Brussel, 13.7.2016

COM(2016) 467 final

2016/0224(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Achtergrond en motivering van het voorstel

De Europese Unie maakt werk van een geïntegreerd, duurzaam en alomvattend migratiebeleid dat steunt op solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid en doeltreffend functioneert, ook in perioden van crisis. In het kader van de migratieagenda 1 neemt de Commissie maatregelen om de onmiddellijke en langetermijnproblemen in verband met het beheer van migratiestromen doeltreffend en grondig aan te pakken.

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel berust op regels voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor verzoekers om internationale bescherming (met inbegrip van een gegevensbank voor de vingerafdrukken van asielzoekers) en op gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, opvangvoorzieningen en de erkenning en bescherming van personen die in aanmerking komen voor internationale bescherming. Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken steunt lidstaten bij de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Er is al aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Toch zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de voorzieningen voor de opvang van verzoekers, de erkenningspercentages en het type internationale bescherming dat wordt toegekend. Deze verschillen werken secundaire bewegingen en asielshopping in de hand, creëren aantrekkingsfactoren en leiden er uiteindelijk toe dat de verantwoordelijkheid om personen in nood te helpen, niet eerlijk wordt verdeeld over de lidstaten.

De recente grote instroom heeft aangetoond dat Europa behoefte heeft aan een doeltreffend en efficiënt asielstelsel om te zorgen voor een billijke en duurzame verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, voldoende en behoorlijke opvangvoorzieningen in de hele EU en een snelle en doeltreffende behandeling van asielverzoeken in de EU. Dat is ook nodig om de kwaliteit van de beslissingen te garanderen, zodat personen die behoefte hebben aan internationale bescherming, die daadwerkelijk krijgen. Tezelfdertijd moet de EU irreguliere en gevaarlijke bewegingen tegengaan en het bedrijfsmodel van mensensmokkelaars ontwrichten. In dat verband is het van belang de verzoeken van personen die geen internationale bescherming nodig hebben, snel te behandelen, en deze personen snel terug te sturen. Anderzijds moet worden voorzien in kanalen die onderdanen van derde landen die bescherming nodig hebben de mogelijkheid bieden op een veilige en legale manier naar de EU te komen. Dat maakt ook deel uit van een breder partnerschap met prioritaire landen van herkomst en doorreis.

Op 6 april 2016 heeft de Commissie in haar mededeling "Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen" 2 haar prioriteiten voor een structurele hervorming van het Europese kader inzake asiel en migratie gepresenteerd. In de mededeling worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om het Europese asielbeleid humaner, billijker en efficiënter te maken en het beleid inzake legale migratie te bevorderen.

Op 4 mei 2016 heeft de Commissie een eerste reeks voorstellen gepresenteerd voor de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De voorstellen hebben betrekking op drie prioriteiten die zij in haar mededeling heeft genoemd: een duurzaam en billijk Dublinsysteem tot stand brengen voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek 3 , het Eurodac-systeem verbeteren om secundaire bewegingen beter te monitoren en irreguliere migratie beter te kunnen bestrijden 4 en een echt Europees Asielagentschap instellen om de goede werking van het Europees asielstelsel te verzekeren 5 . Deze voorstellen zijn de eerste stappen in de hervorming van de structuur van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Om de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te voltooien, presenteert de Commissie een tweede pakket met vier aanvullende voorstellen: een voorstel om de richtlijn asielprocedures te vervangen door een verordening 6 , waarbij de huidige uiteenlopende regelingen in de lidstaten worden geharmoniseerd tot een gemeenschappelijke procedure; een voorstel om de richtlijn asielnormen 7 te vervangen door een verordening 8 , waarbij uniforme normen worden vastgesteld voor de erkenning van personen die bescherming nodig hebben en voor de rechten die worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten, alsook een voorstel voor de herziening van de richtlijn opvangvoorzieningen 9 , om de opvangvoorzieningen in de EU verder te harmoniseren, de integratievooruitzichten van verzoekers te bevorderen en de secundaire bewegingen te reduceren. Om zoals aangekondigd in haar mededeling van 6 april 2016 de legale mogelijkheden om naar de EU te komen, te bevorderen, stelt de Commissie tot slot ook een gestructureerd Uniekader voor hervestiging voor. Dat kader moet zorgen voor een beter georganiseerde aanpak van internationale bescherming in de EU, door personen die internationale bescherming nodig hebben de mogelijkheid te bieden op een ordelijke en veilige manier naar de EU te komen, waardoor de prikkels om irregulier te reizen geleidelijk worden weggewerkt 10 .

Deze voorstellen zijn een essentieel onderdeel van de grondige hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en zijn nauw met elkaar verbonden. Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat verder wordt ontwikkeld, is doeltreffend en biedt bescherming en is zodanig opgezet dat het zorgt voor volledige convergentie van de nationale asielstelsels. Convergentie zal de prikkels voor secundaire bewegingen verminderen, het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten bevorderen en in het algemeen de goede werking van het Dublinsysteem garanderen.

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat wordt ontwikkeld, is doeltreffend en biedt bescherming en is aldus opgezet dat het zorgt voor volledige convergentie van de nationale asielstelsels. Dit zal de prikkels voor secundaire bewegingen reduceren, het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten bevorderen en in het algemeen de goede werking van het Dublinsysteem garanderen.

Asielzoekers zullen overal in de EU op gelijke voet en op passende wijze worden behandeld en alle nodige instrumenten zullen aanwezig zijn om personen die daadwerkelijk internationale bescherming nodig hebben, snel als dusdanig te identificeren, en personen die geen bescherming nodig hebben, snel te doen terugkeren. Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is genereus voor de meest kwetsbaren, maar streng voor diegenen die het proberen te misbruiken, en houdt steeds rekening met de grondrechten. Het is ook kostenefficiënt en voldoende flexibel voor de complexe problemen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd.

Doelstellingen van het voorstel

Het doel van dit voorstel is de vaststelling van een daadwerkelijk gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming die efficiënt, billijk en evenwichtig is. Door te kiezen voor de vorm van een verordening, die rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat, discretionaire bevoegdheden in te trekken en de procedurele regelingen te vereenvoudigen, te stroomlijnen en te consolideren, wordt met het voorstel beoogd een hogere mate van harmonisatie en een grotere eenvormigheid in de uitkomst van asielprocedures in alle lidstaten te bereiken, en zo de prikkels voor asielshopping en secundaire bewegingen tussen lidstaten weg te nemen.

Het voorstel draagt bij tot de doelstelling om in elke fase van de procedure snelle maar kwaliteitsvolle besluitvorming te waarborgen. Het bepaalt dat de lidstaten in hun asielstelsels moeten investeren vanaf de administratieve fasen van de procedure, door de bevoegde autoriteiten de nodige middelen te verschaffen om snelle maar gedegen beslissingen te nemen, zodat de status van personen die bescherming behoeven, snel wordt erkend, terwijl degenen die geen bescherming nodig hebben, snel worden teruggestuurd. Een snel en doeltreffend besluitvormingsproces is in het belang van zowel de verzoekers, omdat het hen in staat stelt duidelijkheid over hun juridische status te krijgen, als van de lidstaten, omdat het voor besparingen in de opvang- en de administratieve kosten zorgt.

Een billijke en efficiënte procedure die voor de gehele Unie geldt, betekent:

Eenvoudigere, duidelijkere en kortere procedures die in de plaats komen van de bestaande ongelijksoortige procedurele regelingen in de lidstaten. Dit voorstel voorziet in korte maar redelijke termijnen voor de verzoeker om de procedure aanhangig te maken en voor het afronden van de behandeling van de verzoeken in zowel de administratieve fase als in de beroepsfase. Het criterium van zes maanden voor een eerste beslissing wordt gehandhaafd, terwijl in aanzienlijk kortere termijnen wordt voorzien voor het behandelen van kennelijk ongegronde en niet-ontvankelijke verzoeken. De lidstaten hebben ook de mogelijkheid een verzoek prioriteit te geven en snel te behandelen. Er worden termijnen voor het registreren, indienen en behandelen van verzoeken vastgesteld, maar deze kunnen uitzonderlijk worden verlengd wanneer de lidstaten een buitenproportioneel aantal gelijktijdige verzoeken ontvangen. Om op zulke gebeurtenissen voorbereid te zijn, verdient het aanbeveling dat de lidstaten regelmatig hun behoeften inventariseren en daarop anticiperen zodat zij over voldoende middelen beschikken om hun asielstelsel op efficiënte wijze te beheren. Indien nodig kunnen de lidstaten eveneens een beroep doen op de bijstand van het Asielagentschap van de Europese Unie. Daarnaast wordt het gebruik van de ontvankelijkheidsprocedure en de versnelde behandelingsprocedure verplicht, en worden de bepalingen over volgende verzoeken verduidelijkt om te voorzien in uitzonderingen op het recht om te blijven na afloop van of tijdens de administratieve procedure.

Procedurele waarborgen ter vrijwaring van de rechten van de verzoekers om ervoor te zorgen dat asielverzoeken op adequate wijze worden beoordeeld in het kader van een gestroomlijnde en kortere procedure. Dit wordt gewaarborgd door alle verzoekers, aan het begin van de procedure, in kennis te stellen van hun rechten en plichten, en van de gevolgen van niet-nakoming van hun plichten. De verzoekers moet een reële mogelijkheid worden geboden om mee te werken en naar behoren te communiceren met de verantwoordelijke autoriteiten teneinde alle feiten aan te dragen die hun ter beschikking staan om hun verzoek te staven. Dit voorstel biedt verzoekers voldoende procedurele waarborgen om hun rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden, met name het recht om te worden gehoord in een persoonlijk onderhoud, tolkdiensten alsook kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Bovendien genieten zij, in de regel, het recht om te blijven in afwachting van de uitkomst van de procedure. De verzoekers hebben het recht op passende kennisgeving van een beslissing en de redenen voor die beslissing in feite en in rechte en, in het geval van een negatieve beslissing, hebben zij recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie. Er is voorzien in versterkte waarborgen voor verzoekers met bijzondere procedurele behoeften en niet-begeleide minderjarigen, zoals nadere regels inzake het beoordelen, documenteren en behandelen van de bijzondere procedurele behoeften van de verzoeker.

Strengere regels om misbruik van het stelsel te voorkomen, kennelijk bedrieglijke verzoeken te bestraffen en prikkels voor secundaire bewegingen weg te nemen door ten aanzien van verzoekers duidelijke verplichtingen vast te stellen om gedurende de gehele procedure met de autoriteiten mee te werken en door duidelijke consequenties te verbinden aan niet-nakoming van de verplichtingen. In dit verband wordt de behandeling van een verzoek om internationale bescherming afhankelijk gesteld van de indiening van een verzoek, het afstaan van vingerafdrukken, het verstrekken van de nodige gegevens voor de behandeling van het verzoek alsook aanwezigheid en verblijf in de verantwoordelijke lidstaat. Niet-nakoming van een van deze verplichtingen kan ertoe leiden dat een verzoek wordt afgewezen als een verzoek waarvan overeenkomstig de procedure voor impliciete intrekking impliciet is afgezien.

De huidige facultatieve procedurele instrumenten voor het bestraffen van misbruik door verzoekers, secundaire bewegingen en kennelijk ongegronde verzoeken worden verplicht gesteld en verder versterkt. Met name voorziet het voorstel in duidelijke, exhaustieve en verplichte lijsten van gronden voor het verplicht versnellen van een behandeling en voor het verplicht afwijzen van verzoeken als verzoeken die kennelijk ongegrond zijn of waarvan impliciet wordt afgezien. Bovendien wordt het vermogen versterkt om te reageren op volgende verzoeken waarmee misbruik wordt gemaakt van de asielprocedure, met name door het mogelijk te maken indieners van zulke verzoeken van het grondgebied van de lidstaten te verwijderen voordat en nadat een administratieve beslissing over hun verzoeken is genomen. Tegelijk zijn alle waarborgen voorhanden, met inbegrip van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, om ervoor te zorgen dat de rechten van de verzoekers te allen tijde worden gewaarborgd.

Geharmoniseerde regels inzake veilige landen zijn een essentieel aspect van een efficiënte gemeenschappelijke procedure en dit voorstel voorziet in de harmonisatie van de procedurele gevolgen van de toepassing van "veilig land"-begrippen. Indien verzoekers kennelijk geen internationale bescherming nodig hebben omdat zij uit een veilig land van herkomst komen, moeten hun verzoeken snel worden afgewezen en moet een snelle terugkeer worden georganiseerd. Indien de verzoekers al een eerste land van asiel hebben gevonden waar zij bescherming genieten of waar hun verzoeken kunnen worden behandeld door een veilig derde land, moeten de verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard. De Commissie stelt voor om binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening geleidelijk te komen tot een volledige harmonisatie op dit gebied, en om nationale lijsten van veilige landen te vervangen door Europese lijsten of aanmerkingen op het niveau van de Unie.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met de op 4 mei 2016 gepresenteerde eerste voorstellen voor de hervorming van het Europees asielstelsel met betrekking tot de Dublinverordening, het Eurodac-systeem en het Asielagentschap van de Europese Unie, alsook met de voorstellen voor de hervorming van een verordening inzake asielnormen en een herschikking van de richtlijnen inzake opvangvoorzieningen en een voorstel voor een gestructureerd hervestingingssysteem van de Unie.

Wat het voorstel voor een herschikking van de Dublinverordening betreft, is dit voorstel van toepassing op verzoekers die aan een Dublinprocedure onderworpen zijn. Met name is dit voorstel in overeenstemming met de regels die zijn vastgesteld in het voorstel voor de herschikking van de Dublinverordening, terwijl het deze regels, zoals die inzake het onderzoek van de ontvankelijkheid van een verzoek, de versnelde behandelingsprocedure, volgende verzoeken, en waarborgen voor minderjarigen en bijzondere waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen, nader specificeert. Tevens is dit voorstel in overeenstemming met de herschikking van de Eurodacverordening wat betreft het nemen van vingerafdrukken en gezichtsopnamen van verzoekers en de relevantie ervan voor verzoeken om internationale bescherming.

Met betrekking tot het voorstel inzake een Asielagentschap van de Europese Unie, wordt in dit voorstel herinnerd aan het belang van de operationele en technische steun die door het Agentschap aan de lidstaten kan worden geboden om het efficiënte beheer van verzoeken om internationale bescherming te waarborgen, alsook van de ondersteuning van capaciteitsopbouw door het Agentschap overeenkomstig het voorgestelde nieuwe mandaat van het Agentschap.

Wat het voorstel voor de verordening asielnormen betreft, vullen de twee voorstellen elkaar aan in die zin dat bij het voorstel voor de verordening asielnormen normen worden vastgesteld voor het aanmerken van onderdanen van derde landen of staatlozen als begunstigden van internationale bescherming, terwijl het onderhavige voorstel voorziet in gemeenschappelijke procedureregels voor de toekenning en de intrekking van internationale bescherming.

Dit voorstel hangt ook nauw samen met het voorstel voor een herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen. Met het oog op een tijdige en doeltreffende beoordeling van verzoeken om internationale bescherming is het noodzakelijk dat verzoekers hun rapportageverplichtingen zoals vastgesteld in het voorstel voor een herschikking van de richtlijn opvangomstandigheden nakomen en in het onderhavige voorstel worden de procedurele consequenties vastgesteld voor verzoekers die deze rapportageverplichtingen niet nakomen. 

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit voorstel sluit aan op het brede langetermijnbeleid inzake beter migratiebeheer dat de Commissie heeft uiteengezet in de Europese migratieagenda 11 , waarin de politieke beleidslijnen van voorzitter Juncker werden uitgewerkt tot een reeks samenhangende en elkaar onderling versterkende maatregelen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op vier pijlers: de prikkels voor irreguliere migratie reduceren, de buitengrenzen beveiligen en levens redden, een sterk asielbeleid voeren en een nieuw beleid inzake legale migratie ontwikkelen. Dit voorstel, dat in het kader van de uitvoering van de Europese migratieagenda wordt gepresenteerd, moet bijdragen tot het versterken van het asielbeleid van de Unie. Het moet worden opgevat als deel uitmakend van het bredere beleid op EU-niveau waarmee wordt gestreefd naar een solide en doeltreffend systeem voor duurzaam migratiebeheer dat billijk is voor gastgemeenschappen en EU-burgers en voor de betrokken onderdanen van derde landen, landen van herkomst en landen van doorreis.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van het voorstel is artikel 78, lid 2, onder d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat voorziet in de vaststelling van maatregelen voor gemeenschappelijke procedures voor de toekenning of intrekking van de uniforme status voor asiel of subsidiaire bescherming.

Subsidiariteit

Het doel van dit voorstel is het vaststellen van een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming die in de plaats komt van de verschillende asielprocedures in de lidstaten en die de tijdigheid en doeltreffendheid van de procedure waarborgt. Verzoeken om internationale bescherming door onderdanen van derde landen en staatlozen moeten worden behandeld in een procedure waarvoor dezelfde regels gelden, ongeacht de lidstaat waar het verzoek is ingediend, teneinde billijkheid in de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming, duidelijkheid en rechtszekerheid voor de individuele verzoeker te waarborgen. Voorts kunnen de lidstaten niet afzonderlijk gemeenschappelijke regels vaststellen die de prikkels voor asielshopping en secundaire bewegingen tussen lidstaten verminderen. Daarom zijn maatregelen van de Unie vereist.

Deze doelstelling kan niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan dus, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. De Unie kan derhalve maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

Wat de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming betreft, zijn alle elementen van het voorstel beperkt tot wat nodig is voor het vaststellen en mogelijk maken van een dergelijke gemeenschappelijke procedure, voor het stroomlijnen en vereenvoudigen ervan, om te zorgen voor gelijkheid in de behandeling in termen van rechten en waarborgen voor verzoekers en discrepanties in de nationale procedures te voorkomen die als ongewenst effect hebben dat ze secundaire bewegingen in de hand werken.

De invoering van de termijnen in alle fasen van de procedure, waaronder in de beroepsfase, en de termijnen voor de administratieve fase van de procedure zijn noodzakelijke wijzigingen om de procedures te stroomlijnen en de doeltreffendheid ervan te verbeteren. De voorgestelde termijnen voor de fase van beroep maken het mogelijk dat alle relevante procedurele waarborgen in acht worden genomen, met inbegrip van het recht op een hoorzitting en inachtneming van het beginsel van wapengelijkheid. Bij het voorstellen van deze termijnen heeft de Commissie een evenwicht gezocht tussen het recht van verzoekers om hun zaak binnen een redelijke termijn te laten berechten en hun recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel en daadwerkelijke verdediging, waaronder door de verlening van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

Keuze van het instrument

Dit is een voorstel voor een verordening die strekt tot intrekking en vervanging van een richtlijn. De mate van harmonisatie van de nationale procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming die is verwezenlijkt door Richtlijn 2013/32/EU is niet voldoende gebleken om de verschillen op het gebied van de gebruikte soorten procedures, de termijnen voor de procedures, de rechten en de procedurele waarborgen van de verzoeker, de erkenningspercentages en het soort toegekende bescherming aan te pakken. Slechts een verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke asielprocedure in de Unie, waarvan de bepalingen rechtstreeks toepasselijk zijn, kan de nodige mate van uniformiteit en doeltreffendheid bieden voor de toepassing van procedureregels in het Unierecht inzake asiel.

3.OVERLEG MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Ter voorbereiding van dit tweede pakket voorstellen heeft de Commissie gerichte raadplegingen gehouden met de lidstaten, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen en de civiele samenleving, die georiënteerd waren op de in de mededeling van de Commissie van 6 april 2016 vastgestelde doelstellingen voor de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De Commissie heeft de aangevoerde argumenten zorgvuldig beoordeeld en heeft getracht in dit voorstel gestalte te geven aan die welke in hogere mate door alle betrokken partijen worden gedeeld. In juni 2016 is een informele uitwisseling van standpunten gehouden met het Europees Parlement over het tweede pakket voorstellen.

De keuze van de Commissie om de huidige richtlijn te vervangen door een verordening is door de meeste lidstaten gunstig ontvangen, behalve door bepaalde lidstaten die hun bezorgdheid uitspraken over de verenigbaarheid ervan met hun nationale bestuursrechtelijke stelsel. Sommige lidstaten plaatsten zich sinds het debat over het voorstel voor de richtlijn asielprocedures consequent op het standpunt dat een verordening, met bepalingen die rechtstreeks toepasselijk zijn, het meest doeltreffende rechtsinstrument is om de rechten van de verzoekers en gelijke behandeling in alle de lidstaten te verzekeren. Bepaalde belanghebbenden waarschuwden echter voor het risico van het verlagen van de beschermingsnormen tot een gemene deler, met name daar de Unie een belangrijke voortrekkersrol vervult op dit gebied van internationaal vluchtelingenrecht.

De meeste lidstaten erkenden de behoefte aan vereenvoudiging en verduidelijking van de bestaande procedureregels, en spraken hun steun uit voor de verdere harmonisatie van de asielprocedures in de gehele Unie. De lidstaten erkenden de noodzaak om de gronden voor ontvankelijkheid, het gebruik van grens- en versnelde procedures, en de behandeling van volgende verzoeken te verduidelijken en te vereenvoudigen.

De invoering van maximumtermijnen in de verschillende fasen van de procedure, met inbegrip van de beroepsfase, vond algemene steun bij de lidstaten. De meeste lidstaten waren tevreden met het huidige tijdpad voor de normale administratieve procedure, maar erkenden de noodzaak om strakkere termijnen vast te stellen en de procedures te stroomlijnen. Verscheidene lidstaten hebben echter gewezen op de behoefte aan een zekere flexibiliteit om een grote instroom van migranten en een buitenproportioneel aantal gelijktijdige verzoeken het hoofd te kunnen bieden. De lidstaten steunden in het algemeen de invoering van verplichte termijnen voor de beroepsfase maar pleitten ervoor de termijnen te differentiëren op basis van de vraag of de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld in de normale dan wel in de versnelde procedure is genomen.

De meeste belanghebbenden uit de civiele samenleving riepen op tot een vereenvoudiging van de bestaande procedureregels. Zij waren echter sceptischer over de doeltreffendheid van de verplichte termijnen voor de verschillende fasen van de procedure. Verder is bezorgdheid geuit over de wijze waarop ervoor kan worden gezorgd dat de voorgestelde termijnen verenigbaar zijn met de daadwerkelijke uitoefening van procedurele waarborgen.

De meeste lidstaten beschouwen de versnelde behandelingsprocedure, de grensprocedure en de ontvankelijkheidsprocedure als noodzakelijke instrumenten om verzoeken die duidelijk frauduleus, kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk zijn, efficiënter te behandelen. Er werden uiteenlopende standpunten naar voren gebracht over het verplicht stellen van het gebruik van de begrippen eerste land van asiel en veilig derde land voor het als niet-ontvankelijk afwijzen van verzoeken, en over het verplicht stellen van het gebruik van de versnelde behandelingsprocedure en de grensprocedure. De meeste lidstaten zien de noodzaak in van maatregelen die erop gericht zijn het systeem doeltreffender te maken, en zijn voorstander van het vaststellen van gemeenschappelijke EU-lijsten van veilige landen van herkomst en veilige derde landen, terwijl zij een voorkeur uitspreken om ook vast te houden aan de mogelijkheid van nationale lijsten.

Verscheidene belanghebbenden merkten op dat het verplicht stellen van de toepassing van de begrippen eerste land van asiel en veilig derde land om te bepalen of verzoeken ontvankelijk zijn, in combinatie met de invoering van gemeenschappelijke EU-lijsten van veilige derde landen, mogelijk niet volstaat om tot de gewenste harmonisatie te komen zolang bij de toepassing van de begrippen op individuele gevallen discretionaire ruimte wordt gelaten. Sommige belanghebbenden spraken hun bezorgdheid uit over het mogelijk naast elkaar bestaan van EU- en nationale lijsten van veilige landen van herkomst, en merkten op dat de opneming in of schrapping uit een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst enkel vatbaar zou mogen zijn voor toetsing door het Europees Hof van Justitie.

De meeste vertegenwoordigers van de civiele samenleving waarschuwden tegen het verplichte gebruik van de begrippen eerste land van asiel en veilig derde land, en tegen speciale procedures in het algemeen. Sommigen zijn van oordeel dat enkel verzoeken die op het eerste gezicht kennelijk ongegrond of duidelijk bedrieglijk zijn aan versnelde procedures moeten worden onderworpen.

In dit verband hebben tal van belanghebbenden betoogd dat kwetsbare verzoekers, en met name niet-begeleide minderjarigen, van de toepassing van speciale procedures moeten worden vrijgesteld. Sommige van de geraadpleegde partijen pleitten voor sterkere waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen, met name met betrekking tot de snelle aanstelling van gekwalificeerde voogden.

De lidstaten achtten het noodzakelijk om in de procedure maatregelen op te nemen om ongerechtvaardigde en secundaire bewegingen te ontmoedigen. De meeste lidstaten vinden dat het voorstel ook duidelijke verantwoordelijkheden voor de verzoekers om internationale bescherming moet vaststellen, en met name de verplichting om in alle fasen van de procedure met de autoriteiten mee te werken en om de informatie te verstrekken die nodig is om de verzoeken te behandelen. De verzoekers moeten ook de verplichting nakomen om het grondgebied van de lidstaat die het verzoek behandelt, niet te verlaten, overeenkomstig de bepalingen van de voorgestelde hervorming van de Dublinverordening. De meeste lidstaten steunden het voorstel om de verzoeken van personen die zonder rechtvaardiging onderduiken, te behandelen in de versnelde procedure, met volledige inachtneming van de ter zake relevante procedurele waarborgen.

Tegelijk benadrukten enkele van de belangrijkste belanghebbenden uit de civiele samenleving dat procedures niet als sancties mogen worden toegepast, en achtten zij het niet gerechtvaardigd om de toepassing van de versnelde procedure te verbinden aan onderduiking.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Gegevens over de tenuitvoerlegging van de richtlijn asielprocedures zijn deels vergaard door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, in het kader van een proces dat gericht is op het in kaart brengen van de wetgeving en de praktijken van de lidstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de instrumenten van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Bovendien heeft de Commissie, sinds de aanneming van de richtlijn asielprocedures in 2013, een reeks aan die richtlijn gewijde bijeenkomsten van het contactcomité georganiseerd, waarin de Commissie en de lidstaten de kwesties hebben besproken waarmee de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn worden geconfronteerd. Voor het huidige voorstel is uit de bevindingen van deze beide processen geput.

Grondrechten

Dit voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in, met name, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook de verplichtingen die voortvloeien uit internationaal recht, met name uit het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind.

Een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming moet worden toegepast met onverkorte inachtneming van de fundamentele rechten zoals verankerd in het Handvest, waaronder het recht op menselijke waardigheid (artikel 1), het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (artikel 4), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), het recht op asiel (artikel 18), de bescherming tegen refoulement (artikel 19), non-discriminatie (artikel 21), gelijkheid van mannen en vrouwen (artikel 23), de rechten van het kind (artikel 24) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte (artikel 47). Dit voorstel houdt ten volle rekening met de rechten van het kind en de bijzondere behoeften van kwetsbare personen.

Het voorstel waarborgt dat naar behoren wordt tegemoetgekomen aan de bijzondere behoeften van minderjarigen, met name niet-begeleide minderjarigen, door ervoor te zorgen dat zij in alle fasen van de procedure worden begeleid en ondersteund. Voorts houdt het voorstel rekening met de verplichtingen van de lidstaten op grond van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul). In het licht van de voorstellen van de Commissie voor besluiten van de Raad betreffende de ondertekening en de sluiting van het Verdrag van Istanbul, en om vrouwen die slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld en internationale bescherming nodig hebben, passende bescherming te garanderen, moet bij de uitlegging en toepassing van deze verordening een genderbewuste aanpak worden gehanteerd.

Het voorstel staat de bewaring toe van gegevens die zijn verzameld bij de registratie en indiening van een verzoek om internationale bescherming, met inbegrip van persoonlijke gegevens en elementen die relevant zijn voor een verzoek, alsook tijdens het persoonlijk onderhoud, met inbegrip van de opname of schriftelijke weergave van het onderhoud. Om ervoor te zorgen dat de persoonlijke gegevens van verzoekers slechts zolang worden bewaard als noodzakelijk is, waarborgt het voorstel het recht op de bescherming van persoonsgegevens door een maximale bewaartermijn voor deze gegevens vast te stellen. Aangezien deze gegevens een integrerend deel uitmaken van het dossier van de verzoeker, is de noodzakelijk geachte maximale bewaartermijn tien jaar vanaf een definitieve beslissing. Die bewaartermijn wordt noodzakelijk geacht wanneer geen internationale bescherming wordt toegekend, omdat onderdanen van derde landen en staatlozen nog jaren kunnen proberen internationale bescherming aan te vragen in een andere lidstaat of verdere volgende verzoeken kunnen indienen in dezelfde of een andere lidstaat. Deze bewaartermijn is noodzakelijk met betrekking tot personen aan wie internationale bescherming wordt toegekend teneinde in staat te zijn hun status opnieuw te beoordelen, met name in het kader van de regelmatige nieuwe beoordeling van de status waarin is voorzien in het voorstel voor de verordening asielnormen, en tevens is hij noodzakelijk in het licht van de terugnameverplichtingen die zijn vastgesteld in het voorstel voor een herschikking van de Dublinverordening met betrekking tot personen die internationale bescherming genieten. Na die periode zullen onderdanen van derde landen of staatlozen die verscheidene jaren in de Unie hebben verbleven een vaste status of zelfs het burgerschap van een lidstaat hebben verkregen. Gegevens over een persoon die het burgerschap van een lidstaat heeft verkregen vóór het verstrijken van de periode van tien jaar moeten onmiddellijk worden gewist. In Eurodac worden die gegevens in het centraal systeem gewist zodra de lidstaat van herkomst er kennis van neemt dat de betrokken persoon dat burgerschap heeft verworven omdat de betrokkene dan niet meer onder het toepassingsgebied van Eurodac valt.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel leidt niet tot financiële of administratieve lasten voor de Unie. Het heeft dan ook geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Regelingen betreffende toezicht, evaluatie en verslaglegging

De Commissie zal over de toepassing van deze verordening verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad binnen twee jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vijf jaar. Van de lidstaten zal worden verlangd dat zij de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie voor het verslag relevante informatie toesturen. Het Agentschap zal op de naleving van deze verordening door de lidstaten toezicht houden via het monitoringmechanisme dat de Commissie heeft voorgesteld bij de herziening van het mandaat van het Agentschap 12 .

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Het doel van dit voorstel is te zorgen voor een snelle en efficiënte behandeling van verzoeken om internationale bescherming door een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming vast te stellen, die in de plaats komt van de verscheidene procedures in de lidstaten, en die van toepassing is op alle verzoeken om internationale bescherming die in de lidstaten worden gedaan.

Dit voorstel verduidelijkt en stroomlijnt de procedureregels en verschaft nationale autoriteiten de nodige instrumenten om op efficiënte wijze verzoeken te behandelen en erover te beslissen, en om misbruiken en secundaire bewegingen binnen de EU te bestrijden, terwijl het de noodzakelijke procedurele waarborgen voor de individuele verzoeker versterkt, waardoor de procedure sneller en doeltreffender wordt.

Stroomlijning en vereenvoudiging van de procedure voor internationale bescherming

Het voorstel stroomlijnt en vereenvoudigt de procedure door de verschillende stappen op het gebied van toegang tot de procedure te verduidelijken. Een asielverzoek wordt geacht te zijn ingediend zodra een onderdaan van een derde land of staatloze de wens uitdrukt om internationale bescherming van een lidstaat te ontvangen (artikel 25, lid 1). Een dergelijk verzoek moet onverwijld worden geregistreerd, of uiterlijk binnen drie werkdagen nadat de nationale autoriteiten het ontvangen (artikel 27, lid 1). Deze termijn blijft ongewijzigd vergeleken met de richtlijn asielprocedures. De individuele verzoeker krijgt vervolgens een reële mogelijkheid om zijn aanvraag in te dienen en dit moet gebeuren binnen tien werkdagen nadat het verzoek is geregistreerd (artikel 28, lid 1). Voor niet-begeleide minderjarigen gaat die termijn pas in nadat een voogd is aangesteld en deze het kind heeft ontmoet (artikel 32, lid 2). De termijn voor de indiening van een aanvraag is nieuw ten opzichte van de richtlijn asielprocedures.

De lidstaten moeten hun behoeften regelmatig inventariseren en erop anticiperen om te waarborgen dat zij over voldoende middelen beschikken om hun asielstelsel op efficiënte wijze te beheren, waaronder door zo nodig noodplannen op te stellen. Het Asielagentschap van de Europese Unie kan de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand bieden om hen in staat te stellen de gestelde termijnen in acht te nemen. Wanneer de lidstaten voorzien dat zij niet in staat zijn om deze termijnen in acht te nemen, moeten zij het Asielagentschap van de Europese Unie om bijstand verzoeken op basis van de bepalingen van het voorgestelde nieuwe mandaat van het Agentschap. Indien een dergelijk verzoek niet wordt gedaan, en het asielstelsel in een lidstaat vanwege buitenproportionele druk dermate onwerkzaam wordt dat de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in het gedrang komt, kan het Agentschap, op basis van een uitvoeringsbesluit van de Commissie, maatregelen ter ondersteuning van die lidstaat nemen.

Het voorstel voorziet in de stroomlijning van de termijnen voor de administratieve procedure. Hoewel de termijnen in de richtlijn asielprocedures zijn vastgesteld, variëren ze tot op heden aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, en tussen april 2015 en april 2016 was gemiddeld vijftig procent van de zaken in de Europese Unie langer dan zes maanden aanhangig. De in het voorstel vastgestelde termijn voor de behandeling van verzoeken in het kader van een normale procedure bedraagt zes maanden, die eenmalig verlengbaar is met een periode van nog eens drie maanden in gevallen van buitenproportionele druk of vanwege de complexiteit van een geval (artikel 34, leden 2 en 3). Zoals in de richtlijn asielprocedures blijft de mogelijkheid bestaan om de behandeling van een verzoek tijdelijk te schorsen vanwege een wijziging in de omstandigheden in het land van herkomst. Ook in dit geval mag de termijn voor het behandelen van een aanvraag evenwel niet meer dan 15 maanden bedragen (artikel 34, lid 5).

Er worden nieuwe termijnen vastgesteld voor de versnelde behandelingsprocedure (artikel 40, lid 2) en voor de behandeling van niet-ontvankelijke verzoeken (artikel 34, lid 1). Thans zijn hiervoor geen termijnen vastgesteld in de richtlijn asielprocedures, met als gevolg dat de termijnen in de lidstaten aanzienlijk variëren, gaande van enkele dagen tot enkele maanden. Deze procedures moeten snel zijn en daarom bedraagt de termijn voor een versnelde behandelingsprocedure twee maanden en die voor gevallen van niet-ontvankelijkheid één maand. Wanneer de grond voor niet-ontvankelijkheid het feit is dat een verzoeker uit een eerste land van asiel of een veilig derde land komt, wordt de termijn voor de ontvankelijkheidstoetsing vastgesteld op tien werkdagen om de efficiënte toepassing te waarborgen van de regels van de voorgestelde Dublinhervorming krachtens welke de eerste lidstaat waar een verzoek is ingediend de ontvankelijkheid moet onderzoeken alvorens de criteria voor het bepalen van een verantwoordelijke lidstaat toe te passen (artikel 34, lid 1, tweede alinea). De termijn voor de grensprocedure blijft zoals in de richtlijn asielprocedures vier weken bedragen (artikel 41, lid 2).

Het voorstel heeft betrekking op de procedure voor internationale bescherming, en daarom bevat het termijnen voor beslissingen in de eerste fase van beroep. Dit is nodig om voor billijkheid en doeltreffendheid in de procedure te zorgen en om de algemene doelstelling van een grotere harmonisatie van de procedure te verwezenlijken (artikel 55).

De Commissie erkent dat het voor de lidstaten soms moeilijk kan zijn de in dit voorstel vastgestelde termijnen in acht te nemen. De behoefte van een individuele verzoeker aan rechtszekerheid met betrekking tot zijn situatie komt echter op de eerste plaats. Bij het opstellen van dit voorstel heeft de Commissie ook rekening gehouden met haar voorstel om het mandaat van het Asielagentschap van de Europese Unie aanzienlijk te versterken en haar voorstel inzake de mogelijkheid voor de lidstaten om een beroep te doen op operationele en technische bijstand van het Agentschap, andere lidstaten of internationale organisaties.

Rechten en verplichtingen van verzoekers

Het voorstel bevat duidelijke bepalingen inzake de rechten en verplichtingen van de verzoekers voor de toepassing van de procedure voor internationale bescherming. Het voorziet in de nodige waarborgen voor de individuele verzoeker om zijn rechten daadwerkelijk uit te oefenen en bevat tegelijk een aantal verplichtingen voor de verzoeker die bedoeld zijn om de eigen verantwoordelijkheid van de verzoeker gedurende de gehele procedure te stimuleren (artikel 7).

Overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor de hervorming van de Dublinverordening moeten verzoekers hun verzoek doen in de lidstaat van eerste binnenkomst of in de lidstaat waar zij legaal verblijven (artikel 7, lid 1). Verzoekers moeten met de verantwoordelijke autoriteiten meewerken om hen in staat te stellen hun identiteit vast te stellen, waaronder door hun vingerafdrukken en gezichtsopname af te staan. Verzoekers moeten ook alle te hunner beschikking staande elementen verstrekken die noodzakelijk zijn voor de behandeling van het verzoek (artikel 7, lid 2). De verzoeker moet de bevoegde autoriteiten in kennis stellen van zijn verblijfplaats en telefoonnummer, zodat hij in het kader van de procedure bereikbaar is (artikel 7, lid 4).

Verzoekers moeten worden geïnformeerd over de te volgen procedure, over hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, over de gevolgen van niet-nakoming van hun verplichtingen, over de uitkomst van de behandeling en over de mogelijkheid om een negatieve beslissing aan te vechten (artikel 8, lid 2). De verplichting voor de lidstaten om de verzoeker in kennis te stellen van alle noodzakelijke informatie wordt des te belangrijker gezien de mogelijke consequenties van niet-nakoming voor de verzoeker. Wanneer een verzoeker weigert mee te werken door niet de voor de behandeling van het verzoek vereiste gegevens te verstrekken en door zijn vingerafdrukken en gezichtsopname niet af te staan, kan dat er bijvoorbeeld toe leiden dat het verzoek wordt afgewezen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien overeenkomstig de procedure voor impliciete intrekking van een verzoek (artikel 7, lid 3, en artikel 39, lid 1, onder c)). Weigering om de verplichting tot het afstaan van vingerafdrukken na te komen is momenteel een grond voor de toepassing van een versnelde behandelingsprocedure. Aangezien dit echter een belangrijk element is om het verzoek als volledig te beschouwen, moeten ernstigere consequenties worden verbonden aan niet-nakoming door de verzoeker.

Verzoekers moeten in de lidstaat blijven waar zij aanwezig moeten zijn krachtens de Dublinverordening (artikel 7, lid 5) en zij moeten alle rapportageverplichtingen nakomen die op hen kunnen rusten uit hoofde van de richtlijn opvangvoorzieningen (artikel 7, lid 6). Niet-naleving van de rapportageverplichtingen kan er ook toe leiden dat een verzoek wordt afgewezen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien (artikel 39, lid 1, onder f)), en wanneer een verzoeker niet in de lidstaat verblijft waar hij aanwezig moet zijn, wordt zijn verzoek behandeld in het kader van de versnelde behandelingsprocedure (artikel 40, lid 1, onder g)).

Binnen drie werkdagen nadat een verzoek is ingediend, moet aan de verzoeker een document worden verstrekt waarin wordt verklaard dat hij een verzoeker is, dat hij het recht heeft om op het grondgebied van de lidstaat te blijven en dat het niet om een geldig reisdocument gaat (artikel 29). De voornaamste bepalingen inzake documenten zijn overgenomen uit de richtlijn opvangomstandigheden en zijn verwerkt in dit voorstel met de bedoeling de procedure voor internationale bescherming te stroomlijnen. Het voorstel beschrijft de soort informatie die in dat document moet worden opgenomen en voorziet in de mogelijkheid van een uniform model voor die documenten, dat moet worden vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling teneinde ervoor te zorgen dat iedere verzoeker in elke lidstaat hetzelfde document ontvangt (artikel 29, lid 5).

De verzoeker heeft het recht op het grondgebied van een lidstaat te blijven met het oog op en voor de duur van de administratieve procedure. Dit recht vormt geen recht op verblijf en geeft de verzoeker niet het recht om zonder toestemming naar een andere lidstaat te reizen. Zoals in de richtlijn asielprocedures zijn de uitzonderingen op het recht om tijdens de administratieve procedure op het grondgebied van de lidstaat te blijven beperkt, duidelijk afgebakend in het voorstel en hebben zij betrekking op volgende verzoeken en gevallen van overdracht of uitlevering aan een andere lidstaat overeenkomstig het Europees aanhoudingsbevel, aan een derde land of aan een internationaal strafhof of tribunaal (artikel 9).

Procedurele waarborgen

Het stroomlijnen van de procedure is noodzakelijk om de efficiëntie van de procedure in alle lidstaten te waarborgen en tegelijk te garanderen dat de individuele verzoeker zo snel mogelijk een beslissing krijgt, hetzij positief of negatief. Dit mag evenwel niet het ongewenste effect hebben dat afbreuk wordt gedaan aan het recht van het individu om zijn verzoek te laten behandelen op een adequate en omvattende wijze die de verzoeker in staat stelt alle elementen aan te voeren die relevant zijn om zijn verzoek te staven in de loop van de behandeling ervan. Daarom bevat dit voorstel belangrijke waarborgen voor de verzoeker om te garanderen dat hij, met beperkte uitzonderingen en in alle fasen van de procedure, het recht geniet te worden gehoord in een persoonlijk onderhoud, met de nodige tolkdiensten wordt bijgestaan en kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging krijgt.

Het voorstel waarborgt het recht van verzoekers om te worden gehoord via een persoonlijk onderhoud over de ontvankelijkheid of over de gegrondheid van hun verzoeken, ongeacht het soort administratieve procedure dat op hun geval wordt toegepast (artikel 12, lid 1). Het recht op een persoonlijk onderhoud is pas doeltreffend indien de verzoeker wordt bijgestaan door een tolk (artikel 12, lid 8) en in de gelegenheid wordt gesteld de gronden voor zijn verzoek uitvoerig toe te lichten. Het is belangrijk dat de verzoeker voldoende tijd voor voorbereiding en overleg met zijn juridisch adviseur of raadsman wordt geboden en dat hij tijdens het onderhoud door de juridisch adviseur of raadsman mag worden bijgestaan. In inhoudelijke onderhouden die worden gehouden met betrekking tot het onderzoek ten gronde van het verzoek krijgt de verzoeker de gelegenheid alle elementen aan te dragen die nodig zijn om zijn verzoek te staven, en om ontbrekende elementen en inconsistenties toe te lichten (artikel 11, lid 2). In het kader van een ontvankelijkheidsprocedure heeft de verzoeker het recht op een onderhoud over de ontvankelijkheid waarin hem de gelegenheid wordt geboden om voldoende redenen te verstrekken waarom zijn verzoek niet als niet-ontvankelijk kan worden afgewezen (artikel 10, lid 2).

Het persoonlijk onderhoud moet worden gevoerd in omstandigheden die passende vertrouwelijkheid waarborgen (artikel 12, lid 2) en door voldoende opgeleid en bekwaam personeel, waaronder zo nodig personeel van autoriteiten van andere lidstaten of door het Asielagentschap van de Europese Unie ingezette deskundigen (artikel 12, leden 3 en 7). Van een persoonlijk onderhoud kan enkel worden afgezien indien de beslissingsautoriteit op het punt staat een positieve beslissing over het verzoek te nemen of van oordeel is dat de verzoeker niet persoonlijk gehoord kan worden als gevolg van omstandigheden waarop hij geen invloed heeft (artikel 12, lid 5). Aangezien het persoonlijk onderhoud een essentieel onderdeel van de behandeling van de aanvraag vormt, moet het onderhoud worden opgenomen en moet de verzoekers en hun juridisch adviseurs toegang worden gegeven tot de opname, alsook tot het verslag of de schriftelijke weergave van het onderhoud voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, of in het geval van een versnelde behandelingsprocedure, op hetzelfde ogenblik als dat van de beslissing (artikel 13).

Overeenkomstig de richtlijn asielprocedures hebben verzoekers het recht op kosteloze juridische en procedurele informatie tijdens de administratieve procedure, en moeten zij kosteloze rechtsbijstand ontvangen in de fase van het beroep in eerste instantie wanneer zij niet de middelen hebben om zelf voor zulke rechtsbijstand te betalen. In dit voorstel wordt toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging in alle fasen van de procedure noodzakelijk geacht om verzoekers in staat te stellen hun rechten onverkort uit te oefenen gezien de strakkere termijnen van de procedure. Daarom voorziet het voorstel in het recht voor verzoekers om te verzoeken om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in alle fasen van de procedure (artikel 15, lid 1), behoudens beperkte, in het voorstel omschreven uitzonderingen. In overeenstemming daarmee kunnen de lidstaten besluiten geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer de verzoeker over voldoende middelen beschikt en wanneer het verzoek of het beroep wordt geacht geen reële kans van slagen te hebben (artikel 15, lid 3, onder a) en b), en artikel 15, lid 5, onder a) en b)). In de administratieve procedure kunnen de lidstaten ook besluiten kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging uit te sluiten in geval van volgende verzoeken (artikel 15, lid 3, onder c)), en in de beroepsfase kunnen zij dat doen met betrekking tot het beroep in tweede instantie of hoger (artikel 15, lid 5, onder c)).

De Commissie acht het noodzakelijk en passend dit recht uit te breiden tot de administratieve procedure, ter erkenning van een praktijk die al in tweeëntwintig lidstaten bestaat. Hiertoe moeten voldoende middelen worden besteed aan de kwaliteit van de besluitvorming tijdens de administratieve procedure. Desalniettemin blijkt uit de praktijk van lidstaten die al in deze mogelijkheid voorzien dat de verlening van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging nuttig is om bijstand van hoge kwaliteit te waarborgen, wat leidt tot kwaliteitsvollere administratieve beslissingen met mogelijk minder beroepen.

Niet-begeleide minderjarigen en verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven

Dit voorstel handhaaft een hoog niveau van bijzondere procedurele waarborgen voor kwetsbare categorieën verzoekers (artikel 19), en met name voor niet-begeleide minderjarigen (artikelen 21 en 22). Om een billijke procedure voor deze verzoekers te waarborgen is het noodzakelijk zo vroeg mogelijk in de procedure hun behoeften te identificeren en hun passende steun en begeleiding te bieden in alle fasen van de procedure (artikel 20, lid 1). Indien het niet mogelijk is zulke passende steun te verlenen in het kader van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure, dan mogen die procedures niet worden toegepast (artikel 19, lid 3).

Met betrekking tot kinderen in het algemeen, geldt als leidend beginsel bij de toepassing van de gemeenschappelijke procedure dat het belang van het kind primeert. Alle kinderen, ongeacht hun leeftijd en of zij al dan niet begeleid worden, hebben ook het recht op een persoonlijk onderhoud, tenzij dat kennelijk niet in het belang van het kind is (artikel 21, leden 1 en 2).

Aan niet-begeleide minderjarigen moet zo snel mogelijk een voogd worden toegewezen en uiterlijk vijf werkdagen na het moment waarop een niet-begeleide minderjarige een verzoek doet (artikel 22, lid 1). Verschillen tussen de uiteenlopende voogdijstelsels voor niet-begeleide minderjarigen in de lidstaten kunnen ertoe leiden dat procedurele waarborgen niet in acht worden genomen, minderjarigen geen passende zorg krijgen of dat zij worden blootgesteld aan risico's of precaire situaties, wat hen er mogelijk toe beweegt onder te duiken. Dit voorstel beoogt, rekening houdend met een door het Bureau voor de grondrechten verrichte studie over voogdij over kinderen 13 , de voogdijpraktijken te standaardiseren met het oog op snel en doeltreffend voogdijschap in de gehele Unie.

De rol van de voogd bestaat erin een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen met het oog op het verdedigen van het belang van het kind en zijn algemeen welzijn in de procedure voor internationale bescherming. Zo nodig, en indien mogelijk uit hoofde van het internationaal recht, mag de voogd in rechte optreden ten behoeve van de minderjarige (artikel 4, lid 2, onder f)). Om te waarborgen dat niet-begeleide minderjarigen passende steun krijgen, is in het voorstel voorzien dat een voogd niet verantwoordelijk mag worden gesteld voor een buitenproportioneel aantal minderjarigen (artikel 22, lid 4, eerste alinea). In het licht van de taken en verantwoordelijkheden van de voogd, met inbegrip van de termijnen voor de verschillende procedurestappen uit hoofde van deze verordening, is het noodzakelijk dat het aantal gevallen dat aan elke voogd wordt toegewezen redelijk is en dat het voorstel ook voorziet in de invoering van een passend systeem om de prestaties van elke voogd te monitoren (artikel 22, lid 4, tweede alinea).

Toepassing van de versnelde behandelingsprocedure en de grensprocedure

In dit voorstel wordt de versnelde behandelingsprocedure verplicht gesteld in bepaalde beperkte gevallen met betrekking tot op het eerste gezicht kennelijk ongegronde verzoeken, zoals wanneer de verzoeker duidelijk inconsistente of valse verklaringen aflegt, de autoriteiten misleidt met valse informatie of wanneer een verzoeker uit een veilig land van herkomst komt. Evenzo moet een verzoek worden behandeld in het kader van de versnelde behandelingsprocedure wanneer het duidelijk frauduleus is, bijvoorbeeld wanneer de verzoeker de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit wil vertragen of dwarsbomen of wanneer hij niet om internationale bescherming heeft verzocht in de lidstaat van eerste binnenkomst of in de lidstaat waar hij legaal verblijft, of wanneer een verzoeker van wie het verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft gedaan of die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt zonder verblijfsdocument wordt teruggenomen overeenkomstig de nieuwe door de Commissie in het kader van de Dublinverordening voorgestelde regels zonder dat hij aantoont dat hij zijn verplichtingen niet is nagekomen wegens omstandigheden waarop hij geen invloed heeft (artikel 40, lid 1).

Grensprocedures, die normaal het gebruik van detentie in de gehele procedure inhouden, blijven facultatief en kunnen worden toegepast voor het onderzoeken van de ontvankelijkheid of de gegrondheid van verzoeken op dezelfde gronden als in het kader van een versnelde behandelingsprocedure. Indien binnen vier weken geen beslissing is genomen, verwerft de verzoeker het recht om het grondgebied binnen te komen en er te blijven (artikel 41).

Gelet op het feit dat de versnelde behandelingsprocedure nu verplicht wordt, dat er bij de toepassing van de grensprocedure in de meeste gevallen sprake is van detentie, dat beide procedures een korte looptijd hebben en dat er geen automatisch schorsende werking uitgaat van een beslissing die in deze procedures wordt genomen, is het noodzakelijk dat alle procedurele waarborgen van toepassing zijn op de individuele verzoeker, met name het recht om te worden gehoord in een persoonlijk onderhoud, tolkdiensten en kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging (artikel 40, lid 1, en artikel 41, lid 1). De toepassing van deze procedures is beperkt wat niet-begeleide minderjarigen betreft (artikel 40, lid 5, en artikel 41, lid 5) en deze procedures kunnen niet worden toegepast op verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven, tenzij deze verzoekers passende steun in het kader van deze procedures kan worden geboden (artikel 19, lid 3).

Ontvankelijkheid van aanvragen

De algemene regel is dat een verzoek om internationale bescherming ten gronde moet worden onderzocht om te bepalen of een verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) 14 . Er hoeft geen onderzoek ten gronde te worden gevoerd wanneer een verzoek overeenkomstig dit voorstel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Dit voorstel bepaalt dat wanneer een van de in het voorstel vastgestelde ontvankelijkheidsgronden van toepassing is, het verzoek als niet-ontvankelijk moet worden afgewezen (artikel 36, lid 1) en het onderzoek niet langer dan een maand mag duren (artikel 34, lid 1). Voor de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig de door de Commissie in het kader van de Dublinverordening voorgestelde nieuwe regels, moet de eerste lidstaat waar een verzoek is ingediend de ontvankelijkheid van dat verzoek onderzoeken wanneer een land dat geen lidstaat is, als een voor de verzoeker veilig eerste land van asiel of veilig derde land wordt beschouwd. Met het oog op de efficiënte werking van het Dublinsysteem is in het voorstel bepaald dat het onderzoek van de gronden met betrekking tot het eerste land van asiel of veilig derde land niet langer dan tien werkdagen mag duren (artikel 34, lid 1, tweede alinea).

Een verzoek moet als niet-ontvankelijk worden beschouwd wanneer het een volgend verzoek is zonder nieuwe relevante elementen of bevindingen of wanneer een afzonderlijk verzoek van een echtgenoot, partner of begeleide minderjarige niet gerechtvaardigd wordt geacht (artikel 36, lid 1, onder c) en d)).

De gronden met betrekking tot het eerste land van asiel en veilig derde land mogen niet worden toegepast op personen die secundaire bescherming genieten en die zijn hervestigd overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake hervestiging) 15 indien zij besluiten de vluchtelingenstatus aan te vragen zodra zij zich op het grondgebied van de lidstaten bevinden.

De gevallen die onder de Dublinverordening vallen, met inbegrip van de gevallen waarin een andere lidstaat internationale bescherming heeft toegekend zoals bepaald in de voorgestelde Dublinhervorming, moeten worden behandeld in het kader van het Dublinsysteem (artikel 36, lid 2).

Wanneer uit een voorlopige beoordeling blijkt dat een verzoek kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond, mag het verzoek op die grond worden afgewezen zonder de ontvankelijkheid ervan te onderzoeken.

Aangezien de ontvankelijkheidsprocedure van zeer korte duur is en in bepaalde gevallen een beslissing, zoals die welke wordt genomen op basis van een reden die verband houdt met het eerste land van asiel, geen automatische schorsende werking heeft, is het noodzakelijk te waarborgen dat de individuele verzoeker alle procedurele waarborgen geniet, met name het recht om te worden gehoord in een persoonlijk onderhoud, tolkdiensten en kosteloze rechtsbijstand (artikel 36, lid 1). Er worden echter uitzonderingen op deze procedurele waarborgen gemaakt in het geval van volgende verzoeken.

Behandeling van volgende verzoeken

Dit voorstel verduidelijkt en vereenvoudigt de procedure inzake de behandeling van volgende verzoeken, en biedt tegelijk de nodige instrumenten om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om volgende verzoeken in te dienen. Een volgend verzoek is een verzoek dat door dezelfde verzoeker in een lidstaat wordt gedaan nadat een vorig verzoek is afgewezen door middel van een definitieve beslissing (artikel 42, lid 1). Een volgend verzoek is onderworpen aan een voorafgaand onderzoek om te bepalen of de verzoeker al dan niet nieuwe elementen of bevindingen heeft voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat hij voor erkenning als begunstigde van internationale bescherming in aanmerking komt (artikel 42, lid 2). Indien dit niet het geval is, moet het volgende verzoek worden afgewezen als niet-ontvankelijk of als kennelijk ongegrond indien het verzoek zo duidelijk ongegrond of bedrieglijk is dat het geen reële kans van slagen heeft (artikel 42, lid 5).

In dit voorstel is bepaald dat het voorafgaande onderzoek moet worden gevoerd op basis van schriftelijke toelichtingen en een persoonlijk onderhoud. Het persoonlijk onderhoud kan achterwege blijven wanneer uit de schriftelijke toelichtingen blijkt dat het verzoek geen relevante nieuwe elementen of bevindingen oplevert of dat het duidelijk ongegrond is en geen reële kans van slagen heeft (artikel 42, lid 3). Voorts geniet een verzoeker geen kosteloze rechtsbijstand tijdens de fase van het voorafgaande onderzoek (artikel 15, lid 3, onder c)).

In geval van volgende verzoeken is er geen automatische schorsende werking en kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het recht van het individu om op het grondgebied van een lidstaat te blijven wanneer een volgend verzoek als niet-ontvankelijk of duidelijk ongegrond wordt afgewezen, of in het geval van een tweede of later volgende verzoek, zodra een verzoek wordt gedaan in een lidstaat na een definitieve beslissing waarbij een vorig volgend verzoek als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond is afgewezen (artikel 43). De Commissie beschouwt deze aanpak als gerechtvaardigd aangezien het verzoek van de individuele verzoeker dan al zou zijn behandeld in het kader van de administratieve procedure alsook door een rechterlijke instantie en de verzoeker procedurele waarborgen zou hebben genoten, met inbegrip van een persoonlijk onderhoud, tolkdiensten en kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

"Veilig land"-begrippen

In haar mededeling van 6 april 2016 oordeelde de Commissie dat het gebruik van het "veilig land"-mechanisme een cruciaal aspect van een gemeenschappelijke benadering vormt. Met name heeft de Commissie aangekondigd dat zij de procedurele gevolgen van het begrip zou harmoniseren en de discretionaire bevoegdheid om het al dan niet te gebruiken zou intrekken.

Het gebruik van de begrippen eerste land van asiel en veilig derde land maakt het mogelijk bepaalde verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren wanneer bescherming had kunnen worden verkregen in een derde land (artikel 36, lid 1, onder a) en b)). De twee begrippen kunnen worden toegepast ten aanzien van een verzoeker na een afzonderlijk onderzoek dat een onderhoud over de ontvankelijkheid omvat.

Dit voorstel verduidelijkt de twee begrippen. Beide begrippen zijn gebaseerd op het bestaan van voldoende bescherming in de zin van het voorstel (artikelen  44 en 45). Het belangrijkste verschil tussen de twee begrippen betreft de individuele verzoeker. Terwijl volgens het begrip eerste land van asiel de verzoeker bescherming overeenkomstig het Verdrag van Genève of voldoende bescherming in dat derde land heeft genoten, en nog steeds een beroep kan doen op die bescherming, bestaat volgens het begrip veilig derde land voor de verzoeker de mogelijkheid om bescherming te ontvangen overeenkomstig de materiële normen van het Verdrag van Genève of voldoende bescherming overeenkomstig dit voorstel. Dit verschil is de reden waarom in dit voorstel, zoals in het huidige wetgevingskader, wordt voorzien in een automatische schorsende werking van beroep met betrekking tot een beslissing genomen op grond van het begrip veilig derde land, maar niet op grond van het begrip eerste land van asiel (artikel 53, lid 2, onder b)). Geoordeeld wordt dat er een hoger risico op een mogelijke schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) bestaat bij de toepassing van het begrip veilig derde land en daarom blijft de schorsende werking van het beroep noodzakelijk om een daadwerkelijk rechtsmiddel overeenkomstig artikel 13 te waarborgen.

In haar mededeling van 10 februari 2016 16 heeft de Commissie alle lidstaten ertoe aangemoedigd het begrip veilig derde land in hun nationale wetgeving op te nemen en de toepassing ervan voor te schrijven. In dit voorstel stelt de Commissie een geharmoniseerde EU-benadering van de toepassing ervan voor, met volledige inachtneming van de internationale verplichtingen die zijn verankerd in het Handvest, het EVRM en het Verdrag van Genève, teneinde te waarborgen dat het in alle lidstaten op dezelfde wijze wordt toegepast, en stelt zij voor dat veilige derde landen op het niveau van de Unie worden aangewezen via een toekomstige wijziging van deze verordening op basis van de in deze verordening vastgestelde voorwaarden en nadat een gedetailleerde, op feiten gebaseerde beoordeling is uitgevoerd die een inhoudelijk onderzoek en een brede raadpleging van de lidstaten en relevante belanghebbenden omvat (artikel 46). Het begrip veilig derde land kan in individuele gevallen echter ook rechtstreeks worden toegepast op basis van de in de verordening vastgestelde voorwaarden.

Het gebruik van het begrip veilig land van herkomst stelt een lidstaat in staat een verzoek te onderzoeken op basis van een weerlegbaar vermoeden dat het land van herkomst van de verzoeker veilig is. Het gebruik van dit begrip maakt het mogelijk dat verzoeken worden behandeld in het kader van de versnelde behandelingsprocedure (artikel 40, lid 1, onder e)) en dat wanneer een verzoek op deze grond als kennelijk ongegrond wordt afgewezen, het beroep geen automatisch schorsende werking heeft (artikel 53, lid 2, onder a)).

In september 2015 stelde de Commissie de goedkeuring voor van een verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst 17 om de snelle verwerking van verzoeken van personen uit deze landen te vergemakkelijken 18 . De Commissie is van mening dat de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst een integrerend deel van deze ontwerpverordening moet uitmaken. Daarom is in het onderhavige voorstel het voorstel van de Commissie voor een verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vervat met inbegrip van dezelfde lijst van landen op basis van dezelfde rechtvaardigingen als in dat voorstel, met kleine wijzigingen in de tekst om rekening te houden met de lopende besprekingen tussen de medewetgevers (artikel 48). Zodra de medewetgevers een overeenkomst hebben bereikt, moet het voorstel van de Commissie tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst worden vastgesteld. De definitieve tekst van die nieuwe verordening moet dan worden opgenomen in de verordening asielprocedures voordat deze laatste wordt aangenomen en de verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst moet worden ingetrokken.

Het doel is om over te gaan op volledig geharmoniseerde aanmerkingen van veilige landen van herkomst en veilige derde landen op het niveau van de Unie, op basis van voorstellen van de Commissie, bijgestaan door het Asielagentschap van de Europese Unie. Daarom bevat het voorstel een horizonclausule krachtens welke de lidstaten slechts tot vijf jaar na de inwerkingtreding van deze ontwerpverordening nationale aanmerkingen van veilige landen van herkomst en veilige derde landen mogen handhaven (artikel 50, lid 1).

Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel

Als algemene regel geldt dat een verzoeker om zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel te kunnen uitoefenen, hij het recht heeft om te blijven tot de termijn voor het instellen van een beroep in eerste instantie verstrijkt, voor zover een verzoeker dat recht uitoefent, in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel (artikel 54, lid 1). Slechts in een beperkt aantal gevallen is het mogelijk dat de schorsende werking van het beroep niet automatisch is en de individuele verzoeker de rechterlijke instantie dient te verzoeken de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit te schorsen, tenzij de rechterlijke instantie uit eigen beweging in die zin handelt. Wanneer een verzoek met een negatieve beslissing wordt afgewezen als kennelijk ongegrond of ongegrond in gevallen die onder de versnelde behandelingsprocedure of de grensprocedure vallen, als niet-ontvankelijk omdat de verzoeker uit een eerste land van asiel komt of het verzoek een volgend verzoek is wanneer een verzoek is afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, kan een rechterlijke instantie de verzoeker op zijn verzoek toestaan te blijven of de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit ambtshalve schorsen (artikel 54, lid 2). Wanneer een verzoeker een verder beroep instelt tegen een eerste of een volgende beslissing in beroep, heeft hij in beginsel geen recht om op het grondgebied van de lidstaten te blijven (artikel 54, lid 5).

Wanneer een uitzondering wordt gemaakt op het recht op een rechtsmiddel met een automatisch schorsende werking moeten de rechten van de verzoeker op passende wijze worden gewaarborgd door hem de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand aan te bieden, alsook door de verzoeker voldoende tijd te geven om zijn verzoek op te stellen en bij de rechterlijke instantie in te dienen. Bovendien moet de rechterlijke instantie, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld in M.S.S. v. België en Griekenland 19 , in een dergelijke context in staat zijn de feitelijke en juridische aspecten van de negatieve beslissing van de beslissingsautoriteit te onderzoeken. Rekening houdend met de uitspraak van het EHRM in I.M. v. Frankrijk 20 en die van het Hof van Justitie van de Europese Unie in Dörr 21 , en gelet op de strikte termijnen voor het instellen van beroep, stelt de Commissie voor de waarborgen die, in de richtlijn asielprocedures, enkel golden voor de grensprocedure, uit te breiden tot alle gevallen waarin een verzoeker afzonderlijk om voorlopige bescherming moet verzoeken (artikel 54, lid 3). Het moet de verzoeker worden toegestaan om op het grondgebied te blijven in afwachting van de procedure om te bepalen of hij al dan niet mag blijven. Die beslissing moet echter worden genomen binnen een maand nadat het beroep is ingesteld (artikel 54, lid 4).

Intrekking van de internationale bescherming

In haar voorstel voor een verordening asielnormen stelt de Commissie voor de regels inzake het opnieuw beoordelen van statussen aan te scherpen om te controleren of de criteria voor het verlenen van de status vervuld blijven door systematische en regelmatige nieuwe beoordelingen in te voeren. Dergelijke nieuwe beoordelingen moeten worden verricht wanneer er een significante wijziging is in het land van herkomst die wordt weerspiegeld in informatie over het land van herkomst op het niveau van de Unie en een door het Asielagentschap van de Europese Unie opgestelde gemeenschappelijke analyse en wanneer verblijfsvergunningen voor de eerste keer worden vernieuwd voor vluchtelingen en voor de eerste en tweede keer voor personen die subsidiaire bescherming genieten. De beslissingsautoriteiten zullen de status intrekken, beëindigen of weigeren te verlengen wanneer de bescherming moet ophouden te bestaan of wanneer er uitsluitingsgronden ontstaan nadat de bescherming is verleend. De procedure voor het intrekken van internationale bescherming in dit voorstel blijft grotendeels ongewijzigd ten opzichte van het bestaande wetgevingskader. In het licht van de voorgestelde regelmatige nieuwe beoordeling van statussen werd het noodzakelijk geacht de procedurele waarborgen voor de betrokkene te verbeteren door hem in de gelegenheid te stellen zijn zaak toe te lichten tijdens een persoonlijk onderhoud en niet enkel door middel van schriftelijke toelichtingen, zoals thans het geval is, en door de nodige tolkdiensten te verlenen (artikel 52, lid 1, onder b), en artikel 52, lid 4). De betrokkene blijft het recht op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging genieten (artikel 52, lid 4).

2016/0224 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, onder d),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Deze verordening heeft tot doel de procedurele regelingen van de lidstaten te stroomlijnen, te vereenvoudigen en te harmoniseren door de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie. Om die doelstelling te verwezenlijken, worden in Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad 22 een aantal materiële wijzigingen aangebracht en moet die richtlijn worden ingetrokken en door een verordening worden vervangen. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn moeten worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening.

(2)Een gemeenschappelijk asielbeleid, met een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna "het Verdrag van Genève" genoemd), is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor degenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken. Dit beleid moet gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid, inclusief de financiële gevolgen, tussen de lidstaten.

(3)Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is gebaseerd op gemeenschappelijke minimumnormen voor asielprocedures, erkenning en bescherming op het niveau van de Unie, opvangvoorzieningen en een systeem voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de asielzoekers. Hoewel er al vooruitgang is geboekt bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de erkenningspercentages, het soort bescherming dat wordt verleend en de materiële opvangvoorzieningen en prestaties voor personen die om internationale bescherming verzoeken of die internationale bescherming genieten. Deze verschillen zetten in grote mate aan tot secundaire bewegingen en ondermijnen het doel ervoor te zorgen dat alle verzoekers in een gemeenschappelijk Europees asielstelsel gelijk worden behandeld, waar ook in de Unie zij een verzoek indienen.

(4)In haar mededeling van 6 april 2016 23 heeft de Commissie de mogelijkheden uiteengezet om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te verbeteren; het gaat met name om het tot stand brengen van een duurzaam en billijk systeem voor het bepalen van de voor asielzoekers verantwoordelijke lidstaat, het verbeteren van het Eurodac-systeem, het zorgen voor een convergenter EU-asielstelsel, het voorkomen van secundaire bewegingen binnen de Unie en het vaststellen van een nieuw mandaat voor het Asielagentschap van de Europese Unie. Die mededeling is in lijn met de oproep van de Europese Raad van 18-19 februari 2016 24 om vooruitgang te boeken wat betreft de hervorming van het bestaande EU-kader teneinde een humaan en efficiënt asielbeleid te garanderen. Voorts worden in de mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn initiatiefverslag van 12 april 2016.

(5)Ten behoeve van de goede werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel moet de convergentie van de nationale asielstelsels aanzienlijk worden bevorderd. De bestaande ongelijksoortige asielprocedures in alle lidstaten moeten worden vervangen door een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, die in alle lidstaten van toepassing is overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (verordening asielnormen) 25 en garandeert dat de procedure snel en doeltreffend is. Verzoeken om internationale bescherming door onderdanen van derde landen en staatlozen moeten worden behandeld in een procedure waarvoor dezelfde regels gelden, ongeacht de lidstaat waar het verzoek is ingediend, teneinde voor de individuele verzoeker billijkheid in de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming, duidelijkheid en rechtszekerheid te garanderen.

(6)Een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming moet helpen om de secundaire bewegingen van personen die om internationale bescherming verzoeken tussen de lidstaten te beperken, wanneer die stromen worden veroorzaakt door verschillen in de wetgeving, doordat de bestaande discretionaire bepalingen door geharmoniseerde regels worden vervangen, en de rechten en verplichtingen van verzoekers en de gevolgen van de niet-nakoming van die verplichtingen worden verduidelijkt; een gemeenschappelijke procedure moet gelijkwaardige voorwaarden tot stand brengen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen) in de lidstaten.

(7)Deze verordening moet van toepassing zijn op alle verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied van de lidstaten, daaronder begrepen aan de buitengrens, op de territoriale zee of in de transitzones van de lidstaten worden gedaan, en op de intrekking van internationale bescherming. Personen die internationale bescherming zoeken en zich op de territoriale zee van een lidstaat bevinden, moeten aan land worden gebracht en hun verzoeken moeten overeenkomstig deze verordening worden behandeld.

(8)Deze verordening moet van toepassing zijn op verzoeken om internationale bescherming in een procedure waarin wordt onderzocht of de verzoeker in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen). Naast de internationale bescherming kunnen de lidstaten op grond van hun nationale recht ook andere nationale humanitaire statussen toekennen aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus. Om de procedures in de lidstaten te stroomlijnen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om deze verordening ook toe te passen op verzoeken om andere soorten bescherming.

(9)Wat betreft de behandeling van personen die onder deze verordening vallen, zijn de lidstaten gebonden aan hun verplichtingen op grond van instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn.

(10)Er moet gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie om de lidstaten passende ondersteuning te bieden bij de toepassing van deze verordening, in het bijzonder die lidstaten die met specifieke en onevenredige druk op hun asiel- en opvangstelsels worden geconfronteerd.

(11)Het Asielagentschap van de Europese Unie moet de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand bieden voor de toepassing van deze verordening, met name door deskundigen ter beschikking te stellen die de nationale autoriteiten helpen bij het ontvangen, registreren en behandelen van verzoeken om internationale bescherming, en door actuele informatie over derde landen te verstrekken, waaronder informatie over landen van herkomst en aanwijzingen over de situatie in specifieke landen van herkomst. De lidstaten moeten bij de toepassing van deze verordening de operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken van het Asielagentschap van de Europese Unie in acht nemen.

(12)Teneinde ervoor te zorgen dat personen die bescherming behoeven als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt, correct als zodanig worden erkend, moet elke verzoeker daadwerkelijk toegang hebben tot de procedure, in de gelegenheid worden gesteld om met de verantwoordelijke autoriteiten samen te werken en te communiceren om de voor zijn zaak relevante feiten uiteen te zetten, en over voldoende procedurele waarborgen beschikken om zijn rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden.

(13)De verzoeker moet daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om alle relevante elementen waarover hij beschikt, aan de beslissingsautoriteit uiteen te zetten. De verzoeker moet daarom het recht hebben, behoudens beperkte uitzonderingen, op een persoonlijk onderhoud over de ontvankelijkheid of over de gegrondheid van zijn verzoek, naar gelang. Het recht op een persoonlijk onderhoud kan slechts daadwerkelijk worden uitgeoefend, indien de verzoeker door een tolk wordt bijgestaan en in de gelegenheid wordt gesteld om de gronden voor zijn verzoek uitvoerig toe te lichten. De verzoeker moet voldoende tijd voor voorbereiding en overleg met zijn juridisch adviseur of raadsman worden geboden, en mag tijdens het onderhoud door de juridisch adviseur of raadsman worden bijgestaan. Het persoonlijke onderhoud moet plaatsvinden in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding wordt gewaarborgd, en worden gevoerd door op passende wijze opgeleid en bevoegd personeel, onder meer, zo nodig, personeel van autoriteiten van andere lidstaten of deskundigen van het Asielagentschap van de Europese Unie. Er kan enkel van een persoonlijk onderhoud worden afgezien indien de beslissingsautoriteit een positieve beslissing over het verzoek gaat nemen of van oordeel is dat de verzoeker niet persoonlijk gehoord kan worden als gevolg van aanhoudende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Omdat het persoonlijke onderhoud een wezenlijk onderdeel van de behandeling van het verzoek vormt, moet het onderhoud worden opgenomen en moeten de verzoekers en hun juridische adviseurs toegang krijgen tot de opname, alsook tot het verslag of de transcriptie van het onderhoud, voordat de beslissingsautoriteit beslist of, in het geval van een versnelde behandelingsprocedure, op hetzelfde tijdstip waarop wordt beslist.

(14)Het is zowel in het belang van de lidstaten als van de verzoekers om te garanderen dat behoeften aan internationale bescherming al in de fase van de administratieve procedure correct worden erkend door kwalitatief hoogwaardige informatie en juridische ondersteuning die tot efficiëntere en betere beslissingen leidt. Toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging moeten daarom een integraal onderdeel vormen van de gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming. Om de rechten van de verzoeker doeltreffend te beschermen, in het bijzonder het recht van verdediging en het billijkheidsbeginsel, en ten behoeve van de proceseconomie, moeten de verzoekers, op hun verzoek en onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging krijgen tijdens de administratieve procedure en in de beroepsprocedure. De kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging moeten worden geboden door personen die daartoe krachtens het nationale recht bevoegd zijn.

(15)Sommige verzoekers kunnen bijzondere procedurele waarborgen behoeven, op grond van, onder meer, hun leeftijd, geslacht, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, handicap, ernstige ziekte, psychische aandoeningen of als gevolg van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek, seksueel of gendergerelateerd geweld. Het is noodzakelijk om systematisch te beoordelen of een individuele verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft, en dat die vaststelling van die verzoekers zo vroeg mogelijk gebeurt zodra een verzoek gedaan is en voordat een beslissing is genomen.

(16)Om ervoor te zorgen dat zo vroeg mogelijk wordt vastgesteld dat verzoekers bijzondere procedurele waarborgen behoeven, moet het personeel van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken, op passende wijze worden opgeleid om tekenen van kwetsbaarheid op te merken en moet het daartoe passende instructies krijgen. Verdere maatregelen betreffende de herkenning en documentatie van symptomen en tekenen van foltering of andere ernstige vormen van fysiek of psychisch geweld, inclusief seksueel geweld, in onder deze verordening vallende procedures moeten onder meer gebaseerd zijn op het Handboek betreffende het effectief onderzoeken en documenteren van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Protocol van Istanbul) (Manual on Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment).

(17)Voor verzoekers van wie is vastgesteld dat zij bijzondere procedurele waarborgen behoeven, moet worden voorzien in passende steun, met inbegrip van voldoende tijd, om de nodige voorwaarden tot stand te brengen waaronder zij daadwerkelijk toegang hebben tot procedures en de elementen ter staving van hun verzoek om internationale bescherming kunnen uiteenzetten. Indien het in het kader van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure niet mogelijk is om passende steun te verlenen, moet een verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft, van die procedures worden vrijgesteld. In het geval van een behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen die gezien hun aard een beletsel voor de toepassing van een versnelde procedure of een grensprocedure kunnen vormen, moet dat ook te betekenen dat de verzoeker aanvullende waarborgen krijgt in gevallen waarin zijn beroep niet automatisch een schorsende werking heeft, teneinde de voorziening in rechte in de specifieke omstandigheden van de verzoeker doeltreffend te maken.

(18)Om een wezenlijke gelijkheid tussen vrouwelijke en mannelijke verzoekers te garanderen, moeten behandelingsprocedures genderinclusief zijn. Met name het persoonlijke onderhoud moet zodanig worden georganiseerd dat zowel vrouwelijke als mannelijke verzoekers kunnen spreken over hun ervaringen, in gevallen waarin zij op basis van gender zijn vervolgd. Vrouwen moeten daartoe daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om een apart onderhoud te hebben, zonder hun echtgenoot, partner of andere familieleden. Indien mogelijk moeten vrouwen en meisjes vrouwelijke tolken en interviewers hebben. Medische onderzoeken van vrouwen en meisjes moeten door vrouwelijke artsen worden verricht, met name gelet op het feit dat de verzoeker het slachtoffer kan zijn geweest van gendergerelateerd geweld. Er moet terdege rekening worden gehouden met de complexiteit van gendergerelateerde verzoeken in procedures op basis van het begrip eerste land van asiel, het begrip veilig derde land, het begrip veilig land van herkomst en in het begrip volgende verzoeken.

(19)Indien in het kader van de behandeling van een verzoek een verzoeker wordt gefouilleerd, moet de fouillering worden gedaan door een persoon van hetzelfde geslacht. Dit moet onverlet laten dat een fouillering kan plaatsvinden om veiligheidsredenen op basis van het nationale recht.

(20)Het belang van het kind moet bij de toepassing van deze verordening een eerste overweging van de lidstaten zijn, overeenkomstig artikel 24 van het Handvest en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989. Bij het beoordelen van het belang van het kind moeten de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met inbegrip van diens achtergrond, terdege in aanmerking nemen. Gelet op artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind betreffende het recht van het kind om te worden gehoord, stelt de beslissingsautoriteit een minderjarige in de gelegenheid om een persoonlijk onderhoud te hebben, tenzij dit kennelijk niet in het belang van het kind is.

(21)De gemeenschappelijke procedure stroomlijnt de termijnen voor de toegang van een persoon tot de procedure, voor de behandeling van het verzoek door de beslissingsautoriteit alsook voor de behandeling van beroepen in eerste instantie door rechterlijke instanties. Omdat het risico bestaat dat de toegang tot de procedure en de behandeling van verzoeken door een onevenredig aantal gelijktijdige verzoeken vertraging oplopen, kan er soms behoefte zijn aan flexibiliteit om die termijnen uitzonderlijk te verlengen. Om een doeltreffende procesbeheersing te garanderen, moet een verlenging van die termijnen echter een laatste redmiddel zijn, aangezien de lidstaten regelmatig hun behoeften moeten inventariseren om een efficiënt asielstelsel in stand te houden, onder meer door zo nodig noodplannen op te stellen, en aangezien het Asielagentschap van de Europese Unie de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand moet bieden. Indien de lidstaten voorzien dat zij niet in staat zijn om de vastgestelde termijnen in acht te nemen, moeten zij het Asielagentschap van de Europese Unie om bijstand verzoeken. Indien dat verzoek niet wordt gedaan en het asielstelsel in een lidstaat vanwege de onevenredige druk dermate onwerkzaam wordt dat de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in het gedrang komt, kan het Agentschap, op basis van een uitvoeringsbesluit van de Commissie, maatregelen ter ondersteuning van die lidstaat nemen.

(22)De toegang tot de gemeenschappelijke procedure moet op een aanpak in drie stappen gebaseerd zijn, bestaande uit het doen, het registreren en het indienen van een verzoek. Het doen van een verzoek is de eerste stap die de toepassing van deze verordening in gang zet. Een onderdaan van een derde land of een staatloze wordt geacht een verzoek te hebben gedaan wanneer hij de wens uitdrukt om internationale bescherming van een lidstaat te ontvangen. Die wens mag in elke vorm worden uitgedrukt en de individuele verzoeker hoeft niet noodzakelijkerwijs specifieke woorden als internationale bescherming, asiel of subsidiaire bescherming te gebruiken. Het bepalende element moet zijn dat de onderdaan van een derde land of de staatloze uitdrukking geeft aan zijn vrees voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar zijn land van herkomst of, in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had. In geval van twijfel of een bepaalde verklaring mag worden opgevat als een verzoek om internationale bescherming, moet de onderdaan van een derde land of de staatloze uitdrukkelijk worden gevraagd of hij internationale bescherming wenst te ontvangen. Zodra de verzoeker een verzoek doet, moet hij de rechten uit hoofde van deze verordening en Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen) 26 genieten.

(23)Een verzoek moet worden geregistreerd zodra het is gedaan. In deze fase moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken, waaronder grenswachters, politie, immigratiediensten en autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor detentiecentra, het verzoek registreren samen met de persoonlijke gegevens van de individuele verzoeker. Die autoriteiten moeten de verzoeker informeren over zijn rechten en verplichtingen, alsook over de gevolgen voor de verzoeker ingeval hij die verplichtingen niet nakomt. De verzoeker moet een document ontvangen waarin wordt verklaard dat een verzoek is gedaan. De termijn voor de indiening van een verzoek begint te lopen vanaf het tijdstip waarop een verzoek geregistreerd is.

(24)De indiening van het verzoek is de handeling die het verzoek om internationale bescherming formaliseert. De verzoeker moet de nodige informatie ontvangen over hoe en wanneer hij zijn verzoek moet indienen, en moet daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om dat te doen. In deze fase moet hij alle elementen voorleggen waarover hij beschikt ter staving en ter vervollediging van het verzoek. De termijn voor de administratieve procedure begint te lopen vanaf het tijdstip waarop een verzoek ingediend is. De verzoeker moet op dat ogenblik een document ontvangen waarin zijn status als verzoeker wordt bevestigd, en dat geldig moet zijn voor de duur van zijn recht om te blijven op het grondgebied van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.

(25)De verzoeker moet tijdig terdege worden geïnformeerd over zijn rechten en verplichtingen in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijs mag worden geacht te begrijpen. Als de verzoeker, bijvoorbeeld, weigert mee te werken met de nationale autoriteiten door de voor de behandeling van zijn verzoek vereiste gegevens voor te leggen en door zijn vingerafdrukken en gezichtsopname niet af te staan, of nalaat zijn verzoek binnen de vastgestelde termijn in te dienen, kan het verzoek worden afgewezen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien; daarom is het noodzakelijk dat de verzoeker wordt geïnformeerd over de gevolgen van de niet-nakoming van die verplichtingen.

(26)Om hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening te kunnen nakomen, moet het personeel van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken, op het gebied van internationale bescherming een adequate kennis hebben of de nodige opleiding hebben gekregen, onder meer met de steun van het Asielagentschap van de Europese Unie. Zij moeten ook adequate middelen en instructies krijgen om hun taken doeltreffend uit te voeren.

(27)Om de toegang tot de procedure aan grensdoorlaatposten en in detentiecentra te vergemakkelijken, moet informatie ter beschikking worden gesteld over de mogelijkheid om om internationale bescherming te verzoeken. Via tolkdiensten moet worden gezorgd voor de elementaire communicatie die noodzakelijk is voor de bevoegde instanties om te kunnen begrijpen of personen de wens uitdrukken om internationale bescherming te ontvangen.

(28)Deze verordening moet voorzien in de mogelijkheid voor verzoekers om een verzoek in te dienen namens hun echtgenoot, partner in een stabiele en duurzame relatie, ten laste komende meerderjarigen en minderjarigen. Die optie maakt het mogelijk dat die verzoeken gezamenlijk worden behandeld. Het recht van elke persoon om internationale bescherming te zoeken, wordt gewaarborgd door het feit dat als de verzoeker niet binnen de vastgestelde termijn voor de indiening van een verzoek een verzoek namens de echtgenoot, partner, ten laste komende meerderjarige of minderjarige indient, de echtgenoot of partner dit nog altijd in eigen naam kan doen, en de ten laste komende meerderjarige of minderjarige door de beslissingsautoriteit moet worden bijgestaan. Als een afzonderlijk verzoek niet gerechtvaardigd is, moet het echter als niet-ontvankelijk worden beschouwd.

(29)Om ervoor te zorgen dat niet-begeleide minderjarigen daadwerkelijk toegang tot de procedure hebben, moet er voor hen altijd een voogd worden aangesteld. De voogd moet een persoon zijn of een vertegenwoordiger van een organisatie die is aangewezen om de niet-begeleide minderjarige bij te staan en door de procedure te leiden teneinde het belang en het algemeen welzijn van het kind te waarborgen. Zo nodig moet de voogd in rechte optreden ten behoeve van de minderjarige. Om de niet-begeleide minderjarigen doeltreffende steun te verlenen, mogen voogden niet voor een onevenredig aantal niet-begeleide minderjarigen tegelijkertijd worden aangesteld. De lidstaten moeten entiteiten of personen benoemen die de voogden ondersteunen bij de uitvoering van hun taken, en verantwoordelijk zijn voor het toezicht op en de monitoring van de uitvoering van hun taken. Een niet-begeleide minderjarige moet een verzoek indienen in eigen naam of via de voogd. Om de rechten en procedurele waarborgen van een niet-begeleide minderjarige te vrijwaren, moet de termijn waarbinnen hij een verzoek moet indienen, beginnen te lopen vanaf het tijdstip waarop zijn voogd is aangesteld en zij elkaar ontmoeten. Indien de voogd het verzoek niet binnen de vastgestelde termijn indient, moet de niet-begeleide minderjarige in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in eigen naam in te dienen met de bijstand van de beslissingsautoriteit. Het feit dat een niet-begeleide minderjarige ervoor kiest om een verzoek in eigen naam in te dienen, mag niet uitsluiten dat voor hem een voogd wordt aangesteld.

(30)Om de rechten van de verzoekers te waarborgen, moeten alle beslissingen over verzoeken om internationale bescherming worden genomen op basis van de feiten, op objectieve en onpartijdige wijze en op individuele basis na een grondige behandeling waarbij rekening wordt gehouden met alle door de verzoeker verstrekte gegevens en de individuele omstandigheden van de verzoeker. Om een zorgvuldige behandeling van een verzoek te garanderen, moet de beslissingsautoriteit rekening houden met relevante, precieze en actuele informatie over de situatie in het land van herkomst van de verzoeker die bij het Asielagentschap van de Europese Unie en andere bronnen zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen is ingewonnen. De beslissingsautoriteit moet ook rekening houden met alle relevante gemeenschappelijke analyses van informatie over het land van herkomst die door het Asielagentschap van de Europese Unie zijn opgesteld. Een uitstel van het afronden van de procedure moet volledig in overeenstemming zijn met de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen) en met het recht op behoorlijk bestuur, onverminderd de efficiëntie en de billijkheid van de procedure uit hoofde van deze verordening.

(31)Om de rechten van de verzoeker te waarborgen, moet een beslissing over zijn verzoek schriftelijk worden meegedeeld. Indien de beslissing geen internationale bescherming toekent, moeten de verzoeker de redenen voor de beslissing worden gegeven en informatie over de gevolgen van de beslissing alsook over de wijze waarop die beslissing kan worden aangevochten. Onverminderd het recht van de verzoeker om te blijven en het beginsel van non-refoulement, kan een dergelijk besluit een terugkeerbesluit omvatten, of vergezeld gaan van een terugkeerbesluit, dat overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad is uitgevaardigd.  27  

(32)Het is noodzakelijk dat beslissingen over verzoeken om internationale bescherming worden genomen door autoriteiten waarvan het personeel op het gebied van internationale bescherming over een adequate kennis beschikt en de nodige opleiding heeft gekregen, en dat zij hun activiteiten verrichten met inachtneming van de toepasselijke ethische beginselen. Dit moet gelden voor het personeel van autoriteiten van andere lidstaten en deskundigen van het Asielagentschap van de Europese Unie die worden ingezet om de beslissingsautoriteit van een lidstaat bij te staan bij de behandeling van verzoeken om internationale bescherming.

(33)Onverminderd het gegeven dat een verzoek om internationale bescherming adequaat en volledig moet worden behandeld, is het in het belang van zowel de lidstaten als de verzoekers dat een beslissing zo snel mogelijk wordt genomen. Er moeten maximumtermijnen voor de duur van de administratieve procedure alsook voor het beroep in eerste instantie worden vastgesteld om de procedure voor internationale bescherming te stroomlijnen. Op die manier moeten verzoekers in alle lidstaten een beslissing over hun verzoek kunnen ontvangen binnen de kortst mogelijke termijn, waardoor een snelle en efficiënte procedure wordt gewaarborgd.

(34)Teneinde in bepaalde gevallen de totale duur van de procedure in te korten, moeten de lidstaten over de flexibiliteit beschikken om, in overeenstemming met hun nationale behoeften, een verzoek met voorrang boven andere, eerder ingediende verzoeken te behandelen, zonder van de normaal toepasselijke procedurele termijnen, beginselen en waarborgen af te wijken.

(35)Vóór de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (Dublinverordening) 28 , moet de eerste lidstaat waar een verzoek is ingediend de ontvankelijkheid van dat verzoek onderzoeken wanneer een land dat geen lidstaat is, als een voor de verzoeker eerste land van asiel of veilig derde land wordt beschouwd. Daarnaast moet een verzoek als niet-ontvankelijk worden beschouwd wanneer het een volgend verzoek is zonder nieuwe relevante elementen of bevindingen of wanneer een afzonderlijk verzoek van een echtgenoot, partner, ten laste komende meerderjarige of minderjarige niet gerechtvaardigd wordt geacht.

(36)Het begrip eerste land van asiel moet worden toegepast als een grond voor niet-ontvankelijkheid indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een ander land bescherming zou toekennen overeenkomstig de materiële normen van het Verdrag van Genève of de verzoeker in dat land voldoende bescherming zou genieten. De lidstaten hoeven met name een verzoek niet ten gronde te behandelen indien een eerste land van asiel de verzoeker de vluchtelingenstatus of anderszins voldoende bescherming heeft verleend. De lidstaten mogen alleen op die basis handelen indien zij zich ervan hebben vergewist, onder meer, zo nodig of waar van toepassing, op basis van garanties die zij van het betrokken derde land hebben ontvangen, dat de verzoeker in dat land bescherming heeft genoten en zal blijven genieten overeenkomstig het Verdrag van Genève, of op andere wijze voldoende bescherming heeft genoten en zal blijven genieten, met name met betrekking tot het recht op legaal verblijf, passende toegang tot de arbeidsmarkt, opvangfaciliteiten, gezondheidszorg en onderwijs, en het recht op gezinshereniging in overeenstemming met de internationale mensenrechtennormen.

(37)Het begrip veilig derde land moet worden toegepast als een grond voor niet-ontvankelijkheid indien redelijkerwijs mag worden verwacht dat de verzoeker, door een band met het derde land, onder meer een land waardoor hij is gereisd, bescherming in dat land zoekt, en er gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker in dat land zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten. De lidstaten mogen alleen op die basis handelen indien zij zich ervan hebben vergewist, onder meer, zo nodig of waar van toepassing, op basis van garanties die zij van het betrokken derde land hebben ontvangen, dat de verzoeker de mogelijkheid zal hebben om bescherming te ontvangen overeenkomstig de materiële normen van het Verdrag van Genève, of voldoende bescherming zal genieten, met name met betrekking tot het recht op legaal verblijf, passende toegang tot de arbeidsmarkt, opvangfaciliteiten, gezondheidszorg en onderwijs, en het recht op gezinshereniging in overeenstemming met de internationale mensenrechtennormen.

(38)Een verzoek om internationale bescherming moet ten gronde worden behandeld om te bepalen of een verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen). Een verzoek hoeft niet ten gronde te worden behandeld indien het overeenkomstig deze verordening niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Indien uit een voorlopige beoordeling blijkt dat een verzoek kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond, mag het echter op die grond worden afgewezen zonder de ontvankelijkheid ervan te onderzoeken.

(39)De behandeling van een verzoek moet worden versneld en afgerond binnen een termijn van ten hoogste twee maanden in de gevallen waarin het kennelijk ongegrond is omdat het om een oneigenlijk verzoek gaat, onder meer wanneer een verzoeker uit een veilig land van herkomst komt of een verzoeker enkel een verzoek indient om de uitvoering te vertragen of te dwarsbomen van een terugkeerbesluit, of wanneer de nationale veiligheid of de openbare orde ernstig in het gedrang komt, indien de verzoeker niet om internationale bescherming verzoekt in de lidstaat van eerste binnenkomst of in de lidstaat waar hij legaal verblijft, of indien een verzoeker van wie het verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft gedaan of die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt zonder verblijfsdocument wordt teruggenomen overeenkomstig de Dublinverordening. In het laatste geval mag de behandeling van het verzoek niet worden versneld als de verzoeker gemotiveerde redenen kan aanvoeren voor het verlaten van de andere lidstaat zonder toestemming, voor het doen van een verzoek in een andere lidstaat of voor het feit dat hij anderszins onbeschikbaar was voor de bevoegde autoriteiten, bijvoorbeeld omdat hij niet adequaat en tijdig over zijn verplichtingen was geïnformeerd. Voorts mag voor niet-begeleide minderjarigen slechts binnen de beperkte omstandigheden die in deze verordening zijn vastgesteld, een versnelde behandelingsprocedure worden toegepast.

(40)Veel verzoeken om internationale bescherming worden gedaan aan de grens of in een transitzone van een lidstaat voordat een beslissing over de toegang van de verzoeker is genomen. De lidstaten moeten een behandeling van de ontvankelijkheid of een behandeling ten gronde van de zaak kunnen invoeren om aldaar in welbepaalde omstandigheden een beslissing te kunnen nemen over zulke verzoeken. De grensprocedure mag niet langer duren dan vier weken en na die termijn moeten verzoekers toegang krijgen tot het grondgebied van de lidstaat. Alleen wanneer onevenredig grote aantallen verzoekers aan de grenzen of in een transitzone hun verzoeken indienen, mag de grensprocedure ook worden toegepast op plaatsen nabij de grens of de transitzone. Voor niet-begeleide minderjarigen mag slechts binnen de beperkte omstandigheden die in deze verordening zijn vastgesteld, een grensprocedure worden toegepast.

(41)Het begrip openbare orde kan onder meer een veroordeling wegens een ernstig misdrijf bestrijken.

(42)Zolang een verzoeker gegronde redenen kan aanvoeren, hoeft het ontbreken van documenten bij binnenkomst of het gebruik van vervalste documenten op zich niet te leiden tot automatische toepassing van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure.

(43)Indien een verzoeker hetzij uitdrukkelijk uit eigen beweging zijn verzoek intrekt, hetzij de verplichtingen die uit deze verordening, Verordening (EU) nr. XXX/XXX (Dublinverordening) of Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen) voortvloeien, niet nakomt en daardoor zijn verzoek impliciet intrekt, hoeft het verzoek niet verder te worden behandeld en moet het worden afgewezen als uitdrukkelijk ingetrokken of als een verzoek waarvan is afgezien, en alle verzoeken in de lidstaat door dezelfde verzoeker na die beslissing moeten worden beschouwd als een volgend verzoek. De impliciete intrekking mag echter niet automatisch zijn: de verzoeker moet in de gelegenheid worden gesteld om zich bij de beslissingsautoriteit te melden en aan te tonen dat het verzuim om die verplichtingen na te komen te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft.

(44)Indien een verzoeker een volgend verzoek doet zonder nieuwe bewijzen of bevindingen voor te leggen die de kans aanzienlijk groter maken dat hij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet, of die verband houden met de redenen waarom het eerdere verzoek niet-ontvankelijk is verklaard, mag dat volgend verzoek niet aan een nieuwe volledige behandelingsprocedure worden onderworpen. In die gevallen moeten verzoeken na een voorlopige behandeling als niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond worden afgewezen op grond van het beginsel van het gezag van gewijsde, indien het verzoek zo duidelijk ongegrond of oneerlijk is dat het geen reële kans van slagen heeft. De voorlopige behandeling vindt plaats op grond van schriftelijke opmerkingen en een persoonlijk onderhoud; van het persoonlijke onderhoud kan echter worden afgezien wanneer het op grond van de schriftelijke opmerkingen duidelijk is dat het verzoek niet tot nieuwe relevante elementen of bevindingen leidt of dat het duidelijk ongegrond is en geen reële kans van slagen heeft. In geval van volgende verzoeken kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het recht van het individu om op het grondgebied van een lidstaat te blijven nadat een volgend verzoek als niet-ontvankelijk of ongegrond wordt afgewezen, of in het geval van een tweede of later volgende verzoek, zodra een verzoek wordt gedaan in een lidstaat na een definitieve beslissing waarbij een vorig volgend verzoek als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond is afgewezen.

(45)Fundamenteel voor de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming is de veiligheid van de verzoeker in zijn land van herkomst. Omdat Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen) streeft naar een hoog niveau van convergentie van de normen om onderdanen van derde landen en staatlozen in aanmerking te nemen voor erkenning als personen die internationale bescherming genieten, stelt deze verordening gemeenschappelijke criteria vast om derde landen als veilige landen van herkomst aan te merken; omdat de toepassing van het begrip veilig land van herkomst moet worden versterkt als een wezenlijk instrument om verzoeken die waarschijnlijk ongegrond zijn, sneller te verwerken, stelt deze verordening een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vast. 

(46)Het feit dat een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vermeld is, kan geen absolute waarborg vormen voor de veiligheid van de onderdanen van dat land en maakt daarom niet een passende individuele behandeling van hun verzoeken om internationale bescherming overbodig. De aard van de aan de aanmerking ten grondslag liggende beoordeling impliceert dat er enkel rekening kan worden gehouden met de algemene civiele, juridische en politieke omstandigheden in dat land en met het feit dat actoren van vervolging, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de praktijk worden gestraft wanneer zij in dat land schuldig worden bevonden. Indien een verzoeker geldige redenen aanvoert om het land in zijn bijzondere omstandigheden als niet-veilig te beschouwen, kan daarom de aanmerking van het land als veilig niet langer als voor hem ter zake doende worden beschouwd.

(47)Wat de aanmerking op het niveau van de Unie van veilige derde landen betreft, voorziet deze verordening in een dergelijke aanmerking. Derde landen moeten op het niveau van de Unie als veilige derde landen worden aangemerkt door middel van een wijziging van deze verordening op basis van de in deze verordening vastgestelde voorwaarden en nadat een gedetailleerde, op feiten gebaseerde beoordeling is uitgevoerd die een inhoudelijk onderzoek en een brede raadpleging van de lidstaten en relevante belanghebbenden omvat.

(48)De vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst en een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige derde landen moet een antwoord bieden op sommige van de bestaande verschillen tussen de nationale lijsten van veilige landen van de lidstaten. Hoewel de lidstaten bevoegd moeten blijven om wetgeving toe te passen of in te voeren die het mogelijk maakt om op nationaal niveau andere derde landen dan die welke op het niveau van de Unie als veilige derde landen zijn aangemerkt, of die welke op de gemeenschappelijke EU-lijst vermeld zijn, als veilige landen van herkomst aan te merken, moet de vaststelling van een dergelijke gemeenschappelijke aanmerking of lijst ervoor zorgen dat het begrip door alle lidstaten op eenvormige wijze wordt toegepast met betrekking tot verzoekers wier landen van herkomst op deze lijst staan of die een band met een veilig derde land hebben. Dit moet een eenvormige toepassing van de procedures vergemakkelijken en daardoor ook secundaire bewegingen van verzoekers om internationale bescherming tegengaan. Daarom moet de mogelijkheid om nationale lijsten of aanmerkingen te gebruiken aflopen binnen een termijn van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

(49)De Commissie moet regelmatig de situatie in derde landen die op het niveau van de Unie als veilige derde landen zijn aangemerkt of die op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vermeld zijn, evalueren met de hulp van het Asielagentschap van de Europese Unie. In geval van een plotselinge verslechtering in de situatie van een dergelijk derde land, moet de Commissie de aanmerking op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of de vermelding van dat derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst kunnen schorsen voor een beperkte termijn door middel van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarenboven moet de Commissie in dat geval binnen drie maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling waarbij het derde land wordt geschorst, een wijziging voorstellen om het derde land niet langer op het niveau van de Unie als een veilig derde land aan te merken of om dat derde land te schrappen uit de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.

(50)Bij deze onderbouwde beoordeling moet de Commissie rekening houden met een reeks beschikbare informatiebronnen, waaronder met name de jaarlijkse voortgangsverslagen van de Commissie voor derde landen die door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat zijn aangewezen, regelmatige verslagen van de Europese Dienst voor extern optreden en de informatie van de lidstaten, het Asielagentschap van de Europese Unie, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. De Commissie moet de schorsing van de aanmerking op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of de vermelding een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst met een termijn van zes maanden kunnen verlengen, met een mogelijkheid om die verlenging eenmaal te hernieuwen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(51)Indien de geldigheidsduur van de gedelegeerde handeling en de verlengingen verstrijkt zonder dat een nieuwe gedelegeerde handeling is vastgesteld, mag de aanmerking op het niveau van de Unie van het derde land als veilig derde land of de vermelding op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst niet langer geschorst zijn. Dit laat alle voorgestelde wijzigingen voor de schrapping van het derde land uit de lijsten onverlet.

(52)De Commissie moet de situatie in derde landen die uit de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst of veilige derde landen zijn geschrapt, regelmatig evalueren met de hulp van het Asielagentschap van de Europese Unie, onder meer indien een lidstaat de Commissie meedeelt dat hij op basis van een onderbouwde beoordeling van oordeel is dat een derde land na veranderingen in de situatie van dat land opnieuw voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld om het als veilig aan te merken. In een dergelijk geval kunnen de lidstaten dat derde land alleen op nationaal niveau als een veilig land van herkomst of een veilig derde land aanmerken, zolang de Commissie tegen die aanmerking geen bezwaar maakt. Indien de Commissie van oordeel is dat aan deze voorwaarden voldaan is, kan zij een wijziging voorstellen aan de aanmerking op het niveau van de Unie van veilige derde landen of aan de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst zodat het derde land wordt toegevoegd.

(53)Naar aanleiding van de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 20 juli 2015, tijdens welke de lidstaten zijn overeengekomen dat prioriteit moet worden gegeven aan een beoordeling door alle lidstaten van de veiligheid van de Westelijke Balkan, heeft het Asielagentschap van de Europese Unie op 2 september 2015 een vergadering van deskundigen georganiseerd met de lidstaten waarop er een brede consensus over werd bereikt dat Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kosovo* 29 , de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Servië zijn aan te merken als veilige landen van herkomst in de zin van deze verordening.

(54)Op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder met name verslagen van de Europese Dienst voor extern optreden en informatie van de lidstaten, het Asielagentschap van de Europese Unie, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties, wordt een aantal derde landen als veilig land van herkomst aangemerkt.

(55)In Albanië vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in vier van de in totaal 150 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 7,8 % (1040) van de asielaanvragen van burgers van Albanië gegrond was. Ten minste acht lidstaten hebben Albanië als veilig land van herkomst aangemerkt. Albanië is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen. Op het tijdstip van aanmerking luidde het oordeel dat Albanië voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen, en Albanië moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(56)In Bosnië en Herzegovina bepaalt de grondwet de wijze waarop de verschillende bevolkingsgroepen van het land de macht onderling delen. De materiële en procedurele wetgeving op het gebied van mensenrechten en antidiscriminatie, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, vormt een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in vijf van de in totaal 1196 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 4,6 % (330) van de asielaanvragen van burgers van Bosnië en Herzegovina gegrond was. Ten minste negen lidstaten hebben Bosnië en Herzegovina als veilig land van herkomst aangemerkt.

(57)In de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in zes van de in totaal 502 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 0,9 % (70) van de asielaanvragen van burgers van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië gegrond was. Ten minste zeven lidstaten hebben de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië als veilig land van herkomst aangemerkt. De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen. Op het tijdstip van de aanmerking luidde het oordeel dat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen. De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(58)In Kosovo* vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. Het feit dat Kosovo* geen partij is bij relevante internationale instrumenten op het gebied van de mensenrechten, zoals het EVRM, vloeit voort uit het ontbreken van een internationale consensus over zijn status als soevereine staat. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 6,3 % (830) van de asielaanvragen van burgers van Kosovo* gegrond was. Ten minste zes lidstaten hebben Kosovo* als veilig land van herkomst aangemerkt.

(59)Deze verordening laat de conform de nationale gebruiken en het internationale recht bepaalde standpunten van de lidstaten inzake de status van Kosovo onverlet. Daarnaast vormt geen van de termen, bewoordingen of definities die in deze verordening worden gebruikt, een erkenning van Kosovo door de Unie als een onafhankelijke staat, noch een erkenning door individuele lidstaten van Kosovo in die hoedanigheid indien zij daartoe geen stappen hebben ondernomen. Met name het gebruik van de term "landen" impliceert geen erkenning als staat.

(60)In Montenegro vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in één van de in totaal 447 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 3,0 % (40) van de asielaanvragen van burgers van Montenegro gegrond was. Ten minste negen lidstaten hebben Montenegro als veilig land van herkomst aangemerkt. Montenegro is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen en de onderhandelingen zijn geopend. Op het tijdstip van de aanmerking luidde het oordeel dat Montenegro voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen. Montenegro moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(61)In Servië vormt de grondwet de basis voor zelfbestuur van minderheden op het gebied van onderwijs, taalgebruik, informatie en cultuur. De materiële en procedurele wetgeving op het gebied van mensenrechten en antidiscriminatie, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, vormt een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in 16 van de in totaal 11 490 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 1,8 % (400) van de asielaanvragen van burgers van Servië gegrond was. Ten minste negen lidstaten hebben Servië als veilig land van herkomst aangemerkt. Servië is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen en de onderhandelingen zijn geopend. Op het tijdstip van de aanmerking luidde het oordeel dat Servië voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen. Servië moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(62)In Turkije vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in 94 van de in totaal 2 899 aanvragen sprake was van schendingen. Er zijn geen aanwijzingen van incidenten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 23,1 % (310) van de asielaanvragen van burgers van Turkije gegrond was. Eén lidstaat heeft Turkije als veilig land van herkomst aangemerkt. Turkije is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen en de onderhandelingen zijn geopend. Op dat moment luidde het oordeel dat Turkije in voldoende mate voldeed aan de politieke criteria die zijn vastgesteld door de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993 met betrekking tot de stabiliteit van de instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen, en Turkije moet aan die criteria blijven voldoen om lid te worden in overeenstemming met de aanbevelingen in het jaarlijkse voortgangsverslag.

(63)Met betrekking tot de intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus, en met name met het oog op de regelmatige statusbeoordeling die op grond van Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen) moet worden verricht, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de personen die internationale bescherming genieten, naar behoren worden ingelicht over een eventuele heroverweging van hun status en in de gelegenheid worden gesteld om binnen een redelijke termijn door middel van een schriftelijke verklaring en in een persoonlijk onderhoud hun standpunt naar voren te brengen, voordat de autoriteiten een met redenen omklede beslissing tot intrekking van hun status kunnen nemen.

(64)Tegen beslissingen inzake een verzoek om internationale bescherming, waaronder de beslissingen inzake de uitdrukkelijke of impliciete intrekking van een verzoek en de beslissingen inzake de intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus, moet een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie mogelijk zijn overeenkomstig alle vereisten en voorwaarden die in artikel 47 van het Handvest zijn vastgesteld. Om de procedure doeltreffend te maken, moet de verzoeker zijn beroep binnen een vastgestelde termijn aantekenen. Om de verzoeker in staat te stellen die termijnen te eerbiedigen en een doeltreffende toetsing door een rechterlijke instantie te waarborgen, moet hij door een tolk kunnen worden bijgestaan en recht hebben op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

(65)Om een verzoeker in staat te stellen zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte uit te oefenen, moet het hem worden toegestaan op het grondgebied van een lidstaat te blijven totdat de termijn voor het instellen van een beroep in eerste instantie verstrijkt en, indien hij dat recht binnen de vastgestelde termijn uitoefent, in afwachting van de uitkomst van de voorziening in rechte. Slechts in een beperkt aantal gevallen dat in deze verordening is vastgesteld, heeft een beroep niet automatisch schorsende werking en moet de verzoeker de rechterlijke instantie verzoeken de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit te schorsen, tenzij de rechterlijke instantie uit eigen beweging in die zin handelt. Wanneer een uitzondering wordt gemaakt op het recht op een voorziening in rechte met een automatisch schorsende werking moeten de rechten van de verdediging van de verzoeker op passende wijze worden gewaarborgd door hem de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand aan te bieden, alsook door de verzoeker voldoende tijd te geven om zijn beroep op te stellen en bij de rechterlijke instantie in te dienen. Voorts moet de rechterlijke instantie in dit kader de beslissing waarbij de internationale bescherming wordt geweigerd, feitelijk en juridisch kunnen behandelen. Het moet de verzoeker worden toegestaan om op het grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van de procedure om te bepalen of hij al dan niet mag blijven. Die beslissing moet echter binnen de maand worden genomen.

(66)Omdat het beheer van verzoeken billijk moet verlopen en de gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming doeltreffend moet zijn, moeten niet alleen voor de administratieve procedure termijnen worden vastgesteld, maar moeten ook termijnen worden vastgesteld voor de fase van het beroep, tenminste in zoverre het gaat om het beroep in eerste instantie. Dit mag een adequate en volledige behandeling van een beroep niet in het gedrang brengen; daarom moet flexibiliteit nog altijd mogelijk zijn in gevallen waarin complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn.

(67)Overeenkomstig artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laat deze verordening de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

(68)Verordening (EU) nr. 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) 30 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten bij de toepassing van deze verordening.

(69)Bij elke verwerking van persoonsgegevens door het Asielagentschap van de Europese Unie in het kader van deze verordening moet worden voldaan aan Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad 31 , alsook Verordening (EU) nr. XXX/XXX (Verordening Asielagentschap van de EU) 32 en moeten met name de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid in acht worden genomen.

(70)Alle persoonsgegevens die bij de registratie of de indiening van een verzoek om internationale bescherming en tijdens het persoonlijke onderhoud worden verzameld, moeten worden geacht deel uit te maken van het dossier van de verzoeker en moeten gedurende een aantal jaar worden bewaard, omdat onderdanen van derde landen of staatlozen die in een lidstaat om internationale bescherming verzoeken, kunnen proberen om in een andere lidstaat om internationale bescherming te verzoeken, of in de komende jaren in dezelfde of in een andere lidstaat verdere volgende verzoeken kunnen indienen. Omdat de meeste onderdanen van derde landen of staatlozen die verscheidene jaren in de Unie hebben verbleven een vaste status of zelfs het burgerschap van een lidstaat zullen hebben verkregen na een termijn van tien jaar vanaf het tijdstip waarop hun internationale bescherming is toegekend, moet die termijn worden beschouwd als een noodzakelijke termijn voor de opslag van persoonsgegevens, met inbegrip van vingerafdrukken en gezichtsopnamen.

(71)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te garanderen, met name met betrekking tot verstrekken van informatie en documenten aan verzoekers en maatregelen ten behoeve van verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen nodig hebben waaronder minderjarigen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 33 .

(72)Om te reageren op plotselinge verslechteringen in een derde land dat op het niveau van de Unie als een veilig derde land is aangemerkt of op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vermeld is, moet de bevoegdheid tot het vaststellen van handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de schorsing van de aanmerking op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of de vermelding van de derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst gedurende een termijn van zes maanden wanneer de Commissie op basis van een onderbouwde beoordeling van oordeel is dat niet langer voldaan is aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadpleging plaatsvindt overeenkomstig de beginselen die in het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn neergelegd. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(73)Deze verordening heeft geen betrekking op procedures tussen lidstaten die onder Verordening (EU) nr. XXX/XXX (Dublinverordening) vallen.

(74)Deze verordening moet van toepassing zijn op verzoekers op wie Verordening (EU) nr. XXX/XXX (Dublinverordening) van toepassing is, in aanvulling op en onverminderd de bepalingen van die verordening.

(75)De toepassing van deze verordening moet regelmatig worden geëvalueerd.

(76)Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(77)[Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, hebben deze lidstaten te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening]

OF

[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten.]

OF

[(XX) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(XX) Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft Ierland (bij brief van ...) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.]

OF

[(XX) Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft het Verenigd Koninkrijk (bij brief van ...) te kennen gegeven te willen deelnemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening.

(XX) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.]

(78)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor noch van toepassing in deze lidstaat.

(79)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en gaat uit van de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd. Deze verordening beoogt met name te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd, en te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 8, 18, 19, 21, 23, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening wordt een gemeenschappelijke procedure vastgesteld voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming, zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op alle verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied van de lidstaten, daaronder begrepen aan de buitengrens, in de territoriale zee of in de transitzones van de lidstaten, worden gedaan en op de intrekking van internationale bescherming.

2. De verordening is niet van toepassing op verzoeken om internationale bescherming en op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

Artikel 3

Uitbreiding van het toepassingsgebied

De lidstaten kunnen besluiten deze verordening toe te passen op verzoeken om bescherming waarop Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) niet van toepassing is.

Artikel 4

Definities

1.Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities, als vermeld in artikel 2 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen):

(a)"Verdrag van Genève";

(b)"vluchteling";

(c)"persoon die subsidiaire bescherming geniet";

(d)"internationale bescherming";

(e)"vluchtelingenstatus";

(f)"subsidiaire beschermingsstatus";

(g)"minderjarige";

(h)"niet-begeleide minderjarige".

2.Naast de in lid 1 bedoelde definities, zijn ook de volgende definities van toepassing:

(a)"verzoek om internationale bescherming" of "verzoek": een verzoek van een onderdaan van een derde land of een staatloze om bescherming van een lidstaat, waarbij de betrokken persoon kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wenst.

(b)"verzoeker": een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

(c)"verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft": een verzoeker die ten gevolge van individuele omstandigheden beperkt is in zijn mogelijkheden om aanspraak te kunnen maken op de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen waarin deze verordening voorziet;

(d)"definitieve beslissing": een beslissing of een onderdaan van een derde land of staatloze al dan niet de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wordt verleend overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen), met inbegrip van een beslissing waarbij het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard of een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen omdat het expliciet is ingetrokken of daarvan impliciet is afgezien, en waartegen in de betrokken lidstaat geen beroepsprocedure meer openstaat;

(e)"beslissingsautoriteit": elk semi-rechterlijk of administratief orgaan in een lidstaat dat met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming is belast en bevoegd is daarover in eerste aanleg een beslissing te nemen;

(f)"voogd": een persoon of een organisatie die is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen teneinde het belang en het algemeen welzijn van het kind te waarborgen in procedures waarin in deze verordening voorziet en, indien nodig, rechtshandelingen voor de minderjarige te verrichten;

(g)"intrekking van de internationale bescherming": de beslissing van een beslissingsautoriteit om een vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus in te trekken of te beëindigen dan wel de verlenging ervan te weigeren;

(h)"in de lidstaat blijven": op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is gedaan of wordt behandeld, waaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat;

(i)"volgend verzoek": een later verzoek om internationale bescherming dat in een lidstaat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen, met inbegrip van gevallen waarin het verzoek werd afgewezen als een expliciet ingetrokken verzoek of als een verzoek waarvan is afgezien na de impliciete intrekking ervan;

(j)"verantwoordelijke lidstaat": de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening)

Artikel 5

Bevoegde instanties

1. Elke lidstaat wijst een beslissingsautoriteit aan. De beslissingsautoriteit heeft de volgende taken:

(a)ontvangen, registreren en behandelen van verzoeken om internationale bescherming;

(b)beslissingen nemen over verzoeken om internationale bescherming;

(c)beslissingen nemen over de intrekking, beëindiging of niet-verlening van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus, zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

2.Elke lidstaat voorziet de beslissingsautoriteit van passende middelen, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is om haar taken overeenkomstig deze verordening uit te voeren. Daartoe beoordeelt elke lidstaat regelmatig de behoeften van de beslissingsautoriteit om ervoor te zorgen dat deze altijd in staat is om verzoeken om internationale bescherming op een doeltreffende manier te behandelen, in het bijzonder wanneer zij een onevenredig groot aantal verzoeken tegelijk ontvangt.

3.De volgende autoriteiten hebben de taak om verzoeken om internationale bescherming te ontvangen en te registreren, en verzoekers te informeren over de vraag waar en hoe een verzoek om internationale bescherming kan worden ingediend:

(a)grenswachters;

(b)politie;

(c)immigratiediensten;

(d)autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor detentiecentra.

De lidstaten kunnen ook andere autoriteiten met deze taken belasten.

4.De beslissingsautoriteit van de verantwoordelijke lidstaat kan voor het ontvangen, registreren en behandelen van verzoeken om internationale bescherming worden bijgestaan door:

(a)de autoriteiten van een andere lidstaat die door die lidstaat zijn belast met de taak verzoeken om internationale bescherming te ontvangen, registreren of behandelen;

(b)deskundigen die door het Asielagentschap van de Europese Unie worden ingezet overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie).

5. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de beslissingsautoriteit of van andere autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming overeenkomstig lid 3, over de adequate kennis beschikken en de nodige opleiding en instructies krijgen om bij de toepassing van deze verordening hun verplichtingen te kunnen nakomen.

Artikel 6

Vertrouwelijkheidsbeginsel

1.De autoriteiten die deze verordening toepassen, waarborgen de vertrouwelijke behandeling van alle informatie die zij tijdens hun werk verkrijgen.

2.Tijdens de hele procedure voor internationale bescherming en nadat een definitieve beslissing over het verzoek is genomen:

(a)delen de autoriteiten de informatie betreffende het individuele verzoek om internationale bescherming of het feit dat een verzoek is gedaan, niet mee aan de vermeende actoren van de vervolging of ernstige schade;

(b)winnen de autoriteiten bij de vermeende actoren van de vervolging of ernstige schade geen informatie in op een wijze die ertoe leidt dat deze actoren rechtstreeks te weten komen dat de betrokkene een verzoek heeft gedaan, en er gevaar zou ontstaan voor de fysieke integriteit van de verzoeker of voor de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst wonende familieleden.

HOOFDSTUK II

FUNDAMENTELE BEGINSELEN EN WAARBORGEN

Afdeling i

Rechten en verplichtingen van verzoekers

Artikel 7

Verplichtingen van verzoekers

1. De verzoeker doet zijn verzoek in de lidstaat van eerste binnenkomst of, wanneer hij legaal in een lidstaat verblijft, in die lidstaat, zoals bepaald in artikel 4 van Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening).

2. De verzoeker werkt samen met de verantwoordelijke autoriteiten zodat deze zijn identiteit kunnen vaststellen en het verzoek kunnen registeren, de indiening ervan mogelijk kunnen maken en het kunnen behandelen, door:

(a)de in artikel 27, lid 1, tweede alinea, onder a) en b), bedoelde gegevens te verstrekken;

(b)vingerafdrukken en een gezichtsopname af te staan, zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX (Eurodac-verordening);  34

(c)zijn verzoek overeenkomstig artikel 28 in te dienen binnen de gestelde termijn en alle elementen te verstrekken waarover hij beschikt ter staving zijn verzoek;

(d)de documenten die in zijn bezit zijn en die relevant zijn voor de behandeling van het verzoek, te overhandigen.

3.Wanneer een verzoeker weigert samen te werken door niet de bijzonderheden mee te delen die noodzakelijk zijn om het verzoek te behandelen en door zijn vingerafdrukken en gezichtsopname niet te verstrekken, en de verantwoordelijke instanties de betrokkene naar behoren hebben geïnformeerd over zijn verplichtingen en ervoor hebben gezorgd dat hij daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld om die verplichtingen na te komen, wordt zijn verzoek overeenkomstig de in artikel 39 bedoelde procedure afgewezen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien.

4.De verzoeker stelt de beslissingsautoriteit van de lidstaat waar hij verplicht is zich te bevinden, in kennis van zijn verblijfplaats of adres, of een telefoonnummer waarop hij door de beslissingsautoriteit of andere verantwoordelijke autoriteiten kan worden bereikt. Hij brengt de beslissingsautoriteit van elke verandering op de hoogte. De verzoeker aanvaardt iedere kennisgeving op de recentste verblijfplaats die of het recentste adres dat hij dienovereenkomstig heeft aangegeven, in het bijzonder wanneer hij overeenkomstig artikel 28 een verzoek indient.

5.De verzoeker blijft op het grondgebied van de lidstaat waar hij verplicht is zich te bevinden overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening).

6.De verzoeker voldoet aan de verplichtingen om zich regelmatig bij de bevoegde autoriteiten te melden of daar in persoon te verschijnen, hetzij onverwijld, hetzij op een nader bepaald tijdstip, of om in een aangewezen deel van het grondgebied te blijven overeenkomstig Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen), zoals opgelegd door de lidstaat waar verplicht is zich te bevinden overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening).

7.Wanneer dat nodig is voor de behandeling van een verzoek, kan de verzoeker door de verantwoordelijke autoriteiten worden verplicht zich te laten fouilleren of zijn goederen te laten doorzoeken. Onverminderd fouillering die plaatsvindt om veiligheidsredenen, wordt een fouillering van de verzoeker uit hoofde van deze verordening verricht door een persoon van hetzelfde geslacht met volledige eerbiediging van de beginselen van inzake de menselijke waardigheid en de lichamelijke en psychische integriteit.

Artikel 8

Algemene waarborgen voor verzoekers

1. Tijdens de in hoofdstuk III bedoelde administratieve procedure gelden voor de verzoekers de waarborgen die in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel zijn vastgesteld.

2. De beslissingsautoriteit stelt verzoekers in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij deze begrijpen, in kennis van:

(a)het recht om een individueel verzoek in te dienen;

(b)de te volgen procedure;

(c)hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, met inbegrip van de verplichting op het grondgebied van de lidstaat te blijven waar hij verplicht is zich te bevinden overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening);

(d)de mogelijke gevolgen van het niet-nakomen van hun verplichtingen en niet-samenwerken met de autoriteiten;

(e)het tijdsbestek van de procedure;

(f)de middelen waarover zij beschikken om te voldoen aan hun verplichting tot het indienen van de elementen zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen);

(g)de gevolgen van een expliciete of impliciete intrekking van het verzoek;

(h)het resultaat van de beslissing van de beslissingsautoriteit, de redenen voor die beslissing, alsook de gevolgen van een beslissing waarbij internationale bescherming wordt geweigerd en de wijze waarop een dergelijke beslissing kan worden aangevochten.

De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt tijdig genoeg verstrekt om verzoekers in staat te stellen de in deze verordening gewaarborgde rechten uit te oefenen en de in de artikel 7 bedoelde verplichtingen na te komen.

3. De beslissingsautoriteit biedt verzoekers de diensten van een tolk aan om hun zaak voor te leggen aan de beslissingsautoriteit of rechterlijke instanties, telkens wanneer een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. De tolkdiensten worden betaald uit overheidsmiddelen.

4. De beslissingsautoriteit biedt verzoekers de mogelijkheid om contact op te nemen met de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties of met ander organisaties die verzoekers juridisch of ander advies geven overeenkomstig het nationale recht.

5. De beslissingsautoriteit zorgt ervoor dat verzoekers en, in voorkomend geval, hun voogden, juridisch adviseurs of andere raadslieden toegang hebben toegang tot de in artikel 33, lid 2, onder e), bedoelde informatie die nodig is voor de behandeling van verzoeken en tot de door de in artikel 33, lid 3, bedoelde deskundigen verstrekte informatie, wanneer de beslissingsautoriteit met die informatie rekening heeft gehouden om een beslissing te nemen over hun verzoek.

6. De beslissingsautoriteit stelt verzoekers binnen een redelijke termijn in kennis van de over hun verzoek genomen beslissing. Indien een voogd, juridisch adviseur of andere raadsman optreedt als wettelijke vertegenwoordiger van de verzoeker, kan de beslissingsautoriteit hem in plaats van de verzoeker in kennis stellen van de beslissing.

Artikel 9

Het recht om gedurende de behandeling van het verzoek te blijven

1.Verzoekers hebben het recht om in de verantwoordelijke lidstaat te blijven, louter ten behoeve van de procedure, totdat de beslissingsautoriteit overeenkomstig de in hoofdstuk III uiteengezette administratieve procedure een beslissing heeft genomen.

2. Het recht om te blijven houdt niet in dat de betrokkene recht heeft op een verblijfsvergunning en geeft hem niet het recht om naar het grondgebied van een andere lidstaat te reizen zonder toestemming zoals bedoeld in artikel 6 van Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen).

3. De verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten kunnen het recht van de verzoeker om tijdens de administratieve procedure op hun grondgebied te blijven, intrekken, wanneer:

(a)de betrokkene een volgend verzoek doet overeenkomstig artikel 42 en overeenkomstig de in artikel 43 vastgestelde voorwaarden;

(b)de betrokkene wordt overdragen of uitgeleverd, naar gelang van het geval, aan een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel 35 , aan een derde land of aan internationale strafgerechten.

4. Een lidstaat kan een verzoeker krachtens lid 3, onder b), alleen uitleveren aan een derde land wanneer de beslissingsautoriteit zich ervan heeft vergewist dat een uitleveringsbesluit niet zal leiden tot direct of indirect refoulement in strijd met de internationale en Unie-verplichtingen van die lidstaat.

Afdeling ii

Persoonlijk onderhoud

Artikel 10

Onderhoud over de ontvankelijkheid

1.Voordat de beslissingsautoriteit een beslissing over de ontvankelijkheid van een verzoek om internationale bescherming neemt, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld een onderhoud te hebben over zijn verzoek.

2.Tijdens het onderhoud over de ontvankelijkheid wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld om passende redenen te geven waarom de in artikel 36, lid 1, bedoelde gronden voor niet-ontvankelijkheid niet op zijn specifieke omstandigheden van toepassing zouden zijn.

Artikel 11

Inhoudelijk onderhoud

1. Voordat de beslissingsautoriteit een beslissing ten gronde neemt over een verzoek om internationale bescherming, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld een inhoudelijk onderhoud te hebben over zijn verzoek.

2.Tijdens het inhoudelijke onderhoud wordt de verzoeker voldoende in de gelegenheid gesteld om de elementen aan te voeren ter staving van zijn verzoek overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen), en verstrekt hij de elementen waarover hij beschikt zo volledig mogelijk. De verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen.

3. De persoon die het onderhoud over de inhoud van een verzoek voert, draagt geen militair uniform of politie-uniform.

Artikel 12

Vereisten inzake het persoonlijk onderhoud

1. De verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld om een persoonlijk onderhoud te hebben over zijn verzoek overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.

2. Het persoonlijk onderhoud vindt plaats in omstandigheden die afdoende vertrouwelijkheid garanderen en verzoekers de mogelijkheid bieden de redenen voor hun verzoek uitvoerig toe te lichten.

3.Een persoonlijk onderhoud wordt afgenomen door het personeel van de beslissingsautoriteit, dat kan worden bijgestaan door het personeel van autoriteiten van andere lidstaten, bedoeld in artikel 5, lid 4, onder a), of door deskundigen die door het Asielagentschap van de Europese Unie worden ingezet, bedoeld in artikel 5, lid 4, onder b).

4.Wanneer een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het voor de beslissingsautoriteit in de praktijk moeilijk wordt om tijdig met elke verzoeker een persoonlijk onderhoud te voeren, kan de beslissingsautoriteit worden bijgestaan door het personeel van in artikel 5, lid 4, onder a), bedoelde autoriteiten van andere lidstaten en door de in artikel 5, lid 4, onder b), bedoelde door het Asielagentschap van de Europese Unie ingezette deskundigen.

5.Er kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud in de volgende situaties waarin de beslissingsautoriteit:

(a)op basis van het beschikbare bewijs een positieve beslissing kan nemen met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de ontvankelijkheid van het verzoek; of

(b)van oordeel is dat de verzoeker niet in staat is of ongeschikt is om te worden gehoord als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft.

Het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden zoals bedoeld onder b), heeft geen negatieve invloed op de beslissing van de beslissingsautoriteit. Deze autoriteit stelt de verzoeker daadwerkelijk in de gelegenheid om nadere informatie te verstrekken. Bij twijfel over de toestand van de verzoeker raadpleegt de beslissingsautoriteit een medisch beroepsbeoefenaar om na te gaan of de toestand die de verzoeker ongeschikt of niet in staat maakt om te worden gehoord, van tijdelijke of blijvende aard is.

6.De persoon die het onderhoud voert, is bevoegd om rekening te houden met de persoonlijke en algemene omstandigheden die een rol spelen bij het verzoek, met inbegrip van culturele achtergrond, leeftijd, geslacht, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of kwetsbaarheid van de verzoeker. Het personeel dat met verzoekers een onderhoud voert, beschikt ook over algemene kennis betreffende problemen die het vermogen van de verzoeker om een onderhoud te hebben, negatief kunnen beïnvloeden, zoals aanwijzingen dat de betrokkene in het verleden mogelijk is gefolterd.

7.Het personeel dat met de verzoekers een onderhoud voert, met inbegrip van de deskundigen die door het Asielagentschap van de Europese Unie worden ingezet, heeft vooraf relevante opleiding gekregen, die onder meer betrekking heeft op de elementen die in artikel 7, lid 5, van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de EU) worden opgesomd, waaronder internationale normen inzake grondrechten, het Unierecht inzake asiel en regels betreffende toegang tot de procedure voor internationale bescherming, met name voor personen die bijzondere procedurele waarborgen behoeven.

8.Tijdens het persoonlijk onderhoud is een tolk beschikbaar die in staat is de communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijk onderhoud voert, goed te doen verlopen. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de taal waaraan de verzoeker de voorkeur geeft tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren.

Op verzoek van de verzoeker zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat de personen die het onderhoud voeren en de tolken hetzelfde geslacht hebben als de verzoeker, voor zover dit mogelijk is en de beslissingsautoriteit geen redenen heeft om aan te nemen dat dit verzoek gebaseerd is op gronden die geen verband houden met moeilijkheden van de verzoeker om de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen te zetten.

9. Het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over een verzoek om internationale bescherming te nemen.

Artikel 13

Verslag over en opname van het persoonlijk onderhoud

1. De beslissingsautoriteit of een andere autoriteit, of deskundigen die deze autoriteit bijstaan bij het voeren van het persoonlijk onderhoud, stellen een uitvoerig en feitelijk verslag met vermelding van alle inhoudelijke elementen, dan wel een schriftelijke weergave van het persoonlijk onderhoud op.

2. Van het persoonlijk onderhoud wordt een geluidsopname of audio-visuele opname gemaakt. De verzoeker wordt vooraf van het maken van deze opname in kennis gesteld.

3. De verzoeker wordt bij de afsluiting van het persoonlijk onderhoud of binnen een bepaalde termijn voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over onjuiste vertalingen of misverstanden in het verslag of de schriftelijke weergave. Daartoe wordt de verzoeker geïnformeerd over de volledige inhoud van het verslag of over de inhoudelijke elementen van de schriftelijke weergave, zo nodig met bijstand van een tolk. Daarna wordt de verzoeker gevraagd te bevestigen dat de inhoud van het verslag of de schriftelijke weergave een correcte afspiegeling is van het persoonlijk onderhoud.

4. Indien een verzoeker weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag of de schriftelijke weergave een correcte afspiegeling van het persoonlijk onderhoud vormt, worden de redenen voor deze weigering in het dossier van de verzoeker opgenomen. Die weigering belet de beslissingsautoriteit niet om een beslissing over het verzoek te nemen.

5. Verzoekers en hun juridisch adviseurs of andere raadslieden hebben toegang tot het verslag of de schriftelijke weergave en tot de opname voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt.

6. Indien het verzoek wordt behandeld overeenkomstig de versnelde behandelingsprocedure, kan de beslissingsautoriteit op het ogenblik dat de beslissing wordt genomen, toegang verlenen tot het verslag of de schriftelijke weergave, of tot de opname.

7.De verantwoordelijke autoriteiten bewaren of de opname of de schriftelijke weergave gedurende tien jaar vanaf de datum van de definitieve beslissing. De opname wordt gewist na het verstrijken van die termijn of, wanneer zij betrekking heeft op een persoon die vóór het verstrijken van deze periode het burgerschap van een lidstaat heeft verworven, zodra de lidstaat ervan op de hoogte is dat de betrokkene dit burgerschap heeft verworven.

Afdeling iii

Verlenen van rechtsbijstand en vertegenwoordiging

Artikel 14

Recht op rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1. Verzoekers hebben het recht om daadwerkelijk een juridisch adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, in alle fasen van de procedure te raadplegen over met hun verzoek samenhangende aangelegenheden.

2.Onverminderd het recht van de verzoeker om op eigen kosten zijn juridisch adviseur of andere raadsman te kiezen, kan een verzoeker in alle fasen van de procedure overeenkomstig de artikelen 15 tot en met 17 om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging verzoeken. De verzoeker wordt in kennis gesteld van zijn recht om in alle fasen van de procedure om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verzoeken.

Artikel 15 

Kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1. Op verzoek van de verzoeker bieden de lidstaten kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in de in hoofdstuk III bedoelde administratieve procedure en in de in hoofdstuk V bedoelde beroepsprocedure.

2.In het kader van de administratieve procedure omvat de kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging ten minste:

(a)het verstrekken van informatie over de procedure in het licht van de individuele omstandigheden van de verzoeker;

(b)bijstand bij de voorbereiding van het verzoek en het persoonlijk onderhoud, met inbegrip van deelname aan het persoonlijk onderhoud voor zover die noodzakelijk is;

(c)toelichting bij de redenen voor en de gevolgen van een beslissing tot weigering van internationale bescherming en informatie over de wijze waarop een dergelijke beslissing kan worden aangevochten.

3. Het bieden van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging tijdens de administratieve procedure kan worden uitgesloten indien:

(a)de verzoeker over voldoende middelen beschikt;

(b)het verzoek geacht wordt geen reële kans van slagen te hebben;

(c)het verzoek een volgend verzoek is.

4.In het kader van de beroepsprocedure omvatten de kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging ten minste de voorbereiding van de vereiste procedurele documenten, de voorbereiding van het beroep en de deelname aan de rechtszitting bij een rechterlijke instantie namens de verzoeker.

5. Het bieden van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging tijdens de beroepsprocedure kan worden uitgesloten indien:

(a)de verzoeker over voldoende middelen beschikt;

(b)het beroep geacht wordt geen reële kans van slagen te hebben;

(c)het om een beroep of herziening in tweede of hogere instantie gaat, zoals bepaald in het nationale recht, met inbegrip van een nieuwe rechtszitting of een herziening van beroep.

Wanneer een besluit om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden, wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, op grond van het feit dat het beroep geacht wordt geen reële kans van slagen te hebben, heeft de verzoeker recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie tegen die beslissing, en daartoe heeft hij het recht om om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verzoeken.

Artikel 16

Reikwijdte van rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1. Een juridisch adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten en die de verzoeker overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht bijstaat of vertegenwoordigt, heeft toegang tot de informatie in het dossier van de verzoeker op grond waarvan een beslissing is of zal worden genomen.

2.De beslissingsautoriteit kan de toegang tot de informatie in het dossier van de verzoeker verbieden wanneer de openbaarmaking van informatie of bronnen de nationale veiligheid, de veiligheid van de organisaties of personen die de informatie hebben verstrekt dan wel de veiligheid van de personen op wie de informatie betrekking heeft, in gevaar zou brengen, of wanneer het belang van het onderzoek in verband met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de internationale betrekkingen van de lidstaten zouden worden geschaad. In die gevallen zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat:

(a)die informatie of bronnen beschikbaar worden voor de rechterlijke instanties in de beroepsprocedure; en

(b)het recht van verdediging van de verzoeker wordt geëerbiedigd.

In verband met het bepaalde onder b) verleent de beslissingsautoriteit met name toegang tot informatie of bronnen aan juridisch adviseurs of andere raadslieden die aan een veiligheidscontrole werden onderworpen, voor zover de informatie relevant is voor de behandeling van het verzoek of voor het nemen van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.

3. De juridisch adviseur of andere raadsman die een verzoeker bijstaat of vertegenwoordigt, heeft toegang tot gesloten ruimten, zoals detentiecentra en transitzones, om met de verzoeker te kunnen overleggen, overeenkomstig Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen).

4. Een verzoeker mag zich bij het persoonlijk onderhoud laten vergezellen door een juridisch adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten. De juridisch adviseur of andere raadsman is bevoegd om tijdens het persoonlijk onderhoud te interveniëren.

5. De beslissingsautoriteit kan verlangen dat de verzoeker aanwezig is bij het persoonlijk onderhoud, zelfs als hij krachtens nationaal recht door een juridisch adviseur of raadsman wordt vertegenwoordigd, en kan verlangen dat de verzoeker de vragen zelf beantwoordt.

6. Onverminderd artikel 22, lid 5, belet de afwezigheid van een juridisch adviseur of andere raadsman de beslissingsautoriteit niet de verzoeker persoonlijk te horen.

Artikel 17

Voorwaarden voor het verstrekken van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1. Kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden verstrekt door juridisch adviseurs of andere raadslieden aan wie het krachtens het nationale recht is toegestaan verzoekers bij te staan of te vertegenwoordigen of door niet-gouvernementele organisaties die krachtens het nationale recht erkend zijn en adviesdiensten of vertegenwoordiging mogen bieden.

2. De lidstaten stellen specifieke procedureregels vast betreffende de wijze waarop verzoeken om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden ingediend en behandeld in verband met verzoeken om internationale bescherming of passen de bestaande regels toe die gelden voor soortgelijke binnenlandse verzoeken, op voorwaarde dat deze regels de toegang tot kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.

3. De lidstaten kunnen het verstrekken van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging financieel of in de tijd beperken, mits deze beperkingen de toegang tot kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig belemmeren. Wat vergoedingen en andere kosten betreft, mag de behandeling van verzoekers niet ongunstiger zijn dan de behandeling die hun eigen onderdanen op het gebied van rechtsbijstand in het algemeen genieten.

4. De lidstaten kunnen om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde kosten verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker aanzienlijk verbetert of wanneer de beslissing om die kosten te betalen, is genomen op basis van door de verzoeker verstrekte onjuiste informatie.

Artikel 18

De rol van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen:

(a)toegang heeft tot de verzoekers, met inbegrip van die welke zich in opvangcentra, detentie, aan de grens en in transitzones bevinden;

(b)toegang heeft tot gegevens betreffende individuele verzoeken om internationale bescherming, het verloop van de procedure en de genomen beslissingen, mits de verzoeker daarmee instemt;

(c)bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak in het kader van artikel 35 van het Verdrag van Genève, in elke fase van de procedure aan de bevoegde autoriteiten zijn zienswijze kan geven in verband met individuele verzoeken om internationale bescherming.

2. Lid 1 geldt ook voor een organisatie die ingevolge een overeenkomst met de betrokken lidstaat namens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen op het grondgebied van die lidstaat actief is.

Afdeling iv

Bijzondere waarborgen

Artikel 19

Verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven

1. De beslissingsautoriteit beoordeelt systematisch of een individuele verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Die beoordeling kan worden geïntegreerd in de bestaande nationale procedures of in de beoordeling bedoeld in artikel 21 van Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen), en hoeft niet de vorm van een administratieve procedure aan te nemen.

Bij die beoordeling eerbiedigt de beslissingsautoriteit de algemene beginselen voor de beoordeling van bijzondere procedurele behoeften, die zijn vastgesteld in artikel 20.

2. Verzoekers waarvan is geconstateerd dat zij bijzondere procedurele waarborgen behoeven, krijgen, zolang de procedure voor internationale bescherming loopt, passende steun, zodat zij aanspraak kunnen maken op de rechten en kunnen voldoen aan de verplichtingen die in deze verordening zijn vastgesteld.

3. Wanneer deze passende steun niet in het kader van de in artikel 40 bedoelde versnelde behandelingsprocedure of de in artikel 41 bedoelde grensprocedure kan worden verleend, met name wanneer de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft ten gevolge van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, of gendergerelateerd geweld, past de beslissingsautoriteit deze procedures niet of niet langer toe op de verzoekers.

4. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de details en specifieke maatregelen specificeren voor het beoordelen van en het voorzien in de bijzondere procedurele behoeften van verzoekers, met inbegrip van die van niet-begeleide minderjarigen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 20

Algemene beginselen voor de beoordeling van bijzondere procedurele behoeften

1.Het proces om vast te stellen welke verzoekers bijzondere procedurele behoeften hebben, wordt geïnitieerd door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken, zodra een verzoek is gedaan en voortgezet door de beslissingsautoriteit zodra het verzoek is ingediend.

2. Het personeel van de voor het ontvangen en registreren van verzoeken verantwoordelijke autoriteiten geeft bij de registratie van het verzoek aan of een verzoeker al dan niet eerste indicaties vertoont van kwetsbaarheid die bijzondere procedurele waarborgen kunnen vereisen en kunnen worden afgeleid uit fysieke tekenen of uitspraken of gedrag van de verzoeker.

De informatie dat een verzoeker eerste indicaties van kwetsbaarheid vertoont, wordt in het dossier van de verzoeker opgenomen samen met de beschrijving van de tekenen van kwetsbaarheid van de verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen kunnen vereisen.

De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de in artikel 5 bedoelde autoriteiten is opgeleid om eerste tekenen van kwetsbaarheid van verzoekers vast te stellen die bijzondere procedurele waarborgen zouden kunnen vereisen en dat het daartoe instructies krijgt.

3. Wanneer er aanwijzingen zijn dat verzoekers mogelijk slachtoffer zijn geweest van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, of gendergerelateerd geweld, en dat dit hun vermogen om daadwerkelijk aan de procedure deel te nemen, negatief zou kunnen beïnvloeden, verwijst de beslissingsautoriteit de verzoekers naar een arts of psycholoog voor verdere beoordeling van hun psychische en fysieke toestand.

De beslissingsautoriteit houdt rekening met het resultaat van dat onderzoek om te beslissen over het soort bijzondere procedurele bijstand die aan de verzoeker kan worden gegeven.

Dit onderzoek doet geen afbreuk aan het medisch onderzoek bedoeld in de artikelen 23 en 24.

4.De verantwoordelijke autoriteiten voorzien in de behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen zoals bedoeld in dit artikel, zelfs wanneer die behoefte pas in een later stadium van de procedure duidelijk wordt, zonder dat de procedure voor internationale bescherming opnieuw moet worden ingeleid.

Artikel 21

Waarborgen voor minderjarigen

1. Bij de toepassing van deze verordening laten de lidstaten zich in eerste instantie leiden door het belang van het kind.

2. De beslissingsautoriteit stelt een minderjarige in de gelegenheid een persoonlijk onderhoud te hebben, ook wanneer hij overeenkomstig artikel 31, lid 6, en artikel 32, lid 1, in eigen naam een verzoek heeft gedaan, tenzij dit kennelijk niet in het belang van het kind is. In dat geval motiveert de beslissingsautoriteit de beslissing om een minderjarige niet in de gelegenheid te stellen een persoonlijk onderhoud te hebben.

Een dergelijk onderhoud wordt gevoerd door een persoon met de nodige kennis over de rechten en bijzondere behoeften van minderjarigen en op een kindvriendelijke en context-specifieke manier.

3. De beslissing over het verzoek van een minderjarige wordt voorbereid door personeel van de beslissingsautoriteit dat beschikt over de nodige kennis over de rechten en bijzondere behoeften van minderjarigen.

Artikel 22

Bijzondere waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen

1. De verantwoordelijke autoriteiten stellen zo snel mogelijk en uiterlijk binnen vijf werkdagen nadat een niet-begeleide minderjarige een verzoek doet, een persoon of organisatie als voogd aan.

Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger wordt aangewezen, duidt zij een persoon aan die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de taken van een voogd.

De beslissingsautoriteit stelt de niet-begeleide minderjarige onmiddellijk in kennis van de aanstelling van zijn voogd.

2.De beslissingsautoriteit stelt de voogd in kennis van alle relevante feiten, procedurele stappen en termijnen die verband houden met de niet-begeleide minderjarige.

3. Met het oog op het waarborgen van het belang van het kind en het algemene welzijn van de niet-begeleide minderjarige:

(a)vertegenwoordigt de voogd de niet-begeleide minderjarige en staat hij hem bij tijdens de procedures waarin deze verordening voorziet, en

(b)zorgt hij ervoor dat de niet-begeleide minderjarige de rechten geniet en de verplichtingen nakomt die voor hem krachtens deze verordening gelden.

4. De voogd oefent zijn taken uit overeenkomstig het beginsel dat het belang van het kind vooropstaat, beschikt over de nodige deskundigheid en mag niet veroordeeld zijn voor delicten die met kinderen verband houden.

De persoon die als voogd optreedt, wordt alleen vervangen wanneer de verantwoordelijke autoriteiten van oordeel zijn dat hij zijn taken als voogd niet naar behoren heeft uitgevoerd. Organisaties waarvan of personen van wie de belangen in conflict komen of kunnen komen met het belang van de niet-begeleide minderjarige, worden niet als voogd aangesteld.

5. De verantwoordelijke autoriteiten geven een voogd niet tegelijkertijd de verantwoordelijkheid voor een onevenredig groot aantal niet-begeleide minderjarigen, wanneer hij anders niet meer in staat zou zijn zijn taken doeltreffend uit te voeren.

Lidstaten wijzen instanties of personen aan die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de taken van voogden en die de verantwoordelijkheid hebben om er regelmatig op toe te zien dat voogden hun taken naar behoren uitoefenen. Deze entiteiten of personen beoordelen de klachten die door niet-begeleide minderjarigen tegen hun voogd zijn ingediend.

6. De voogd informeert de niet-begeleide minderjarige over de betekenis en de mogelijke gevolgen van het persoonlijk onderhoud en, indien nodig, over de wijze waarop hij zich op het persoonlijk onderhoud dient voor te bereiden. De voogd en, in voorkomend geval, een juridisch adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, is bij dat onderhoud aanwezig en heeft de gelegenheid vragen te stellen en opmerkingen te maken, binnen het kader dat wordt bepaald door de persoon die het onderhoud voert. De beslissingsautoriteit kan verlangen dat de niet-begeleide minderjarige bij het persoonlijk onderhoud aanwezig is, zelfs als de voogd aanwezig is.

Afdeling v

Medische onderzoeken

Artikel 23

Medisch onderzoek

1. Wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) relevant acht, en mits de verzoeker daarmee instemt, regelt zij een medisch onderzoek van de verzoeker inzake tekenen en symptomen die kunnen wijzen op vroegere vervolging of ernstige schade.

2. Het medisch onderzoek wordt verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars. De lidstaten kunnen de medische beroepsbeoefenaars aanwijzen die deze medische onderzoeken mogen verrichten. Deze medische onderzoeken worden betaald uit overheidsmiddelen.

3. Wanneer er geen medisch onderzoek overeenkomstig lid 1 wordt verricht, stelt de beslissingsautoriteit verzoekers ervan in kennis dat zij op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kunnen regelen betreffende tekenen en symptomen die kunnen wijzen op vroegere vervolging of ernstige schade.

4. De resultaten van het medisch onderzoek worden zo snel mogelijk voorgelegd aan de beslissingsautoriteit, die deze samen met de andere elementen van het verzoek beoordeelt.

5. De weigering van een verzoeker om een medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.

Artikel 24 

Medisch onderzoek van niet-begeleide minderjarigen

1. Medische onderzoeken kunnen worden gebruikt om de leeftijd van niet-begeleide minderjarigen te bepalen in het kader van de behandeling van een verzoek wanneer er, naar aanleiding van verklaringen van de verzoeker of andere relevante aanwijzingen, met inbegrip van een psychosociale beoordeling, twijfel bestaat over de vraag of de verzoeker jonger is dan achttien jaar. Wanneer het resultaat van het medisch onderzoek geen uitsluitsel biedt of een leeftijdscategorie onder achttien jaar oplevert, nemen de lidstaten aan dat de verzoeker minderjarig is.

2.Het medisch onderzoek om de leeftijd van niet-begeleide minderjarigen te bepalen, vindt niet plaats zonder hun toestemming of die van hun voogd.

3.Elk medisch onderzoek wordt verricht met volledige eerbiediging van de waardigheid van het individu, is het minst ingrijpende onderzoek en wordt verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars, die een zo betrouwbaar mogelijk resultaat waarborgen.

4.Wanneer medische onderzoeken worden gebruikt om de leeftijd van niet-begeleide minderjarigen te bepalen, zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat niet-begeleide minderjarigen vóór de behandeling van hun verzoek om internationale bescherming en in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij deze begrijpen, in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat hun leeftijd door een medisch onderzoek zal worden bepaald. Het gaat daarbij onder meer om informatie over de onderzoeksmethode en over mogelijke gevolgen van het resultaat van het medisch onderzoek voor de behandeling van het verzoek, alsook over de mogelijkheid en de gevolgen van een weigering van de niet-begeleide minderjarige of van zijn voogd om het medisch onderzoek te laten uitvoeren.

5. De weigering van niet-begeleide minderjarigen of hun voogden om een medisch onderzoek te laten uitvoeren, kan alleen worden opgevat als een weerlegbaar vermoeden dat de verzoeker niet minderjarig is en belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.

6. Een lidstaat erkent beslissingen over leeftijdsbepaling die andere lidstaten hebben genomen op de basis van een medisch onderzoek dat overeenkomstig dit artikel is verricht en is gebaseerd op methoden die krachtens zijn nationale recht worden erkend.

HOOFDSTUK III

ADMINISTRATIEVE PROCEDURE

Afdeling i

Toegang tot de procedure

Artikel 25

Een verzoek om internationale bescherming doen

1. Een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan wanneer een onderdaan van een derde land of een staatloze aan functionarissen van de beslissingsautoriteit of andere autoriteiten zoals bedoeld in artikel 5, lid 3 of 4, te kennen geeft internationale bescherming te wensen.

Wanneer deze functionarissen twijfelen of een bepaalde verklaring als een verzoek moet worden opgevat, vragen zij de betrokkene uitdrukkelijk of hij internationale bescherming wenst.

2. Wanneer een onderdaan van een derde land of een staatloze een verzoek om internationale bescherming doet, wordt hij geacht een verzoeker om internationale bescherming te zijn totdat een definitieve beslissing over dat verzoek is genomen.

Artikel 26

Taken van de verantwoordelijke autoriteiten wanneer een verzoek is gedaan

1. De voor het ontvangen en registreren van verzoeken verantwoordelijke autoriteiten:

(a)stellen de verzoekers in kennis van hun rechten en verplichtingen die met name zijn vastgesteld in de artikelen 27, 28 en 31 betreffende de registratie en de indiening van verzoeken, artikel 7 betreffende de verplichtingen van verzoekers en de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen, artikel 9 betreffende het recht van verzoekers om op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat te blijven, en artikel 8 betreffende de algemene waarborgen voor verzoekers;

(b)registreren het verzoek overeenkomstig artikel 27;

(c)informeren de verzoeker na de registratie over de vraag waar en hoe een verzoek om internationale bescherming kan worden ingediend;

(d)informeren de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de opvangvoorzieningen overeenkomstig Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen) over het verzoek.

2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de inhoud specificeren van de informatie die aan verzoekers moet worden verstrekt wanneer zij een verzoek doen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 27

Registratie van verzoeken om internationale bescherming

1. De autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming, registreren een verzoek onverwijld, en uiterlijk binnen drie dagen nadat het verzoek is gedaan. Zij registreren ook de volgende gegevens:

(a)de naam, geboortedatum, geslacht, nationaliteit en overige personalia van de verzoeker;

(b)het soort en nummer van de identiteits- of reisdocumenten van de verzoeker;

(c)de datum van het verzoek, de plaats waar het verzoek werd gedaan en de autoriteit waarbij het verzoek is gedaan.

Wanneer de onder a) en b) genoemde gegevens al in het bezit zijn van de lidstaten voordat het verzoek wordt gedaan, worden deze niet nogmaals gevraagd.

2.Wanneer de gegevens worden verzameld door de beslissingsautoriteit of door een andere autoriteit die haar bijstaat bij de behandeling van het verzoek, kunnen op het ogenblik van de registratie ook aanvullende gegevens worden verzameld die noodzakelijk zijn voor de behandeling van het verzoek.

3. Wanneer een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk moeilijk wordt om verzoeken te registreren binnen drie werkdagen nadat deze zijn gedaan, kunnen de autoriteiten van de lidstaten deze termijn verlengen tot tien werkdagen.

4.De verantwoordelijke autoriteiten bewaren elke in lid 1 bedoelde reeks gegevens en alle andere krachtens lid 2 verzamelde relevante gegevens gedurende tien jaar vanaf de datum van de definitieve beslissing. De gegevens worden gewist na het verstrijken van die termijn of, wanneer zij betrekking hebben op een persoon die vóór het verstrijken van deze periode het burgerschap van een lidstaat heeft verworven, zodra de lidstaat ervan op de hoogte is dat de betrokkene dit burgerschap heeft verworven.

Artikel 28

Indienen van een verzoek om internationale bescherming

1. De verzoeker dient het verzoek in binnen tien werkdagen vanaf de datum waarop het verzoek is geregistreerd, op voorwaarde dat hij daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld om dat binnen die termijn te doen.

2.De voor het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming verantwoordelijke instantie stelt de verzoeker daadwerkelijk in de gelegenheid om binnen de in lid 1 vastgestelde termijn een verzoek in te dienen.

3.Wanneer een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk moeilijk wordt om de betrokkenen in staat te stellen hun verzoek binnen de in lid 1 bedoelde termijn in te dienen, stelt de verantwoordelijke autoriteit de verzoekers daadwerkelijk in de gelegenheid om hun verzoek uiterlijk binnen één maand vanaf de datum waarop het verzoek is geregistreerd in te dienen.

4. Bij het indienen van een verzoek, voeren verzoekers alle elementen aan zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) die nodig zijn ter staving van hun verzoek. Na het indienen van hun verzoek kunnen verzoekers alle aanvullende elementen aanvoeren die relevant zijn voor de behandeling van het verzoek totdat in het kader van de administratieve procedure een beslissing over het verzoek is genomen.

De autoriteit die verantwoordelijk is voor het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming, stelt de verzoeker ervan in kennis dat hij, nadat de beslissing over het verzoek is genomen, alleen nieuwe elementen kan aanvoeren die relevant zijn voor de behandeling van zijn verzoek en waarvan hij in een eerder stadium geen kennis had kunnen hebben, of die betrekking hebben op wijzigingen in zijn situatie.

5. De verzoeken om internationale bescherming worden persoonlijk en op een daarvoor aangewezen plaats ingediend. Daartoe krijgt de verzoeker, wanneer het verzoek is geregistreerd, een afspraak met de autoriteiten die bevoegd zijn voor het indienen van een verzoek.

6.De verantwoordelijke autoriteiten bewaren de in lid 4 bedoelde gegevens gedurende tien jaar vanaf de datum van de definitieve beslissing. De gegevens worden gewist na het verstrijken van die termijn of, wanneer zij betrekking hebben op een persoon die vóór het verstrijken van deze periode het burgerschap van een lidstaat heeft verworven, zodra de lidstaat ervan op de hoogte is dat de betrokkene dit burgerschap heeft verworven.

Artikel 29

Documenten voor de verzoeker

1. De autoriteiten van de lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan, verstrekken de verzoeker, na de registratie, een document waarin met name wordt verklaard dat een verzoek is gedaan en waarin wordt vermeld dat de verzoeker op het grondgebied van die lidstaat mag blijven om zijn verzoek in te dienen, zoals in deze verordening is bepaald.

2. De autoriteiten van de lidstaat waar het verzoek is ingediend, verstrekken de verzoeker binnen drie werkdagen na het indienen van het verzoek, een document op zijn naam waarin:

(a)de identiteit van de verzoeker wordt aangegeven door vermelding van ten minste de in artikel 27, lid 1, onder a) en onder b), bedoelde gegevens, zo nodig gecontroleerd en bijgewerkt, alsook een gezichtsopname van de verzoeker, de handtekening, de huidige verblijfplaats en de datum waarop het verzoek is ingediend;

(b)de autoriteit van die het document afgeeft, de datum en plaats van afgifte en de geldigheidsduur van het document zijn aangegeven;

(c)de status van de betrokkene als verzoeker wordt bevestigd;

(d)wordt verklaard dat de verzoeker het recht heeft om op het grondgebied van die lidstaat te blijven, met vermelding of de verzoeker zich vrij kan verplaatsen op het hele grondgebied van de lidstaat of op slechts een deel ervan;

(e)is aangegeven dat het document geen geldig reisdocument is en is vermeld dat de verzoeker niet het recht heeft om zonder toestemming naar een andere lidstaat te reizen totdat de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening) is doorlopen;

(f)is aangegeven of de verzoeker de toestemming heeft om betaald werk te verrichten.

3.Wanneer, na een procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening), een andere lidstaat wordt aangewezen als verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek, verstrekken de autoriteiten van die lidstaat de verzoeker binnen drie werkdagen na de overdracht van de verzoeker aan die lidstaat een document zoals bedoeld in lid 2.

4.Het in lid 2 bedoelde document blijft zes maanden geldig en wordt dienovereenkomstig verlengd om ervoor te zorgen dat de geldigheid van dat document de termijn dekt waarbinnen de verzoeker het recht heeft om op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat te blijven.

De op het document vermelde geldigheidstermijn houdt niet het recht in om te blijven wanneer dat recht is vervallen of geschorst.

5.De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en de inhoud van de bij de registratie en de indiening aan de verzoekers te verstrekken documenten specificeren. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 30

Toegang tot de procedure in detentiecentra en aan grensdoorlaatposten

1.Wanneer er aanwijzingen zijn dat onderdanen van een derde land of staatlozen die worden vastgehouden in detentiecentra of zich bevinden aan grensdoorlaatposten, met inbegrip van transitzones, aan de buitengrenzen, behoefte kunnen hebben aan internationale bescherming, informeren de verantwoordelijke instanties hen over de mogelijkheid om om internationale bescherming te verzoeken, met name wanneer:

(a)de betrokkene waarschijnlijk een niet-begeleide minderjarige is;

(b)er duidelijke aanwijzingen zijn dat de betrokkene een geestelijke of andere stoornis heeft waardoor hij niet in staat is na te gaan of hij internationale bescherming behoeft;

(c)de betrokkene uit een specifiek land van herkomst komt en het waarschijnlijk is dat hij internationale bescherming behoeft door een algemeen bekende situatie in dat derde land.

2. De verantwoordelijke autoriteiten treffen de nodige regelingen zodat tolkdiensten beschikbaar zijn om de toegang tot de procedure voor internationale bescherming te vergemakkelijken. 

3.Organisaties en personen die advies en counseling verstrekken krijgen daadwerkelijk toegang tot onderdanen van derde landen die worden vastgehouden in detentiecentra of zich bevinden aan grensdoorlaatposten, met inbegrip van transitzones, aan de buitengrenzen.

De lidstaten kunnen die toegang beperken indien dit krachtens het nationale recht noodzakelijk is voor de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van een grensdoorlaatpost of een detentiecentrum, mits de toegang hierdoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

Artikel 31

Verzoeken namens een echtgenoot, partner, minderjarige of ten laste komende meerderjarige

1. Een verzoeker kan een verzoek indienen namens zijn echtgenoot of partner in een stabiele en duurzame relatie, minderjarigen of ten laste komende meerderjarigen die niet handelingsbekwaam zijn.

2. De in lid 1 bedoelde echtgenoot of partner wordt persoonlijk meegedeeld wat de relevante procedurele gevolgen zijn van het indienen van een verzoek in zijn naam en van zijn recht om een afzonderlijk verzoek om internationale bescherming te doen. Wanneer de echtgenoot of partner niet instemt met het indienen van een verzoek in zijn naam, wordt hij in de gelegenheid gesteld om in eigen naam een verzoek in te dienen.

3.Wanneer een verzoeker geen verzoek namens zijn echtgenoot of partner heeft ingediend als bedoeld in lid 1 binnen tien werkdagen, zoals bedoeld in artikel 28, lid 1, wordt de echtgenoot of partner in de gelegenheid gesteld om in eigen naam een verzoek in te dienen binnen een tweede termijn van tien werkdagen, die begint te lopen na het verstrijken van de eerste termijn van tien werkdagen. Wanneer de echtgenoot of partner binnen deze tweede termijn van tien werkdagen nog steeds geen verzoek heeft ingediend, wordt het verzoek verworpen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, overeenkomstig de in artikel 39 vastgestelde procedure.

4.Wanneer een verzoeker geen verzoek namens een te zijnen laste komende meerderjarige heeft ingediend als bedoeld in lid 1 binnen tien werkdagen, zoals bedoeld in artikel 28, lid 1, dient de beslissingsautoriteit namens die ten laste komende meerderjarige een verzoek in wanneer zij, op grond van een individuele beoordeling van diens persoonlijke situatie, van mening is dat die ten laste komende meerderjarige mogelijk internationale bescherming behoeft.

5.Wanneer een persoon een verzoek heeft ingediend namens zijn echtgenoot of partner in een stabiele en duurzame relatie of ten laste komende meerderjarigen die niet handelingsbekwaam zijn, wordt elk van deze personen in de gelegenheid gesteld om een persoonlijk onderhoud te hebben.

6.Een minderjarige heef het recht in eigen naam een verzoek in te dienen wanneer hij daartoe volgens het recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is, of via een meerderjarige die voor hem verantwoordelijk is krachtens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat, met inbegrip van zijn ouders of andere wettelijke of gebruikelijke verzorgers, of meerderjarige familieleden in het geval van een begeleide minderjarige, of via een voogd in het geval van een niet-begeleide minderjarige.

7. In het geval van een begeleide minderjarige wordt het indienen van een verzoek door een voor hem verantwoordelijke meerderjarige zoals bedoeld in lid 6, beschouwd als het indienen van een verzoek om internationale bescherming namens de minderjarige.

8.Indien de voor de begeleide minderjarige verantwoordelijke meerderjarige voor zichzelf geen verzoek doet, wordt de begeleide minderjarige duidelijk in kennis gesteld van de mogelijkheid en de procedure om in eigen naam een verzoek in te dienen op het ogenblik waarop hij zijn verzoek doet.

9.Indien de voor de begeleide minderjarige verantwoordelijke meerderjarige binnen tien werkdagen geen verzoek indient namens de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 28, lid 1, wordt de minderjarige in kennis gesteld van de mogelijkheid om zijn verzoek in eigen naam in te dienen en in de gelegenheid gesteld om dat te doen binnen een tweede termijn van tien werkdagen, die begint te lopen na het verstrijken van de eerste termijn van tien werkdagen, als hij daartoe volgens het recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is. Wanneer de minderjarige geen verzoek in eigen naam indient binnen deze tweede termijn van tien werkdagen, wordt het verzoek verworpen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, overeenkomstig de in artikel 39 bedoelde procedure.

10.Met het oog op het nemen van een beslissing over de ontvankelijkheid van een verzoek in het geval van een afzonderlijk verzoek van een echtgenoot, partner of minderjarige overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder d), wordt een verzoek om internationale bescherming onderworpen aan een initieel onderzoek om na te gaan of er feiten zijn in verband met de situatie van de echtgenoot, partner of minderjarige die een afzonderlijk verzoek rechtvaardigen.

Wanneer er feiten zijn in verband met de situatie van de echtgenoot, partner of minderjarige die een afzonderlijk verzoek rechtvaardigen, wordt dat afzonderlijke verzoek verder behandeld om een beslissing ten gronde te nemen. Wanneer dat niet het geval is, wordt het afzonderlijke verzoek niet-ontvankelijk verklaard, zonder afbreuk te doen aan de passende behandeling van een verzoek dat namens de echtgenoot, partner of minderjarige werd ingediend.

Artikel 32

Verzoeken van niet-begeleide minderjarigen

1. Een niet-begeleide minderjarige dient in eigen naam een verzoek in wanneer hij daartoe volgens het recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is, of zijn voogd dient dat verzoek namens hem in. De voogd staat de niet-begeleide minderjarige bij en informeert hem naar behoren over de vraag hoe en waar een verzoek kan worden ingediend.

2.In het geval van een niet-begeleide minderjarige gaat de in artikel 28, lid 1, bedoelde termijn van tien werkdagen voor het indienen van het verzoek pas in op het ogenblik dat een voogd voor de niet-begeleide minderjarige is aangesteld en deze de minderjarige heeft ontmoet. Wanneer zijn voogd binnen tien werkdagen geen verzoek namens de niet-begeleide minderjarige indient, dient de beslissingsautoriteit namens de niet-begeleide minderjarige een verzoek in wanneer zij, op grond van een individuele beoordeling van diens persoonlijke situatie, van mening is dat die niet-begeleide minderjarige mogelijk internationale bescherming behoeft.

3.De in artikel 10 van Richtlijn 2008/115/EG bedoelde instanties hebben het recht om namens een niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming in te dienen, wanneer zij op grond van een individuele beoordeling van diens persoonlijke situatie, van mening zijn dat de minderjarige mogelijk internationale bescherming behoeft.

Afdeling II

Behandelingsprocedure

Artikel 33

Behandeling van verzoeken

1. De lidstaten behandelen verzoeken om internationale bescherming overeenkomstig de in hoofdstuk II beschreven fundamentele beginselen en waarborgen.

2. De beslissingsautoriteit beslist over verzoeken om internationale bescherming na een passend onderzoek naar de ontvankelijkheid of de gegrondheid van een verzoek. De beslissingsautoriteit onderzoekt verzoeken objectief, onpartijdig en op individuele basis. In het kader van de behandeling van het verzoek, neemt zij het volgende in acht:

(a)de door de verzoeker afgelegde verklaringen en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de verzoeker aan vervolging of andere ernstige schade is blootgesteld dan wel blootgesteld zou kunnen worden;

(b)alle relevante, accurate en actuele informatie over de situatie in het land van herkomst van de verzoeker op het tijdstip waarop een beslissing over het verzoek wordt genomen, met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast, alsook alle andere relevante informatie van het Asielagentschap van de Europese Unie, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen en relevante internationale mensenrechtenorganisaties, of uit andere bronnen;

(c)de gemeenschappelijke analyse van de informatie over de landen van herkomst, zoals bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de EU);

(d)de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht, leeftijd, seksuele geaardheid en genderidentiteit, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, de daden waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, vervolging of ernstige schade zouden inhouden;

(e)de vraag of de activiteiten die de verzoeker heeft ontplooid sinds hij zijn land van herkomst heeft verlaten, door hem uitsluitend of hoofdzakelijk werden verricht om de nodige voorwaarden te scheppen om een verzoek om internationale bescherming te kunnen indienen, teneinde na te gaan of de betrokkene, in geval van terugkeer naar dat land, door die activiteiten aan vervolging of ernstige schade zou worden blootgesteld;

(f)de vraag of in redelijkheid van de verzoeker kan worden verwacht dat hij zich onder de bescherming stelt van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap zou kunnen beroepen.

3.Het personeel dat verzoeken behandelt en daarover beslist, beschikt over de nodige kennis over de normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht. Het heeft de mogelijkheid om, telkens wanneer dat nodig is, advies te vragen van deskundigen over specifieke kwesties, zoals medische, culturele, religieuze en kind- of gendergerelateerde kwesties. Zo nodig kunnen zij vragen stellen aan het Asielagentschap van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder b), van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de EU).

4. Stukken die relevant zijn voor de behandeling van verzoeken door de beslissingsautoriteit worden, indien nodig, ten behoeve van die behandeling vertaald.

5. Aan de behandeling van een verzoek om internationale bescherming kan voorrang worden gegeven overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II, met name wanneer:

(a)het verzoek waarschijnlijk gegrond is;

(b)de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft in de zin van artikel 20 van Richtlijn XXX/XXX/EU (richtlijn opvangvoorzieningen), of bijzondere procedurele waarborgen behoeft, in het bijzonder wanneer het om een niet-begeleide minderjarige gaat.

Artikel 34

Duur van de behandelingsprocedure

1. Het onderzoek van de ontvankelijkheid van een verzoek overeenkomstig artikel 36, lid 1, duurt niet langer dan één maand vanaf het tijdstip van indiening van het verzoek.

De termijn voor een dergelijk onderzoek bedraagt tien werkdagen indien, in overeenstemming met artikel 3, lid 3, onder a), van Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening), de lidstaat waar het eerst een verzoek is ingediend het begrip eerste land van asiel of veilig derde land, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder a) en b), toepast.

2. De beslissingsautoriteit zorgt ervoor dat een behandelingsprocedure ten gronde zo spoedig mogelijk wordt afgerond, en in elk geval niet later dan zes maanden vanaf de indiening van het verzoek, zonder afbreuk te doen aan de behoorlijkheid en de volledigheid van de behandeling.

3. De beslissingsautoriteit kan die termijn van zes maanden verlengen met een termijn van niet meer dan drie maanden, indien:

(a)een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden;

(b)complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn.

4. Wanneer een verzoek onder de procedure van Verordening (EU) XXX/XXX (de Dublinverordening) valt, vangt de in lid 2 bedoelde termijn aan op het tijdstip waarop overeenkomstig die verordening is vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, de verzoeker zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt en deze overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (de Dublinverordening) is overgenomen.

5. De beslissingsautoriteit kan het afronden van de behandelingsprocedure uitstellen wanneer redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat zij een beslissing neemt binnen de in lid 2 en in artikel 40, lid 4, vastgestelde termijnen met betrekking tot de versnelde behandelingsprocedure, vanwege een onzekere situatie in het land van herkomst die naar verwachting tijdelijk is. In dergelijke gevallen worden door de beslissingsautoriteit:

(a)ten minste om de twee maanden opnieuw evaluaties verricht van de situatie in dat land van herkomst ;

(b)de betrokken verzoekers binnen een redelijke termijn in kennis gesteld van de redenen voor het uitstel.

De lidstaat stelt de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie binnen een redelijke termijn in kennis van het uitstel van procedures voor dat land van herkomst. De beslissingsautoriteit rondt de behandelingsprocedure in elk geval af binnen 15 maanden na de indiening van een verzoek.

Afdeling III

Beslissingen over verzoeken

Artikel 35

Beslissingen van de beslissingsautoriteit

1. Een beslissing over een verzoek om internationale bescherming wordt schriftelijk gegeven en de verzoeker onverwijld meegedeeld in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijs geacht kan worden te begrijpen.

2. Indien een verzoek wordt afgewezen als niet-ontvankelijk, als ongegrond ten aanzien van de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus, als een verzoek dat expliciet is ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, worden de feitelijke en juridische gronden in de beslissing vermeld. Informatie over de wijze waarop een beslissing tot weigering van internationale bescherming kan worden aangevochten, wordt schriftelijk verstrekt, tenzij deze informatie reeds op andere wijze aan de verzoeker is gegeven.

3. In geval van verzoeken namens echtgenoten, partners, minderjarigen of handelingsonbewame, ten laste komende meerderjarigen, en telkens wanneer het verzoek op dezelfde gronden gebaseerd is, kan de beslissingsautoriteit één beslissing nemen die voor alle verzoeken geldt, tenzij dusdanig handelen zou leiden tot de bekendmaking van specifieke omstandigheden van een verzoeker die zijn belangen zou kunnen schaden, met name in gevallen van vervolging op grond van gender, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of leeftijd. In dergelijke gevallen wordt aan de betrokken persoon een afzonderlijke beslissing afgegeven.

Artikel 36

Beslissing over de ontvankelijkheid van het verzoek

1.De beslissingsautoriteit beoordeelt de ontvankelijkheid van een verzoek overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, en verklaart een verzoek niet-ontvankelijk wanneer een van de volgende gronden van toepassing is:

(a)een land dat geen lidstaat is, wordt uit hoofde van artikel 44 beschouwd als een eerste land van asiel voor de verzoeker, tenzij duidelijk is dat de verzoeker niet tot dat land zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten;

(b)een land dat geen lidstaat is, wordt uit hoofde van artikel 45 beschouwd als een veilig land voor de verzoeker, tenzij duidelijk is dat de verzoeker niet tot dat land zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten;

(c)het verzoek is een volgend verzoek en er zijn geen nieuwe relevante elementen of bevindingen naar voren gekomen of door de verzoeker voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn XXX/XXX (verordening asielnormen) of in verband met de eerder toegepaste grond voor niet-ontvankelijkheid;

(d)een echtgenoot of partner of begeleide minderjarige dient een verzoek in nadat hij heeft ingestemd met het namens hem indienen van een verzoek, en er zijn geen feiten betreffende de situatie van de echtgenoot, partner of een minderjarige die een apart verzoek rechtvaardigen.

2.Een verzoek wordt niet ten gronde behandeld indien een verzoek niet wordt behandeld overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening), ook niet wanneer een andere lidstaat de verzoeker internationale bescherming heeft verleend, of indien een verzoek niet-ontvankelijk is verklaard overeenkomstig lid 1.

3.Lid 1, onder a) en b), is niet van toepassing op een persoon die subsidiaire bescherming geniet en die is hervestigd krachtens een versnelde procedure overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake hervestiging) 36 .

4. Indien de eerste lidstaat waar een verzoek is ingediend, na behandeling van het verzoek overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder a), van Verordening (EU) XXX/XXX (Dublinverordening), van mening dat het verzoek ontvankelijk is, hoeft de verantwoordelijke lidstaat het bepaalde in lid 1, onder a) en b), niet opnieuw toe te passen.

5.Wanneer de beslissingsautoriteit van mening is dat een verzoek op het eerste gezicht kennelijk ongegrond is, is zij niet verplicht zich uit te spreken over de ontvankelijkheid van het verzoek.

Artikel 37

Beslissing ten gronde over een verzoek

1. Bij de behandeling van een verzoek ten gronde neemt de beslissingsautoriteit een beslissing over de vraag of de verzoeker als vluchteling kan worden aangemerkt en, indien dat niet het geval is, stelt zij vast of de verzoeker in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

2. De beslissingsautoriteit verklaart een verzoek ongegrond wanneer zij heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

3. De beslissingsautoriteit verklaart een ongegrond verzoek kennelijk ongegrond in de gevallen als bedoeld in artikel 40, lid 1, onder a), b), c), d) en e).

Artikel 38

Expliciete intrekking van verzoeken

1. Een verzoeker kan uit eigen beweging en op elk moment van de procedure zijn verzoek intrekken.

2. Wanneer een asielverzoek expliciet wordt ingetrokken door de verzoeker, neemt de beslissingsautoriteit een besluit tot afwijzing van het verzoek als zijnde expliciet ingetrokken of ongegrond wanneer de beslissingsautoriteit op het ogenblik dat het verzoek expliciet wordt ingetrokken, reeds heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

Artikel 39

Impliciete intrekking van verzoeken

1. De beslissingsautoriteit wijst een verzoek af als een verzoek waarvan impliciet is afgezien wanneer:

(a)de verzoeker zijn verzoek niet heeft ingediend overeenkomstig artikel 28, ondanks het feit dat hij een reële kans heeft gehad om dit wel te doen;

(b)een echtgenote, partner of minderjarige zijn verzoek niet heeft ingediend nadat de verzoeker heeft verzuimd het verzoek in eigen naam in te dienen als bedoeld in artikel 31, leden 3 en 8;

(c)de verzoeker weigert samen te werken door niet de bijzonderheden mee te delen die noodzakelijk zijn om het verzoek te behandelen en door niet overeenkomstig artikel 7, lid 3, zijn vingerafdrukken en gezichtsopname te verstrekken;

(d)de verzoeker niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud, hoewel hij daartoe verplicht was ingevolge de artikelen 10 tot en met 12;

(e)de verzoeker zijn verblijfplaats heeft verlaten, zonder kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten of zonder toestemming als bedoeld in artikel 7, lid 4;

(f)de verzoeker herhaaldelijk niet heeft voldaan aan de meldingsverplichtingen die hem overeenkomstig artikel 7, lid 5, zijn opgelegd.

2. In de gevallen bedoeld in lid 1, beëindigt de beslissingsautoriteit de behandeling van het verzoek en stuurt zij de verzoeker een schriftelijke kennisgeving op de woonplaats of het adres als bedoeld in artikel 7, lid 4, waarbij hem wordt meegedeeld dat de behandeling van zijn verzoek is beëindigd en dat het verzoek definitief zal worden afgewezen op grond dat daarvan impliciet is afgezien tenzij de verzoeker binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving zich bij de beslissingsautoriteit meldt.

3. Indien de verzoeker zich binnen deze termijn van één maand meldt bij de beslissingsautoriteit en aantoont dat zijn verzuim te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed had, hervat de beslissingsautoriteit de behandeling van het verzoek.

4. Wanneer de verzoeker zich niet binnen deze termijn van één maand meldt bij de beslissingsautoriteit en niet aantoont dat zijn verzuim te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed had, acht de beslissingsautoriteit het verzoek impliciet ingetrokken.

5. Wanneer een asielverzoek impliciet wordt ingetrokken, neemt de beslissingsautoriteit een beslissing tot afwijzing van het verzoek op grond dat daarvan impliciet is afgezien of het verzoek ongegrond is, wanneer de beslissingsautoriteit op het ogenblik dat het verzoek impliciet wordt ingetrokken, reeds heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

Afdeling IV

Bijzondere regelingen

Artikel 40

Versnelde behandelingsprocedure

1. De beslissingsautoriteit versnelt, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, de behandeling ten gronde van een verzoek om internationale bescherming, in de gevallen waarin:

(a)de verzoeker bij de indiening van zijn verzoek en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen om uit te maken of hij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening asielnormen);

(b)de verzoeker kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht worden ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet op grond van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen);

(c)de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden;

(d)de verzoeker enkel een verzoek indient om de uitvoering te vertragen of te verhinderen van een eerdere of op handen zijnde beslissing die tot zijn verwijdering van het grondgebied van een lidstaat leidt;

(e)een derde land kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst voor de verzoeker in de zin van deze verordening;

(f)de verzoeker om zwaarwegende redenen kan worden beschouwd als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaten;

(g)de verzoeker niet voldoet aan de verplichtingen van artikel 4, lid 1, en artikel 20, lid 3, van Verordening (EU) XXX/XXX (Dublingverordening), tenzij hij aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed had;

(h)het verzoek een volgend verzoek is en zo duidelijk ongegrond of bedrieglijk is dat het geen reële kans van slagen heeft.

2. De beslissingsautoriteit rondt de versnelde behandelingsprocedure af binnen twee maanden na de indiening van het verzoek. In de gevallen als bedoeld in punt 1), onder d), rondt de beslissingsautoriteit, bij wijze van uitzondering, de versnelde behandelingsprocedure binnen acht werkdagen af.

3.Wanneer een verzoek onder de procedure van Verordening (EU) XXX/XXX (de Dublinverordening) valt, vangen de in lid 2 bedoelde termijnen aan op het tijdstip waarop overeenkomstig die verordening is vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, de verzoeker zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt en de verzoeker overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (de Dublinverordening) is overgenomen.

4.Wanneer de beslissingsautoriteit van mening is dat de behandeling van het verzoek betrekking heeft op feitelijke of juridische elementen die in het kader van een versnelde behandelingsprocedure moeilijk te onderzoeken zijn, mag zij de behandeling ten gronde overeenkomstig de artikelen 34 en 37 voortzetten. In dat geval of wanneer anderszins geen beslissing kan worden genomen binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, wordt de betrokken verzoeker in kennis gesteld van de wijziging in de procedure.

5.De versnelde behandelingsprocedure mag op niet-begeleide minderjarigen alleen worden toegepast wanneer:

(a)de verzoeker afkomstig is uit een derde land dat als een veilig land van herkomst wordt beschouwd overeenkomstig de voorwaarden van artikel 47;

(b)de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht.

Artikel 41

Grensprocedure

1. De beslissingsautoriteit kan, in overeenstemming met de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, een beslissing nemen over een verzoek aan de grens of in transitzones van de lidstaat over:

(a)de ontvankelijkheid van een verzoek dat op een dergelijke plaats is ingediend krachtens artikel 36, lid 1; of

(b)de gronden van een verzoek in de gevallen waarop de versnelde behandelingsprocedure bedoeld in artikel 40 van toepassing is.

2. Een in lid 1 bedoelde beslissing dient zo spoedig mogelijk te worden genomen, zonder afbreuk te doen aan een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek, en binnen vier weken na de indiening van het verzoek.

3.Wanneer niet binnen vier weken als bedoeld in lid 2 een definitieve beslissing is genomen, wordt de verzoeker niet langer tegengehouden aan de grens of in de transitzones en wordt deze toegang tot het grondgebied van de lidstaat verleend zodat zijn verzoek kan worden behandeld overeenkomstig de andere bepalingen van deze verordening.

4. Wanneer het door de aankomst van onevenredig grote aantallen onderdanen van derde landen of staatlozen die aan de grens of in een transitzone verzoeken om internationale bescherming indienen, in de praktijk moeilijk wordt om de bepalingen van lid 1 op deze plaatsen toe te passen, kan de grensprocedure ook worden toegepast op plaatsen nabij de grens of de transitzone.

5.De grensprocedure kan overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 11 van Richtlijn (EU) XXX/XXX (richtlijn opvangvoorzieningen) alleen op niet-begeleide minderjarigen worden toegepast wanneer:

(a)de verzoeker afkomstig is uit een derde land dat als een veilig land van herkomst wordt beschouwd overeenkomstig de voorwaarden van artikel 47;

(b)de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht;

(c)er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een derde land een veilig derde land voor de asielzoeker is overeenkomstig de voorwaarden van artikel 45;

(d)de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.

Punt d) wordt alleen toegepast wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de verzoeker relevante elementen probeert te verbergen die waarschijnlijk zouden leiden tot een besluit tot weigering van internationale bescherming, mits de verzoeker daadwerkelijk de gelegenheid heeft gekregen om gemotiveerde redenen voor zijn handelingen aan te voeren.

Artikel 42

Volgende verzoeken

1. Nadat een eerder verzoek is afgewezen bij een definitieve beslissing, wordt elk nieuw verzoek van dezelfde verzoeker in eender welke lidstaat door de verantwoordelijke lidstaat als een volgende verzoek beschouwd.

2. Een volgend verzoek wordt onderworpen aan een voorlopige behandeling waarbij de beslissingsautoriteit vaststelt of er nieuwe relevante elementen of bevindingen naar voren zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt krachtens Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) of die verband houden met de redenen waarom het eerdere verzoek niet-ontvankelijk is verklaard.

3.De voorlopige behandeling vindt plaats op grond van schriftelijke opmerkingen en een persoonlijk onderhoud in overeenstemming met de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II. Van het persoonlijk onderhoud kan worden afgezien wanneer het op grond van de schriftelijke opmerkingen duidelijk is dat het verzoek niet tot nieuwe relevante elementen of bevindingen leidt of dat het duidelijk ongegrond is en geen reële kans van slagen heeft.

4.Een nieuwe procedure voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming wordt ingeleid wanneer:

(a)relevante nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in lid 2, onder a), naar voren zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd;

(b)de verzoeker buiten zijn eigen schuld niet in staat was deze elementen of bevindingen tijdens de procedure in het kader van het eerdere verzoek voor te leggen, tenzij het onredelijk wordt geacht om niet met deze elementen of bevindingen rekening te houden.

5.Wanneer niet aan de voorwaarden voor de inleiding van een nieuwe procedure als bedoeld in lid 4 is voldaan, verklaart de beslissingsautoriteit het verzoek niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond, wanneer het verzoek zo duidelijk ongegrond of bedrieglijk is dat het geen reële kans van slagen heeft.

Artikel 43

Uitzondering op het recht te blijven bij volgende verzoeken

Onverminderd het beginsel van non-refoulement, kunnen de lidstaten voorzien in een uitzondering op het recht op hun grondgebied te blijven en afwijken van artikel 54, lid 1, indien:

(a)een volgend verzoek door de beslissingsautoriteit niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is verklaard;

(b)een tweede of verder volgend verzoek wordt ingediend in eender welke lidstaat na een definitieve beslissing waarbij een voorgaand volgend verzoek niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond is verklaard.

Afdeling V

"Veilig land"-begrippen

Artikel 44

Het begrip "eerste land van asiel"

1. Een derde land wordt voor een bepaalde verzoeker beschouwd als eerste land van asiel wanneer:

(a)de verzoeker alvorens naar de Unie te reizen, in dat land bescherming heeft genoten overeenkomstig het Verdrag van Genève en nog steeds op die bescherming een beroep kan doen; of

(b)de verzoeker alvorens naar de Unie te reizen, in dat land anderszins voldoende bescherming heeft genoten en nog steeds op die bescherming een beroep kan doen.

2. De beslissingsautoriteit gaat ervan uit dat een verzoeker voldoende bescherming geniet in de zin van lid 1, onder b), wanneer hij ervan overtuigd is dat:

(a)het leven en de vrijheid niet worden bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;

(b)er geen risico bestaat op ernstige schade in de zin van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen);

(c)het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd;

(d)het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd;

(e)er sprake is van een recht op legaal verblijf;

(f)er sprake is van een passende toegang tot de arbeidsmarkt, opvangfaciliteiten, gezondheidszorg en onderwijs; en

(g)er sprake is van een recht op gezinshereniging in overeenstemming met de internationale mensenrechtennormen.

3. Voordat zijn verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard ingevolge artikel 36, lid 1, onder a), mag de verzoeker zich bij het indienen van het verzoek en tijdens het onderhoud over de ontvankelijkheid verweren tegen de toepassing van het begrip "eerste land van asiel" in het licht van zijn bijzondere omstandigheden.

4. Met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen mag het begrip "eerste land van asiel" alleen worden toegepast wanneer de autoriteiten van de lidstaten vooraf van de autoriteiten van het betrokken derde land de verzekering hebben ontvangen dat de niet-begeleide minderjarige door deze autoriteiten zal worden overgenomen en dat hij onmiddellijk één van de in lid 1 bedoelde vormen van bescherming zal genieten.

5. Wanneer het verzoek ingevolge de toepassing van het begrip "eerste land van asiel" niet ontvankelijk wordt verklaard, wordt door de beslissingsautoriteit:

(a)de verzoeker hiervan op de hoogte gebracht;

(b)de verzoeker een document verschaft waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht als gevolg van de toepassing van het begrip "eerste land van asiel".

6. Wanneer het betrokken derde land de verzoeker niet toelaat of opnieuw toelaat tot zijn grondgebied, trekt de beslissingsautoriteit zijn beslissing het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren in en geeft zij toegang tot de procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II en afdeling I van hoofdstuk III.

7. De lidstaten delen de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie jaarlijks mee op welke landen het begrip "eerste land van asiel" wordt toegepast.

Artikel 45

Het begrip "veilig derde land"

1. Een derde land wordt aangewezen als een veilig derde land, wanneer:

(a)het leven en de vrijheid niet worden bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;

(b)er geen risico bestaat op ernstige schade in de zin van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen);

(c)het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd;

(d)het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd;

(e)de mogelijkheid bestaat om bescherming te ontvangen overeenkomstig de materiële normen van het Verdrag van Genève of voldoende bescherming als bedoeld in artikel 44, lid 2, naargelang van het geval.

De beoordeling of een derde land mag worden aangemerkt als veilig derde land overeenkomstig deze verordening, vindt plaats op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie van de lidstaten, het Asielagentschap van de Europese Unie, de Europese dienst voor extern optreden, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa en andere relevante organisaties.

2. Het begrip "veilig derde land" wordt toegepast:

(a)wanneer een derde land is aangemerkt als veilig derde land overeenkomstig artikel 50;

(b)wanneer een derde land op EU-niveau is aangemerkt als veilig derde land; of

(c)in individuele gevallen met betrekking tot een specifieke verzoeker.

3. De beslissingsautoriteit beschouwt een derde land voor een specifieke verzoeker na een individuele behandeling van het verzoek alleen als een veilig derde land wanneer zij ervan overtuigd is dat het derde land voor die verzoeker veilig is overeenkomstig de criteria die zijn vastgesteld in lid 1 en zij heeft vastgesteld dat:

(a)er een band bestaat tussen de verzoeker en het betrokken derde land op grond waarvan het redelijk is dat de verzoeker naar dat land gaat, onder meer omdat de verzoeker door dat derde land is gereisd en dat land geografisch dicht bij het land van herkomst van de verzoeker ligt;

(b)de verzoeker geen ernstige gronden heeft aangevoerd om dat land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig derde land te beschouwen.

4. Voordat zijn verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard ingevolge artikel 36, lid 1, onder b), mag een verzoeker zich bij het indienen van het verzoek en tijdens het onderhoud over de ontvankelijkheid verweren tegen de toepassing van het begrip "veilig derde land" in het licht van zijn bijzondere omstandigheden.

5. Met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen mag het begrip "veilig derde land" alleen worden toegepast wanneer de autoriteiten van de lidstaten vooraf van de autoriteiten van het betrokken derde land de verzekering hebben ontvangen dat de niet-begeleide minderjarige door deze autoriteiten zal worden overgenomen en dat hij onmiddellijk één van de in lid 1, onder e), bedoelde vormen van bescherming zal genieten.

6. Wanneer een verzoek ingevolge de toepassing van het begrip "veilig derde land" niet ontvankelijk wordt verklaard, wordt door de beslissingsautoriteit:

(a)de verzoeker hiervan op de hoogte gebracht; en

(b)de verzoeker een document verschaft waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht als gevolg van de toepassing van het begrip "veilig derde land".

7. Wanneer het betrokken derde land de verzoeker niet toelaat of niet opnieuw toelaat tot zijn grondgebied trekt de beslissingsautoriteit zijn beslissing het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, in en geeft zij toegang tot de procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II en afdeling I van hoofdstuk III.

Artikel 46

Aanmerking op EU-niveau als veilig derde land

1. Derde landen worden op EU-niveau als veilige derde landen aangemerkt, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 45, lid 1.

2. De Commissie evalueert regelmatig de situatie in derde landen die op EU-niveau als veilige derde landen zijn aangemerkt, met de hulp van het Asielagentschap van de Europese Unie en op basis van de andere informatiebronnen als bedoeld in artikel 45, lid 1, tweede alinea.

3. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot schorsing van de aanmerking op EU-niveau van een derde land als veilig derde land onder de voorwaarden van artikel 49.

Artikel 47

Het begrip "veilig land van herkomst"

1. Een derde land kan als veilig land van herkomst worden aangemerkt in de zin van deze verordening wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Verordening XXX/XXX (richtlijn asielnormen), noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.

2. De beoordeling of een derde land mag worden aangemerkt als een veilig land van herkomst overeenkomstig deze verordening, vindt plaats op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie van de lidstaten, het Asielagentschap van de Europese Unie, de Europese dienst voor extern optreden, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa alsook andere relevante organisaties, waarbij rekening wordt gehouden met de gemeenschappelijke analyse van de informatie over de landen van herkomst, zoals bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de Europese Unie).

3. Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:

(a)de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;

(b)de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;

(c)het achterwege laten van uitzetting, verwijdering of uitlevering van eigen onderdanen naar derde landen, waar er, onder meer, een ernstig risico bestaat dat zij zouden worden onderworpen aan de doodstraf, foltering, vervolging of andere onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen, of waar hun leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van hun ras, godsdienst, nationaliteit, seksuele geaardheid, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, dan wel een ernstig risico bestaat op uitzetting, verwijdering of uitlevering vanuit dat land naar een ander derde land;

(d)de beschikbaarheid van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.

4. Een derde land dat op grond van deze verordening als veilig land van herkomst is aangemerkt, kan voor een bepaalde verzoeker, nadat zijn verzoek afzonderlijk is behandeld, alleen als veilig land van herkomst worden beschouwd wanneer:

(a)hij de nationaliteit van dat land heeft; of

(b)hij staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had; en

(c)hij geen ernstige gronden heeft aangevoerd om dat land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst te beschouwen.

Artikel 48

Aanmerking op EU-niveau als veilig land van herkomst

1. De in bijlage 1 bij deze verordening vermelde derde landen worden op EU-niveau als veilige landen van herkomst aangemerkt, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 47.

2. De Commissie evalueert regelmatig de situatie in derde landen die op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst staan, met de hulp van het Asielagentschap van de Unie en op basis van de andere informatiebronnen als bedoeld in artikel 45, lid 2.

3. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake het Asielagentschap van de EU) kan de Commissie het Asielagentschap van de Unie verzoeken haar inlichtingen te verschaffen over specifieke derde landen die in aanmerking zouden kunnen komen voor vermelding op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.

4. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot schorsing van de vermelding van een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst onder de voorwaarden van artikel 49.

Artikel 49

Schorsing en beëindiging van de aanmerking op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of van de vermelding van een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst

1. In geval van plotselinge veranderingen in de situatie van een derde land dat op het niveau van de Unie is aangemerkt als veilig derde land of dat is vermeld op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst, beoordeelt de Commissie gemotiveerd of dat land voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 45 of artikel 47 en stelt zij, indien zij van oordeel is dat niet meer aan deze voorwaarden wordt voldaan, een gedelegeerde handeling vast waarbij de aanmerking van dat derde land op het niveau van de Unie als veilig derde land of de vermelding van dat derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor de duur van zes maanden wordt geschorst.

2. De Commissie evalueert de situatie in het betrokken derde land voortdurend, waarbij zij onder meer rekening houdt met de door de lidstaten verstrekte informatie over veranderingen in de situatie van dat land die zich naderhand voordoen.

3.Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 1 een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld waarbij de aanmerking op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of de vermelding van een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst wordt geschorst, dient zij binnen drie maanden na de datum van vaststelling van die gedelegeerde handeling, overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure, een voorstel in tot wijziging van deze verordening ter beëindiging van de aanmerking op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of verwijdering van dat land van de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.

4. Wanneer een dergelijk voorstel door de Commissie niet wordt ingediend binnen drie maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling als bedoeld in lid 2, is de gedelegeerde handeling waarbij de aanmerking op het niveau van de Unie van het derde land als veilig derde land of de vermelding van het derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst wordt geschorst, niet langer van kracht. Wanneer een dergelijk voorstel door de Commissie binnen drie maanden is ingediend, is de Commissie bevoegd om, op basis van een gemotiveerde beoordeling, de geldigheidsduur van deze gedelegeerde handeling te verlengen voor een periode van zes maanden, welke periode één keer met nog eens zes maanden kan worden verlengd.

Artikel 50 

Aanmerking op nationaal niveau van derde landen als veilig derde land of veilig land van herkomst

1. Gedurende een periode van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening kunnen de lidstaten met het oog op de behandeling van verzoeken om internationale bescherming wetgeving handhaven of invoeren die voorziet in de nationale aanmerking als veilig derde land of veilig land van herkomst van andere landen dan die welke op het niveau van de Unie als zodanig zijn aangemerkt of op de gemeenschappelijke EU-lijst in bijlage 1 zijn vermeld.

2. Wanneer de aanmerking van een derde land op het niveau van de Unie als veilig derde land of de vermelding van een derde land op de gemeenschappelijke EU-lijst in bijlage 1 bij deze verordening is geschorst ingevolge artikel 49, lid 1, merken de lidstaten dat land niet op nationaal niveau aan als veilig derde land of veilig derde land van oorsprong en passen zij evenmin het begrip "veilig derde land" op een ad hocbasis met betrekking tot een specifieke verzoeker toe.

3. Wanneer een derde land niet langer op het niveau van de Unie wordt aangemerkt als veilig derde land of een derde land werd verwijderd van de lijst in bijlage I bij de verordening volgens de gewone wetgevingsprocedure, kan een lidstaat de Commissie meedelen dat hij van mening is dat het land, als gevolg van wijzigingen in de situatie daar, opnieuw voldoet aan de voorwaarden van artikel 45, lid 1, en artikel 47.

De mededeling gaat vergezeld van een gemotiveerde beoordeling van de mate waarin dat land de voorwaarden van artikel 45, lid 1, en artikel 47 vervult, met daarbij een toelichting inzake de specifieke veranderingen in de situatie van het derde land waardoor het land opnieuw aan deze voorwaarden voldoet.

De lidstaat die de mededeling doet, mag dat derde land alleen op nationaal niveau aanmerken als een veilig derde land of als een veilig land van herkomst wanneer de Commissie daar geen bezwaar tegen maakt.

4. Onmiddellijk nadat een derde land op nationaal niveau is aangemerkt als veilig derde land of veilig land van herkomst, stellen de lidstaten de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie daarvan in kennis. De lidstaten delen de Commissie en het Agentschap eenmaal per jaar mee op welke andere veilige derde landen dit begrip met betrekking tot specifieke verzoekers ad-hoc is toegepast.

HOOFDSTUK IV

PROCEDURES VOOR DE INTREKKING VAN DE INTERNATIONALE BESCHERMING

Artikel 51

Intrekking van de internationale bescherming

De beslissingsautoriteit begint het onderzoek inzake de intrekking van de internationale bescherming van een bepaald persoon wanneer er nieuwe elementen of bevindingen naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat er redenen zijn om de geldigheid van zijn internationale bescherming te heroverwegen, met name in de gevallen als bedoeld in de artikelen 15 en 21 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

Artikel 52

Procedureregels

1. Wanneer de bevoegde autoriteit overweegt de internationale bescherming in te trekken van een onderdaan van een derde land of staatloze, onder meer in het kader van een regelmatige nieuwe beoordeling van de status als bedoeld in de artikelen 15 en 21 van Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen), geniet de betrokkene met name de volgende waarborgen:

(a)hij wordt er schriftelijk van in kennis gesteld dat de bevoegde autoriteit heroverweegt of hij voor internationale bescherming in aanmerking komt en van de redenen voor die heroverweging; en

(b)hij wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn door middel van een schriftelijke verklaring en in een persoonlijk onderhoud, de redenen mee te delen waarom zijn internationale bescherming niet zou moeten worden ingetrokken.

2. Voor de toepassing van lid 1 dragen de lidstaten er zorg voor dat:

(a)de bevoegde autoriteit precieze en bijgewerkte informatie uit diverse bronnen kan inwinnen zoals, in voorkomend geval, informatie van het Asielagentschap van de Europese Unie en van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, wat betreft de algemene situatie die in de landen van herkomst van de betrokken personen heerst; en

(b)wanneer er over het individuele geval informatie wordt ingewonnen met het oog op een heroverweging van de internationale bescherming, deze informatie niet wordt ingewonnen bij de actoren van de vervolging of van de ernstige schade op een wijze die ertoe leidt dat deze actoren rechtstreeks te weten komen dat de betrokken persoon internationale bescherming geniet en dat zijn status wordt heroverwogen, of resulteert in gevaar voor de fysieke integriteit van de betrokkene of van de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst levende familieleden.

3. De beslissing van de bevoegde autoriteit om de internationale bescherming in te trekken, wordt schriftelijk meegedeeld. De redenen in feite en in rechte worden in de beslissing genoemd en informatie over de manier waarop de beslissing kan worden aangevochten, wordt schriftelijk verstrekt.

4. Zodra de beslissingsautoriteit de beslissing heeft genomen om de internationale bescherming in te trekken, zijn de bepalingen van artikel 8, lid 3, en de artikelen 15 tot en met 18 van toepassing.

5. Bij wijze van afwijking van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel vervalt de internationale bescherming door de lidstaten indien de persoon die internationale bescherming geniet ondubbelzinnig afziet van zijn erkenning als persoon die internationale bescherming geniet. Internationale bescherming vervalt eveneens wanneer de persoon die internationale bescherming geniet, een onderdaan is geworden van de lidstaat die de internationale bescherming had verleend.

HOOFDSTUK V

Beroepsprocedure

Artikel 53

Recht op een doeltreffende voorziening in rechte

1. Verzoekers hebben recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, tegen:

(a)een beslissing die inzake hun verzoek om internationale bescherming is gegeven, met inbegrip van een beslissing:

i) waarbij een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, als bedoeld in artikel 36, lid 1;

ii) waarbij een verzoek ongegrond of kennelijk ongegrond wordt verklaard met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus als bedoeld in artikel 37, leden 2 en 3, of artikel 42, lid 4;

iii) waarbij een verzoek is afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, als bedoeld in de artikelen 38 en 39;

(iv) die is genomen na een grensprocedure, als bedoeld in artikel 41.

(b)een beslissing tot intrekking van internationale bescherming krachtens artikel 52.

2. Personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, hebben toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte tegen een beslissing om een verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus.

3. Een doeltreffende voorziening in rechte in de zin van lid 1 biedt een volledig onderzoek ex nunc van zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen).

De verzoeker mag alleen nieuwe elementen naar voren brengen die relevant zijn voor de behandeling van zijn verzoek en waarvan hij in een eerder stadium geen kennis had kunnen hebben of die betrekking hebben op wijzigingen in zijn situatie.

4. De rechterlijke instanties hebben via de beslissingsautoriteit, de verzoeker dan wel anderszins, toegang tot de algemene informatie als bedoeld in artikel 33, lid 2, onder b) en c).

5. Stukken die relevant zijn voor het onderzoek van verzoeken door rechterlijke instanties tijdens de beroepsprocedure, worden zo nodig vertaald wanneer zij niet reeds vertaald waren overeenkomstig artikel 33, lid 4.

6. Het beroep tegen de in lid 1 bedoelde beslissingen wordt ingesteld:

(a)binnen één week in het geval van een beslissing waarbij een volgend verzoek niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond wordt verklaard;

(b)binnen twee weken in het geval van een beslissing waarbij een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, of een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als ongegrond of kennelijk ongegrond met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus na een versnelde behandelingsprocedure of grensprocedure of gedurende de detentie van de verzoeker;

(c)binnen één maand in het geval van een beslissing waarbij een verzoek ongegrond wordt verklaard met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wanneer de behandeling niet is versneld of in het geval van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.

Voor de toepassing van punt b) kunnen de lidstaten voorzien in een ambtshalve toetsing van beslissingen naar aanleiding van een grensprocedure.

De in dit lid bedoelde termijnen beginnen te lopen vanaf de datum waarop de beslissing van de beslissingsautoriteit aan de verzoeker is meegedeeld of vanaf het moment waarop de juridische adviseur of raadsman is benoemd als de verzoeker een verzoek om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging heeft ingediend.

Artikel 54

Schorsende werking van beroep

1. De verantwoordelijke lidstaat staat verzoekers toe om op zijn grondgebied te blijven tot de termijn waarbinnen zij hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte kunnen uitoefenen, verstreken is en, wanneer dat recht binnen de termijn werd uitgeoefend, in afwachting van de uitkomst van de voorziening in rechte.

2. Een rechterlijke instantie heeft de bevoegdheid om te bepalen of de verzoeker op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat mag blijven, hetzij op verzoek van de verzoeker hetzij ambtshalve, wanneer het recht van de verzoeker om in de lidstaat te verblijven, is geëindigd als gevolg van een van de volgende categorieën beslissingen:

(a)een beslissing waarbij een verzoek kennelijk ongegrond wordt verklaard of ongegrond wordt verklaard met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire-beschermingsstatus in de gevallen die onder een versnelde behandelingsprocedure of grensprocedure vallen;

(b)een beslissing waarbij een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard ingevolge artikel 36, lid 1, onder a) en c);

(c)een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien overeenkomstig respectievelijk artikel 38 of artikel 39.

3. Een rechterlijke instantie heeft de bevoegdheid om te bepalen of de verzoeker op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat mag blijven wanneer:

(a)de verzoeker over de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand beschikt, en voldoende tijd heeft om het verzoek op te stellen en aan de rechterlijke instantie de argumenten voor te leggen om hem, in afwachting van de uitkomst van de voorziening in rechte, het recht te verlenen op het grondgebied te blijven; en

(b)de rechterlijke instantie in het kader van de behandeling van het verzoek om op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat te blijven, feitelijk en juridisch de beslissing onderzoekt waarbij de internationale bescherming wordt geweigerd.

4. De lidstaten staan de verzoeker toe om op hun grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van de procedure om te bepalen of de verzoeker op het grondgebied mag blijven. Die beslissing wordt genomen binnen een maand nadat het beroep is ingesteld.

5.Een verzoeker die een verder rechtsmiddel instelt tegen een eerste of volgende beslissing in beroep heeft geen recht om op het grondgebied van de lidstaat te blijven, tenzij een gerechtelijke instantie op verzoek van verzoeker of ambtshalve anders beslist. Die beslissing wordt genomen binnen een maand na het instellen van dat verdere rechtsmiddel.

Artikel 55

Duur van het beroep in eerste instantie

1.Onverminderd een behoorlijke en volledige behandeling van het beroep, beslist een rechterlijke instantie over een beroep in eerste instantie binnen de volgende termijnen vanaf het moment waarop het beroep is ingesteld:

(a)binnen zes maanden in het geval van een beslissing waarbij een verzoek ongegrond wordt verklaard met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus wanneer de behandeling niet is versneld of in het geval van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.

(b)binnen twee maanden in het geval van een beslissing waarbij een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard of een beslissing waarbij een verzoek wordt afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien of als ongegrond of kennelijk ongegrond met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus na een versnelde behandelingsprocedure of grensprocedure of gedurende de detentie van de verzoeker;

(c)binnen één maand in het geval van een beslissing waarbij een volgend verzoek niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond wordt verklaard;

2.In zaken waarin ingewikkelde feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn, kunnen de in lid 1 genoemde termijnen worden verlengd met een extra termijn van drie maanden.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 56

Aanvechting door overheidsinstanties

Deze verordening doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor overheidsinstanties om bestuursrechtelijke of rechterlijke beslissingen aan te vechten overeenkomstig de nationale wetgeving.

Artikel 57

Samenwerking

1. Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt aan en stuurt het adres daarvan naar de Commissie. De Commissie stuurt deze informatie naar de andere lidstaten.

2. De lidstaten nemen in overleg met de Commissie alle passende maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de verantwoordelijke autoriteiten tot stand te brengen.

3. Indien de lidstaten de in artikel 27, lid 3, artikel 28, lid 3, en artikel 34, lid 3, bedoelde maatregelen nemen, informeren zij de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie zodra de redenen voor het toepassen van die uitzonderlijke maatregelen niet langer bestaan, en dit ten minste eenmaal per jaar. Die informatie omvat, indien mogelijk, gegevens over het percentage verzoeken waarvoor de uitzonderingen zijn toegepast ten opzichte van het totale aantal behandelde verzoeken in dezelfde periode.

Artikel 58

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 37 .

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 juncto artikel 5 van toepassing.

Artikel 59

Gedelegeerde handelingen

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in lid 1 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van 5 jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een dergelijke gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5. Een dergelijke gedelegeerde handeling en de verlenging van de duur daarvan treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van een maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken.

Artikel 60

Toezicht en evaluatie

De Commissie brengt uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de vijf jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van deze verordening in de lidstaten en stelt, zo nodig, wijzigingen voor.

De lidstaten sturen de Commissie op haar verzoek uiterlijk negen maanden voordat deze termijn is verstreken de voor de opstelling van haar verslag noodzakelijke informatie.

Artikel 61

Intrekking

Richtlijn 2013/32/EU wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage 2 opgenomen concordantietabel.

Artikel 62

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. 

Deze verordening is van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding ervan].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                    Voor de Raad

De voorzitter                    De voorzitter

(1) COM(2015) 240 final.
(2) COM(2016) 197 final.
(3) COM(2016) 270 final.
(4) COM(2016) 272 final.
(5) COM(2016) 271 final.
(6) PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60.
(7) PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.
(8) PB L […] van […], blz. […].
(9) PB L […] van […], blz. […].
(10) PB L […] van […], blz. […].
(11) COM(2015) 240.
(12) COM(2016) 271 final.
(13) Verslag van het Bureau voor de grondrechten over voogdijstelsels voor kinderen in de Europese Unie die van ouderlijke zorg verstoken zijn: :met speciale aandacht voor de rol ervan in de reactie op kinderhandel (oktober 2015);[http://ec.europa.eu/anti-trafficking/EU+Policy/Guardianship_for_children_deprived_of_parental_care].
(14) PB L […] van […], blz. […].
(15) PB L […] van […], blz. […].
(16) COM(2016) 85 final.
(17) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor de toepassing van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, en tot wijziging van Richtlijn 2013/32/EU (COM(2015) 452 final).
(18) De voorgestelde gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst omvat Albanië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Kosovo, Montenegro, Servië en Turkije.
(19) Arrest EHRM (Grote Kamer) van 21 januari 2011, M.S.S. v. België en Griekenland (verzoekschrift nr. 30696/09).
(20) Arrest EHRM (Vijfde kamer) van 2 februari 2012, I.M. v. Frankrijk (verzoekschrift nr. 9152/09).
(21) Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, Dörr, C-136/03.
(22) Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).
(23) COM(2016) 197 final.
(24) EUCO 19.2.2016, SN 1/16.
(25) PB L […] van […], blz. […].
(26) PB L […] van […], blz. […].
(27) Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).
(28) PB L […] van […], blz. […].
(29) * Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo. 
(30) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(31) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(32) PB L […] van […], blz. […].
(33) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(34) PB L […] van […], blz. […].
(35) Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
(36) PB L […] van […], blz. […].
(37) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

Brussel, 13.7.2016

COM(2016) 467 final

BIJLAGE

bij het

voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad

tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU


BIJLAGE 1

Gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst bedoeld in artikel 48

Albanië,

Bosnië en Herzegovina,

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië,

Kosovo* 1 ,

Montenegro,

Servië,

Turkije.

(1) * Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

Brussel, 13.7.2016

COM(2016) 467 final

BIJLAGE

bij het

voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad

tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU


BIJLAGE 2

Concordantietabel

Richtlijn 2013/32/EU

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 4

Artikel 2, onder a)

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 2, onder b) tot en met f)

Artikel 4, lid 2, onder a) tot en met e)

Artikel 2, onder g) tot en met m)

Artikel 4, lid 1, onder b) tot en met h)

Artikel 2, onder n) tot en met q)

Artikel 4, lid 2, onder f) tot en met i)

-

Artikel 4, lid 2, onder j)

Artikel 3, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 4, lid 2

-

-

Artikel 5, lid 4

Artikel 4, lid 3

Artikel 5, lid 5, en artikel 12, lid 6

Artikel 4, lid 4

Artikel 5, lid 5

Artikel 4, lid 5

-

Artikel 5

-

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 6, lid 1, eerste alinea

Artikel 27, lid 1

Artikel 6, lid 1, tweede alinea

-

Artikel 6, lid 1, derde alinea

Artikel 5, leden 3 en 5

-

Artikel 27, lid 2

Artikel 6, lid 2

Artikel 28, lid 2, en artikel 39, lid 1, onder a)

-

Artikel 28, lid 1

-

Artikel 28, lid 3

-

Artikel 28, lid 4

Artikel 6, lid 3

Artikel 28, lid 5

Artikel 6, lid 4

-

-

Artikel 28, lid 6

Artikel 6, lid 5

Artikel 27, lid 3

-

Artikel 27, lid 4

-

Artikel 29

Artikel 7, lid 1

-

Artikel 7, lid 2, eerste alinea

Artikel 31, lid 1

Artikel 7, lid 2, tweede alinea

Artikel 31, lid 2

-

Artikel 31, lid 3

-

Artikel 31, lid 4

Artikel 7, lid 3

Artikel 31, lid 6

-

Artikel 31, lid 7

-

Artikel 31, lid 8

-

Artikel 31, lid 9

-

Artikel 31, lid 10

Artikel 7, lid 4

Artikel 32, lid 3

-

Artikel 32, lid 1

-

Artikel 32, lid 2

Artikel 7, lid 5

-

Artikel 8, lid 1

Artikel 30, leden 1 en 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 30, lid 3

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, leden 1 en 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 9, lid 3

Artikel 9, lid 4

Artikel 10, lid 1

-

Artikel 10, lid 2

Artikel 37, lid 1

Artikel 10, lid 3

Artikel 33, lid 2

Artikel 10, lid 3, onder a)

Artikel 33, lid 2

-

Artikel 33, lid 2, onder a)

Artikel 10, lid 3, onder b)

Artikel 33, lid 2, onder b)

-

Artikel 33, lid 2, onder c)

-

Artikel 33, lid 2, onder d)

-

Artikel 33, lid 2, onder e)

-

Artikel 33, lid 2, onder f)

Artikel 10, lid 3, onder c)

Artikel 33, lid 3

Artikel 10, lid 3, onder d)

Artikel 33, lid 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 53, lid 4

Artikel 10, lid 5

Artikel 33, lid 4

Artikel 11, lid 1

Artikel 35, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 35, lid 2

Artikel 11, lid 3

Artikel 35, lid 3

Artikel 12, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 12, lid 1, onder a)

Artikel 8, lid 2, onder b) tot en met g) en tweede alinea

-

Artikel 8, lid 2, onder a)

Artikel 12, lid 1, onder b)

Artikel 8, lid 3

Artikel 12, lid 1, onder c)

Artikel 8, lid 4

Artikel 12, lid 1, onder d)

Artikel 8, lid 5

Artikel 12, lid 1, onder e)

Artikel 8, lid 6

Artikel 12, lid 1, onder f)

Artikel 8, lid 2, onder h)

Artikel 12, lid 2

Artikel 53, lid 1

-

Artikel 7, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 7, lid 2

-

Artikel 7, lid 2, onder a), b) en c)

Artikel 13, lid 2, onder a)

Artikel 7, lid 6

Artikel 13, lid 2, onder b)

Artikel 7, lid 2, onder d)

Artikel 13, lid 2, onder c)

Artikel 7, lid 4

Artikel 13, lid 2, onder d)

Artikel 7, lid 7

Artikel 13, lid 2, onder e)

-

Artikel 13, lid 2, onder f)

-

-

Artikel 7, lid 3

-

Artikel 7, lid 5

Artikel 14, lid 1, eerste alinea

Artikel 10, lid 1, en artikel 11, lid 1

-

Artikel 10, lid 2

-

Artikel 12, lid 3

Artikel 14, lid 1, tweede alinea

Artikel 12, leden 4, 6, en 7

Artikel 14, lid 1, derde alinea

Artikel 31, lid 5

Artikel 14, lid 1, vierde alinea

Artikel 21, lid 2, eerste alinea

Artikel 14, lid 2, eerste alinea

Artikel 12, lid 5

Artikel 14, lid 2, onder a)

Artikel 12, lid 5, onder a)

Artikel 14, lid 2, onder b)

Artikel 12, lid 5, onder b)

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 12, lid 5, tweede alinea

Artikel 14, lid 3

Artikel 12, lid 9

Artikel 14, lid 4

Artikel 12, lid 5, tweede alinea

Artikel 14, lid 5

Artikel 39, lid 1, onder d)

Artikel 15, lid 1

-

-

Artikel 12, lid 1

Artikel 15, lid 2

Artikel 12, lid 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 12, lid 2

Artikel 15, lid 3, onder a)

Artikel 12, lid 6

Artikel 15, lid 3, onder b)

Artikel 12, lid 8, tweede alinea

Artikel 15, lid 3, onder c)

Artikel 12, lid 8

Artikel 15, lid 3, onder d)

Artikel 11, lid 3

Artikel 15, lid 3, onder e)

Artikel 21, lid 2, tweede alinea

Artikel 15, lid 4

-

Artikel 16

Artikel 11, lid 2

Artikel 17, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 17, lid 2

Artikel 13, lid 2

Artikel 17, lid 3, eerste alinea

Artikel 13, lid 3

Artikel 17, lid 3, tweede alinea

-

Artikel 17, lid 4

Artikel 13, lid 4

Artikel 17, lid 5, eerste alinea

Artikel 13, lid 5

Artikel 17, lid 5, tweede alinea

-

Artikel 17, lid 5, derde alinea

Artikel 13, lid 6

-

Artikel 13, lid 7

Artikel 18, lid 1

Artikel 23, leden 1, 2 en 5

Artikel 18, lid 2

Artikel 23, lid 3

Artikel 18, lid 3

Artikel 23, lid 4

Artikel 19

-

Artikel 20, lid 1

Artikel 15, leden 1 en 4

Artikel 20, lid 2

Artikel 15, lid 1

-

Artikel 15, lid 2

-

Artikel 15, lid 3

Artikel 20, lid 3, eerste alinea

Artikel 15, lid 5, onder b)

-

Artikel 15, lid 5, onder a)

-

Artikel 15, lid 5, onder c)

Artikel 20, lid 3, tweede alinea

Artikel 15, lid 5, tweede alinea

Artikel 20, lid 3, derde alinea

-

Artikel 20, lid 4

Artikel 14, lid 2

Artikel 21, lid 1, eerste alinea

-

Artikel 21, lid 1, tweede alinea

Artikel 17, lid 1

Artikel 21, lid 2, onder a)

-

Artikel 21, lid 2, onder b)

-

Artikel 21, lid 2, tweede alinea

-

Artikel 21, lid 2, derde alinea

-

Artikel 21, lid 3

Artikel 17, lid 2

Artikel 21, lid 4

Artikel 17, lid 3

Artikel 21, lid 5

Artikel 17, lid 4

Artikel 22, lid 1

Artikel 14, lid 1

-

Artikel 14, lid 2

Artikel 22, lid 2

Artikel 17, lid 1

Artikel 23, lid 1

Artikel 16, leden 1 en 2

Artikel 23, lid 2

Artikel 16, lid 3

Artikel 23, lid 3

Artikel 16, lid 4

Artikel 23, lid 4, eerste alinea

-

Artikel 23, lid 4, tweede alinea

Artikel 16, lid 5

Artikel 23, lid 4, derde alinea

Artikel 16, lid 6

Artikel 24, lid 1

Artikel 19, lid 1 en artikel 20, lid 1

Artikel 24, lid 2

Artikel 19, lid 1

Artikel 24, lid 3

Artikel 19, leden 2 en 3

Artikel 24, lid 4

Artikel 20, lid 4

-

Artikel 19, lid 4

-

Artikel 20, leden 2 en 3

-

Artikel 21

Artikel 25, lid 1, onder a)

Artikel 22, leden 1, 3 en 4

-

Artikel 22, lid 2

Artikel 25, lid 1, onder b), en tweede alinea

Artikel 22, lid 6

-

Artikel 22, lid 5

Artikel 25, lid 2

-

Artikel 25, lid 3, onder a)

Artikel 21, lid 2, tweede alinea

Artikel 25, lid 3, onder b)

Artikel 21, lid 3

Artikel 25, lid 4

-

Artikel 25, lid 5

Artikel 24

Artikel 25, lid 5, eerste alinea

Artikel 24, lid 1

Artikel 25, lid 5, tweede alinea

Artikel 24, lid 3

Artikel 25, lid 5, derde alinea, onder a)

Artikel 24, lid 4

Artikel 25, lid 5, derde alinea, onder b)

Artikel 24, lid 2

Artikel 25, lid 5, derde alinea, onder c)

-

Artikel 25, lid 5, vierde alinea

Artikel 24, lid 5

-

Artikel 24, lid 6

Artikel 25, lid 6, eerste alinea

Artikel 21, lid 1

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder a)

Artikel 40, lid 5

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder a), i)

Artikel 40, lid 5, onder a)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder a), ii)

-

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder a), iii)

Artikel 40, lid 5, onder b)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder b)

Artikel 41, lid 5

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder b), i)

Artikel 41, lid 5, onder a)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder b), ii)

-

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder b), iii)

Artikel 41, lid 5, onder b)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder b), iv)

Artikel 41, lid 5, onder c)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder b), v)

Artikel 41, lid 5, onder d)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder b), vi)

-

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder b), tweede alinea

Artikel 41, lid 5, onder d)

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder c)

Artikel 45, lid 5

Artikel 25, lid 6, tweede alinea, onder d)

-

Artikel 26

-

Artikel 27, lid 1

Artikel 38, lid 2

Artikel 38, lid 1

Artikel 27, lid 2

-

Artikel 28, lid 1, eerste alinea

Artikel 39, lid 5

Artikel 28, lid 1, tweede alinea, onder a)

Artikel 39, lid 1, onder d)

Artikel 28, lid 1, tweede alinea, onder b)

Artikel 39, lid 1, onder e) en f)

-

Artikel 39, lid 1, onder b) en c)

Artikel 28, lid 1, derde alinea

-

-

Artikel 39, leden 2, 3 en 4

Artikel 28, lid 2

-

Artikel 28, lid 3

-

Artikel 29

Artikel 18

Artikel 30

Artikel 6, lid 2

Artikel 31, lid 1

Artikel 33, lid 1

-

Artikel 34, lid 1

Artikel 31, lid 2

Artikel 34, lid 2

Artikel 31, lid 3, eerste alinea

Artikel 34, lid 2

Artikel 31, lid 3, tweede alinea

Artikel 34, lid 4

Artikel 31, lid 3, derde alinea, onder a)

Artikel 34, lid 3, onder b)

Artikel 31, lid 3, derde alinea, onder b)

Artikel 34, lid 3, onder a)

Artikel 31, lid 3, derde alinea, onder c)

-

Artikel 31, lid 3, vierde alinea

-

Artikel 31, lid 4

Artikel 34, lid 5

Artikel 31, lid 5

Artikel 34, lid 5

Artikel 31, lid 6

-

Artikel 31, lid 7

Artikel 33, lid 5

Artikel 31, lid 8

Artikel 40, lid 1

Artikel 31, lid 8, onder a)

Artikel 40, lid 1, onder a)

Artikel 31, lid 8, onder b)

Artikel 40, lid 1, onder e)

Artikel 31, lid 8, onder c)

Artikel 40, lid 1, onder c)

Artikel 31, lid 8, onder d)

-

Artikel 31, lid 8, onder e)

Artikel 40, lid 1, onder b)

Artikel 31, lid 8, onder f)

-

-

Artikel 40, lid 1, onder h)

Artikel 31, lid 8, onder g)

Artikel 40, lid 1, onder d)

Artikel 31, lid 8, onder h)

Artikel 40, lid 1, onder g)

Artikel 31, lid 8, onder i)

-

Artikel 31, lid 8, onder j)

Artikel 40, lid 1, onder f)

Artikel 31, lid 9

-

-

Artikel 40, lid 2

-

Artikel 40, lid 3

-

Artikel 40, lid 4

Artikel 32, lid 1

Artikel 37, lid 2

Artikel 32, lid 2

Artikel 37, lid 3

Artikel 33, lid 1

Artikel 36, lid 2

Artikel 33, lid 2, eerste alinea

Artikel 36, lid 1

Artikel 33, lid 2, onder a)

Artikel 36, lid 2

Artikel 33, lid 2, onder b)

Artikel 36, lid 1, onder a)

Artikel 33, lid 2, onder c)

Artikel 36, lid 1, onder b)

Artikel 33, lid 2, onder d)

Artikel 36, lid 1, onder c)

Artikel 33, lid 2, onder e)

Artikel 36, lid 1, onder d)

-

Artikel 36, lid 3

-

Artikel 36, lid 4

-

Artikel 36, lid 5

Artikel 34, lid 1

Artikel 10, lid 1, en artikel 42, lid 3

Artikel 10, lid 2

Artikel 34, lid 2

Artikel 12, leden 3 en 7

Artikel 35, eerste alinea

Artikel 44, lid 1

Artikel 35, tweede alinea

Artikel 44, lid 3

-

Artikel 44, lid 2

-

Artikel 44, lid 4

-

Artikel 44, lid 5

-

Artikel 44, lid 6

-

Artikel 44, lid 7

Artikel 36, lid 1

Artikel 47, lid 4

-

Artikel 47, lid 1

-

Artikel 47, lid 2

-

Artikel 47, lid 3

Artikel 36, lid 2

-

-

Artikel 48

-

Artikel 49

Artikel 37, lid 1

Artikel 50, lid 1

Artikel 37, lid 2

-

Artikel 37, lid 3

-

-

Artikel 50, lid 2

-

Artikel 50, lid 3

Artikel 37, lid 4

Artikel 50, lid 4

Artikel 38, lid 1

Artikel 45, lid 1

-

Artikel 45, lid 2

-

Artikel 45, lid 3, eerste alinea

Artikel 38, lid 2, onder a)

Artikel 45, lid 3, onder a)

-

Artikel 45, lid 3, onder b)

Artikel 38, lid 2, onder b)

-

Artikel 38, lid 2, onder c)

Artikel 45, leden 3 en 4

Artikel 38, lid 3

Artikel 45, lid 6

Artikel 38, lid 4

Artikel 45, lid 7

Artikel 38, lid 5

Artikel 50, lid 4

-

Artikel 46

Artikel 39

-

Artikel 40, lid 1

-

-

Artikel 42, lid 1

Artikel 40, lid 2

Artikel 42, lid 2

Artikel 40, lid 3

Artikel 42, lid 4, onder a)

Artikel 40, lid 4

Artikel 42, lid 4, onder b)

Artikel 40, lid 5

Artikel 42, lid 5

Artikel 40, lid 6

Artikel 36, lid 1, onder d)

Artikel 40, lid 7

-

Artikel 41

Artikel 43

Artikel 41, lid 1, onder a)

-

-

Artikel 43, onder a)

Artikel 41, lid 1, onder b)

Artikel 43, onder b)

Artikel 41, tweede alinea

Artikel 43, eerste alinea

Artikel 41, lid 2

-

Artikel 42, lid 1

Artikel 42, lid 3

Artikel 42, lid 2, onder a)

-

Artikel 42, lid 2, onder b)

Artikel 42, lid 3

Artikel 42, lid 2, tweede alinea

-

Artikel 42, lid 3

-

Artikel 43

Artikel 41, leden 1, 2, 3 en 4

Artikel 44

Artikel 51

Artikel 45

Artikel 52

Artikel 46, lid 1

Artikel 53, lid 1

Artikel 46, lid 1, onder a), i)

Artikel 53, lid 1, onder a), ii)

Artikel 46, lid 1, onder a), ii)

Artikel 53, lid 1, onder a), i)

Artikel 46, lid 1, onder a), iii)

Artikel 53, lid 1, onder a), iv)

Artikel 46, lid 1, onder a), iv)

-

Artikel 46, lid 1, onder b)

Artikel 53, lid 1, onder a), iii)

Artikel 46, lid 1, onder c)

Artikel 53, lid 1, onder b)

Artikel 46, lid 2, eerste alinea

Artikel 53, lid 2

Artikel 46, lid 2, tweede alinea

-

Artikel 46, lid 3

Artikel 53, lid 3

-

Artikel 53, lid 5

Artikel 46, lid 4, eerste alinea

-

-

Artikel 53, lid 6, eerste en derde alinea

Artikel 46, lid 4, tweede alinea

Artikel 53, lid 6, tweede alinea

Artikel 46, lid 5

Artikel 54, lid 1

Artikel 46, lid 6

Artikel 54, lid 2

Artikel 46, lid 6, onder a)

Artikel 54, lid 2, onder a)

Artikel 46, lid 6, onder b)

Artikel 54, lid 2, onder b)

Artikel 46, lid 6, onder c)

Artikel 54, lid 2, onder c)

Artikel 46, lid 6, onder d)

-

Artikel 46, lid 7

Artikel 54, lid 3

Artikel 46, lid 8

Artikel 54, lid 4

-

Artikel 54, lid 5

Artikel 46, lid 9

-

Artikel 46, lid 10

-

-

Artikel 55, lid 1

-

Artikel 55, lid 2

Artikel 46, lid 11

-

Artikel 47

Artikel 56

Artikel 48

Artikel 6, lid 1

Artikel 49

Artikel 57

-

Artikel 58

-

Artikel 59

Artikel 50

Artikel 60

Artikel 51

-

Artikel 52

-

Artikel 53

Artikel 61

Artikel 54

Artikel 62