23.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CI 69/1


EEN NIEUWE REGELING VOOR HET VERENIGD KONINKRIJK BINNEN DE EUROPESE UNIE

Uittreksel uit de conclusies van de Europese Raad van 18-19 februari 2016  (1)

(2016/C 69 I/01)

HET VERENIGD KONINKRIJK EN DE EUROPESE UNIE

1.

Tijdens hun bijeenkomst in december hebben de leden van de Europese Raad afgesproken nauw te zullen samenwerken om op alle vier de terreinen die de Britse premier in zijn brief van 10 november 2015 noemt, oplossingen te vinden die voor alle partijen bevredigend zijn.

2.

Vandaag is de Europese Raad het erover eens geworden dat de onderstaande afspraken, die volledig met de Verdragen in overeenstemming zijn en van kracht zullen worden op de datum waarop de regering van het Verenigd Koninkrijk de secretaris-generaal van de Raad ervan in kennis stelt dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten lid van de Europese Unie te blijven, een passend antwoord vormen op de zorgpunten van het Verenigd Koninkrijk:

a)

een besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen, over een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie (bijlage I);

b)

een verklaring met een ontwerpbesluit van de Raad inzake specifieke bepalingen betreffende het effectieve beheer van de bankenunie en van de gevolgen van de verdere integratie van de eurozone, die zal worden aangenomen op de dag waarop het in punt a) genoemde besluit van kracht wordt (bijlage II);

c)

een verklaring van de Europese Raad over concurrentievermogen (bijlage III);

d)

een verklaring van de Commissie over een uitvoeringsmechanisme inzake subsidiariteit en een uitvoeringsmechanisme inzake lastenverlichting (bijlage IV);

e)

een verklaring van de Europese Commissie over de indexering van uitkeringen voor kinderen die worden geëxporteerd naar een andere lidstaat dan de lidstaat van verblijf van de werknemer (bijlage V);

f)

een verklaring van de Commissie over het vrijwaringsmechanisme bedoeld in deel D, punt 2, onder b), van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders (bijlage VI);

g)

een verklaring van de Commissie over kwesties inzake het misbruik van het recht op vrij verkeer van personen (bijlage VII).

3.

Over het besluit in bijlage I hebben de staatshoofden en regeringsleiders het volgende verklaard:

i)

dit besluit biedt de juridische garantie dat de zorgpunten voor het Verenigd Koninkrijk, zoals verwoord in de brief van 10 november 2015, zijn aangepakt;

ii)

de inhoud van het besluit is volledig in overeenstemming met de Verdragen;

iii)

dit besluit is juridisch bindend en kan slechts in onderlinge overeenstemming tussen de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie worden gewijzigd of ingetrokken;

iv)

dit besluit wordt van kracht op de datum waarop de regering van het Verenigd Koninkrijk de secretaris-generaal van de Raad ervan in kennis stelt dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten lid van de Europese Unie te blijven.

4.

Er wordt van uitgegaan dat de in punt 2 bedoelde afspraken ophouden te bestaan indien het resultaat van het referendum in het Verenigd Koninkrijk is dat dit land de Europese Unie verlaat.


(1)  Document ST 1/16, bladzijden 1, 2, en 8 tot en met 36, beschikbaar op: http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-1-2016-INIT/nl/pdf


BIJLAGE I

BESLUIT VAN DE STAATSHOOFDEN EN REGERINGSLEIDERS, IN HET KADER VAN DE EUROPESE RAAD BIJEEN, OVER EEN NIEUWE REGELING VOOR HET VERENIGD KONINKRIJK BINNEN DE EUROPESE UNIE

De staatshoofden en regeringsleiders van de 28 lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Europese Raad bijeen, wier regeringen ondertekenaars zijn van de Verdragen waarop de Unie is gegrondvest,

Verlangend bepaalde problemen die door het Verenigd Koninkrijk in zijn brief van 10 november 2015 aan de orde zijn gesteld in overeenstemming met de Verdragen te regelen,

Wensende in dit besluit bepaalde aangelegenheden te verhelderen die voor de lidstaten bijzonder gewichtig zijn, zodat die verhelderingen in aanmerking moeten worden genomen als instrument voor de uitlegging van de Verdragen; tevens voornemens om regelingen te treffen voor aangelegenheden als de rol van nationale parlementen in de Unie, en het effectieve beheer van de bankenunie en van de gevolgen van de verdere integratie van de eurozone,

Herinnerend aan de doelstelling van de Europese Unie om, in overeenstemming met de Verdragen, een economische en monetaire unie tot stand te brengen die de euro als munt heeft, en aan het belang van een goed functionerende eurozone voor de gehele Europese Unie. Hoewel 19 lidstaten de ene munt al hebben aangenomen, vallen andere lidstaten onder een derogatie die geldt tot de Raad besluit dat aan de voorwaarden voor de intrekking ervan is voldaan, en zijn twee lidstaten op grond van de aan de Verdragen gehechte Protocollen nr. 15 en nr. 16 respectievelijk niet verplicht de euro in te voeren of geldt daarvoor een ontheffing. Zolang deze derogaties niet zijn ingetrokken of deze protocollen van toepassing blijven bij gebreke van een kennisgeving of verzoek tot intrekking ervan van de betrokken lidstaten, hebben niet alle lidstaten de euro als munt. Memorerend dat het proces voor de totstandbrenging van de bankenunie en een meer geïntegreerde governance van de eurozone openstaat voor lidstaten die de euro niet als munt hebben,

Memorerend dat de Verdragen, samen met verwijzingen naar het proces van Europese integratie en naar het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, ook specifieke bepalingen bevatten die een aantal lidstaten het recht verlenen niet deel te nemen aan of vrijgesteld te blijven van de toepassing van bepaalde artikelen of hoofdstukken van de Verdragen en het recht van de Unie met betrekking tot onder meer de invoering van de euro, besluiten met gevolgen op defensiegebied, de uitoefening van grenscontroles op personen, en maatregelen in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Er zijn ook Verdragsbepalingen die het een of meer lidstaten mogelijk maken niet deel te nemen aan acties die beogen de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie te bevorderen, met name door het aangaan van nauwere samenwerking. Dankzij deze processen kunnen verschillende lidstaten een verschillend integratiepad bewandelen en kunnen lidstaten die de integratie willen verdiepen, daarmee voortgaan, terwijl de wens van lidstaten die deze koers niet willen varen, wordt gerespecteerd,

Er met name aan herinnerend dat het Verenigd Koninkrijk krachtens de Verdragen gerechtigd is om:

de euro niet in te voeren en dus het Britse pond sterling als munteenheid te behouden (Protocol nr. 15);

niet deel te nemen aan het Schengenacquis (Protocol nr. 19);

grenscontroles op personen te verrichten, en dus niet deel te nemen aan het Schengengebied wat de binnen- en buitengrenzen betreft (Protocol nr. 20);

te kiezen om al dan niet deel te nemen aan maatregelen in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (Protocol nr. 21);

met ingang van 1 december 2014 de grote meerderheid van handelingen en bepalingen van de Unie op het gebied van politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld, niet langer toe te passen, maar nog wel deel te nemen aan 35 van die handelingen en bepalingen (artikel 10, leden 4 en 5, van Protocol nr. 36),

Eraan herinnerend dat het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie noch het Hof van Justitie van de Europese Unie noch enige rechterlijke instantie van het Verenigd Koninkrijk de bevoegdheid verleent om zich uit te spreken over de verenigbaarheid van de wetten of praktijken van het Verenigd Koninkrijk met de grondrechten die in het Handvest zijn herbevestigd (Protocol nr. 30),

Vastbesloten om het potentieel van de interne markt in al zijn dimensies ten volle te benutten om de mondiale aantrekkingskracht van de Unie als plaats voor productie en investering te versterken en internationale handel en markttoegang te bevorderen, onder meer door de onderhandelingen over en de sluiting van handelsovereenkomsten in een geest van wederzijds en wederkerig voordeel en van transparantie,

Tevens vastbesloten de goede werking van de eurozone en de toekomst ervan op lange termijn te faciliteren en te steunen, zulks ten bate van alle lidstaten,

Met inachtneming van de bevoegdheden van de instellingen van de Unie, onder meer in de diverse stadia van de wetgevings- en begrotingsprocedures, en zonder dat dit een invloed heeft op de betrekkingen tussen de instellingen en organen van de Unie en de bevoegde nationale autoriteiten,

Met inachtneming van de bevoegdheden van de centrale banken om een onafhankelijk monetair beleid te voeren en binnen hun respectieve rechtsbevoegdheid centralebankliquiditeiten te verstrekken,

Gezien de verklaring bij het ontwerpbesluit van de Raad inzake specifieke bepalingen betreffende het effectieve beheer van de bankenunie en van de gevolgen van de verdere integratie van de eurozone,

Gezien de conclusies van de Europese Raad van 26-27 juni 2014 en 18-19 februari 2016,

Gezien de verklaring van de Europese Raad over concurrentievermogen,

Gezien de verklaring van de Commissie betreffende een uitvoeringsmechanisme inzake subsidiariteit en een uitvoeringsmechanisme inzake lastenverlichting,

Gezien de verklaring van de Commissie over het vrijwaringsmechanisme bedoeld in punt 2, onder b), van deel D van dit besluit,

Gezien de verklaring van de Commissie over kwesties inzake het misbruik van het recht op vrij verkeer van personen,

Rekening houdend met de standpunten die door de voorzitter en de leden van het Europees Parlement zijn ingenomen,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT GENOMEN:

DEEL A

ECONOMISCHE GOVERNANCE

Voor de verwezenlijking van de doelstelling van de Verdragen om een economische en monetaire unie tot stand te brengen die de euro als munt heeft, is verdere verdieping nodig. De lidstaten die de euro niet als munt hebben, kunnen maatregelen die een verdere verdieping van de economische en monetaire unie beogen op vrijwillige basis aannemen en aan dergelijke maatregelen deelnemen waar dat mogelijk is. Dit laat onverlet dat de lidstaten die de euro niet als munt hebben, met uitzondering van de lidstaten die niet verplicht zijn de euro in te voeren of waarvoor een ontheffing geldt, krachtens de Verdragen gehouden zijn vorderingen te maken om aan de nodige voorwaarden voor de invoering van de ene munt te voldoen.

Er wordt onderkend dat de lidstaten die niet aan de verdere verdieping van de economische en monetaire unie deelnemen, geen hinderpalen voor die verdere verdieping zullen creëren maar deze zullen vergemakkelijken en dat, omgekeerd, bij het verdiepingsproces de rechten en bevoegdheden van de niet-deelnemende lidstaten worden geëerbiedigd. De instellingen van de Unie en de lidstaten zullen samen het naast elkaar bestaan van verschillende standpunten binnen het ene institutionele kader vergemakkelijken en de samenhang, de effectieve werking van de Uniemechanismen en de gelijkheid van de lidstaten voor de Verdragen, alsmede een gelijk speelveld op de interne markt en de integriteit ervan waarborgen.

Wederzijds respect en loyale samenwerking tussen lidstaten die wel of niet aan de werking van de eurozone deelnemen, zullen worden gegarandeerd door de in dit deel in herinnering gebrachte beginselen, die met name worden gevrijwaard door het Besluit van de Raad dat ernaar verwijst (1).

1.

Discriminatie tussen natuurlijke of rechtspersonen op basis van de officiële munteenheid van de lidstaat of, in voorkomend geval, van de munteenheid die een wettig betaalmiddel is in de lidstaat waar zij zijn gevestigd, is verboden. Een verschil in behandeling moet op objectieve gronden berusten.

Rechtshandelingen, met inbegrip van intergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten, die rechtstreeks met het functioneren van de eurozone verband houden, eerbiedigen de interne markt alsmede de economische en sociale en territoriale samenhang, en vormen geen belemmering of discriminatie in de handel tussen de lidstaten. Deze handelingen eerbiedigen de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de lidstaten die de euro niet als munt hebben.

De lidstaten die de euro niet als munt hebben, belemmeren niet de uitvoering van rechtshandelingen die rechtstreeks verband houden met het functioneren van de eurozone en onthouden zich van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de economische en monetaire unie in gevaar kunnen brengen.

2.

Unierecht betreffende de bankenunie dat aan de Europese Centrale Bank, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad of organen van de Unie met een vergelijkbare functie bevoegdheden verleent ten aanzien van kredietinstellingen, is alleen van toepassing op kredietinstellingen in de lidstaten die de euro als munt hebben of die, in overeenstemming met de betreffende EU-voorschriften en met inachtneming van de vereisten inzake geconsolideerd en groepstoezicht en geconsolideerde en groepsafwikkeling, een overeenkomst met de Europese Centrale Bank hebben gesloten inzake hechte samenwerking op het gebied van prudentieel toezicht.

Het gemeenschappelijke rulebook moet door alle kredietinstellingen en andere financiële instellingen worden toegepast teneinde een gelijk speelveld binnen de interne markt te waarborgen. Het materiële recht van de Unie dat zal worden toegepast door de Europese Centrale Bank in haar hoedanigheid van enige toezichthouder, of door de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad of door organen van de Unie met een vergelijkbare functie, met inbegrip van het gemeenschappelijke rulebook betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en andere wetgevingsmaatregelen die ter vrijwaring van de financiële stabiliteit worden vastgesteld, moet mogelijk op een meer uniforme wijze tot stand worden gebracht dan overeenkomstige voorschriften die zullen worden toegepast door de nationale autoriteiten van lidstaten die niet deelnemen aan de bankenunie. Daarom zijn er in het kader van het gemeenschappelijke rulebook en andere relevante instrumenten mogelijk specifieke voorschriften nodig, waarbij een gelijk speelveld wordt behouden en wordt bijgedragen aan financiële stabiliteit.

3.

Spoed- en crisismaatregelen die gericht zijn op de vrijwaring van de financiële stabiliteit in de eurozone, brengen geen budgettaire aansprakelijkheid mee voor de lidstaten die niet de euro als munt hebben of, in voorkomend geval, die niet aan de bankenunie deelnemen.

Er worden passende mechanismen ingesteld die volledige terugbetaling garanderen indien de algemene begroting van de Unie andere dan administratieve kosten draagt die voortvloeien uit de in de eerste alinea bedoelde spoed- en crisismaatregelen.

4.

De autoriteiten van lidstaten die de euro niet als munt hebben, besluiten, met inachtneming van de vereisten inzake geconsolideerd en groepstoezicht en geconsolideerde en groepsafwikkeling, zelf over de uitvoering van maatregelen, waaronder het toezicht op en de afwikkeling van financiële instellingen en markten, en macroprudentiële bevoegdheden ter behoud van de financiële stabiliteit in het betreffende land tenzij die lidstaten wensen toe te treden tot gemeenschappelijke mechanismen die openstaan voor deelneming van die lidstaten.

Dit geldt onverminderd de uitwerking van het gemeenschappelijke rulebook en de Uniemechanismen voor macroprudentieel toezicht ter voorkoming en beperking van financiële systeemrisico's in de Unie, evenals de bestaande bevoegdheden van de Unie om de nodige maatregelen te nemen wanneer de financiële stabiliteit wordt bedreigd.

5.

De informele vergaderingen van de ministers van de lidstaten die de euro als munt hebben, als bedoeld in Protocol nr. 14 betreffende de Eurogroep, eerbiedigen de bevoegdheden van de Raad als een instelling waaraan de Verdragen wetgevingstaken verlenen en waarbinnen de lidstaten hun economisch beleid coördineren.

Overeenkomstig de Verdragen nemen alle leden van de Raad deel aan diens beraadslagingen, ook wanneer niet alle leden stemrecht hebben. Informele besprekingen van een groep van lidstaten eerbiedigen de bevoegdheden van de Raad, evenals de prerogatieven van de andere instellingen van de Unie.

6.

Indien een aangelegenheid in verband met de toepassing van dit deel in de Europese Raad wordt besproken overeenkomstig punt 1 van deel E, wordt naar behoren rekening gehouden met de eventuele urgentie van de zaak.

7.

De essentiële inhoud van dit deel zal bij de eerstkomende Verdragswijziging in de Verdragen worden verwerkt, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de Verdragen en de onderscheiden grondwettelijke bepalingen van de lidstaten.

DEEL B

CONCURRENTIEVERMOGEN

De totstandbrenging van een interne markt waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd, is een wezenlijke doelstelling van de Unie. Om deze doelstelling te verwezenlijken en groei en banen te creëren, moet de EU aan de hand van de hoofdlijnen in de verklaring van de Europese Raad over concurrentievermogen het concurrentievermogen vergroten.

Met dit doel voor ogen zullen de betrokken instellingen van de Unie en de lidstaten alles in het werk stellen om de interne markt volledig te implementeren en te versterken, en om de interne markt aan te passen om gelijke tred te houden met de veranderende omgeving. Tegelijkertijd zullen de betrokken instellingen van de Unie en de lidstaten concrete stappen ondernemen om betere regelgeving tot stand te brengen, wat een belangrijke aanjager is voor het verwezenlijken van bovengenoemde doelstellingen. Het gaat om het verlagen van administratieve lasten en nalevingskosten voor marktdeelnemers, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, en het intrekken van overbodige wetgeving zoals reeds is voorzien in de verklaring van de Commissie over een uitvoeringsmechanisme inzake subsidiariteit en een uitvoeringsmechanisme inzake lastenverlichting, zonder afbreuk te doen aan de hoge normen inzake de bescherming van de consument, de werknemer, de gezondheid en het milieu. Ook zal de Europese Unie een actieve en ambitieuze handelspolitiek nastreven.

De vorderingen op al deze aspecten van een samenhangend beleid ter bevordering van het concurrentievermogen zullen van nabij worden gevolgd en zo nodig geëvalueerd.

DEEL C

SOEVEREINITEIT

1.

Erkend wordt dat het Verenigd Koninkrijk gezien zijn specifieke situatie uit hoofde van de Verdragen niet gecommitteerd is aan nadere politieke integratie in de Europese Unie. De essentiële inhoud van het bovenstaande zal bij de eerstkomende Verdragswijziging in de Verdragen worden verwerkt, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de Verdragen en de onderscheiden grondwettelijke voorschriften van de lidstaten, teneinde duidelijk te maken dat de verwijzingen naar een steeds hechter verbond niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk.

De verwijzingen in de Verdragen en in de preambules ervan naar het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa bieden geen rechtsgrondslag voor een verruiming van enige bepaling van de Verdragen of van afgeleide EU-wetgeving. Zij mogen evenmin worden gebruikt ter onderbouwing van een ruime interpretatie van de bevoegdheden van de Unie of van de bevoegdheden van haar instellingen, als bepaald in de Verdragen.

Die verwijzingen houden geen wijziging in van de grenzen van de Uniebevoegdheid, die wordt beheerst door het beginsel van bevoegdheidstoedeling, of van de uitoefening van de Uniebevoegdheid, die wordt beheerst door de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Zij betekenen evenmin dat méér bevoegdheden aan de Europese Unie moeten worden toegedeeld of dat de Europese Unie haar bestaande bevoegdheden moet uitoefenen, of dat aan de Unie toegedeelde bevoegdheden niet kunnen worden ingeperkt en aan de lidstaten kunnen worden teruggegeven.

De door de lidstaten aan de Unie toegedeelde bevoegdheden kunnen alleen worden verruimd of ingeperkt middels een herziening van de Verdragen en met het akkoord van alle lidstaten. De Verdragen bevatten reeds specifieke bepalingen die bepaalde lidstaten het recht geven niet aan de toepassing van sommige bepalingen van het Unierecht deel te nemen, of op grond waarvan zij van de toepassing van die bepalingen worden vrijgesteld. De verwijzingen naar een steeds hechter verbond tussen de volkeren zijn bijgevolg verenigbaar met verschillende integratietrajecten die voor de verschillende lidstaten openstaan, en dwingen de lidstaten er niet toe naar een gemeenschappelijk einddoel te streven.

De Verdragen bieden mogelijkheden voor een evolutie naar een verdergaande integratie tussen de lidstaten die deze visie van een gemeenschappelijke toekomst delen, zonder dat zulks voor andere lidstaten hoeft te gelden.

2.

Het subsidiariteitsbeginsel moet ervoor zorgen dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers worden genomen. Dit betekent dat de keuze voor het juiste niveau van optreden onder andere wordt bepaald door de vraag of de betrokken kwestie transnationale aspecten heeft die door een optreden van de lidstaten niet bevredigend kunnen worden geregeld, alsook of een optreden op het niveau van de Unie vanwege de schaal of de gevolgen ervan duidelijke voordelen oplevert ten opzichte van een optreden op het niveau van de lidstaten.

Alle instellingen die bij het besluitvormingsproces van de Unie betrokken zijn, moeten terdege rekening houden met de gemotiveerde adviezen die de nationale parlementen overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid uitbrengen. Een en ander zal door middel van passende regelingen worden gegarandeerd.

3.

Indien binnen de twaalf weken na toezending van een ontwerp van wetgevingshandeling van de Unie gemotiveerde adviezen worden ingediend waarin wordt gesteld dat het ontwerp in kwestie niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, en deze adviezen meer dan 55 % vertegenwoordigen van de stemmen die aan de nationale parlementen zijn toegedeeld, plaatst het voorzitterschap van de Raad deze aangelegenheid op de agenda van de Raad met het oog op een uitvoerige bespreking van bedoelde adviezen en van het daaraan te geven gevolg.

In het licht van deze bespreking en met inachtneming van de procedurebepalingen van de Verdragen staken de vertegenwoordigers van de lidstaten, handelend in hun hoedanigheid van leden van de Raad, de behandeling van het desbetreffende ontwerp van wetgevingshandeling, tenzij het ontwerp wordt gewijzigd om tegemoet te komen aan de punten van zorg die in de gemotiveerde adviezen zijn geformuleerd.

Voor de toepassing van dit punt worden de aan de nationale parlementen toegedeelde stemmen berekend overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Protocol nr. 2. De stemmen van de nationale parlementen van lidstaten die niet aan de vaststelling van de wetgevingshandeling in kwestie deelnemen, worden niet meegerekend.

4.

De rechten en verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van de protocollen die aan de Verdragen zijn gehecht, moeten volledig worden erkend en mogen geen geringere status krijgen dan de overige bepalingen van de Verdragen, waarvan de protocollen een integrerend deel vormen.

Meer in het bijzonder is een maatregel die wordt vastgesteld op grond van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, niet bindend voor de onder de Protocollen nr. 21 en nr. 22 vallende lidstaten, tenzij de betrokken lidstaat, voor zover het toepasselijke protocol daarin voorziet, kennis heeft gegeven van zijn wens om door de maatregel te worden gebonden.

De vertegenwoordigers van de lidstaten, handelend in hun hoedanigheid van leden van de Raad, dragen er zorg voor dat Protocol nr. 21 en Protocol nr. 22 worden toegepast op maatregelen van de Unie die, gelet op het doel en de inhoud ervan, onder het toepassingsgebied van titel V van het derde deel van het VWEU vallen, ook wanneer zulks inhoudt dat de maatregel in twee handelingen wordt opgedeeld.

5.

In artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bevestigd dat de nationale veiligheid uitsluitend de verantwoordelijkheid van elke lidstaat blijft. Deze bepaling houdt geen afwijking van het Unierecht in en mag derhalve niet restrictief worden geïnterpreteerd. Wanneer de instellingen van de Unie hun bevoegdheden uitoefenen, eerbiedigen zij ten volle de verantwoordelijkheid van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid.

De voordelen van gezamenlijke maatregelen ten aanzien van aangelegenheden die de veiligheid van de lidstaten in het gedrang kunnen brengen, worden erkend.

DEEL D

SOCIALE UITKERINGEN EN VRIJ VERKEER

Het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie vormt een integrerend deel van de interne markt, die onder meer inhoudt dat werkenden in de lidstaten het recht hebben in te gaan op werkaanbiedingen elders in de Unie. Verschillen in beloning tussen de lidstaten maken sommige werkaanbiedingen attractiever dan andere, hetgeen bewegingen van werkenden met zich meebrengt die een direct gevolg zijn van de vrijheid van de markt. De socialezekerheidsstelsels van de lidstaten, die door het Unierecht worden gecoördineerd maar niet geharmoniseerd, zijn evenwel op onderscheiden manier gestructureerd, hetgeen op zich werknemers kan aantrekken naar bepaalde lidstaten. Het is gewettigd dat met deze situatie rekening wordt gehouden en dat zowel op het niveau van de Unie als op nationaal niveau, zonder ongerechtvaardigde directe of indirecte discriminatie in het leven te roepen, in maatregelen wordt voorzien om het ontstaan van werknemersstromen op een zodanige schaal tegen te gaan dat zowel de lidstaten van herkomst als de lidstaten van bestemming daarvan negatieve gevolgen ondervinden.

De zorgpunten die het Verenigd Koninkrijk in verband met het bovenstaande heeft geformuleerd, worden naar behoren in aanmerking genomen met het oog op verdere ontwikkelingen van de Uniewetgeving en van relevant nationaal recht.

Interpretatie van vigerende EU-bepalingen

1.

Met betrekking tot de in de inleidende alinea bedoelde maatregelen moet ermee rekening worden gehouden dat de lidstaten het recht hebben de grondbeginselen van hun socialezekerheidsstelsels vast te leggen, alsook dat zij over een ruime beoordelingsmarge beschikken om hun sociaal beleid en werkgelegenheidsbeleid te bepalen en uit te voeren, onder meer wat betreft de voorwaarden voor toegang tot sociale uitkeringen.

a)

Het vrije verkeer van werknemers op grond van artikel 45 VWEU houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden; dit recht kan evenwel worden beperkt uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid. Een beperking van het vrije verkeer van werknemers door maatregelen die evenredig zijn aan de nagestreefde rechtmatige doelstelling, kan ook haar rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang. Het stimuleren van aanwerving, het verminderen van werkloosheid, het beschermen van kwetsbare werknemers of het voorkomen van het risico op ernstige aantasting van de duurzaamheid van socialezekerheidsstelsels vormen redenen van algemeen belang die hiertoe in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn erkend, op grond van een analyse per geval.

Op basis van objectieve overwegingen die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig zijn aan het nagestreefde rechtmatig doel, kunnen aan het verkrijgen van bepaalde uitkeringen voorwaarden worden verbonden om te garanderen dat er een echte en daadwerkelijke band bestaat tussen de betrokken persoon en de arbeidsmarkt van de gastlidstaat.

b)

Het vrije verkeer van burgers van de EU uit hoofde van artikel 21 VWEU moet worden uitgeoefend met inachtneming van de in de Verdragen opgenomen beperkingen en voorwaarden en van de maatregelen die ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.

Het recht van economisch niet-actieven om in de gastlidstaat te verblijven, is op grond van het Unierecht ervan afhankelijk of de betrokkenen voor zichzelf en voor hun familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van de gastlidstaat, en of die personen over een verzekering beschikken die de ziektekosten volledig dekt.

De lidstaten hebben de mogelijkheid om te weigeren sociale uitkeringen toe te kennen aan personen die hun recht van vrij verkeer uitoefenen met als enig doel sociale bijstand van een lidstaat te genieten hoewel zij niet over voldoende bestaansmiddelen beschikken om in aanmerking te komen voor een verblijfsrecht.

De lidstaten kunnen een aanvraag om sociale bijstand afwijzen van EU-burgers uit andere lidstaten die geen verblijfsrecht genieten of alleen op hun grondgebied mogen verblijven omdat zij naar werk zoeken. Dit geldt ook voor aanvragen van EU-burgers uit andere lidstaten om uitkeringen waarvan de hoofdfunctie bestaat in het dekken van de eerste levensbehoeften, zelfs indien deze uitkeringen ook bestemd zijn om de toegang tot de arbeidsmarkt van de gastlidstaten te vergemakkelijken.

c)

Wie het recht van vrij verkeer geniet, moet zich schikken naar de wetten van de gastlidstaat.

De lidstaten kunnen in overeenstemming met het Unierecht maatregelen nemen om rechtsmisbruik of fraude, zoals het overleggen van valse documenten, te voorkomen en om gevallen tegen te gaan waarin schijnhuwelijken met onderdanen van derde landen worden aangegaan of in stand gehouden met als doel gebruik te maken van het recht van vrij verkeer als middel om een illegaal verblijf in een lidstaat te regulariseren of om gevallen tegen te gaan waarin van het recht van vrij verkeer gebruik wordt gemaakt met het oog op de omzeiling van nationale immigratievoorschriften voor onderdanen van derde landen.

Ook kunnen de gastlidstaten de nodige beperkende maatregelen nemen om zichzelf te beschermen tegen personen wier gedrag een werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde of openbare veiligheid kan vormen. Om te beoordelen of het gedrag van een persoon een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde of openbare veiligheid, kunnen de lidstaten rekening houden met het gedrag van de betrokkene in het verleden en hoeft de bedreiging niet per se imminent te zijn. Zelfs indien de betrokkene geen eerdere strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen, kunnen de lidstaten om preventieve redenen handelen, voor zover deze redenen verband houden met de betrokken persoon.

Met het oog op een doeltreffendere bestrijding van deze vorm van rechtsmisbruik en fraude zullen, in samenwerking met de Commissie, verdere vormen van informatie-uitwisseling en administratieve samenwerking tussen de lidstaten worden ontwikkeld.

Wijzigingen van afgeleide EU-wetgeving

2.

Zodra dit besluit van kracht wordt, zal de Commissie de volgende voorstellen tot wijziging van bestaande afgeleide EU-wetgeving indienen:

a)

een voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (2), met als doel de lidstaten een mogelijkheid te bieden om, ter zake van de export van uitkeringen voor kinderen naar een andere lidstaat dan de lidstaat waar de werknemer verblijft, deze uitkeringen te koppelen aan de omstandigheden in de lidstaat waar het kind verblijft. Dit dient uitsluitend van toepassing te zijn op nieuwe vorderingen van EU-werknemers in de gastlidstaat. Met ingang van 1 januari 2020 kunnen echter alle lidstaten de indexering uitbreiden naar bestaande uitkeringen voor kinderen die reeds door EU-werknemers zijn geëxporteerd. De Commissie heeft niet de intentie om voor te stellen dat het toekomstige systeem van optionele indexering van de uitkeringen voor kinderen wordt uitgebreid naar andere soorten exporteerbare uitkeringen zoals ouderdomspensioenen;

b)

een voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (3), dat voorziet in een waarschuwings- en vrijwaringsmechanisme met het oog op situaties waarin de instroom van werknemers uit andere lidstaten gedurende een lange periode uitzonderlijk groot is, ook wanneer deze instroom het gevolg is van vroeger beleid naar aanleiding van vroegere uitbreidingen van de Unie, ten einde rekening te houden met een pull-factor die het gevolg is van het stelsel van arbeidsgebonden voordelen van een bepaalde lidstaat. Een lidstaat die van dit mechanisme gebruik wenst te maken, zou de Commissie en de Raad ervan in kennis stellen dat deze uitzonderlijke situatie zich voordoet op een schaal die raakt aan wezenlijke aspecten van zijn socialezekerheidsstelsel, waaronder het primaire doel van diens stelsel van arbeidsgebonden voordelen, of tot ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden op zijn arbeidsmarkt leidt dan wel een buitensporige druk zet op het goede functioneren van zijn openbare diensten. Op voorstel van de Commissie, nadat zij de kennisgeving en de daarin vermelde gronden heeft beoordeeld, zou de Raad de betrokken lidstaat ertoe kunnen machtigen de toegang tot niet op premie- of bijdragebetaling berustende arbeidsgebonden voordelen voor zover nodig te beperken. De Raad zou die lidstaat ertoe machtigen, ten aanzien van werknemers uit de Unie die nieuwkomers zijn, de toegang tot niet op premie- of bijdragebetaling berustende arbeidsgebonden voordelen te beperken gedurende een totale periode van ten hoogste vier jaar vanaf de datum waarop het werk wordt aangevangen. De beperking moet van een aanvankelijke volledige uitsluiting evolueren naar een geleidelijk groter wordende toegang tot de bedoelde voordelen, teneinde rekening te houden met de sterker wordende band van de werknemer met de arbeidsmarkt van de gastlidstaat. De machtiging zou in de tijd beperkt en van toepassing zijn op EU-werknemers die nieuwkomers zijn gedurende een periode van zeven jaar.

De vertegenwoordigers van de lidstaten, handelend in hun hoedanigheid van leden van de Raad, zullen voorrang geven aan de verdere behandeling van deze wetgevingsvoorstellen en zich beijveren voor een spoedige vaststelling ervan.

De in dit punt bedoelde toekomstige maatregelen mogen niet tot gevolg hebben dat EU-werknemers een minder gunstige behandeling genieten dan onderdanen van derde landen in een vergelijkbare situatie.

Wijzigingen van primair EU-recht

3.

Wat toekomstige uitbreidingen van de Europese Unie betreft, zij opgemerkt dat in de desbetreffende akten van toetreding, die conform de Verdragen door alle lidstaten moeten worden goedgekeurd, passende overgangsmaatregelen inzake het vrije verkeer van personen zullen worden opgenomen. In dit verband wordt nota genomen van het standpunt van het Verenigd Koninkrijk, dat voorstander is van zulke overgangsmaatregelen.

DEEL E

TOEPASSING EN SLOTBEPALINGEN

1.

Elke lidstaat kan de voorzitter van de Europese Raad vragen dat een aangelegenheid in verband met de toepassing van dit besluit in de Europese Raad wordt besproken.

2.

Dit besluit wordt van kracht op de datum waarop de regering van het Verenigd Koninkrijk de secretaris-generaal van de Raad ervan in kennis stelt dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten lid van de Europese Unie te blijven.


(1)  Besluit van de Raad over specifieke bepalingen betreffende het effectieve beheer van de bankenunie en van de gevolgen van de verdere integratie van de eurozone.

(2)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1).


BIJLAGE II

VERKLARING OVER DEEL A VAN HET BESLUIT VAN DE STAATSHOOFDEN EN REGERINGSLEIDERS, IN HET KADER VAN DE EUROPESE RAAD BIJEEN, OVER EEN NIEUWE REGELING VOOR HET VERENIGD KONINKRIJK BINNEN DE EUROPESE UNIE

De staatshoofden en regeringsleiders verklaren dat het besluit van de Raad inzake specifieke bepalingen betreffende het effectieve beheer van de bankenunie en van de gevolgen van de verdere integratie van de eurozone, door de Raad zal worden vastgesteld op de datum van het van kracht worden van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen, over een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie, en op die zelfde dag in werking zal treden.

Hierna volgt het ontwerpbesluit:

ONTWERPBESLUIT VAN DE RAAD

inzake specifieke bepalingen betreffende het effectieve beheer van de bankenunie en van de gevolgen van de verdere integratie van de eurozone

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ter aanvulling van Besluit 2009/857/EG van 13 december 2007 (1) dienen bepalingen te worden vastgesteld met het oog op het effectieve beheer van de bankenunie en van de gevolgen van de verdere integratie van de eurozone.

(2)

Het mechanisme in dit besluit draagt bij tot eerbiediging van de in deel A van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders geformuleerde beginselen inzake wetgevingshandelingen betreffende het effectieve beheer van de bankenunie en van de gevolgen van de verdere integratie van de eurozone, waarvan de vaststelling ter stemming aan alle leden van de Raad dient te worden voorgelegd.

(3)

Overeenkomstig punt 1 van deel E van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen, over een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie (2), kan elke lidstaat de voorzitter van de Europese Raad vragen dat een aangelegenheid in verband met de toepassing van dat besluit in de Europese Raad wordt besproken.

(4)

Dit besluit laat de specifieke stemprocedures onverlet die de vertegenwoordigers van de 28 lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, op 18 december 2013 zijn overeengekomen (3) met betrekking tot de vaststelling van besluiten door de Raad op basis van artikel 18 van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(5)

Bij de toepassing van dit besluit, met name ten aanzien van de redelijke termijn voor bespreking van de betrokken aangelegenheid door de Raad, dient terdege rekening te worden gehouden met de mogelijke urgentie van de situatie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Indien met betrekking tot een wetgevingshandeling waarop deel A van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders van toepassing is, waarvan de vaststelling ter stemming aan alle leden van de Raad dient te worden voorgelegd, ten minste één lid van de Raad dat niet deelneemt aan de bankenunie, zijn gemotiveerde verzet tegen de vaststelling met gekwalificeerde meerderheid van deze wetgevingshandeling door de Raad te kennen geeft, bespreekt de Raad de aangelegenheid. De betrokken lidstaat motiveert zijn verzet door aan te geven in welke zin de ontwerphandeling de in deel A van dat besluit geformuleerde beginselen niet in acht neemt.

2.   De Raad doet tijdens deze besprekingen alles wat in zijn vermogen ligt om, binnen een redelijke tijd en zonder afbreuk te doen aan de dwingende termijnen die door het recht van de Unie worden voorgeschreven, een bevredigende oplossing te vinden om tegemoet te komen aan de bezwaren van het lid of de leden van Raad als bedoeld in lid 1.

3.   De voorzitter van de Raad neemt daartoe, met de hulp van de Commissie en met inachtneming van het reglement van orde van de Raad (5), ieder initiatief dat nodig is om een grotere mate van overeenstemming in de Raad te vergemakkelijken. De leden van de Raad zijn hem daarbij behulpzaam.

Met inachtneming van de mogelijke urgentie van de zaak en uitgaande van de redenen voor het verzet als bedoeld in lid 1, kan een verzoek om de aangelegenheid in de Europese Raad te bespreken voordat zij wordt terugverwezen naar de Raad voor een besluit, een initiatief in die zin vormen. Het voorleggen van een zaak aan de Europese Raad laat het normale functioneren van de wetgevingsprocedure van de Unie onverlet en kan geen aanleiding geven tot een situatie waarin een lidstaat een veto kan stellen.

Artikel 2

Dit besluit, dat een aanvulling vormt op Besluit 2009/857/EG, treedt in werking op de datum van het van kracht worden van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen, over een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie. Het is niet langer van toepassing indien laatstgenoemd besluit niet langer van toepassing is.

Gedaan te …, [datum]

Voor de Raad

De voorzitter

[naam]


(1)  Besluit 2009/857/EG van de Raad van 13 december 2007 betreffende de uitvoering van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 238, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017, enerzijds, en vanaf 1 april 2017, anderzijds (PB L 314 van 1.12.2009, blz. 73).

(2)  Besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen, over een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie (PB C 69 I. van 23.2.2016, blz. 1).

(3)  Verklaring van 18 december 2013 van de vertegenwoordigers van de 28 lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, doc. nr. 18137/13.

(4)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).

(5)  Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).


BIJLAGE III

VERKLARING VAN DE EUROPESE RAAD OVER CONCURRENTIEVERMOGEN

Willen wij groei en banen creëren, dan moet Europa concurrerender worden. Hoewel deze doelstelling de afgelopen jaren centraal stond in de activiteiten van de EU, is de Europese Raad ervan overtuigd dat meer kan worden gedaan om het potentieel van alle onderdelen van de interne markt ten volle te benutten, een klimaat van ondernemerschap en banencreatie te bevorderen, te investeren en onze economieën toe te rusten voor de toekomst, de internationale handel te faciliteren en de Unie als partner aantrekkelijker te maken.

De Europese Raad wijst op de enorme waarde van de interne markt als een ruimte zonder grenzen waarbinnen goederen, personen, diensten en kapitaal ongehinderd kunnen bewegen. Dit vormt een van de grootste verwezenlijkingen van de Unie. In deze tijden van economische en sociale uitdagingen moeten wij de interne markt nieuw leven inblazen en aanpassen om gelijke tred te houden met de veranderende omgeving. Europa moet zijn internationaal concurrentievermogen aanzwengelen over de gehele scala van goederen en diensten en op belangrijke gebieden als energie en de digitale eengemaakte markt.

De Europese Raad roept alle EU-instellingen en lidstaten op werk te maken van betere regelgeving en overbodige wetgeving in te trekken teneinde het concurrentievermogen van de EU te versterken, ermee rekening houdend dat hoge normen inzake consumenten-, werknemers-, gezondheids- en milieubescherming moeten worden gehandhaafd. Dit is een belangrijke aanjager van economische groei, concurrentievermogen en banencreatie.

Om bij te dragen tot het verwezenlijken van deze doelstelling hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeenstemming bereikt over het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven”. In dit kader is doeltreffende samenwerking nodig ten einde de Uniewetgeving te vereenvoudigen en overregulering en regeldruk voor burgers, besturen en bedrijven, onder meer het midden- en kleinbedrijf, te voorkomen, en tegelijk de doelstellingen van de wetgeving te bereiken.

De nadruk moet liggen op:

een krachtig engagement om de regelgeving te vereenvoudigen en de lasten te verminderen, onder meer door wetgeving, waar passend, niet vast te stellen of in te trekken, en een beter gebruik te maken van effectbeoordeling en evaluatie achteraf in de gehele wetgevingscyclus, zowel op uniaal als op nationaal niveau. Hierbij moet worden voortgebouwd op de vorderingen die reeds zijn gemaakt met het programma voor gezonde regelgeving (Refit);

meer inspanningen om de algehele EU-regeldruk te verminderen, met name voor het midden- en kleinbedrijf en micro-ondernemingen;

het, waar mogelijk, stellen van streefdoelen voor de vermindering van de lasten in belangrijke sectoren, met toezeggingen van de EU-instellingen en de lidstaten.

De Europese Raad verwelkomt de belofte van de Commissie om elk jaar na te gaan in hoeverre de inspanningen van de Unie om de wetgeving te vereenvoudigen, overregulering te voorkomen en de last voor het bedrijfsleven te verminderen, succesvol zijn geweest. In deze jaarlijkse evaluatie, die wordt uitgevoerd ter ondersteuning van het Refit-programma van de Commissie, wordt een jaarlijks lastenoverzicht opgenomen en wordt de balans opgemaakt van bestaande EU-wetgeving.

De Europese Raad verzoekt tevens de Raad om een bespreking te wijden aan de jaarlijkse evaluaties die de Commissie in het kader van haar Verklaring inzake subsidiariteit verricht, teneinde ervoor te zorgen dat daaraan een passend gevolg wordt gegeven op de verschillende gebieden waarop de Unie actief is. Hij verzoekt de Commissie de intrekking voor te stellen van maatregelen die niet stroken met het subsidiariteitsbeginsel of die aanleiding geven tot onevenredig zware regeldruk.

De Europese Raad benadrukt dat een sterk, op regels gebaseerd multilateraal handelsstelsel belangrijk is en dat ambitieuze bilaterale handels- en investeringsovereenkomsten met derde landen moeten worden gesloten in een geest van wederkerigheid en wederzijds voordeel. In dit verband juicht hij het recente akkoord toe dat de WTO in Nairobi heeft bereikt. Er moet vaart worden gezet achter de onderhandelingen met de VS, Japan en belangrijke partners in Latijns-Amerika, met name Mercosur, en de regio Azië/Stille Oceaan. Handel moet iedereen — consumenten, werknemers en economische actoren — ten goede komen. De nieuwe handelsstrategie („Handel voor iedereen: naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid”) is daarbij een wezenlijke component.

De Europese Raad zal de ontwikkelingen blijven volgen en verzoekt de Raad Algemene Zaken en de Raad Concurrentievermogen de vorderingen met de verschillende in deze verklaring genoemde elementen op gezette tijden te evalueren.


BIJLAGE IV

VERKLARING VAN DE EUROPESE COMMISSIE

over een uitvoeringsmechanisme inzake subsidiariteit en een uitvoeringsmechanisme inzake lastenverlichting

De Commissie zal een mechanisme instellen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of het geheel van bestaande EU-wetgeving strookt met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, voortbouwend op bestaande procedures en met het oog op de onverkorte toepassing van deze beginselen.

De Commissie zal prioriteiten voor deze beoordeling vaststellen, rekening houdend met de standpunten van het Europees Parlement, de Raad en de nationale parlementen.

De Commissie zal uiterlijk eind 2016 een werkprogramma voorstellen en vervolgens jaarlijks verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.

De Commissie zet zich ten volle in voor, en zal verder blijven werken aan, het vereenvoudigen van het EU-recht en het verlichten van de regeldruk voor EU-ondernemers, zonder daarbij beleidsdoelstellingen in het gedrang te brengen, door de agenda voor betere regelgeving van 2015, en met name het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) van de Commissie, uit te voeren. Het terugdringen van de administratieve rompslomp voor ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, blijft een overkoepelende doelstelling voor alle betrokkenen bij het tot stand brengen van groei en banen.

De Commissie zal in het kader van Refit met de lidstaten en stakeholders samenwerken om specifieke doelstellingen op EU-niveau en op nationaal niveau met het oog op een lastenverlichting voor het bedrijfsleven vast te stellen, vooral op gebieden waar die lasten het zwaarst zijn voor de ondernemingen, en in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen. Nadat die doelstellingen zijn vastgesteld, zal de Commissie de vorderingen bij het bereiken ervan monitoren en zal zij jaarlijks verslag uitbrengen aan de Europese Raad.


BIJLAGE V

VERKLARING VAN DE EUROPESE COMMISSIE

over de indexering van uitkeringen voor kinderen die worden geëxporteerd naar een andere lidstaat dan de lidstaat van verblijf van de werknemer

De Commissie zal een voorstel indienen tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1), met als doel de lidstaten een mogelijkheid te bieden om, ter zake van de export van uitkeringen voor kinderen naar een andere lidstaat dan de lidstaat waar de werknemer verblijft, deze uitkeringen te koppelen aan de omstandigheden in de lidstaat waar het kind verblijft.

De Commissie is van oordeel dat deze omstandigheden ook de levensstandaard en de hoogte van uitkeringen voor kinderen in die lidstaat omvatten.


(1)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).


BIJLAGE VI

VERKLARING VAN DE EUROPESE COMMISSIE

over het vrijwaringsmechanisme bedoeld in punt 2, onder b), van deel D van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen, over een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie

Wat betreft punt 2, onder b), van deel D van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen, over een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie, zal de Commissie een voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie indienen teneinde in een vrijwaringsmechanisme te voorzien, met dien verstande dat het mechanisme kan en zal worden gebruikt en derhalve een oplossing zal bieden voor de punten van zorg van het Verenigd Koninkrijk in verband met de uitzonderlijke instroom van werknemers uit andere landen van de Europese Unie die het gedurende de afgelopen jaren heeft gekend.

Volgens de Europese Commissie blijkt uit het soort informatie dat het Verenigd Koninkrijk haar heeft verstrekt, dat het type uitzonderlijke situatie waarvoor het voorgestelde vrijwaringsmechanisme is bedoeld, vandaag al bestaat in het Verenigd Koninkrijk, met name aangezien het land niet ten volle gebruik heeft gemaakt van de in recente Akten van Toetreding geboden overgangsperioden wat betreft het vrije verkeer van werknemers. Het Verenigd Koninkrijk zou bijgevolg het mechanisme terecht kunnen activeren en er volledig kunnen van uitgaan dat het daartoe toestemming zou verkrijgen.


BIJLAGE VII

VERKLARING VAN DE EUROPESE COMMISSIE

over kwesties inzake misbruik van het recht op vrij verkeer van personen

De Commissie neemt nota van het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad bijeen, over een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie, en met name deel D ervan.

De Commissie is voornemens een voorstel goed te keuren ter aanvulling van Richtlijn 2004/38/EG inzake het vrij verkeer van burgers van de Unie, teneinde onderdanen van een derde land die geen legaal verblijf in een lidstaat hebben gehad vooraleer zij een huwelijk met een burger van de Unie aangaan, of die een huwelijk met een burger van de Unie aangaan pas nadat die burger zich in de gastlidstaat heeft gevestigd, uit te sluiten van het toepassingsgebied van de rechten op vrij verkeer. Dienovereenkomstig is in dergelijke gevallen de immigratiewetgeving van de gastlidstaat van toepassing op de onderdaan van een derde land. Dit voorstel zal worden ingediend nadat bovengenoemd besluit van kracht is geworden.

Wat betreft gevallen van misbruik in de context van binnenkomst en verblijf van familieleden uit een derde land van migrerende burgers van de Unie, zal de Commissie de volgende toelichtingen verstrekken:

De lidstaten kunnen voorzien in een aanpak van specifieke gevallen van misbruik van rechten op vrij verkeer door burgers van de Unie die terugkeren naar hun lidstaat van nationaliteit met een familielid uit een derde land, wanneer het verblijf in de gastlidstaat niet van dien aard is geweest dat een gezinsleven is opgebouwd of bestendigd en het tot doel had zich te onttrekken aan de toepassing van de nationale immigratieregels.

Het concept schijnhuwelijk — dat niet is beschermd door het EU-recht — omvat tevens een huwelijk dat in stand wordt gehouden opdat een familielid dat geen onderdaan van een lidstaat is, verblijfsrecht zou kunnen genieten.

De Commissie zal tevens toelichten dat lidstaten bij het bepalen of het gedrag van een burger van de Unie een „actuele” bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid vormt, rekening kunnen houden met gedragingen in het verleden van een individu. De lidstaten kunnen om redenen van openbare orde of openbare veiligheid handelen, zelfs indien de betrokkene geen eerdere strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen, om preventieve redenen die evenwel specifiek verband houden met de betrokkene. De Commissie zal ook toelichtingen verstrekken bij de begrippen „ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid” en „dwingende redenen van openbare veiligheid”. Ook zal de Commissie ter gelegenheid van een toekomstige herziening van Richtlijn 2004/38/EG inzake het vrij verkeer van burgers van de Unie de aan deze begrippen verbonden criteria opnieuw bekijken.

Deze toelichtingen zullen worden uitgewerkt in een mededeling met richtsnoeren voor de toepassing van het Unierecht inzake het vrij verkeer van burgers van de Unie.