9.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 50/57


P8_TA(2016)0090

Situatie in Eritrea

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2016 over de situatie in Eritrea (2016/2568(RSP))

(2018/C 050/09)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Eritrea, met name die van 7 februari 2002 (1), 18 november 2004 (2) en 15 september 2011 (3) over de mensenrechtensituatie in het land, met inbegrip van de zaak Dawit Isaak,

gezien de resoluties 751 (1992), 1882 (2009), 1907 (2009), 2023 (2011) en 2244 (2015) van de VN-Veiligheidsraad, waarbij het wapenembargo tegen Eritrea tot 15 november 2016 werd verlengd, en gezien het verslag van de Monitoringgroep voor Somalië en Eritrea van 19 oktober 2015,

gezien het verslag dat de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea, Sheila B. Keetharuth, op 19 juni 2015 heeft voorgelegd aan de VN-Mensenrechtenraad,

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de ACS (de Overeenkomst van Cotonou), zoals herzien in 2005 en 2010, die door Eritrea is ondertekend,

gezien Besluit 2010/127/CFSP van de Raad van 1 maart 2010 betreffende restrictieve maatregelen tegen Eritrea (4), zoals gewijzigd door Besluit 2010/414/CFSP van de Raad van 26 juli 2010 (5), en zoals verder gewijzigd door Besluit 2012/632/CFSP van de Raad van 15 oktober 2012 (6),

gezien de conclusies van controlewerkgroep A van de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement van 11 november 2015,

gezien de verklaring van 18 september 2014 van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) over politieke gevangenen in Eritrea,

gezien het verslag van de EDEO van 2015 over het partnerschap tussen Eritrea en de Europese Unie,

gezien het landenverslag van UN Women van juni 2014 over de regering van de Staat Eritrea,

gezien het nationaal indicatief programma (NIP) voor Eritrea in het kader van het elfde Europees Ontwikkelingsfonds van 3 februari 2016,

gezien de persverklaring van de VN-onderzoekscommissie voor de mensenrechten in Eritrea van 8 juni 2015,

gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

gezien de verklaringen van 23 november 2011 en 25 juni 2013 van de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de mensenrechtensituatie in Eritrea,

gezien zijn debat van 27 mei 2015 over EU-ontwikkelingshulp aan Eritrea in het licht van gedocumenteerde mensenrechtenschendingen,

gezien de in 1997 aangenomen grondwet van Eritrea, die de burgerlijke vrijheden, waaronder godsdienstvrijheid, garandeert,

gezien het IAO-Verdrag betreffende de gedwongen arbeid (nr. 29), het IAO-Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid (nr. 105) en het IAO-Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht (nr. 87),

gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU Eritrea ondersteund heeft sinds het land in 1993 onafhankelijk werd van Ethiopië; overwegende dat de aanvankelijke belofte van eerbiediging van de democratie en de rechtsstaat na de onafhankelijkheid van het land door de Eritrese regering is uitgehold onder het mom van nationale veiligheid en dienstplicht; overwegende dat de voor 1997 geplande presidentsverkiezingen nooit hebben plaatsgevonden en dat de in datzelfde jaar aangenomen grondwet nooit ten uitvoer is gelegd; overwegende dat de regionale verkiezingen van 2009 nog altijd geen doorgang hebben gevonden; overwegende dat zelfs voorafgaand aan de ontbinding van het parlement in 2002 wetten al via regeringsbesluiten tot stand kwamen;

B.

overwegende dat Eritrea's onafhankelijkheid van Ethiopië in 1993 bij de internationale gemeenschap en de Eritrese bevolking de verwachting had gewekt dat Eritrea zou kunnen uitgroeien tot een land waar de mensenrechten worden geëerbiedigd en waar geen plaats is voor repressie; overwegende dat dit niet is gebeurd, maar dat integendeel sprake is van meer repressie en meer schendingen van de mensenrechten;

C.

overwegende dat de speciale VN-rapporteur erop heeft gewezen dat de mensenrechtensituatie in Eritrea een van de slechtste ter wereld is, dat de mensenrechten er dagelijks en systematisch worden geschonden en dat de laatste jaren geen verbetering merkbaar is; overwegende dat veel jongeren het land zijn ontvlucht om te ontsnappen aan de repressieve regering en de verplichte militaire dienstplicht, die vaak al op zeer jonge leeftijd begint; overwegende dat de officiële dienstplichttermijn van 18 maanden vaak met voeten worden getreden, waardoor de meeste Eritreeërs eindeloos hun dienstplicht vervullen, en dat zo'n lange verplichte militaire dienstplicht de potentiële economische groei van het land afremt; overwegende dat een verhoging van de soldij niets voorstelt omdat de recente devaluatie van de nakfa en bankbeperkingen hebben geleid tot een lopend tekort in het land; overwegende dat dienstplichtigen vaak dwangarbeid moeten verrichten of voor civiele taken worden ingezet; overwegende dat het merendeel van de dienstplichtigen in een situatie van slavernij blijft steken, waarin alle activiteiten, sollicitaties en de mogelijkheid om een gezinsleven te leiden worden gecontroleerd; overwegende dat godsdienstvrijheid, gewetensvrijheid, vrije media en vrije meningsuiting niet gewaarborgd zijn;

D.

overwegende dat de VN-onderzoekscommissie voor de mensenrechten in Eritrea tot de vaststelling is gekomen dat de schendingen op het gebied van buitengerechtelijke executies, foltering (waaronder seksuele foltering en seksuele slavernij), dienstplicht als een vorm van slavernij, dwangarbeid en het schieten met scherp aan de grens misdaden tegen de menselijkheid kunnen inhouden;

E.

overwegende dat Human Rights Watch benadrukt dat er in Eritrea geen sprake is van vrijheid van godsdienst; overwegende dat de regering burgers die een andere godsdienst dan de vier in het land erkende godsdiensten belijden, het leven zeer moeilijk maakt; overwegende dat de regering zich zelfs mengt in de manier waarop aanhangers van een van de erkende godsdiensten hun religie uitoefenen;

F.

overwegende dat homoseksuele praktijken illegaal zijn in Eritrea en dat de regering geen antidiscriminatiewetgeving ter bescherming van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen wil invoeren;

G.

overwegende dat discriminatie en geweld jegens vrouwen in alle geledingen van de Eritrese samenleving voorkomen; overwegende dat vrouwen niet alleen groot gevaar op seksueel geweld lopen in het leger en militaire opleidingskampen maar ook in de samenleving in het algemeen, waar geweld jegens vrouwen wordt gepleegd in een klimaat van straffeloosheid; overwegende dat naar schatting 89 % van de meisjes in Eritrea genitale verminking hebben ondergaan; overwegende dat de regering in maart 2007 afkondigde dat vrouwelijke genitale verminking een misdaad is, deze praktijk verbood en dat jaar voorlichtingsprogramma's ondersteunde ter ontmoediging ervan; overwegende dat vrouwen het recht op voedselbonnen en toegang tot grond kunnen verliezen;

H.

overwegende dat een enorm aantal Eritreeërs wordt gearresteerd wegens diverse onterechte redenen zoals onafhankelijke standpunten en zonder enige uitdrukkelijke rechtvaardiging, en dit voor onbepaalde tijd; overwegende dat gevangenen, waaronder ook kinderen, worden vastgehouden in uiterst barre omstandigheden, die in bepaalde gevallen neerkomen op foltering of ontzegging van medische zorg; overwegende dat vrouwelijke gevangenen dikwijls door mannelijke cipiers worden bewaakt, waardoor de kans groter is dat ze ten prooi vallen aan seksueel en gendergerelateerd geweld; overwegende dat Eritrea volgens de Freedom House Index (verslag 2015) nog steeds tot de meest repressieve mediaomgevingen behoort en hiervoor de allerlaagste en allerslechtste score heeft gekregen, en dat het land een van de laagste internettoegangpercentages (slechts 1 %) ter wereld heeft;

I.

overwegende dat de woordvoerder van de EDEO in een op 18 september 2014 in Brussel uitgebrachte verklaring uiting heeft gegeven aan zijn bezorgdheid over het feit dat een groep van 11 leden van het parlement en eminente leden van het Volksfront voor democratie en rechtvaardigheid (PFDJ) sinds 18 september 2001 worden vastgehouden zonder formele aanklacht, zonder proces en zonder de mogelijkheid om een advocaat te raadplegen, en over het feit dat 10 onafhankelijke journalisten sinds 23 september 2001 onwettig worden vastgehouden, onder hen ook Dawit Isaak, Zweeds staatsburger en de enige Europese gewetensgevangene; overwegende dat patriarch Abune Antonios sinds januari 2006 incommunicado is en onder huisarrest staat;

J.

overwegende dat Eritrea geen persvrijheid kent, aangezien onafhankelijke media verboden zijn, en dat Eritrea daardoor de afgelopen acht jaar telkens, van de 170-180 beoordeelde landen, op de laatste plaats van de persvrijheidindex van Verslaggevers zonder Grenzen belandde;

K.

overwegende dat Eritrea volgens het UNDP-verslag van 2015 over de menselijke ontwikkeling de 186e plaats inneemt onder de 188 landen op de menselijke ontwikkelingsindex voor 2015;

L.

overwegende dat volgens de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea er drie belangrijke punten van zorg zijn: het genot van economische, sociale en culturele rechten, waaronder het recht op passende huisvesting; smokkel en illegale handel; en het stijgende aantal niet-begeleide minderjarigen dat deel uitmaakt van de ruim 5 000 personen die maandelijks het land ontvluchten;

M.

overwegende dat op 26 juni 2015 honderden Eritrese vluchtelingen voor het hoofdkantoor van de Afrikaanse Unie hebben gedemonstreerd, om de regionale organisatie ertoe aan te zetten aan te sturen op democratische hervormingen in hun moederland; overwegende dat de demonstranten de al lang zittende president van Eritrea Isaias Afewerki ervan hebben beschuldigd een dictator te zijn en de Afrikaanse Unie hebben opgeroepen tussenbeide te komen;

N.

overwegende dat de VN in november 2015 hebben gewaarschuwd voor ernstige droogte in de Hoorn van Afrika als gevolg van het huidige El Niño-patroon; overwegende dat de VN in december 2015 hebben verklaard dat deze droogte de ergste was die ooit in de regio is geregistreerd, en dat 50 tot 90 % van de oogst verloren is gegaan; overwegende dat Eritrea derhalve behoort tot de landen die worden geconfronteerd met de aanzienlijke uitdaging om de voedselzekerheid voor hun bevolking te waarborgen;

O.

overwegende dat de president van Eritrea, volledig in tegenspraak met de heersende droogte, de vrees voor een voedseltekort heeft afgewimpeld en stelt dat het land ondanks de beperkte landbouwproductie geen voedselcrisis tegemoet gaat;

P.

overwegende dat de EU een belangrijke donor voor Eritrea is op het gebied van ontwikkelingshulp en bijstand;

Q.

overwegende dat de Eritrese regering in 2011 de steun eenzijdig heeft opgeschort en de samenwerking en het partnerschap met de EU publiekelijk niet erkent; overwegende dat Eritrea niet meewerkt aan de mogelijkheid dat leden van het Europees Parlement het land vrij en zonder controles bezoeken;

R.

overwegende dat het verlies van hun inkomen vrouwen en kinderen ertoe aanzet het land te ontvluchten; overwegende dat Eritreeërs die hun land probeerden te ontvluchten in 2015 de vierde grootste groep vormden (na Syriërs, Irakezen en Afghanen) onder de mensen die de gevaarlijke reis naar Europa wagen en hun lot in handen leggen van meedogenloze mensensmokkelaars voor de gevaarlijke oversteek over de Middellandse Zee; overwegende dat de situatie in Eritrea rechtstreekse gevolgen heeft voor Europa, omdat Eritreeërs naar hun thuisland zouden kunnen terugkeren indien de mensenrechten er geëerbiedigd en gehandhaafd zouden worden en de bevolking er zonder vrees zou kunnen leven;

S.

overwegende dat er volgens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen meer dan 400 000 Eritreeërs zijn gevlucht, wat neerkomt op 9 % van de totale bevolking van het land; overwegende dat volgens schattingen van de UNHCR maandelijks ongeveer 5 000 Eritreeërs het land verlaten, wat grotendeels wordt verklaard door het voortduren van ernstige mensenrechtenschendingen; overwegende dat in 2015 in 69 % van de Eritrese asielzaken de vluchtelingenstatus werd toegekend in de EU, terwijl nog eens 27 % van de asielzoekers subsidiaire bescherming kregen, wat de ernst van de vervolging in Eritrea aantoont;

T.

overwegende dat mensenhandel voor losgeld, met ernstige folterpraktijken in de Sinaï, tot gevolg heeft dat veel ontvoerde Eritrese vluchtelingen vermoord worden of verdwijnen, terwijl de zwaar getraumatiseerde overlevenden verstoken blijven van verzorging of ondersteuning; overwegende dat er volstrekte straffeloosheid heerst zolang de schuldigen niet zijn berecht; overwegende dat bijzondere aandacht dient uit te gaan naar niet-begeleide minderjarige slachtoffers van mensenhandel, aangezien zij zich in een zeer kwetsbare situatie bevinden en derhalve specifieke bijstand en ondersteuning behoeven;

U.

overwegende dat het Veiligheidssectorprogramma (ISSP) van de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit (IGAD) op 22 februari 2016 in Addis Abeba een studie heeft gepubliceerd met de titel „Human Smuggling and Trafficking on the Horn of Africa — Central Mediterranean Route”;

V.

overwegende dat Eritrea deelneemt aan het proces van Khartoem (een initiatief van de EU en de Afrikaanse Unie, op 28 november 2014 gelanceerd om het probleem van migratie en mensenhandel aan te pakken), dat de tenuitvoerlegging inhoudt van concrete projecten, onder meer wat capaciteitsopbouw voor het rechtsapparaat en bewustmaking betreft;

W.

overwegende dat de EU Eritrea in eerste instantie in maart 2010 sancties heeft opgelegd om resolutie 1907 (2009) van de VN-Veiligheidsraad ten uitvoer te leggen, en overwegende dat deze een wapenembargo, reisverboden en tegoedbevriezingen voor personen die een dreiging voor vrede en nationale verzoening vormen, omvatten;

X.

overwegende dat de EU alle belang heeft bij een stabiel Eritrea, omdat de huidige situatie een aanzienlijk deel van de bevolking op de vlucht jaagt, en duizenden mensen het leven verliezen ingevolge criminele activiteiten zoals migrantensmokkel en mensenhandel;

Y.

overwegende dat het bewind ook de Eritreeërs in het buitenland in zijn totalitaire greep heeft door geld van hen af te persen via een belasting van 2 % op buitenlandse inkomsten, door ze te bespioneren en door familieleden die in Eritrea zijn achtergebleven, te beschuldigen van vermeend wangedrag; overwegende dat de Eritrese minister van nationale ontwikkeling en het EU-delegatiehoofd op 28 januari 2016 in Asmara het nationaal indicatief programma (NIP) hebben ondertekend in het kader van het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), ter waarde van 200 miljoen EUR voor de komende vijf jaar; overwegende dat de nadruk moet komen te liggen op hernieuwbare energie, bestuur en het beheer van overheidsfinanciën in het bijzonder in de energiesector;

Z.

overwegende dat de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Parlement op 13 november 2015 de Commissie en de EDEO heeft verzocht rekening te houden met de aan het Comité van het EOF toegezonden conclusies over het ontwerp van nationaal indicatief programma voor Eritrea, waarin wordt verwezen naar de schaal en de ernst van de mensenrechtenschendingen begaan door het Eritrese regime, de geringe betrouwbaarheid van dit regime als partner in ontwikkelingssamenwerking, de wijdverbreide corruptie en het feitelijke totale gebrek aan transparantie in het beheer van de overheidsfinanciën in het land, en het risico op misbruik van EOF-middelen voor migratiebeheer; overwegende dat de Commissie ontwikkelingssamenwerking het Comité van het EOF heeft opgeroepen het NIP niet aan te nemen in afwachting van verdere besprekingen; overwegende dat het standpunt van het Parlement werd genegeerd;

AA.

overwegende dat de PFDJ de vluchtelingen- en diasporagemeenschappen controleert en in de gaten houdt via de ambassades, die betrokken zijn bij de afpersing van diasporabelastingen en „vrijwillige” afdrachten in ruil voor diensten, zoals de afgifte van identiteitspapieren, paspoorten, geboortebewijzen en essentiële documenten waarvan vluchtelingen afhankelijk kunnen zijn; overwegende dat deze praktijken een inbreuk vormen op het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer; overwegende dat leiders van de jeugdorganisatie van de PFDJ in Nederland rechtszaken tegen Nederlandse academici, media en overheidsinstellingen hebben aangespannen, met steun van de politieke leiding in Asmara, vermoedelijk om critici van het regime het zwijgen op te leggen; overwegende dat de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea ook werd bedreigd;

1.

wijst met grote bezorgdheid op de aanhoudende betreurenswaardige mensenrechtensituatie en het volledig ontbreken van rechtsstatelijkheid en mediavrijheid in Eritrea;

2.

benadrukt dat „het tekort aan gerechtigheid”, het democratisch bestuur en het herstel van de rechtsstaat in de eerste plaats moeten worden aangepakt door een einde te maken aan het autoritaire bewind dat berust op de angst voor willekeurige detentie in volledige isolatie, foltering en andere mensenrechtenschendingen, waarvan sommige kunnen worden aangemerkt als misdaden tegen de menselijkheid;

3.

verzoekt de regering van Eritrea een einde te maken aan het systeem van militaire dienst voor onbepaalde duur door de dienstplichtigen die hun 18 maanden militaire dienst hebben vervuld, uit het leger te ontslaan en door daadwerkelijk ermee te stoppen de dienstplichtigen nadien voor dwangarbeid in te zetten, te voorzien in de mogelijkheid om militaire dienst op grond van gewetensbezwaren te weigeren, en een einde te maken aan de verplichting voor alle scholieren om hun laatste schooljaar in een militair opleidingskamp door te brengen; verzoekt de Eritrese regering ervoor te zorgen dat niemand een militaire opleiding begint vóór de leeftijd van 18 jaar en dat burgers die ouder zijn dan de dienstplichtige leeftijd, geen dienstplicht moeten vervullen; wijst erop dat de Eritrese autoriteiten in februari 2016 hebben herhaald dat de overeenkomst met de EU niet zou leiden tot een hervorming van het Eritrese beleid inzake militaire dienst;

4.

is van mening dat het Comité van het EOF rekening had moeten houden met de aanbevelingen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking om het NIP niet aan te nemen en nadere besprekingen aan te gaan; meent dat het besluit om het NIP voor Eritrea aan te nemen ondanks bezwaren van het Parlement een democratisch tekort aan het licht brengt en de rol van het Parlement om ervoor te zorgen dat de EU-ontwikkelingsdoelen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd, ernstig ondermijnt; wenst in dit verband dat aan het Parlement controlebevoegdheden over het EOF worden toegekend via een interinstitutionele overeenkomst met een bindend karakter op grond van artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; benadrukt dat de conclusies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking over ontwerp-programmeringsdocumenten automatisch door de Commissie aan de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten moeten worden gestuurd;

5.

neemt kennis van de toewijzing van 200 miljoen EUR over de komende vijf jaar voor het NIP in het kader van het elfde Europees Ontwikkelingsfonds, teneinde de armoede terug te dringen en sociaal-economische ontwikkeling te stimuleren, de belangrijkste onderliggende economische en politieke oorzaken van migratie aan te pakken en projecten te financieren op het gebied van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en economische governance; herinnert eraan dat deze toewijzing een aanvulling vormt op andere samenwerkingsinstrumenten zoals het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR);

6.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de toegewezen middelen niet ten goede komen aan de Eritrese regering, maar alleen worden gebruikt om tegemoet te komen aan de behoeften van de Eritrese bevolking ten aanzien van ontwikkeling, democratie, mensenrechten, behoorlijk bestuur en veiligheid, en vrijheid van meningsuiting, pers en vergadering; roept de EU ertoe op de onlangs overeengekomen steun aan voorwaarden te verbinden en er verder voor te zorgen dat het NIP Eritrea ondersteunt bij het ingrijpend hervormen van zijn energiebeleid met als doel energie voor iedereen toegankelijk te maken, in het bijzonder in plattelandsgebieden waar op dit moment nog altijd geen elektriciteitsvoorziening is; is bovendien van mening dat in het onderdeel „bestuur” van het NIP een sterke nadruk moet komen te liggen op de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de universele periodieke doorlichting betreffende de mensenrechten onder leiding van de VN;

7.

herinnert eraan dat een niet-begeleide minderjarige bovenal een kind is dat mogelijk gevaar loopt, en dat de EU en de lidstaten niet het immigratiebeleid maar de bescherming van het kind centraal moeten stellen wanneer zij met niet-begeleide minderjarigen te maken hebben, waarmee zij het kernbeginsel van de belangen van het kind eerbiedigen; herinnert eraan dat iedereen jonger dan 18 jaar zonder uitzondering als een kind en dus als minderjarige moet worden beschouwd; wijst erop dat niet-begeleide minderjarigen, in het bijzonder meisjes, twee keer zoveel risico lopen op problemen en moeilijkheden als andere minderjarigen;

8.

roept de internationale gemeenschap en Eritrea's ontwikkelingspartners op om te interveniëren en druk uit te oefenen op de Eritrese regering om buitenlandse hulp voor de kwetsbare bevolkingsgroepen toe te laten vóór de crisis erger wordt; verzoekt de EU met klem dringende en doeltreffende maatregelen te nemen om de Eritrese bevolking te helpen weerbaarder te worden tegen El Niño om voedselzekerheid en de toegang tot water en sanitaire voorzieningen te waarborgen;

9.

blijft zeer bezorgd over de mensenrechtensituatie in het land; herhaalt zijn oproep aan de Eritrese autoriteiten voor de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle parlementsleden, journalisten (inclusief Zweeds staatsburger Dawit Isaak, van wie sinds 2005 niets meer is vernomen), politieke gevangenen en gewetensgevangenen;

10.

dringt er bij de Commissie op aan van de Eritrese regering duidelijke garanties te vragen dat zij democratische hervormingen zal doorvoeren en de eerbiediging van de mensenrechten zal waarborgen, onder meer door de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de 18e zitting van de Groep universele periodieke doorlichting (UPR), die zij op 7 februari 2014 heeft aanvaard; vraagt de regering dat zij de onafhankelijke experts van de VN en de Afrikaanse Unie, onder meer de speciale VN-rapporteur, toegang geeft tot het land en dat zij de onderzoekscommissie voor de mensenrechten in Eritrea toestemming geeft om haar mandaat volledig uit te oefenen en met deze commissie samen te werken, onder meer inzake kwesties van overheidsfinanciën;

11.

herhaalt dat vrijheid van meningsuiting een grondrecht is, en veroordeelt met klem iedere vorm van geweld of discriminatie op grond van godsdienst;

12.

prijst de maatregelen die de Eritrese regering heeft genomen ter bestrijding van vrouwelijke genitale verminking; roept de regering ertoe op de bevordering en verdediging van de rechten van de vrouw in het algemeen te verbeteren, onder meer door aanvullende maatregelen te treffen ter bestrijding van schadelijke praktijken, zoals het kindhuwelijk, het huwelijk op jonge leeftijd en het gedwongen huwelijk, en een einde te maken aan straffeloosheid in gevallen van seksueel geweld; verzoekt de Eritrese regering alleenstaande vrouwen met kinderen te eerbiedigen en ervoor te zorgen dat zij worden gesteund en beschermd;

13.

veroordeelt de „diasporabelasting” die de Eritrese regering via afpersing en andere onwettige middelen int bij Eritreeërs die buiten Eritrea wonen en die in strijd met VN-resoluties wordt gebruikt om gewapende groepen in buurlanden te financieren, waardoor de stabiliteit in de regio wordt ondermijnd; dringt er bij de regering op aan een einde te maken aan het beleid van „schuld door associatie” ten aanzien van familieleden van mensen die zich aan de dienstplicht onttrekken, Eritrea trachten te ontvluchten of de 2 % inkomstenbelasting niet betalen die de regering aan Eritreeërs in het buitenland oplegt;

14.

verzoekt Eritrea het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te ondertekenen en onmiddellijk toe te passen, en zijn verplichtingen in het kader van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en van het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren — die beide een verbod op foltering inhouden — volledig na te komen; stelt met bezorgdheid vast dat openbare en particuliere actoren, met inbegrip van bedrijven, sterk worden beperkt door overheidscontrole; erkent dat het ontbreken van enig beheer van de overheidsfinanciën, met inbegrip van het ontbreken van een nationale begroting, begrotingscontrole onmogelijk maakt, en dat de verwisselbaarheid van financiële middelen als gevolg van controles door de overheid op de centrale bank militaire aankopen kan aanmoedigen en zo kan bijdragen tot terrorisme en de destabilisering van de regio;

15.

roept alle internationale bedrijven die in Eritrea investeren, ertoe op de volledige verwezenlijking van de mensenrechten in acht te nemen en geen schade te berokkenen;

16.

dringt er bij de EU-lidstaten op aan een onderzoek in te stellen naar de rol van de PFDJ en haar verschillende afdelingen, inclusief de jongerenafdeling, en elke vorm van samenwerking en activiteiten te verbieden die rechtstreeks bijdragen tot controle en spionage in Europa, indruisen tegen democratische beginselen en de rechtsstaat, en patronen van intimidatie en afpersing doen ontstaan; dringt er bij de lidstaten op aan zich in te spannen voor de beëindiging van de diasporabelasting, een onderzoek in te stellen naar de financiële transacties in verband met andere „bijdragen” die door verenigingen met banden met de Eritrese regering in het buitenland worden geïnd, en de asielrechten van alle Eritrese vluchtelingen in Europa volledig te beschermen;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de Raad van de Afrikaanse Unie, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, de secretaris-generaal van de VN, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de Eritrese autoriteiten.


(1)  PB C 284 E van 21.11.2002, blz. 359.

(2)  PB C 201 E van 18.8.2005, blz. 123.

(3)  PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 146.

(4)  PB L 51 van 2.3.2010, blz. 19.

(5)  PB L 195 van 27.7.2010, blz. 74.

(6)  PB L 282 van 16.10.2012, blz. 46.