Brussel, 31.1.2018

COM(2018) 50 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Tussentijdse evaluatie van het programma Erasmus+ (2014-2020)

{SWD(2018) 40 final}


Erasmus+ is het programma van de Unie ter ondersteuning van acties op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport. Het programma beschikt over een begroting van 16,45 miljard EUR voor de periode 2014-2020 1 en heeft tot doel meer dan 4 miljoen mensen de kans te bieden competenties te verwerven en zich op persoonlijk, sociaal, educatief en professioneel gebied te ontwikkelen door middel van studie, opleiding, werkervaring of vrijwilligerswerk over de hele wereld. Met het programma wordt beoogd kwaliteitsverbeteringen, innovatie, excellentie en de internationalisering van organisaties te bevorderen die actief zijn op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport. Voorts helpt Erasmus+ Europese landen om hun onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels en hun jeugd- en sportbeleid te verbeteren en te moderniseren om zo hun rol te versterken als katalysatoren van groei, werkgelegenheid, concurrentiekracht, innovatie en sociale cohesie.

Het tussentijdse evaluatieverslag over het Erasmus+-programma, waarin de evaluatie van het effect op de lange termijn van de vorige programma's is opgenomen, is overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 ingediend en er is een werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD) dat alle bewijzen bevat bijgevoegd. Het verslag is gebaseerd op de nationale verslagen die zijn ingediend door de programmalanden, een evaluatieverslag van een externe onafhankelijke contractant, andere getoetste studies, ervaring met het beheer van het programma en meer dan een miljoen antwoorden van alle belanghebbende partijen. Daarnaast wordt de vooruitgang beoordeeld die bij de tenuitvoerlegging van Erasmus+ in de periode 2014-2016 in alle deelnemende landen 3 is geboekt, voordat de algemene begroting werd verhoogd. Voorts wordt het effect op de lange termijn van zeven voorafgaande programma's in de periode 2007-2013 onderzocht (evaluatie achteraf), ook in de partnerlanden.

Erasmus+ is goed op weg om de in de rechtsgrondslag vastgestelde prestatie-indicatoren te bereiken: op aanzienlijk minder dan drie jaar tijd hebben 1,8 miljoen mensen deelgenomen aan mobiliteitsactiviteiten en waren er meer dan 240 000 organisaties betrokken bij samenwerkingsprojecten. Rekening houdend met de reikwijdte van de evaluatie hebben de beoordeelde programma's tussen 2007 en 2016 leermobiliteit gefinancierd voor meer dan 4,3 miljoen jongeren en meer dan 880 000 beroepsbeoefenaars. Bovendien hebben samenwerkingsprojecten daarnaast nog een enorme groep mensen bereikt aangezien er 940 000 deelnemende organisaties bij betrokken waren.

In het algemeen blijkt uit de evaluatie dat Erasmus+ zeer sterk wordt gewaardeerd door de belanghebbenden en het brede publiek. De bevindingen van deze evaluatie, die in het werkdocument van de diensten van de Commissie nader zijn uiteengezet, tonen aan dat de geëvalueerde programma's zeer doeltreffend zijn. Hun Europese meerwaarde is onmiskenbaar. Bovendien wordt Erasmus+ geacht coherenter, relevanter en slechts voor een deel efficiënter te zijn dan zijn voorgangers. Voortbouwend op de suggesties in de nationale verslagen en rekening houdend met de aanbevelingen van de externe evaluator, worden in dit verslag voorstellen geformuleerd om de tenuitvoerlegging van het huidige programma aan te passen zodat het volledige potentieel tegen 2020 kan worden bereikt, en worden voorstellen voor verbeteringen met het oog op het volgende programma in beschouwing genomen.

Doeltreffendheid

Uit de evaluatie is gebleken dat Erasmus+ zeer sterk wordt gewaardeerd door de belanghebbenden en het brede publiek, dat aangeeft dat het programma de op twee na beste verwezenlijking van de EU is. De tevredenheid bij de begunstigden van het programma scoort boven de 90 %.

Voor lerenden (studenten, leerlingen, vrijwilligers, jongeren enz.) hadden en hebben de geëvalueerde programma's nog steeds een positief effect op de verwerving van vaardigheden en competenties, waardoor inzetbaarheid en ondernemerschap worden bevorderd en de overgang van onderwijs naar arbeid wordt verkort (13 % beter ten opzichte van personen die niet hebben deelgenomen aan Erasmus+ of de voorgangers ervan). De evaluatie toont aan dat het Erasmus+-programma de bereidheid stimuleert om in het buitenland te werken of te studeren (+31 %) evenals de ontwikkeling van vreemdetalenkennis (7 % beter bij geteste vaardigheid). Bovendien zorgt het programma ervoor dat de waarde van leren als positief wordt ingeschat voor de professionele en persoonlijke ontwikkeling (+8 %) en verhoogt het zelfs het studiesucces van studenten (+2 %).

Er zijn ook aanwijzingen dat het programma bijdraagt tot een meer samenhangende Unie. Het programma Erasmus+ bevordert positief sociaal gedrag en burgerzin en het gevoel "Europeaan" te zijn (+19 % in vergelijking met niet-deelnemers). In vergelijking met de vorige programma's of vergelijkbare nationale regelingen bereikt het programma meer kansarme jongeren (11,5 % van het totale aantal deelnemers aan Erasmus+). Toch blijkt uit de evaluatie dat er meer inspanningen nodig zijn om de kwetsbaardere mensen in de maatschappij te bereiken en de deelname voor kleinere organisaties te vergemakkelijken.

·Binnen de huidige programma-architectuur tot 2020 zal de Commissie haar inspanningen opvoeren om Erasmus+ toegankelijker te maken voor personen uit kansarme milieus of met speciale behoeften. Zij zal stappen ondernemen zodat scholen en andere kleinschalige actoren gemakkelijker kunnen deelnemen aan het programma.

·Na 2020 zal de Commissie bekijken hoe de inclusiedimensie van toekomstige programma's verder kan worden versterkt door middel van een betere integratie van kansarme en kwetsbare groepen in activiteiten op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport.

Voor beroepsbeoefenaars (leerkrachten, opleiders, jeugdwerkers en ander personeel) vertaalt een deelname aan het programma zich in professionele ontwikkeling — met name wat betreft ruimere mogelijkheden tot netwerken (+22 procentpunten) en meer gebruik van digitale middelen (+5 procentpunten) — alsook in een sterkere band met Europa (+6 procentpunten).

Voor deelnemende organisaties (scholen, universiteiten, aanbieders van beroepsonderwijs, beroepsopleiding en volwassenenonderwijs, jeugd- en sportorganisaties, enz.) zijn de verwachte veranderingen geleidelijk en de intensiteit ervan verschilt naargelang de programmasectoren. De deelname moet dus worden voortgezet voor een meer diepgaande transformatie, maar uit de evaluatie blijkt dat het programma voor een duidelijke "europeanisering" zorgt 4 .

Hoewel dit minder zichtbaar is, wijst de evaluatie ook uit dat de beoordeelde programma's een effect hadden op de vorming en uitvoering van het beleid inzake onderwijs, opleiding, jeugd en sport 5 , met name in het geval van het hoger onderwijs waar de begroting in kwestie groot genoeg was, of een indirect effect hadden door financiering van de beleidssamenwerking tussen de autoriteiten. Op de lange termijn hebben de programma's in Europa het beeld gecreëerd dat leermobiliteit voordelen oplevert voor de deelnemers en dat de leerresultaten ervan gemeenschappelijk moeten worden gevalideerd en erkend. De geëvalueerde programma's hebben ook in belangrijke mate bijgedragen aan het mondiale bereik van de EU, met name door de erkenning van kwalificaties tussen Europa en de partnerlanden te vergemakkelijken.

De systemische effecten gaan gepaard met vooruitgang bij de verspreiding van de resultaten van de gefinancierde projecten dankzij een uniek, speciaal daartoe opgezet platform 6 . Het is echter niet altijd duidelijk of de projectresultaten door beleidsmakers worden gebruikt, met name als zij niet van begin af aan betrokken zijn bij het project.

·Om het effect op het beleid te vergroten, zal de Commissie bekijken op welke andere manieren nog meer effect op systeemniveau kan worden bewerkstelligd en de resultaten van succesvolle projecten doeltreffender kunnen worden geïntegreerd op nationaal niveau.

·Bij de voorbereiding van toekomstige programma's zal zij opties onderzoeken om de succesvolle Erasmus+-projecten die het potentieel hebben om structurele hervormingen op nationaal niveau in te zetten, op grotere schaal te ontwikkelen en te financieren (met name met de steun van de Europese structuur- en investeringsfondsen).

In het algemeen heeft de evaluatie aangetoond dat de meeste indicatoren die in de rechtsgrondslag van Erasmus+ waren vastgesteld, halverwege de looptijd van het programma zijn verwezenlijkt of overschreden. De vraag overschrijdt de beschikbare financiële middelen ruimschoots. De evaluatie heeft uitgewezen dat het programma over de capaciteit beschikt om in de toekomst, en zonder afbreuk te doen aan het volgende meerjarig financieel kader, een verhoging van de algemene begroting te absorberen. Als dat inderdaad het geval is, wordt er voorgesteld om de huidige verdeling tussen de sectoren van het programma aan te passen en die sectoren te versterken die bij een verhoging van de begroting qua effect het meest aan efficiëntie zouden winnen. Het effect van de programma's is ten aanzien van schoolonderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, en jeugdactiviteiten bewezen, maar is als gevolg van kleinere begrotingstoewijzingen nog niet zo wijdverspreid als in het hoger onderwijs. Er is dan ook vastgesteld dat er op deze gebieden veel potentieel bestaat voor een grotere deelname aan Erasmus+-activiteiten in de komende jaren.

·Vanaf 2018 zullen in het kader van Erasmus+ nieuwe acties en activiteiten op touw worden gezet om meer mobiliteitskansen te creëren voor scholieren, lerenden van beroepsonderwijs en -opleiding en leerlingen.

·In haar mededeling De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur 7 zet de Commissie een visie uiteen om het toekomstige Erasmus+-programma te bevorderen bij alle categorieën lerenden (waaronder leerlingen, studenten, cursisten en stagiairs) en leerkrachten, om het aantal deelnemers te verdubbelen en het programma tegen 2025 ruimer open te stellen voor deelnemers uit kansarme milieus 8 .

De leninggarantiefaciliteit voor masterstudenten is pas onlangs opgestart. De eerste begunstigden waren positief over deze faciliteit. Tot dusver konden de verwachtingen qua volume niet worden ingelost vanwege vertragingen bij de lancering van de faciliteit, de geringe belangstelling bij financiële instellingen en het feit dat studenten er niet goed van op de hoogte waren.

·Tot 2020 is de Commissie van plan om de jaarlijkse begrotingstoewijzingen voor de leninggarantiefaciliteit voor masterstudenten te verlagen, zonder de totale toewijzing voor andere activiteiten in het hoger onderwijs te wijzigen.

Europese meerwaarde en relevantie

In het licht van de geboekte resultaten komt in de evaluatie duidelijk naar voren dat de Europese meerwaarde van de geëvalueerde programma's onmiskenbaar is 9 . Dit is het gevolg van het hoge aantal en de brede werkingssfeer van de gefinancierde activiteiten, in combinatie met de beter gespreide toegang tot leermobiliteit, geïntegreerde beste praktijken, een diepere EU-integratie en een duidelijke internationale dimensie. Andere regelingen die vergelijkbare acties op nationaal niveau financieren, blijven zowel qua volume als reikwijdte aanzienlijk kleiner. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat zij in de plaats zullen komen van Erasmus+-financiering.

Uit de evaluatie is gebleken dat Erasmus+ beter op het beleid van de EU is afgestemd dan de vorige programma's en flexibel genoeg is om te worden aangepast aan nieuwe behoeften op EU-niveau, zoals een betere sociale inclusie en het voorkomen van gewelddadige radicalisering 10 . Om het effect van het programma te maximaliseren, wordt in de evaluatie aanbevolen dat er minder prioriteiten worden vastgesteld en dat zij doelgerichter worden.

·In het huidige programma is meer nadruk gelegd op acties die bijdragen tot sociale inclusie in overeenstemming met de Verklaring van Parijs 11 , de nieuwe prioritaire gebieden in het kader van ET 2020 en de strategie voor jongeren 12  of de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa 13 .

·De toekomstige programma's moeten verder bijdragen aan de uitvoering van de beleidsprioriteiten van de EU en tegelijk flexibel genoeg blijven om waar nodig aanpassingen door te voeren en hun sterke relevantie behouden voor de deelnemende landen. Bepaalde acties, met name die ter ondersteuning van partnerschappen, zouden op minder prioriteiten gericht kunnen zijn.

Tijdens de eindevaluatie van het programma zullen ook de resultaten worden beoordeeld van de grootschalige kennisallianties en allianties voor bedrijfstakspecifieke vaardigheden die in het kader van Erasmus+ zijn opgericht ter bevordering van innovatie in hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding. Deze acties waren niet volledig genoeg om in de tussentijdse evaluatie te worden opgenomen.

·Tot 2020 zal de Commissie verder werken aan de consolidatie van verschillende werkwijzen voor projecten die voornamelijk gericht zijn op de bevordering van samenwerking en uitwisselingen, in tegenstelling tot projecten die gericht zijn op de bevordering van innovatie.

·In het nieuwe programma zal worden gekeken naar nieuwe manieren om innovatie te stimuleren.

In de evaluatie wordt ook opgemerkt dat er beter afgestemde acties kunnen worden ingevoerd om de relevantie van Jean Monnet-activiteiten en de meerwaarde van het programma in de sector voor volwassenenonderwijs te maximaliseren.

In het hoger onderwijs wordt tegenwoordig vaak lesgegeven over en onderzoek verricht naar EU-thema's. In de nasleep van de economische en politieke crises van de afgelopen tien jaar is er daarentegen bij de jongste generaties behoefte aan een beter begrip van de Europese integratie en een sterker Europees saamhorigheidsgevoel.

·De opzet van Jean Monnet kan in het toekomstige programma worden herwerkt en afgestemd op een bredere doelgroep (waaronder scholen) om de gemeenschappelijke Europese waarden van het programma ruimere bekendheid te geven.

In de evaluatie wordt erop gewezen dat het effect op de sector voor volwassenenonderwijs, die momenteel gericht is op een brede bevolkingsgroep, verwatert als gevolg van de versnipperde en gevarieerde aard van de sector.

·De Commissie zal bekijken hoe transnationale activiteiten in het volwassenenonderwijs een centralere plaats kunnen innemen in de EU-steun.

Samenhang

De evaluatie heeft een hoge mate aan complementariteit uitgewezen tussen Erasmus+ en andere relevante beleidsmaatregelen en programma's van de EU (bv. het Europees Sociaal Fonds en Horizon 2020). Hoewel het niveau van synergie varieert, is het opvallend dat de evaluatie zeer weinig overlappingen 14 aan het licht heeft gebracht.

De sterke interne samenhang van het programma ten opzichte van de vorige programma's is te danken aan het bereik van een leven lang leren. Gebieden samenbrengen in een enkel EU-programma die (op nationaal niveau) vaak gescheiden worden gehouden, wordt beschouwd als bevorderlijk voor de complementariteit en de internationale uitstraling 15 .

De sectoroverstijgende samenwerking binnen Erasmus+ is sterk gestegen (+23 procentpunten ten opzichte van de vorige programma's). Bij het merendeel van de samenwerkingsprojecten is nu ten minste één organisatie van een andere programmasector actief. Er wordt in het kader van Erasmus+ geleidelijk meer samengewerkt tussen onderwijs en opleiding en het maatschappelijk middenveld.

Zoals verwacht in de effectbeoordeling, toont de evaluatie aan dat het programma duidelijk baat heeft gehad bij de eenvoudigere architectuur en de groepering van activiteiten in drie kernacties (individuele mobiliteit, samenwerking en steun voor beleidshervormingen). Het feit dat er nu één merknaam wordt gebruikt, heeft bijgedragen aan de grotere zichtbaarheid van het programma en is een voordeel voor elke sector. Erasmus+ heeft zijn geografische evenwicht verbeterd: kleine landen en landen in Midden- en Oost-Europa worden beter betrokken bij het programma.

De samenhang kan nog steeds worden verbeterd op het gebied van sport. Om betekenisvolle resultaten te verwezenlijken, mogen de middelen niet te breed worden ingezet.

·De Commissie zal trachten zich meer te richten op bepaalde sportacties, met name wat sociale inclusie betreft, en de overlappingen met jeugdactiviteiten te beperken.

Efficiëntie en vereenvoudiging 16

Uit de gegevens blijkt dat mobiliteitsacties in het kader van Erasmus+ duidelijk kostenefficiënt zijn, met name voor wat betreft de mobiliteit van lerenden (een kostprijs voor de EU van 15 EUR per dag/lerende). Het zal cruciaal zijn om de efficiëntie van gedecentraliseerde acties met partnerlanden te verbeteren, omdat daar sprake is van specifieke criteria en versnipperde begrotingen die onder de EU-fondsen voor buitenlandse betrekkingen vallen.

De beheerkosten (6 % van de Erasmus+-begroting 17 ) zijn redelijk, vooral in vergelijking met soortgelijke nationale regelingen (gemiddeld 14 %). Er hadden echter meer schaalvoordelen kunnen worden verwezenlijkt. Tegen 2020 worden dus meer efficiëntiewinsten verwacht.

Wat vereenvoudiging betreft, kunnen dankzij de geïntegreerde opzet van Erasmus+ domeinoverschrijdende instrumenten worden gebruikt voor subsidieaanvragen, controle, audit en verspreiding. Na een moeilijke overgangsperiode tussen de vorige programma's en het huidige programma is er een brede consensus dat Erasmus+ sterk is verbeterd (bv. vereenvoudigde subsidies, digitalisering, het handvest voor mobiliteit in beroepsonderwijs en -opleiding en online taalondersteuning 18 ), maar tevens dat procedures en IT-beheerinstrumenten gemakkelijker in gebruik moeten worden om de administratieve last voor uitvoeringsorganen en begunstigden te verminderen in verhouding tot de subsidies die zij ontvangen.

·Vanaf 2018 zal de Commissie het gemakkelijker maken om subsidies aan te vragen door webformulieren in te voeren. Deze geleidelijke verbeteringen zullen in de loop van het programma verder worden ingevoerd.

·Het toekomstige programma moet de efficiëntiewinsten verder consolideren, met name de vermindering van de administratieve last, door aanvragen en rapportageprocedures te vereenvoudigen, door IT-instrumenten interoperabel en gebruiksvriendelijk te maken, en door de budgettaire flexibiliteit te verhogen en tegelijk de verantwoordingsplicht te bewaren.

De gedecentraliseerde uitvoeringswijze via nationale agentschappen is inmiddels goed verankerd. Een echt op prestaties gebaseerde benadering voor het beheer van het programma is in 2014 ingevoerd. Voortbouwend op de erkende verbeteringen bij de controle van de resultaten van Erasmus+, moeten sommige indicatoren verder worden afgesteld en er zouden minder gegevens van deelnemers kunnen worden verzameld die beter zouden kunnen worden gebruikt.

·De communicatie tussen het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur en de nationale agentschappen is verbeterd om de synergieën tussen gecentraliseerde en gedecentraliseerde acties te verhogen.

·De Commissie zal bekijken hoe zij de controleactiviteiten in het kader van Erasmus+ kan perfectioneren door deze naar samenwerkingsprojecten en gecentraliseerde acties uit te breiden om de verzamelde gegevens op evenredige wijze te onderzoeken zodat de besluitvorming wordt onderbouwd met bewijzen.

(1)

 Met inbegrip van financiering van instrumenten voor extern optreden.

(2)

PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50 begroting.

(3)

Programmalanden: de lidstaten van de EU, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Turkije. Partnerlanden: andere niet-EU-landen.

(4)

Werkdocument van de diensten van de Commissie, 5.1.2.1.

(5)

Werkdocument van de diensten van de Commissie, 5.1.2.2.

(6)

http://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/projects

(7)

 De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur — Bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Göteborg op 17 november 2017, 17 november 2017, COM(2017) 673.

(8)

Zonder afbreuk te doen aan het volgende meerjarig financieel kader.

(9)

Werkdocument van de diensten van de Commissie, 5.5.

(10)

Werkdocument van de diensten van de Commissie, 5.2.

(11)

Verklaring over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs. Parijs, 17 maart 2015.

(12)

Gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), PB C 417 van 15.12.2015, blz. 25; Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over een werkplan voor jeugdzaken van de Europese Unie voor 2016-2018, PB C 417 van 15.12.2015, blz. 1.

(13)

COM(2016) 381 final van 10 juni 2016.

(14)

Werkdocument van de diensten van de Commissie, 5.3.2.

(15)

Werkdocument van de diensten van de Commissie, 5.3.1.

(16)

Werkdocument van de diensten van de Commissie, 5.4.

(17)

Met inbegrip van beheervergoedingen voor nationale agentschappen uit de operationele begroting.

(18)

https://erasmusplusols.eu/