5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Ampliscientifica Srl, Amplifin SpA/Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

(Zaak C-162/07) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Belastingplichtigen - Artikel 4, lid 4, tweede alinea - Moedermaatschappijen en dochterondernemingen - Toepassing door lidstaat van regeling van enkele belastingplichtige - Voorwaarden - Gevolgen)

(2008/C 171/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ampliscientifica Srl, Amplifin SpA

Verwerende partijen: Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte suprema di cassazione — Uitlegging van artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — „Personen die juridisch gezien zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn” — Voldoende nauwkeurig begrip om lidstaten in staat te stellen, voorziene btw-regeling toe te passen? — Begrip band — Nationale bepaling die, teneinde misbruik van recht te voorkomen, bestaan van band afhankelijk stelt van minimumduur

Dictum

1)

Artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, is een regel waarvan de toepassing door een lidstaat vooronderstelt dat deze laatste vooraf het Raadgevend Comité voor de belasting over de toegevoegde waarde raadpleegt en een nationale regeling vaststelt op grond waarvan personen, met name vennootschappen die in het binnenland gevestigd zijn en die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, voor de belasting over de toegevoegde waarde niet langer als afzonderlijke belastingplichtigen, maar als een enkele belastingplichtige kunnen worden aangemerkt, met een enkel individueel identificatienummer voor deze belasting en dus met de bevoegdheid om als enige aangiften inzake de belasting over de toegevoegde waarde in te dienen. Het staat aan de nationale rechter om te verifiëren of een nationale regeling als die in het hoofdgeding, aan deze criteria voldoet, waarbij zij aangetekend dat bij gebreke van voorafgaande raadpleging van het Raadgevend Comité voor de belasting over de toegevoegde waarde, een nationale regeling die aan voornoemde criteria voldoet, een uitvoeringsmaatregel vormt die is genomen zonder naleving van het procedurele vereiste van artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn 77/388.

2)

Het beginsel van fiscale neutraliteit verzet zich niet tegen een nationale regeling die louter in een verschillende behandeling voorziet van belastingplichtigen die in aanmerking wensen te komen voor een regeling van vereenvoudigde aangifte en betaling van de belasting over de toegevoegde waarde, naargelang het controlerende orgaan of de moedermaatschappij meer dan 50 % in handen heeft van de aandelen of de deelbewijzen van de afhankelijke personen uiterlijk vanaf het begin van het kalenderjaar dat het aangiftejaar voorafgaat, dan wel pas ná deze datum die voorwaarden vervult. Het staat aan de nationale rechter om te verifiëren of een nationale regeling als die in het hoofdgeding, een dergelijke regeling vormt. Voorts verzet noch het verbod van misbruik van recht, noch het evenredigheidsbeginsel zich tegen een dergelijke regeling.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.