30.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 223/6 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Employment Tribunal, London South — Verenigd Koninkrijk) — S. Coleman/Attridge Law, Steve Law
(Zaak C-303/06) (1)
(Sociaal beleid - Richtlijn 2000/78/EG - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Artikelen 1, 2, leden 1, 2, sub a, en 3, en 3, lid 1, sub c - Rechtstreekse discriminatie op grond van handicap - Intimidatie in verband met handicap - Ontslag van werknemer die zelf geen handicap heeft maar wiens kind gehandicapt is - Daaronder begrepen - Bewijslast)
(2008/C 223/08)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Employment Tribunal
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: S. Coleman
Verwerende partijen: Attridge Law, Steve Law
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Employment Tribunal — Uitlegging van de artikelen 1 en 2, lid 2, sub a, en lid 3, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep — Draagwijdte van begrip handicap — Mogelijkheid tot uitbreiding tot een persoon die een nauwe band heeft met een gehandicapte en op grond van deze band wordt gediscrimineerd — Werknemer die een gehandicapt kind alleen opvoedt
Dictum
1) |
Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en inzonderheid de artikelen 1 en 2, leden 1 en 2, sub a, ervan moeten aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod van directe discriminatie niet alleen geldt ten aanzien van personen die zelf gehandicapt zijn. Wanneer een werkgever een werknemer die niet zelf een handicap heeft, minder gunstig behandelt dan een andere werknemer in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, en wanneer is aangetoond dat de ongunstige behandeling waarvan deze werknemer het slachtoffer is, is gebaseerd op de handicap van zijn kind, waarvan hij de hoofdverzorger is, is een dergelijke behandeling in strijd met het in voornoemd artikel 2, lid 2, sub a, neergelegde verbod van directe discriminatie. |
2) |
Richtlijn 2000/78 en inzonderheid de artikelen 1 en 2, leden 1 en 3, ervan moeten aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod van intimidatie niet alleen geldt ten aanzien van personen die zelf gehandicapt zijn. Wanneer wordt aangetoond dat de uit het ongewenste gedrag voortvloeiende intimidatie van een werknemer die niet zelf gehandicapt is, verband houdt met de handicap van zijn kind, waarvan hij de hoofdverzorger is, is dat gedrag in strijd met het in voornoemd artikel 2, lid 3, neergelegde verbod van intimidatie. |