie afleidt uit een als zuiver semantisch of letterlijk te beschouwen uitlegging.

83

Volgens de Litouwse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk duiden de gebruikte termen er juist op dat ieder akkoord dat aspecten van de handel in diensten regelt waartoe een van de bedoelde sectoren zich uitstrekken, onder de werkingssfeer van die bepaling valt. De Tsjechische en de Roemeense regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk zijn van oordeel dat alleen deze uitlegging strookt met de kennelijke bedoeling van de opstellers van het Verdrag van Nice, ervoor te zorgen dat de in artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG bedoelde gevoelige sectoren, waarin de Gemeenschap intern enkel ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden heeft, niet aan de bevoegdheid van de lidstaten kunnen ontsnappen.

84

De Nederlandse regering betoogt dat de door de Commissie voorgestane uitlegging bovendien wordt ontkracht door de bewoordingen van artikel 133, lid 5, derde alinea, EG, aangezien deze bepaling de stemregels vastlegt voor de totstandkoming van „horizonta[le] akkoord[en]”, „voor zover [die] akkoord[en] ook betrekking [hebben] op de aangelegenheden bedoeld in […] lid 6, tweede alinea”.

De artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG

85

Volgens de Commissie volgt uit artikel 133, lid 6, derde alinea, EG weliswaar dat akkoorden op het gebied van vervoer niet vallen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek, maar geldt dit niet voor de betrokken akkoorden, die de handel in diensten betreffen. Deze laatste hebben niet tot doel, noch als voorwerp, noch ten gevolge, vervoerdiensten te regelen, en gaan overigens op dat punt niet verder dan dat bepaalde verbintenissen op het gebied van zeevervoer of luchtvervoer worden ingetrokken.

86

Ieder gevolg voor vervoerdiensten is hoe dan ook slechts bijkomstig ten opzichte van het voornamelijk commerciële voorwerp van de betrokken akkoorden. Enkel artikel 133, leden 1 tot en met 5, EG moet derhalve als rechtgrondslag dienen, zoals zowel blijkt uit de rechtspraak van het Hof betreffende de keuze van de geschikte rechtsgrondslag als uit de wetgevingspraktijk, die diverse voorbeelden geeft van interne of conventionele handelingen die bijkomstig rechtstreekse gevolgen hebben voor vervoerdiensten, maar zijn vastgesteld zonder verwijzing naar de verdragsbepalingen betreffende vervoer.

87

Het Parlement is het in hoofdzaak met de Commissie eens.

88

De meeste regeringen die opmerkingen hebben ingediend en de Raad zijn daarentegen van oordeel dat een beroep op de artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG moet worden gedaan, daar diverse bij de betrokken akkoorden gewijzigde of ingetrokken sectorspecifieke verbintenissen betrekking hebben op vervoerdiensten en de ingetrokken, gewijzigde of ter compensatie aangegane verbintenissen eveneens mede op die diensten betrekking hebben. Zij komen op tegen de uitlegging van de Commissie volgens welke alleen akkoorden die uitsluitend of hoofdzakelijk de vervoersector betreffen en niet de horizontale akkoorden zijn gedekt door artikel 133, lid 6, derde alinea, EG.

89

Dienaangaande betogen in de eerste plaats de Tsjechische en de Deense regering, Ierland, de Italiaanse, de Litouwse, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese en de Finse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Raad dat volgens vaste rechtspraak het vervoer, ook in het kader van een handelsakkoord als de GATS, niet onder de gemeenschappelijke handelspolitiek valt. Dit acquis is thans uitdrukkelijk verwoord in artikel 133, lid 6, derde alinea, EG, dat dienaangaande bepaalt dat op onderhandelingen over en de sluiting van akkoorden op het gebied van vervoer de bepalingen inzake het gemeenschappelijk vervoerbeleid „van toepassing blijven”.

90

In de tweede plaats wijzen de Deense regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk nadrukkelijk op de in die bepaling gebruikte bewoordingen, die in diverse taalversies in ruime zin spreken van akkoorden „op het gebied” van vervoer.

91

In de derde plaats betoogt de Deense regering dat de uitlegging die de Commissie voorstaat niet strookt met het doel van artikel 133, lid 6, derde alinea, EG, noch met de noodzaak dat deze bepaling een nuttig effect heeft. Het heeft geen zin om in het kader van artikel 133 EG te preciseren dat een akkoord dat enkel op het gebied van het vervoer ligt onder het gemeenschappelijk vervoerbeleid valt. De strekking en het nuttig effect van de duidelijke letterlijke bewoordingen van dit lid 6, derde alinea, bestaan er juist in, iedere toepasselijkheid van de rechtspraak inzake de keuze van de rechtsgrondslag op basis van het criterium hoofddoel of bijkomend doel, uit te sluiten.

92

In de vierde plaats kan volgens de Tsjechische regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk die rechtspraak enkel toepassing vinden wanneer een keuze moet worden gemaakt uit verdragsbepalingen die de Gemeenschap bevoegdheden attribueren voor verschillende doeleinden en niet wanneer naast het conflict inzake de rechtsgrondslag een bevoegdheidsconflict tussen de Gemeenschap en de lidstaten opduikt.

93

In de vijfde plaats geven de Tsjechische, de Nederlandse, de Roemeense en de Finse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Raad te kennen dat de bepalingen van de betrokken akkoorden betreffende de sector vervoer geen bijkomende bepalingen zijn. Volgens de Raad is er geen criterium aan de hand waarvan dienstensectoren kunnen worden aangewezen die in grotere mate bijkomend zouden zijn dan andere. De Roemeense regering zet uiteen dat de diverse wijzigingen die de betrokken akkoorden in de lijsten van verbintenissen hebben aangebracht, in gelijke mate noodzakelijk zijn ter bereiking van de doelstelling van die akkoorden, te weten de consolidatie van die lijsten na de uitbreidingen te verzekeren. De specifieke verbintenissen op het gebied van het vervoer die de betrokken akkoorden bevatten vormen tot slot volgens de Nederlandse, de Roemeense en de Finse regering evenmin bijkomende maatregelen die noodzakelijk zijn om de doeltreffendheid van een in bedoelde akkoorden vervatte hoofdmaatregel te verzekeren.

94

Volgens de Deense regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk is de sector vervoer, waarop een groot aantal wijzigingen van specifieke verbintenissen betrekking hebben, veeleer van overheersend belang. De Deense regering voegt hieraan toe dat die wijzigingen bovendien uiterst belangrijk zijn doordat zij onder meer dienstverstrekkingen in de vormen 3 en 4 raken, die bijzonder essentieel zijn op het gebied van het internationale personenvervoer over zee, dat vereist dat bepaalde activiteiten voor de verrichting van diensten op het betrokken gebied ter plaatse worden verricht.

95

Wat in de zesde plaats de door de Commissie aangehaalde wetgevingspraktijk betreft, zijn zowel de Tsjechische en de Deense regering, Ierland, de Italiaanse, de Litouwse, de Nederlandse, de Roemeense en de Finse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk als de Raad van oordeel dat deze geheel irrelevant is.

Standpunt van het Hof

Voorwerp van de betrokken overeenkomsten

96

Het staat vast dat overeenkomstig de bewoordingen van artikel XXI, lid 2, sub a, van de GATS, over de in bijlage II bij de betrokken akkoorden vastgelegde compensaties een „akkoord” is gesloten na onderhandelingen met de WTO-leden die hebben verklaard getroffen te zijn door de in document S/SECRET/8 aangekondigde intrekkingen en wijzigingen van verbintenissen.

97

Aangaande de intrekkingen en wijzigingen van verbintenissen die zijn opgenomen in de documenten S/SECRET/8 en S/SECRET/9 en overgenomen in respectievelijk bijlage I, A, en I, B, van de betrokken akkoorden, heeft de Commissie in antwoord op een vraag van het Hof ter terechtzitting uiteengezet dat deze niet het voorwerp zouden zijn van een akkoord tussen partijen en dat zij door het Hof niet in aanmerking dienden te worden genomen in het kader van de op basis van artikel 300, lid 6, EG ingeleide procedure. In de eerste plaats zouden de WTO-leden het recht hebben tot intrekkingen of wijzigingen van verbintenissen over te gaan ook indien andere leden zich daartegen verzetten. In de tweede plaats zouden er nooit akkoorden over compensaties tot stand zijn gekomen met betrekking tot de in document S/SECRET/9 vermelde verbintenissen.

98

Dit standpunt, waartegen de Deense, de Griekse en de Spaanse regering, Ierland, de Poolse, de Finse, en de Zweedse regering en de Raad zich hebben verzet, kan niet worden aanvaard.

99

Zoals door deze regeringen en door deze instelling is betoogd, moet immers allereerst in herinnering worden gebracht dat de gezamenlijke brief uitdrukkelijk vermeldt dat bijlage I met deze brief en met bijlage II het akkoord tussen partijen vormt en dat zij bovendien vastlegt dat de in de documenten S/SECRET/8 en S/SECRET/9 voorgestelde wijzigingen en intrekkingen pas in werking zullen treden met de inwerkingtreding van de compenserende verbintenissen vermeld in bijlage II bij de betrokken akkoorden.

100

Aangaande vervolgens meer in het bijzonder de wijzigingen en intrekkingen van verbintenissen die zijn vermeld in document S/SECRET/8 en overgenomen in bijlage I, A, van de betrokken akkoorden, zij in herinnering gebracht dat uit artikel XXI, lid 2, sub a, van de GATS volgt dat bij de onderhandelingen over een akkoord over de compensaties, de verschillende betrokken Leden een algemeen niveau van wederzijds voordelige verbintenissen trachten te handhaven dat niet ongunstiger voor de handel is dan het niveau waarin de lijsten van specifieke verbintenissen voorzagen voordat de onderhandelingen werden aangegaan. De „compensaties” waarover is onderhandeld zijn daarmee rechtstreeks gekoppeld aan de voorgenomen intrekkingen en wijzigingen en moeten, als tegenprestatie, ertoe bijdragen dat een eventueel erdoor verstoord evenwicht wordt hersteld.

101

Hieruit volgt dat hoewel de door een WTO-lid voorgenomen wijzigingen en intrekkingen van verbintenissen aanvankelijk eenzijdig door dit lid worden vastgesteld, wanneer over die compensaties is onderhandeld deze laatste en de wijzigingen en intrekkingen onlosmakelijk verbonden zijn. Dit vindt onder meer bevestiging in paragraaf 6 van de procedureregels, waarin is bepaald dat alle effectieve wijzigingen van de lijsten na een dergelijk akkoord niet verder zullen gaan dan de aanvankelijk ter kennis gebrachte wijzigingen of intrekkingen en mede iedere in de loop van de onderhandelingen overeengekomen compensatie zullen omvatten.

102

Wat tot slot meer in het bijzonder de in document S/SECRET/9 opgenomen en in bijlage I, B, bij de betrokken akkoorden overgenomen wijzigingen en intrekkingen van verbintenissen betreft, blijkt stellig uit de gezamenlijke brief dat zij niet hebben geleid tot een akkoord over de compensaties noch tot een verzoek om arbitrage. In dat geval staat het blijkens artikel XXI, lid 3, sub b, van de GATS en paragraaf 8 van de procedureregels de auteur van dergelijke wijzigingen en intrekkingen vrij hieraan eenzijdig uitvoering te geven wanneer de certificeringsprocedure is afgesloten.

103

In casu echter hebben de documenten S/SECRET/8 en S/SECRET/9 beide hetzelfde doel, te weten het opstellen van de lijsten van verbintenissen van de nieuwe lidstaten en de consolidatie daarvan met de actuele lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten na de toetreding van eerstgenoemde staten tot de Unie, en vormen zij met het oog daarop, zoals inzonderheid blijkt uit de preciseringen in punt 99 van het onderhavige advies, een onlosmakelijk geheel.

104

Voor het overige staat vast dat beoogd is dat zowel de in bijlage I opgenomen wijzigingen en intrekkingen van verbintenissen als de compensaties die bijlage II bevat, verbindend zouden zijn voor de partijen bij de betrokken akkoorden evenals overigens voor de overige WTO-leden.

105

Uit het voorgaande volgt dat al deze wijzigingen, intrekkingen en compensaties de inhoud van de betrokken akkoorden vormen die voor het antwoord op het verzoek om advies in aanmerking moet worden genomen.

Strekking van de aan het Hof voorgelegde vragen en volgorde waarin deze moeten worden onderzocht

106

Het door de Commissie ingediende verzoek om advies betreft in de eerste plaats de vraag of de Gemeenschap de betrokken akkoorden alleen mag sluiten en in de tweede plaats de vraag, wat de juiste rechtsgrondslag is voor de handeling waarmee de Gemeenschap die akkoorden zal sluiten. Op dit laatste punt moet in het advies meer in het bijzonder worden vastgelegd of, wanneer de Gemeenschap ermee instemt gebonden te zijn, die instemming enkel moet worden gebaseerd op artikel 133, leden 1 tot en met 5, EG juncto artikel 300, lid 2, EG, zoals de Commissie betoogt, of dat daarbij mede moeten worden betrokken artikel 133, lid 6, EG en de artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG juncto artikel 300, lid 3, EG, zoals de Raad staande houdt.

107

De procedure waarin artikel 300, lid 6, EG voorziet strekt ertoe dat vóór de sluiting van een akkoord de vraag kan worden beslecht of dit akkoord verenigbaar is met het Verdrag. Voormelde bepaling dient derhalve ter voorkoming van de complicaties die zouden ontstaan indien de verenigbaarheid met het Verdrag van internationale akkoorden die de Gemeenschap binden, in rechte werd aangevochten (zie onder meer advies 1/75 van 11 november 1975, Jurispr. blz. 1355, 1360).

108

In de procedure van artikel 300, lid 6, EG moeten derhalve alle vragen toelaatbaar zijn die aan het oordeel van de rechter kunnen worden voorgelegd, voor zover die vragen twijfel mochten doen rijzen over de materiële of de formele geldigheid van het akkoord gelet op het Verdrag (advies 1/75, reeds aangehaald, blz. 1361, en advies 2/92 van 24 maart 1995, Jurispr. blz. I-521, punt 14). In dat verband kan het oordeel over de verenigbaarheid van een akkoord met het Verdrag behalve van de bepalingen van materieel recht ook afhangen van die betreffende de bevoegdheid, de procedure of de institutionele organisatie van de Gemeenschap (advies 1/78 van 4 oktober 1979, Jurispr. blz. 2871, punt 30).

109

Volgens vaste uitlegging van het Hof kan het advies van het Hof onder meer worden ingewonnen over vragen die betrekking hebben op de bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschap en de lidstaten ter zake van de sluiting van een bepaald akkoord met derde landen. Deze uitlegging wordt gestaafd door artikel 107, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering (zie laatstelijk advies 1/03 van 7 februari 2006, Jurispr. blz. I-1145, punt 112).

110

Voorts zij in herinnering gebracht dat de keuze van de juiste rechtsgrondslag van constitutioneel belang is. Daar de Gemeenschap enkel over attributieve bevoegdheden beschikt, moet zij een akkoord dat zij voornemens is te sluiten baseren op een bepaling van het Verdrag die haar machtigt tot het goedkeuren van een dergelijke handeling. De keuze van een onjuiste rechtsgrondslag kan derhalve de handeling tot sluiting van het akkoord zelf ongeldig maken en daarmee ook de instemming van de Gemeenschap om door het door haar gesloten akkoord gebonden te zijn. Dit is met name het geval wanneer het Verdrag de Gemeenschap onvoldoende bevoegdheid toekent om het akkoord in zijn geheel te ratificeren, hetgeen de verdeling van de bevoegdheden tussen de Gemeenschap en de lidstaten om het beoogde akkoord met derde landen te sluiten aan de orde stelt, of wanneer de juiste rechtsgrondslag van die handeling tot sluiting van het akkoord een andere wetgevingsprocedure voorschrijft dan die welke in concreto door de gemeenschapsinstellingen is gevolgd (advies 2/00 van 6 december 2001, Jurispr. blz. I-9713, punt 5).

111

Aangaande de volgorde waarin de twee aan het Hof voorgelegde vragen moeten worden onderzocht hebben de meeste interveniënten terecht opgemerkt en geeft de Commissie overigens zelf toe, dat de vraag of de Gemeenschap een al dan niet exclusieve bevoegdheid heeft om de betrokken akkoorden te sluiten en de vraag naar de rechtsgrondslag waarop daartoe een beroep moet worden gedaan, zeer nauw met elkaar samenhangen.

112

De vraag of de Gemeenschap alleen bevoegd is om een akkoord te sluiten of dat die bevoegdheid wordt gedeeld met de lidstaten, hangt immers mede af van de draagwijdte van de bepalingen van gemeenschapsrecht die de gemeenschapsinstellingen de bevoegdheid kunnen attribueren aan een dergelijk akkoord deel te nemen (zie in die zin advies 2/92, reeds aangehaald, punt 12).

113

Bijgevolg moet tegelijkertijd worden onderzocht op welke rechtsgrondslagen de bevoegdheid van de Gemeenschap tot het sluiten van de betrokken akkoorden berust, en of die communautaire bevoegdheid in voorkomend geval exclusief is of dat de lidstaten daarentegen een aandeel in de bevoegdheid tot het sluiten van die akkoorden behouden.

De bevoegdheid van de Gemeenschap tot het sluiten van de betrokken akkoorden en de passende rechtsgrondslagen daarvoor

114

Om te beginnen moet in herinnering worden gebracht dat de betrokken akkoorden de GATS wijzigen en meer bepaald de bijlage daarbij die de lijst van specifieke verbintenissen van de WTO-leden bevat. De GATS is een gemengd akkoord, dat zowel door de Gemeenschap als door haar lidstaten is gesloten. De enige lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten, waarvan de wijziging onder meer met de betrokken akkoorden wordt beoogd, geeft, net als de lijsten van de overige WTO-leden, een opsomming van een reeks specifieke verbintenissen die ertoe bijdragen dat een multilateraal evenwicht tussen de verbintenissen van de verschillende WTO-leden tot stand komt.

115

In die omstandigheden moet meteen al worden beklemtoond dat de lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten geen wijzigingen kan ondergaan door eenzijdig optreden van de lidstaten, ongeacht of deze individueel of collectief optreden. De deelneming van de Gemeenschap is in dat geval onontbeerlijk.

116

Diezelfde omstandigheden impliceren echter niet noodzakelijkerwijs dat hetzelfde geldt met betrekking tot de deelneming van de lidstaten aan de betrokken akkoorden. De eventuele noodzaak dat die staten deelnemen hangt in casu onder meer af van de vraag of, dankzij de wijzigingen die bij het Verdrag van Nice in artikel 133 EG zijn aangebracht, de externe communautaire bevoegdheid niet een ontwikkeling heeft gekend die rechtvaardigt dat de Gemeenschap genoemde akkoorden alleen sluit. Deze vraag zal in het onderhavige advies worden onderzocht.

Het beroep op artikel 133, leden 1 en 5, EG, betreffende de gemeenschappelijke handelspolitiek

117

Dat de Commissie bevoegd is aan de sluiting van de betrokken akkoorden deel te nemen krachtens artikel 133, leden 1 en 5, EG, is zeker.

118

Om te beginnen staat vast dat genoemde akkoorden bepalingen bevatten die onder meer betrekking hebben op in vorm 1 verleende diensten. Zoals het Hof in punt 44 van het reeds aangehaalde advies 1/94 heeft geoordeeld, valt een dergelijke vorm die de grensoverschrijdende dienstverlening omvat onder het begrip gemeenschappelijke handelspolitiek bedoeld in artikel 133, lid 1, EG. Deze laatste bepaling, die het Hof volgens vaste rechtspraak een exclusieve bevoegdheid inruimt, heeft geen wijzigingen ondergaan.

119

Voorts volgt uit artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG, een bij het Verdrag van Nice ingevoegde bepaling, dat de Gemeenschap thans ook de bevoegdheid heeft, uit hoofde van voormelde gemeenschappelijke handelspolitiek internationale akkoorden te sluiten op het gebied van de handel in diensten verricht in de vormen 2 tot en met 4. Dergelijke vormen van dienstverrichting, die door de GATS zijn aangeduid als respectievelijk „verbruik in het buitenland”, „commerciële aanwezigheid” en „aanwezigheid van natuurlijke personen” en die voordien niet tot het domein van de gemeenschappelijke handelspolitiek behoorden (zie advies 1/94, reeds aangehaald, punt 47), vallen er thans onder onder de voorwaarden neergelegd in artikel 133, leden 5 en 6, EG.

120

Anders dan het Koninkrijk Spanje betoogt, rechtvaardigt niets het standpunt dat alleen de handel in diensten door verrichtingen in vorm 2, in de zin van de GATS, onder de aldus in artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG ingevoerde externe communautaire bevoegdheid valt.

121

In de eerste plaats komt aan de GATS, zowel gelet op de algemeenheid ervan als gezien het feit dat dit akkoord op wereldschaal is gesloten, inzonderheid wat het gebruik van het begrip „handel in diensten” betreft — een zowel door dit akkoord als door artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG gebruikte terminologie — bijzonder belang toe in de sfeer van het internationale verkeer op het gebied van de handel in diensten.

122

In de tweede plaats moet de precisering die artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG bevat om te verduidelijken dat het sluiten van akkoorden op het gebied van de handel in diensten thans een aangelegenheid van de gemeenschappelijke handelspolitiek is „voor zover de akkoorden in kwestie niet onder [de leden 1 tot en met 4 van voormeld artikel 133 EG] vallen”, inzonderheid worden gelezen in de context die voortvloeit uit het reeds aangehaald advies 1/94, waarin het Hof, zoals in de punten 118 en 119 van het onderhavige advies in herinnering is gebracht, heeft verklaard dat de handel in diensten verricht in vorm 1 in de zin van de GATS onder artikel 133, lid 1, EG viel, met uitsluiting van de handel in diensten aangeboden in de vormen 2 tot en met 4, in de zin van dat akkoord.

123

Zoals blijkt uit de punten 34 tot en met 39 van het onderhavige advies, staat in casu overigens vast dat de betrokken akkoorden, en met name de wijzigingen, intrekkingen en compensaties die zij bevatten met betrekking tot zowel de horizontale als de sectorspecifieke verbintenissen, in zeer ruime mate de handel in diensten verricht in de vormen 2 tot en met 4 betreffen.

124

Uit het voorgaande kan, met het oog op het antwoord op de tweede vraag die in het verzoek om advies is gesteld, worden geconcludeerd dat de Gemeenschap bevoegd is tot het sluiten van de betrokken akkoorden, gedeeltelijk uit hoofde van artikel 133, lid 1, EG en gedeeltelijk uit hoofde van artikel 133, lid 5, EG, en dat de gemeenschapshandeling houdende sluiting van die akkoorden derhalve inzonderheid op deze twee laatste bepalingen moet worden gebaseerd.

Het beroep op artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG en de deelneming van de lidstaten aan de sluiting van de betrokken akkoorden

125

Anders dan de Commissie en het Parlement, die van oordeel zijn dat de sluiting van de betrokken akkoorden tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap behoort, betogen de lidstaten die opmerkingen hebben ingediend en de Raad dat voor die sluiting een gezamenlijk optreden van de Gemeenschap en haar lidstaten noodzakelijk is. Ter rechtvaardiging van deze gezamenlijke deelneming wordt, zoals uit punt 62 van het onderhavige advies blijkt, inzonderheid verwezen naar artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG.

126

Twee voorafgaande opmerkingen moeten worden gemaakt.

127

In de eerste plaats zij in herinnering gebracht dat bezorgdheden zoals de Commissie die heeft geuit, te weten de noodzaak, eenheid en snelheid bij extern optreden te verzekeren, en de moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij gezamenlijke deelneming van de Gemeenschap en van haar lidstaten aan de sluiting van de betrokken akkoorden, geen wijziging brengen in de betekenis van het antwoord dat op de bevoegdheidsvraag moet worden gegeven. In antwoord op vergelijkbare argumenten van de Commissie in het kader van het verzoek om advies 1/94, dat betrekking had op de sluiting van aan de WTO-overeenkomst gehechte overeenkomsten, heeft het Hof reeds verklaard dat de kwestie van de bevoegdheidsverdeling los moest worden gezien van de eventuele moeilijkheden die bij het beheer van de overeenkomsten aan het licht zouden kunnen treden (advies 1/94, reeds aangehaald, punt 107; zie in die zin eveneens advies 2/00, reeds aangehaald, punt 41). Hetzelfde geldt uiteraard voor eventuele moeilijkheden bij het sluiten van akkoorden.

128

In de tweede plaats kan de — door de Commissie op de voorgrond gestelde — omstandigheid dat de bepalingen van de betrokken overeenkomsten die in bijlage I daarbij zijn opgenomen intrekkingen of wijzigingen van verbintenissen bevatten en derhalve impliceren dat de dienstenmarkten van de lidstaten minder toegankelijk zijn voor dienstverrichters uit derde staten, waardoor de door die lidstaten in acht te nemen externe verbintenissen dus afnemen, evenmin van invloed zijn op de bepaling van de regels die de bevoegdheid om tot dergelijke wijzigingen of intrekkingen over te gaan vastleggen.

129

De externe bevoegdheid op grond waarvan verbintenissen kunnen worden aangegaan ter bepaling van de voorwaarden waaronder dienstverrichters uit derde landen toegang kunnen hebben tot een dienstenmarkt binnen de Gemeenschap, omvat immers noodzakelijkerwijs mede de bevoegdheid, van dergelijke verbintenissen af te zien of ze te verminderen.

130

Gelet op deze preciseringen moet thans de draagwijdte van artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG worden onderzocht teneinde te bepalen of dit voorschrift, zoals alle regeringen die op dit punt een standpunt hebben ingenomen en de Raad hebben betoogd, impliceert dat de betrokken akkoorden door de Gemeenschap en haar leden gezamenlijk moeten worden gesloten.

131

Voor de uitlegging van voormelde bepaling zij eraan herinnerd, zoals in punt 110 van het onderhavige advies reeds uiteen is gezet, dat de bevoegdheden van de Gemeenschap blijkens artikel 5 EG attributieve bevoegdheden zijn.

132

Voorts zij erop gewezen dat artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG, dat de externe communautaire bevoegdheid op het gebied van de internationale handel in diensten in de vormen 2 tot en met 4 vastlegt, uitdrukkelijk aangeeft dat deze bevoegdheid „onverminderd” voormeld lid 6 geldt.

133

In artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG wordt verklaard dat „in afwijking van” artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG akkoorden betreffende culturele en audiovisuele diensten, onderwijsdiensten alsmede sociale en volksgezondheidsdiensten tot de gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en haar lidstaten behoren en door deze laatste en de Gemeenschap gezamenlijk worden gesloten.

134

De bewoordingen van deze bepalingen tonen dus aan dat, anders dan de akkoorden betreffende de handel in diensten die geen betrekking hebben op de in artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG opgesomde diensten, akkoorden waarin die diensten aan de orde komen niet kunnen worden gesloten door de Gemeenschap alleen, maar dat voor die sluiting de gezamenlijke deelneming van de Gemeenschap en de lidstaten vereist is.

135

Voormeld artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG geeft de bezorgdheid weer, te vermijden dat de handel in dergelijke diensten kan worden gereglementeerd via internationale akkoorden die worden gesloten door de Gemeenschap alleen uit hoofde van haar externe bevoegdheid op handelsgebied. Zonder een bevoegdheid van de Gemeenschap dienaangaande uit te sluiten, vereist artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG daarentegen dat deze bevoegdheid die de Gemeenschap in casu met haar lidstaten deelt, gezamenlijk door deze laatste en de Gemeenschap wordt uitgeoefend.

136

Opgemerkt kan worden dat artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG, door aldus te voorzien in gemeenschappelijk optreden van de Gemeenschap en van haar lidstaten uit hoofde van de gedeelde bevoegdheid waarover zij beschikken, de mogelijkheid schept dat het belang van de Gemeenschap bij de totstandbrenging van een globale, coherente en doeltreffende externe handelspolitiek wordt nagestreefd en tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de bijzondere belangen die de lidstaten wellicht wensen te doen gelden op de in deze bepaling aangeduide gevoelige gebieden. Het vereiste van eenheid in de internationale vertegenwoordiging van de Gemeenschap gebiedt bovendien een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen bij de onderhandelingen over dergelijke akkoorden en het sluiten daarvan (zie in die zin onder meer advies 2/00, reeds aangehaald, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

137

Gelet op het voorgaande kunnen de diverse stellingen waarmee de Commissie en het Parlement trachten aan artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG een beperkte draagwijdte te geven, niet worden aanvaard.

138

Aangaande het door voormelde instellingen verdedigde standpunt dat enkel de akkoorden die uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking hebben op de handel in diensten in de door deze bepaling beoogde sectoren onder deze laatste vallen, moet het volgende worden opgemerkt.

139

Afgezien van het feit dat een dergelijke uitlegging geenszins steun vindt in de formulering van artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG, kan zij niet worden verzoend met de doelstelling van deze bepaling, die, zoals in punt 135 van het onderhavige advies uiteen is gezet, ertoe strekt dat de lidstaten een effectieve externe bevoegdheid op de onder die bepaling vallende gevoelige gebieden behouden.

140

Een dergelijke uitlegging zou onder meer meebrengen dat alle zogenaamde „horizontale” overeenkomsten op het gebied van de handel in diensten in hun geheel aan de werkingssfeer van artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG worden onttrokken. Bovendien zou zij tot gevolg hebben dat in een akkoord neergelegde internationale bepalingen met precies hetzelfde voorwerp, op de gebieden van de in artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG bedoelde gevoelige diensten, al dan niet tot de in die bepaling bedoelde gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en van haar lidstaten zouden behoren, enkel al naargelang de partijen bij het akkoord hebben besloten alleen de handel in die gevoelige diensten te regelen dan wel overeen zijn gekomen zowel die handel als de handel in een ander type diensten of alle diensten te regelen.

141

Om dezelfde reden kan de — eveneens door de Commissie naar voren gebrachte — omstandigheid dat artikel 133, lid 5, derde alinea, EG bepaalt dat de Raad ter zake van de gemeenschapshandeling houdende sluiting van een horizontaal akkoord met eenparigheid van stemmen besluit voor zover dat akkoord ook betrekking heeft op de aangelegenheden bedoeld in lid 6, tweede alinea, van dat artikel, evenmin tot de conclusie leiden dat de communautaire bevoegdheid om een dergelijk akkoord te sluiten, anders dan het geval is met sectorale akkoorden die specifiek betrekking hebben op de gevoelige gebieden bedoeld in voormelde tweede alinea, een exclusieve bevoegdheid moet zijn.

142

Artikel 133, lid 5, derde alinea, EG geeft voor het overige een regel die dient aan te geven, hoe de communautaire bevoegdheid moet worden uitgeoefend, en niet van welke aard die bevoegdheid is. Bovendien is het vereiste van eenparigheid van stemmen binnen de Raad voor de totstandkoming van de gemeenschapshandeling houdende sluiting van een akkoord geenszins onverenigbaar met de omstandigheid dat die sluiting overigens tot een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid behoort.

143

Aangaande het eveneens door de Commissie verdedigde standpunt dat blijkens de eerste alinea van artikel 133, lid 6, EG de tweede alinea van deze bepaling slechts toepassing dient te vinden indien een akkoord bepalingen bevat die een harmonisatie tot stand brengen in de sectoren gevoelige diensten bedoeld in deze tweede alinea, moet het volgende worden opgemerkt.

144

Zoals de meeste regeringen die opmerkingen hebben ingediend en de Raad hebben verklaard, kan de premisse waarop voormeld standpunt berust, te weten dat artikel 133, lid 6, eerste alinea, EG enkel ertoe strekt de externe communautaire bevoegdheid uit te sluiten wanneer de in het te sluiten akkoord vervatte bepalingen een harmonisatie van de nationale bepalingen tot stand brengen op een gebied waarop het Verdrag deze uitsluit, uit de genoemde bepaling niet worden afgeleid. Van harmonisatie wordt in die bepaling slechts bij wijze van voorbeeld gesproken, zoals het gebruik van de woorden „in het bijzonder” aangeeft.

145

Op grond van deze enkele vaststelling kan worden uitgesloten de uitlegging van de Commissie, die op die grondslag de werkingssfeer van artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG wil beperken tot alleen de gevallen waarin de in het te sluiten akkoord vervatte bepalingen een harmonisatie tot stand brengen in een van de in die tweede alinea genoemde dienstensectoren.

146

In die omstandigheden, en gelet op inzonderheid de overwegingen die zijn uiteengezet in de punten 131 tot en met 136 van het onderhavige advies, meer in het bijzonder de letterlijke bewoordingen van artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG en de doelstelling van die bepaling, kan de inhoud van artikel 133, lid 6, eerste alinea, EG niet leiden tot de door de Commissie met betrekking tot die tweede alinea voorgestane uitlegging.

147

In casu blijkt uit de betrokken akkoorden dat hierbij inzonderheid, zoals in punt 36 van het onderhavige advies uiteen is gezet, tot een zeker aantal nieuwe lidstaten wordt uitgestrekt een sectorspecifieke beperking op het gebied van de onderwijsdiensten die op de geldende lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten zijn opgenomen, ertoe strekkende dat die onderwijsdiensten slechts door die lijst worden gedekt voor zover het particuliere onderwijsdiensten betreft.

148

Zoals uit punt 34 van het onderhavige advies blijkt, worden bij de vermelde akkoorden eveneens diverse horizontale beperkingen betreffende de toegang tot de markt en de nationale behandeling volledig of ten dele tot genoemde nieuwe lidstaten uitgestrekt. Dergelijke horizontale beperkingen dienen in de regel toepassing te vinden in alle door de lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten gedekte dienstensectoren, waartoe onder meer behoren de diensten bedoeld in artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG, zoals particuliere onderwijsdiensten of bepaalde sociale en volksgezondheidsdiensten.

149

Zo kan bijvoorbeeld de uitstrekking tot de nieuwe lidstaten van de horizontale beperking betreffende de toegang in vorm 3 tot als openbare diensten op landelijk of plaatselijk niveau beschouwde diensten die voorwerp kunnen zijn van openbare monopolies of van aan particuliere leveranciers voorbehouden exclusieve rechten, onder meer toepassing vinden op gezondheidsdiensten, gelijk uitdrukkelijk volgt uit de toelichting bij die beperking in de geldende lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten.

150

In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat blijkens artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG de Gemeenschap en haar lidstaten in casu beschikken over een gedeelde bevoegdheid om samen de betrokken akkoorden te sluiten. Deze vaststelling volstaat om antwoord te geven op de eerste vraag die in het bij het Hof ingediende verzoek om advies is gesteld.

151

Met het oog op de beantwoording van de in voormeld verzoek gestelde tweede vraag moet nog worden gepreciseerd dat, nu vaststaat dat artikel 133, lid 6, tweede alinea, EG de sluiting van de betrokken akkoorden moet beheersen, die bepaling, die er de nadruk op legt dat de communautaire bevoegdheid voor die sluiting een gedeelde bevoegdheid is en daarmee het bepaalde in artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG aanvult, evenals deze laatste bepaling moet dienen als rechtsgrondslag voor de gemeenschapshandeling houdende sluiting van genoemde akkoorden.

Het beroep op de artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG, betreffende het gemeenschappelijk vervoerbeleid

152

De Commissie en het Parlement zijn van oordeel dat artikel 133, leden 1 en 5, EG de enige rechtsgrondslag is waarop voor de totstandkoming van de gemeenschapshandeling houdende sluiting van de betrokken akkoorden een beroep moet worden gedaan.

153

Daarentegen betogen alle lidstaten die in de onderhavige procedure opmerkingen hebben ingediend en zich op dit punt hebben uitgesproken en de Raad, dat nu die akkoorden mede betrekking hebben op de diensten inzake vervoer, inzonderheid zee- en luchtvervoer, de gemeenschapshandeling houdende sluiting van deze akkoorden behalve artikel 133, leden 1, 5 en 6, EG tevens de artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG als rechtsgrondslag moet hebben.

154

Voor een uitspraak over dit verschil in opvatting moet, zoals alle regeringen en instellingen die opmerkingen hebben ingediend eensgezind te kennen hebben gegeven, artikel 133, lid 6, derde alinea, EG, waarin uitdrukkelijk wordt bepaald dat titel V van het Verdrag en artikel 300 EG van toepassing blijven op de onderhandelingen over en de sluiting van internationale akkoorden op het gebied van vervoer, in de beschouwing worden betrokken.

155

Volgens de Commissie en het Parlement moet artikel 133, lid 6, derde alinea, EG aldus worden uitgelegd dat het enkel toepassing vindt in geval van akkoorden die uitsluitend zo niet hoofdzakelijk betrekking hebben op vervoer. Volgens deze instellingen is zulks niet het geval met de betrokken akkoorden, die de handel in diensten in het algemeen betreffen, en zijn diensten op het gebied van vervoer slechts een bijkomend of secundair aspect daarvan.

156

Ter verduidelijking van de draagwijdte van artikel 133, lid 6, derde alinea, EG moet om te beginnen in herinnering worden gebracht dat artikel 133, lid 5, eerste alinea, EG, dat, zoals hiervóór uiteen is gezet, de Gemeenschap een externe bevoegdheid inruimt uit hoofde van de gemeenschappelijke handelspolitiek op het gebied van de handel in diensten verricht in de vormen 2 tot en met 4, uitdrukkelijk aangeeft dat deze bevoegdheid „onverminderd lid 6” geldt.

157

In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat het uitzonderlijk is dat in een verdragsbepaling houdende attributie van een externe communautaire bevoegdheid op een bijzonder gebied, een potentieel conflict van communautaire rechtsgrondslagen wordt beslecht — zoals lid 6, derde alinea, van artikel 133 EG dat doet — doordat uitdrukkelijk wordt verklaard dat een andere verdragsbepaling toepassing dient te vinden op de sluiting van bepaalde typen internationale akkoorden die a priori onder de ene of onder de andere rechtsgrondslag kunnen vallen.

158

In de derde plaats lijdt het geen twijfel dat de uitdrukking „internationale akkoorden op het gebied van vervoer” onder meer het handelsverkeer op het gebied van vervoerdiensten dekt. Het zou immers zinloos zijn om midden in een bepaling betreffende de gemeenschappelijke handelspolitiek aan te geven dat akkoorden op het gebied van vervoer die geen betrekking hebben op de handel in vervoerdiensten onder het vervoerbeleid en niet onder genoemde handelspolitiek vallen.

159

In de vierde plaats blijkt uit de precisering dat de verdragsbepalingen betreffende het vervoerbeleid van toepassing „blijven” op de onderhandelingen over en de sluiting van akkoorden op het gebied van vervoer, dat het de bedoeling was een vorm van status quo ante ter zake te handhaven.

160

Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat het Hof in het reeds aangehaalde advies 1/94, dat juist is uitgebracht ter zake van de sluiting van de GATS, waarin de betrokken akkoorden wijziging moeten brengen, heeft geoordeeld dat de internationale akkoorden op vervoergebied niet onder artikel 113 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 133 EG) vielen, met de verklaring dat zulks het geval was los van het feit dat dergelijke akkoorden betrekking hebben op veiligheidsvoorschriften zoals die aan de orde in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 31 maart 1971, Commissie /Raad, „AETR” (22/70, Jurispr. blz. 263), of dat zij, evenals de GATS, akkoorden van commerciële aard vormen (zie voormeld advies 1/94, punten 48-53; zie eveneens advies 2/92, reeds aangehaald, punt 27).

161

Om tot deze conclusie te komen heeft het Hof in punt 48 van het reeds aangehaalde advies 1/94 beklemtoond dat aan vervoer in het Verdrag een aparte titel was gewijd, naast de op de gemeenschappelijke handelspolitiek betrekking hebbende titel, en dienaangaande in herinnering gebracht dat blijkens vaste rechtspraak de Gemeenschap over een impliciete externe bevoegdheid beschikt uit hoofde van het gemeenschappelijk vervoerbeleid.

162

Uit het voorgaande blijkt dat vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice de handel in vervoerdiensten volledig buiten het gemeenschappelijk vervoerbeleid bleef. Zelfs indien verricht in vorm 1, bleef de handel in dergelijke diensten dus, anders dan de overige typen diensten, vallen onder de titel van het Verdrag betreffende het gemeenschappelijk vervoerbeleid (advies 1/94, reeds aangehaald, punt 53).

163

In de vijfde plaats moet worden opgemerkt dat de door de Commissie voorgestane uitlegging, te weten dat alleen akkoorden die uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking hebben op de handel in vervoerdiensten onder artikel 133, lid 6, derde alinea, EG vallen, die bepaling een groot deel van haar doeltreffendheid zou ontnemen. Die uitlegging zou tot gevolg hebben dat in een akkoord neergelegde internationale bepalingen met precies hetzelfde voorwerp nu eens onder het vervoerbeleid en dan weer onder de handelspolitiek vallen, enkel al naargelang de partijen bij het akkoord hebben besloten alleen de handel in vervoerdiensten te regelen dan wel overeen zijn gekomen zowel die handel als de handel in een ander type diensten of alle diensten te regelen.

164

Uit al het voorgaande vloeit juist voort dat artikel 133, lid 6, derde alinea, EG met betrekking tot de internationale handel in vervoerdiensten een principiële parallellie beoogt te handhaven tussen de interne bevoegdheid, die wordt uitgeoefend door de eenzijdige vaststelling van communautaire regels, en de externe bevoegdheid, die zich uit in de sluiting van internationale akkoorden, waarbij beide bevoegdheden, evenals voorheen, verankerd blijven in de verdragstitel die in het bijzonder betrekking heeft op het gemeenschappelijk vervoerbeleid.

165

Voor het overige kan worden opgemerkt dat de bijzonderheid van het optreden van de Gemeenschap op het gebied van het vervoerbeleid op de voorgrond wordt gesteld in artikel 71, lid 1, EG, bepalende dat de Raad met inachtneming van „de bijzondere aspecten van het vervoer” het gemeenschappelijk beleid op dat gebied vaststelt. Eveneens kan worden vermeld dat, wat meer in het bijzonder het gebied van de handel in diensten betreft, artikel 71, lid 1, sub b, EG de Gemeenschap uitdrukkelijk de bevoegdheid inruimt om, ter uitvoering van het genoemde beleid, „de voorwaarden [vast te stellen] waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een lidstaat waarin zij niet woonachtig zijn”.

166

Aangaande de rechtspraak over de keuze van de rechtsgrondslag op basis van het criterium hoofdmaatregel en bijkomende maatregel, waaraan de Commissie ook heeft gerefereerd ten betoge dat enkel op artikel 133, leden 1 en 5, EG een beroep moet worden gedaan voor het sluiten van de betrokken akkoorden, kan in casu worden volstaan met op te merken dat de bepalingen van de betrokken akkoorden met betrekking tot de handel in vervoerdiensten niet kunnen worden beschouwd als de bijkomende maatregel die noodzakelijk is om de bepalingen van die akkoorden die op de overige dienstensectoren betrekking hebben, effect te doen sorteren (zie dienaangaande advies 1/94, reeds aangehaald, punt 51) of als bepalingen met een uiterst beperkte draagwijdte (zie dienaangaande advies 1/94, reeds aangehaald, punt 67, en arrest van 3 december 1996, Portugal/Raad, C-268/94, Jurispr. blz. I-6177, punt 75).

167

In de eerste plaats wordt de handel in vervoerdiensten, evenals de handel in andere typen diensten vallende onder de GATS of onder de betrokken akkoorden, omvat door het voorwerp van de GATS en van die akkoorden, die voor het overige rechtstreeks en onmiddellijk effect sorteren op de handel in elk van deze typen diensten die aldus geraakt worden, zonder dat daartoe een onderscheid tussen deze laatste kan worden gemaakt.

168

In de tweede plaats staat vast dat de betrokken akkoorden in casu een betrekkelijk groot aantal bepalingen bevatten die zowel in de horizontale als in de sectorspecifieke verbintenissen die de Gemeenschap en haar lidstaten uit hoofde van de GATS zijn aangegaan, wijziging brengen wat betreft de modaliteiten, de voorwaarden en de beperkingen waaronder deze toegang tot de markten van diensten op het gebied van vervoer, inzonderheid lucht- of zeevervoer, aan leveranciers van diensten van andere WTO-leden en het voordeel van nationale behandeling verlenen.

169

Zo volgt bijvoorbeeld uit punt 34 van het onderhavige advies dat bijlage I, A, van de betrokken akkoorden de horizontale beperking inzake de toegang in vorm 3 tot diensten die worden beschouwd als openbare diensten op landelijk of plaatselijk niveau die het voorwerp kunnen vormen van openbare monopolies of aan particuliere leveranciers voorbehouden exclusieve rechten, tot diverse nieuwe lidstaten uitstrekt. Zoals uitdrukkelijk volgt uit de toelichting bij deze horizontale beperking op de geldende lijst van verbintenissen van de Gemeenschap en van haar lidstaten, kan genoemde beperking inzonderheid de vervoerdiensten en de nevendiensten en ondersteunende diensten voor alle wijzen van vervoer betreffen. Evenzo kunnen de horizontale beperkingen betreffende zowel het voordeel van nationale behandeling als de toegang tot de markt waarvan sprake is in punt 34 van het onderhavige advies, in beginsel toepassing vinden in de door genoemde lijst van de Gemeenschap en van haar lidstaten gedekte dienstensectoren, waartoe bijvoorbeeld behoren bepaalde luchtvervoerdiensten zoals diensten op het gebied van reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen, de verkoop en het in de handel brengen van vervoerdiensten of geautomatiseerde boekingssystemen en diensten inzake het vervoer van reizigers of goederen over de weg.

170

Zoals voor het overige blijkt uit de punten 36 en 37 van het onderhavige advies, bevat bijlage I, A, van de betrokken akkoorden tevens een zeker aantal bepalingen met betrekking tot de sectorspecifieke verbintenissen op het gebied van vervoerdiensten, die nu eens sectorspecifieke beperkingen tot sommige nieuwe lidstaten uitstrekken en dan weer dergelijke beperkingen ten aanzien van hen invoeren.

171

Bij bijlage I, B, van de betrokken akkoorden worden, zoals uit punt 38 van het onderhavige advies blijkt, diverse horizontale verbintenissen ingetrokken die eerder door de Republiek Malta en de Republiek Cyprus waren aangegaan op het gebied van de nationale behandeling in vorm 4, en wordt ook ingetrokken een sectorspecifieke verbintenis van de Republiek Malta betreffende diensten op het gebied van vervoer van passagiers en goederen over zee.

172

Aangaande tot slot de door de Commissie ingeroepen wetgevingspraktijk kan worden volstaan met eraan te herinneren dat een loutere praktijk van de Raad niet kan afwijken van regels van het Verdrag en bijgevolg geen precedent kan creëren dat de instellingen van de Gemeenschap bindt voor de keuze van de juiste rechtsgrondslag (advies 1/94, reeds aangehaald, punt 52). Volgens vaste rechtspraak moet de keuze van de rechtsgrondslag van een gemeenschapshandeling berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn, en niet op de rechtsgrondslag die is gebruikt om andere gemeenschapshandelingen met, in voorkomend geval, soortgelijke kenmerken vast te stellen (zie onder meer arrest van 6 november 2008, Parlement/Raad, C-155/07, Jurispr. blz. I-8103, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

173

Gelet op al het voorgaande moet, met het oog op de beantwoording van de tweede in het verzoek om advies gestelde vraag, worden geconcludeerd dat het onderdeel „vervoer” dat de betrokken akkoorden bevatten overeenkomstig artikel 133, lid 6, derde alinea, EG tot het gebied van het vervoerbeleid en niet tot dat van de gemeenschappelijke handelspolitiek behoort.

 

Bijgevolg brengt het Hof van Justitie (Grote kamer) het volgende advies uit:

 

1)

De sluiting van de akkoorden met de getroffen leden van de Wereldhandelsorganisatie op grond van artikel XXI van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS), zoals beschreven in het verzoek om een advies, valt onder de gedeelde bevoegdheid van de Europese Gemeenschap en de lidstaten.

 

2)

De gemeenschapshandeling houdende sluiting van voormelde akkoorden moet zowel op artikel 133, leden 1, 5 en 6, tweede alinea, EG als op de artikelen 71 EG en 80, lid 2, EG juncto artikel 300, leden 2 en 3, eerste alinea, EG worden gebaseerd.

 

ondertekeningen