61997J0126

Arrest van het Hof van 1 juni 1999. - Eco Swiss China Time Ltd tegen Benetton International NV. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hoge Raad - Nederland. - Mededinging - Ambtshalve toepassing van artikel 81 EG (ex artikel 85) door een scheidsgerecht - Bevoegdheid van nationale rechter tot vernietiging van arbitrale vonnissen. - Zaak C-126/97.

Jurisprudentie 1999 bladzijde I-03055


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Gemeenschapsrecht - Aan particulieren toegekende rechten - Bescherming door nationale rechterlijke instanties - Regels van nationaal procesrecht - Vordering tot nietigverklaring van arbitraal vonnis - Beoordeling door rechter bij wie klacht betreffende schending van artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) aanhangig is gemaakt

[EG-Verdrag, art. 85 en 177 (thans art. 81 EG en 234 EG)]

2 Gemeenschapsrecht - Aan particulieren toegekende rechten - Bescherming door nationale rechterlijke instanties - Regels van nationaal procesrecht - Vordering tot nietigverklaring van arbitraal vonnis - Toetsing van bij arbitraal tussenvonnis geldig verklaarde overeenkomst aan artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) - Nationale regels van procesrecht betreffende gezag van gewijsde, die dit onderzoek verhinderen - Verenigbaarheid met gemeenschapsrecht

[EG-Verdrag, art. 85 (thans art. 81 EG)]

Samenvatting


1 Wanneer een nationale rechter volgens de regels van zijn nationale procesrecht een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis op grond van strijd met nationale regels van openbare orde moet toewijzen, moet hij dat ook doen wanneer dat vonnis zijns inziens in strijd met artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) is. Immers, in de eerste plaats vormt dat artikel een fundamentele bepaling die onontbeerlijk is voor de vervulling van de taken van de Gemeenschap en in het bijzonder voor de werking van de interne markt, en in de tweede plaats eist het gemeenschapsrecht, dat vragen over de uitlegging van het bij dat artikel opgelegde verbod kunnen worden onderzocht door de nationale rechterlijke instanties die over de geldigheid van een arbitraal vonnis moeten beslissen, en in voorkomend geval voor een prejudiciële beslissing naar het Hof kunnen worden verwezen.

2 Het gemeenschapsrecht dwingt een nationale rechter niet tot het buiten toepassing laten van regels van nationaal procesrecht, volgens welke een arbitraal tussenvonnis met het karakter van een eindvonnis, waartegen niet tijdig een vordering tot vernietiging is ingesteld, gezag van gewijsde krijgt en niet door een later arbitraal vonnis kan worden aangetast, ook niet wanneer een overeenkomst die in het arbitrale tussenvonnis rechtsgeldig is verklaard, niettemin in het licht van artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) nietig is, zodra de vastgestelde beroepstermijn de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten niet uiterst moeilijk of in de praktijk onmogelijk maakt.

Partijen


In zaak C-126/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangig geding tussen

Eco Swiss China Time Ltd

en

Benetton International NV,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, P. J. G. Kapteyn, J.-P. Puissochet, G. Hirsch en P. Jann, kamerpresidenten, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), C. Gulmann, J. L. Murray, D. A. O. Edward, H. Ragnemalm, L. Sevón en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: A. Saggio

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Eco Swiss China Time Ltd, vertegenwoordigd door P. V. F. Bos en M. Slotboom, advocaten te Rotterdam, en S. C. Conway, attorney-at-Law, toegelaten tot de District of Columbia and Illinois Bar,

- Benetton International NV, vertegenwoordigd door I. van Bael en P. L'Ecluse, advocaten te Brussel, en H. A. Groen, advocaat te 's Gravenhage,

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra, adjunct-juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onder-directeur internationaal economisch recht en gemeenschapsrecht bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en R. Loosli-Surrans, chargé de mission bij dezelfde directie, als gemachtigden,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, en I. M. Braguglia, avvocato dello Stato,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door V. V. Veeder QC,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. W. A. Timmermans, adjunct-directeur generaal, W. Wils en H. van Vliet, leden van de juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Eco Swiss China Time Ltd, vertegenwoordigd door P. V. F. Bos, L. W. H. van Dijk en M. van Empel, advocaten te Brussel; Benetton International NV, vertegenwoordigd door H. A. Groen en I. van Bael; de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra; de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Loosli-Surrans; de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Boyd, QC, en P. Stanley, Barrister, en de Commissie, vertegenwoordigd door C. W. A. Timmermans, W. Wils en H. van Vliet, ter terechtzitting van 7 juli 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 februari 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 21 maart 1997, ingekomen bij het Hof op 27 maart daaraanvolgend, heeft de Hoge Raad der Nederlanden krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) vijf prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG).

2 Die vragen zijn gerezen in een door Benetton International NV (hierna: "Benetton") ingeleide procedure ter verkrijging van schorsing van de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis waarbij zij was veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Eco Swiss China Time Ltd (hierna: "Eco Swiss") wegens de opzegging van een met laatstgenoemde gesloten licentieovereenkomst. Benetton acht dit vonnis in strijd met de openbare orde in de zin van artikel 1065, lid 1, sub c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: "Rv"), aangezien de licentieovereenkomst nietig zou zijn wegens strijd met artikel 85 van het Verdrag.

De nationale regeling

3 Artikel 1050, lid 1, Rv bepaalt:

"Arbitraal hoger beroep van een arbitraal vonnis is slechts mogelijk indien de partijen [daarin] bij overeenkomst hebben voorzien."

4 Artikel 1054, lid 1, Rv bepaalt:

"Het scheidsgerecht beslist naar de regelen des rechts."

5 Artikel 1059 Rv luidt:

"1. Slechts een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis kan gezag van gewijsde verkrijgen. Het heeft dit met ingang van de dag waarop het is gewezen.

2. Indien echter arbitraal hoger beroep is overeengekomen, verkrijgt een in eerste aanleg gewezen geheel of gedeeltelijk eindvonnis gezag van gewijsde met ingang van de dag waarop de voor dit beroep geldende termijn ongebruikt is verstreken dan wel met ingang van de dag waarop in hoger beroep uitspraak is gedaan, indien en voor zover het vonnis in eerste aanleg in dat hoger beroep is bevestigd."

6 Wat de rechterlijke toetsing van arbitrale vonnissen betreft, bepaalt artikel 1064 Rv:

"1. Tegen een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis dat niet vatbaar is voor arbitraal hoger beroep, of tegen een geheel of gedeeltelijk eindvonnis, gewezen in arbitraal hoger beroep, staan slechts de rechtsmiddelen van vernietiging en van request civiel op de voet van deze afdeling open.

2. De vordering tot vernietiging wordt ingesteld bij de rechtbank ter griffie waarvan het origineel van het vonnis volgens artikel 1058, eerste lid, moet worden nedergelegd.

3. Een partij kan de vordering tot vernietiging instellen zodra het vonnis gezag van gewijsde heeft verkregen. De bevoegdheid daartoe vervalt drie maanden na de dag van nederlegging van het vonnis ter griffie van de rechtbank. Wordt echter het vonnis, voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging, aan de wederpartij betekend, dan kan die partij, ongeacht het verstreken zijn van de termijn van drie maanden, genoemd in de vorige zin, alsnog binnen drie maanden na deze betekening de vordering tot vernietiging instellen.

4. Tegen een arbitraal tussenvonnis kan de vordering tot vernietiging slechts worden ingesteld tezamen met de vordering tot vernietiging van het geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis.

(...)"

7 Artikel 1065 Rv bepaalt:

"1. Vernietiging kan slechts plaatsvinden op een of meer van de navolgende gronden:

a) een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;

b) het scheidsgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regelen samengesteld;

c) het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden;

d) het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed;

e) het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden.

(...)

4. De grond bedoeld onder c van het eerste lid, kan niet tot vernietiging leiden indien de partij die deze aanvoert aan het geding heeft deelgenomen zonder daarop een beroep te doen, hoewel haar bekend was dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht hield."

8 Volgens artikel 1066, leden 1 en 2, Rv schorst de vordering tot vernietiging de tenuitvoerlegging van het vonnis niet, maar kan de rechter die omtrent de vernietiging oordeelt, indien daartoe gronden zijn, op verzoek van de meest gerede partij de tenuitvoerlegging schorsen totdat over de vordering tot vernietiging onherroepelijk is beslist. Het schorsingsverzoek berust op de waarschijnlijkheid, dat het arbitrale vonnis vernietigd zal worden.

De feiten van het hoofdgeding

9 Op 1 juli 1986 sloot Benetton, gevestigd te Amsterdam, een licentieovereenkomst voor de duur van acht jaar met Eco Swiss, gevestigd te Kowloon (Hong Kong), en met Bulova Watch Company Inc. (hierna: "Bulova"), gevestigd te Wood Side (New York). Bij deze overeenkomst verleende Benetton Eco Swiss het recht, onder de naam "Benetton by Bulova" horloges en klokken te produceren, die door Eco Swiss en Bulova zouden worden verkocht.

10 Artikel 26, sub A, van de licentieovereenkomst bepaalt, dat alle geschillen tussen partijen zullen worden beslecht door middel van arbitrage in overeenstemming met het reglement van het Nederlandse Arbitrage Instituut en dat de aangewezen arbiters Nederlands recht zullen toepassen.

11 Bij brief van 24 juni 1991 heeft Benetton de overeenkomst tegen 24 september 1991 beëindigd, dus drie jaar vóór de overeengekomen eindtermijn. Over deze opzegging hebben Benetton, Eco Swiss en Bulova een arbitrageprocedure gevoerd.

12 Bij vonnis van 4 februari 1993 ("Partial Final Award"; hierna: "PFA"), dat op dezelfde datum ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage is gedeponeerd, hebben de arbiters Benetton onder meer bevolen, aan Eco Swiss en Bulova de schade te vergoeden die zij als gevolg van Benettons opzegging van de licentieovereenkomst hadden geleden.

13 Aangezien partijen geen overeenstemming konden bereiken over het bedrag van de door Benetton aan Eco Swiss en Bulova te betalen schadevergoeding, hebben de arbiters bij vonnis van 23 juni 1995 ("Final Arbitral Award"; hierna: "FAA"), dat op 26 juni 1995 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage is gedeponeerd, Benetton bevolen, bij wijze van schadevergoeding aan Eco Swiss een bedrag van 23 750 000 USD en aan Bulova een bedrag van 2 800 000 USD te betalen. Bij beschikking van 17 juli 1995 heeft de president van de Rechtbank verlof tot tenuitvoerlegging van de FAA verleend.

14 Op 14 juli 1995 heeft Benetton voor de Rechtbank vernietiging van de PFA en de FAA gevorderd op grond van, onder meer, strijd met de openbare orde, aangezien de licentieovereenkomst nietig was wegens strijd met artikel 85 van het Verdrag; de eventuele strijdigheid van de licentieovereenkomst met die bepaling is tijdens de arbitrageprocedure evenwel noch door de partijen noch door de arbiters aan de orde gesteld.

15 De Rechtbank heeft deze vordering bij vonnis van 2 oktober 1996 afgewezen, waarop Benetton hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage (hierna: "Gerechtshof"), waar de zaak thans aanhangig is.

16 Daarnaast heeft Benetton de Rechtbank bij op 24 juli 1995 ter griffie neergelegd verzoekschrift verzocht, primair, de tenuitvoerlegging van de FAA te schorsen en, subsidiair, Eco Swiss te gelasten zekerheid te stellen alvorens tot executie over te gaan.

17 Bij beschikking van 19 september 1995 heeft de Rechtbank enkel het subsidiaire verzoek toegewezen.

18 Benetton heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 28 maart 1996 heeft het Gerechtshof het primaire verzoek voor het wezenlijke toegewezen.

19 Het Gerechtshof overwoog daartoe, dat artikel 85 van het Verdrag een bepaling van openbare orde is in de zin van artikel 1065, lid 1, sub e, Rv, waarvan de schending tot vernietiging van een arbitraal vonnis kan leiden.

20 Naar zijn oordeel was er echter in de bij hem aanhangige schorsingsprocedure geen plaats voor toetsing van een gedeeltelijk eindvonnis als de PFA aan artikel 1065, lid 1, sub e, omdat Benetton haar vordering tot vernietiging niet had ingesteld binnen drie maanden nadat dit vonnis ter griffie van de Rechtbank was neergelegd, zoals artikel 1064, lid 3, Rv voorschrijft.

21 Volgens het Gerechtshof was daarentegen wel toetsing van de FAA aan artikel 1065, lid 1, sub e, mogelijk, in het bijzonder wat betreft de invloed van artikel 85, leden 1 en 2, van het Verdrag op de begroting van de schade, omdat toekenning van een vergoeding voor de schade ten gevolge van de onrechtmatige opzegging van de licentieovereenkomst naar zijn oordeel erop zou neerkomen, dat aan deze overeenkomst effect werd verleend, hoewel zij ten minste gedeeltelijk nietig was wegens strijd met artikel 85, leden 1 en 2, van het Verdrag. De overeenkomst maakte het de partijen immers mogelijk een marktverdeling tot stand te brengen, aangezien Eco Swiss geen uurwerken meer mocht verkopen in Italië en Bulova niet in de overige toenmalige lidstaten van de Gemeenschap. Zoals Benetton en Eco Swiss erkennen, is de licentieovereenkomst niet bij de Commissie aangemeld en wordt zij niet gedekt door een groepsvrijstelling.

22 Van oordeel, dat de FAA in de vernietigingsprocedure waarschijnlijk in strijd met de openbare orde zou worden bevonden, besloot het Gerechtshof het schorsingsverzoek toe te wijzen voor zover dat betrekking had op de FAA.

23 Tegen de beschikking van het Gerechtshof heeft Eco Swiss cassatieberoep ingesteld. Benetton heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.

24 De Hoge Raad beklemtoont, dat een arbitraal vonnis slechts in strijd met de openbare orde in de zin van artikel 1065, lid 1, sub e, Rv kan worden bevonden, indien de inhoud of de uitvoering ervan strijd oplevert met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter, dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd. De enkele omstandigheid, dat door de inhoud of de uitvoering van het arbitrale vonnis een verbodsbepaling uit het mededingingsrecht buiten toepassing blijft, zal volgens de Hoge Raad naar Nederlands recht in het algemeen echter geen strijd met de openbare orde opleveren.

25 Onder verwijzing naar het arrest van 14 december 1995, Van Schijndel en Van Veen (C-430/93 en C-431/93, Jurispr. blz. I-4705), vraagt de Hoge Raad zich echter af, of hetzelfde geldt wanneer het, zoals in casu, gaat om een bepaling van gemeenschapsrecht. De Raad leidt uit dat arrest af, dat artikel 85 van het Verdrag niet van dien aard is, dat het moet worden aangemerkt als dwingend recht van een zo fundamenteel karakter, dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd.

26 Bovendien, aldus de Hoge Raad verder, wordt niet betwist, dat tijdens de arbitrageprocedure de eventuele nietigheid van de licentieovereenkomst wegens strijd met artikel 85 van het Verdrag niet aan de orde is geweest, zodat de arbiters buiten de grenzen van de rechtsstrijd zouden zijn getreden, wanneer zij dit probleem hadden onderzocht en erover hadden beslist. Het arbitrale vonnis had dan ingevolge artikel 1065, lid 1, sub c, Rv kunnen worden vernietigd, omdat de arbiters zich niet aan hun opdracht hadden gehouden. Naar zijn oordeel kunnen partijen de eventuele nietigheid van de licentieovereenkomst dan ook niet voor de eerste keer in het kader van de vernietigingsprocedure aan de orde stellen.

27 Hij wijst er in dit verband op, dat voormelde regels van procesrecht hun rechtvaardiging vinden in het algemeen belang bij een effectief werkende arbitrale rechtspleging en dat zij voor de toepassing van de regels van gemeenschapsrecht niet ongunstiger zijn dan voor de toepassing van het nationale recht.

28 De Hoge Raad vraagt zich echter af, of de door het Hof in het arrest Van Schijndel en Van Veen (reeds aangehaald) ontwikkelde beginselen ook voor arbiters gelden, onder meer omdat volgens 's Hofs arrest van 23 maart 1982, Nordsee (102/81, Jurispr. blz. 1095), een scheidsgerecht dat zonder overheidsbemoeienis is ingesteld op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst, niet is te beschouwen als een rechterlijke instantie in de zin van artikel 177 van het Verdrag en dus geen prejudiciële vragen op grond van dit artikel kan stellen.

29 Bovendien wijst de Hoge Raad erop, dat wanneer arbiters het geschil gedeeltelijk hebben beslecht bij een tussenvonnis, dat in zoverre het karakter van eindvonnis heeft, dit vonnis naar Nederlands procesrecht gezag van gewijsde heeft, en dat wanneer van dit tussenvonnis niet tijdig de vernietiging is gevorderd, de mogelijkheid om vernietiging te vorderen van een op het tussenvonnis voortbouwend later arbitraal vonnis, wordt beperkt door het gezag van gewijsde. De Hoge Raad vraag zich echter af, of het gemeenschapsrecht het Gerechtshof verbiedt een dergelijke procesregel toe te passen in een situatie als de onderhavige, waarin het latere arbitrale vonnis, waarvan wel tijdig de vernietiging is gevorderd, voortbouwt op een eerder arbitraal vonnis.

30 Onder die omstandigheden heeft de Hoge Raad besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

"1) In hoeverre zijn de door het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-430/93 en C-431/93 (Van Schijndel en Van Veen/Stichting Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten) bij zijn arrest van 14 december 1995 gegeven verklaringen voor recht van overeenkomstige toepassing indien in een geschil met betrekking tot een privaatrechtelijke overeenkomst, dat niet door de nationale rechter maar door arbiters wordt beslecht, partijen geen beroep doen op artikel 85 EG-Verdrag en arbiters naar de voor hen geldende regels van nationaal procesrecht geen vrijheid hebben die bepalingen ambtshalve toe te passen?

2) Dient de Nederlandse rechter in weerwil van de hiervoor in 4.2 en 4.4 omschreven regels van Nederlands procesrecht [volgens welke een partij de vernietiging van een arbitraal vonnis slechts kan vorderen op een beperkt aantal gronden, waaronder strijd met de openbare orde, die in het algemeen niet de enkele omstandigheid omvat, dat door de inhoud of de uitvoering van het arbitrale vonnis een verbodsbepaling uit het mededingingsrecht buiten toepassing blijft], een - overigens aan de wettelijke vereisten beantwoordende - vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis op grond van strijd van dat vonnis met artikel 85 EG-Verdrag toe te wijzen, indien hij oordeelt dat de gestelde strijd zich inderdaad voordoet?

3) Is, in weerwil van de hiervoor in 4.5 omschreven regels van Nederlands procesrecht [volgens welke arbiters de verplichting hebben niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd te treden en zich aan hun opdracht te houden] de rechter hiertoe ook gehouden, indien in de arbitrale procedure de toepasselijkheid van artikel 85 EG-Verdrag buiten de grenzen van de rechtsstrijd is gebleven en arbiters daarover dan ook geen beslissing hebben gegeven?

4) Moet ingevolge het gemeenschapsrecht de hiervoor in 5.3 omschreven regel van Nederlands procesrecht [volgens welke een arbitraal tussenvonnis met het karakter van een eindvonnis gezag van gewijsde krijgt en in beginsel slechts het voorwerp van een vordering tot vernietiging kan zijn binnen drie maanden na de dag van nederlegging van dat vonnis ter griffie van de Rechtbank] buiten toepassing worden gelaten indien dit nodig is om in de vernietigingsprocedure, gericht tegen het latere arbitrale vonnis, te kunnen onderzoeken of een overeenkomst, waarvan in het arbitrale tussenvonnis met gezag van gewijsde is beslist dat zij rechtsgeldig is, wellicht toch nietig is wegens strijd met artikel 85 EG-Verdrag?

5) Of moet in een geval als in vraag 4 omschreven buiten toepassing blijven de regel dat van het arbitrale tussenvonnis, voor zover dit het karakter van eindvonnis draagt, niet tegelijk met het latere arbitrale vonnis de vernietiging kan worden gevorderd?"

De tweede vraag

31 Met zijn tweede vraag, die het eerst moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of een nationale rechter een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis moet toewijzen, wanneer dat vonnis naar zijn oordeel inderdaad in strijd is met artikel 85 van het Verdrag, ofschoon hij volgens de regels van zijn nationale procesrecht een dergelijke vordering enkel op een beperkt aantal gronden kan toewijzen, waaronder strijd met de openbare orde, hetgeen volgens het toepasselijke nationale recht in het algemeen niet reeds het geval is, indien door de inhoud of de uitvoering van het arbitrale vonnis een verbodsbepaling van het nationale mededingingsrecht buiten toepassing blijft.

32 Om te beginnen moet de aandacht worden gevestigd op het feit, dat in gevallen waarin een op partijafspraak berustende arbitrage vragen van gemeenschapsrecht aan de orde stelt, de gewone rechter zich voor de taak kan zien gesteld deze vragen te onderzoeken, onder meer in het kader van de - al naar de omstandigheid van het geval meer of minder uitgebreide - toetsing van het arbitrale vonnis, waartoe hij geroepen is in geval van hoger beroep, verzet, uitvoerbaarverklaring of van enige andere door het toepasselijke nationale recht toegelaten rechtsvordering of toetsingsmogelijkheid (zie arrest Nordsee, reeds aangehaald, punt 14).

33 In punt 15 van het arrest Nordsee voegde het Hof daaraan toe, dat die nationale rechter dient na te gaan, of hij zich krachtens artikel 177 van het Verdrag tot het Hof moet wenden ter verkrijging van een beslissing over de uitlegging of de geldigheid van bepalingen van gemeenschapsrecht, die hij in het kader van de toetsing van een arbitraal vonnis eventueel moet toepassen.

34 Dienaangaande overwoog het Hof in de punten 10 tot en met 12 van hetzelfde arrest, dat een bij overeenkomst ingesteld scheidsgerecht geen "rechterlijke instantie van een der lidstaten" in de zin van artikel 177 van het Verdrag is, omdat er voor de contractpartijen rechtens noch feitelijk een verplichting bestaat hun geschillen aan een scheidsgerecht voor te leggen, en de overheid van de betrokken lidstaat noch betrokken is bij de beslissing om de weg van arbitrage te kiezen, noch de mogelijkheid heeft ambtshalve in te grijpen in het verloop van de procedure voor de arbiter.

35 Vervolgens moet worden opgemerkt, dat de vereisten die verband houden met de doeltreffendheid van de arbitrale rechtspleging, rechtvaardigen dat de toetsing van arbitrale vonnissen een beperkt karakter draagt en dat de vernietiging van een vonnis of de weigering van erkenning ervan enkel in uitzonderlijke gevallen mogelijk is.

36 In overeenstemming met artikel 3, sub g, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub g, EG) vormt artikel 85 van het Verdrag evenwel een fundamentele bepaling die onontbeerlijk is voor de vervulling van de taken van de Gemeenschap en in het bijzonder voor de werking van de interne markt. Het belang van deze bepaling heeft de opstellers van het Verdrag ertoe gebracht, in artikel 85, lid 2, uitdrukkelijk te bepalen, dat de door dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten van rechtswege nietig zijn.

37 Daaruit volgt, dat wanneer een nationale rechter volgens de regels van zijn nationale procesrecht een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis op grond van strijd met nationale regels van openbare orde moet toewijzen, hij dat ook moet doen ingeval een dergelijke vordering is gebaseerd op schending van het in artikel 85, lid 1, van het Verdrag neergelegde verbod.

38 Aan deze conclusie staat niet in de weg, dat volgens het - door alle lidstaten bekrachtigde - Verdrag van New York van 10 juni 1958 over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechtelijke uitspraken, slechts bepaalde gebreken een weigering van de erkenning en de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis kunnen rechtvaardigen, namelijk wanneer in het vonnis de termen van het compromissoir beding niet in acht worden genomen of worden overschreden, wanneer het vonnis niet bindend is voor partijen, of de erkenning dan wel de tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd zou zijn met de openbare orde van het land waar die erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht (artikel V, leden 1, sub c en e, en 2, sub b, van het Verdrag van New York).

39 Om de in punt 36 van dit arrest genoemde redenen is artikel 85 immers te beschouwen als een bepaling van openbare orde in de zin van dat verdrag.

40 Ten slotte moet eraan worden herinnerd, dat - zoals in punt 34 van dit arrest is opgemerkt - arbiters, anders dan een nationale rechterlijke instantie, het Hof niet om een prejudiciële beslissing kunnen verzoeken over vragen van uitlegging van het gemeenschapsrecht. Het is voor de communautaire rechtsorde evenwel van evident belang, dat ter vermijding van toekomstige uitleggingsgeschillen elke bepaling van gemeenschapsrecht, ongeacht de omstandigheden waaronder zij toepassing moet vinden, op eenvormige wijze wordt uitgelegd (arrest van 25 juni 1992, Federconsorzi, C-88/91, Jurispr. blz. I-4035, punt 7). Hieruit volgt, dat in de situatie van het hoofdgeding, en anders dan in het arrest Van Schijndel en Van Veen (reeds aangehaald), het gemeenschapsrecht vereist, dat vragen over de uitlegging van het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag kunnen worden onderzocht door de nationale rechterlijke instanties die over de geldigheid van een arbitraal vonnis moeten beslissen, en in voorkomend geval met het oog op een prejudiciële beslissing naar het Hof kunnen worden verwezen.

41 Op de tweede vraag moet mitsdien worden geantwoord, dat een nationale rechter een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis moet toewijzen wanneer dat vonnis naar zijn oordeel inderdaad in strijd is met artikel 85 van het Verdrag, indien hij volgens de regels van zijn nationale procesrecht een vordering tot vernietiging op grond van strijd met nationale regels van openbare orde moet toewijzen.

De eerste en de derde vraag

42 Gezien het antwoord op de tweede vraag behoeven de eerste en de derde vraag niet te worden beantwoord.

De vierde en de vijfde vraag

43 Met de vierde en de vijfde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of het gemeenschapsrecht de nationale rechter dwingt tot het buiten toepassing laten van regels van nationaal procesrecht, volgens welke een arbitraal tussenvonnis met het karakter van een eindvonnis, waartegen niet tijdig een vordering tot vernietiging is ingesteld, gezag van gewijsde krijgt en niet door een later arbitraal vonnis kan worden aangetast, indien dit nodig is om in het kader van de procedure tot vernietiging van het latere arbitrale vonnis te kunnen onderzoeken, of een overeenkomst die in het arbitrale tussenvonnis rechtsgeldig is verklaard, wellicht toch nietig is wegens strijd met artikel 85 van het Verdrag.

44 Volgens de nationale procesregels die in het hoofdgeding aan de orde zijn, kan van een arbitraal tussenvonnis met het karakter van eindvonnis vernietiging worden gevorderd binnen een termijn van drie maanden vanaf de nederlegging van dat vonnis ter griffie van de bevoegde rechtbank.

45 Een dergelijke termijn, die in vergelijking met de termijnen die in het recht van de andere lidstaten zijn bepaald, niet te kort lijkt, maakt de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten niet uiterst moeilijk of in de praktijk onmogelijk.

46 Voorts moet worden beklemtoond, dat wanneer het nationale procesrecht de mogelijkheid om na afloop van die termijn de vernietiging te vorderen van een later arbitraal vonnis dat voortbouwt op een arbitraal tussenvonnis met het karakter van een eindvonnis, beperkt wegens het aan laatstgenoemd vonnis toekomende gezag van gewijsde, dit zijn rechtvaardiging vindt in de beginselen die aan het nationale stelsel van rechtspleging ten grondslag liggen, zoals het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van eerbiediging van het gezag van gewijsde, dat er de uitdrukking van vormt.

47 In die omstandigheden dwingt het gemeenschapsrecht de nationale rechter niet dergelijke regels buiten toepassing te laten, ook niet indien dit nodig is om in de procedure tot vernietiging van een later arbitraal vonnis te kunnen onderzoeken, of een overeenkomst die in het arbitrale tussenvonnis rechtsgeldig is verklaard, wellicht toch nietig is wegens strijd met artikel 85 van het Verdrag.

48 Op de vierde en de vijfde vraag moet mitsdien worden geantwoord, dat het gemeenschapsrecht een nationale rechter niet dwingt tot het buiten toepassing laten van regels van nationaal procesrecht, volgens welke een arbitraal tussenvonnis met het karakter van een eindvonnis, waartegen niet tijdig een vordering tot vernietiging is ingesteld, gezag van gewijsde krijgt en niet door een later arbitraal vonnis kan worden aangetast, ook niet indien dit nodig is om in de procedure tot vernietiging van een later arbitraal vonnis te kunnen onderzoeken, of een overeenkomst die in het arbitrale tussenvonnis rechtsgeldig is verklaard, wellicht toch nietig is wegens strijd met artikel 85 van het Verdrag.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

49 De kosten door de Nederlandse, de Franse en de Italiaanse regering, alsmede door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Hoge Raad der Nederlanden bij beschikking van 21 maart 1997 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Een nationale rechter moet een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis toewijzen wanneer dat vonnis naar zijn oordeel inderdaad in strijd is met artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG), indien hij volgens de regels van zijn nationale procesrecht een vordering tot vernietiging op grond van strijd met nationale regels van openbare orde moet toewijzen.

2) Het gemeenschapsrecht dwingt een nationale rechter niet tot het buiten toepassing laten van regels van nationaal procesrecht, volgens welke een arbitraal tussenvonnis met het karakter van een eindvonnis, waartegen niet tijdig een vordering tot vernietiging is ingesteld, gezag van gewijsde krijgt en niet door een later arbitraal vonnis kan worden aangetast, ook niet indien dit nodig is om in de procedure tot vernietiging van een later arbitraal vonnis te kunnen onderzoeken, of een overeenkomst die in het arbitrale tussenvonnis rechtsgeldig is verklaard, wellicht toch nietig is wegens strijd met artikel 85 van het Verdrag.