Brussel, 2.3.2016

COM(2016) 107 final

2016/0060(CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen


TOELICHTING

1.Achtergrond van het voorstel

1.1.Algemene context

Artikel 67, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels en -tradities worden geëerbiedigd. Lid 4 van dat artikel bepaalt dat de Unie de toegang tot de rechter vergemakkelijkt, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken. Artikel 81 van dat Verdrag noemt uitdrukkelijk maatregelen die "de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken en de tenuitvoerlegging daarvan" beogen, alsook "de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen". Op grond hiervan zijn al verschillende instrumenten aangenomen, met name Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, maar de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen zijn niet in het toepassingsgebied daarvan opgenomen.

Het ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dat door de Raad op 30 november 2000 1 werd aangenomen, voorzag in het opstellen van wetgeving inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van "huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van scheiding van niet-gehuwde paren". In het door de Europese Raad van 4 en 5 november 2004 aangenomen Haags programma 2 , dat de tenuitvoerlegging van dit programma van wederzijdse erkenning als eerste prioriteit stelde, en in het actieplan van de Raad en de Commissie tot uitvoering daarvan, werd de Commissie verzocht een groenboek in te dienen over "het conflictenrecht inzake het huwelijksvermogensregime, met inbegrip van de kwestie van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning", en werd benadrukt dat er tegen 2011 een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.

In het programma van Stockholm, dat op 11 december 2009 door de Europese Raad is aangenomen, is ook vermeld dat de wederzijdse erkenning zou moeten worden uitgebreid tot kwesties in verband met het huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van paren.

In het "Verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”, dat op 27 oktober 2010 is aangenomen 3 , heeft de Commissie bevestigd dat de onzekerheid over de eigendomsrechten van internationale paren een van de belangrijkste struikelblokken vormt voor de EU-burgers wanneer zij in het dagelijkse leven de door de EU verleende rechten buiten hun landsgrenzen uitoefenen. Daarom heeft zij daarin aangekondigd dat zij, om deze problemen te verhelpen, in 2011 een voorstel zal aannemen voor een wetgevingsinstrument waardoor internationale paren (echtparen of geregistreerde partners) gemakkelijker kunnen weten welke rechtbanken bevoegd zijn voor en welk recht van toepassing is op hun eigendomsrechten.

Op 16 maart 2011 diende de Commissie een voorstel 4 in voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en een voorstel 5 voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen 6 .

De rechtsgrondslag voor de voorgestelde verordeningen van de Raad was artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De voorstellen hadden betrekking op justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, en meer bepaald op "aspecten in verband met het familierecht". Op basis van deze rechtsgrondslag neemt de Raad met eenparigheid van stemmen maatregelen aan, na raadpleging van het Europees Parlement. Op 10 september 2013 heeft het Europees Parlement zijn advies uitgebracht 7 .

De voorstellen van de Commissie werden besproken in de Groep burgerlijk recht (huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen) van de Raad tot eind 2014. In december 2014 besloot de Raad voor de lidstaten die moeilijkheden bleven hebben, een bezinningsperiode in te lassen, die echter niet langer dan één jaar mocht duren. De Raad concludeerde op zijn bijeenkomst van 3 december 2015 dat geen unanimiteit kon worden bereikt voor de goedkeuring van de voorstellen voor verordeningen betreffende huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en dat derhalve de samenwerkingsdoelstellingen op dit gebied niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel konden worden bereikt. De Raad merkte ook op dat veel lidstaten aangaven bereid te zijn nauwere samenwerking te overwegen voor de aangelegenheden die onder de voorstellen vallen.

Van december 2015 tot februari 2016 hebben 17 lidstaten 8 een verzoek aan de Commissie gericht waarin zij te kennen gaven dat zij onderling nauwere samenwerking wensten aan te gaan op het gebied van vermogensstelsels van internationale paren en met name van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en waarbij zij de Commissie verzochten aan de Raad een voorstel in die zin voor te leggen.

Het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren (zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen); dit voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en het parallelle voorstel voor een verordening van de Raad betreffende huwelijksvermogensstelsels, die beide de nauwere samenwerking tot stand brengen en tegelijkertijd door de Commissie zijn aangenomen, vormen het antwoord van de Commissie op het verzoek van de 17 lidstaten (hierna "de deelnemende lidstaten" genoemd). In het voorstel voor een besluit van de Raad wordt een grondige evaluatie gemaakt van de juridische voorwaarden voor en de wenselijkheid van het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren (zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen).

1.2.Motivering en doel van het voorstel

Door de toenemende mobiliteit van personen in een ruimte zonder binnengrenzen stijgt het aantal duurzame relaties (in welke vorm dan ook) tussen onderdanen uit verschillende lidstaten aanzienlijk en neemt ook het aantal paren toe die in een lidstaat wonen waarvan zij geen onderdaan zijn of in meerdere lidstaten goederen verwerven. Uit een studie die in 2003 door het consortium Asser-UCL is verricht 9 , blijkt dat het fenomeen van de grensoverschrijdende paren in de Unie toeneemt en dat deze paren zowel in het dagelijkse beheer van hun goederen als bij de verdeling daarvan (ten gevolge van de scheiding van het paar of het overlijden van een van de echtgenoten of partners) met praktische en juridische problemen worden geconfronteerd. Hoewel paren het vaakst voor het instituut van het huwelijk kiezen, zijn er nieuwe vormen van verbintenis ontstaan. Een daarvan is het geregistreerde partnerschap, waarbij de verbintenis van twee personen die een duurzame relatie aangaan, formeel wordt geregistreerd bij een openbare instantie. De problemen waarmee geregistreerde partners te maken krijgen, worden vaak veroorzaakt door het feit dat de regels die op de vermogensrechtelijke gevolgen van dit soort verbintenissen toepasselijk zijn, aanzienlijk uiteenlopen, zowel materieelrechtelijke regels als regels van internationaal privaatrecht.

Omdat het geregistreerde partnerschap en het huwelijk eigen kenmerken en verschillende rechtsgevolgen hebben, dient de Commissie twee afzonderlijke voorstellen voor een verordening in: één betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, en een tweede betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Deze twee voorstellen vormen de maatregelen om de nauwere samenwerking tot stand te brengen die is aangegaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren (zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen).

Dit voorstel wil ervoor zorgen dat er in de Europese Unie een duidelijk rechtskader komt op grond waarvan kan worden bepaald welke rechtbank bevoegd is voor en welk recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Het beoogt tevens de uitwisseling van beslissingen en akten op dit gebied tussen de lidstaten te vergemakkelijken.

2.Resultaat van de raadplegingen – effectbeoordeling

Het voorstel van de Commissie van 2011 werd voorafgegaan door een uitgebreide raadpleging van de lidstaten, andere EU-instellingen en het publiek. Na de in 2003 verrichte studie presenteerde de Commissie op 17 juli 2006 een groenboek over de collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels 10 , met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning, dat het startsein gaf voor een brede raadpleging op dit gebied. Ter voorbereiding van dit voorstel richtte de Commissie een deskundigengroep (PRM/III genoemd) op. Die groep was samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende betrokken beroepsgroepen uit de verschillende Europese rechtsculturen, en kwam tussen 2008 en 2010 vijfmaal bijeen. Op 28 september 2009 organiseerde de Commissie voorts een openbare hoorzitting, met een honderdtal deelnemers. Uit de uitwisselingen met die deelnemers bleek dat er behoefte bestaat aan een instrument van de Unie op dit gebied, dat met name de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen bestrijkt. Op 23 maart 2010 vond een vergadering met nationale deskundigen plaats, waarop de grote lijnen werden besproken van het voorstel dat in voorbereiding was. Ten slotte verrichtte de Commissie een gezamenlijke effectbeoordeling voor het voorstel voor een verordening op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en voor het voorstel voor een verordening op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.

De twee nieuwe voorstellen inzake huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen bevatten oplossingen die vergelijkbaar zijn met die in de voorstellen van 2011, waarbij rekening wordt gehouden met besprekingen in de Raad en het Europees Parlement tot eind 2015.

3.Juridische elementen van het voorstel

3.1.Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat aan de Raad de bevoegdheid toekent om met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, op het gebied van het familierecht maatregelen met grensoverschrijdende gevolgen vast te stellen.

Net als bij de huwelijksvermogensstelsels hangt het bestaan van vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners onderling, enerzijds, en tussen de partners en derden, anderzijds, nauw samen met de voorafgaande registratie van een partnerschap. De vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen ontstaan door de registratie van het partnerschap, net zoals het huwelijksvermogensstelsel ontstaat door het huwelijk, en verdwijnen met de ontbinding ervan. Door hun partnerschap bij een openbare instantie te registreren, stellen de partners vast dat er tussen hen een duurzame en in rechte erkende relatie bestaat. In de meeste lidstaten die het partnerschap in hun wetgeving hebben geregeld, wordt dit instituut in de mate van het mogelijke met het huwelijk gelijkgesteld.

Dit voorstel heeft als doel een volledig stel regels van internationaal privaatrecht vast te stellen die toepasselijk zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Het voorstel betreft dus de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. De regels in het voorstel betreffen enkel situaties met een grensoverschrijdende dimensie. Er is dus voldaan aan het vereiste van grensoverschrijdende gevolgen, dat is opgenomen in artikel 81, lid 3, van het Verdrag. Dit voorstel heeft uitsluitend betrekking op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap, geeft geen definitie van het instituut van het geregistreerde partnerschap en legt evenmin de erkenning van een geregistreerd partnerschap in een andere lidstaat op.

3.2.Subsidiariteitsbeginsel

De doelstellingen van het voorstel kunnen slechts worden bereikt door middel van gemeenschappelijke regels inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, die in alle deelnemende lidstaten identiek moeten zijn om de burgers rechtszekerheid en voorspelbaarheid te garanderen. Een eenzijdig optreden van de lidstaten zou derhalve in strijd zijn met deze doelstelling. Er bestaan in dit verband geen toepasselijke internationale verdragen, buiten het Verdrag inzake de erkenning van geregistreerde partnerschappen van 5 september 2007 van de Internationale Commissie voor de burgerlijke stand. Dat verdrag betreft echter slechts de erkenning van partnerschappen en is niet in werking getreden, zodat het onwaarschijnlijk is dat het de oplossingen kan bieden die nodig zijn om een antwoord te bieden op de problemen die in de effectbeoordeling en de publieke raadpleging naar voren kwamen. Gelet op de aard en de omvang van de problemen die de burgers van de Unie ondervinden, kunnen de doelstellingen van het voorstel alleen door de Unie worden verwezenlijkt.

3.3.Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel eerbiedigt het evenredigheidsbeginsel aangezien het niet verder gaat dan hetgeen nodig is om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Het voorstel harmoniseert niet het materiële recht van de lidstaten inzake vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap en het doet geen afbreuk aan de belastingregeling van de lidstaten bij de vereffening van de vermogens in een geregistreerd partnerschap. Aan dit voorstel zijn naar verwachting geen financiële of administratieve lasten verbonden voor de burgers en slechts een zeer beperkte extra last voor de betrokken nationale autoriteiten.

3.4.Gevolgen voor de grondrechten

Overeenkomstig de strategie van de Unie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 11 heeft de Commissie gecontroleerd of het voorstel de in het Handvest opgenomen rechten eerbiedigt.

Het doet geen afbreuk aan het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, of aan het recht te huwen en het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, die respectievelijk zijn opgenomen in de artikelen 7 en 9 van het Handvest.

Het eigendomsrecht, dat in artikel 17 van het Handvest is neergelegd, wordt versterkt. Als voorspelbaar is welk recht toepasselijk is op alle goederen van het paar, zullen de partners hun eigendomsrecht doeltreffender kunnen uitoefenen.

De Commissie heeft ook gecontroleerd of het voorstel in overeenstemming is met artikel 9 van het Handvest betreffende het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, en met artikel 21 van het Handvest, dat elke vorm van discriminatie verbiedt.

Ten slotte verlenen de voorgestelde bepalingen burgers, en met name geregistreerde partners, een betere toegang tot de rechter in de Unie. Zij vergemakkelijken de tenuitvoerlegging van artikel 47 van het Handvest, dat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht garandeert. Door de vaststelling van objectieve criteria om te bepalen welke rechtbank bevoegd is, worden parallelle procedures alsook een rush naar de rechter door de meest actieve partij voorkomen.

3.5.Keuze van het instrument

De behoefte aan rechtszekerheid en voorspelbaarheid vereist duidelijke en eenvormige regels en daarom is een verordening noodzakelijk. De voorgestelde regels inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de uitwisseling van beslissingen zijn gedetailleerd en ondubbelzinnig en behoeven geen omzetting in nationaal recht. De doelstellingen van rechtszekerheid en juridische voorspelbaarheid zouden in gevaar komen, mochten de lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge bij de tenuitvoerlegging van de regels.

4.Gevolgen voor de begroting, vereenvoudiging en samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

4.1.Gevolgen voor de begroting

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.2.Vereenvoudiging

De harmonisatie van de bevoegdheidsregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, doordat het mogelijk wordt op grond van gedeelde regels te bepalen welke rechtbank bevoegd is voor een geschil over de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap. Door de uitbreiding van de bevoegdheid van de rechtbanken waarbij op grond van de bestaande EU-wetgeving reeds de beëindiging van het partnerschap of een erfopvolgingszaak naar aanleiding van het overlijden van een van de partners aanhangig is, tot de daarmee verband houdende procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van het partnerschap, zal eenzelfde rechtbank alle aspecten van de situatie van een burger kunnen behandelen.

De harmonisatie van de collisieregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, doordat het toepasselijke recht zal worden bepaald aan de hand van één enkel stel regels dat de uiteenlopende nationale collisieregels van de lidstaten vervangt.

Ten slotte zullen de voorgestelde regels inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissingen het verkeer van burgers tussen de lidstaten vergemakkelijken.

4.3.Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen die de Commissie neemt om de belemmeringen weg te nemen waarmee de burgers van de Unie worden geconfronteerd wanneer zij in hun dagelijkse leven de rechten uitoefenen die de EU hun verleent, zoals besproken in het bovengenoemde verslag over het EU-burgerschap 2010.

5.Toelichting per artikel

5.1.Hoofdstuk I: toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Het begrip "vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen" moet autonoom worden uitgelegd en omvat zowel de aspecten die verband houden met het dagelijkse beheer van de goederen van de partners als die welke verband houden met de vereffening van dat vermogen ten gevolge van de scheiding van het paar of het overlijden van een van de partners.

Bij de bepaling van de domeinen die door het toekomstige instrument worden bestreken, leek het beter om een uitputtende lijst op te stellen van de onderwerpen die van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten zijn. Zo zijn onderwerpen die reeds zijn geregeld in bestaande verordeningen van de Unie, zoals de onderhoudsverplichting 12 , met name tussen partners, alsmede vraagstukken in verband met erfrecht 13 , van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten.

De verordening doet geen afbreuk aan het bestaan of de geldigheid van een geregistreerd partnerschap krachtens het nationale recht of de erkenning in een lidstaat van een in een andere lidstaat geregistreerd partnerschap. Zij doet evenmin afbreuk aan de sociale zekerheid of de aanspraak op pensioenrechten in het geval van ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap.

De verordening heeft geen betrekking op de aard van de zakelijke rechten op een goed, de kwalificatie van goederen en rechten of de bepaling van de prerogatieven van de houder van die rechten.

De vereisten voor een inschrijving in het vastgoedregister en de gevolgen van een inschrijving of het ontbreken van een inschrijving daarin, zijn eveneens uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening.

Artikel 3

Ten behoeve van de samenhang zijn bepaalde definities van in deze verordening gebruikte begrippen dezelfde als die in andere geldende instrumenten van de Unie. Zo kunnen deze begrippen beter worden begrepen en uniform worden toegepast.

Voor de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, de enige materie die in deze verordening is geregeld, geldt een specifieke definitie waardoor zij worden beperkt tot de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners onderling en tussen de partners en derden, ten gevolge van de relatie die door de registratie van het partnerschap geïnstitutionaliseerd is.

De voorgestelde definitie van het begrip "rechtbank" is zodanig opgesteld dat zij ook de instanties en beoefenaars van juridische beroepen (zoals notarissen) omvat die justitiële functies bekleden of handelen bij delegatie door een rechtbank. Zo kunnen hun beslissingen als gerechtelijke beslissingen worden beschouwd met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan die waar zij zijn gegeven.

5.2.Hoofdstuk II: bevoegdheid

Bij de gerechtelijke procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap gaat het vaak om de vereffening van het vermogen ten gevolge van de beëindiging van het samenleven door het overlijden van een van de partners of de scheiding van de partners, of van de ontbinding of de nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap.

Deze verordening heeft als doel de burgers in staat te stellen de verschillende met elkaar verband houdende procedures door de rechtbanken van eenzelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe zorgt de verordening voor concordantie tussen de regels aan de hand waarvan wordt bepaald welke rechtbanken bevoegd zijn om kennis te nemen van de vermogensrechtelijke aspecten van geregistreerde partnerschappen en de reeds bestaande andere instrumenten van de Unie en beoogt zij in het bijzonder dat de rechterlijke bevoegdheid inzake het vermogensstelsel wordt geconcentreerd in de lidstaat waarvan de rechtbanken de zaken betreffende de erfopvolging van een partner of de ontbinding of de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap behandelen.

Artikel 4

Opdat de geadieerde rechtbank in geval van overlijden van een van de partners zowel de erfopvolging van deze voor overleden partner als de vereffening van het vermogen van het geregistreerde partnerschap kan behandelen, bepaalt dit artikel dat de rechtbank die volgens de regels van Verordening (EU) nr. 650/2012 bevoegd is voor de erfopvolging, die bevoegdheid uitgebreid ziet tot de behandeling van de vereffening van het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap die met de erfopvolging gepaard gaat.

Artikel 5

Evenzo moet de rechtbank van een lidstaat die de ontbinding of de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap behandelt, mits de partners daarover een akkoord sluiten, ook bevoegd zijn voor de vereffening van het vermogen van het geregistreerde partnerschap, die het gevolg is van die ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap.

Artikelen 6 en 7

Artikel 6 voorziet in bevoegdheidsregels die moeten worden toegepast wanneer zaken betreffende het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap geen verband houden met een procedure ter zake van erfopvolging, of de ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap (bijvoorbeeld wanneer de partners het vermogensstelsel van hun geregistreerd partnerschap willen wijzigen). Op basis van een hiërarchisch gestructureerde lijst aanknopingspunten kan worden bepaald van welke lidstaat de rechtbanken bevoegd zijn voor procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap.

De voorgestelde criteria zijn met name de gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de partners, de laatste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats als er nog een van de partners verblijft, of de gewone verblijfplaats van de verweerder. Het gaat om zeer gangbare criteria die vaak samenvallen met de locatie van de goederen van de partners. Een ander criterium is de gemeenschappelijke nationaliteit van de partners en het laatste criterium is de lidstaat waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

In dergelijke gevallen is het, ter bevordering van de voorspelbaarheid en de keuzevrijheid van de partners, op grond van artikel 7 mogelijk voor de partners om overeen te komen dat de rechtbanken die zaken betreffende hun vermogensstelsel moeten behandelen, de rechtbanken zijn van de lidstaat waarvan het recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is of van de lidstaat waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

Artikel 9

Bij wijze van uitzondering kan de bevoegde rechtbank van een lidstaat zich onbevoegd verklaren indien het nationale recht van die lidstaat het instituut van het geregistreerde partnerschap niet kent. Om ervoor te zorgen dat de partners in dergelijke gevallen toegang tot de rechter hebben, kunnen de partners overeenkomen dat de rechtbanken van de lidstaat waarvan het recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is of van de lidstaat waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht, de procedure zullen behandelen. Anders zouden de criteria van artikel 5 de lidstaat aanduiden waarvan de rechtbanken de zaak moeten behandelen.

In elk geval zal de bevoegde rechtbank van een lidstaat zich niet onbevoegd kunnen verklaren als ten aanzien van de partners de ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap is uitgesproken en die ontbinding of nietigverklaring kan worden erkend in de lidstaat van de rechtbank.

Artikel 10

Wanneer er op grond van de vorige artikelen geen enkele rechtbank bevoegd is, garandeert dit artikel partners en belanghebbende derden toegang tot de rechter in de lidstaat waar een van de partners of beide partners onroerend goed hebben. In deze gevallen zouden de rechtbanken zich enkel uitspreken over de onroerende goederen die in die lidstaat gelegen zijn.

5.3.Hoofdstuk III: toepasselijk recht

Artikel 20

Het recht dat van toepassing is op zaken in verband met de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, kan het recht van een lidstaat of het recht van een derde staat zijn.

Artikel 21

In de verordening is gekozen voor een eenheidsstelsel: alle goederen van de partners, ongeacht de aard ervan (roerend of onroerend) en de plaats waar zij zich bevinden, zijn onderworpen aan één enkel recht, namelijk het recht dat toepasselijk is op het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap.

De onroerende goederen nemen in het vermogen van paren een bijzondere plaats in. Een van de mogelijkheden was de onderwerping van de onroerende goederen aan het recht van de staat waar zij gelegen zijn (lex rei sitae), waardoor versnippering van het op het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht mogelijk zou worden. Deze oplossing lijkt echter aanleiding te geven tot problemen, namelijk op het ogenblik van de vereffening van het vermogen van het geregistreerde partnerschap. Er zou zich immers een niet zeer wenselijke breuk in de eenheid van het vermogen van het geregistreerde partnerschap voordoen (terwijl het passief wel een eenheid blijft) en er zouden op de verschillende goederen in het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap verschillende rechtsstelsels worden toegepast. Daarom is in de verordening bepaald dat het op het vermogen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht, of dat nu door de partners gekozen is of bij gebreke van keuze op grond van de andere bepalingen is bepaald, van toepassing zal zijn op alle roerende en onroerende goederen van de partners, ongeacht waar die goederen zich bevinden.

Artikel 22

Bij de raadplegingen bleek er een ruime consensus te bestaan om de echtgenoten bij het bepalen van het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht een zekere mate van vrijheid toe te kennen, om het de echtgenoten gemakkelijker te maken hun goederen te beheren. Ook geregistreerde partners moeten de mogelijkheid hebben om het recht te kiezen dat van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap. Deze mogelijkheid moet bepaalde beperkingen kennen, teneinde te voorkomen dat er gekozen wordt voor een recht dat weinig verband houdt met de realiteit of de ontwikkeling in de situatie van het paar. Het gekozen recht moet derhalve het recht zijn van de gewone verblijfplaats of van de nationaliteit van de partners of toekomstige partners, of van een van hen, of het recht van het land waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

Het is voor de partners niet alleen op het ogenblik van de totstandbrenging van het geregistreerde partnerschap mogelijk te kiezen welk recht toepasselijk is; op grond van dit artikel is die keuze ook mogelijk in de loop van hun leven als paar. Ook de partners die op het ogenblik van de totstandbrenging van het geregistreerde partnerschap een toepasselijk recht hebben gekozen, kunnen daarna besluiten daarin verandering te brengen door een ander recht te kiezen. Indien de partners besluiten het op hun vermogensstelsel toepasselijke recht te wijzigen, kunnen zij uitsluitend rechtsstelsels kiezen die zij bij de totstandbrenging van hun geregistreerd partnerschap hadden kunnen kiezen.

Alleen de vrijwillige wijziging van het toepasselijke recht is mogelijk. De verordening voorziet niet in een automatische wijziging van het toepasselijke recht, zonder uitdrukkelijke wilsuiting van de partners daartoe of zonder dat zij daarvan op de hoogte zijn. Op die manier wordt de rechtsonzekerheid weggenomen.

Om te voorkomen dat de wijziging van het op het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht voor de partners niet-gewenste gevolgen heeft, mag deze wijziging slechts gevolgen hebben voor de toekomst, tenzij de partners ervoor kiezen om aan deze wijziging terugwerkende kracht te geven.

De bescherming van de rechten van derden tegen een eventuele wijziging van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht die afbreuk doet aan hun belangen, is gewaarborgd: de verordening bepaalt dat de gevolgen van een wijziging met terugwerkende kracht van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht geen afbreuk mogen doen aan de rechten van derden.

Artikelen 23 tot en met 25

Deze bepalingen voorzien in regels met betrekking tot de procedures die partners moeten volgen om het toepasselijke recht te kiezen en om overeenstemming te bereiken over hun vermogensstelsel via een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners.

Artikel 26

Wanneer partners niet het recht kiezen dat toepasselijk is op het vermogensstelsel van hun geregistreerd partnerschap, is het belangrijk te beschikken over gemeenschappelijke regels in de deelnemende lidstaten om te bepalen welk recht van toepassing is bij gebreke van een rechtskeuze door de partners. Het toepasselijke recht zou het recht zijn van de staat waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht. In uitzonderlijke gevallen echter kan een van de partners een rechtbank verzoeken dat het toepasselijke recht het recht is van de lidstaat waar de partners hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gehad.

Artikelen 27 en 28

De verordening vermeldt een aantal van de aangelegenheden die worden geregeld door het recht dat van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap. Het gaat onder meer om de vereffening van het vermogen en om het effect van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap voor de rechtsbetrekkingen tussen een partner en een derde. Met het oog op de bescherming van de rechten van derden bepaalt de verordening echter dat een partner het toepasselijke recht niet tegen een derde kan inroepen in een geschil, tenzij de derde wist of had moeten weten welk recht van toepassing was op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap. De verordening bepaalt de gevallen waarin moet worden aangenomen dat de derde wist of had moeten weten welk recht van toepassing was op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap.

Artikel 29

Teneinde rekening te houden met de nationale regels in verband met de bescherming van de gezinswoning, maakt deze bepaling het voor een lidstaat mogelijk om het buitenlandse recht niet toe te passen en in plaats daarvan het nationale recht toe te passen. Ter bescherming van de gezinswoning kan een lidstaat op het grondgebied waarvan die woning gelegen is, zijn eigen regels in verband met de bescherming van de gezinswoning toepassen. Bij wijze van uitzondering kan die staat zijn eigen recht toepassen op alle personen die op zijn grondgebied wonen, bij "voorrang" boven de bepalingen van het recht dat normaal gezien toepasselijk is of van het recht van een in een andere lidstaat gesloten vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners.

5.4.Hoofdstuk IV: erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging

Het voorstel voorziet in de vrije uitwisseling van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen in verband met de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Op die manier wordt wederzijdse erkenning tot stand gebracht, op basis van het wederzijdse vertrouwen dat het resultaat is van de integratie van de lidstaten binnen de Unie.

Die vrije uitwisseling wordt concreet gemaakt met een eenvormige procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen uit een andere lidstaat. Deze procedure vervangt de nationale procedures die thans gelden in de verschillende lidstaten. De gronden om een beslissing niet te erkennen of de tenuitvoerlegging te weigeren, zijn ook op het niveau van de Unie geharmoniseerd en zijn tot het strikte minimum beperkt. Zij vervangen de uiteenlopende en vaak veel strengere gronden die thans op nationaal niveau bestaan.

Beslissingen

De regels die voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen worden voorgesteld, zijn afgestemd op de regels van Verordening nr. 650/2012 betreffende erfopvolging. Daarom verwijzen zij naar de in die verordening vastgestelde exequaturprocedure. Dit betekent dat elke beslissing van een lidstaat in een andere lidstaat zonder enige bijzondere procedure wordt erkend en dat, om een beslissing in een andere lidstaat ten uitvoer te leggen, eisers in de tenuitvoerleggingslidstaat een eenvormige procedure moeten volgen om een uitvoerbaarverklaring te verkrijgen. De procedure is eenzijdig en is in de eerste fase beperkt tot een controle van de stukken. Pas wanneer de verweerder zich verzet, zal de rechter in een latere fase de mogelijke gronden tot weigering onderzoeken. Deze gronden tot weigering zorgen voor een afdoende bescherming van de rechten van de verweerders.

Deze regels vormen een grote vooruitgang op dit gebied ten opzichte van de huidige situatie. Vandaag worden de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen immers geregeld door het nationale recht van de lidstaten of bilaterale akkoorden die tussen bepaalde lidstaten zijn gesloten. De te volgen procedures, alsook de stukken die moeten worden overgelegd om de uitvoerbaarverklaring te verkrijgen en de gronden waarop buitenlandse beslissingen kunnen worden geweigerd, verschillen van lidstaat tot lidstaat.

Zoals gezegd vormt deze verordening een eerste maatregel op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en betreft zij het familierecht (zie punt 3.1). Gelet op de specifieke context is de vrije uitwisseling van beslissingen onderworpen aan de exequaturprocedure. In navolging van andere domeinen kan in een latere fase de afschaffing van de tussenprocedures (exequatur) worden overwogen, na een evaluatie van de toepassing van de regels in deze verordening en de ontwikkeling van de justitiële samenwerking inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. 

De akten die uitgaan van de instanties die bij delegatie hun taken vervullen, overeenkomstig de definitie van het begrip "rechtbank" in artikel 2, zullen worden gelijkgesteld met rechterlijke beslissingen en vallen dus onder de bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk.

Authentieke akten

Gelet op het praktische belang van authentieke akten op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en ten behoeve van de samenhang van deze verordening met de andere instrumenten van de Unie op dit gebied, zou deze verordening ervoor moeten zorgen dat ook deze met het oog op vrije uitwisseling worden aanvaard.

De aanvaarding van authentieke akten betekent dat zij dezelfde bewijskracht hebben wat betreft de inhoud van de akte en de daarin vermelde feiten, dat voor hen hetzelfde vermoeden van authenticiteit geldt en dat zij hetzelfde uitvoerbare karakter hebben als in hun land van herkomst.

2016/0060 (CNS)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement 14 ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 15 ,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, waar het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van deze ruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name indien dit nodig is voor het goed functioneren van de interne markt.

(2)Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kunnen dergelijke maatregelen ook de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie- en jurisdictiegeschillen beogen.

(3)Tijdens de bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad het beginsel goedgekeurd dat de wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken binnen de Unie vormt, en de Raad en de Commissie verzocht een programma van maatregelen ter uitvoering van dit beginsel vast te stellen.

(4)Op 30 november 2000 is ten behoeve van de Commissie en de Raad een programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken 16 vastgesteld. In dat programma worden maatregelen ter harmonisatie van collisieregels aangemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen vergemakkelijken, en wordt voorzien in het opstellen van een instrument inzake huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van niet-gehuwde paren.

(5)De Europese Raad, op 4 en 5 november 2004 te Brussel bijeen, heeft een nieuw programma aangenomen, "Het Haags Programma - Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie" 17 . In dat programma verzocht de Raad de Commissie een groenboek in te dienen over het conflictenrecht inzake huwelijksvermogensregimes, met name wat de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning betreft. Er wordt in beklemtoond dat er een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.

(6)Op 17 juli 2006 heeft de Commissie een groenboek aangenomen over collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning 18 . Dit groenboek was het startsein voor een brede raadpleging over de problemen waarmee paren te maken krijgen bij de vereffening van hun gemeenschappelijk vermogen in een Europese context, en over de juridische mogelijkheden in dit verband. In het groenboek kwamen ook alle vraagstukken van internationaal privaatrecht aan bod waarmee paren die een andere verbintenis dan het huwelijk hebben aangegaan, met name geregistreerde partners, te maken krijgen, alsook de specifieke problemen die zij ondervinden.

(7)Tijdens zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009 te Brussel heeft de Europese Raad een nieuw meerjarenprogramma aangenomen, "Het programma van Stockholm – Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger" 19 . In dat programma overwoog de Europese Raad dat wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot gebieden waarop dit beginsel nog niet van toepassing is maar die van groot belang zijn voor het dagelijks leven, zoals de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van paren, waarbij tegelijkertijd rekening dient te worden gehouden met de rechtsstelsels van de lidstaten, waaronder de openbare orde en de nationale tradities op dit gebied.

(8)In het "Verslag over het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers", dat op 27 oktober 2010 20 is aangenomen, kondigde de Commissie de goedkeuring aan van een voorstel voor wetgeving die de belemmeringen voor het vrije personenverkeer, met name de problemen die paren ondervinden bij het beheer of de verdeling van hun vermogen, wegneemt.

(9)Op 16 maart 2011 diende de Commissie een voorstel 21 in voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en een voorstel 22 voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

(10)De Raad concludeerde op zijn bijeenkomst van 3 december 2015 dat geen unanimiteit kon worden bereikt voor de goedkeuring van de voorstellen voor verordeningen betreffende huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en dat derhalve de samenwerkingsdoelstellingen op dit gebied niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel konden worden bereikt.

(11)Van december 2015 tot februari 2016 hebben Zweden, België, Griekenland, Kroatië, Slovenië, Spanje, Frankrijk, Portugal, Italië, Malta, Luxemburg, Duitsland, Tsjechië, Nederland, Oostenrijk, Bulgarije en Finland verzoeken aan de Commissie gericht waarin zij te kennen gaven dat zij onderling nauwere samenwerking wensten aan te gaan op het gebied van vermogensstelsels van internationale paren en met name van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en waarbij zij de Commissie verzochten aan de Raad een voorstel in die zin voor te leggen.

(12)Op […] heeft de Raad Besluit […] vastgesteld houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren (zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen).

(13)Luidens artikel 328, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie staat nauwere samenwerking open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die eventueel zijn vastgesteld bij het besluit waarbij toestemming wordt verleend. Deelneming op een later tijdstip blijft steeds mogelijk, mits, naast de bedoelde voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd. De Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten zien erop toe dat zoveel mogelijk lidstaten worden gestimuleerd deel te nemen. Deze verordening dient in al haar onderdelen verbindend te zijn, en overeenkomstig de Verdragen slechts in de deelnemende lidstaten rechtstreeks toepasselijk te zijn.

(14)Overeenkomstig artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient deze verordening van toepassing te zijn in het kader van vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen met grensoverschrijdende gevolgen.

(15)Ongehuwde paren moeten kunnen rekenen op rechtszekerheid in vermogensrechtelijk opzicht en op een zekere mate van voorspelbaarheid; daarom is het wenselijk dat alle regels betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in één wettekst worden opgenomen.

(16)De manier waarop de wetgevingen van de lidstaten andere vormen van verbintenis dan het huwelijk organiseren, verschilt per lidstaat, en er moet een onderscheid worden gemaakt tussen paren waarvan de verbintenis is geïnstitutionaliseerd door de registratie van hun partnerschap bij een openbare instantie en paren die feitelijk samenwonen. Hoewel dergelijke feitelijke verbintenissen in sommige lidstaten wettelijk geregeld zijn, moeten zij worden onderscheiden van geregistreerde partnerschappen, die gelet op de voor hen geldende vormvoorwaarden kunnen worden geregeld in een instrument van de Unie waarin met hun bijzondere karakter rekening wordt gehouden. Voor het goed functioneren van de interne markt is het van belang dat de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die hun partnerschap hebben geregistreerd, worden weggenomen en dat deze paren niet langer moeilijkheden ondervinden bij het beheer of de verdeling van hun vermogen. Met het oog hierop dienen in deze verordening voorschriften te worden samengebracht inzake rechterlijke bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning of, in voorkomend geval, aanvaarding, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten, en gerechtelijke schikkingen.

(17)Deze verordening dient vraagstukken te regelen in verband met de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Het begrip "geregistreerd partnerschap" dient slechts met het oog op de doelstellingen van de verordening te worden gedefinieerd. De specifieke inhoud van dit begrip dient door het nationale recht van de lidstaten bepaald te blijven. Niets in deze verordening mag een lidstaat waarvan het recht de instelling van geregistreerde partnerschappen niet kent, verplichten deze instelling in zijn nationaal recht te voorzien.

(18)Het toepassingsgebied van deze verordening dient alle civielrechtelijke aspecten van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te bestrijken, zowel het dagelijks beheer van het vermogen van de partners als de vereffening van dat vermogen ten gevolge van scheiding of overlijden van een van de partners.

(19)Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op andere onderdelen van het burgerlijk recht dan de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Duidelijkheidshalve dient een aantal zaken die geacht kunnen worden verband te houden met de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten.

(20)Zo dient de verordening niet van toepassing te zijn op vraagstukken in verband met de algemene handelingsbevoegdheid van de partners; deze uitsluiting mag evenwel geen betrekking hebben op de specifieke bevoegdheden en rechten die de partners of een hunner onderling of jegens derden bezitten met betrekking tot vermogensbestanddelen, aangezien deze bevoegdheden en rechten onder de verordening horen te vallen.

(21)De verordening dient niet van toepassing te zijn op prejudiciële vragen, zoals het bestaan, de geldigheid en de erkenning van een geregistreerd partnerschap; daarop blijft het nationale recht van de lidstaten, met name hun voorschriften van internationaal privaatrecht, van toepassing.

(22)Aangezien de onderhoudsverplichtingen tussen partners zijn geregeld bij Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen 23 , dienen zij van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten, evenals alle vraagstukken in verband met de erfopvolging van een overleden partner, die zijn geregeld bij Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring 24 .

(23)Aangelegenheden in verband met de aanspraak op overgang tussen de partners van gedurende het geregistreerde partnerschap verworven rechten op een ouderdoms- of invaliditeitspensioen, ongeacht de aard ervan, welke gedurende het geregistreerde partnerschap niet tot pensioeninkomen hebben geleid, en de aanpassing van overgegane rechten, dienen, rekening houdend met de specifieke regelingen in de lidstaten, buiten het toepassingsgebied van de verordening te blijven. Deze uitzondering dient evenwel in enge zin te worden uitgelegd. Bijgevolg zijn met name de classificatie van pensioenelementen, de reeds tijdens het geregistreerde partnerschap aan een partner betaalde bedragen, en de vergoeding die mogelijk aan de andere partner wordt toegekend in geval van pensioen dat met gemeenschappelijke vermogensbestanddelen is opgebouwd, kwesties die in deze verordening behoren te worden geregeld.

(24)Deze verordening dient te voorzien in de mogelijkheid dat, in het kader van de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, rechten op onroerende of roerende zaken tot stand worden gebracht of worden overgedragen, zoals dat is bepaald in het op die gevolgen toepasselijke recht. De verordening dient echter het beperkte aantal (numerus clausus) zakelijke rechten zoals het nationale recht van sommige lidstaten dat kent, onverlet te laten. Van een lidstaat mag niet worden gevraagd een zakelijk recht op een vermogensbestanddeel dat zich in die lidstaat bevindt, te erkennen, indien het recht van die lidstaat een dergelijk zakelijk recht niet kent.

(25)Om de partners evenwel in staat te stellen om in een andere lidstaat de rechten te genieten die door de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap zijn ontstaan of op hen zijn overgegaan, dient deze verordening erin te voorzien dat een onbekend zakelijk recht in overeenstemming wordt gebracht met het meest vergelijkbare zakelijk recht volgens het recht van die andere lidstaat. In het kader van een dergelijke aanpassing dient rekening te worden gehouden met de doelstellingen en de belangen die door het specifieke zakelijk recht worden nagestreefd, en met de daaraan verbonden rechtsgevolgen. Teneinde het meest vergelijkbare nationale zakelijk recht te bepalen, kan de instanties of bevoegde personen van de staat waarvan het recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is, om nadere informatie over de aard en de rechtsgevolgen van het recht worden verzocht. Voor dat doel kan gebruik worden gemaakt van de bestaande netwerken voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, en van alle andere kanalen waarlangs een beter inzicht in het buitenlandse recht te krijgen is.

(26)De aanpassing van onbekende zakelijke rechten, waarin bij deze verordening uitdrukkelijk is voorzien, dient andere vormen van aanpassing in het kader van de toepassing van deze verordening onverlet te laten.

(27)De voorwaarden voor de inschrijving van een recht op een onroerende of roerende zaak dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Het is derhalve aan het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden (voor onroerende zaken de lex rei sitae), om te bepalen onder welke wettelijke voorwaarden en op welke wijze de registratie moet plaatsvinden, en welke instanties, zoals het kadaster of een notaris, ermee belast zijn na te gaan of aan alle voorwaarden is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten volledig zijn of de noodzakelijke informatie bevatten. De instanties kunnen met name nagaan of het recht van een partner op een goed uit de nalatenschap dat in het ter inschrijving aangeboden document staat vermeld, een recht is dat als zodanig is geregistreerd of waarvan anderszins het bewijs wordt geleverd conform het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden. Om te voorkomen dat documenten opnieuw moeten worden opgemaakt, dienen documenten die afkomstig zijn van de bevoegde instanties van een andere lidstaat en op grond van deze verordening worden verspreid, door de registrerende instantie te worden aanvaard. Dit laat onverlet dat de bij de registratie betrokken autoriteiten de persoon die om registratie verzoekt, kunnen vragen om zodanige aanvullende informatie te verstrekken of zodanige aanvullende stukken over te leggen, als vereist onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, zoals gegevens of documenten in verband met de betaling van belastingen. De bevoegde autoriteit kan de persoon die om registratie verzoekt, mededelen hoe de ontbrekende gegevens of documenten kunnen worden verstrekt.

(28)De rechtsgevolgen van de inschrijving van een recht dienen eveneens van het toepassingsgebied te worden uitgesloten. Het is derhalve het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden dat bepaalt of de registratie bijvoorbeeld van declaratoire dan wel van constitutieve aard is. Daar waar bijvoorbeeld voor de verkrijging van een recht op een onroerende zaak volgens het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, registratie vereist is omwille van de werking erga omnes van de registers of ter bescherming van rechtsgeldige transacties, dient het tijdstip van verkrijging derhalve door het recht van die lidstaat te worden bepaald.

(29)Deze verordening dient de verschillende stelsels die in de lidstaten inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen worden toegepast, te eerbiedigen. In deze verordening dient derhalve aan de term "rechtbank" een ruime betekenis te worden gegeven, die niet alleen rechtbanken in de ware zin des woords omvat, maar ook bijvoorbeeld notarissen in sommige lidstaten, die in bepaalde zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen net zoals rechtbanken gerechtelijke taken uitvoeren, en ook notarissen en rechtsbeoefenaren die, in sommige lidstaten, ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een rechtbank gegeven volmacht. Alle rechtbanken, zoals in deze verordening gedefinieerd, dienen aan de in deze verordening vastgelegde bevoegdheidsregels gebonden te zijn. Daarentegen dient de term "rechtbank" geen betrekking te hebben op de niet-gerechtelijke instanties van een lidstaat die krachtens het nationale recht bevoegd zijn zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te behandelen, zoals, in de meeste lidstaten, notarissen wanneer deze, zoals meestal het geval is, geen gerechtelijke taken vervullen.

(30)Krachtens deze verordening dienen notarissen de bevoegdheid te kunnen uitoefenen die zij in de lidstaten op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen hebben. Of notarissen in een bepaalde lidstaat al dan niet aan de bevoegdheidsregels van deze verordening gebonden zijn, dient af te hangen van de vraag of zij onder het begrip "rechtbank" in de zin van deze verordening vallen.

(31)De verspreiding van akten die door notarissen in de lidstaten zijn opgemaakt in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, dient overeenkomstig deze verordening plaats te vinden. Notarissen zijn in de uitoefening van een gerechtelijke functie gebonden aan de bevoegdheidsregels; de circulatie van hun beslissingen moet in overeenstemming met de regels inzake erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen geschieden. Buiten de uitoefening van een gerechtelijke functie zijn notarissen niet aan de bevoegdheidsregels gebonden en de circulatie van de door hen opgemaakte authentieke akten moet voldoen aan de voorschriften betreffende dergelijke akten.

(32)Met het oog op de toenemende mobiliteit van partners en ter wille van een goede rechtsbedeling dienen de bevoegdheidsregels in deze verordening de burgers in staat te stellen hun verschillende samenhangende procedures door de rechtbanken van dezelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe dient de verordening te beogen dat de rechterlijke bevoegdheid inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen wordt geconcentreerd in de lidstaat waarvan de rechtbanken worden aangezocht in zaken betreffende de erfopvolging van een partner, zulks overeenkomstig Verordening (EU) nr. 650/2012, of betreffende de ontbinding of nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap.

(33)In de verordening dient te worden bepaald dat in gevallen waarin een zaak betreffende de erfopvolging van een partner aanhangig is bij een op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012 aangezochte rechtbank van een lidstaat, de rechtbanken van die staat bevoegd moeten zijn om te beslissen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen welke met die erfopvolging verband houden.

(34)Evenzo dienen vragen betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen die rijzen in een bij een rechtbank van een lidstaat ingestelde procedure ter zake van ontbinding of nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap, door de rechtbanken van die lidstaat te worden behandeld indien de partners daarmee instemmen.

(35)In gevallen waarin de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap geen verband houden met een bij een rechtbank van een lidstaat aanhangige procedure ter zake van de erfopvolging van een partner dan wel de ontbinding of de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap, dient deze verordening te voorzien in een reeks aanknopingspunten voor het vaststellen van de bevoegdheid, te beginnen met de gewone verblijfplaats van de partners op het tijdstip van rechtsingang. Het laatste aanknopingspunt van de reeks is de lidstaat volgens welks recht het partnerschap met het oog op de totstandbrenging moest worden geregistreerd. Leidraad bij de keuze van deze aanknopingspunten is de toenemende mobiliteit van burgers, en het streven ervoor te zorgen dat er een echte band bestaat tussen de partners en de lidstaat waar de rechterlijke bevoegdheid wordt uitgeoefend.

(36)Omdat het geregistreerde partnerschap als instituut niet in alle lidstaten bestaat, moeten de rechtbanken van een lidstaat welks recht het geregistreerde partnerschap niet als instituut kent, zich uitzonderlijk uit hoofde van deze verordening onbevoegd kunnen verklaren. In dat geval moeten de rechtbanken snel handelen en de betrokken partij moet de zaak aanhangig kunnen maken in een andere lidstaat die op grond van een aanknopingspunt rechterlijke bevoegdheid heeft, ongeacht de rangorde van deze bevoegdheidsgronden, waarbij tegelijkertijd de autonomie van de partijen wordt geëerbiedigd. Rechtbanken waarbij de zaak na een onbevoegdverklaring aanhangig wordt gemaakt, andere dan de rechtbanken van de lidstaat volgens welks recht het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht en die rechterlijke bevoegdheid hebben op basis van een forumkeuzeovereenkomst of het verschijnen van de verweerder, moeten zich tevens uitzonderlijk onder dezelfde voorwaarden onbevoegd kunnen verklaren. Teneinde rechtsweigering te voorkomen, is een regel van subsidiaire bevoegdheid opgenomen, voor het geval dat geen enkele rechtbank op grond van de andere bepalingen van deze verordening bevoegd is om de zaak te behandelen.

(37)Ten behoeve van de rechtszekerheid, de voorspelbaarheid en de autonomie van partijen dient deze verordening partijen in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid te bieden om bij overeenkomst een forumkeuze te maken ten gunste van de rechtbanken van de lidstaat welks recht toepasselijk is of van de rechtbanken van de lidstaat volgens welks recht het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

(38)Deze verordening mag de partijen niet beletten om de zaak buitengerechtelijk te schikken, bijvoorbeeld voor een notaris, in een lidstaat naar keuze, indien het recht van die lidstaat dat mogelijk maakt. Dit zou ook het geval moeten zijn als het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht niet het recht van die lidstaat is. 

(39)Teneinde ervoor te zorgen dat de rechtbanken van alle lidstaten op identieke gronden bevoegd kunnen zijn met betrekking tot de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen van partners, dienen in deze verordening de gronden van deze subsidiaire bevoegdheid limitatief, in een hiërarchische volgorde, te worden vastgesteld.

(40)Om in het bijzonder gevallen van rechtsweigering te verhelpen, dient in deze verordening ook een forum necessitatis te worden opgenomen, waardoor een rechtbank van een lidstaat bij wijze van uitzondering kennis kan nemen van een geschil betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap dat nauw verbonden is met een derde staat. Een dergelijk uitzonderlijk geval zou zich kunnen voordoen als een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld door een burgeroorlog, of als van een partner redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij in dat land een procedure aanhangig maakt of voert. Het forum necessitatis kan zijn bevoegdheid evenwel alleen uitoefenen als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van de aangezochte rechtbank.

(41)Met het oog op een ordelijke rechtspleging moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onderling onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die vergelijkbaar zijn met die welke vervat zijn in andere regelgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in civiele zaken. Een dergelijke procedureregel is de litispendentieregel, die in werking treedt wanneer dezelfde zaak betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap bij rechtbanken in verschillende lidstaten wordt aangebracht. Deze regel bepaalt welke rechtbank de zaak verder behandelt.

(42)Om burgers zonder verlies aan rechtszekerheid te laten profiteren van de voordelen van de interne markt, dient deze verordening het hun mogelijk te maken van tevoren het recht te kennen dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap van toepassing zal zijn. Daarom dienen geharmoniseerde collisieregels te worden vastgesteld, om tegenstrijdige uitkomsten te voorkomen. De hoofdregel moet ervoor zorgen dat de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap op voorzienbare wijze worden beheerst door een recht waarmee het nauw verbonden is. Dat recht moet, ter wille van de rechtszekerheid en om versnippering te voorkomen, de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap in hun geheel beheersen, dat wil zeggen alle gevolgen, ongeacht de aard van de vermogensbestanddelen en ongeacht de vraag of deze zich in een andere lidstaat dan wel in een derde staat bevinden.

(43)Het door deze verordening aangewezen recht dient toepasselijk te zijn, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.

(44)Om het de partners gemakkelijker te maken hun vermogen te beheren, dient deze verordening hun de mogelijkheid te bieden om uit de rechtsstelsels waarmee zij, bijvoorbeeld op grond van hun gewone verblijfplaats of nationaliteit, een nauwe band hebben, het recht te kiezen dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap van toepassing is, ongeacht de aard van de vermogensbestanddelen en de plaats waar deze zich bevinden. Teneinde te voorkomen dat de rechtskeuze geen enkel effect sorteert en de partners aldus in een juridisch vacuüm terechtkomen, dient de keuze van het toepasselijke recht te worden beperkt tot een recht dat vermogensrechtelijke gevolgen koppelt aan geregistreerde partnerschappen. Deze keuze kan te allen tijde worden gemaakt, vóór of samen met de registratie van het partnerschap of in de loop daarvan.

(45)Transacties moeten gekenmerkt zijn door rechtszekerheid; om te voorkomen dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen een ander recht van toepassing wordt zonder dat de partners daarvan op de hoogte worden gebracht, mag dat alleen op uitdrukkelijk verzoek van de partijen geschieden. Deze wijziging kan geen terugwerkende kracht hebben, tenzij de partners uitdrukkelijk anders hebben bepaald. In geen geval kan de wijziging afbreuk doen aan de rechten van derden.

(46)Regels inzake de materiële en formele geldigheid van de rechtskeuzeovereenkomst dienen zo te worden geformuleerd dat de partners een beter geïnformeerde keuze kunnen maken en hun instemming wordt geëerbiedigd, en aldus rechtszekerheid en een toegankelijker rechtsbedeling worden bewerkstelligd. Wat de formele geldigheid betreft, dient te worden voorzien in bepaalde garanties die ervoor zorgen dat de partners zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze. De overeenkomst over de keuze van het toepasselijke recht moet ten minste schriftelijk worden vastgelegd, worden gedagtekend en door beide partijen worden ondertekend. Indien het recht van de lidstaat waar de beide partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, evenwel bijkomende vormvereisten bevat, dienen deze in acht te worden genomen. Dergelijke bijkomende vereisten kunnen bijvoorbeeld bestaan in een lidstaat waar de overeenkomst in een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen de partners wordt opgenomen. Indien de partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten waarvan de wetgeving niet dezelfde vormvereisten bevat, zou het moeten volstaan dat aan de vormvereisten van een dezer staten wordt voldaan. Indien slechts een van de partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waarvan de wetgeving bijkomende vormvereisten bevat, dient aan deze vereisten te worden voldaan.

(47)Een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners bestaat uit bepalingen betreffende het vermogen van de partners die de lidstaten niet gelijkelijk toelaten en aanvaarden. Ingevolge een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners verkregen vermogensrechten moeten in de lidstaten gemakkelijker kunnen worden aanvaard; daarom dienen er voorschriften inzake de formele geldigheid van vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen partners te worden bepaald. De overeenkomst dient ten minste op schrift te worden gesteld, te worden gedagtekend en door beide partners te worden ondertekend. De overeenkomst moet echter ook voldoen aan aanvullende formele-geldigheidseisen die zijn bepaald bij het recht dat krachtens deze verordening op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap van toepassing is, en bij het recht van de lidstaat waar de partners hun gewone verblijfplaats hebben. In deze verordening dient tevens te worden bepaald welk recht van toepassing is op de materiële geldigheid van die voorwaarden.  

(48)Voorspelbaarheid en rechtszekerheid moeten samengaan met aandacht voor de realiteit waarin de partners leven; daarom dient in deze verordening voor het geval dat er geen rechtskeuze is gemaakt, te worden bepaald dat het recht van de staat volgens welks recht registratie van het partnerschap een constitutief element is, van toepassing moet zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap.

(49)Waar in deze verordening verwezen wordt naar nationaliteit als aanknopingspunt, is de vraag hoe een persoon met een meervoudige nationaliteit moet worden beschouwd een prejudiciële vraag die buiten de werkingssfeer van deze verordening valt en moet worden overgelaten aan het nationaal recht alsmede, indien van toepassing, internationale overeenkomsten, met volledige inachtneming van de algemene beginselen van de Europese Unie. Deze overweging mag geen gevolgen hebben voor de geldigheid van een rechtskeuze die overeenkomstig deze verordening is gemaakt.

(50)Met betrekking tot de aanwijzing van het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze en van een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is, dient de rechterlijke instantie van een lidstaat in uitzonderlijke gevallen, als de partners voor een lange tijd naar de staat van hun gewone verblijfplaats zijn verhuisd, op verzoek van een der partners te kunnen beslissen dat het recht van die staat van toepassing is indien de partners zich erop beroepen. In geen geval kan de wijziging afbreuk doen aan de rechten van derden.

(51)Het recht dat als het op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen toepasselijke recht is aangewezen, dient die gevolgen van het partnerschap te beheersen vanaf het tijdstip waarop de samenstelling wordt bepaald van het gemeenschappelijk en het persoonlijk vermogen van de partners tijdens het geregistreerde partnerschap en na de ontbinding van het partnerschap, totdat het vermogen is vereffend. Dat recht dient tevens de uitwerking van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap op de rechtsbetrekkingen tussen een partner en derden te beheersen. Het op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschapsovereenkomsten toepasselijke recht kan, met betrekking tot de rechtsgevolgen ervan, door een partner jegens een derde echter uitsluitend worden ingeroepen indien de rechtsbetrekkingen tussen de partner en de derde partij zijn ontstaan op een tijdstip waarop de derde van dat recht kennis had, of had moeten hebben.

(52)De rechtbanken en andere bevoegde instanties van een lidstaat dienen in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid te hebben om uit overwegingen van algemeen belang, zoals de bescherming van de politieke, maatschappelijke of economische organisatie van een lidstaat, uitzonderingsbepalingen van bijzonder dwingend recht toe te passen. Onder "bepalingen van bijzonder dwingend recht" moeten dus bijvoorbeeld voorschriften van dwingende aard, zoals voorschriften ter bescherming van de gezinswoning, worden verstaan. Deze uitzondering op de toepassing van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht dient echter strikt te worden uitgelegd, zodat zij verenigbaar blijft met de algemene doelstelling van deze verordening.

(53)Met het oog op het algemeen belang moeten de rechtbanken en andere instanties die bevoegd zijn in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om specifieke bepalingen van buitenlands recht buiten toepassing te laten, indien de toepassing hiervan in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niettemin mogen de rechtbanken of andere bevoegde instanties geen gebruik kunnen maken van de exceptie van openbare orde om het recht van een andere lidstaat buiten toepassing te laten of om te weigeren een gegeven beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking uit een andere lidstaat te erkennen - dan wel, in voorkomend geval, te aanvaarden - of ten uitvoer te leggen, indien dat in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name artikel 21 inzake non-discriminatie.

(54)Aangezien er staten zijn waar twee of meer rechtsstelsels of gehelen van rechtsregels betreffende de in deze verordening geregelde materie naast elkaar bestaan, dient te worden bepaald in welke mate de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn in de verschillende territoriale eenheden van deze staten.

(55)Gelet op de algemene doelstelling van deze verordening, namelijk de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, dienen in deze verordening regels betreffende de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen te worden vastgelegd die gelijkaardig zijn aan die welke de Unie reeds op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken heeft vastgesteld.

(56)De stelsels voor de behandeling van zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen kunnen van lidstaat tot lidstaat verschillen; daarom dient deze verordening de aanvaarding en uitvoerbaarheid in alle lidstaten van authentieke akten in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te waarborgen.

(57)Authentieke akten dienen in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht te hebben als in de lidstaat waar zij zijn verleden, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht. Bij de vaststelling van de bewijskracht, of de meest vergelijkbare bewijskracht, van een bepaalde authentieke akte in een andere lidstaat dient te worden gelet op de aard en de reikwijdte van haar bewijskracht in de lidstaat van oorsprong. Het recht van de lidstaat van oorsprong dient derhalve te bepalen welke bewijskracht in een andere lidstaat aan een bepaalde authentieke akte dient te worden toegekend.

(58)De "formele geldigheid" van een authentieke akte moet een autonoom begrip zijn, waaronder met name zijn te verstaan de echtheid van de akte, de vormvereisten, de bevoegdheid van de instantie die de akte opmaakt, en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt. Hieronder vallen ook de feitelijke gegevens die door de betrokken autoriteit in de authentieke akte zijn vastgesteld, bijvoorbeeld het feit dat de genoemde partijen voor haar op de genoemde datum zijn verschenen en de vermelde verklaringen hebben afgelegd. Een partij die de formele geldigheid van een authentieke akte wenst te betwisten, dient dit te doen voor de bevoegde rechtbank van de lidstaat van herkomst van de authentieke akte, volgens het recht van die lidstaat.

(59)Het begrip "de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen" dient te worden uitgelegd als een materieelrechtelijke verwijzing naar hetgeen in de akte is vastgelegd. Een partij die de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen betwist, dient dit te doen voor de krachtens deze verordening bevoegde rechtbanken, die hierover moeten oordelen volgens het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht.

(60)De rechtbank van een lidstaat waarbij een incidentele vordering wordt ingesteld betreffende de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, dient bevoegd te zijn om van die vordering kennis te nemen.

(61)Een authentieke akte die wordt betwist, dient in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de zaak niet is beslecht. Indien de betwisting zich beperkt tot een specifiek punt betreffende de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, dient de betwiste authentieke akte, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de zaak aanhangig is. Een authentieke akte die naar aanleiding van een betwisting ongeldig is verklaard, dient niet langer bewijskracht te hebben.

(62)De instantie die in het kader van de toepassing van deze verordening twee onverenigbare authentieke akten voorgelegd krijgt, dient te beoordelen of een van beide akten, en in voorkomend geval welke, gelet op de concrete omstandigheden, de voorrang heeft. Indien uit de omstandigheden niet blijkt of een authentieke akte, dan wel welke, in voorkomend geval de voorrang heeft, moet de zaak worden beslecht door de krachtens deze verordening bevoegde rechtbanken of, indien de vraag bij incidentele vordering wordt opgeworpen, door de aangezochte rechtbank. In geval van onverenigbaarheid van een authentieke akte met een beslissing dient rekening te worden gehouden met de bij deze verordening bepaalde weigeringsgronden voor erkenning van een beslissing.

(63)De erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap volgens deze verordening dienen evenwel op generlei wijze de erkenning in te houden van het geregistreerde partnerschap dat tot de beslissing aanleiding heeft gegeven.

(64)Bepaald dient te worden hoe deze verordening zich verhoudt tot de bilaterale en de multilaterale overeenkomsten inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen waarbij de lidstaten partij zijn.

(65)Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, dient aan de lidstaten de verplichting te worden opgelegd om bepaalde gegevens over hun wetgeving en procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen mede te delen in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad is opgericht 25 . Om het mogelijk te maken dat alle voor de toepassing van deze verordening relevante informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt voordat de verordening van toepassing wordt, dienen de lidstaten deze informatie tevens aan de Commissie mede te delen voordat de verordening van toepassing wordt.

(66)Eveneens met het oog op een vlotte toepassing van deze verordening en op het gebruik van moderne communicatietechnologie, dient te worden voorzien in standaardformulieren voor de verklaringen die zullen worden afgelegd in verband met het verzoek om uitvoerbaarverklaring van een beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking.

(67)Voor de berekening van de in deze verordening bedoelde termijnen dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden 26 te worden toegepast.

(68)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend met betrekking tot het vaststellen en wijzigen van de verklaringen en formulieren betreffende de uitvoerbaarverklaring van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend conform Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 27 .

(69)De uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in deze verordening bedoelde verklaringen en formulieren dienen volgens de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 vastgelegde raadplegingsprocedure te worden vastgesteld.

(70)Aangezien de doelstellingen van deze verordening, te weten het vrije verkeer van personen in de Europese Unie, de mogelijkheid voor partners om zowel tijdens hun samenleven als op het ogenblik van de vereffening van hun goederen hun vermogensrechtelijke betrekkingen onderling en tegenover derden te organiseren, alsook een grotere voorspelbaarheid en rechtszekerheid, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter op het niveau van de Europese Unie, en waar passend door middel van een nauwere samenwerking tussen de lidstaten, kunnen worden gerealiseerd, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(71)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn erkend bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 7, 9, 17, 21 en 47, die, respectievelijk, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, het eigendomsrecht, het non-discriminatiebeginsel en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte bestrijken. Deze verordening moet door de rechtbanken en andere bevoegde instanties van de lidstaten met inachtneming van deze rechten en beginselen worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Toepassingsgebied en definities

Artikel 1
Toepassingsgebied

1.Deze verordening is van toepassing op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

   Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken.

2.Deze verordening is niet van toepassing op:

a)de handelingsbekwaamheid van de partners;

b) het bestaan, de geldigheid of de erkenning van een geregistreerd partnerschap;

c)onderhoudsverplichtingen;

d)de erfopvolging van de overleden partner;

e)de sociale zekerheid;

f)in het geval van ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap, de aanspraak op overgang tussen de partners van rechten op ouderdoms- of invaliditeitspensioen die gedurende het geregistreerde partnerschap zijn verworven en gedurende het geregistreerde partnerschap niet tot pensioeninkomen hebben geleid, of de aanpassing van dergelijke overgegane rechten;

g)de aard van de zakelijke rechten die rusten op vermogensbestanddelen, en

h)de inschrijving van rechten op onroerende en roerende zaken in een register, met inbegrip van de wettelijke voorschriften voor de inschrijving en de rechtsgevolgen van de inschrijving of van het achterwege blijven daarvan.

Artikel 2
Bevoegdheid ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in de lidstaten

Deze verordening laat de bevoegdheid van de instanties van de lidstaten ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen onverlet.

Artikel 3
Definities

1.Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a) "geregistreerd partnerschap": de regeling inzake het samenleven van twee personen die bij wet is vastgesteld, waarvan registratie bij dezelfde wet verplicht is en die voldoet aan de bij die wet vastgestelde vormvereisten;

(b)"vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap": het geheel van regels betreffende de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners onderling en tegenover derden, die voortvloeien uit de rechtsbetrekking die is ontstaan door de registratie of de ontbinding van het partnerschap;

(c)"vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners": iedere overeenkomst waarbij de partners of de toekomstige partners de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap regelen;

(d)"authentieke akte", een document ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de formele geldigheid:

i)betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en

ii)is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van oorsprong gemachtigde instantie;

(e)"beslissing": iedere door een rechtbank van een lidstaat inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, met inbegrip van de beslissing betreffende de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten;

(f)"gerechtelijke schikking": een schikking inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, die door een rechtbank is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een rechtbank is getroffen;

(g)"lidstaat van oorsprong": de lidstaat waar, naargelang van het geval, de beslissing is gegeven, de authentieke akte is verleden, of de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen;

(h)"tenuitvoerleggingslidstaat": de lidstaat waar erkenning en/of tenuitvoerlegging van de beslissing, de authentieke akte of de gerechtelijke schikking wordt gevraagd.

2.In deze verordening wordt verstaan onder "rechtbank": de rechterlijke instanties, en alle andere instanties en rechtsbeoefenaren met bevoegdheid ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, die rechterlijke functies vervullen, dan wel handelen op machtiging van of onder toezicht van een rechterlijke instantie, mits deze andere instanties en rechtsbeoefenaren waarborgen bieden inzake onpartijdigheid en het recht van partijen om te worden gehoord, en mits hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn:

i)vatbaar zijn voor hoger beroep bij of herziening door een rechterlijke instantie, en

ii) dezelfde rechtskracht en dezelfde rechtsgevolgen hebben als een beslissing van een rechterlijke instantie over dezelfde aangelegenheid.

De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 64 in kennis van de lijst van de in de eerste alinea bedoelde andere instanties en rechtsbeoefenaren.

Hoofdstuk II

Bevoegdheid

Artikel 4
Bevoegdheid in geval van overlijden van een van de partners

Indien ter zake van de erfopvolging van een geregistreerde partner een rechtbank van een lidstaat wordt aangezocht op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012, zijn de rechtbanken van die staat bevoegd om te beslissen in zaken die betrekking hebben op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap en met die erfopvolging verband houden.

Artikel 5
Bevoegdheid in geval van ontbinding of nietigverklaring

1.Indien een rechtbank van een lidstaat ter zake van de ontbinding of nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap wordt aangezocht, zijn de rechtbanken van die staat bevoegd om te beslissen over de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap die met die ontbinding of nietigverklaring verband houden, indien de partners dit overeen komen.

2.De in lid 1 bedoelde overeenkomst voldoet, ingeval zij wordt gesloten voordat bij de rechtbank een zaak betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap aanhangig wordt gemaakt, aan het bepaalde in artikel 7.

Artikel 6
Bevoegdheid in andere gevallen

In de gevallen waarin geen enkele rechtbank van een lidstaat op grond van de artikelen 4 of 5 bevoegd is, of in andere dan de in de artikelen 4 en 5 bedoelde gevallen, zijn in een procedure betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap de rechtbanken bevoegd van de lidstaat:

(a)waar de partners op het tijdstip van aanhangigmaking hun gewone verblijfplaats hebben of, bij gebreke daarvan,

(b)waar zich de laatste gewone verblijfplaats van de partners bevindt, mits een van hen daar op het tijdstip van aanhangigmaking nog verblijft, of, bij gebreke daarvan,

(c)waar de gedaagde op het tijdstip van aanhangigmaking zijn gewone verblijfplaats heeft of, bij gebreke daarvan,

(d)waarvan de beide partners op het tijdstip van aanhangigmaking de nationaliteit hebben of, bij gebreke daarvan,

(e)volgens welks recht het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

Artikel 7
Forumkeuze

1.In de in artikel 6 bedoelde gevallen kunnen de partners overeenkomen dat de rechtbanken van de lidstaat welks recht overeenkomstig artikel 22 of artikel 26, lid 1, van toepassing is of de rechtbanken van de lidstaat volgens welks recht het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht, bij uitsluiting bevoegd zijn om te beslissen in zaken die de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap betreffen.

2.De overeenkomst wordt vastgelegd in een schriftelijk document dat gedagtekend en door de beide partijen ondertekend wordt. Als schriftelijk wordt eveneens aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

Artikel 8
Bevoegdheid gebaseerd op het verschijnen van de verweerder

1.Buiten de gevallen waarin de bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is de rechtbank van een lidstaat welks recht overeenkomstig artikel 22 of artikel 26, lid 1, van toepassing is en waarvoor de verweerder verschijnt, bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien het verschijnen ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of in zaken die onder artikel 4 vallen.

2.Alvorens zich krachtens lid 1 bevoegd te verklaren, vergewist de rechtbank zich ervan dat de verweerder in kennis is gesteld van zijn recht om de bevoegdheid te betwisten, en van de gevolgen die aan het al dan niet verschijnen verbonden zijn.

Artikel 9
Alternatieve bevoegdheid

1.Indien een rechtbank van de lidstaat die overeenkomstig de artikelen 4, 5 of 6, onder a) tot en met d), bevoegd is, oordeelt dat het recht van die lidstaat het geregistreerde partnerschap niet als instituut kent, kan zij zich onbevoegd verklaren. Als de rechtbank besluit zich onbevoegd te verklaren, dient zij dat zo spoedig mogelijk te doen.

2.Indien een in lid 1 bedoelde rechtbank zich onbevoegd verklaart en de partijen ermee instemmen overeenkomstig artikel 7 bevoegdheid te verlenen aan de rechtbanken van een andere lidstaat, dan berust de bevoegdheid om uitspraak te doen over de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap bij de rechtbanken van die lidstaat.

In andere gevallen zijn ten aanzien van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap de rechtbanken van een andere in artikel 6 of 8 bedoelde lidstaat bevoegd.

3.Dit artikel is niet van toepassing als ten aanzien van de partijen de ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap is uitgesproken die kan worden erkend in de lidstaat van de aangezochte rechter. 28

Artikel 10
Subsidiaire bevoegdheid

In gevallen waarin geen enkele rechtbank van een lidstaat op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7 of 8 bevoegd is, of waarin alle bij artikel 9 aangewezen rechtbanken zich onbevoegd hebben verklaard en geen enkele rechtbank van een lidstaat op grond van artikel 6, onder e), artikel 7 of artikel 8 bevoegd is, zijn de rechtbanken bevoegd van een lidstaat waar onroerende goederen van de partners of van een hunner zijn gelegen; in voorkomend geval beslist de aangezochte rechtbank slechts over deze onroerende goederen. 

Artikel 11
Forum necessitatis

In gevallen waarin geen enkele rechtbank van een lidstaat op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 of 10 bevoegd is, of alle rechtbanken zich krachtens artikel 9 onbevoegd hebben verklaard en geen enkele rechtbank van een lidstaat op grond van artikel 6, onder e), of de artikelen 7, 8 of 10 bevoegd is, kunnen de rechtbanken van een lidstaat bij uitzondering uitspraak doen over de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, indien in een derde staat waarmee de zaak nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt.

De zaak moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

Artikel 12
Tegeneis

De rechtbank waarbij de procedure op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 10 of 11 aanhangig is gemaakt, is ook bevoegd om kennis te nemen van een tegeneis die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt. 

Artikel 13
Beperking van de procedure

1.In het geval van een nalatenschap die onder Verordening (EU) nr. 650/2012 valt en goederen in een derde land bevat, kan de rechtbank die is aangezocht te oordelen over de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, op verzoek van een der partijen beslissen geen uitspraak te doen over een of meer van deze goederen indien kan worden verwacht dat haar beslissing ten aanzien van deze goederen in dat derde land niet zal worden erkend en, in voorkomend geval, niet uitvoerbaar zal worden verklaard.

2.Lid 1 doet geen afbreuk aan de rechten van de partijen om het toepassingsgebied van de procedure te beperken volgens het recht van de lidstaat van de aangezochte rechtbank.

Artikel 14
Aanhangigmaking van een zaak bij de rechtbank

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een zaak geacht bij een rechtbank aanhangig te zijn gemaakt:

a)op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij de rechtbank wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of

b)in het geval dat het stuk betekend of medegedeeld moet worden voordat het bij de rechtbank wordt ingediend, op het tijdstip waarop de instantie die belast is met de betekening of kennisgeving het stuk ontvangt, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij de rechtbank moest doen, of

c)in het geval dat de procedure ambtshalve door de rechtbank wordt geopend, op het tijdstip waarop de beslissing om de procedure te openen door de rechtbank wordt genomen, of, indien een dergelijke beslissing niet is vereist, op het tijdstip waarop de zaak ter griffie wordt ingeschreven.

Artikel 15
Controle van de bevoegdheid

De rechtbank van een lidstaat waarbij een zaak betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap aanhangig is waarvoor zij niet bevoegd is op grond van deze verordening, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 16
Controle van de ontvankelijkheid 

1.Indien de verweerder die zijn gewone verblijfplaats in een andere staat heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is niet verschijnt, houdt de op grond van deze verordening bevoegde rechtbank de uitspraak aan zolang niet vaststaat dat de verweerder, zo tijdig als met het oog op zijn verweer nodig was, heeft kunnen kennisnemen van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

2.Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken 29 wordt toegepast in plaats van het bepaalde in lid 1, als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat overeenkomstig die verordening moest geschieden.

3.In gevallen waarin de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1393/2007 niet van toepassing zijn, wordt artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken toegepast, als de verzending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk naar het buitenland overeenkomstig dat verdrag moest geschieden.

Artikel 17
Litispendentie

1.Indien bij rechtbanken van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen procedures aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt de rechtbank waarbij de zaak later aanhangig is gemaakt, haar uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van de eerst aangezochte rechtbank vaststaat.

2.In de in lid 1 bedoelde gevallen deelt een aangezochte rechtbank, op verzoek van een andere rechtbank waarbij het geschil aanhangig is, onverwijld aan deze rechtbank mee op welke datum zij is aangezocht.

3.Indien de bevoegdheid van de eerst aangezochte rechtbank vaststaat, verklaart elke rechtbank waarbij de zaak later is aangebracht zich onbevoegd.

Artikel 18
Samenhang

1.Indien samenhangende procedures bij rechtbanken van verschillende lidstaten aanhangig zijn, kan de rechtbank waarbij de vordering later is aangebracht, haar uitspraak aanhouden.

2.Indien de vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, kan elke rechtbank die niet als eerste is aangezocht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan, mits de eerst aangezochte rechtbank bevoegd is om van de beide vorderingen kennis te nemen en haar wetgeving de voeging ervan toestaat.

3.Samenhangend in de zin van dit artikel zijn zaken die zo nauw verbonden zijn dat zij ter wille van een goede rechtsbedeling gelijktijdig moeten worden behandeld en berecht, om te vermijden dat, ten gevolge van afzonderlijke berechting, onverenigbare beslissingen worden gegeven.

Artikel 19
Voorlopige en bewarende maatregelen

De rechtbanken van een lidstaat kan worden verzocht de voorlopige of bewarende maatregelen te treffen waarin het recht van deze staat voorziet, zelfs indien een rechtbank van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen.

Hoofdstuk III

Toepasselijk recht

Artikel 20
Universele toepassing

Het bij deze verordening aangewezen toepasselijke recht is van toepassing, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.

Artikel 21
Eenheid van het toepasselijke recht

Het recht dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is, geldt voor alle vermogensbestanddelen, ongeacht waar deze zich bevinden.

Artikel 22
Rechtskeuze

1.De partners of toekomstige partners kunnen overeenkomen om te bepalen welk recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap van toepassing is, of om hun keuze te wijzigen, mits dat recht vermogensrechtelijke gevolgen aan het geregistreerde partnerschap verbindt, en:

(a)het recht is van de staat waar, op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst, zich de gewone verblijfplaats van de partners of toekomstige partners of van een hunner bevindt,

(b)het recht is van een staat waarvan een van de partners of toekomstige partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst de nationaliteit heeft, of

(c)het recht is van de staat volgens welks recht het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

2.Tenzij de partners anders overeenkomen, heeft een in de loop van het geregistreerde partnerschap gewijzigde keuze van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het partnerschap toepasselijke recht slechts gevolgen voor de toekomst.

3.De terugwerkende wijziging van de in lid 2 bedoelde rechtskeuze laat de uit de rechtskeuze voortvloeiende rechten van derden onverlet.

Artikel 23
Formele geldigheid van de rechtskeuzeovereenkomst

1.De in artikel 22 bedoelde rechtskeuze geschiedt bij schriftelijke, gedagtekende en door beide partners ondertekende overeenkomst. Als schriftelijk wordt eveneens aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

2.Indien echter de vermogensrechtelijke overeenkomst tussen de partners, volgens het recht van de lidstaat waar beide partners bij het aangaan van de rechtskeuzeovereenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, aan aanvullende vormvereisten is onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

3.Indien de partners bij het aangaan van de rechtskeuzeovereenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten die niet dezelfde vormvereisten voor de vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners opleggen, is de overeenkomst formeel geldig indien zij aan de vereisten van een dezer lidstaten voldoet.

4.Indien slechts een van de partners bij het aangaan van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waar vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen partners aan aanvullende vormvereisten zijn onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

Artikel 24
Toestemming en materiële geldigheid

1.Het bestaan en de geldigheid van een rechtskeuzeovereenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge artikel 22 van deze verordening van toepassing zou zijn indien de overeenkomst of de bepaling geldig was.

2.Niettemin kan een partner zich, ten bewijze dat hij zijn toestemming niet heeft verleend, beroepen op het recht van het land waar hij op het tijdstip van aanhangigmaking zijn gewone verblijfplaats heeft, indien uit de omstandigheden blijkt dat het niet redelijk zou zijn de gevolgen van zijn gedrag te laten bepalen door het in lid 1 bedoelde recht.

Artikel 25
Formele geldigheid van een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners 

1.De vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners wordt op schrift gesteld, gedagtekend en door beide partners ondertekend. Als schriftelijk wordt eveneens aangemerkt elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd.

2.Indien echter de vermogensrechtelijke overeenkomst tussen de partners, volgens het recht van de lidstaat waar beide partners bij het aangaan van de rechtskeuzeovereenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, aan aanvullende vormvereisten is onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

Indien de partners bij het aangaan van de rechtskeuzeovereenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten die niet dezelfde vormvereisten voor de vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners opleggen, is de overeenkomst formeel geldig indien zij aan de vereisten van een dezer lidstaten voldoet.

Indien slechts een van de partners bij het aangaan van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waar vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen partners aan aanvullende vormvereisten zijn onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing.

3.Indien echter door het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht aanvullende vormvereisten worden gesteld, zijn deze vereisten van toepassing.

Artikel 26
Toepasselijk recht bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen

1.Bij gebreke van een rechtskeuzeovereenkomst op grond van artikel 22, is op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap het recht van toepassing van de staat volgens welks recht het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

2.Bij wijze van uitzondering en op verzoek van beide partners, kan de rechterlijke instantie die bevoegd is om te beslissen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap beslissen dat het recht van een andere staat dan de staat waarvan de wet uit hoofde van lid 1 van toepassing is, van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap, voor zover die andere staat vermogensrechtelijke gevolgen verbindt aan het geregistreerde partnerschap als instituut, en op voorwaarde dat de verzoeker aantoont dat:

(a) de partners in die andere staat hun laatste gemeenschappelijke verblijfplaats hadden gedurende een aanzienlijke periode; en

(b)beide partners zich hebben beroepen op het recht van die andere staat bij het regelen of plannen van hun vermogensrechtelijke betrekkingen.

Het recht van die andere staat sorteert effect vanaf de totstandbrenging van het geregistreerde partnerschap, tenzij één partner het daar niet mee eens is. In dat geval sorteert het recht van die andere staat effect vanaf het tijdstip van vestiging op de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in die staat.

De toepassing van het recht van de andere staat laat de rechten die derden ontlenen aan het op grond van lid 1, onder a), toepasselijke recht onverlet.

Lid 3 is niet van toepassing wanneer de partners met elkaar een vermogensrechtelijke overeenkomst hebben gesloten vóór het tijdstip van vestiging op de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in die andere staat.

Artikel 27
Werkingssfeer van het toepasselijke recht

Het krachtens deze verordening op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht bepaalt onder meer: 

(a)de classificatie van het vermogen van beide partners of van elk afzonderlijk in verschillende categorieën tijdens en na het geregistreerde partnerschap,

(b)de overgang van een vermogensbestanddeel naar een andere categorie,

(c)de aansprakelijkheid van de ene partner voor de verplichtingen en schulden van de andere,

(d)de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van elk van de partners en van beide partners met betrekking tot het vermogen,

(e)de verdeling en de vereffening van het vermogen na de ontbinding van het geregistreerde partnerschap,

(f)de uitwerking van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen op een rechtsbetrekking tussen een partner en derden, en

(g)de materiële geldigheid van een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners.

Artikel 28
Rechtsgevolgen ten aanzien van derden

1.Onverminderd het bepaalde in artikel 27, onder f), kan het recht dat tussen de partners van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, door een partner niet aan een derde worden tegengeworpen in een geschil tussen die derde en een van de partners of beide partners, tenzij de toepasselijkheid van dat recht aan de derde bekend was, of redelijkerwijs had moeten zijn.

2.De derde wordt geacht over deze kennis te beschikken, indien

(a)het recht dat van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, het recht is van

i)de staat welks recht toepasselijk is op de transactie tussen een partner en de derde,

ii)de staat waar de contracterende partner en de derde hun gewone verblijfplaats hebben of,

iii) in geval van een vastgoedtransactie, de staat waar het onroerend goed is gelegen,

of

(b)een van de partners heeft voldaan aan de toepasselijke voorschriften voor openbaarmaking of registratie van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap volgens het recht van

i)de staat welks recht toepasselijk is op de transactie tussen een partner en de derde,

ii)de staat waar de contracterende partner en de derde hun gewone verblijfplaats hebben of,

iii) in geval van een vastgoedtransactie, de staat waar het onroerend goed is gelegen.

3.Indien het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht krachtens lid 1 door een partner niet kan worden tegengeworpen aan een derde, worden de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap ten aanzien van de derde:

(a)beheerst door het recht van de staat welks recht toepasselijk is op de transactie tussen een partner en de derde; of

(b)in het geval van onroerende goederen en geregistreerde vermogensbestanddelen of rechten, door het recht van de staat waar het goed is gelegen of waar de vermogensbestanddelen of de rechten zijn geregistreerd.

Artikel 29
Aanpassing van zakelijke rechten

Indien een persoon zich krachtens het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht beroept op een zakelijk recht dat het recht van de lidstaat waar het zakelijk recht wordt ingeroepen niet kent, wordt dit zakelijk recht, indien noodzakelijk en voor zover mogelijk, in overeenstemming gebracht met het meest gelijkwaardige zakelijk recht in die lidstaat, met inachtneming van de doelstellingen en belangen die met het zakelijk recht worden nagestreefd en de rechtsgevolgen die eraan zijn verbonden.

Artikel 30
Bepalingen van bijzonder dwingend recht

1.Niets in deze verordening beperkt de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de lex fori.

2.Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen waarvan de inachtneming door een lidstaat als zo belangrijk wordt beschouwd voor de handhaving van zijn openbare belangen, zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij van toepassing zijn op elk geval dat binnen de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht volgens deze verordening overigens op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is.

Artikel 31
Openbare orde 

De toepassing van een voorschrift van het bij deze verordening aangewezen recht van een staat kan slechts worden geweigerd in geval van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde van het land van de rechter.

Artikel 32
Uitsluiting van terugverwijzing

Onder toepassing van het bij deze verordening aangewezen recht van een staat wordt verstaan, de toepassing van het recht dat in die staat geldt, met uitsluiting van het internationaal privaatrecht.

Artikel 33
Staten met meer dan één rechtsstelsel — territoriale wetsconflicten

1.Indien het volgens deze verordening aangewezen recht het recht is van een staat met meerdere territoriale eenheden, die elk hun eigen rechtsregels met betrekking tot de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap hebben, bepalen de interne collisieregels van die lidstaat van welke territoriale eenheid de rechtsregels van toepassing zijn.

2.Bij gebreke van zulke interne collisieregels:

(a)wordt, ter bepaling van het recht dat van toepassing is volgens regels waarbij de gewone verblijfplaats van de partners als aanknopingspunt geldt, met het recht van de in lid 1 bedoelde staat bedoeld het recht van de territoriale eenheid waar de partners hun gewone verblijfplaats hebben;

(b)wordt, ter bepaling van het recht dat van toepassing is volgens regels waarbij de nationaliteit van de partners als aanknopingspunt geldt, met het recht van de in lid 1 bedoelde staat bedoeld het recht van de territoriale eenheid waarmee de partners het nauwst verbonden zijn;

(c)wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het toepasselijke recht volgens andere bepalingen met andere aanknopingspunten, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale eenheid waar het aanknopingspunt zich bevindt.

Artikel 34
Staten met meer dan één rechtsstelsel - personele wetsconflicten

Ten aanzien van een staat waar met betrekking tot de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap twee of meer rechtsstelsels of regelingen gelden die op verschillende categorieën personen van toepassing zijn, wordt een verwijzing naar het recht van die staat uitgelegd als een verwijzing naar het rechtsstelsel dat of de regeling die is aangewezen bij de in die staat geldende regels. Bij gebreke van zulke regels wordt het rechtsstelsel of de regeling toegepast waarmee de partners het nauwst verbonden zijn.

Artikel 35
Niet-toepassing van deze verordening op interne wetsconflicten

Een lidstaat die verschillende territoriale eenheden met eigen rechtsregels inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap telt, is niet verplicht deze verordening toe te passen op wetsconflicten die uitsluitend deze territoriale eenheden betreffen.

Hoofdstuk IV

Erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen

Artikel 36
Erkenning

1.De in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de andere lidstaten erkend zonder dat daartoe een procedure is vereist.

2.Indien de erkenning van een beslissing wordt betwist, kan iedere belanghebbende partij die zich ten principale op de erkenning beroept, van de in de artikelen 44 tot en met 57 vastgelegde procedures gebruikmaken om de erkenning te doen vaststellen.

3.Wordt voor een rechtbank van een lidstaat de erkenning bij incidenteel verzoek ingeroepen, dan is deze rechtbank bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.

Artikel 37
Gronden voor niet-erkenning

Een beslissing wordt niet erkend indien:

(a)de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd;

(b)het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of ter kennis gebracht is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;

(c)zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven rechterlijke beslissing in de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd;

(d)zij onverenigbaar is met een beslissing die eerder in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits de eerder gegeven beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de lidstaat waar de erkenning wordt gevraagd.

Artikel 38
Grondrechten

Artikel 37 wordt door de rechtbanken en andere bevoegde instanties van de lidstaten toegepast met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die zijn erkend bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 21 inzake non-discriminatie.

Artikel 39
Verbod van controle van de bevoegdheid van de oorspronkelijke rechtbank

1.De bevoegdheid van de rechtbanken van de lidstaat van oorsprong wordt niet gecontroleerd.

2.Het in artikel 37, bedoelde criterium van openbare orde is niet van toepassing op de in de artikelen 4 tot en met 12 bepaalde bevoegdheidsregels.

Artikel 40
Verbod van inhoudelijke toetsing

In geen geval wordt overgegaan tot inhoudelijke toetsing van de in een lidstaat gegeven beslissing.

Artikel 41
Aanhouden van de uitspraak over de erkenning

De rechtbank van een lidstaat waarbij de erkenning wordt gevraagd van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan de uitspraak aanhouden indien in de lidstaat van oorsprong een gewoon rechtsmiddel tegen deze beslissing is ingesteld.

Artikel 42
Uitvoerbaarheid

De beslissingen die in een lidstaat zijn gegeven en in die lidstaat uitvoerbaar zijn, zijn tevens uitvoerbaar in andere lidstaten, indien zij daar op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar zijn verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 44 tot en met 57.

Artikel 43
Bepaling van de woonplaats 

Om in het kader van de in de artikelen 44 tot en met 57 vastgelegde procedure te bepalen of een partij haar woonplaats heeft in de tenuitvoerleggingslidstaat, past de aangezochte rechtbank het interne recht van die lidstaat toe.

Artikel 44
Relatief bevoegde rechtbank

1.Het verzoek om een uitvoerbaarverklaring wordt gericht tot de rechtbank of de bevoegde instantie van de tenuitvoerleggingslidstaat, waarvan de naam overeenkomstig artikel 64 aan de Commissie is meegedeeld.

2.De relatief bevoegde rechtbank is die van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, of die van de plaats van tenuitvoerlegging.

Artikel 45
Procedure

1.De procedure voor de indiening van het verzoek wordt beheerst door het recht van de tenuitvoerleggingslidstaat.

2.Van de verzoeker wordt niet verwacht dat hij in de tenuitvoerleggingslidstaat een postadres of procesgemachtigde heeft.

3.Bij het verzoek worden de volgende documenten gevoegd:

(a)een afschrift van de beslissing aan de hand waarvan de echtheid kan worden vastgesteld;

(b)de verklaring die door de rechtbank of de bevoegde instantie van de lidstaat van oorsprong is afgegeven door middel van het formulier dat volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld, onverminderd artikel 46.

Artikel 46
Niet-overlegging van de verklaring

1.Wordt de in artikel 45, lid 3, onder b), bedoelde verklaring niet overgelegd, dan kan de rechtbank of de bevoegde instantie voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien die rechtbank of instantie zich voldoende voorgelicht acht, vrijstelling van de overlegging verlenen.

2.Indien de rechtbank of de bevoegde instantie dat verlangt, wordt van de documenten een vertaling of een transliteratie overgelegd. De vertaling wordt gemaakt door een persoon die in een van de lidstaten tot het maken van vertalingen bevoegd is.

Artikel 47
Uitvoerbaarverklaring

De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten van artikel 45 vervuld zijn, zonder controle op grond van artikel 37. De partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

Artikel 48
Kennisgeving van de beslissing over het verzoek om een uitvoerbaarverklaring

1.De beslissing over het verzoek om een uitvoerbaarverklaring wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze die is bepaald in het recht van de tenuitvoerleggingslidstaat.

2.De uitvoerbaarverklaring wordt betekend aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan die partij is betekend.

Artikel 49
Hoger beroep tegen de beslissing over het verzoek om een uitvoerbaarverklaring

1.Elke partij kan hoger beroep instellen tegen de beslissing over het verzoek om een uitvoerbaarverklaring.

2.Het hoger beroep wordt ingesteld bij de rechtbank waarvan de naam door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 64 aan de Commissie is meegedeeld.

3.Het hoger beroep wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.

4.Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet verschijnt voor de rechtbank die over het door de verzoeker ingestelde hoger beroep oordeelt, is artikel 16 van toepassing, ook al heeft de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, geen woonplaats op het grondgebied van een lidstaat.

5.Het hoger beroep tegen de uitvoerbaarverklaring wordt binnen dertig dagen na de betekening daarvan ingesteld. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de uitvoerbaarverklaring is gegeven, is de termijn waarbinnen hoger beroep moet worden ingesteld zestig dagen met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.

Artikel 50
Rechtsmiddel tegen een in hoger beroep gegeven beslissing

Tegen de in hoger beroep gegeven beslissing kan slechts het rechtsmiddel worden ingesteld waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 64 door de betrokken lidstaat in kennis is gesteld.

Artikel 51
Weigering of intrekking van een uitvoerbaarverklaring

Een uitvoerbaarverklaring wordt door de rechtbank die oordeelt over een van de in de artikelen 49 en 50 bedoelde rechtsmiddelen, slechts op een van de in artikel 37 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. De rechtbank doet onverwijld uitspraak.

Artikel 52
Aanhouden van de uitspraak

De rechtbank die oordeelt over een van de in de artikelen 49 en 50 bedoelde rechtsmiddelen, houdt op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, de uitspraak aan indien de uitvoerbaarheid van de beslissing is geschorst in de lidstaat van oorsprong als gevolg van een daartegen ingesteld rechtsmiddel.

Artikel 53
Voorlopige en bewarende maatregelen

1.Indien een beslissing overeenkomstig dit hoofdstuk moet worden erkend, belet niets de verzoeker een beroep te doen op voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wetgeving van de tenuitvoerleggingslidstaat voorziet, zonder dat daartoe een uitvoerbaarverklaring in de zin van artikel 47 is vereist.

2.De uitvoerbaarverklaring houdt van rechtswege de bevoegdheid in bewarende maatregelen te treffen.

3.Gedurende de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel overeenkomstig artikel 49, lid 5, tegen de uitvoerbaarverklaring en totdat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de vermogensbestanddelen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd.

Artikel 54
Gedeeltelijke uitvoerbaarheid

1.Indien in de beslissing uitspraak is gedaan over meer dan één punt van het verzoek, en de uitvoerbaarverklaring niet kan worden verleend voor het geheel, verleent de rechtbank of de bevoegde instantie deze voor een of meer onderdelen daarvan.

2.De verzoeker kan verlangen dat de uitvoerbaarverklaring een gedeelte van de beslissing betreft.

Artikel 55
Rechtsbijstand

De verzoeker die in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in een procedure met betrekking tot een uitvoerbaarverklaring in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling die in het recht van de tenuitvoerleggingslidstaat is vastgesteld.

Artikel 56
Geen zekerheid, borg of pand

Van een partij die in een lidstaat de erkenning, uitvoerbaarverklaring of tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing vraagt, wordt geen zekerheid, borg of pand, onder welke benaming ook, verlangd op grond van het feit dat zij een buitenlandse nationaliteit heeft of haar woon- of verblijfplaats niet in de tenuitvoerleggingslidstaat heeft.

Artikel 57
Geen belasting, recht of heffing

Ter zake van de procedure tot verlening van een uitvoerbaarverklaring wordt in de tenuitvoerleggingslidstaat geen belasting, recht of heffing evenredig aan het geldelijke belang van de zaak geheven.

Hoofdstuk V

Authentieke akten en gerechtelijke schikkingen

Artikel 58
Aanvaarding van authentieke akten

1.Een in een lidstaat verleden authentieke akte heeft in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht als in de lidstaat van oorsprong, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht, op voorwaarde dat dit niet kennelijk strijdig is met de openbare orde van die andere lidstaat.

Een persoon die van een authentieke akte gebruik wenst te maken in een andere lidstaat, kan de instantie die de authentieke akte in de lidstaat van oorsprong heeft opgemaakt, verzoeken het volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier in te vullen, waarin de bewijskracht wordt vermeld die in de lidstaat van oorsprong aan de authentieke akte wordt verbonden.

2.De echtheid van de authentieke akte wordt uitsluitend voor een rechtbank van de lidstaat van oorsprong en volgens het recht van die lidstaat betwist. Een authentieke akte die wordt betwist heeft geen bewijskracht in een andere lidstaat zolang de bevoegde rechtbank zich niet heeft uitgesproken.

3.De in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen worden uitsluitend betwist voor de krachtens deze verordening bevoegde rechtbanken, op grond van het volgens hoofdstuk III toepasselijke recht. Een authentieke akte die wordt betwist heeft, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht zolang de bevoegde rechtbank zich niet heeft uitgesproken.

4.Indien de uitkomst van een procedure voor een rechtbank van een lidstaat afhangt van het beslechten van een incidenteel verzoek met betrekking tot de in een authentieke akte ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, is deze rechtbank bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.

Artikel 59
Uitvoerbaarheid van authentieke akten

1.Een in de lidstaat van oorsprong uitvoerbare authentieke akte wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 44 tot en met 57.

2.Voor de toepassing van artikel 45, lid 3, onder b), geeft de instantie die de authentieke akte heeft opgesteld, op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring af door middel van het volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier.

3.De uitvoerbaarverklaring wordt door de rechtbank die oordeelt over een van de in de artikelen 49 en 50 bedoelde rechtsmiddelen, slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de tenuitvoerleggingslidstaat.

Artikel 60
Uitvoerbaarheid van gerechtelijke schikkingen

1.Een in de lidstaat van oorsprong uitvoerbare gerechtelijke schikking wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 44 tot en met 57.

2.Voor de toepassing van artikel 45, lid 3, onder b), geeft de rechtbank die de gerechtelijke schikking heeft goedgekeurd of waarvoor deze werd gesloten, op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring af door middel van het volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier.

3.De uitvoerbaarverklaring wordt door de rechtbank die oordeelt over een van de in de artikelen 49 en 50 bedoelde rechtsmiddelen, slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke schikking kennelijk strijdig is met de openbare orde van de tenuitvoerleggingslidstaat.

Hoofdstuk VI

Algemene bepalingen en slotbepalingen

Artikel 61
Legalisatie en soortgelijke formaliteiten

Geen legalisatie of soortgelijke formaliteit wordt verlangd met betrekking tot documenten die in verband met deze verordening in een lidstaat zijn afgegeven.

Artikel 62
Verhouding tot de bestaande internationale overeenkomsten

1.De toepassing van bilaterale of multilaterale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening partij zijn en die betrekking hebben op de in deze verordening geregelde materie, wordt door deze verordening onverlet gelaten, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten op grond van artikel 351 van het Verdrag.

2.Onverminderd lid 1, heeft deze verordening tussen de lidstaten voorrang boven verdragen die betrekking hebben op de in deze verordening geregelde materie en waarbij lidstaten partij zijn.

Artikel 63
Informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld

Opdat de informatie voor het publiek beschikbaar wordt gesteld in het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, verstrekken de lidstaten aan de Commissie een korte samenvatting van de nationale wetgeving en procedures betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, met opgave van de ter zake bevoegde instanties en van informatie over de in artikel 28 bedoelde derdenwerking.

De informatie wordt door de lidstaten voortdurend geactualiseerd.

Artikel 64
Informatie betreffende contactgegevens en procedures

1.Uiterlijk op … 30 * doen de lidstaten de Commissie mededeling van:

(a)de rechterlijke of andere instanties die bevoegd zijn voor het behandelen van het verzoek om een uitvoerbaarverklaring overeenkomstig artikel 44, lid 1, en van het rechtsmiddel tegen een beslissing over dit verzoek overeenkomstig artikel 49, lid 2;

(b)de in artikel 50 bedoelde procedure tegen een in hoger beroep gegeven beslissing.

   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere wijziging van deze informatie.

2.De overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie, met uitzondering van de adressen en overige contactgegevens van de in lid 1, onder a), bedoelde rechterlijke en andere instanties, wordt door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

3.De Commissie maakt alle overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie met passende middelen openbaar, in het bijzonder langs het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 65
Vaststelling en wijziging van de lijst met de in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie

1.De Commissie stelt aan de hand van de kennisgevingen van de lidstaten de lijst van de in artikel 3, lid 2, bedoelde instanties en rechtsbeoefenaren vast.

2.De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke wijziging van de in die lijst vervatte informatie. De Commissie past de lijst dienovereenkomstig aan.

3.De lijst en de wijzigingen worden door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. 

4.De overeenkomstig de leden 1 en 2 meegedeelde informatie wordt door de Commissie bekendgemaakt langs alle andere passende kanalen, met name het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 66
Vaststelling en wijziging van de in artikel 45, lid 3, onder b), en de artikelen 58, 59 en 60 bedoelde verklaringen en formulieren

De uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in artikel 45, lid 3, onder b), en de artikelen 58, 59 en 60 bedoelde verklaringen en formulieren worden door de Commissie vastgesteld. Deze uitvoeringshandelingen worden aangenomen volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 67
Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 68
Herziening

1.Uiterlijk acht jaar na de datum van toepassing, en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Dit verslag gaat eventueel vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

2.Uiterlijk vijf jaar na de datum van toepassing dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van de artikelen 9 en 38 van deze verordening. In dit verslag wordt met name beoordeeld in welke mate deze artikelen hebben gezorgd voor toegang tot de rechter.

3.Te dien einde delen de lidstaten de Commissie de relevante elementen mee betreffende de toepassing van deze verordening door hun rechtbanken.

Artikel 69
Overgangsbepalingen

1.Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 is deze verordening slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden of geregistreerd en gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen op of na de datum van toepassing van deze verordening.

2.Als de vordering in de lidstaat van oorsprong vóór de datum van toepassing van deze verordening is ingesteld, worden de na deze datum gegeven beslissingen erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV, mits de toegepaste bevoegdheidsregels in overeenstemming zijn met die welke in hoofdstuk II zijn bepaald.

3.De bepalingen van hoofdstuk III zijn slechts van toepassing op partners die na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt hun partnerschap registreren of het op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap toepasselijke recht bepalen.

Artikel 70
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing vanaf … 31 , met uitzondering van de artikelen 63 en 64, die van toepassing zijn vanaf … 32 , en de artikelen 65, 66 en 67, die van toepassing zijn vanaf …. 33  

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

(1) PB L 12 van 15.1.2001, blz. 1.
(2) PB L 53 van 3.3.2005, blz. 1.
(3) COM(2010) 603.
(4) COM(2011) 126.
(5) COM(2011) 127.
(6) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, nam Denemarken niet deel aan de aanneming van de voorgestelde verordening, die derhalve niet bindend was voor noch van toepassing was op Denemarken. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gaven het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet de wens te kennen aan de aanneming en toepassing van de voorgestelde verordening deel te nemen.
(7) A7-0253/2013.
(8) Zweden, België, Griekenland, Kroatië, Slovenië, Spanje, Frankrijk, Portugal, Italië, Malta, Luxemburg, Duitsland, Tsjechië, Nederland, Oostenrijk, Bulgarije en Finland.
(9) Studie over de huwelijksvermogensstelsels van gehuwde paren en over het vermogen van ongehuwde paren in het internationaal privaatrecht en in het nationale recht van de lidstaten van de Unie, Consortium Asser-UCL. Zie: http://europa.eu.int/comm/justice_home/doc_centre/civil/studies/doc_civil_studies_en.htm
(10) COM(2006) 400.
(11) Mededeling van de Commissie - COM(2010) 573 van 19 oktober 2010.
(12) Verordening (EG) nr. 4/2009, PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1.
(13) Verordening (EU) nr. 650/2012, PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107.
(14) PB C […] van […], blz. […].
(15) PB C […] van […], blz. […].
(16) PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.
(17) PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.
(18) COM(2006) 400.
(19) PB L 115 van 4.5.2010, blz. 1.
(20) COM(2010) 603.
(21) COM(2011) 126.
(22) COM(2011) 127.
(23) PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1.
(24) PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107.
(25) PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.
(26) PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1.
(27) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(28) Een soortgelijke formulering ("kan worden erkend") is terug te vinden in de herschikte Brussel I-Verordening, artikel 33, lid 1, onder a), en lid 3, artikel 34, lid 1, onder b) en overweging 23.
(29) PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79.
(30) * PB: gelieve de datum in te voegen: negen maanden vóór de datum waarop de verordening van toepassing wordt.
(31) Twee en een half jaar na de inwerkingtreding.
(32) Negen maanden vóór de datum waarop de verordening van toepassing wordt.
(33) De dag na de inwerkingtreding van de verordening.