8.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 januari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 5 de Madrid — Spanje) — Productores de Música de España (Promusicae)/Telefónica de España SAU

(Zaak C-275/06) (1)

(Informatiemaatschappij - Verplichtingen van serviceproviders - Bewaring en bekendmaking van bepaalde verkeersgegevens - Verplichting tot bekendmaking - Grenzen - Bescherming van vertrouwelijkheid van elektronische communicaties - Verenigbaarheid met bescherming van auteursrecht en naburige rechten - Recht op doeltreffende bescherming van intellectuele eigendom)

(2008/C 64/12)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Mercantil no 5 de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Productores de Música de España (Promusicae)

Verwerende partij: Telefónica de España SAU

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing –Juzgado de lo Mercantil — Uitlegging van de artikelen 15, lid 2, en 18 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178, blz. 1), artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10), en artikel 8 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45) — Verwerking van gegevens betreffende communicaties die tijdens verstrekking van een dienst van de informatiemaatschappij tot stand zijn gebracht — Verplichting van operatoren van elektronische communicatienetwerken en -diensten, telecomproviders en hostingproviders om deze gegevens te bewaren en ter beschikking te stellen — Uitsluiting van kader van civiele procedures

Dictum

De lidstaten zijn volgens richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”), richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, en richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), niet gehouden, in een situatie als die van het hoofdgeding de verplichting op te leggen om ter verzekering van de doeltreffende bescherming van het auteursrecht in het kader van een civiele procedure persoonsgegevens te verstrekken. De lidstaten dienen er krachtens het gemeenschapsrecht bij de omzetting van deze richtlijnen wel acht op te slaan dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende door de communautaire rechtsorde beschermde grondrechten te verzekeren. Bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter omzetting van deze richtlijnen moeten de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten vervolgens niet alleen hun nationale recht conform deze richtlijnen uitleggen, maar er ook acht op slaan dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijnen die in conflict zou komen met deze grondrechten of de andere algemene beginselen van gemeenschapsrecht, zoals het evenredigheidsbeginsel.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.