61989J0113

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 27 MAART 1990. - SOCIETE RUSH PORTUGUESA LDA TEGEN OFFICE NATIONAL D'IMMIGRATION. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL ADMINISTRATIF DE VERSAILLES - FRANKRIJK. - TOETREDINGSAKTE - OVERGANGSPERIODE - VRIJ VERKEER VAN WERKNEMERS - VRIJ VERKEER VAN DIENSTEN. - ZAAK C-113/89.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-01417
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00389
Finse bijz. uitgave bladzijde 00407


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Toetreding van nieuwe Lid-Staten tot de Gemeenschappen - Portugal - Vrij verrichten van diensten - Portugese onderneming in sector bouwnijverheid en openbare werken - Recht om zich met haar personeel voor duur van werkzaamheden te verplaatsen - Toepassing door ontvangende Lid-Staat van bepalingen inzake toegang tot werkzaamheden van buitenlandse werknemers - Ontoelaatbaarheid

( EEG-Verdrag, artikelen 59 en 60; Toetredingsakte 1985, artikelen 215 en 216 )

Samenvatting


De artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag en de artikelen 215 en 216 Toetredingsakte Portugal moeten aldus worden uitgelegd, dat een in Portugal gevestigde onderneming, die in een andere Lid-Staat diensten verricht in de sector bouwnijverheid en openbare werken, zich kan verplaatsen met haar eigen personeel dat zij voor de duur van het betrokken werk uit Portugal laat overkomen . In een dergelijk geval kunnen de autoriteiten van de Lid-Staat op welks grondgebied het werk moet worden uitgevoerd, de dienstverrichter geen voorwaarden stellen met betrekking tot het ter plaatse aanwerven van arbeiders of het verkrijgen van een werkvergunning voor het Portugese personeel . Zij mogen evenwel verifiëren, of de onderneming niet onder de dekmantel van een dienstverrichting de bepalingen van artikel 216 Toetredingsakte omzeilt .

Partijen


In zaak C-113/89,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunal administratif te Versailles, in het aldaar aanhangig geding tussen

Rush Portuguesa Lda

en

Office national d' immigration,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 5 en 58 tot en met 66 EEG-Verdrag en van verordening ( EEG ) nr . 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap ( PB 1968, L 257, blz . 2 ), alsmede van de artikelen 2, 215, 216 en 221 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

samengesteld als volgt : C . N . Kakouris, kamerpresident, T . Koopmans, G . F . Mancini, T . F . O' Higgins en M . Díez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal : W . van Gerven

griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- Rush Portuguesa Lda, verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door A . Desmazières de Séchelles, advocaat te Parijs,

- de regering van de Franse Republiek, vertegenwoordigd door G . de Bergues, juridisch adviseur, bijgestaan door G . A . Delafosse, directeur van het Ministerie van Arbeid te Parijs, als gemachtigden,

- de regering van de Portugese Republiek, vertegenwoordigd door M . L . Duarte, jurdisch adviseur, en L . I . Fernandes, directeur juridische zaken, als gemachtigden,

- de Commissie, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur E . Lasnet als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 11 januari 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 maart 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 2 maart 1989, ingekomen bij het Hof op 7 april daaraanvolgend, heeft het Tribunal administratif te Versailles krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 5 en 58 tot en met 66 EEG-Verdrag, 2, 215, 216 en 221 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen ( hierna : Toetredingsakte ) en van verordening ( EEG ) nr . 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap ( PB 1968, L 257, blz . 2 ).

2 De vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschap Rush Portuguesa Lda, een in Portugal gevestigde onderneming in de sector bouwnijverheid en openbare werken, en het Office national d' immigration . Rush Portuguesa sloot met een Frans bedrijf een onderaannemingsovereenkomst voor de uitvoering van bouwwerken voor de aanleg van een spoorlijn in het westen van Frankrijk; daartoe liet zij uit Portugal Portugese werknemers overkomen . Krachtens een uitsluitend recht dat het aan artikel L 341.9 van de Franse Code du travail ontleent, kan alleen het Office national d' immigration in Frankrijk onderdanen van derde landen aanwerven .

3 Na te hebben vastgesteld dat Rush Portuguesa zich niet had gehouden aan de voorwaarden van de Code du travail betreffende in Frankrijk door onderdanen van derde landen verrichte werkzaamheden in loondienst, deed de directeur van het Office national d' immigration de onderneming een besluit toekomen waarbij hij de betaling vorderde van een bijzondere bijdrage, die verschuldigd is door de werknemer die buitenlandse werknemers in dienst heeft gehad in strijd met de bepalingen van de Code du travail .

4 In het kader van het beroep tot nietigverklaring dat zij tegen dat besluit heeft ingesteld bij het Tribunal administratif te Versailles, betoogde Rush Portuguesa, dat zij in aanmerking kwam voor de vrijheid van dienstverrichting binnen de Gemeenschap, zodat de artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag zich verzetten tegen de toepassing van een nationale wettelijke regeling die het haar verbood, haar personeel in Frankrijk in te zetten . Het Office national d' immigration betoogde, dat de vrijheid van dienstverrichting zich niet uitstrekte tot alle werknemers van de dienstverrichter, die ingevolge de overgangsbepalingen van de Toetredingsakte inzake het vrije verkeer van werknemers onderworpen bleven aan de regeling voor werknemers uit derde landen .

5 Het Tribunal administratif was van oordeel, dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van het gemeenschapsrecht . Het heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld :

"1 ) Kan een Lid-Staat/oprichter van de Gemeenschap, zoals Frankrijk, op grond van het gemeenschapsrecht, met name de artikelen 5, 58 tot en met 66 EEG-Verdrag en artikel 2 van de Toetredingsakte Spanje en Portugal, zich ertegen verzetten, dat een Portugese vennootschap met zetel in Portugal in de sector bouwnijverheid en openbare werken diensten verricht op het grondgebied van die Lid-Staat en zich met haar eigen Portugese personeel daarheen begeeft, ten einde aldaar op eigen naam en voor eigen rekening werkzaamheden te verrichten in het kader van bedoelde dienstverrichting, met dien verstande dat dat Portugese personeel na beëindiging van zijn taak en na voltooiing van de dienstverrichting onmiddellijk naar Portugal moet terugkeren en terugkeert?

2 ) Kan een Lid-Staat/oprichter van de EEG het recht van een Portugese vennootschap om in de gehele Gemeenschap diensten te verrichten, afhankelijk stellen van voorwaarden, met name dat zij ter plaatse personeel moet aanwerven, dat zij arbeidsvergunningen moet aanvragen voor haar eigen Portugese personeel, of dat zij bijdragen aan een immigratiedienst moet betalen?

3 ) Kan het personeel waarvoor de betwiste bijzondere bijdrage wordt gevraagd en waarvan de lijst met namen en kwalificaties is opgenomen in bijlage bij de processen-verbaal van de arbeidsinspecteur, waarin de door Rush Portuguesa begane overtredingen worden vastgesteld, worden beschouwd als gespecialiseerd personeel of personeel met een vertrouwenspost in de zin van de bijlage van verordening nr . 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968?"

6 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

7 De eerste twee vragen hebben betrekking op de situatie van een in Portugal gevestigde onderneming die in een Lid-Staat van de Gemeenschap van vóór 1 januari 1986, de datum van toetreding van Portugal, diensten verricht in de sector bouwnijverheid en openbare werken en daartoe voor de duur van de werkzaamheden haar eigen personeel uit Portugal laat overkomen . Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de dienstverrichter zich in dat geval kan beroepen op de artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag en artikel 2 van de Toetredingsakte ten betoge, dat hij zich met zijn eigen personeel mag verplaatsen; de tweede vraag houdt in, of de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, de dienstverrichter voorwaarden mag opleggen met betrekking tot het ter plaatse aanwerven van personeel en het verkrijgen van een werkvergunning voor het Portugese personeel . Beide vragen moeten gezamenlijk worden onderzocht .

8 Ingevolge artikel 2 Toetredingsakte zijn de verdragsbepalingen op het gebied van de vrije dienstverrichting op de betrekkingen tussen Portugal en de overige Lid-Staten van toepassing vanaf de datum van toetreding van Portugal tot de Gemeenschap . Artikel 221 Toetredingsakte voorziet alleen in uitzonderingen voor de sector reisbureaus en de bioscoopsector .

9 De Toetredingsakte bevat een andere regeling voor het vrije verkeer van werknemers . Volgens artikel 215 Toetredingsakte is artikel 48 EEG-Verdrag voor wat betreft het vrije verkeer van werknemers tussen Portugal en de andere Lid-Staten slechts van toepassing onder voorbehoud van de overgangsbepalingen neergelegd in de artikelen 216 tot en met 219 Toetredingsakte . Artikel 216 sluit tot 1 janauri 1993 de toepassing uit van de artikelen 1 tot en met 6 van verordening nr . 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 . Gedurende die periode mogen nationale bepalingen of bepalingen van bilaterale overeenkomsten waarbij immigratie met het oog op het verrichten van arbeid in loondienst of de toegang tot arbeid in loondienst aan een voorafgaande vergunning wordt onderworpen, worden gehandhaafd . Luidens artikel 218 Toetredingsakte impliceert die afwijking, dat de communautaire voorschriften inzake de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der Lid-Staten en van hun familie binnen de Gemeenschap buiten toepassing blijven, wanneer de toepassing van die voorschriften onlosmakelijk verbonden is met die van de artikelen 1 tot en met 6 van verordening nr . 1612/68 .

10 De prejudiciële vragen werpen derhalve het probleem op van het verband tussen de vrijheid van dienstverrichting, zoals gewaarborgd door de artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag, en de in de artikelen 215 en volgende Toetredingsakte voorziene uitzonderingen op het vrije verkeer van werknemers .

11 Dienaangaande moet om te beginnen worden opgemerkt, dat de in artikel 59 EEG-Verdrag voorziene vrijheid van dienstverrichting volgens artikel 60 EEG-Verdrag impliceert, dat de dienstverrichter voor de uitvoering van zijn dienstverrichting zijn werkzaamheden tijdelijk in het land waar de dienst wordt verricht kan uitoefenen, "onder dezelfde voorwaarden als die welke dat land aan zijn eigen onderdanen oplegt ".

12 De artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag verzetten zich derhalve ertegen, dat een Lid-Staat een in een andere Lid-Staat gevestigde dienstverrichter verbiedt, zich op zijn grondgebied met zijn personeel vrij te verplaatsen, of dat die Lid-Staat de verplaatsing van het betrokken personeel aan beperkende voorwaarden onderwerpt, zoals de voorwaarde om ter plaatse personeel aan te werven of de verplichting, werkvergunningen aan te vragen . De oplegging van dergelijke voorwaarden aan de in een andere Lid-Staat gevestigde dienstverrichter discrimineert deze ten opzichte van zijn in het land van ontvangst gevestigde concurrenten, die hun eigen personeel vrij kunnen inzetten, en tast bovendien zijn capaciteit aan om de prestatie te verrichten .

13 Vervolgens moet eraan worden herinnerd, dat artikel 216 Toetredingsakte ertoe strekt te vermijden, dat zich ingevolge de toetreding van Portugal door een onmiddellijke, massale toevloed van werknemers verstoringen voordoen op de arbeidsmarkt, zowel in Portugal als in de overige Lid-Staten; daartoe brengt het een uitzondering aan op het in artikel 48 EEG-Verdrag verankerde beginsel van het vrije verkeer van werknemers . Volgens de rechtspraak van het Hof moet deze uitzondering in het licht van die doelstelling worden uitgelegd ( arrest van 27.9.1989, zaak 9/88, Lopes da Veiga, Jurispr . 1989, blz . 2989 ).

14 De in artikel 216 Toetredingsakte voorziene uitzondering heeft betrekking op titel I van het Eerste deel van verordening nr . 1612/68, betreffende de toegang tot de arbeidsmarkt . De nationale bepalingen of bepalingen uit overeenkomsten die tijdens de toepassingsperiode van die uitzondering blijven gelden, zijn die waarbij immigratie en de toegang tot arbeid in loondienst aan een vergunning worden onderworpen . Hieruit volgt, dat de uitzondering van artikel 216 van toepassing is wanneer de toegang, voor Portugese werknemers, tot de arbeidsmarkt van andere Lid-Staten en de regeling inzake de binnenkomst en het verblijf van Portugese werknemers die om die toegang verzoeken, alsmede van hun gezinsleden, aan de orde zijn . Die toepassing is gerechtvaardigd wanneer onder die omstandigheden de arbeidsmarkt van de ontvangende Lid-Staat dreigt te worden verstoord .

15 Dit geldt evenwel niet wanneer het, zoals in casu, gaat om de tijdelijke verplaatsing van werknemers die naar een andere Lid-Staat worden gezonden voor het verrichten van werkzaamheden in de sector bouwnijverheid of openbare werken, in het kader van een dienstverrichting van hun werkgever . Die werknemers keren na voltooiing van hun taak immers terug naar hun land van herkomst, zonder dat zij op enig moment toegang krijgen tot de arbeidsmarkt van de ontvangende Lid-Staat .

16 Voor zover het begrip dienstverrichting in de zin van artikel 60 EEG-Verdrag activiteiten van zeer uiteenlopende aard omvat, geldt niet voor alle gevallen dezelfde conclusie . Inzonderheid moet worden erkend, gelijk de Franse regering heeft opgemerkt, dat een onderneming die arbeidskrachten ter beschikking stelt, weliswaar dienstverrichter is in de zin van het Verdrag, maar werkzaamheden verricht die juist tot doel hebben, werknemers toegang te geven tot de arbeidsmarkt van de ontvangende Lid-Staat . In een dergelijk geval zou het in strijd zijn met artikel 216, dat een dienstverrichtende onderneming uit Portugal afkomstige werknemers ter beschikking stelt .

17 Het voorgaande heeft echter generlei gevolg voor het recht van een dienstverrichter in de sector bouwnijverheid en openbare werken, zich met zijn Portugese personeel te verplaatsen voor de duur van de aangenomen werkzaamheden . In dat geval moeten de Lid-Staten wel kunnen nagaan, of een Portugese onderneming werkzaam in de sector bouwnijverheid of openbare werken de vrijheid van dienstverrichting niet gebruikt voor een ander doel, bij voorbeeld ten einde haar personeel te laten overkomen om werknemers in strijd met artikel 216 Toetredingsakte werk te verschaffen of ter beschikking te stellen . Die controle moet geschieden met inachtneming van de door het gemeenschapsrecht gestelde beperkingen, met name die voortvloeiend uit de vrijheid van dienstverrichting, die niet illusoir mag worden gemaakt en waarvan de uitoefening niet aan de beoordelingsvrijheid van de administratie onderworpen mag zijn .

18 Ten slotte moet naar aanleiding van de dienaangaande door de Franse regering geuite bezorgdheid worden opgemerkt, dat het gemeenschapsrecht de Lid-Staten niet belet, hun wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten tussen de sociale partners te laten gelden voor een ieder die - zelfs tijdelijk - arbeid in loondienst op hun grondgebied verricht, ongeacht het land van vestiging van de werkgever, evenmin als het gemeenschapsrecht de Lid-Staten verbiedt, de inachtneming van deze voorschriften met passende middelen af te dwingen ( arrest van 3.2.1982, gevoegde zaken 62/81 en 63/81, Jurispr . 1982, blz . 223 ).

19 Blijkens het voorgaande moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord, dat de artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag en de artikelen 215 en 216 van de Toetredingsakte Spanje en Portugal aldus moeten worden uitgelegd, dat een in Portugal gevestigde onderneming, die in een andere Lid-Staat diensten verricht in de sector bouwnijverheid en openbare werken, zich kan verplaatsen met haar eigen personeel, dat zij voor de duur van het betrokken werk uit Portugal laat overkomen . In een dergelijk geval kunnen de autoriteiten van de Lid-Staat op welks grondgebied het werk moet worden uitgevoerd, de dienstverrichter geen voorwaarden stellen met betrekking tot het ter plaatse aanwerven van arbeiders of het verkrijgen van een werkvergunning voor het Portugese personeel .

20 Gelet op het antwoord op de eerste twee vragen, komt de derde prejudiciële vraag niet meer aan de orde .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

21 De kosten door de regering van de Franse Republiek, de regering van de Portugese Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

uitspraak doende op de door het Tribunal administratif te Versailles bij beschikking van 2 maart 1989 gestelde vragen, verklaart voor recht :

De artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag en de artikelen 215 en 216 van de Toetredingsakte Spanje en Portugal moeten aldus worden uitgelegd, dat een in Portugal gevestigde onderneming, die in een andere Lid-Staat diensten verricht in de sector bouwnijverheid en openbare werken, zich kan verplaatsen met haar eigen personeel, dat zij voor de duur van het betrokken werk uit Portugal laat overkomen . In een dergelijk geval kunnen de autoriteiten van de Lid-Staat op welks grondgebied het werk moet worden uitgevoerd, de dienstverrichter geen voorwaarden stellen met betrekking tot het ter plaatse aanwerven van arbeiders of het verkrijgen van een werkvergunning voor het Portugese personeel .