14.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 213/1


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de rol van de jeugdsector binnen een integrale sectoroverschrijdende aanpak ter voorkoming en bestrijding van gewelddadige radicalisering van jongeren

(2016/C 213/01)

DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN

HERINNEREND AAN:

1.

De politieke achtergrond van deze problematiek, die in de bijlage bij deze conclusies nader wordt toegelicht.

INDACHTIG HET VOLGENDE:

2.

De waarden, attitudes, vaardigheden en competenties van jongeren bieden enorme kansen voor onze samenlevingen. Voortdurende veranderingen en maatschappelijke en economische uitdagingen maken het delen van democratische waarden, de sociale inclusie van jongeren en actief burgerschap des te belangrijker.

3.

De recente terroristische aanslagen in België, Frankrijk en Denemarken tonen — net als soortgelijke wreedheden in Europa in het verleden en de toename van haatzaaiende taal, het aantal haatdelicten (1), propaganda en gewelddadige xenofobie in Europa — aan dat er dringend behoefte is aan bijdragen uit alle sectoren van de samenleving, waaronder de jeugdsector, voor het bestrijden van gewelddadige radicalisering (2) en het behouden van maatschappelijke stabiliteit en een positieve en veilige omgeving om in op te groeien.

4.

Gewelddadige radicalisering moet op meerdere fronten worden aangepakt en bestreden, maar het is van cruciaal belang dat de dreiging en gevaren ervan voor jongeren worden herkend, voorkomen en tegengegaan door vroegtijdige en doeltreffende interventiemaatregelen, rekening houdend met de culturele diversiteit onder jongeren.

5.

De identiteitsontwikkeling kan door allerlei factoren worden beïnvloed, zoals een problematische familiale achtergrond, leeftijdsgenoten, internet en sociale media, het politieke milieu en de maatschappelijke positie van groepen jongeren die vaak worden geconfronteerd met discriminatie, vernedering, uitsluiting, onrecht, een gebrek aan vooruitzichten en gevoelens van frustratie, hetgeen kan leiden tot gewelddadige radicalisering.

6.

Ouders, broers en zussen, leeftijdsgenoten en andere relevante actoren (3) spelen een cruciale ondersteunende rol bij de positieve ontwikkeling van iemands identiteit. Dit kan onder meer een intercultureel bewustzijn en respect voor anderen, actieve participatie in de samenleving, maar ook aspecten van spiritualiteit, godsdienst of overtuiging omvatten, en impliceert het versterken van het gevoel ergens bij te horen dat nodig is om tegenwicht te bieden aan de informatie en extremistische ideeën waaraan jongeren kunnen worden blootgesteld.

7.

Jongeren moeten worden aangezet tot zelfreflectie, om empathie te ontwikkelen, kritisch te leren denken, constructieve relaties in meerdere sociale groepen te onderhouden en na te denken over hoe om te gaan met uitdagingen en onzekerheden en met situaties en emoties die een onbehaaglijk gevoel geven, zodat ze weerbaarder worden.

8.

Jongeren moeten besef en begrip hebben van democratie, gelijkheid, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, mensenrechten, pluralisme en diversiteit, en moeten over media- en informatievaardigheden beschikken. Zo wordt bijgedragen aan kritisch denkvermogen en aan het besef van en inzicht in hoe informatie door gewelddadige extremistische groeperingen kan worden vertekend en geëxploiteerd om propaganda te verspreiden.

9.

Maatregelen ter voorkoming van gewelddadige radicalisering mogen niet leiden tot stigmatisering of discriminatie van, of xenofobie jegens, bepaalde groepen jongeren.

BEKLEMTONEN HET VOLGENDE:

10.

Jeugdwerk is een toegankelijke en naar buiten tredende dienst, instrument en methode, die streeft naar de positieve identiteitsontwikkeling van alle jongeren; het biedt een niet-formele en informele omgeving voor het ontwikkelen van waarden, vaardigheden, competenties, talenten en een open houding, waardoor jongeren bovendien de gevaren waarmee zij wellicht te maken krijgen — waaronder gewelddadige radicalisering — kunnen erkennen en beheersen.

11.

Bij jeugdwerk wordt een brede en holistische aanpak gehanteerd, waarin jongeren actief worden betrokken en waarbij met individuele jongeren en groepen jongeren wordt samengewerkt om oplossingen te vinden voor hun vragen en problemen. Op die manier biedt jeugdwerk een veilige omgeving om op te groeien, een identiteit te ontwikkelen, het gevoel te krijgen ergens bij te horen en in contact te komen met de positieve invloed van leeftijdsgenoten, en kan negatieve groepsdruk die tot gewelddadige radicalisering leidt, worden voorkomen.

12.

In samenwerking met de onderwijssector en andere relevante sectoren en actoren kan de jeugdsector een cruciale rol spelen in een integrale sectoroverschrijdende aanpak van gewelddadige radicalisering, en met name in de beginfase daarvan, door jongeren bij hun ontwikkeling en activiteiten te ondersteunen, door democratische en pluralistische beginselen, inclusie en actief burgerschap te bevorderen en door negatieve factoren tegen te gaan die het leven van jongeren beïnvloeden, zoals discriminatie en een gebrek aan vooruitzichten.

BENADRUKKEND HETGEEN VOLGT:

13.

De verschillende elementen, de complexiteit van gewelddadige radicalisering en de grote gevolgen voor de samenleving vergen een integrale sectoroverschrijdende aanpak op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau. Bij deze aanpak zijn verschillende sectoren en actoren betrokken, onder meer jeugdwerk, jeugdorganisaties en onderwijs.

14.

In het kader van een integrale sectoroverschrijdende aanpak moeten jeugdbeleid en jeugdwerk — met speciale aandacht voor een veilige en inclusieve omgeving, informeel en niet-formeel leren, en preventie — worden afgestemd op het beleid, de instrumenten en activiteiten in andere relevante sectoren, zoals vroegtijdige signalering, doeltreffende interventie en bestrijding van gewelddadige radicalisering. Op deze manier kan een coherente, gestructureerde aanpak ten aanzien van jongeren, leeftijdsgenoten, families en hun sociale netwerken worden bewerkstelligd die op wederzijdse informatie en steun berust.

15.

Bij een dergelijke aanpak moeten, afhankelijk van de mate van radicalisering, verschillende strategieën worden ingezet: van generieke preventie (4) in een vroeg stadium van radicalisering tot een meer gerichte aanpak van specifieke groepen of individuen waarbij gewelddadige radicalisering daadwerkelijk optreedt. Dit vormt een aanvulling op de centrale rol van jeugdwerk als onderdeel van een sectoroverschrijdende inspanning die erin bestaat jongeren hun weg te helpen vinden in de samenleving en hen te beschermen tegen de gevaren van gewelddadig extremisme.

VERZOEKT DE LIDSTATEN DERHALVE, MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL, OM:

16.

Te werken aan een integrale sectoroverschrijdende aanpak op nationaal, regionaal en lokaal niveau, waarmee alle jongeren die aan het gevaar van gewelddadige radicalisering blootstaan, worden bereikt, en wel door middel van:

a)

het bevorderen van doeltreffende en onderling goed afgestemde samenwerking tussen de jeugdsector, de onderwijssector en andere relevante sectoren, en het ontwikkelen van gemeenschappelijke instrumenten en maatregelen en het uitwisselen van goede praktijken (5) voor het omgaan met gevallen van gewelddadige radicalisering;

b)

het onderzoeken en bevorderen van de rol die jeugdwerk kan spelen als partner in samenwerkingsverbanden en netwerken op nationaal, regionaal en lokaal niveau, zodat een soliede ondersteuningsbasis wordt geboden voor de ontwikkeling van jongeren, met inbegrip van hun weerbaarheid en de versterking van beschermende factoren.

17.

De jeugdsector waar nodig te erkennen en te versterken wat betreft:

a)

zijn rol in het begeleiden van jongeren op hun weg naar volwassenheid en naar hun eigen plek in de maatschappij, en in het creëren van een veilige en inclusieve omgeving waarin jongeren hun identiteit kunnen ontwikkelen, in voorkomend geval rekening houdend met de ontwikkeling van hun spirituele of culturele en religieuze identiteiten;

b)

zijn rol bij het bevorderen van democratische waarden en actief burgerschap middels verschillende jeugdwerkactiviteiten gericht op het bevorderen van respect voor culturele diversiteit door middel van interculturele, interreligieuze en intergenerationele dialoog, en bij de bestrijding van alle vormen van discriminatie;

c)

zijn outreach-activiteiten naar individuele jongeren en groepen jongeren die dreigen gewelddadig te radicaliseren en uitgesloten te worden van de samenleving, en bij het begeleiden en betrekken van jongeren bij peer-to-peer-activiteiten;

d)

het aanspreken van jongeren om bestaande gewelddadige extremistische ideologieën te ondergraven, te bestrijden en via het internet en de sociale media met aantrekkelijke geweldloze alternatieven te neutraliseren (6);

e)

het bevorderen van de opleiding en scholing van jeugdwerkers alsook het verbreden van hun competenties, zodat zij vragen in verband met gewelddadige radicalisering kunnen herkennen en propaganda, retoriek en gedrag die verband kunnen houden met gewelddadige radicalisering, kunnen identificeren en bestrijden;

f)

het ondersteunen van jongeren bij het versterken van hun informatie- en mediageletterdheid en hun kritisch denkvermogen door middel van een sectoroverschrijdende aanpak, bijvoorbeeld door samenwerking tussen de jeugdwerksector en scholen of gemeenschapscentra, hetgeen kan bijdragen tot het voorkomen van de werving van die jongeren voor gewelddadige activiteiten onder invloed van leeftijdsgenoten en sociale media;

g)

het bevorderen van de betrokkenheid vanuit het maatschappelijk middenveld;

h)

zijn vermogen om zijn rol te vervullen door het verbeteren van inzichten, recente kennis en instrumenten, alsook door een goede samenwerking met relevante personen en sectoren, zodat er een situatie ontstaat waarin gewelddadige radicalisering van jongeren in een vroeg stadium onderkend en voorkomen kan worden;

i)

het stimuleren en ondersteunen van jongeren bij de deelname aan vrijwilligerswerk, dat empathie en verantwoord denken kan bevorderen en een belangrijke rol kan spelen bij positieve identiteitsontwikkeling.

18.

Bestaande duurzame en succesvolle maatregelen en praktijken te behouden en, waar nodig, uitvoering te geven aan op jongeren toegesneden innovatieve en duurzame maatregelen en praktijken met betrekking tot lokale activiteiten, democratische participatie, intercultureel leren en interculturele dialoog, actief burgerschap, en positief peer-to-peer-leren.

VERZOEKT DERHALVE DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

19.

De samenwerking op Europees niveau via de uitwisseling van kennis en praktijken te intensiveren door in de EU-context samen te werken, onder meer inde Deskundigengroep actief burgerschap en voorkoming van marginalisering en gewelddadige radicalisering, de Deskundigengroep digitalisering, en het netwerk voor voorlichting over radicalisering (het RAN), en de samenwerking met betrokken derde landen en de Raad van Europa (7) te intensiveren wat betreft de uitwisseling van kennis en beste praktijken met betrekking tot het voorkomen van gewelddadige radicalisering, waaronder het gebruik van sociale media, het laten horen van een tegendiscours (8) en digitaal jeugdwerk.

20.

Informatie en beste praktijken uit te wisselen en waar nodig leidende beginselen te ontwikkelen voor het opzetten van verbonden en netwerken ten behoeve van een integrale sectoroverschrijdende aanpak om te leren hoe op een doeltreffende, onderling afgestemde en samenhangende manier samen te werken, rekening houdend met de diverse culturele context van de EU.

21.

De ontwikkeling van een dialoog en een doeltreffend tegendiscours te stimuleren ter ondersteuning van ouders, broers en zussen, leeftijdsgenoten en anderen die in contact komen met jongeren die blootstaan aan gewelddadige radicalisering, en de informatieverstrekking over bestaande ondersteuningsstructuren en counsellingmogelijkheden.

22.

Waar nodig, onderwijs- en opleidingsmodules voor jeugdwerkers te ontwikkelen die als basis kunnen dienen voor educatief materiaal op nationaal, regionaal en lokaal niveau, zodat zij over voldoende actuele kennis, inzicht, instrumenten en vaardigheden beschikken met betrekking tot:

a)

allerlei vormen van gewelddadige radicalisering, subculturen en de specifieke methoden om gewelddadige radicalisering in een vroeg stadium te voorkomen;

b)

factoren die aanleiding geven tot gewelddadige radicalisering;

c)

de digitale wereld, met inbegrip van het internet en sociale media;

d)

het ingaan tegen extremistische invloeden op het internet en in de sociale media, en het aanvechten van gewelddadige extremistische opvattingen;

e)

de begeleiding van jongeren bij het ontwikkelen van kritisch denkvermogen en de benodigde kennis, vaardigheden en competenties om de verschillende bronnen en intenties achter informatie te begrijpen, waaronder propaganda en haatzaaiende taal;

f)

de begeleiding van leeftijdsgenoten om, met behulp van hun positieve invloed, te helpen voorkomen dat jongeren ten prooi vallen aan gewelddadige radicalisering;

g)

samenwerking in sectoroverschrijdende partnerschappen;

h)

ondersteuning van de identiteitsontwikkeling van jongeren, hun interculturele vaardigheden en hun begrip van democratische en pluralistische waarden en actief burgerschap.

23.

Peer-to-peer seminars voor jeugdwerkers, deskundigen, beleidsmakers en onderzoekers te bevorderen en ondersteunen, zodat zij beproefde praktijkvoorbeelden en informatie kunnen uitwisselen over de beste aanpak van de problematiek omtrent gewelddadige radicalisering.

24.

Verder onderzoek naar radicalisering te initiëren, bevorderen, coördineren en ondersteunen, en de resultaten daarvan beschikbaar te maken teneinde de kennis te verbeteren over vraagstukken als de reikwijdte, de oorsprong, de beschermende factoren, de oorzaken en de cognitieve en emotionele dynamiek van gewelddadige radicalisering, zodat de lidstaten en de Europese Unie empirisch onderbouwde beleidsmaatregelen en praktijken kunnen ontwikkelen.

VERZOEKT DE EUROPESE COMMISSIE DERHALVE:

25.

Te zorgen voor een optimale verspreiding van de resultaten van de Deskundigengroep actief burgerschap en voorkoming van marginalisering en gewelddadige radicalisering, die jeugdwerkers, maatschappelijke organisaties en specialisten in een integraal samenwerkingsverband nuttige richtsnoeren zullen bieden betreffende de wijze waarop de hand kan worden gereikt aan en kan worden gewerkt met jongeren die blootstaan aan gewelddadige radicalisering.

26.

Na te gaan hoe bestaande EU-programma’s als Erasmus+, Creatief Europa en het programma „Europa voor de burger” het beste kunnen worden gebruikt voor het bevorderen van de sociale inclusie van jongeren met uiteenlopende achtergronden, en aldus kunnen bijdragen aan de preventie van radicalisering, de totstandkoming van een versterkte capaciteit binnen het jeugdwerk, de samenwerking met de onderwijssector en andere relevante sectoren op dit terrein, en aan de empowerment van de jongeren zelf.


(1)  Speciale Eurobarometer nr. 437 (2015) Discriminatie in de EU in 2015.

Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (2012): Making hate crime visible in the European Union.

(2)  Gewelddadige radicalisering is een complex gegeven waarvan geen eenvormige definitie bestaat. In dit verband verwijst gewelddadige radicalisering naar een proces waarbij een persoon het gebruik van geweld accepteert ter verwezenlijking van politieke, ideologische of religieuze doelen, met inbegrip van gewelddadig extremisme en terrorisme. Er zij opgemerkt dat radicalisering niet automatisch tot gewelddadig extremisme of terrorisme leidt en dat radicale uitingen niet per se problematisch hoeven te zijn.

(3)  Bijvoorbeeld docenten, onderwijzend personeel van universiteiten, maatschappelijk werkers, jeugdwerkers, zorgverleners, vrijwilligers, buren, sporttrainers, religieuze en informele leiders, en lokale politieagenten.

(4)  Generieke preventiestrategieën zijn bedoeld om de hele bevolking te bereiken, los van individuele risicofactoren. Zij kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op alle jongeren binnen een bepaalde leeftijdsgroep. De opzet is een bepaald basisniveau van weerbaarheid onder jongeren te bewerkstelligen.

(5)  Bijvoorbeeld de RAN-database van goede praktijken, de Jongerenwiki, de EKCYP-database van goede praktijken.

(6)  Voorbeelden hiervan zijn de „No Hate Speech Campaign”, Youth Information, en EYCA en ERYICA.

(7)  Bijvoorbeeld in het kader van de „No Hate Speech Movement”.

(8)  Het laten horen van een tegendiscours gebeurt via online- of offline-communicatieactiviteiten die op basis van feiten direct of indirect tegen het extremistisch discours ingaan.


BIJLAGE

Bij het aannemen van deze conclusies MEMOREERT de Raad met name het volgende:

1.

De bijeenkomst van de Europese Raad van 12 februari 2015, waarop de staatshoofden en regeringsleiders opriepen tot een alomvattende aanpak, die onder meer initiatieven op het gebied van maatschappelijke integratie omvatten, welke van groot belang zijn bij de preventie van gewelddadige radicalisering.

2.

De verklaring van de EU-ministers van onderwijs, opgesteld tijdens hun informele bijeenkomst van 17 maart 2015 te Parijs, waarin zij richtsnoeren geven over de manier van samenwerken op Europees niveau. Daarbij werd het belang van inspanningen benadrukt ter voorkoming en bestrijding van marginalisering, intolerantie, racisme en radicalisering, ter bevordering van het burgerschap van jongeren en tot behoud van een kader van gelijke kansen voor iedereen.

3.

De conclusies van de Raad over de vernieuwde interneveiligheidsstrategie van 17 juni 2015, waarin voor het optreden in de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan de specifieke problemen van afstandneming, rehabilitatie en de-/antiradicalisering.

4.

Het huidige EU-werkplan voor jeugdzaken voor 2016-2018, dat gericht is op een sterkere sociale inclusie van ALLE jongeren, daarbij rekening houdend met de onderliggende Europese waarden, en de rol van jeugdwerk in de digitale en niet-digitale wereld.

5.

Het gezamenlijke EU-jeugdzakenverslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), waarin wordt benadrukt dat jongeren moeten kunnen opgroeien in inclusieve en pluralistische maatschappijen die op de Europese democratische waarden zijn gebaseerd. Het gezamenlijke EU-jeugdzakenverslag illustreert ook de noodzaak om de empowerment van jongeren met uiteenlopende achtergronden — en vooral jongeren die uitgesloten dreigen te raken — nog meer centraal te stellen.

6.

Samenwerking tussen de Europese Commissie en de Raad van Europa in het kader van de partnerschapsovereenkomst.

7.

De Europese veiligheidsagenda van 28 april 2015, waarin de Commissie jongerenparticipatie aanmerkt als een belangrijke factor bij het voorkomen van radicalisering, doordat de Europese waarden worden gepropageerd en sociale integratie wordt gestimuleerd, en waarin tevens melding wordt gemaakt van het netwerk voor voorlichting over radicalisering (RAN), een EU-brede overkoepelende structuur voor het uitwisselen van ervaringen en praktijken waarmee radicalisering vroegtijdig kan worden opgespoord en op lokaal niveau strategieën voor preventie en afstandneming kunnen worden geformuleerd.

8.

De resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2015 over het voorkomen van de radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties.

9.

Resolutie 2250 (2015), aangenomen op de 7573e vergadering van de VN-Veiligheidsraad (9 december 2015), waarin wordt benadrukt dat jongeren belangrijke positieve rolmodellen kunnen zijn bij de preventie en de bestrijding van gewelddadig extremisme.

10.

Het actieplan van het Comité van ministers voor de bestrijding van gewelddadig extremisme en radicalisering tot terrorisme (Brussel, 19 mei 2015; CM(2015)74 final), en het actieplan van de Verenigde Naties ter voorkoming van gewelddadig extremisme.