Brussel, 7.12.2015

COM(2015) 613 final

2015/0277(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

{SWD(2015) 262 final}
{SWD(2015) 263 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit initiatief maakt deel uit van de strategie die de Europese Commissie in 2015 heeft voorgesteld om het concurrentievermogen van de Europese luchtvaartsector te versterken. Het doel van dit initiatief is het EU-regelgevingskader voor de veiligheid van de luchtvaart voor te bereiden op de uitdagingen van de volgende tien tot vijftien jaar, teneinde de veiligheid, beveiliging en milieuvriendelijkheid van het luchtvervoer te blijven garanderen voor de passagiers en het grote publiek. Dit initiatief bouwt voort op meer dan twaalf jaar ervaring bij de uitvoering van Verordening (EG) nr. 216/2008 1 en de voorganger daarvan 2 .

Veiligheid en aandacht voor milieubescherming zijn noodzakelijke voorwaarden voor een concurrerende luchtvaartsector. Volgens de voorspellingen zullen in 2035 14,4 miljoen vluchten worden uitgevoerd in Europa (50 % meer dan in 2012). Het doel van de Commissie is ervoor te zorgen dat het aantal ongevallen laag blijft, zodat de EU-luchtvaartsector in de toekomst veilig kan groeien, hetgeen bijdraagt tot het concurrentievermogen van de sector. In het kader van dit initiatief wordt voorgesteld een risico- en prestatiegebaseerde benadering van veiligheidsregelgeving in te voeren, lacunes in de veiligheidsregelgeving op te vullen en beter rekening te houden met de onderlinge samenhang tussen veiligheid van de luchtvaart en andere technische regelgevingsdomeinen, zoals beveiliging van de luchtvaart of milieubescherming.

De veiligheid van de luchtvaart is de belangrijkste doelstelling van dit voorstel, maar het is niet de enige. Het voorstel moet ook worden gezien in de context van de prioriteiten van de Commissie om werkgelegenheid en groei te bevorderen, de interne markt te ontwikkelen en de rol van Europa als mondiale speler te versterken. Dit initiatief beoogt bij te dragen tot een concurrerende Europese luchtvaart- en vliegtuigbouwsector, die jobs met hoge waarde creëert en technologische innovatie bevordert. Het zal een doeltreffend regelgevingskader creëren voor de integratie van nieuwe bedrijfsmodellen en ontluikende technologieën. In het kader van dit initiatief wordt met name voorgesteld een Uniekader te creëren voor de veilige integratie van onbemande luchtvaartuigen in het Europees luchtruim.

Met dit voorstel wordt ook tegemoetgekomen aan de oproep van de lidstaten, de industrie en de luchtruimgebruikers voor een meer evenredige en flexibele aanpak van veiligheidsregelgeving en om regels met te prescriptieve eisen, die het ondernemerschap verstikken, te schrappen. Er wordt met name voorgesteld om een schaalbaar kader in te voeren, waarbij de verschillen tussen de diverse sectoren van de burgerluchtvaart en de daarmee verband houdende risico’s worden erkend. Deze aanpak zal naar verwachting ten goede komen aan de hele luchtvaartsector in de Unie en zal met name aangepast zijn aan de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

Met de overgang naar een risico- en prestatiegebaseerde benadering van regelgeving en toezicht zullen de lidstaten en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (het EASA) nieuwe vaardigheden en competenties moeten ontwikkelen en voortdurend op de hoogte moeten blijven van de meest recente technologieën die zijn ontwikkeld door de industrie. Dit initiatief ondersteunt de verwezenlijking van deze doelstellingen door betere regelingen voor de coördinatie en ontwikkeling van onderzoek en opleiding op luchtvaartgebied voor te stellen.

Het onderhavige voorstel heeft ten slotte ook betrekking op de problemen die sommige nationale overheden ondervinden bij het instandhouden en financieren van de middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de vereiste certificerings- en toezichtswerkzaamheden. Daartoe wordt in de context van dit initiatief een kader voorgesteld voor het bijeenbrengen en uitwisselen van technische middelen tussen de nationale autoriteiten en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, met inbegrip van de mogelijkheid om verantwoordelijkheden voor de uitvoering van Uniewetgeving op vrijwillige basis over te dragen.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Dit initiatief bouwt voort op de bestaande bepalingen van de Unie inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart, die momenteel vervat zijn in Verordening (EG) nr. 216/2008.

Het voorstel spoort met het initiatief van de Commissie van 2013 inzake de versnelling van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SESII+) 3 . Bij de opstelling van dit voorstel heeft de Commissie rekening gehouden met haar voorstel COM(2013)409 van 11.6.2013 en de resultaten van de besprekingen in het Europees Parlement en de Raad over de wijzigingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 die in het kader van SESII+ worden voorgesteld. Om te voorkomen dat twee wetgevingsvoorstellen in verband met Verordening (EG) nr. 216/2008 parallel worden besproken en aangezien dit voorstel het meest uitgebreide is, zijn de voorgestelde wijzigingen die door SESII+ worden aangebracht in Verordening (EG) nr. 216/2008 verwerkt in dit nieuwe voorstel en tegelijk aangepast aan de nieuwe structuur en nieuwe formulering van dit voorstel. Daarom zal de Commissie geen verdere besprekingen voeren over voorstel COM(2013)409 van 11.6.2013, dat werd gepresenteerd als onderdeel van SESII+.

Wanneer wijzigingen die in het kader van dit initiatief worden voorgesteld gevolgen hebben voor andere Uniewetgeving inzake luchtvervoer die door het Europees Parlement en de Raad is aangenomen (wat het geval is voor het onderzoeken van ongevallen, het melden van voorvallen en het afgeven van vergunningen aan luchtvaartmaatschappijen), worden passende wijzigingen van andere handelingen van de Unie voorgesteld om een coherente aanpak te verzekeren.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit initiatief is gekoppeld aan en volledig in overeenstemming met de strategische doelstellingen van de Commissie voor 2014-2019 met betrekking tot de bevordering van "groei en werkgelegenheid" en van "een diepere en eerlijkere interne markt met een sterkere industriële basis".

Dit voorstel is tevens in overeenstemming met de "gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen" waarover in 2012 overeenstemming is bereikt tussen de Commissie, het Europees Parlement en de Raad, en brengt, in voorkomend geval, de bepalingen betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart in overeenstemming met de standaardbepalingen die worden aanbevolen in deze gemeenschappelijke aanpak.

Het initiatief heeft ook tot doel het ontwerp en gebruik van onbemande luchtvaartuigen beter in overeenstemming te brengen met het ruimere kader van het luchtvaartbeleid. Onbemande luchtvaartuigen zijn een type luchtvaartuig waarmee een nieuw gamma aan diensten kan worden verstrekt in de Europese luchtvaartmarkt, binnen het kader van Verordening (EG) nr. 1008/2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap. Aangezien onbemande luchtvaartuigen actief zijn in hetzelfde luchtruim als andere luchtvaartuigen, moet het gebruik ervan coherent zijn met het algemene veiligheidsbeleid voor de luchtvaart. Ten slotte moeten vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen ook plaatsvinden in overeenstemming met de gemeenschappelijke luchtverkeersregels 4 .

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat de rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling van maatregelen van de Unie op het gebied van luchtvervoer.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Verordening (EG) nr. 216/2008 is de Unie bevoegd op het vlak van luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van luchtvaartproducten, vluchtuitvoeringen, de afgifte van vergunningen aan bemanningen, luchtvaartterreinen en luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatie (ATM/ANS), en de veiligheid van exploitanten uit derde landen. De veiligheid van de burgerluchtvaart wordt dus al meer dan tien jaar geregeld op het niveau van de Unie. De reden hiervoor is dat luchtvervoer en vliegtuigbouw activiteiten zijn met een grotendeels transnationaal karakter, en dus beter kunnen worden geregeld op het niveau van de Unie.

In het kader van dit initiatief wordt voorgesteld een aantal specifieke domeinen toe te voegen aan dit algemeen luchtvaartveiligheidskader van de Unie, namelijk onbemande luchtvaartuigen, veiligheid van grondafhandelingsdiensten en beveiligingsaspecten van luchtvaartuigen en van het ontwerp van luchtvaartsystemen, met inbegrip van cyberbeveiliging.

De vervaardiging van onbemande luchtvaartuigen heeft een grensoverschrijdende dimensie aangezien veel onbemande luchtvaartuigen online worden gekocht, worden geïmporteerd of minstens geïmporteerde onderdelen bevatten. De wederzijdse erkenning van deze onbemande luchtvaartuigen wordt bemoeilijkt door uiteenlopende nationale normen en regels. Veel exploitanten van onbemande luchtvaartuigen verrichten ook grensoverschrijdende activiteiten. De inspectie van infrastructuur, van boorplatformen tot spoorwegen, is bijvoorbeeld op internationaal niveau georganiseerd. Zelfs als de activiteiten slechts een beperkt toepassingsgebied hebben, kunnen exploitanten hun activiteiten alleen uitbouwen als ze gebruik kunnen maken van dezelfde onbemande luchtvaartuigen en als overal in de Unie dezelfde vluchtuitvoeringseisen gelden voor de bestuurders van deze luchtvaartuigen, met name als de exploitanten actief zijn in nichemarkten. Grote koerierbedrijven hebben te kennen gegeven dat zij voornemens zijn hun diensten op Europees niveau te ontwikkelen; dit kan alleen op basis van gemeenschappelijke regels. Wat de toepassing van de gemeenschappelijke operationele regels betreft, wordt het subsidiariteitsbeginsel in acht genomen; de autoriteiten van een lidstaat voeren bijvoorbeeld lokale risicobeoordelingen uit en beslissen welk gedeelte van het luchtruim wordt opengesteld of gesloten voor activiteiten met onbemande luchtvaartuigen en onder welke voorwaarden. De meeste vluchtuitvoeringen met lichte onbemande luchtvaartuigen hebben een lokale dimensie; het is dan ook aan de lokale autoriteiten om het risiconiveau te beoordelen en al dan niet toestemming te geven voor het specifieke type vluchtuitvoering.

Met betrekking tot grondafhandelingsdiensten, is optreden op het niveau van de Unie noodzakelijk omdat ongevallen die verband houden met grondafhandeling tijdens de voorbije tien jaar de vierde grootste ongevallencategorie vormden, en de vrijwillige initiatieven op het niveau van de lidstaten nog niet tot een bevredigende oplossing voor dit probleem hebben geleid. Momenteel bestaan er op het niveau van de Unie geen veiligheidsvoorschriften die rechtstreeks gericht zijn tot de verleners van dergelijke grondafhandelingsdiensten. Aangezien grondafhandeling deel uitmaakt van het algemene luchtvaartsysteem en verbonden is met andere domeinen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen (zoals luchtvaartterreinen en vluchtuitvoeringen), zal de regulering ervan op het niveau van de Unie zorgen voor een samenhangende aanpak in alle lidstaten. Om te garanderen dat de aanpak evenredig is, wordt voorgesteld dat de certificering van dienstverleners geen voorwaarde mag zijn om met de activiteiten te beginnen. De Commissie is ook van mening dat de gemeenschappelijke eisen voor grondafhandeling moeten worden gebaseerd op erkende sectorale normen en goede praktijken. Tegelijkertijd moeten de lidstaten de nodige regelgevingsinstrumenten krijgen om te garanderen dat effectief toezicht wordt gehouden op de verleners van dergelijke diensten.

Wat de veiligheidsaspecten van het ontwerp van luchtvaartuigen en luchtvaartsystemen betreft, dient erop te worden gewezen dat de Unie reeds betrokken is bij een aantal van deze kwesties. De wisselwerking tussen Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 5 en de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 is echter niet altijd duidelijk, onder meer met betrekking tot de rol van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart. In het kader van dit initiatief wordt voorgesteld om duidelijkheid te scheppen omtrent de rol van de Unie, rekening houdende met het feit dat deze beveiligingsaspecten nauw verband houden met de veiligheidsaspecten van het ontwerp van luchtvaartuigen en vluchtuitvoeringen, gebieden waarvoor de Unie reeds verantwoordelijk is krachtens Verordening (EG) nr. 216/2008.

Evenredigheid

Evenredigheid is één van de voornaamste doelstellingen van dit initiatief, en maatregelen die erop gericht zijn om het huidige regelgevingskader voor luchtvaartveiligheid evenrediger te maken, zijn een integrerend onderdeel van het voorgestelde definitieve pakket beleidsmaatregelen, zoals uitgelegd in de begeleidende effectbeoordeling (hoofdstuk 6.6). Dit initiatief beoogt met name een risicogebaseerde aanpak van de regelgeving inzake veiligheid van de luchtvaart in te voeren; dit moet ten goede komen aan de gehele luchtvaartsector en is met name geschikt voor de regulering van kleine en middelgrote ondernemingen.

Keuze van het instrument

Het onderhavige voorstel heeft geen wijzing van het gebruikte type instrument tot gevolg. Sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1592/2002 in 2002, is de veiligheid van de burgerluchtvaart in de Unie geregeld door middel van verordeningen. De Commissie ziet geen redenen om hier verandering in te brengen.

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

Niet van toepassing.

Raadplegingen van belanghebbenden

De belanghebbende partijen werden geraadpleegd, parallel door de Commissie en door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart. Beide raadplegingen waren complementair. Bovendien hebben de diensten van de Commissie een aantal vergaderingen met lidstaten en belanghebbenden uit de luchtvaartsector georganiseerd ter aanvulling van de openbare raadplegingen. De samenvatting van de resultaten van de openbare raadpleging van de Commissie is gepubliceerd op de Europa-website . Dit zijn de belangrijkste bevindingen van de openbare raadpleging:

Er is een sterke consensus dat de Unie reeds een zeer hoog niveau van veiligheid heeft bereikt. Meer dan 90 % van de respondenten was het ermee eens of sterk mee eens dat het op dit ogenblik veilig is om per vliegtuig te reizen in de Unie;

Tegelijkertijd werd erkend dat er op het vlak van veiligheid geen plaats is voor zelfgenoegzaamheid. Meer dan 70 % van de lidstaten en sectororganisaties die hebben gereageerd op de online-enquête van de Commissie vinden dat het vermogen om veiligheidsrisico’s op te sporen en te beperken, moet worden verbeterd;

Naast de handhaving van de huidige veiligheidsprestaties, is de belangrijkste zorg van de lidstaten en belanghebbenden de doeltreffendheid en evenredigheid van het huidige systeem. De overgrote meerderheid van de organisaties die hebben gereageerd op de online-enquête van de Commissie (82 %), en met name de kmo’s, gaven aan dat de bestaande regels te gedetailleerd zijn en te veel voorschriften bevatten, en dat het huidige veiligheidsniveau kan worden gehandhaafd met lagere nalevingskosten (83 %). Deze opvatting wordt in grote lijnen gedeeld door de lidstaten;

De lidstaten en het bedrijfsleven maken zich zorgen over het feit dat de technische middelen op dit ogenblik inefficiënt worden gebruikt door de luchtvaartautoriteiten, en dat sommige nationale luchtvaartautoriteiten te maken hebben met een tekort aan middelen. De meerderheid (63 %) van de lidstaten en organisaties die hebben geantwoord op de online-enquête van de Commissie vinden dat sommige nationale luchtvaartautoriteiten niet over voldoende financiële en personele middelen beschikken om hun toezichthoudende taken uit te voeren;

De sector vliegtuigbouw is sterk voorstander van een veel actievere rol van de Unie bij het bevorderen van Europese normen voor de veiligheid van de luchtvaart in de rest van de wereld, ook in de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), en sprak haar bezorgdheid uit over de beschikbaarheid op lange termijn van middelen op het gebied van productcertificering bij het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart;

73 % van organisaties die een bijdrage hebben geleverd aan de online-enquête wees op mogelijke tegenstrijdigheden, lacunes en overlappingen in de toepassing van de regelgeving, met name als gevolg van uiteenlopende interpretaties van wetten door de lidstaten.

De sociale partners van de Unie (vertegenwoordigers van zowel de werkgevers als de werknemers) hebben een bijdrage geleverd tot de raadplegingen van de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart. De organisaties die het personeel in de luchtvaartsector vertegenwoordigen hebben er met name op gewezen dat de prestatiegebaseerde benadering van de luchtvaartveiligheid het huidige systeem van prescriptieve regels moet aanvullen, maar niet mag vervangen. De organisaties die het personeel in de luchtvaartsector vertegenwoordigen waren ook bezorgd over de toekomstige beschikbaarheid van middelen die door de lidstaten worden vrijgemaakt voor veiligheidstoezicht, en hebben erop gewezen dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan een hoog niveau van opleiding en vaardigheid van het personeel van de autoriteiten en in de luchtvaartsector in het algemeen. Organisaties die de piloten vertegenwoordigen waren met name bezorgd over de mogelijke negatieve gevolgen voor de veiligheid van bepaalde arbeidsmodellen en andere vernieuwende bedrijfsmodellen van luchtvaartmaatschappijen.

Anderzijds hebben organisaties die de werkgevers vertegenwoordigen de aandacht van de Commissie gevestigd op verschillen in de toepassing van de wetgeving door de lidstaten, overregulering en inefficiënt gebruik van middelen voor certificering en toezicht. De werkgevers hebben er met name op gewezen dat het toezicht nog steeds onder de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten valt, terwijl de luchtvaartsector vrij diensten verricht in de interne markt. Gelijke concurrentiekansen, standaardisering en stabiliteit bij de toepassing van de regels worden bijzonder belangrijk geacht door de werkgevers. Sommige werkgeversorganisaties waren voorstander van de oprichting van één burgerluchtvaartautoriteit voor de Unie.

De Commissie is het grotendeels eens met de resultaten van de openbare raadplegingen en heeft deze meegenomen in de formulering van het onderhavige voorstel. Het vermogen van de Unie om veiligheidsrisico’s op te sporen en te beperken moet worden verbeterd door de bepalingen van het voorstel met betrekking tot veiligheidsbeheer, het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart en de nationale veiligheidsprogramma’s. De invoering van een risico- en prestatiegebaseerde benadering van regelgeving moet het mogelijk maken te komen tot een meer evenredig regelgevingskader dat beter rekening houdt met de verschillen tussen de verschillende soorten luchtvaartactiviteiten en de risico’s daarvan. Het voorgestelde kader voor het bijeenbrengen en uitwisselen van middelen tussen de nationale luchtvaartautoriteiten en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart zal naar verwachting leiden tot een efficiënter gebruik van de middelen.

Er werd een afzonderlijke openbare raadpleging georganiseerd voor onbemande luchtvaartuigen; hieruit bleek dat er behoefte is aan dringende actie op het niveau van de Unie om het potentieel van onbemande luchtvaartuigen te kunnen benutten. De bijdrage van deze technologie aan werkgelegenheid en groei werd bevestigd. De raadpleging bevestigde ook het standpunt dat het volledige gamma onbemande luchtvaartuigen klaar is om te worden ontwikkeld, maar dat de snelle expansie wordt belemmerd door juridische en technologische onzekerheid. Specifieke vergunningen en versnippering zorgen voor veel administratieve rompslomp. De respondenten gaven aan dat veiligheid en privacy de belangrijkste punten van bezorgdheid waren, maar dat deze kunnen worden beheerd met een aangepast regelgevingskader dat ervoor zorgt dat de regels in verhouding blijven tot het risico, en door een sterke rol toe te kennen aan de nationale autoriteiten.

De huidige bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten met betrekking tot de regelgeving voor onbemande luchtvaartuigen, die gebaseerd is op een gewichtsgrens van 150 kg, wordt over het algemeen als achterhaald beschouwd. De regels voor onbemande luchtvaartuigen moeten evolueren naar een benadering die is toegespitst op de specifieke vluchtuitvoering in kwestie, waarbij het risico van een bepaalde vluchtuitvoering wordt beoordeeld op basis van een reeks factoren. Wat de beveiligings- en privacyaspecten van vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen betreft, heeft de raadpleging niet aan het licht gebracht dat er behoefte is aan nieuwe regels, maar wel aan een betere toepassing van de bestaande regels, met nauwere samenwerking tussen de nationale luchtvaartautoriteiten en nationale gegevensbeschermingsautoriteiten.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De Commissie heeft gevraagd om een advies van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, dat op 16 maart 2015 is afgegeven . Het advies is gebaseerd op meer dan 6 000 opmerkingen van lidstaten en belanghebbenden, en stelt een reeks wijzigingen voor in de verschillende deelgebieden van de technische luchtvaartregelgeving, waaronder veiligheid, beveiliging, onderzoek, milieubescherming en efficiënt gebruik van hulpbronnen in het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart.

De Commissie heeft zich ook gebaseerd op deskundigheid en advies:

1.Zij gaf de opdracht om twee studies uit te voeren ter ondersteuning van de effectbeoordeling:

In de eerste studie werd onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid, de efficiëntie van het gebruik en de ontwikkeling van de personele middelen van de luchtvaartautoriteiten, en naar de financiering van het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart (ondersteunende studie over middelen). Uit deze studie bleek dat het evenwicht tussen de middelen en de werklast de afgelopen tien jaar is verslechterd. Volgens de studie kunnen de bestaande middelen ook beter worden ingezet doorheen het hele systeem. Ook wat de kwalificaties van het personeel betreft, werden tekortkomingen vastgesteld. Uit de studie blijkt dat de combinatie van deze aspecten de luchtvaartautoriteiten verhindert om hun potentiële prestaties volledig te leveren. Ten slotte is uit de studie gebleken dat verschillen tussen werkmethoden van nationale luchtvaartautoriteiten en verschillen in de wijze waarop deze autoriteiten worden gefinancierd, gevolgen hebben voor het gelijke speelveld in de gemeenschappelijke luchtvaartmarkt.

In de tweede studie, die betrekking had op prestatieregelingen en prestatiegebaseerde benaderingen, werd gezocht naar mogelijkheden om prestatie-elementen te integreren in het beheer van de luchtvaartveiligheid (ondersteunende studie met betrekking tot prestaties). Deze studie kwam tot de conclusie dat de invoering van een prestatieregeling haalbaar is, maar waarschuwde voor een snelle invoering ervan om een aantal technische redenen. Wat een prestatiegebaseerde benadering van regelgeving inzake luchtvaartveiligheid betreft, kwam de studie tot de conclusie dat deze benadering een positief effect zal hebben op de veiligheid en innovatie in de luchtvaart, maar dat het effect van deze benadering alleen kwalitatief kan worden beschreven en sterk afhankelijk is van de specifieke regels die zullen worden omgevormd van prescriptief naar prestatiegebaseerd. Hierdoor is het onmogelijk de voordelen van een prestatiegebaseerde benadering van veiligheidsregelgeving in de luchtvaartsector vooraf in cijfers uit te drukken. Deze studie werd ook onderworpen aan een intercollegiale toetsing door deskundigen uit de sector en de lidstaten.

2.De Commissie heeft rekening gehouden met de aanbevelingen van de subgroep over het toekomstige EU-regelgevingssysteem voor de luchtvaart , die is opgericht door de raad van beheer van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en is samengesteld uit de directeuren-generaal voor burgerluchtvaart van 14 EU/EVA-landen en uit vertegenwoordigers van het EASA en de Commissie 6 . Tot slot is rekening gehouden met de resultaten van de onafhankelijke, overeenkomstig artikel 62 van Verordening (EG) nr. 216/2008 uitgevoerde externe evaluatie van de toepassing van deze verordening (evaluatie overeenkomstig artikel 62) 7 . In beide evaluaties werd onder meer aanbevolen Verordening (EG) nr. 216/2008 op een aantal punten te wijzigen. De samenvatting van de aanbevelingen van deze evaluaties is opgenomen in de effectbeoordeling bij dit voorstel.

Effectbeoordeling

Dit voorstel gaat vergezeld van twee effectbeoordelingsverslagen die kunnen worden geraadpleegd op [link]. Het effectbeoordelingsverslag over de herziening van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geëvalueerd door de Raad voor effectbeoordeling, die een positief advies [link] heeft uitgebracht op 19 juni 2015. De Raad voor regelgevingstoetsing heeft het effectbeoordelingsverslag over de veilige ontwikkeling van vluchtuitvoeringen met drones in de EU geëvalueerd, en heeft op 5 november 2015 een positief advies gegeven [link].

Geschiktheid van de regelgeving en vereenvoudiging

In het voorstel wordt vrijstelling verleend voor bemande luchtvaartuigen van een zeer eenvoudig ontwerp, luchtvaartuigen voor hoofdzakelijk lokale vluchtuitvoeringen en zelfgebouwde, bijzonder zeldzame of slechts in beperkte aantallen geproduceerde luchtvaartuigen. Er wordt eveneens vrijstelling verleend voor luchtvaartterreinen die niet open staan voor publiek gebruik, die geen commercieel luchtverkeer bedienen of die niet voldoen aan bepaalde minimumvoorschriften met betrekking tot de omvang of reikwijdte van de activiteiten.

Micro-ondernemingen en kmo's zijn niet uitgesloten van het toepassingsgebied van het voorstel, zoals ook het geval is in de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008. Het voorstel voert echter een meer evenredige en schaalbare regeling in die het mogelijk maakt beter rekening te houden met de verschillen tussen ondernemingen van verschillende omvang. De invoering van een dergelijke schaalbare regeling is een van de hoofddoelstellingen van het onderhavige voorstel. Een aantal maatregelen zou de administratieve rompslomp voor kmo's en de lichte luchtvaart beperken en de regelgeving minder zwaar maken voor kleine ondernemers. Wat de goedkeuring van ontwerpen van luchtvaartuigen betreft, wordt een alternatieve procedure voorgesteld voor lichte luchtvaartuigen die worden gebruikt voor vluchtuitvoeringen met een laag risico. Fabrikanten van ultralichte luchtvaartuigen, die normaal niet onder de EU-regels vallen, mogen eveneens - indien zij dit wensen - hun producten laten reguleren volgens de EU-wetgeving en kunnen aldus profiteren van het vrije verkeer in de interne markt. Vliegclubs en verenigingen van gespecialiseerde lichte luchtvaartuigen krijgen toestemming om onder bepaalde voorwaarden op te treden als gekwalificeerde instanties namens de nationale luchtvaartautoriteiten.

Het voorstel zal de elektronische uitwisseling van informatie en de verdere invoering van digitale technologieën vergemakkelijken. De Commissie stelt met name voor om een elektronisch register op te zetten dat relevant is voor certificerings-, toezichts- en handhavingsactiviteiten en waar alle luchtvaartautoriteiten van de lidstaten en het EASA toegang toe krijgen. Bepaalde informatie in dat register zal ook ter beschikking worden gesteld van het grote publiek. Voorts wordt voorgesteld dat het Agentschap wordt gemachtigd om regelingen te sluiten met ondernemingen of ondernemersverenigingen met betrekking tot de verzameling, uitwisseling en analyse van gegevens, hetgeen het pad zou effenen voor de invoering van "big data"-technologieën in de analyse van de veiligheid van de luchtvaart.

Grondrechten

Dit voorstel heeft geen rechtstreekse gevolgen voor de bescherming van de grondrechten, behalve wat de specifieke artikelen inzake vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen betreft. De regels voor veilige vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen zullen bijdragen tot een effectievere toepassing van de bestaande regels inzake privacy en gegevensbescherming. De eis om onbemande luchtvaartuigen uit te rusten met een identificatievoorziening, zoals een elektronische identificatiechip, zal bijvoorbeeld helpen bij het opsporen van personen die de regels inzake privacy of gegevensbescherming niet naleven.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft gevolgen voor de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart onder begrotingsonderdeel 06 02 02 van de begroting van de Unie, zoals nader toegelicht in het financieel memorandum.

Het voorstel voert een aantal nieuwe taken in voor het Agentschap, hetgeen gevolgen heeft voor de behoeften aan personeel dat wordt gefinancierd met de bijdrage van de Unie. De behoefte aan extra personeelsleden heeft vooral betrekking op (1) de coördinatie op het niveau van de Unie van de verzameling, uitwisseling en analyse van gegevens en informatie ("big data"), (2) het opzetten en beheren van een register van de Unie dat relevant is voor certificering, toezicht en handhaving, (3) nieuwe taken in verband met regelgeving en uitvoering op het gebied van grondafhandeling, milieu en beveiliging, en (4) de oprichting van een kader voor de overdracht van verantwoordelijkheden binnen het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart, met het oog op een beter gebruik van de beschikbare middelen in de hele Unie.

De behoefte aan extra personeel zal gedeeltelijk worden ingevuld door de herschikking van bestaand personeel, zodat de behoefte aan extra personeel van het Agentschap dat wordt gefinancierd uit de bijdrage van de Unie, beperkt blijft tot 5 posten en 4 contractanten.

In bijlage X bij de effectbeoordeling is een voorstel gedaan om bepaalde vergoedingen die voor ATM-/ANS-gerelateerde taken worden betaald aan Eurocontrol, voortaan toe te wijzen aan het Agentschap, zonder verhoging van de kosten voor de exploitanten. Als het Agentschap de mogelijkheid zou krijgen om zijn activiteiten in verband met ATM/ANS-autoriteitstaken te financieren met deze vergoedingen, zou de bijdrage van de Unie vrijkomen om extra posten te financieren. In artikel 109, lid 1, onder f), van de voorgestelde verordening is dan ook bepaald dat en-routeheffingen inkomsten vormen voor het Agentschap. De toekenning van en-routeheffingen aan het EASA zou bovendien ook een wijziging vergen van Uitvoeringsverordening 391/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten.

Het voorstel heeft voorts ook tot doel een mechanisme te introduceren dat het mogelijk maakt het personeelsbestand van het Agentschap dat wordt gefinancierd met tarieven en vergoedingen beter af te stemmen op de vastgestelde behoeften.

In dit verband is het van belang op te merken dat het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart een agentschap van de Unie is dat deels zelfgefinancierd is uit tarieven en vergoedingen. De bijdrage van de Unie, samen met de bijdragen van derde landen, vormt ongeveer een derde van de begroting, terwijl ongeveer twee derde afkomstig is uit de inning van tarieven en vergoedingen voor certificering en andere diensten. Het gedeelte van de begroting dat afkomstig is van de Unie staat los van het gedeelte dat wordt gefinancierd uit tarieven en vergoedingen, en het boekhoudsysteem van het Agentschap maakt een strikt onderscheid tussen activiteiten op basis van de bijdrage van de Unie en activiteiten op basis van tarieven en vergoedingen, waarbij elke vorm van kruisfinanciering wordt vermeden. In het geval van dit agentschap vormt de bijdrage van de Unie dus geen "aanvullende" bijdrage, zoals het geval is voor andere deels zelfgefinancierde agentschappen; dit is gebaseerd op de beslissing van de wetgever dat tarieven en vergoedingen een weergave moeten zijn van de werkelijke kosten.

De Commissie stelt voor na te gaan of het mogelijk is meer flexibiliteit aan de dag te leggen bij het aanpassen van de lijst van het aantal ambten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen die door de sector moeten worden betaald voor certificering en andere diensten, op basis van schommelingen in de vraag van de sector naar deze diensten. Dergelijke flexibiliteit mag echter alleen worden toegepast als solide indicatoren worden opgesteld om de werkbelasting en de efficiëntie van het Agentschap te meten, teneinde te garanderen dat meer flexibiliteit niet leidt tot extra lasten voor de sector. Bij het opstellen van die indicatoren kan rekening worden gehouden met factoren als de gemiddelde stiptheid van certificeringsactiviteiten, de reactietijd op aanvragen van de sector, de gemiddelde inspanning per certificaat en de verhouding tussen de overheadkosten en de totale kosten van de activiteit. Als de vraag afneemt, moet het Agentschap het personeelsbestand dat met tarieven wordt gefinancierd, inkrimpen. Deze inkrimping van het personeelsbestand is mogelijk door gebruik te maken van contracten van vaste duur en het natuurlijke personeelsverloop, onderbouwd door een solide planning van de toekomstige werkzaamheden.

Een aantal factoren kan van invloed zijn op de behoefte om personeel te financieren met tarieven. Factoren die in de komende vijf jaar een invloed kunnen hebben op de marktvraag:

   De vraag naar nieuwe luchtvaartuigen, met bijzondere aandacht voor de regio Azië-Stille Oceaan, waar de vloot naar verwachting zal verdrievoudigen. Deze vraag zal gedeeltelijk worden ingevuld met nieuwe types luchtvaartuigen van fabrikanten uit deze regio die eveneens onderworpen zijn aan het EASA-certificeringsproces.

   Het mondiale luchtverkeer zal naar verwachting jaarlijks met 3 % groeien, hetgeen een direct effect heeft op de activiteiten van het Agentschap inzake blijvende luchtwaardigheid (veiligheidskritiek toezicht), aangezien het werk per type certificaat rechtstreeks in verhouding staat tot het gebruik van het type door luchtvaartmaatschappijen.

   Nieuwe technologieën, zoals de ontwikkeling van onbemande luchtvaartuigen, elektrische luchtvaartuigen of nieuwe technologieën voor luchtschepen.

Factoren die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van nieuwe taken binnen het Agentschap:

   "Big data"-project

   Overdracht van verantwoordelijkheden van lidstaten naar het Agentschap overeenkomstig de voorgestelde artikelen 53, 54 en 55, op basis van een systeem van financiering met tarieven.

   De bedreigen voor de beveiliging, met inbegrip van cyberbeveiliging, nemen toe en kunnen ertoe leiden dat certificering anders moet worden benaderd.

De Commissie is voornemens de voordelen van een nieuw flexibiliteitsmodel om tegemoet te komen aan schommelingen in de werkbelasting van de sector, waarbij de efficiëntie gegarandeerd blijft via het gebruik van indicatoren, te bespreken met het Europees Parlement en de Raad in het kader van de interinstitutionele werkgroep inzake de middelen van gedecentraliseerde agentschappen; de volgende vergadering van deze werkgroep is voorlopig gepland voor maart 2016.

Tegelijk zal de Commissie, samen met het Agentschap, blijven werken aan een reeks indicatoren om de werkbelasting en de efficiëntie van het Agentschap te meten in verhouding tot de tarieven en vergoedingen, teneinde in detail vast te stellen hoe een systeem van flexibiliteit ten aanzien van posten die gefinancierd worden met tarieven en vergoedingen in de praktijk moet werken en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn voor de lijst van ambten van het Agentschap.

Het verzoek om meer flexibiliteit bij de aanpassing van het personeelsbestand dat wordt gefinancierd met tarieven en vergoedingen is nauw verbonden met de prioritaire doelstelling van de Commissie om werkgelegenheid, groei en investeringen te stimuleren. Met betrekking tot de activiteiten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen, verwacht de sector een tijdige en marktgestuurde reactie op haar behoeften; dit wordt van essentieel belang geacht voor het concurrentievermogen van de Europese luchtvaartsector.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en toezichts , evaluatie en rapporteringsregelingen

Het toezichts-, evaluatie- en rapporteringskader voor dit initiatief wordt beschreven in hoofdstuk 7 van de begeleidende effectbeoordeling. Er bestaan al veel mechanismen voor toezicht en evaluatie die kunnen worden toegepast, aangezien prestatietoezicht op het gebied van luchtvaartveiligheid een integrerend onderdeel vormt van het regelgevingskader van de Unie. Als de voorgestelde maatregel wordt aangenomen, zal de doeltreffendheid ervan verplicht om de vijf jaar worden geëvalueerd, zoals ook het geval is met de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008.

Verklarende documenten (voor richtlijnen)

Niet van toepassing.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

De volledige tekst van de voorgestelde verordening is grondig gecontroleerd op de kwaliteit van de wetgeving; ten gevolge daarvan stelt de Commissie een nieuwe, duidelijke structuur en een gestandaardiseerde formulering van de verordening voor, met name in hoofdstuk III, dat betrekking heeft op de verschillende domeinen van de luchtvaartveiligheid.

Alle bepalingen die betrekking hebben op de activiteiten van nationale bevoegde autoriteiten en van het Agentschap in verband met de uitvoering van hun certificerings-, toezichts- en handhavingstaken, zijn nu samengebracht in hoofdstuk IV. Hoofdstuk III van de voorgestelde verordening bevat uitsluitend bepalingen die van toepassing zijn op de rechtspersonen en natuurlijke personen die onder de verordening vallen (piloten, organisaties die verantwoordelijk zijn voor de vervaardiging van luchtvaartuigen, exploitanten van luchtvaartterreinen enz.).

Hoofdstuk I "Beginselen"

Artikel 1: In vergelijking met de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 worden aanvullende doelstellingen en middelen om deze doelstellingen te verwezenlijken, toegevoegd aan de voorgestelde verordening.

Artikel 2: Dit artikel is een samenvoeging van de artikelen 1 en 4 van Verordening (EG) nr. 216/2008. De tekst is vereenvoudigd. De belangrijkste wijziging is de invoering van de mogelijkheid voor de lidstaten om sommige bepalingen van de nieuwe verordening toe te passen op activiteiten en diensten die worden verricht door staatsluchtvaartuigen, zoals douane-, politie-, opsporings- en reddings-, brandbestrijdings-, kustbewakings- of soortgelijke activiteiten of diensten, en op ATM/ANS-diensten die worden verleend door het leger. Deze opt-in is modulair, hetgeen betekent dat een lidstaat er bijvoorbeeld gebruik van kan maken voor één of meer van de activiteiten of diensten in kwestie. Het is aan de betrokken lidstaat om te beslissen voor welke domeinen van de luchtvaartregelgeving (luchtwaardigheid, bemanningen, vluchtuitvoering enz.) hij gebruik wenst te maken van deze opt-in. Indien een lidstaat gebruik maakt van de opt-in voor een activiteit, moet hij voldoen aan de relevante bepalingen van de nieuwe verordening en de op basis daarvan vastgestelde handelingen. De lidstaten zullen ook op elk ogenblik kunnen beslissen te stoppen met de toepassing van de bepalingen van de verordening op staatsluchtvaartuigen of op ATM/ANS-diensten die door het leger worden verstrekt, voor zover voorzien wordt in een passende overgangsperiode.

Voorts is ook de lijst van luchtvaartuigen die zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening (luchtvaartuigen van bijlage I) herzien (bijvoorbeeld kleine luchtvaartuigen met elektrische motoren zijn toegevoegd). Voorts wordt ook voorgesteld dat de Commissie wordt gemachtigd om via een gedelegeerde handeling de gewichtsgrenzen en andere technische criteria van de in bijlage I vermelde luchtvaartuigen te wijzigen. Tot slot wordt voorgesteld dat fabrikanten van in bijlage I vermelde luchtvaartuigen mogen vragen om individuele typen van deze luchtvaartuigen onder de bepalingen van de verordening te laten vallen. Deze opt-in is specifiek bestemd voor luchtvaartuigen die in serie worden gebouwd en die baat kunnen hebben bij het vrije verkeer in de interne markt volgens gemeenschappelijke eisen.

In alle gevallen zijn de mogelijkheden tot opt-in en opt-out onderworpen aan bepaalde voorwaarden waaronder een voorafgaand besluit van de Commissie, die met name tot doel hebben de correcte toepassing van de nieuwe verordening, de naleving van de in artikel 1 van die verordening vermelde doelstellingen en de transparantie en rechtszekerheid voor alle betrokken partijen te garanderen.

Artikel 3: Een aantal definities worden gewijzigd en er worden nieuwe definities toegevoegd, ten gevolge van de veranderingen in de materiële bepalingen van de voorgestelde verordening. De definities van "complexe motoraangedreven luchtvaartuigen" en van "commerciële vluchtuitvoering" worden geschrapt, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering. De specifieke criteria waarnaar in deze definities wordt verwezen, kunnen beter worden vastgesteld in de gedelegeerde handelingen. Aan het einde van de voorgestelde verordening (artikel 126) zijn overgangsbepalingen toegevoegd om te zorgen voor een ordelijke overgang in de gevallen waarin een definitie is gewijzigd of geschrapt.

Artikel 4: In vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 is een nieuw artikel met betrekking tot de basisbeginselen toegevoegd. Het bevat met name het evenredigheidsbeginsel, waarin ook het standpunt van de Raad over het eerder door de Commissie voorgestelde initiatief SESII+ wordt weerspiegeld, en criteria die in acht moeten worden genomen bij het uitvoeren van risicobeoordelingen die leiden tot de formulering en uitvoering van de op grond van de nieuwe verordening genomen maatregelen.

Hoofdstuk II "Beheer van de luchtvaartveiligheid":

Artikelen 5-8: Een nieuw hoofdstuk over veiligheidsbeheer wordt ingevoerd, waarbij de vaststelling van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart verplicht wordt, en waarin de normen en aanbevolen praktijken van ICAO-bijlage 19 met betrekking tot nationale veiligheidsprogramma’s worden omgezet. Bij artikel 6, dat betrekking heeft op het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart, wordt het concept van aanvaardbaar niveau van veiligheidsprestaties geïntroduceerd op het niveau van de Unie. De introductie van dit concept leidt echter niet tot de vaststelling van bindende veiligheidsdoelstellingen voor de Unie of de lidstaten.

Hoofdstuk III "Essentiële eisen":

Artikelen 9-18: De bepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 met betrekking tot luchtwaardigheid zijn herzien, rekening houdende met de bestaande ervaring, en teneinde het nieuwe concept van niet-geïnstalleerde apparatuur te weerspiegelen. Het toepassingsgebied van de bepalingen inzake luchtwaardigheidscertificering wordt ook uitgebreid naar de milieuverenigbaarheid van luchtvaartproducten. De milieunormen voor producten moeten ook in de toekomst worden gebaseerd op bijlage 16 van de ICAO, maar de Unie krijgt nu de flexibiliteit om de ICAO-normen aan te passen aan haar specifieke behoeften, zoals reeds het geval is voor veiligheid. Ten slotte wordt voor vluchtuitvoeringen met een laag risico de mogelijkheid voorgesteld om de luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van ontwerpen van producten en onderdelen te beoordelen zonder dat het nodig is een certificaat af te geven. In deze mogelijkheid wordt met name voorzien voor bepaalde luchtvaartuigen uit de sector general aviation. Ook wordt verwacht dat de fabrikanten van luchtvaartuigen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij de verordening gebruik zullen maken van deze flexibiliteit wanneer zij er overeenkomstig artikel 2 voor kiezen om onder het regelgevingssysteem van de Unie te vallen.

De milieuverenigbaarheid van producten, zoals uiteengezet in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 216/2008, komt nu ook aan bod in de artikelen 9 tot en met 18 van de voorgestelde verordening (Luchtwaardigheid en milieubescherming). In artikel 75 zijn eveneens nieuwe bepalingen inzake milieubescherming toegevoegd.

Artikelen 19-25: Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 19 tot en met 25. Het toepassingsgebied van de artikelen wordt uitgebreid tot cabinebemanningsleden en de relevante bepalingen inzake cabinebemanningsleden van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 216/2008 worden overgebracht naar dit deel. De tekst betreffende het bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger is vereenvoudigd en de tekst betreffende de huisarts is verplaatst naar hoofdstuk IV, dat betrekking heeft op certificeringsactiviteiten.

Artikelen 26, 27 en 28: Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 26, 27 en 28 De certificeringseis wordt nu beperkt tot commerciële luchtvervoersactiviteiten. Andere soorten activiteiten waarvoor een certificerings- of verklaringsplicht geldt, moeten in de gedelegeerde handelingen worden gedefinieerd op basis van een risicobeoordeling.

Artikelen 29-34: Artikel 8 bis van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 29-34. Grondafhandelingsdiensten zijn toegevoegd aan de werkingssfeer van dit deel. Voorts wordt ook voorgesteld dat verleners van platformafhandelingsdiensten toestemming krijgen om een verklaring in te dienen waaruit blijkt dat zij de toepasselijke eisen naleven, zonder dat zij hoeven te worden gecertificeerd.

Artikelen 35-39: Artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 35-39. De tekst is gebaseerd op het compromis dat in de Raad is bereikt over het initiatief SESII+. Met name de bepalingen inzake verklaringen van organisaties die betrokken zij bij het ontwerp, de vervaardiging en het onderhoud van ATM/ANS-systemen en componenten zijn toegevoegd.

Artikelen 40-44: Artikel 8 quater van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 40-44. De inhoud van de bepalingen is niet gewijzigd in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008.

Artikelen 45, 46 en 47: Deze artikelen vormen de rechtsgrondslag voor meer gedetailleerde regels inzake onbemande luchtvaartuigen, met het oog op het uitgebreide toepassingsgebied van de voorgestelde verordening.

Meer in het bijzonder:

Artikel 45 verwijst naar de relevante bijlage IX, die de essentiële eisen bevat voor het ontwerp, de vervaardiging, de vluchtuitvoering en het onderhoud van onbemande luchtvaartuigen, welke moeten worden nageleefd om de veiligheid van de vluchtuitvoeringen te garanderen.

In artikel 46 wordt een beschrijving gegeven van de reeks middelen waarmee kan worden aangetoond dat de essentiële eisen zijn nageleefd. Aangezien met onbemande luchtvaartuigen vluchtuitvoeringen kunnen worden verricht die niet mogelijk zijn met bemande luchtvaartuigen, is het gamma van risico's die verbonden zijn aan vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen zeer breed - gaande van de traditionele vluchtuitvoeringen met een hoog risico, vergelijkbaar met de risico's van de bemande luchtvaart, tot vluchtuitvoeringen met een zeer laag risico. Om te garanderen dat de regels en procedures in verhouding blijven tot het risico van de vluchtuitvoering, moet de stap worden gezet naar een aanpak die draait rond vluchtuitvoering, waarbij het exacte risico van een vluchtuitvoering of een type vluchtuitvoeringen wordt beoordeeld.

Voor onbemande luchtvaartuigen die in grote aantallen worden vervaardigd en die een laag risico inhouden, wordt voorgesteld de bestaande mechanismen voor markttoezicht te gebruiken, zoals bepaald in Verordening 765/2008 en Besluit 768/2008, welke specifiek zijn ontworpen voor het vervaardigen en in de handel brengen van dergelijke types producten. In dit geval blijven de luchtvaartautoriteiten echter indirect betrokken, aangezien de beperkingen inzake operationele capaciteit die zouden worden opgelegd (bijv. dat het onbemande luchtvaartuig niet hoger mag vliegen dan 50 m om het risico laag te houden), rechtstreeks moeten voortvloeien uit de eisen voor de traditionele luchtvaart. Ook al zou het Agentschap niet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de markttoezichtsmechanismen, toch heeft de Commissie het recht te allen tijde na te gaan of de lidstaten hun verantwoordelijkheden nakomen. Het markttoezichtsmechanisme is echter afhankelijk van gerechtvaardigde klachten van burgers of ondernemingen om producten te kunnen opsporen die niet aan de eisen beantwoorden. Als een dergelijk geval van niet-naleving in één lidstaat wordt vastgesteld, wordt de hele gemeenschappelijke markt op de hoogte gebracht.

Artikelen 48, 49 en 50: Artikel 9 van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 48, 49 en 50. De vergunningsplicht is nu beperkt tot exploitanten uit derde landen die betrokken zijn bij commercieel luchtvervoer. Andere categorieën activiteiten van derde landen waarvoor een vergunnings- of verklaringsplicht geldt, moeten in de gedelegeerde handelingen worden gedefinieerd op basis van een risicobeoordeling. In overeenstemming met de huidige praktijk is ook verduidelijkt dat de vergunningsplicht voor een exploitant uit een derde land niet van toepassing is op overvluchten.

Hoofdstuk IV "Gezamenlijk toezichts- en handhavingssysteem":

Artikel 51: Alle bepalingen van de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 inzake de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken van de nationale bevoegde autoriteiten en het Agentschap zijn samengebracht in dit artikel. Bovendien wordt een duidelijke rechtsgrondslag voorgesteld om de Commissie te machtigen om, door middel van gedelegeerde handelingen, eisen vast te stellen met betrekking tot beheersystemen van autoriteiten, kwalificaties van inspecteurs, voorwaarden voor het uitvoeren van inspecties en andere toezichtsactiviteiten, platforminspecties en het aan de grond houden van luchtvaartuigen in gevallen van niet-naleving.

Artikelen 52, 53 en 54: In vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 is een nieuwe reeks bepalingen toegevoegd inzake de samenwerking op het gebied van certificering, toezicht en handhaving tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart. Er wordt een mechanisme ingevoerd voor het bijeenbrengen en uitwisselen van luchtvaartinspecteurs en andere deskundigen, samen met een specifiek financieringsmechanisme om lidstaten te helpen bij het op samenwerking gebaseerde toezicht. Voorts wordt de mogelijkheid om bevoegdheden over te dragen van de lidstaten aan het Agentschap (die nu al bestaat voor productiefaciliteiten en vluchtnabootsers) uitgebreid tot alle soorten activiteiten. Er wordt ook een kader ingevoerd voor de overdracht van verantwoordelijkheden tussen de lidstaten. Artikel 54 biedt organisaties die in meerdere landen actief zijn die mogelijkheid om te kiezen voor het Agentschap als bevoegde autoriteit. De meeste maatregelen die in deze artikelen worden voorgesteld, zijn van vrijwillige aard.

Artikel 55: Er wordt een nieuwe bepaling voorgesteld om mogelijke systemische tekortkomingen in het veiligheidstoezicht op het niveau van de lidstaten te beperken. Dit noodtoezichtsmechanisme dient te worden gebruikt als laatste redmiddel van tijdelijke aard; voorgesteld wordt om het te activeren/deactiveren aan de hand van een besluit van de Commissie, dat gebaseerd is op duidelijke criteria die in de wetgeving zijn vastgesteld.

Artikel 56: Verklaringen worden toegevoegd aan het toepassingsgebied van deze bepaling.

Artikel 57: De mogelijkheid om buitenlandse certificaten en soortgelijke documenten te aanvaarden op basis van voorwaarden die in gedelegeerde handelingen zijn gespecificeerd, wordt toegevoegd aan dit artikel. Voorts wordt voorgesteld de bepalingen van de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 die betrekking hebben op nationale bilaterale overeenkomsten inzake veiligheid van de luchtvaart te schrappen.

Artikel 58: De bepalingen betreffende de erkenning van gekwalificeerde instanties zijn verduidelijkt. Er wordt voorgesteld dat gekwalificeerde instanties het recht kunnen krijgen om certificaten af te geven, in te trekken en op te schorten namens het Agentschap of de nationale bevoegde autoriteit. Het beginsel van erkenning van accreditaties van gekwalificeerde instanties wordt ingevoerd. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om te besluiten aan welke gekwalificeerde instantie zij certificerings- en toezichtstaken wensen toe te vertrouwen. Voorts wordt voorgesteld dat lidstaten gezamenlijk een gekwalificeerde instantie kunnen accrediteren.

Artikelen 59 en 60: Artikel 14 van Verordening (EG) nr. 216/2008 is gesplitst in twee afzonderlijke artikels. Artikel 59 handelt over maatregelen van dringende aard, terwijl artikel 60 handelt over flexibiliteitsmaatregelen. Overeenkomstig de risicogebaseerde benadering wordt voorgesteld dat het Agentschap en de Commissie alleen de maatregelen evalueren die langer duren dan één dienstregelingsperiode van een luchtvaartmaatschappij (acht maanden).

Artikelen 61, 62 en 63: Deze artikelen hebben betrekking op informatie, met inbegrip van gegevens, die relevant is voor de uitvoering van de voorgestelde nieuwe verordening. De nieuwe elementen betreffen de rol van het Agentschap bij de coördinatie van de verzameling, uitwisseling en analyse van informatie op het niveau van de Unie. De bepalingen inzake de bescherming van informatie en informatiebronnen worden afgestemd op die van Verordening (EU) nr. 376/2014 inzake de melding van voorvallen. Er wordt een rechtsgrondslag gecreëerd voor een nieuw register van informatie die relevant is voor certificerings-, toezichts- en handhavingsactiviteiten, dat door het Agentschap wordt beheerd. Bovendien wordt voorgesteld dat dit register ook door de lidstaten wordt gebruikt om informatie over de medische geschiktheid van piloten uit te wisselen.

Hoofdstuk V "Het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart":

Artikelen 64 en 65: Bij artikel 64 zijn drie nieuwe taken van het Agentschap toegevoegd (bijstand aan nationale bevoegde autoriteiten, bijstand aan de Commissie bij de tenuitvoerlegging van prestatieregelingen in de luchtvaart, en samenwerking met andere organen van de Unie, zoals het Europees Agentschap voor chemische stoffen of het Europees Defensieagentschap, met betrekking tot technische aangelegenheden in verband met de burgerluchtvaart). De artikelen 18 en 19 van Verordening (EG) nr. 216/2008 zijn samengevoegd tot artikel 65.

Artikelen 66 en 67: Deze artikelen zijn in overeenstemming gebracht met de wijzigingen die zijn aangebracht in delen I en II van hoofdstuk III van de voorgestelde verordening. De verantwoordelijkheid van het Agentschap om organisaties goed te keuren die niet in de Unie zijn gevestigd, is beperkt tot organisaties die gevestigd zijn buiten het grondgebied waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van het Verdrag van Chicago. Dit verduidelijkt de kwestie van de bevoegde autoriteit voor de goedkeuring van organisaties in overzeese gebieden van de lidstaten. Op basis van opgedane ervaring zijn ook wijzigingen aangebracht in de verantwoordelijkheid van het Agentschap om vluchtnabootsers goed te keuren.

Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 216/2008: De bepalingen met betrekking tot vliegtijdbeperkingen zijn toegevoegd aan artikel 28, lid 1, onder f), en artikel 65, lid 7, terwijl de bepalingen met betrekking tot de maatregelen die door het Agentschap moeten worden genomen in geval van hoogdringendheid zijn verplaatst naar artikel 65, lid 6.

Artikel 68: De wijzigingen zijn grotendeels gebaseerd op het compromis dat in de Raad is bereikt over het initiatief SESII+. Met name het concept van conformiteitsverklaringen is weerspiegeld in dit artikel. Omwille van de duidelijkheid wordt in dit artikel een nieuwe structuur voorgesteld, waarbij lid 1 betrekking heeft op organisaties en lid 2 op systemen en componenten. Wat systemen en componenten betreft, is de bevoegdheid van het Agentschap voorwaardelijk - het Agentschap is alleen verantwoordelijk voor de certificering van systemen en componenten als dit bepaald is in de door de Commissie vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 69: De verantwoordelijkheid van het Agentschap om organisaties goed te keuren die niet in de Unie zijn gevestigd, is beperkt tot organisaties die gevestigd zijn buiten het grondgebied waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van het Verdrag van Chicago. Dit verduidelijkt de kwestie van de bevoegde autoriteit voor de goedkeuring van organisaties in overzeese gebieden van de lidstaten.

Artikel 70: In vergelijking met de overeenkomstige bepaling van Verordening (EG) nr. 216/2008 is een nieuwe alinea toegevoegd met betrekking tot de bijstand die het Agentschap aan de Commissie verleent bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 2111/2005.

Artikel 71: De bepaling stemt overeen met artikel 55 van Verordening (EG) nr. 216/2008. De formulering van dit artikel is aangepast aan de meest recente benadering van de Commissie van onderzoeken die door instellingen en organen van de Unie worden uitgevoerd op het grondgebied van de lidstaten. Zo is met name verduidelijkt dat de onderzoeksbevoegdheden van het Agentschap moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van de nationale wetgeving van de lidstaat waar het onderzoek plaatsvindt.

Artikel 72: Dit artikel is aangepast in het licht van de ervaring die tot dusver is opgedaan met de toepassing ervan. Zo is met name verduidelijkt dat boetes in beginsel alleen mogen worden opgelegd als andere handhavingsmaatregelen ontoereikend of onevenredig zouden zijn.

Artikel 73: De artikelen 24 en 54 van Verordening (EG) nr. 216/2008 zijn samengevoegd tot dit artikel. De formulering van dit artikel is aangepast aan de meest recente benadering van de Commissie van onderzoeken die door instellingen en organen van de Unie worden uitgevoerd op het grondgebied van de lidstaten. Zo is met name verduidelijkt dat de onderzoeksbevoegdheden van het Agentschap moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van de nationale wetgeving van de lidstaat waar het onderzoek plaatsvindt. Er is ook een bepaling toegevoegd die het Agentschap verplicht om in zijn jaarlijks veiligheidsoverzicht een samenvatting op te nemen van de informatie over de wijze waarop de nieuwe verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedetailleerde regels door elke lidstaat worden toegepast.

Artikel 74: Het bestaande artikel is uitgebreid: het Agentschap is gemachtigd om de Commissie bij te staan bij het in kaart brengen van de belangrijkste onderzoeksthema's in verband met de gebieden die onder de verordening vallen. Voorts krijgt het Agentschap een ondersteunende rol bij de voorbereiding en uitvoering van onderzoeksprogramma’s van de Unie. Bovendien geeft het artikel het Agentschap de mogelijkheid om deel te nemen aan onderzoeksprojecten op zijn deskundigheidsgebied op basis van ad-hocsubsidies in het kader van het kaderprogramma van de Unie voor onderzoek en innovatie of andere financieringsprogramma’s.

Artikel 75: Er is een nieuw artikel toegevoegd over milieubescherming in de luchtvaart. Zonder het huidige toepassingsgebied van het optreden van de Unie uit te breiden, focust dit artikel op de onderlinge afhankelijkheid die kan bestaan tussen milieumaatregelen (bijvoorbeeld het verbieden van bepaalde chemische stoffen) en andere technische domeinen van de luchtvaartregelgeving. Verder wordt het Agentschap in dit artikel gemachtigd om de Commissie bij te staan bij de vaststelling en coördinatie van beleidsmaatregelen voor milieubescherming in de luchtvaart, en wordt een rechtsgrondslag gecreëerd voor een toetsing van de milieumaatregelen in de luchtvaart, die om de drie jaar door het Agentschap moet worden gepubliceerd.

Artikel 76: Er is een nieuw artikel toegevoegd, dat betrekking heeft op de technische aspecten van luchtvaartbeveiliging die rechtstreeks verband houden met veiligheid. Het artikel heeft in de eerste plaats betrekking op de onderlinge afhankelijkheid die kan bestaan tussen maatregelen inzake de beveiliging van de luchtvaart (bv. vergrendelingssystemen voor cockpitdeuren) en de veiligheid van de luchtvaart. Dit artikel opent ook de mogelijkheid voor de Commissie om gebruik te maken van de deskundigheid van het Agentschap bij de uitvoering van Verordening (EG) nr. 300/2008. Ten slotte wordt in dit artikel voorgesteld een proces vast te stellen waarbij het Agentschap toestemming krijgt om maatregelen te treffen die binnen de grenzen van zijn bevoegdheden vallen, zoals luchtwaardigheidsrichtsnoeren of Safety Information Bulletins, teneinde de burgerluchtvaart te beschermen tegen wederrechtelijke daden. Voorgesteld wordt dat dergelijke maatregelen door het Agentschap worden genomen in overleg met de Commissie en na raadpleging van de lidstaten. Alvorens in te stemmen met de door het Agentschap geplande maatregel, kan de Commissie het advies vragen van het Comité voor de beveiliging van de luchtvaart, dat is opgericht in het kader van Verordening (EG) nr. 300/2008.

Artikel 77: Bij lid vier van dit artikel wordt voorgesteld een gegevensbank op te zetten met informatie over verschillen tussen enerzijds normen en aanbevolen praktijken van de ICAO en anderzijds de bepalingen van deze voorgestelde verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis daarvan moeten worden vastgesteld. In lid vijf wordt een bepaling voorgesteld betreffende de samenwerking tussen de Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten via een netwerk van deskundigen. Lid zes verduidelijkt ten slotte de mogelijkheid voor het Agentschap om technische samenwerking aan te gaan met en bijstand te verlenen aan derde landen op basis van ad-hocsubsidies.

Artikelen 78, 79 en 80: Deze drie nieuwe artikelen hebben betrekking op de rol van het Agentschap in het crisisbeheer, de verstrekking van luchtvaartopleiding en de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke Europees luchtruim.

Artikelen: 81-103: De voorgestelde wijzigingen in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 weerspiegelen de tot op heden opgedane ervaring en de standaardbepalingen voor agentschappen van de Unie die zijn ingevoerd op basis van de "gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen" uit 2012. Er wordt met name voorgesteld een dagelijks bestuur op te richten om de Raad van beheer van het Agentschap bij te staan. De oprichting van lokale kantoren moet voortaan worden goedgekeurd door de Commissie, de raad van beheer en de betrokken lidstaat. De regels voor de kamer van beroep zijn verduidelijkt.

Artikelen 104 en 105: De bepalingen inzake de werkmethoden van het Agentschap zijn herzien, rekening houdend met de bestaande praktijk.

Artikelen 106, 107 en 108: De voorgestelde wijzigingen in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 weerspiegelen de tot op heden opgedane ervaring en de standaardbepalingen voor agentschappen van de Unie die zijn ingevoerd op basis van de "gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen" uit 2012, alsook gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad 8 . Bovendien zijn de bepalingen over de vertaling van documenten door het Agentschap vereenvoudigd (bij de vertaling zal rekening worden gehouden met de veiligheidsrelevantie van het document).

Artikelen 109-114: De voorgestelde wijzigingen in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 weerspiegelen de tot op heden opgedane ervaring en de standaardbepalingen voor agentschappen van de Unie die zijn ingevoerd op basis van de "gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen" uit 2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie. Bovendien wordt in artikel 109, lid 1, voorgesteld subsidies in te voeren als aanvullende inkomstenbron van het Agentschap, zodat het Agentschap ad-hocsubsidies kan krijgen. Luchtvaartnavigatievergoedingen die verband houden met autoriteitstaken op het gebied van ATM/ANS worden geïdentificeerd als een andere aanvullende inkomstenbron. De twee aanvullende financieringsbronnen en de mogelijkheid om de lijst van het aantal ambten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen aan te passen aan de vraag van de markt zijn eveneens elementen die door het Europees Parlement zijn voorgesteld tijdens de besprekingen van het initiatief SESII+ van de Commissie. In artikel 109, lid 5, is uiteengezet dat de personeelsplanning en het beheer van de middelen van het Agentschap die verband houden met tarieven en vergoedingen het Agentschap in staat moeten stellen snel te reageren op schommelingen in de inkomsten uit tarieven en vergoedingen. Dit moet worden gelezen in samenhang met artikel 109, lid 6, waarin wordt uiteengezet dat de lijst van het aantal ambten van het Agentschap die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen die door het Agentschap worden voorgesteld op basis van indicatoren inzake werkbelasting en efficiëntie, tijdig kan worden aangepast aan de personele middelen die nodig zijn om tegemoet te komen aan de vraag van de sector naar certificering en andere diensten, hetgeen bijdraagt tot het concurrentievermogen van de Europese luchtvaartsector. Deze benadering moet ook worden toegepast op mogelijke overdrachten van bevoegdheden van de lidstaten naar het Agentschap, zoals voorgesteld in de artikelen 53, 54 en 55. Bij de voorbereiding van het ontwerp van de algemene begroting moet ten slotte ook rekening worden gehouden met de middelen die nodig zijn om tegemoet te komen aan de vraag van de markt.

Artikel 115: Dit artikel is gewijzigd om duidelijker te omschrijven welke activiteiten moeten worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen. Voorts is in het artikel verduidelijkt dat de tarieven en vergoedingen moeten worden aangepast wanneer er herhaaldelijk sprake is van aanzienlijke overschotten of tekorten op de begroting.

Hoofdstuk VI "Slotbepalingen"

Artikelen 116 en 117: Deze bepalingen hebben betrekking op de machtigingen van de Commissie om de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vast te stellen die nodig zijn uit hoofde van de nieuwe verordening; ook de voorwaarden voor de uitoefening van deze bevoegdheidsdelegatie zijn in deze bepalingen vastgesteld.

Artikel 118: Het artikel is gewijzigd om de deelname van Europese derde landen aan de werkzaamheden van het Agentschap en de rol van het Agentschap bij het vaststellen van werkafspraken met deze landen te verduidelijken.

Artikel 119: Dit is een nieuw artikel dat voortvloeit uit de "gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen" uit 2012 en waarbij de eis wordt vastgesteld dat een zetelovereenkomst moet worden gesloten tussen het Agentschap en de lidstaat van vestiging.

Artikel 120: Dit artikel verwijst naar sancties die door de lidstaten zijn vastgesteld voor inbreuken op de regels en stemt overeen met artikel 68 van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Artikel 121: In dit artikel worden de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens uiteengezet.

Artikel 122: Bij dit artikel wordt de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 ingetrokken.

Artikel 123: Dit artikel brengt wijzigingen aan in Verordening (EG) nr. 1008/2008, welke noodzakelijk zijn om de overdracht van bevoegdheden voor Air Operator Certificates (AOC) tussen een lidstaat en het Agentschap en tussen lidstaten onderling mogelijk te maken. Voorts wordt voorgesteld om de eis van voorafgaande goedkeuring voor "wet leasing"-regelingen waarbij geen exploitanten uit derde landen bij betrokken zijn, te laten vallen. Ten slotte wordt in de wijziging verduidelijkt dat een luchtvaartuig dat wordt gebruikt door een luchtvaartmaatschappij uit de Unie ook kan worden geregistreerd in een derde land in het geval van "dry leasing".

Artikel 124: Bij dit artikel wordt een wijziging van de in Verordening (EU) nr. 996/2010 vastgestelde regels van de Unie inzake het onderzoek van ongevallen geïntroduceerd, teneinde te vermijden dat de bevoegde organen een volledig onderzoek moeten voeren naar ongevallen tussen kleine onbemande luchtvaartuigen, die geen gevolgen hebben voor het bredere systeem.

Artikel 125: Bij dit artikel worden de in Verordening (EU) nr. 376/2014 vastgestelde regels van de Unie inzake de rapportering van ongevallen gewijzigd, teneinde te vermijden dat ongevallen met kleine onbemande luchtvaartuigen die een verwaarloosbaar effect hebben op de veiligheid van het luchtvaartsysteem een knelpunt zouden vormen op de kanalen voor de melding van voorvallen.

Artikel 126: Dit artikel voorziet in overgangsregelingen voor de definities die worden geschrapt of gewijzigd door de voorgestelde verordening, maar die nog steeds worden weerspiegeld in de uitvoeringsverordeningen die zijn vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Bijlage I: In deze bijlage wordt voorgesteld om lichte elektrische luchtvaartuigen toe te voegen aan het toepassingsgebied van de bijlage (de wijziging van het aandrijfsysteem en toevoeging van batterijen verhoogt de massa van het luchtvaartuig voor een gelijkwaardig type luchtvaartuig). Ook wordt voorgesteld om kleine éénpersoonsheteluchtballons uit te sluiten van het toepassingsgebied van de nieuwe verordening en om de gewichtsbeperkingen voor zweefvliegtuigen aan te passen. Onbemande luchtvaartuigen zijn verplaatst naar bijlage IX.

Bijlage II: De belangrijkste wijziging in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 betreft een verduidelijking dat bij het ontwerp van het luchtvaartuig rekening moet worden gehouden met aspecten van cyberveiligheid (1.3.5). Voorts wordt ook de ervaring die is opgedaan met de praktische tenuitvoerlegging van deze verordening weerspiegeld en wordt het concept van niet-geïnstalleerde apparatuur geïntroduceerd (met inbegrip van essentiële eisen voor niet-geïnstalleerde apparatuur).

Bijlage III: Een nieuwe bijlage met essentiële eisen inzake de milieuverenigbaarheid van producten is toegevoegd, zoals bepaald in artikel 9.

Bijlage IV: De belangrijkste wijziging betreft de invoering van aanvullende essentiële eisen voor cabinebemanningsleden. Voorts wordt ook de ervaring weerspiegeld die is opgedaan met de praktische tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Bijlage V: De aspecten van milieuverenigbaarheid zijn opgenomen in punt 6. De in Verordening (EG) nr. 216/2008 opgenomen essentiële eisen voor cabinebemanningsleden zijn geschrapt, aangezien ze nu uitgebreid aan bod komen in bijlage IV van de nieuwe verordening. Punt 8 betreffende aanvullende essentiële eisen voor bepaalde complexere categorieën vluchtuitvoeringen is in overeenstemming gebracht met de formulering die gebruikt is in artikel 27 van de nieuwe verordening. Cyberbeveiligingsaspecten zijn toegevoegd aan punt 8.4. Ten slotte wordt ook de ervaring weerspiegeld die is opgedaan met de praktische tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Bijlage VI: De voorwaarden waaronder een organisatie die is opgericht met als doel de vliegsport of recreatieve luchtvaart te promoten, kan worden erkend als gekwalificeerde instantie, zijn verder verduidelijkt. Deze voorwaarden hebben betrekking op beheer en het voorkomen van belangenconflicten.

Bijlage VII: Essentiële eisen voor grondafhandelingsdiensten zijn toegevoegd (punt 4). Voorts wordt ook de ervaring weerspiegeld die is opgedaan met de praktische tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Bijlage VIII: Cyberbeveiligingsaspecten zijn toegevoegd aan de essentiële eisen met betrekking tot luchtvaartinlichtingen en -gegevens (punt 2.1.3) en de integriteit van systemen en componenten (punt 3.3). De wijzigingen vormen ook een weergave van het compromis dat in de Raad is bereikt over het eerder door de Commissie voorgestelde initiatief SESII+.

Bijlage IX: Deze bijlage, waarnaar wordt verwezen in de artikelen 45, 46 en 47, bevat de essentiële eisen inzake onbemande luchtvaartuigen, voor wat de luchtwaardigheid, vluchtuitvoeringen en betrokken ondernemingen betreft. De essentiële eisen vormen ook de basis voor de ontwikkeling van meer gedetailleerde regels die de 'communautaire harmonisatiewetgeving' zouden vormen in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008.

Bijlage X: De kruistabel geeft het verband weer tussen de bepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de bepalingen van het onderhavige voorstel voor een nieuwe verordening.

2015/0277 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 9 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's 10 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Te allen tijde moet een hoog en uniform niveau van veiligheid en milieubescherming in de burgerluchtvaart worden gegarandeerd via de vaststelling van gemeenschappelijke veiligheidsregels en via maatregelen die waarborgen dat alle goederen, personen en organisaties die een rol spelen in burgerluchtvaartactiviteiten in de Unie, voldoen aan die regels en aan de regels die zijn vastgesteld om het milieu te beschermen.

(2)Luchtvaartuigen van derde landen die worden gebruikt voor vluchtuitvoeringen naar, binnen of vanuit het grondgebied waarop de relevante bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) van toepassing zijn ("de verdragen"), dienen bovendien aan passend toezicht op het niveau van de Unie te worden onderworpen, binnen de grenzen van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, dat op 7 december 1944 te Chicago is ondertekend ("Verdrag van Chicago") en waarbij alle lidstaten partij zijn.

(3)Het zou niet passend zijn alle luchtvaartuigen aan gemeenschappelijke regels te onderwerpen. Gezien het beperkte risico voor de veiligheid van de burgerluchtvaart is het met name wenselijk dat luchtvaartuigen van een eenvoudig ontwerp, luchtvaartuigen voor hoofdzakelijk lokale vluchtuitvoeringen en zelfgebouwde, bijzonder zeldzame of slechts in beperkte aantallen geproduceerde luchtvaartuigen niet aan deze regels worden onderworpen; dergelijke luchtvaartuigen blijven dus onder de toezichtsregeling van de lidstaten zonder dat de andere lidstaten op enigerlei wijze op grond van deze verordening worden verplicht om zulke nationale regelingen te erkennen.

(4)Er moet echter worden voorzien in de mogelijkheid om sommige bepalingen van deze verordening toe te passen op bepaalde types luchtvaartuigen die niet onder deze verordening vallen, met name die welke op industriële wijze worden gebouwd en die baat kunnen hebben bij het vrije verkeer in de Unie. Organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp van dergelijke luchtvaartuigen moeten dan ook de mogelijkheid krijgen om de Commissie te verzoeken een besluit te nemen waarbij de eisen van de Unie inzake het ontwerp, de vervaardiging en het onderhoud van luchtvaartuigen van toepassing zijn op nieuwe types luchtvaartuigen die door die organisaties in de handel worden gebracht.

(5)Het zou niet doelmatig zijn alle luchtvaartterreinen aan gemeenschappelijke regels te onderwerpen. Luchtvaartterreinen die niet voor openbaar gebruik bedoeld zijn en luchtvaartterreinen die hoofdzakelijk voor recreatieve luchtvaart worden gebruikt of voor commerciële vluchten die niet worden uitgevoerd in overeenstemming met de instrumentvliegprocedures en waarvoor verharde landingsbanen van minder dan 800 m worden gebruikt, moeten onder de toezichtsregeling van de lidstaten blijven, zonder dat deze verordening andere lidstaten verplicht dergelijke nationale regelingen te erkennen.

(6)De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om luchtvaartterreinen met een laag verkeersvolume vrij te stellen van de bepalingen van deze verordening, mits de Commissie hier vooraf toestemming voor verleent en voor zover de luchtvaartterreinen in kwestie voldoen aan de gemeenschappelijke minimumveiligheidsdoelstellingen die zijn vastgesteld in de relevante essentiële eisen. Als een lidstaat dergelijke vrijstellingen verleent, moeten deze vrijstellingen ook van toepassing zijn op de apparatuur die op het luchtvaartterrein in kwestie wordt gebruikt en op de verleners van grondafhandelingsdiensten en platformbeheersdiensten die actief zijn op de luchtvaartterreinen waarvoor vrijstelling is verleend. Vrijstellingen die door lidstaten aan luchtvaartterreinen zijn verleend voor de inwerkingtreding van deze verordening, moeten geldig blijven, en tegelijk moet erop worden toegezien dat informatie over die vrijstellingen ter beschikking van het publiek wordt gesteld.

(7)De lidstaten kunnen er de voorkeur aan geven, met name met het oog op veiligheids-, interoperabiliteits- of efficiëntiewinsten, om de bepalingen van deze verordening toe te passen op staatsluchtvaartuigen en luchtverkeersbeheersdiensten (ATM) en luchtvaartnavigatiediensten (ANS) die worden verleend door het leger. Zij moeten toestemming krijgen om dit te doen. De Commissie moet de nodige tenuitvoerleggingsbevoegdheden krijgen om een beslissing te nemen over dergelijke verzoeken. De lidstaten die gebruik maken van deze mogelijkheid moeten samenwerken met het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (hierna "het Agentschap" genoemd), met name door alle nodige informatie te verstrekken die het mogelijk maakt te bevestigen dat de betrokken luchtvaartuigen en activiteiten voldoen aan de relevante bepalingen van deze verordening.

(8)De maatregelen die in overeenstemming met deze verordening zijn genomen om de veiligheid van de burgerluchtvaart in de Unie te reguleren, met inbegrip van de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis van deze verordening zijn vastgesteld, moeten zijn afgestemd op de verschillende soorten vluchtuitvoeringen en activiteiten en evenredig zijn met de daaraan verbonden risico’s. Waar mogelijk moeten zij ook zodanig zijn geformuleerd dat de focus ligt op de te bereiken doelstellingen, maar dat verschillende mogelijkheden worden geboden om deze doelstellingen te bereiken. Dit moet bijdragen tot een meer kostenefficiënte totstandbrenging van de vereiste veiligheidsniveaus en moet een stimulans vormen voor technische en operationele innovatie. Er moet gebruik worden gemaakt van erkende sectorale normen en praktijken, voor zover is vastgesteld dat deze de naleving van de in deze verordening vastgestelde essentiële eisen garanderen.

(9)De toepassing van deugdelijke beginselen op het gebied van veiligheidsbeheer is van wezenlijk belang voor de voortdurende verbetering van de veiligheid van de burgerluchtvaart in de Unie, waarbij moet worden ingespeeld op ontluikende veiligheidsrisico’s en optimaal gebruik moet worden gemaakt van beperkte technische middelen. Het is dan ook noodzakelijk een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het plannen en uitvoeren van acties ter verbetering van de veiligheid. Te dien einde moeten een Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart en een Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart worden opgesteld op het niveau van de Unie. Elke lidstaat moet ook een nationaal programma voor de veiligheid van de luchtvaart opstellen overeenkomstig de voorschriften in bijlage 19 bij het Verdrag van Chicago. Dit programma moet vergezeld gaan van een plan met daarin een beschrijving van de maatregelen die door de lidstaat moeten worden genomen om de vastgestelde veiligheidsrisico’s te beperken.

(10)Overeenkomstig de bepalingen die zijn vastgesteld in bijlage 19 bij het Verdrag van Chicago moeten de lidstaten een aanvaardbaar niveau van veiligheidsprestaties totstandbrengen voor wat betreft de luchtvaartactiviteiten die onder hun verantwoordelijkheid vallen. Om de lidstaten te helpen om deze doelstelling op gecoördineerde wijze te verwezenlijken, moet in het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart een aanvaardbaar niveau van veiligheidsprestaties voor de Unie worden vastgesteld, voor wat betreft de verschillende categorieën luchtvaartactiviteiten. Dat aanvaardbaar niveau van veiligheidsprestaties mag geen bindend karakter hebben, maar geeft de ambitie van de Unie en de lidstaten weer op het gebied van de veiligheid van de burgerluchtvaart.

(11)Het Verdrag van Chicago voorziet in minimumnormen om de veiligheid van de burgerluchtvaart en de daarmee verband houdende milieubescherming te waarborgen. De in deze verordening vastgestelde essentiële eisen en andere regels van de Unie voor de toepassing daarvan moeten ervoor zorgen dat de lidstaten op uniforme wijze de uit het Verdrag van Chicago voortvloeiende verplichtingen, met inbegrip van die tegenover derde landen, nakomen. Wanneer de regels van de Unie verschillen van de minimumnormen die zijn vastgesteld bij het Verdrag van Chicago, moeten de lidstaten de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie daarvan in kennis stellen.

(12)In lijn met de normen en aanbevolen praktijken van het Verdrag van Chicago, moeten essentiële eisen die van toepassing zijn op luchtvaartproducten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur, luchtvaartterreinen en het verlenen van ATM/ANS worden vastgesteld. Voorts moeten ook essentiële eisen worden vastgesteld die van toepassing zijn op personen en organisaties die betrokken zijn bij de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, de exploitatie van luchtvaartterreinen en het verlenen van ATM/ANS, alsook essentiële eisen voor personen en producten die betrokken zijn bij de opleiding en medische keuring van bemanningsleden en luchtverkeersleiders.

(13)De essentiële eisen inzake de milieuverenigbaarheid van het ontwerp van luchtvaartproducten moeten zowel betrekking hebben op geluidshinder van luchtvaartuigen als op emissies, en moeten de Unie in staat stellen om gedetailleerde technische normen vast te stellen die nodig zijn om het milieu en de volksgezondheid te beschermen tegen de schadelijke effecten van luchtvaartactiviteiten. Deze eisen moeten gebaseerd zijn op de normen en aanbevolen praktijken van het Verdrag van Chicago.

(14)De Unie moet ook essentiële eisen vaststellen voor de veilige verlening van grondafhandelingsdiensten.

(15)Aangezien de burgerluchtvaart steeds meer afhankelijk is van moderne informatie- en communicatietechnologieën, moeten essentiële eisen worden vastgesteld om de beveiliging van de door de burgerluchtvaartsector gebruikte informatie te waarborgen.

(16)Luchtvaartproducten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur, luchtvaartterreinen en hun uitrusting, exploitanten van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen, ATM/ANS-systemen en verleners van ATM/ANS, alsook piloten, luchtverkeersleiders en personen, producten en organisaties die betrokken zijn bij hun opleiding en medische keuring, moeten een certificaat of vergunning krijgen zodra is vastgesteld dat zij voldoen aan de relevante essentiële eisen of, voor zover van toepassing, de andere eisen die in of overeenkomstig deze verordening zijn vastgesteld. De Commissie moet worden gemachtigd om de nodige gedetailleerde regels vast te stellen voor de afgifte van deze certificaten en, voor zover relevant, de verklaringen die daartoe moeten worden ingediend, rekening houdende met de doelstellingen van de verordening en de aard en het risico van de specifieke activiteit in kwestie.

(17)De organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp en de vervaardiging van luchtvaartproducten en -onderdelen moeten de mogelijkheid krijgen om een verklaring in te dienen waaruit blijkt dat de producten en onderdelen voldoen aan de relevante sectorale normen, indien dit geacht wordt een aanvaardbaar veiligheidsniveau te garanderen. Deze mogelijkheid moet worden beperkt tot producten die worden gebruikt in de lichte en recreatieve luchtvaart, en moet gepaard gaan met passende beperkingen en voorwaarden om de veiligheid te garanderen.

(18)Aangezien onbemande luchtvaartuigen naast traditionele luchtvaartuigen vluchten uitvoeren in het luchtruim, moeten dergelijke luchtvaartuigen ook onder deze verordening vallen, ongeacht hun gewicht. De technologieën voor onbemande luchtvaartuigen maken nu een breed gamma aan vluchtuitvoeringen mogelijk; hiervoor moeten regels worden opgesteld die in verhouding staan tot het risico van de specifieke vluchtuitvoering of het type vluchtuitvoeringen.

(19)De regels voor onbemande luchtvaartuigen moeten er zoveel mogelijk toe bijdragen dat overeenstemming wordt bereikt met de relevante rechten van de wetgeving van de Unie, met name het recht op privéleven, familie-en gezinsleven, zoals uiteengezet in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals uiteengezet in artikel 8 van dat Handvest en in artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en zoals gereguleerd bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens 11 .

(20)Voor sommige types onbemande luchtvaartuigen is de toepassing van de bepalingen van deze verordening inzake certificering, toezicht en handhaving, en de bepalingen inzake het Agentschap niet noodzakelijk om een passend veiligheidsniveau te bereiken. De markttoezichtsmechanismen waarin de wetgeving van de Unie inzake productharmonisering voorziet, moeten van toepassing zijn op die gevallen.

(21)Om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, moeten de Commissie, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten als één Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart optreden, door hun middelen te delen en samen te werken.

(22)Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten moeten samenwerken om onveilige omstandigheden beter te kunnen opsporen en, voor zover nodig, corrigerende maatregelen te kunnen nemen. De lidstaten moeten met name in staat zijn om de verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening inzake certificering, toezicht en handhaving, aan elkaar of aan het Agentschap over te dragen, met name als dat noodzakelijk is om de veiligheid te verbeteren of om efficiënter gebruik te maken van middelen. Al naargelang het geval is het ook noodzakelijk om de lidstaten te ondersteunen bij het uitvoeren van deze taken, met name op samenwerking gebaseerd en grensoverschrijdend toezicht, door te zorgen voor een doeltreffend kader voor het bijeenbrengen en uitwisselen van de inspecteurs en andere specialisten met relevante deskundigheid.

(23)Er moet een noodtoezichtsmechanisme worden opgezet, dat door de Commissie moet worden geactiveerd als er geverifieerde aanwijzingen zijn van een ernstig en aanhoudend onvermogen van een lidstaat om de in deze verordening vastgestelde certificerings-, toezichts- en handhavingstaken uit te voeren. Als een dergelijke situatie een gevaar vormt voor de veiligheid en niet op passende wijze wordt opgelost door de betrokken lidstaat, moet het Agentschap tijdelijk de verantwoordelijkheid voor de taken in kwestie kunnen uitoefenen.

(24)Om de belangrijkste doelstellingen van deze verordening en de doelstellingen met betrekking tot het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal te verwezenlijken, moeten de certificaten die zijn afgegeven en de verklaringen die zijn ingediend in overeenstemming met deze verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis daarvan zijn vastgesteld, zonder verdere eisen of evaluaties geldig zijn in alle lidstaten.

(25)Bij de afgifte van certificaten uit hoofde van deze verordening dient rekening te worden gehouden met certificaten of andere relevante documenten ter staving van de naleving, welke zijn afgegeven overeenkomstig de wetten van derde landen. Dit dient te gebeuren wanneer dit bepaald is in de relevante internationale overeenkomsten die door de Unie zijn gesloten met derde landen of in de gedelegeerde handelingen die door de Commissie zijn vastgesteld krachtens deze verordening, en in overeenstemming met die overeenkomsten of gedelegeerde handelingen.

(26)In het licht van de in deze verordening vastgestelde regels inzake de aanvaarding van certificaten en andere relevante documenten ter staving van de naleving, welke zijn afgegeven overeenkomstig de wetten van derde landen, moeten alle internationale overeenkomsten tussen een lidstaat en derde landen worden stopgezet of aangepast indien deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met die regels.

(27)Er moet worden voorzien in een mate van flexibiliteit bij de toepassing van de regels die zijn vastgesteld in deze verordening of in de op basis daarvan vastgestelde handelingen, teneinde de lidstaten de mogelijkheid te bieden om de nodige maatregelen te treffen om onmiddellijk te reageren op problemen in verband met de veiligheid van de luchtvaart of om vrijstellingen te verlenen in geval van dringende onvoorzienbare omstandigheden of operationele behoeften, onder voorbehoud van passende voorwaarden om, met name, de evenredigheid, objectieve controle en transparantie te garanderen. Om redenen van evenredigheid mogen het Agentschap en de Commissie de maatregelen of vrijstellingen in kwestie alleen beoordelen met het oog op het verstrekken van een aanbeveling of het nemen van een besluit als die maatregelen of uitzonderingen langer duren dan één dienstregelingsperiode van een luchtvaartmaatschappij (acht maanden), onverminderd de bevoegdheden van de Commissie krachtens artikel 258 VWEU. Als het Agentschap de bevoegde autoriteit is voor de afgifte van bepaalde certificaten overeenkomstig deze verordening, moet het ook worden gemachtigd om ontheffingen toe te staan, in dezelfde situaties en onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn met betrekking tot lidstaten. In dit verband moet ook worden voorzien in de mogelijkheid om, indien nodig, de relevante regels, zoals bepaald in de op basis van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen, te wijzigen, met name teneinde andere wijzen van naleving toe te staan en tegelijk een aanvaardbaar niveau van veiligheid van de burgerluchtvaart in de Unie te blijven garanderen.

(28)Teneinde de goede toepassing van deze verordening te garanderen en gelet op de noodzaak om de risico's voor de burgerluchtvaart te identificeren, te beoordelen en te beperken, moeten de Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten alle informatie uitwisselen waarover zij in de context van de toepassing van deze verordening beschikken. Daartoe moet het Agentschap de toestemming krijgen om een gestructureerde samenwerking op te zetten met betrekking tot het verzamelen, uitwisselen en analyseren van relevante veiligheidsgerelateerde informatie. Het Agentschap moet dan ook toestemming krijgen om de nodige administratieve regelingen daarvoor te treffen.

(29)Om de uitwisseling van informatie, met inbegrip van gegevens, die relevant is voor certificerings-, toezichts- en handhavingsactiviteiten tussen de lidstaten, de Commissie en het Agentschap te faciliteren, moet een elektronisch register van dergelijke informatie worden opgezet; dit register moet worden beheerd door het Agentschap, in samenwerking met de lidstaten en de Commissie.

(30)Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die in het kader van de toepassing van deze verordening plaatsvindt. Overeenkomstig die richtlijn kunnen de lidstaten voorzien in uitzonderingen op en beperkingen van bepaalde in die richtlijn vastgestelde rechten, onder meer wat de verwerking van medische gegevens en gezondheidsgegevens betreft. De verwerking van persoonsgegevens, en met name medische en gezondheidsgegevens in het kader van het bij artikel 63 van deze verordening opgezette register, is nodig om effectieve samenwerking tussen de lidstaten mogelijk te maken op het gebied van certificering en toezicht op de medische geschiktheid van piloten. De uitwisseling van persoonsgegevens moet onderworpen zijn aan strikte voorwaarden en moet beperkt zijn tot wat absoluut noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening. Gezien het bovenstaande moeten de in Richtlijn 95/46/EG uiteengezette beginselen waar nodig worden aangevuld of verduidelijkt in deze verordening.

(31)Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad 12 , en met name de bepalingen inzake vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking, is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens wanneer het Agentschap zijn verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening uitoefent en met name met betrekking tot het beheer van het bij artikel 63 van deze verordening opgezette register. Gezien het bovenstaande moeten de in Verordening (EG) nr. 45/2001 uiteengezette beginselen waar nodig worden aangevuld of verduidelijkt in deze verordening.

(32)Het Agentschap is opgericht bij Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad 13 ; het maakt deel uit van de bestaande institutionele structuur en het machtsevenwicht in de Unie, is onafhankelijk voor wat technische kwesties betreft en is juridisch, administratief en financieel autonoom. Het Agentschap heeft nog andere bevoegdheden gekregen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008. De structuur en werking van het Agentschap moeten op sommige punten worden aangepast om de uit hoofde van deze verordening aan het Agentschap toegekende nieuwe taken beter te kunnen uitvoeren.

(33)In het kader van het institutionele systeem van de Unie valt de uitvoering van communautaire wetgeving in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. De uit hoofde van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen moeten in beginsel op nationaal niveau worden uitgevoerd door een of meer bevoegde autoriteiten van de lidstaten. In bepaalde welomschreven gevallen moet het Agentschap echter ook de bevoegdheid krijgen om de in deze verordening gespecificeerde taken uit te voeren. In die gevallen moet het Agentschap ook de nodige maatregelen kunnen nemen in verband met de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, de kwalificatie van bemanningsleden of het gebruik van luchtvaartuigen van derde landen, indien dit de beste manier is om de uniformiteit te garanderen en het functioneren van de interne markt te bevorderen.

(34)Het Agentschap dient technische deskundigheid ter beschikking te stellen van de Commissie bij de voorbereiding van de noodzakelijke wetgeving en, voor zover passend, de lidstaten en de luchtvaartsector bij te staan bij de uitvoering van deze wetgeving. Het Agentschap moet certificeringsspecificaties en richtsnoeren kunnen opstellen, technische vaststellingen kunnen doen, certificaten kunnen afgeven of verklaringen kunnen registreren, voor zover vereist.

(35)Mondiale satellietnavigatiesystemen, en met name het Galileoprogramma, zullen een cruciale rol spelen bij de tenuitvoerlegging van een Europees systeem voor luchtverkeersbeheer. In dit opzicht moet het Agentschap worden gemachtigd om de nodige technische specificaties op te stellen en organisaties te certificeren die pan-Europese ATM/ANS verlenen, teneinde een hoog en uniform niveau van veiligheid, interoperabiliteit en operationele efficiëntie te garanderen.

(36)Krachtens Verordening (EG) nr. 2111/2005 14 van het Europees Parlement en de Raad is het Agentschap verplicht alle informatie mee te delen die van belang kan zijn voor het bijwerken van de lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan om veiligheidsredenen een exploitatieverbod in de Unie is opgelegd. Ook moet het Agentschap de Commissie bijstaan bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 2111/2005, door het uitvoeren van de noodzakelijke evaluaties van exploitanten uit derde landen en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op deze exploitanten, en door passende aanbevelingen te doen aan de Commissie.

(37)Om de naleving van deze verordening te garanderen, moet het mogelijk zijn boetes of dwangsommen, of beide, op te leggen aan houders van certificaten die zijn afgegeven door het Agentschap en aan ondernemingen die verklaringen hebben ingediend bij het Agentschap, als zij een inbreuk hebben begaan tegen de regels die krachtens deze verordening op hen van toepassing zijn. Dergelijke boetes en dwangsommen moeten worden opgelegd door de Commissie, op basis van een aanbeveling van het Agentschap. In dit opzicht moet de Commissie, in het licht van de omstandigheden van elk individueel geval, op proportionele en passende wijze reageren op dergelijke inbreuken, rekening houdende met andere mogelijke maatregelen, zoals de intrekking van een certificaat.

(38)Teneinde bij te dragen tot de uniforme toepassing van deze verordening, moet het Agentschap worden gemachtigd om toezicht te houden op de toepassing door de lidstaten, onder meer door inspecties uit te voeren.

(39)Op basis van zijn technische deskundigheid moet het Agentschap de Commissie bijstaan bij het vaststellen van onderzoeksbeleid en bij de tenuitvoerlegging van onderzoeksprogramma's van de Unie. Het moet toestemming krijgen om onderzoek te verrichten dat onmiddellijk nodig is en om deel te nemen aan ad-hoc onderzoeksprojecten in het kader van het kaderprogramma van de Unie voor onderzoek en innovatie of andere particuliere of openbare financieringsprogramma’s, al dan niet van de Unie.

(40)Gelet op de verbanden tussen veiligheid en beveiliging in de burgerluchtvaart, moet het Agentschap deelnemen aan de samenwerking op het gebied van beveiliging van de luchtvaart, met inbegrip van cyberbeveiliging. Het moet zijn deskundigheid gebruiken om te helpen bij de tenuitvoerlegging van de regels van de Unie op dat gebied door de Commissie en de lidstaten.

(41)Op verzoek moet het Agentschap de lidstaten en de Commissie bijstaan in de internationale betrekkingen die verband houden met kwesties die onder deze verordening vallen, met name wat de harmonisering van regels en de wederzijdse erkenning van certificaten betreft. Het Agentschap moet de bevoegdheid krijgen om, via werkafspraken, passende betrekkingen tot stand te brengen met de autoriteiten van derde landen en internationale organisaties die bevoegd zijn op gebieden die onder deze verordening vallen, voor zover de Commissie hiervoor vooraf toestemming heeft verleend. Om de veiligheid op mondiaal niveau te bevorderen, in het licht van de hoge normen die worden toegepast in de Unie, moet het Agentschap toestemming krijgen om, op de gebieden waarvoor het bevoegd is, deel te nemen aan projecten voor technische samenwerking, onderzoek en bijstand met derde landen en internationale organisaties. Het Agentschap moet de Commissie ook bijstaan bij de tenuitvoerlegging van Uniewetgeving op andere technische domeinen van de burgerluchtvaartregelgeving waarop het Agentschap over relevante deskundigheid beschikt, zoals beveiliging of het gemeenschappelijk Europees luchtruim.

(42)Om goede praktijken en een uniforme toepassing van de wetgeving van de Unie inzake veiligheid van de luchtvaart te bevorderen, mag het Agentschap opleiding verstrekken.

(43)Het beheer en de werking van het Agentschap moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie van 19 juli 2012 inzake gedecentraliseerde agentschappen.

(44)De lidstaten en de Commissie moeten vertegenwoordigd zijn in de raad van beheer van het Agentschap teneinde de functies van het Agentschap effectief te kunnen controleren. De raad van beheer moet de nodige bevoegdheden krijgen, met name om de uitvoerend directeur aan te stellen en om het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag, het programmeringsdocument, de jaarbegroting en de op het Agentschap van toepassing zijnde financiële regels vast te stellen.

(45)In het belang van de transparantie moeten belanghebbende partijen de status van waarnemer krijgen in de raad van beheer van het Agentschap.

(46)Om zijn taken naar behoren te kunnen vervullen, moet de raad van beheer worden bijgestaan door een dagelijks bestuur, dat met name de besluiten van de raad van beheer moet voorbereiden en advies verstrekken aan de uitvoerend directeur van het Agentschap over de tenuitvoerlegging van die besluiten.

(47)Met het oog op het algemeen belang dient het Agentschap zich voor zijn met veiligheid verband houdende activiteiten uitsluitend op onafhankelijke deskundigheid te baseren, onder strikte toepassing van deze verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis daarvan zijn vastgesteld. Te dien einde moeten met de veiligheid verband houdende besluiten van het Agentschap worden genomen door de uitvoerend directeur, die in staat moet zijn om advies in te winnen en het interne functioneren van het Agentschap te organiseren.

(48)Het is noodzakelijk te waarborgen dat partijen die gevolgen ondervinden van door het Agentschap genomen besluiten, over de nodige rechtsmiddelen beschikken en zulks op een wijze die strookt met het bijzondere karakter van de luchtvaartsector. Daartoe moet een passend beroepsmechanisme worden opgezet, zodat besluiten van de uitvoerend directeur kunnen worden aangevochten bij een gespecialiseerde kamer van beroep; tegen de beslissingen van deze kamer kan dan weer beroep worden aangetekend bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, overeenkomstig het VWEU.

(49)Alle beslissingen die krachtens deze verordening door de Commissie worden genomen, zijn overeenkomstig het VWEU aan het toezicht van het Hof van Justitie onderworpen. Overeenkomstig artikel 261 van het VWEU beschikt het Hof van Justitie ter zake van besluiten waarbij de Commissie geldboetes of dwangsommen oplegt, over onbeperkte rechtsbevoegdheid.

(50)Indien het Agentschap ontwerpregels van algemene aard opstelt die door de nationale autoriteiten moeten worden uitgevoerd, moeten de lidstaten worden geraadpleegd. Als het Agentschap ontwerpregels opstelt die belangrijke sociale gevolgen kunnen hebben, moeten de belanghebbenden, met inbegrip van de sociale partners in de Unie, op passende wijze worden geraadpleegd.

(51)Teneinde zijn taken uit hoofde van deze verordening effectief te kunnen uitvoeren, moet het Agentschap met andere instellingen, organen, kantoren en agentschappen van de Unie samenwerken op de gebieden die gevolgen hebben voor technische aspecten van de burgerluchtvaart. Het Agentschap moet met name samenwerken met het Europees Agentschap voor chemische stoffen bij het uitwisselen van informatie over de veiligheid van chemische stoffen, hun effect op de veiligheid van de luchtvaart en aanverwante wetenschappelijke en technische aspecten. Met betrekking tot militaire aspecten dient het Agentschap overleg te plegen met het Europees Defensieagentschap.

(52)Het is noodzakelijk passende informatie aan het publiek te verstrekken met betrekking tot het niveau van veiligheid en milieubescherming in de burgerluchtvaart, rekening houdende met Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad en de relevante nationale wetgeving.

(53)Om de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het Agentschap te waarborgen, dient het Agentschap een eigen begroting te krijgen die hoofdzakelijk wordt gefinancierd met een bijdrage van de Unie en tarieven en vergoedingen die worden betaald door de gebruikers van het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Agentschap mag niet worden aangetast door financiële bijdragen die het Agentschap van lidstaten, derde landen of andere entiteiten of personen ontvangt. Op de bijdrage van de Unie en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Europese Unie moet de EU-begrotingsprocedure van toepassing zijn; de Rekenkamer dient de rekeningen te controleren. Om het Agentschap in staat te stellen deel te nemen aan alle relevante toekomstige projecten, moet het de mogelijkheid krijgen subsidies te ontvangen. De inkomsten van het Agentschap moeten vergoedingen omvatten die betaald zijn overeenkomstig Verordening (EU) XXXX/XXX inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, overeenkomstig het beginsel dat de gebruiker betaalt.

(54)Om te garanderen dat het Agentschap kan tegemoetkomen aan de vraag naar de activiteiten die het uitvoert, met name wat betreft certificering en activiteiten in verband met mogelijke overdrachten van bevoegdheden van lidstaten, met inachtneming van gezond financieel beheer, moet in de lijst van het aantal ambten rekening worden gehouden met de vereiste personele middelen om tijdig en op efficiënte wijze tegemoet te komen aan de vraag naar certificering en andere activiteiten van het Agentschap, met inbegrip van de activiteiten die het resultaat zijn van de in de artikelen 53, 54 en 55 bedoelde overdrachten van verantwoordelijkheden. Daartoe moet een reeks indicatoren worden vastgesteld om de werkbelasting en efficiëntie van het Agentschap te meten met betrekking tot de activiteiten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen. Gelet op die indicatoren moet het Agentschap zijn personeelsplanning en beheer van middelen in verband met vergoedingen en tarieven zodanig aanpassen dat het op passende wijze kan reageren op die vraag en op schommelingen in de inkomsten uit tarieven en vergoedingen.

(55)Er moeten passende maatregelen worden genomen om te garanderen dat veiligheidsgevoelige informatie wordt beschermd.

(56)De tarieven en vergoedingen die door het Agentschap in rekening worden gebracht, moeten op transparante, billijke, niet-discriminerende en uniforme wijze worden vastgesteld. Zij mogen het concurrentievermogen van de desbetreffende sector van de Unie niet in gevaar brengen. Bij het vaststellen van die tarieven en vergoedingen moet ook rekening worden gehouden met het vermogen van de betrokken rechtspersonen en natuurlijke personen om te betalen, met name kleine en middelgrote ondernemingen.

(57)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 15 .

(58)Wanneer het noodtoezichtsmechanisme, correctieve acties en vrijwaringsmaatregelen of dwingende redenen van hoogdringendheid dit vereisen, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringsbesluiten op, in gerechtvaardigde gevallen die verband houden met uitzonderingen op de bepalingen van deze verordening.

(59)Teneinde rekening te houden met technische, wetenschappelijke, operationele of veiligheidsbehoeften, door wijziging of aanvulling van de bepalingen inzake luchtwaardigheid, milieubescherming, bemanningsleden, vluchtuitvoeringen, luchtvaartterreinen, ATM/ANS, luchtverkeersleiders, exploitanten uit derde landen, onbemande luchtvaartuigen, toezicht en handhaving, flexibiliteitsbepalingen, boetes en dwangsommen en tarieven en vergoedingen, alsook met eisen die in bijlagen bij deze verordening zijn vastgesteld, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het VWEU aan de Commissie worden gedelegeerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(60)Er moet worden gestreefd naar betrokkenheid van Europese derde landen om de verbetering van de veiligheid van de burgerluchtvaart in heel Europa te garanderen. De landen die met de Unie internationale overeenkomsten hebben gesloten om het acquis van de Unie op het gebied van deze verordening over te nemen en toe te passen, moeten bij de werkzaamheden van het Agentschap worden betrokken, overeenkomstig de voorwaarden die in het kader van die overeenkomsten zijn vastgesteld.

(61)Bij deze verordening worden gemeenschappelijke regels vastgesteld op het gebied van de burgerluchtvaart en wordt de oprichting van het Agentschap bevestigd. Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad 16 moet derhalve worden ingetrokken.

(62)De veranderingen ten gevolge van deze verordening hebben gevolgen voor de toepassing van andere wetgeving van de Unie. Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad 17 , Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad 18 , en Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad 19 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(63)Verordening (EG) nr. 1008/2008 moet worden gewijzigd teneinde rekening te houden met de in de onderhavige verordening vastgestelde mogelijkheid dat het Agentschap de bevoegde autoriteit kan worden voor de afgifte van en het toezicht op Air Operator Certificates. Gezien het toenemende belang van luchtvaartmaatschappijen met operationele basissen in verscheidene lidstaten, hetgeen tot gevolg heeft dat de bevoegde autoriteit voor de exploitatievergunning en de bevoegde autoriteit voor het Air Operator Certificate niet meer noodzakelijk dezelfde zijn, moet ook het efficiënt toezicht op die luchtvaartmaatschappijen worden versterkt. Verordening (EG) nr. 1008/2008 moet derhalve worden gewijzigd om nauwe samenwerking te garanderen tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op het Air Operator Certificate en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de exploitatievergunning.

(64)Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de vaststelling en instandhouding van een hoog en uniform niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart en een hoog en uniform niveau van milieubescherming, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt ten gevolge van het grotendeels transnationale karakter en de complexiteit van de luchtvaart, maar, aangezien geheel Europa binnen de werkingssfeer van deze verordening valt, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Beginselen

Artikel 1

Onderwerp en doelstellingen

1.De belangrijkste doelstelling van deze verordening is de totstandbrenging en instandhouding van een hoog uniform veiligheidsniveau in de burgerluchtvaart in de Unie, samen met een hoog uniform niveau van milieubescherming.

2.Deze verordening heeft voorts tot doel:

(a)een bijdrage te leveren aan het ruimere luchtvaartbeleid van de Unie en aan de verbetering van de algehele prestaties van de burgerluchtvaartsector;

(b)het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal op de onder deze verordening vallende gebieden te faciliteren, een gelijk speelveld tot stand te brengen voor alle actoren op de interne luchtvaartmarkt en het concurrentievermogen van de luchtvaartsector van de Unie te verbeteren;

(c)kostenefficiëntie en doelmatigheid in de regelgevings- en certificeringsprocessen te bevorderen en optimaal gebruik te maken van hulpmiddelen op het nationale niveau en het niveau van de Unie;

(d)op de onder deze verordening vallende gebieden bij te dragen tot het bereiken en instandhouden van een hoog uniform niveau van beveiliging in de burgerluchtvaart;

(e)de lidstaten te helpen bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, door te zorgen voor een gemeenschappelijke interpretatie en een uniforme tenuitvoerlegging van de bepalingen van dat verdrag;

(f)wereldwijd de standpunten van de Unie inzake normen en voorschriften op het gebied van de burgerluchtvaart te bevorderen door te zorgen voor passende samenwerking met derde landen en internationale organisaties;

(g)onderzoek en innovatie te stimuleren, onder meer ook op het gebied van de regelgevings- en certificeringsprocessen;

(h)op alle onder deze verordening vallende gebieden te streven naar technische en operationele interoperabiliteit.

3.De in leden 1 en 2 uiteengezette doelstellingen zullen onder meer worden bereikt door:

(a)de voorbereiding, vaststelling en uniforme toepassing van alle noodzakelijke besluiten;

(b)ervoor te zorgen dat de verklaringen en certificaten die zijn afgegeven in overeenstemming met deze verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen geldig zijn in de hele Unie, zonder verdere voorwaarden;

(c)in overleg met normaliserings- en andere organen uit de sector gedetailleerde technische normen op te stellen die moeten worden gebruikt om aan deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen te voldoen, voor zover van toepassing;

(d)een onafhankelijk Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (het "Agentschap") op te richten;

(e)de uniforme uitvoering van alle noodzakelijke besluiten door de nationale bevoegde luchtvaartautoriteiten en het Agentschap in het kader van hun respectieve bevoegdheidsdomeinen;

(f)de verzameling, analyse en uitwisseling van informatie die een feitelijke basis vormen voor de besluitvorming;

(g)bewustmakings- en promotie-initiatieven te ondernemen, met inbegrip van opleiding, communicatie en verspreiding van relevante veiligheidsinformatie.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.Deze verordening is van toepassing op:

(a)het ontwerp en de vervaardiging van luchtvaartuigen door een natuurlijke persoon of rechtspersoon onder toezicht van het Agentschap of een lidstaat;

(b)het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van luchtvaartuigen, en de bijbehorende producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur, voor zover het luchtvaartuig:

(i)geregistreerd is in een lidstaat, tenzij en voor zover de lidstaat zijn toezichtsverantwoordelijkheden uit hoofde van het Verdrag van Chicago heeft overgedragen aan een derde land en de luchtvaartuigen worden geëxploiteerd door een exploitant uit een derde land;

(ii)geregistreerd is in een derde land en wordt geëxploiteerd door een exploitant die is gevestigd, verblijft of een hoofdkantoor heeft op het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn;

(c)de exploitatie van luchtvaartuigen naar, binnen of vanuit het gemeenschappelijk Europees luchtruim door een exploitant uit een derde land;

(d)het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van apparatuur van luchtvaartterreinen die wordt gebruikt of bestemd is om te worden gebruikt op de onder e) bedoelde luchtvaartterreinen, en het verlenen van grondafhandelingsdiensten en platformbeheersdiensten op die luchtvaartterreinen;

(e)het ontwerp, het onderhoud en de exploitatie van luchtvaartterreinen die gevestigd zijn op het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn, en die:

(i)open staan voor publiek gebruik;

(ii)commercieel luchtvervoer bedienen;

(iii)gebruikt worden voor vluchtuitvoeringen met instrumentnaderings- of vertrekprocedures; en

(iv)beschikken over een verharde startbaan van ten minste 800 m, of uitsluitend worden gebruikt voor helikopters;

(f)het vrijhouden van de omgeving van de onder e) bedoelde luchtvaartterreinen, onverminderd wetgeving van de lidstaten en de Unie inzake milieubescherming en ruimtelijke ordening;

(g)het verlenen van luchtverkeersbeheerdiensten en luchtvaartnavigatiediensten (ATM/ANS) in het gemeenschappelijk Europees luchtruim en het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van systemen en componenten die worden gebruikt bij het verlenen van deze ATM/ANS;

(h)het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen, de motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur daarvan, en de apparatuur om onbemande luchtvaartuigen vanop afstand te besturen, wanneer vluchtuitvoeringen met dergelijke luchtvaartuigen worden verricht in het gemeenschappelijk Europees luchtruim door een exploitant die gevestigd is of verblijft op het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn.

2.Deze verordening is ook van toepassing op het personeel en de organisaties die betrokken zijn bij de in lid 1 bedoelde activiteiten.

3.Deze verordening is niet van toepassing op:

(a)staatsluchtvaartuigen, de producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur daarvan, en het personeel en de organisaties die betrokken zijn bij de activiteiten en diensten die worden verricht door staatsluchtvaartuigen;

(b)luchtvaartterreinen of delen daarvan, alsook apparatuur, personeel en organisaties die worden beheerd en gebruikt door het leger;

(c)ATM/ANS, met inbegrip van de systemen en componenten, het personeel en de organisaties die beschikbaar worden gesteld door het leger;

(d)het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van luchtvaartuigen als vluchtuitvoeringen met die luchtvaartuigen een laag risico inhouden voor de veiligheid van de luchtvaart, zoals vermeld in bijlage I, en het personeel en de organisaties die daarbij zijn betrokken.

Wat het bepaalde onder a) betreft, zien de lidstaten erop toe dat de doelstellingen van deze verordening in acht worden genomen bij het verrichten van activiteiten en diensten door de in dat punt bedoelde staatsluchtvaartuigen. De lidstaten zien er ook op toe dat staatsluchtvaartuigen in voorkomend geval worden gescheiden van andere luchtvaartuigen.

Wat het bepaalde onder d) betreft, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117 teneinde, als dit nodig is in het licht van technische of operationele ontwikkelingen, met name de introductie van nieuwe fabricagetechnieken of nieuwe technologieën, en als dit gerechtvaardigd is in het licht van het lage risico voor de veiligheid van de luchtvaart dat gepaard gaat met vluchtuitvoeringen met de desbetreffende luchtvaartuigen, de volgende in bijlage I vastgestelde criteria te wijzigen:

(i)de data in punt a), onder (i), van die bijlage;

(ii)het gewicht, de snelheid en de beperkingen van het heteluchtvolume als bedoeld in punten e), f), g), h), i) en j) van die bijlage.

4.Een organisatie die verantwoordelijk is voor het ontwerp van een type luchtvaartuig kan de Commissie verzoeken te besluiten dat de bepalingen van deel I van hoofdstuk III van toepassing zijn op het ontwerp, de productie en het onderhoud van dat type luchtvaartuig en op het personeel en de organisaties die betrokken zijn bij deze activiteiten, voor zover:

(a)het desbetreffende type luchtvaartuig onder de werkingssfeer van de punten e), f), g), h) of j) van bijlage I valt;

(b)dat type luchtvaartuig bestemd is voor serieproductie; en

(c)het ontwerp van dat type luchtvaartuig niet is goedgekeurd in overeenstemming met de nationale wetten van een lidstaat.

Op basis van dat verzoek besluit de Commissie, na raadpleging van het Agentschap en de lidstaat waar de betrokken organisatie haar hoofdkantoor heeft, of voldaan is aan de criteria van de eerste alinea. Dat besluit wordt vastgesteld aan de hand van een uitvoeringsbesluit, overeenkomstig de adviesprocedure als bedoeld in artikel 116, lid 2, en wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het Agentschap neemt dat besluit ook op in het in artikel 63 bedoelde register.

Vanaf de datum die is vastgesteld in dat uitvoeringsbesluit worden het ontwerp, de vervaardiging en het onderhoud van het desbetreffende type luchtvaartuig en het personeel en de organisaties die bij deze activiteiten zijn betrokken, uitsluitend geregeld door de bepalingen van deel I van hoofdstuk III en van de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld op basis van die bepalingen. In dat geval zijn de bepalingen van hoofdstukken IV en V met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van deel I van hoofdstuk III ook van toepassing voor het desbetreffende type luchtvaartuig.

5.Onverminderd artikel 8 van Verordening (EU) XXXX/XXX inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (herschikking), zorgen de lidstaten ervoor dat de in lid 3, onder b), van dit artikel bedoelde militaire faciliteiten die openstaan voor algemeen luchtverkeer, en de in lid 3, onder c), van dit artikel bedoelde ATM/ANS die door het leger aan het algemene luchtverkeer worden verleend een veiligheidsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het niveau dat voortvloeit uit de toepassing van de essentiële eisen van bijlagen VII en VIII bij deze verordening.

6.De lidstaten kunnen beslissen de bepalingen van deel I, II, III, V, VI of VII van hoofdstuk III toe te passen op sommige of alle in lid 3, onder a) en c), van dit artikel bedoelde activiteiten en op het personeel en de organisaties die betrokken zijn bij die activiteiten.

In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie en het Agentschap in kennis van zijn voornemen. Die kennisgeving bevat alle relevante informatie, met name:

(a)het deel of de delen die de lidstaat voornemens is toe te passen;

(b)de activiteiten, het personeel en de organisaties in kwestie;

(c)de redenen voor het voorgenomen besluit; en

(d)de datum waarop het voorgenomen besluit van toepassing wordt.

Na raadpleging van het Agentschap beslist de Commissie, in het licht van de kenmerken van de activiteiten, het personeel en de organisaties in kwestie, het doel en de inhoud van de bepalingen van het aangemelde deel of de aangemelde delen, of de bepalingen in kwestie effectief kunnen worden toegepast en, in voorkomend geval, onder welke voorwaarden. Die beslissing wordt vastgesteld aan de hand van een uitvoeringsbesluit, overeenkomstig de adviesprocedure als bedoeld in artikel 116, lid 2, en wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het Agentschap neemt dat besluit op in het in artikel 63 bedoelde register.

De betrokken lidstaat mag de bepalingen van het deel of de delen die bij de Commissie zijn aangemeld pas toepassen na een positief besluit van de Commissie en, voor zover relevant, na zich ervan te hebben vergewist dat de aan dat besluit verbonden voorwaarden zijn vervuld. In dat geval worden de activiteiten, het personeel en de organisaties in kwestie vanaf de datum die in het besluit van de lidstaat is gespecificeerd uitsluitend gereguleerd door die bepalingen en door de bepalingen van de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. In dat geval zijn de bepalingen van de hoofdstukken IV en V met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van het aangemelde deel of de aangemelde delen op de activiteiten, het personeel en de organisaties, eveneens van toepassing.

De Commissie, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat werken samen met het oog op de toepassing van dit lid.

De lidstaten kunnen beslissen om de besluiten die zij krachtens dit lid hebben vastgesteld, in te trekken. In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie en het Agentschap daarvan in kennis. Die kennisgeving wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, en het Agentschap neemt ze op in het register dat is opgezet overeenkomstig artikel 63. De betrokken lidstaat voorziet in een passende overgangsperiode.

7.Als een luchtvaartterrein niet meer dan 10 000 passagiers per jaar en niet meer dan 850 vrachtbewegingen per jaar afhandelt, kunnen de lidstaten beslissen het ontwerp, het onderhoud en de exploitatie van dat luchtvaartterrein en de apparatuur die op dat luchtvaartterrein wordt gebruikt, vrij te stellen van de bepalingen van deze verordening, voor zover die vrijstelling de naleving van de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen niet in gevaar brengt.

In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie en het Agentschap aan de hand van een met redenen omkleed schrijven in kennis van zijn voornemen om een dergelijk besluit te nemen. Die kennisgeving moet alle relevante informatie over het voorgenomen besluit bevatten.

Na raadpleging van het Agentschap besluit de Commissie of de voorwaarden van de eerste alinea zijn vervuld. Die beslissing wordt vastgesteld aan de hand van een uitvoeringsbesluit, overeenkomstig de adviesprocedure als bedoeld in artikel 116, lid 2, en wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het Agentschap neemt dat besluit op in het bij artikel 63 opgezette register.

De betrokken lidstaat keurt het voorgenomen besluit pas goed na een positief besluit van de Commissie. In dat geval worden het ontwerp, het onderhoud en de exploitatie van het desbetreffende luchtvaartterrein en de apparatuur van dat luchtvaartterrein vanaf de datum die in het besluit van de lidstaat is gespecificeerd niet meer gereguleerd door de bepalingen van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

De lidstaten onderzoeken jaarlijks de verkeerscijfers van de luchtvaartterreinen die zij overeenkomstig deze alinea hebben vrijgesteld. Als uit dat onderzoek blijkt dat een van die luchtvaartterreinen gedurende drie opeenvolgende jaren meer dan 10 000 passagiers en meer dan 850 vrachtbewegingen per jaar heeft afgehandeld, trekt de betrokken lidstaat de vrijstelling van dat luchtvaartterrein in. In dat geval stelt zij de Commissie en het Agentschap daarvan in kennis. Die kennisgeving van de intrekking van de vrijstelling wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, en het Agentschap neemt ze op in het bij artikel 63 opgezette register.

De bepalingen van deze alinea hebben geen betrekking op de vrijstellingen die krachtens artikel 4, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 216/2008 door lidstaten zijn verleend. De besluiten tot vaststelling van die vrijstellingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, en het Agentschap neemt ze op in het bij artikel 63 opgezette register.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)"toezicht": de permanente verificatie, door of namens de bevoegde autoriteit, van de blijvende naleving van de eisen op basis waarvan een certificaat is afgegeven of een verklaring is ingediend;

(2)"Verdrag van Chicago": het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en de bijlagen daarbij, ondertekend te Chicago op 7 december 1944;

(3)"product": een luchtvaartuig, motor of propeller;

(4)"onderdeel": elk onderdeel van een luchtvaartuig, behalve een motor of propeller;

(5)"ATM/ANS-componenten": componenten als gedefinieerd in artikel 2, lid 19, van Verordening (EU) XXXX/XXX 20 ;

(6)"certificering": elke overeenkomstig deze verordening en op basis van een passende beoordeling verstrekte erkenning dat een organisatie, persoon, product, onderdeel, niet-geïnstalleerde apparatuur, luchtvaartterrein, apparatuur van een luchtvaartterrein, ATM/ANS-systeem, ATM/ANS-component of vluchtnabootser voldoet aan de toepasselijke eisen van deze verordening en van de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, via de afgifte van een certificaat waarin de naleving wordt erkend;

(7)"verklaring": een schriftelijke uiteenzetting die overeenkomstig deze verordening en uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van een rechtspersoon of natuurlijke persoon wordt opgesteld en die bevestigt dat de toepasselijke eisen van deze verordening en van de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen met betrekking tot een organisatie, persoon, product, onderdeel, niet-geïnstalleerde apparatuur, luchtvaartterrein, apparatuur van een luchtvaartterrein, ATM/ANS-systeem of ATM/ANS-component zijn nageleefd;

(8)"gekwalificeerde instantie": een geaccrediteerde rechtspersoon of natuurlijke persoon aan wie uit hoofde van deze verordening specifieke certificerings- of toezichtstaken zijn toegewezen door en onder de controle en verantwoordelijkheid van het Agentschap of een nationale bevoegde autoriteit;

(9)"certificaat": een certificaat, goedkeuring, licentie, vergunning, attest of ander document dat is afgegeven als resultaat van een certificering en waarin de naleving van de toepasselijke eisen wordt erkend;

(10)"exploitant": een rechtspersoon of natuurlijke persoon die één of meer luchtvaartuigen of één of meer luchtvaartterreinen exploiteert of voornemens is te exploiteren;

(11)"vluchtnabootser": elk type toestel waarmee vliegsituaties worden gesimuleerd op de grond, met inbegrip van vliegsimulatoren, toestellen voor vliegopleiding, toestellen voor opleiding in vlieg- en navigatieprocedures, en basisinstrumenttrainingstoestellen;

(12)"luchtvaartterrein": een gedefinieerd gebied, op het land of op het water, op een vaste, vaste offshore of drijvende structuur, met inbegrip van alle gebouwen, installaties en apparatuur in dat gebied, dat geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt voor aankomst, vertrek en grondbewegingen van luchtvaartuigen;

(13)"luchtvaartterreinapparatuur": alle apparaten, toestellen, accessoires, softwareprogramma’s of toebehoren die gebruikt worden voor of bestemd zijn om te worden gebruikt voor de exploitatie van luchtvaartuigen op een luchtvaartterrein;

(14)"luchtvaartterreinplatform": een afgebakende zone van een luchtvaartterrein die bestemd is om passagiers, post of vracht aan of van boord van luchtvaartuigen te brengen, brandstof te tanken of luchtvaartuigen te parkeren of te onderhouden;

(15)"platformbeheersdienst": een dienst die wordt verleend om de activiteiten en bewegingen van luchtvaartuigen en voertuigen op een luchtvaartterreinplatform te regelen;

(16)"ATM/ANS": de functies en diensten op het gebied van luchtverkeersbeheer, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 10, van Verordening (EU) XXXX/XXX, de luchtvaartnavigatiediensten die gedefinieerd zijn in artikel 2, lid 4, van die verordening, met inbegrip van de in artikel 17 van die verordening bedoelde netwerkfuncties en -diensten, en de diensten die bestaan uit het voortbrengen, verwerken, formatteren en verstrekken van gegevens aan het algemene luchtverkeer met het oog op een veilige luchtvaartnavigatie;

(17)"ATM/ANS-systeem": elke combinatie van systemen, als gedefinieerd in artikel 2, lid 33, van Verordening (EU) XXXX/XXX;

(18)"ATM-masterplan": het in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) XXXX/XXX bedoelde document;

(19)"vluchtinformatiedienst": een dienst die wordt verleend ten behoeve van het verstrekken van adviezen en informatie die nuttig zijn voor de veilige en efficiënte uitvoering van vluchten;

(20)"algemeen luchtverkeer": alle bewegingen van burgerluchtvaartuigen en staatsluchtvaartuigen die worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO);

(21)"internationale normen en aanbevolen praktijken": internationale normen en aanbevolen praktijken die door de ICAO zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag van Chicago;

(22)"grondafhandelingsdienst": een dienst die verleend wordt op luchtvaartterreinen en die bestaat uit met de veiligheid verband houdende activiteiten op de gebieden administratieve dienstverlening en toezicht op de grond, passagiersafhandeling, bagageafhandeling, vracht- en postafhandeling, platformafhandeling, diensten voor luchtvaartuigen, brandstof- en olieafhandeling, onderhoud van luchtvaartuigen, operationele gronddiensten en administratieve diensten ten behoeve van de bemanning, vervoer op de grond en catering;

(23)"commercieel luchtvervoer": een vluchtuitvoering om passagiers, vracht of post tegen vergoeding of andere beloning te vervoeren tussen twee verschillende luchtvaartterreinen;

(24)"veiligheidsprestatie": een verwezenlijking van een lidstaat, de Unie of een organisatie op het gebied van de veiligheid, zoals gedefinieerd in hun veiligheidsprestatiedoelstellingen en veiligheidsprestatie-indicatoren;

(25)"veiligheidsprestatie-indicator": een parameter die wordt gebruikt om de veiligheidsprestaties te monitoren en te beoordelen;

(26)"veiligheidsprestatiedoelstelling": een geplande of voorgenomen doelstelling voor de naleving van de veiligheidsprestatie-indicatoren gedurende een bepaalde periode;

(27)"luchtvaartuig": een machine die in de atmosfeer kan worden gehouden door andere reacties van de lucht dan die tussen de lucht en het aardoppervlak;

(28)"niet-geïnstalleerde apparatuur": alle apparaten die aan boord van een luchtvaartuig worden meegenomen maar niet in het luchtvaartuig zijn geïnstalleerd en die gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid;

(29)"onbemand luchtvaartuig": een luchtvaartuig waarmee vluchten worden uitgevoerd of dat ontworpen is om vluchten uit te voeren zonder piloot aan boord;

(30)"apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen": alle uitrusting, apparatuur, toebehoren, software of accessoires die noodzakelijk zijn voor veilige vluchtuitvoeringen met een onbemand luchtvaartuig;

(31)"in een lidstaat geregistreerde luchtvaartuigen" of "in een derde land geregistreerde luchtvaartuigen": luchtvaartuigen die zijn geregistreerd overeenkomstig de internationale normen en aanbevolen praktijken van bijlage 7 bij het Verdrag van Chicago, met de titel "Aircraft Nationality and Registration Marks" (nationaliteit en registratiekentekens van luchtvaartuigen);

(32)"staatsluchtvaartuigen": luchtvaartuigen die worden ingezet voor militaire, douane-, politie-, opsporings- en reddings-, brandbestrijdings-, kustbewakings- of soortgelijke activiteiten of diensten onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een lidstaat, welke in het algemeen belang worden verricht door een orgaan waaraan overheidsbevoegdheden zijn verleend;

(33)"gemeenschappelijk Europees luchtruim": het luchtruim van het territorium waarop de verdragen van toepassing zijn, alsmede elk ander luchtruim waarin de lidstaten Verordening (EU) XXXX/XXX toepassen in overeenstemming met artikel 1, lid 4, van die verordening;

(34)"nationale bevoegde autoriteit": een of meer entiteiten die door een lidstaat zijn aangewezen en die de nodige bevoegdheden en toegewezen verantwoordelijkheden hebben om de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken uit te voeren overeenkomstig deze verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis daarvan zijn vastgesteld.

Artikel 4

Beginselen voor maatregelen uit hoofde van deze verordening

1.Als de lidstaten, de Commissie en het Agentschap maatregelen nemen uit hoofde van deze verordening, moeten deze:

(a)in overeenstemming zijn met de stand van de techniek en de beste praktijken op het gebied van de luchtvaart, en rekening houden met de wereldwijde ervaring op luchtvaartgebied en de wetenschappelijke vooruitgang op de desbetreffende gebieden;

(b)voortbouwen op de beste beschikbare gegevens en analyses;

(c)het mogelijk maken onmiddellijk te reageren op vaststaande oorzaken van ongevallen, ernstige incidenten en intentionele inbreuken op de beveiliging;

(d)rekening houden met de onderlinge samenhang tussen de verschillende gebieden van de luchtvaartveiligheid, en tussen de luchtvaartveiligheid en andere technische domeinen van de luchtvaartregelgeving;

(e)waar mogelijk op doelgerichte wijze eisen vaststellen, waarbij verschillende mogelijkheden worden geboden om deze eisen na te leven;

(f)samenwerking en een efficiënt gebruik van hulpbronnen bevorderen tussen de autoriteiten op het niveau van de EU en de lidstaten.

(g)niet-bindende maatregelen nemen, met inbegrip van acties ter bevordering van de veiligheid, indien mogelijk;

(h)rekening houden met de internationale verplichtingen op het gebied van de burgerluchtvaart in de Unie en de lidstaten.

2.De uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen moeten zijn afgestemd op elke specifieke activiteit waarop zij betrekking hebben en evenredig zijn met de aard en het risico van die activiteit. Bij het voorbereiden en opstellen van dergelijke maatregelen houden de lidstaten, de Commissie en het Agentschap, voor zover passend voor de desbetreffende activiteit, rekening met:

(a)de vraag of andere personen dan de bemanning aan boord worden meegenomen, en met name of de vluchtuitvoering openstaat voor leden van het publiek;

(b)de mate waarin derde partijen of eigendommen op de grond in gevaar kunnen worden gebracht door de activiteit;

(c)de complexiteit en de prestaties van het luchtvaartuig in kwestie;

(d)het doel van de vlucht en de aard van het gebruikte luchtruim;

(e)het type, de schaal en de complexiteit van de vluchtuitvoering of activiteit, met inbegrip van, voor zover relevant, de omvang en het type van het verkeer dat wordt afgehandeld door de verantwoordelijke organisatie of persoon;

(f)de mate waarin de personen die gevolgen ondervinden van de aan de vluchtuitvoering verbonden risico’s, deze risico's kunnen beoordelen en controleren;

(g)de resultaten van certificerings- en toezichtsactiviteiten uit het verleden.

HOOFDSTUK II

Het beheer van de veiligheid van de luchtvaart

Artikel 5

Het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart

1.Na raadpleging van het Agentschap zorgt de Commissie voor de vaststelling, publicatie en, indien nodig, actualisering van een document waarin de werking van het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart wordt beschreven; dat document bevat de regels, activiteiten en processen die worden gebruikt om de veiligheid van de burgerluchtvaart in de Unie te beheren overeenkomstig deze verordening (het "Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart").

2.In het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart wordt minstens het volgende beschreven:

(a)het Europese luchtvaartveiligheidsbeleid, met de bijbehorende doelstellingen en middelen,

(b)het risicobeheer van het Europese luchtvaartveiligheidsbeleid;

(c)de waarborging van het Europese luchtvaartveiligheidsbeleid;

(d)de bevordering van het Europese luchtvaartveiligheidsbeleid.

In het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart moet ook een beschrijving worden gegeven van het proces voor de ontwikkeling, vaststelling, actualisering en tenuitvoerlegging van het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart, als bedoeld in artikel 6. De lidstaten en de relevante belanghebbenden worden hier van nabij bij betrokken.

Artikel 6

Het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart

1.Het Agentschap zorgt voor de ontwikkeling, vaststelling, publicatie en minstens jaarlijkse actualisering van een Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart. Op basis van de beoordeling van relevante veiligheidsinformatie moeten in het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart de belangrijkste risico's voor de veiligheid van het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart worden vermeld en de maatregelen worden uiteengezet die nodig zijn om deze risico's te beperken.

2.Het Agentschap stelt een specifiek overzicht van veiligheidsrisico's op, waarin de in lid 1 vermelde veiligheidsrisico's worden gedocumenteerd, en houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van daarmee verband houdende risicobeperkende maatregelen door de betrokken partijen, met inbegrip van, voor zover passend, het vaststellen van indicatoren van veiligheidsprestaties.

3.Rekening houdend met de doelstellingen die zijn uiteengezet in artikel 1 wordt in het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart een aanvaardbaar niveau van veiligheidsprestaties in de Unie beschreven; de lidstaten, de Commissie en het Agentschap moeten samen streven naar de totstandbrenging van dat niveau.

Artikel 7

Nationaal programma voor de veiligheid van de luchtvaart

1.Elke lidstaat stelt een nationaal programma voor de veiligheid van de luchtvaart op voor het beheer van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende activiteiten die verband houden met de veiligheid van de burgerluchtvaart (het "nationaal programma voor de veiligheid van de luchtvaart"). Het programma dient in verhouding te staan tot de omvang en complexiteit van die activiteiten en dient coherent te zijn met het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart.

2.Het nationaal programma voor de veiligheid van de luchtvaart heeft ten minste betrekking op:

(a)het luchtvaartveiligheidsbeleid, met de bijbehorende doelstellingen en middelen;

(b)het beheer van de risico's voor de luchtvaartveiligheid;

(c)de waarborging van de luchtvaartveiligheid;

(d)de bevordering van de luchtvaartveiligheid.

3.Rekening houdende met de doelstellingen die zijn uiteengezet in artikel 1 en het aanvaardbaar niveau van veiligheidsprestaties als bedoeld in artikel 6, lid 3, wordt in het nationaal programma voor de veiligheid van de luchtvaart een aanvaardbaar niveau van veiligheidsprestaties vermeld dat op nationaal niveau moet worden bereikt voor wat betreft de luchtvaartactiviteiten die onder de verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat vallen.

Artikel 8

Nationaal plan voor de veiligheid van de luchtvaart

1.Het nationaal programma voor de veiligheid van de luchtvaart dient vergezeld te gaan van een nationaal plan voor de veiligheid van de luchtvaart. Op basis van de beoordeling van relevante veiligheidsinformatie moet elke lidstaat in dat plan de belangrijkste risico's voor de veiligheid van zijn nationaal burgerluchtvaartsysteem vermelden en de maatregelen uiteenzetten die nodig zijn om deze risico's te beperken.

2.Het nationaal plan voor de veiligheid van de luchtvaart bevat de in het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart geïdentificeerde risico’s en acties die relevant zijn voor de betrokken lidstaat. De lidstaten stellen het Agentschap in kennis van de in het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart geïdentificeerde risico’s en acties die zij niet relevant achten voor hun nationaal systeem voor de veiligheid van de luchtvaart en van de redenen daarvoor.

HOOFDSTUK III

ESSENTIËLE EISEN

Deel I

Luchtwaardigheid en milieubescherming

Artikel 9

Essentiële eisen

De in artikel 2, lid 1, onder a) en b), bedoelde luchtvaartuigen en de motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur daarvan moeten in overeenstemming zijn met de in bijlage II uiteengezette essentiële luchtwaardigheidseisen en, wat geluid en emissies betreft, de in bijlage III uiteengezette essentiële eisen met betrekking tot de milieuverenigbaarheid van producten.

Artikel 10

Naleving

1.Wat de in artikel 2, lid 1, onder b), punt (i) bedoelde luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur betreft, wordt de naleving van artikel 9 gegarandeerd overeenkomstig de artikelen 11 tot en met 16.

2.Wat de in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde luchtvaartuigen en hun motoren, propellers en onderdelen betreft, wordt de naleving van artikel 9 gegarandeerd overeenkomstig de artikelen 11, 12 en 15, lid 1.

Artikel 11

Ontwerp van producten

Het ontwerp van producten is onderworpen aan certificering, op basis waarvan een typecertificaat wordt afgegeven. Wijzigingen van dat typecertificaat zijn eveneens onderworpen aan certificering; voor dergelijke wijzigingen wordt een wijzigingscertificaat afgegeven, met inbegrip van aanvullende typecertificaten. Reparatieontwerpen zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een goedkeuring wordt afgegeven.

Die typecertificaten, wijzigingscertificaten en goedkeuringen van reparatieontwerpen worden afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat het ontwerp van het product beantwoordt aan de typecertificeringsbasis die is vastgesteld overeenkomstig de gedelegeerde handeling die vermeld is in artikel 18, lid 1, onder a), punt (i), en als het ontwerp van het product geen kenmerken vertoont die tot gevolg hebben dat het product onverenigbaar is met het milieu of niet veilig kan worden gebruikt.

Die typecertificaten, wijzigingscertificaten en goedkeuringen van reparatieontwerpen kunnen ook worden afgegeven zonder een dergelijke aanvraag, door een organisatie die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 15 en die het recht heeft gekregen om dergelijke certificaten of goedkeuringen af te geven overeenkomstig de in artikel 18, lid 1, onder k), bedoelde gedelegeerde handeling, voor zover die organisatie heeft vastgesteld dat het ontwerp van het product beantwoordt aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de tweede alinea.

Er is geen afzonderlijk typecertificaat vereist voor het ontwerp van motoren en propellers die overeenkomstig dit artikel zijn gecertificeerd als onderdeel van het ontwerp van een luchtvaartuig.

Artikel 12

Ontwerp van onderdelen

Tenzij anders bepaald in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 18 zijn vastgesteld, is het ontwerp van onderdelen onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, indien de aanvrager heeft aangetoond dat het ontwerp van het onderdeel voldoet aan de certificeringsbasis die is vastgesteld overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), punt (ii).

Dat certificaat kan ook worden afgegeven zonder een dergelijke aanvraag, door een organisatie die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 15 en die het recht heeft gekregen om dergelijke certificaten of goedkeuringen af te geven overeenkomstig de in artikel 18, lid 1, onder k), bedoelde gedelegeerde handeling, voor zover die organisatie heeft vastgesteld dat het ontwerp van het onderdeel beantwoordt aan de certificeringsbasis die is vastgesteld overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), punt (ii).

Er is geen afzonderlijk typecertificaat vereist voor het ontwerp van onderdelen die overeenkomstig artikel 11 zijn gecertificeerd als onderdeel van het ontwerp van een product.

Artikel 13

Ontwerp van niet-geïnstalleerde apparatuur

Indien dit bepaald is in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 18 zijn vastgesteld, is het ontwerp van niet-geïnstalleerde apparatuur onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, indien de aanvrager heeft aangetoond dat het ontwerp van de niet-geïnstalleerde apparatuur voldoet aan de certificeringsbasis die is vastgesteld overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), punt (ii).

Dat certificaat mag ook worden afgegeven zonder dat er een aanvraag is gedaan, door een overeenkomstig artikel 15 goedgekeurde organisatie waaraan het recht is verleend om die certificaten af te geven overeenkomstig de in artikel 18, lid 1, onder k), bedoelde gedelegeerde handelingen, als die organisatie heeft vastgesteld dat het ontwerp van de niet-geïnstalleerde apparatuur beantwoordt aan de overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), punt (ii), vastgestelde certificeringsgrondslag.

Artikel 14

Individuele luchtvaartuigen

Individuele luchtvaartuigen zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat van luchtwaardigheid en, indien bepaald in de krachtens artikel 18 vastgestelde gedelegeerde handelingen, een geluidscertificaat wordt afgegeven.

Deze certificaten worden afgegeven op aanvraag, indien de aanvrager heeft aangetoond dat het luchtvaartuig beantwoordt aan het ontwerp dat is gecertificeerd overeenkomstig artikel 11, en indien op veilige en met het milieu verenigbare wijze vluchtuitvoeringen kunnen worden verricht met het luchtvaartuig.

Artikel 15

Organisaties

1.Tenzij anders bepaald in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 18 zijn vastgesteld, zijn organisaties die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp en de vervaardiging van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur onderworpen aan certificering, op basis waarvan een goedkeuring wordt afgegeven.

Die goedkeuring wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 18 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 9 vermelde essentiële eisen te garanderen. In de goedkeuring worden de aan de organisatie verleende rechten en het toepassingsgebied van de goedkeuring vermeld.

2.Tenzij anders bepaald in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 18 zijn vastgesteld, zijn organisaties die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud en het beheer van de blijvende luchtwaardigheid van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur onderworpen aan certificering, op basis waarvan een goedkeuring wordt afgegeven.

Die goedkeuring wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 18 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 9 vermelde essentiële eisen te garanderen. In de goedkeuring worden de aan de organisatie verleende rechten en het toepassingsgebied van de goedkeuring vermeld.

3.Indien dit bepaald is in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 18 zijn vastgesteld, zijn organisaties die betrokken zijn bij de opleiding van het in artikel 16 vermelde personeel onderworpen aan certificering, op basis waarvan een goedkeuring wordt afgegeven.

Die goedkeuring wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 18 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 9 vermelde essentiële eisen te garanderen. In de goedkeuring worden de aan de organisatie verleende rechten en het toepassingsgebied van de goedkeuring vermeld.

Artikel 16

Personeel

Indien dit bepaald is in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 18 zijn vastgesteld, is het personeel dat verantwoordelijk is voor de vrijgave van een product, onderdeel of niet-geïnstalleerde apparatuur na onderhoud onderworpen aan certificering, op basis waarvan een vergunning wordt afgegeven.

Die vergunning wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij in staat is zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met zijn rechten, overeenkomstig de in artikel 9 vermelde essentiële eisen. In de vergunning worden de aan het personeel verleende rechten en het toepassingsgebied van de vergunning vermeld.

Artikel 17

Afwijkingen

1.In afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, voor zover van toepassing:

(a)mag de overeenstemming van het ontwerp van producten en het ontwerp van onderdelen met de in artikel 9 vermelde toepasselijke essentiële eisen worden beoordeeld zonder afgifte van een certificaat, indien de krachtens artikel 18 vastgestelde gedelegeerde handelingen hierin voorzien. In dat geval worden in die gedelegeerde handelingen de voorwaarden en procedures voor een dergelijke beoordeling vastgesteld. In die gedelegeerde handelingen kan worden bepaald dat de organisatie die verantwoordelijk is voor het ontwerp en de vervaardiging van die producten en onderdelen toestemming krijgt om een verklaring in te dienen betreffende de overeenstemming van het ontwerp van de producten en het ontwerp van de onderdelen met die essentiële eisen en met de gedetailleerde specificaties die zijn vastgesteld overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld krachtens artikel 18, lid 1, onder (i), teneinde de overeenstemming van die ontwerpen met die essentiële eisen te garanderen;

(b)mag een beperkt typecertificaat worden afgegeven als het ontwerp van een luchtvaartuig niet beantwoordt aan de in artikel 9 vermelde essentiële eisen. In dat geval wordt dat certificaat afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat het ontwerp van het luchtvaartuig beantwoordt aan de specifieke luchtwaardigheidsspecificaties die zijn vastgesteld overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld krachtens artikel 18, lid 1, onder a), punt (iii), en dat het ontwerp van het luchtvaartuig passend is voor wat betreft de luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid, in het licht van het geplande gebruik van het luchtvaartuig.

2.In afwijking van de artikelen 9, 10 en 14, voor zover van toepassing:

(a)wordt overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 18 zijn vastgesteld, een beperkt luchtwaardigheidscertificaat of een beperkt geluidscertificaat afgegeven voor luchtvaartuigen waarvan het ontwerp ofwel onderworpen is aan een verklaring overeenkomstig lid 1, onder a), ofwel waarvoor een beperkt typecertificaat is afgegeven overeenkomstig lid 1, onder b). In dat geval worden die certificaten afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat het luchtvaartuig beantwoordt aan dat ontwerp en in zodanige staat verkeert dat het op veilige en met het milieu verenigbare wijze kan worden geëxploiteerd;

(b)kan overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 18 zijn vastgesteld, een vliegvergunning worden afgegeven om vluchtuitvoeringen mogelijk te maken met een luchtvaartuig dat niet beschikt over een geldig luchtwaardigheidscertificaat of geldig beperkt luchtwaardigheidscertificaat. In dat geval wordt een dergelijke vliegvergunning afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat het luchtvaartuig in staat is veilig een elementaire vlucht uit te voeren.

De vliegvergunning kan ook worden afgegeven zonder een dergelijke aanvraag, door een organisatie die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 15 en die het recht heeft gekregen om dergelijke vliegvergunningen af te geven overeenkomstig de in artikel 18, lid 1, onder k), bedoelde gedelegeerde handeling, voor zover die organisatie heeft vastgesteld dat het luchtvaartuig in staat is veilig een elementaire vlucht uit te voeren.

Er zijn passende beperkingen van toepassing op de vliegvergunning, zoals bepaald in die gedelegeerde handelingen, met name om de veiligheid van derde partijen te beschermen.

Artikel 18

Gedelegeerde bevoegdheden

1.Wat de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), bedoelde luchtvaartuigen en hun motoren, onderdelen, propellers en niet-geïnstalleerde apparatuur betreft, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117, teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:

(a)de voorwaarden waaraan het Agentschap moet voldoen om, overeenkomstig artikel 66, het volgende vast te stellen en mee te delen aan een aanvrager:

(i)de typecertificeringsgrondslag voor een product met het oog op de typecertificering als bedoeld in artikel 11 en artikel 17, lid 1, onder b);

(ii)de certificeringsgrondslag voor een onderdeel of niet-geïnstalleerde apparatuur met het oog op de certificering als bedoeld in de artikelen 12 en 13;

(iii)de specificaties inzake luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid die van toepassing zijn op luchtvaartuigen die in aanmerking komen voor een beperkt luchtwaardigheidscertificaat of beperkt geluidscertificaat, zoals vermeld in artikel 17, lid 2, onder a);

(b)de voorwaarden waaraan het Agentschap moet voldoen om verplichte informatie af te geven en te verspreiden, overeenkomstig artikel 66, teneinde de blijvende luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van producten te garanderen, alsmede de voorwaarden voor alternatieve wijzen van naleving van deze verplichte informatie;

(c)de voorwaarden voor de naleving van de in artikel 9 bedoelde essentiële eisen door de in artikel 2, lid 1, onder b), punt (ii), bedoelde luchtvaartuigen;

(d)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in de artikelen 11, 12, 13, 14, 17, lid 1, onder b), en artikel 17, lid 2, bedoelde certificaten, met inbegrip van:

(i)de voorwaarden voor de situaties waarin die certificaten al dan niet vereist zijn, teneinde de in artikel 1 uiteengezette doelstellingen te bereiken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit;

(ii)de voorwaarden voor de geldigheidsduur van die certificaten en voor de verlenging van die certificaten in het geval de duur ervan beperkt is;

(iii)de voorwaarden voor de afgifte en het gebruik van de in artikel 17, lid 2, onder a), bedoelde beperkte luchtwaardigheidscertificaten en beperkte geluidscertificaten;

(iv)de voorwaarden voor de afgifte en het gebruik van de in artikel 17, lid 2, onder b), bedoelde vliegvergunningen;

(v)de vluchtgeschiktheidsgegevens, met inbegrip van:

de minimumsyllabus inzake opleidingen voor typebevoegdverklaringen voor onderhoudscertificeringspersoneel;

de minimumsyllabus inzake opleidingen voor typebevoegdverklaringen voor piloten en de referentiegegevens voor de objectieve kwalificatie van de bijbehorende simulatoren;

de basisminimumuitrustingslijst, voor zover van toepassing;

de gegevens over het type luchtvaartuig die relevant zijn voor cabinebemanningsleden;

aanvullende specificaties om de naleving van deel III van dit hoofdstuk te garanderen;

(vi)de voorwaarden voor het onderhoud van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur;

(vii)de voorwaarden voor het beheer van de blijvende luchtwaardigheid van luchtvaartuigen;

(e)aanvullende luchtwaardigheidseisen voor producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur waarvan het ontwerp al is gecertificeerd, die nodig zijn om de blijvende luchtwaardigheid en de veiligheidsverbeteringen te ondersteunen;

(f)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 15 bedoelde goedkeuringen, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin dergelijke vergunningen vereist zijn of niet vereist zijn, al naargelang van toepassing, teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit;

(g)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 16 bedoelde vergunningen, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin dergelijke vergunningen vereist zijn, teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit;

(h)de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de overeenkomstig dit deel afgegeven certificaten en van de organisaties die verklaringen hebben ingediend overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder a);

(i)de voorwaarden voor de vaststelling van de gedetailleerde specificaties die van toepassing zijn op het ontwerp van producten en onderdelen die onderworpen zijn aan een verklaring overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder a);

(j)de voorwaarden en procedures om, overeenkomstig 17, lid 1, onder a), de luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van het ontwerp van producten en het ontwerp van onderdelen te beoordelen zonder dat het nodig is een certificaat af te geven, met inbegrip van de exploitatievoorwaarden en -beperkingen;

(k)de voorwaarden waaronder organisaties waaraan een organisatiegoedkeuring is afgegeven overeenkomstig artikel 15, het recht kunnen krijgen om de in de artikelen 11, 12, 13 en artikel 17, lid 2, onder b), bedoelde certificaten af te geven;

(l)de voorwaarden voor de aanvaarding van certificaten, informatie over de blijvende luchtwaardigheid en andere documenten die verband houden met de luchtwaardigheid die zijn afgegeven overeenkomstig de wetten van een derde land, met het oog op de toepassing van artikel 57.

2.Wat betreft de luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), bedoelde luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur is de Commissie gemachtigd om, door middel van gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 117, bijlage II en bijlage III te wijzigen of aan te vullen als dit nodig is wegens technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of bewijsmateriaal op het gebied van luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid, teneinde en voor zover nodig de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen te bereiken.

Deel II

Bemanningsleden

Artikel 19

Essentiële eisen

Piloten en cabinebemanningsleden die betrokken zijn bij vluchtuitvoeringen met de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde luchtvaartuigen, alsmede vluchtnabootsers, personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van deze piloten en cabinebemanningsleden, moeten voldoen aan de essentiële eisen die zijn uiteengezet in bijlage IV.

Artikel 20

Piloten

1.Tenzij anders bepaald in de krachtens artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handelingen, zijn piloten onderworpen aan certificering, op basis waarvan een bewijs van bevoegdheid als piloot en een medische verklaring worden afgegeven die geschikt zijn voor de te verrichten vluchtuitvoering.

2.Een bewijs van bevoegdheid als piloot wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij of zij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 19 vermelde essentiële eisen inzake theoretische kennis, praktische vaardigheden, taalvaardigheid en ervaring te garanderen.

3.Een medische verklaring wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij of zij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 19 vermelde essentiële eisen inzake medische geschiktheid te garanderen.

4.In het bewijs van bevoegdheid als piloot en de medische verklaring wordt vermeld welke rechten aan de piloot worden verleend.

Artikel 21

Cabinebemanning

Cabinebemanningsleden die betrokken zijn bij commercieel luchtvervoer zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een attest wordt afgegeven.

Indien dit bepaald is in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 25 zijn vastgesteld, zijn cabinebemanningsleden die betrokken zijn bij andere dan commerciële luchtvervoersactiviteiten eveneens onderworpen aan certificering, op basis waarvan een attest wordt afgegeven.

Die attesten worden afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij of zij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 19 vermelde essentiële eisen inzake theoretische kennis, praktische vaardigheden en medische geschiktheid te garanderen.

Artikel 22

Opleidingsorganisaties en luchtvaartgeneeskundige centra

Tenzij anders bepaald in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 25 zijn vastgesteld, zijn organisaties voor de opleiding van piloten en cabinebemanningsleden en luchtvaartgeneeskundige centra onderworpen aan certificering, op basis waarvan een goedkeuring wordt afgegeven.

Die goedkeuring wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 19 vermelde essentiële eisen te garanderen.

In de goedkeuring worden de aan de organisatie verleende rechten vermeld.

Artikel 23

Vluchtnabootsers

Tenzij anders bepaald in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 25 zijn vastgesteld, is elke vluchtnabootser die wordt gebruikt voor de opleiding van piloten onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat het toestel voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 19 vermelde essentiële eisen te garanderen.

Artikel 24

Instructeurs en examinatoren

Tenzij anders bepaald in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 25 zijn vastgesteld, zijn de personen die verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van vliegopleiding, opleiding in vluchtnabootsers of opleiding van cabinebemanningsleden, of voor het beoordelen van de vaardigheden van piloten of cabinebemanningsleden, alsmede luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen, onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij of zij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 19 vermelde essentiële eisen te garanderen.

In het certificaat worden de verleende rechten vermeld.

Artikel 25

Gedelegeerde bevoegdheden

1.Voor piloten en cabinebemanningsleden die betrokken zijn bij vluchtuitvoeringen met in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde luchtvaartuigen, alsmede vluchtnabootsers, personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van die piloten en cabinebemanningsleden, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117 teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:

(a)de verschillende bevoegdverklaringen voor de in artikel 20 bedoelde bewijzen van bevoegdheid als piloot en medische verklaringen die passend zijn voor de verschillende types uitgevoerde activiteiten;

(b)de voorwaarden voor de erkenning van de opleiding en ervaring in luchtvaartuigen die niet onder deze verordening vallen, met het oog op het verkrijgen van de in artikel 20, lid 2, bedoelde bewijzen van bevoegdheid als piloot;

(c)de voorwaarden voor de omzetting van nationale bewijzen van bevoegdheid als piloot en nationale vergunningen van boordwerktuigkundigen die zijn afgegeven op basis van de wetten van de lidstaten, in de in artikel 20, lid 2, bedoelde bewijzen van bevoegdheid als piloot, en de voorwaarden voor de omzetting van nationale medische verklaringen die zijn afgegeven op basis van de wetten van de lidstaten, in de in artikel 20, lid 3, bedoelde medische verklaringen;

(d)de rechten en de verantwoordelijkheden van de houders van de in artikelen 20, 21, 22, 23 en 24 bedoelde bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen, medische verklaringen, goedkeuringen, attesten en certificaten;

(e)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in de artikelen 20, 21, 22, 23 en 24 bedoelde bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen, medische verklaringen, goedkeuringen, attesten en certificaten, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin dergelijke bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen, medische verklaringen, goedkeuringen, attesten en certificaten vereist zijn of niet vereist zijn, als naargelang van toepassing, teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit;

(f)de voorwaarden voor de aanvaarding van bewijzen van bevoegdheid als piloot, medische verklaringen van piloten en attesten van cabinebemanningsleden die zijn afgegeven overeenkomstig de wetten van een derde land, met het oog op de toepassing van artikel 57;

(g)de omstandigheden waarin de bij dit deel geregelde activiteiten in het belang van de veiligheid worden verboden, beperkt of aan voorwaarden onderworpen.

2.Met betrekking tot piloten en cabinebemanningsleden die betrokken zijn bij vluchtuitvoeringen met in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde luchtvaartuigen, alsmede vluchtnabootsers, personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van die piloten en cabinebemanningsleden, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117 teneinde bijlage IV te wijzigen of aan te vullen als dit nodig is wegens technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of bewijsmateriaal op het gebied van bemanningen, teneinde en voor zover nodig de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen te bereiken.

3.De in de leden 1 en 2 vermelde regels omvatten, voor zover van toepassing, bepalingen voor de afgifte van alle types bewijzen van bevoegdheid als piloot en bevoegdverklaringen die vereist zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago. Die regels kunnen ook bepalingen omvatten voor de afgifte van andere types bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen.

Deel III

Vluchtuitvoeringen

Artikel 26

Essentiële eisen

Vluchtuitvoeringen met de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde luchtvaartuigen moeten voldoen aan de essentiële eisen die zijn uiteengezet in bijlage V en, in voorkomend geval, bijlagen VII en VIII.

Artikel 27

Exploitanten

1.Exploitanten met een hoofdkantoor op het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn en die betrokken zijn bij commerciële luchtvervoersactiviteiten, zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 28 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 26 vermelde essentiële eisen te garanderen. In het certificaat worden de aan de organisatie verleende rechten en het toepassingsgebied van het certificaat vermeld.

2.Indien bepaald in de krachtens artikel 28 vastgestelde gedelegeerde handelingen, zijn exploitanten die zijn gevestigd, verblijven of een hoofdkantoor hebben op het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn en die betrokken zijn bij andere dan commerciële luchtvervoersactiviteiten, onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 28 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 26 vermelde essentiële eisen te garanderen. In het certificaat worden de aan de organisatie verleende rechten en het toepassingsgebied van het certificaat vermeld.

In afwijking van de eerste alinea en voor zover bepaald in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 28 zijn vastgesteld, mogen exploitanten die zijn gevestigd, verblijven of een hoofdkantoor hebben op het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn en die betrokken zijn bij andere dan commerciële luchtvervoersactiviteiten, een verklaring indienen waaruit blijkt dat zij over de capaciteiten en middelen beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de exploitatie in overeenstemming met de in artikel 26 bedoelde essentiële eisen.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitatie van luchtvaartuigen in het gemeenschappelijk Europees luchtruim door een exploitant die is gevestigd, verblijft of een hoofdkantoor heeft buiten het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn, maar voor wie lidstaten de functies en taken van de staat van de exploitant verrichten uit hoofde van het Verdrag van Chicago, en het personeel en de organisaties die bij deze vluchtuitvoeringen zijn betrokken, een veiligheidsniveau bereiken dat gelijkwaardig is aan het niveau dat bij deze verordening wordt gewaarborgd.

Artikel 28

Gedelegeerde bevoegdheden

1.Voor vluchtuitvoeringen met in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde luchtvaartuigen is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117, teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:

(a)de specifieke voorwaarden voor vluchtuitvoeringen met luchtvaartuigen in overeenstemming met de in artikel 26 bedoelde essentiële eisen;

(b)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 27, leden 1 en 2, bedoelde certificaten, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin, teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit, dergelijke certificaten zijn vereist of dergelijke verklaringen zijn toegestaan, al naargelang van toepassing;

(c)de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de in artikel 27, leden 1 en 2, bedoelde certificaten en van de exploitanten die verklaringen indienen overeenkomstig de onder b) bedoelde gedetailleerde regels;

(d)de voorwaarden waaraan de in artikel 27, leden 1 en 2, bedoelde exploitanten en hun bemanningsleden moeten voldoen met betrekking tot de beperkingen van de vlieg- en diensttijd, alsmede de rustverplichtingen voor bemanningsleden;

(e)de aanvullende eisen die nodig zijn om overeenstemming te garanderen met de in artikel 26 bedoelde essentiële eisen die van toepassing zijn op exploitanten die zijn gevestigd, verblijven of een hoofdkantoor hebben op het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn, als die exploitanten codesharingovereenkomsten of "wet lease"-overeenkomsten sluiten met exploitanten die zijn gevestigd, verblijven of een hoofdkantoor hebben buiten dat grondgebied;

(f)de voorwaarden en procedures die nodig zijn om de overeenstemming te garanderen met de in artikel 26 bedoelde essentiële eisen inzake de goedkeuring door nationale bevoegde autoriteiten van afzonderlijke vliegtijdspecificatieschema’s en de afgifte van adviezen van het Agentschap over die schema's, overeenkomstig artikel 65, lid 7;

(g)de omstandigheden waarin vluchtuitvoeringen met het luchtvaartuig in het belang van de veiligheid worden verboden, beperkt of aan voorwaarden onderworpen.

2.Wat betreft vluchtuitvoeringen met de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde luchtvaartuigen, is de Commissie gemachtigd om, door middel van gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 117, bijlage V en, voor zover van toepassing, bijlagen VII en VIII, te wijzigen of aan te vullen als dit nodig is wegens technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of bewijsmateriaal op het gebied van de veiligheid van de vluchtuitvoering, teneinde en voor zover nodig te voldoen aan de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen.

Deel IV

Luchtvaartterreinen

Artikel 29

Essentiële eisen

Luchtvaartterreinen, de apparatuur van luchtvaartterreinen, de exploitatie van luchtvaartterreinen, en de verlening van grondafhandelingsdiensten en platformbeheersdiensten op luchtvaartterreinen moeten voldoen aan de essentiële eisen die zijn uiteengezet in bijlage VII en, voor zover van toepassing, bijlage VIII.

Artikel 30

Certificering van luchtvaartterreinen

1.Luchtvaartterreinen zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven. Wijzigingen van dat certificaat zijn eveneens onderworpen aan certificering; voor dergelijke wijzigingen wordt een wijzigingscertificaat afgegeven.

Dat certificaat of wijzigingscertificaat wordt op aanvraag afgegeven, wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat het luchtvaartterrein voldoet aan de certificeringsgrondslag voor luchtvaartterreinen, zoals uiteengezet in lid 2, en dat het luchtvaartterrein geen kenmerken vertoont die de exploitatie ervan onveilig maken.

Die certificaten hebben betrekking op het luchtvaartterrein en de veiligheidsgerelateerde apparatuur van het luchtvaartterrein.

2.De certificeringsgrondslag voor een luchtvaartterrein bestaat uit:

(a)de toepasselijke certificeringsspecificaties met betrekking tot het type luchtvaartterrein;

(b)de bepalingen waarvoor een gelijkwaardig veiligheidsniveau is aanvaard;

(c)de bijzondere gedetailleerde technische specificaties die nodig zijn wanneer de ontwerpkenmerken van een bepaald luchtvaartterrein of de ervaring met de exploitatie ervan tot gevolg hebben dat de onder a) vermelde certificeringsspecificaties niet volstaan of niet passend zijn om overeenstemming met de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen te garanderen.

Artikel 31

Veiligheidskritieke apparatuur van luchtvaartterreinen

1.Indien dit bepaald is in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 34 zijn vastgesteld, is veiligheidskritieke apparatuur van een luchtvaartterrein die gebruikt wordt of bestemd is voor gebruik op een luchtvaartterrein dat onder deze verordening valt, onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Het certificaat voor deze apparatuur wordt op aanvraag afgegeven, wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat de apparatuur voldoet aan de gedetailleerde specificaties die overeenkomstig artikel 34 zijn vastgesteld om naleving van de in artikel 29 vermelde essentiële eisen te garanderen.

2.Bij wijze van afwijking van lid 1 en voor zover dit bepaald is in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 34 zijn vastgesteld, mogen organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging en het onderhoud van veiligheidskritieke apparatuur van luchtvaartterreinen een verklaring indienen waaruit blijkt dat die veiligheidskritieke apparatuur voldoet aan de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen.

Artikel 32

Organisaties

1.Organisaties die verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van luchtvaartterreinen zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 34 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 29 vermelde essentiële eisen te garanderen.

In het certificaat worden de aan de gecertificeerde organisatie verleende rechten en het toepassingsgebied van het certificaat vermeld.

2.Organisaties die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten en platformbeheersdiensten op luchtvaartterreinen die onder deze verordening vallen, dienen een verklaring in waaruit blijkt dat zij over de capaciteiten en middelen beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de exploitatie in overeenstemming met de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen.

Artikel 33

Bescherming van de omgeving van luchtvaartterreinen

1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om op hun grondgebied gelegen luchtvaartterreinen te beschermen tegen activiteiten en ontwikkelingen in de omgeving van het luchtvaartterrein die onaanvaardbare risico’s kunnen opleveren voor luchtvaartuigen die gebruikmaken van het luchtvaartterrein.

2.De in artikel 32, lid 1, bedoelde organisaties houden toezicht op activiteiten en ontwikkelingen die een onaanvaardbaar veiligheidsrisico kunnen vormen in de omgeving van het luchtvaartterrein waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Zij nemen alle nodige maatregelen om die risico's te beperken, voor zover zij hierover controle hebben; als dat niet het geval is, brengen zij die risico's onder de aandacht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het luchtvaartterrein zich bevindt.

Artikel 34

Gedelegeerde bevoegdheden

1.Voor luchtvaartterreinen, veiligheidskritieke apparatuur van luchtvaartterreinen, de exploitatie van luchtvaartterreinen en de verlening van grondafhandelings- en platformbeheersdiensten op luchtvaartterreinen, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117, teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:

(a)de specifieke voorwaarden voor de exploitatie van luchtvaartterreinen in overeenstemming met de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen;

(b)de voorwaarden voor de vaststelling, overeenkomstig artikel 30, lid 2, en de mededeling aan een aanvrager van de certificeringsgrondslag die van toepassing is op een luchtvaartterrein met het oog op certificering overeenkomstig artikel 30, lid 1;

(c)de voorwaarden voor de vaststelling en de mededeling aan een aanvrager van de gedetailleerde specificaties die van toepassing zijn op veiligheidskritieke apparatuur van luchtvaartterreinen met het oog op certificering overeenkomstig artikel 31, lid 1;

(d)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 30 bedoelde certificaten, met inbegrip van exploitatiebeperkingen die verband houden met het specifieke ontwerp van het luchtvaartterrein;

(e)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 31 bedoelde certificaten voor veiligheidskritieke apparatuur van luchtvaartterreinen, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin, teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit, dergelijke certificaten zijn vereist of dergelijke verklaringen zijn toegestaan, al naargelang van toepassing;

(f)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 32, lid 1, bedoelde certificaten;

(g)de rechten en verantwoordelijkheden van de in de artikel 30, artikel 31, lid 1, en artikel 32, lid 1, bedoelde certificaathouders en van de organisaties die verklaringen indienen overeenkomstig artikel 31, lid 2;

(h)de voorwaarden en procedures voor de verklaringen door organisaties die grondafhandelingsdiensten verrichten en organisaties die platformafhandelingsdiensten verrichten overeenkomstig artikel 32, lid 2;

(i)de rechten en verantwoordelijkheden van de organisaties die grondafhandelingsdiensten verrichten en organisaties die platformafhandelingsdiensten verrichten, die verklaringen hebben ingediend overeenkomstig artikel 32, lid 2;

(j)de voorwaarden voor aanvaarding en omzetting van nationale certificaten van luchtvaartterreinen die zijn afgegeven op basis van nationale wetten van de lidstaten in certificaten van luchtvaartterreinen als bedoeld in artikel 30, met inbegrip van maatregelen die door de betrokken lidstaat reeds zijn toegestaan op grond van aangemelde verschillen met bijlage 14 bij het Verdrag van Chicago;

(k)de omstandigheden waarin de exploitatie van luchtvaartterreinen, of activiteiten van in artikel 32, lid 2, bedoelde organisaties in het belang van de veiligheid worden verboden, beperkt of aan voorwaarden onderworpen;

(l)de voorwaarden voor de afgifte en verspreiding van verplichte informatie door het Agentschap overeenkomstig artikel 65, lid 6, en door de nationale bevoegde autoriteiten, teneinde de veiligheid van activiteiten op luchtvaartterreinen en apparatuur van luchtvaartterreinen te garanderen.

2.Wat luchtvaartterreinen, de apparatuur van luchtvaartterreinen, de exploitatie van luchtvaartterreinen en grondafhandelings- en platformbeheersdiensten betreft, is de Commissie gemachtigd om, door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 117, bijlage VII en, voor zover van toepassing, bijlage VIII, te wijzigen of aan te vullen als dit nodig is wegens technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of bewijsmateriaal op het gebied van de veiligheid van luchtvaartterreinen, teneinde en voor zover nodig te voldoen aan de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen.

Deel V

ATM/ANS

Artikel 35

Essentiële eisen

Het verlenen van ATM/ANS moet voldoen aan de essentiële eisen die zijn uiteengezet in bijlage VIII en, voor zover van toepassing, bijlage VII.

Artikel 36

Verleners van ATM/ANS

1.Verleners van ATM/ANS zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 39 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 35 vermelde essentiële eisen te garanderen.

In het certificaat worden de verleende rechten en het toepassingsgebied van de diensten vermeld.

2.Bij wijze van afwijking van lid 1 mogen de lidstaten, overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 39 zijn vastgesteld, toestemming geven aan verleners van vluchtinformatiediensten om een verklaring in te dienen waaruit blijkt dat zij over de capaciteiten en middelen beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de exploitatie in overeenstemming met de in artikel 35 bedoelde essentiële eisen.

In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie, het Agentschap en de andere lidstaten in kennis van zijn voornemen. Die beslissing wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, en het Agentschap neemt ze op in het register dat is opgezet overeenkomstig artikel 63.

Artikel 37

Organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging of het onderhoud van ATM/ANS-systemen en -componenten

1.Indien dit bepaald is in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 39 zijn vastgesteld, zijn organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging of het onderhoud van ATM/ANS-systemen en -componenten waar de veiligheid van afhankelijk is, onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 39 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 35 vermelde essentiële eisen te garanderen.

In het certificaat worden de verleende rechten vermeld.

2.Bij wijze van afwijking van lid 1 mogen organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging of het onderhoud van ATM/ANS-systemen en componenten waar de veiligheid of interoperabiliteit van afhankelijk is, voor zover de krachtens artikel 39 vastgestelde gedelegeerde handelingen hierin voorzien, een verklaring indienen waaruit blijkt dat zij over de capaciteiten en middelen beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de verrichte activiteiten in overeenstemming met de in artikel 35 bedoelde essentiële eisen.

Artikel 38

ATM/ANS-systemen en -componenten

1.Indien de krachtens artikel 39 vastgestelde gedelegeerde handelingen hierin voorzien, moeten de in artikel 36 bedoelde ATM/ANS-verleners een verklaring indienen waaruit blijkt dat de ATM/ANS-systemen en -componenten waar de veiligheid of interoperabiliteit van afhankelijk is en die door die dienstverleners worden geëxploiteerd, voldoen aan de gedetailleerde specificaties die zijn vastgesteld krachtens artikel 39 teneinde de naleving van de in artikel 35 bedoelde essentiële eisen te garanderen.

2.Indien dit bepaald is in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 39 zijn vastgesteld, zijn ATM/ANS-systemen en -componenten waar de veiligheid van afhankelijk is, onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat de systemen en componenten voldoen aan de gedetailleerde specificaties die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 39 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 35 vermelde essentiële eisen te garanderen.

Bij wijze van afwijking van alinea 1 mogen organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging of het onderhoud van ATM/ANS-systemen en componenten waar de veiligheid of interoperabiliteit van afhankelijk is, voor zover de krachtens artikel 39 vastgestelde gedelegeerde handelingen hierin voorzien, een verklaring indienen waaruit blijkt dat die systemen en componenten voldoen aan de gedetailleerde specificaties die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 39 teneinde te garanderen dat de in artikel 35 bedoelde essentiële eisen worden nageleefd en dat die systemen en componenten geschikt zijn voor gebruik.

Artikel 39

Gedelegeerde bevoegdheden

1.Voor verlening van ATM/ANS is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117, teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:

(a)de specifieke voorwaarden voor de verlening van ATM/ANS in overeenstemming met de in artikel 35 bedoelde essentiële eisen;

(b)de voorwaarden voor de vaststelling en de mededeling aan een aanvrager van de gedetailleerde specificaties die van toepassing zijn op ATM/ANS-systemen en componenten met het oog op certificering overeenkomstig artikel 38, lid 2;

(c)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 36 bedoelde certificaten, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin, teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit, dergelijke verklaringen zijn toegestaan, voor zover van toepassing;

(d)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 37, lid 1, en artikel 38, lid 2, bedoelde certificaten, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin, teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit, dergelijke certificaten zijn vereist of dergelijke verklaringen zijn toegestaan, al naargelang van toepassing;

(e)de rechten en verantwoordelijkheden van de in artikel 36 en, voor zover van toepassing, de artikelen 37 en 38 bedoelde houders van certificaten;

(f)de rechten en verantwoordelijkheden van de organisaties die verklaringen indienen overeenkomstig artikel 36, lid 2, artikel 37, lid 2, en artikel 38, lid 2;

(g)de voorwaarden en procedures voor de verklaring door ATM/ANS-verleners, overeenkomstig artikel 38, lid 1, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin dergelijke vergunningen vereist zijn teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit;

(h)de omstandigheden waarin het verlenen van ATM/ANS in het belang van de veiligheid wordt verboden, beperkt of aan voorwaarden onderworpen;

(i)de voorwaarden voor de afgifte en verspreiding van verplichte informatie door het Agentschap overeenkomstig artikel 65, lid 6, en door de nationale bevoegde autoriteiten, teneinde de veiligheid bij het verlenen van ATM/ANS te garanderen;

(j)de exploitatieregels met betrekking tot het gebruik van ATM/ANS-systemen en componenten die vereist zijn voor het gebruik van het luchtruim.

2.Wat de verlening van ATM/ANS betreft, is de Commissie gemachtigd om, door middel van gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 117, bijlage VIII en, voor zover van toepassing, bijlage VII, te wijzigen of aan te vullen als dit nodig is wegens technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of bewijsmateriaal op het gebied van de veiligheid van ATM/ANS, teneinde en voor zover nodig te voldoen aan de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen.

3.De in lid 1 bedoelde regels moeten, voor zover van toepassing:

(a)in overeenstemming zijn met het ATM-masterplan;

(b)worden ontwikkeld op basis van de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) XXXX/XXX en moeten voorzien in overgangsmechanismen om de continuïteit te waarborgen van certificaten die krachtens die verordening zijn verleend.

Deel VI

Luchtverkeersleiders

Artikel 40

Essentiële eisen

Luchtverkeersleiders, personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle of medische keuring van luchtverkeersleiders, alsook vluchtnabootsers, moeten voldoen aan de essentiële eisen die zijn uiteengezet in bijlage VIII.

Artikel 41

Luchtverkeersleiders

1.Luchtverkeersleiders zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een vergunning van luchtverkeersleider en een voor de dienst geschikte medische verklaring worden afgegeven.

2.De in lid 1 bedoelde vergunning van luchtverkeersleider wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager van de vergunning heeft aangetoond dat hij of zij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 44 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 40 vermelde essentiële eisen inzake theoretische kennis, praktische vaardigheden, taalvaardigheid en ervaring te garanderen.

3.De in lid 1 bedoelde medische verklaring wordt afgegeven op aanvraag, als de luchtverkeersleider heeft aangetoond dat hij of zij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 44 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 40 vermelde essentiële eisen inzake medische geschiktheid te garanderen.

4.In de vergunning van luchtverkeersleider en de medische verklaring worden de aan de luchtverkeersleider verleende rechten en het toepassingsgebied van de medische verklaring gespecificeerd.

Artikel 42

Organisaties voor de opleiding van luchtverkeersleiders, keuringsartsen voor de luchtvaart en luchtvaartgeneeskundige centra

Organisaties voor de opleiding van luchtverkeersleiders, keuringsartsen voor de luchtvaart en luchtvaartgeneeskundige centra zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in krachtens artikel 44 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 40 vermelde essentiële eisen te garanderen.

In het certificaat worden de verleende rechten vermeld.

Artikel 43

Instructeurs en examinatoren

Personen die verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van praktijkopleiding of voor het beoordelen van de praktische vaardigheden van luchtverkeersleiders zijn onderworpen aan certificering, op basis waarvan een certificaat wordt afgegeven.

Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij of zij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in krachtens artikel 44 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 40 vermelde essentiële eisen te garanderen.

In het certificaat worden de verleende rechten vermeld.

Artikel 44

Gedelegeerde bevoegdheden

1.Wat luchtverkeersleiders betreft, alsmede de personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van luchtverkeersleiders, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117 teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:

(a)de verschillende kwalificaties en aantekeningen met betrekking tot bewijzen van bevoegdheid voor de in artikel 41 bedoelde luchtverkeersleiders;

(b)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van bewijzen van bevoegdheid van luchtverkeersleiders, bevoegdverklaringen en aantekeningen op die bewijzen van bevoegdheid, de in artikel 41 vermelde medische verklaringen en de in de artikelen 42 en 43 vermelde certificaten;

(c)de rechten en de verantwoordelijkheden van de houders van de in artikelen 41, 42 en 43 bedoelde vergunningen van luchtverkeersleiders, bevoegdverklaringen en aantekeningen voor vergunningen, medische verklaringen en certificaten;

(d)de voorwaarden voor de aanvaarding en omzetting van nationale vergunningen van luchtverkeersleiders en nationale medische verklaringen die zijn afgegeven op basis van de wetten van de lidstaten in de in artikel 41 vermelde vergunningen van luchtverkeersleiders en medische verklaringen;

(e)de voorwaarden voor de aanvaarding van vergunningen van luchtverkeersleiders die zijn afgegeven overeenkomstig de wetten van een derde land met het oog op de toepassing van artikel 57;

(f)de omstandigheden waarin het verstrekken van opleiding op de werkplek in het belang van de veiligheid wordt verboden, beperkt of aan voorwaarden onderworpen;

(g)de voorwaarden voor de afgifte en verspreiding van verplichte informatie door het Agentschap overeenkomstig artikel 65, lid 6, en door de nationale bevoegde autoriteiten, teneinde de veiligheid bij het verlenen van on-the-job-opleiding te garanderen.

2.Wat betreft luchtverkeersleiders, personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van luchtverkeersleiders, alsmede vluchtnabootsers, is de Commissie gemachtigd om aan de hand van gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 117, bijlage VIII te wijzigen of aan te vullen als dit nodig is wegens technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of bewijsmateriaal op het gebied van opleidingsorganisaties en luchtverkeersleiders, teneinde en voor zover nodig de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen te bereiken.

Deel VII

Onbemande luchtvaartuigen

Artikel 45

Essentiële eisen voor onbemande luchtvaartuigen

Het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om ze vanop afstand te bedienen, moeten voldoen aan de essentiële eisen die zijn uiteengezet in bijlage IX.

Artikel 46

Naleving door onbemande luchtvaartuigen

1.Als de krachtens artikel 47 vastgestelde gedelegeerde handelingen hierin voorzien teneinde een passend veiligheidsniveau te bereiken, gelet op de in artikel 4, lid 2, vastgestelde beginselen, is het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen onderworpen aan certificering. Die certificaten worden afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de regels die zijn vastgesteld in de krachtens artikel 47 vastgestelde gedelegeerde handelingen, teneinde de naleving van de in artikel 45 vermelde essentiële eisen te garanderen. In het certificaat worden de veiligheidsgerelateerde beperkingen, vluchtuitvoeringsvoorwaarden en rechten gespecificeerd.

2.Als de krachtens artikel 47 vastgestelde gedelegeerde handelingen hierin voorzien teneinde een passend veiligheidsniveau te bereiken, gelet op de in artikel 4, lid 2, vastgestelde beginselen, is het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen onderworpen aan een verklaring. De verklaring wordt afgegeven als de in artikel 45 bedoelde essentiële eisen en de overeenkomstig artikel 47 vastgestelde gedetailleerde regels om de naleving van de essentiële eisen te garanderen, worden nageleefd.

3.Als de krachtens artikel 47 vastgestelde gedelegeerde handelingen hierin voorzien, ermee rekening houdende dat passende veiligheidsniveaus kunnen worden bereikt zonder de toepassing van de hoofdstukken IV en V van deze verordening, zijn die hoofdstukken niet van toepassing op de in artikel 45 bedoelde essentiële eisen en de overeenkomstig artikel 47 vastgestelde gedetailleerde regels teneinde de naleving van die essentiële eisen te garanderen. In dergelijke gevallen vormen die eisen en regels de "communautaire harmonisatiewetgeving" in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 en Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

Artikel 47

Gedelegeerde bevoegdheden

1.Voor het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om het luchtvaartuig vanop afstand te bedienen, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117, teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:

(a)de voorwaarden en procedures voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 46, leden 1 en 2, bedoelde certificaten voor het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin, teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit, dergelijke certificaten zijn vereist of verklaringen zijn toegestaan, al naargelang van toepassing;

(b)de voorwaarden en procedures die van toepassing zijn op een exploitant van een onbemand luchtvaartuig die gebruik maakt van de overeenkomstig de delen I, II, III en VIII afgegeven certificaten of ingediende verklaringen;

(c)de voorwaarden waaronder de eisen inzake ontwerp, vervaardiging en onderhoud van onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om ze vanop afstand te bedienen niet onderworpen zijn aan hoofdstukken IV en V van deze verordening, met het oog op artikel 46, lid 3;

(d)de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van certificaten en van de exploitanten die verklaringen indienen;

(e)de markering en identificatie van onbemande luchtvaartuigen;

(f)de omstandigheden waarin vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen in het belang van de veiligheid worden verboden, beperkt of aan voorwaarden onderworpen.

2.Wat betreft het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om het luchtvaartuig vanop afstand te bedienen, is de Commissie gemachtigd om, door middel van gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 117, bijlage IX en, voor zover van toepassing, bijlage III, te wijzigen of aan te vullen als dit nodig is wegens technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of bewijsmateriaal op het gebied van de veiligheid van vluchtuitvoeringen, teneinde en voor zover nodig te voldoen aan de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen.

Deel VIII

Luchtvaartuigen die door een exploitant van een derde land worden gebruikt voor vluchten naar, binnen of vanuit de Unie

Artikel 48

Toepasselijke regels

De in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen, alsook de bemanning van en de vluchtuitvoering met die luchtvaartuigen, moeten voldoen aan de toepasselijke ICAO-normen. Als er geen ICAO-normen zijn, moeten die luchtvaartuigen, hun bemanning en de vluchtuitvoeringen met deze luchtvaartuigen voldoen aan de essentiële eisen van bijlagen II, IV en V en, voor zover van toepassing, bijlage VIII, voor zover die eisen niet strijdig zijn met de rechten van derde landen op grond van internationale verdragen.

Artikel 49

Naleving

1.De vluchtuitvoering met de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen voor commercieel luchtvervoer is onderworpen aan certificering, op basis waarvan een vergunning wordt afgegeven.

Die vergunning wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond over de capaciteiten en middelen te beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de exploitatie van dat luchtvaartuig overeenkomstig de in artikel 48 gespecificeerde eisen.

In de vergunning worden de aan de organisatie verleende rechten en het toepassingsgebied van de vluchtuitvoering vermeld.

2.Indien dit bepaald is in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 50 zijn vastgesteld, zijn de vluchtuitvoeringen met de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen voor andere doeleinden dan commercieel luchtvervoer onderworpen aan certificering, op basis waarvan een vergunning wordt afgegeven.

Die vergunning wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond over de capaciteiten en middelen te beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de exploitatie van dat luchtvaartuig overeenkomstig de in artikel 48 gespecificeerde eisen.

In de vergunning worden de aan de organisatie verleende rechten en het toepassingsgebied van de exploitatie vermeld.

In afwijking van de eerste alinea en voorzover bepaald in de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 50 zijn vastgesteld, mogen de exploitanten van de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen die worden gebruikt voor andere doeleinden dan commercieel luchtvervoer een verklaring indienen waaruit blijkt dat zij over de capaciteiten en middelen beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de exploitatie van die luchtvaartuigen in overeenstemming met de in artikel 48 bedoelde essentiële eisen.

3.De in de leden 1 en 2 bedoelde vergunningen en verklaringen zijn alleen vereist voor vluchtuitvoeringen met luchtvaartuigen naar, binnen of vanop het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn, met uitzondering van activiteiten van luchtvaartuigen die dit grondgebied alleen overvliegen.

Artikel 50

Gedelegeerde bevoegdheden

1.Wat in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen betreft, alsmede de bemanning van en de vluchtuitvoeringen met die luchtvaartuigen, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117, teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:

(a)de toelating van luchtvaartuigen die niet beschikken over een standaard ICAO-bewijs van luchtwaardigheid of de toelating van piloten die niet over een standaard ICAO-bewijs van bevoegdheid beschikken om vluchtuitvoeringen naar, in of vanuit de Unie te verrichten;

(b)de specifieke voorwaarden voor vluchtuitvoering met een luchtvaartuig overeenkomstig artikel 48;

(c)alternatieve voorwaarden voor gevallen waarin naleving van de in artikel 48 bedoelde normen en eisen niet mogelijk is of een onevenredige inspanning van de exploitant vereist, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de doelstellingen van de desbetreffende normen en eisen worden bereikt;

(d)de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de in artikel 49 bedoelde vergunningen, met inbegrip van de voorwaarden voor situaties waarin, teneinde de in artikel 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit, dergelijke vergunningen zijn vereist of verklaringen zijn toegestaan, al naargelang van toepassing. Deze voorwaarden houden rekening met de certificaten die zijn afgegeven door de staat van registratie of de staat van de exploitant, en onverminderd Verordening (EG) nr. 2111/2005 en de uitvoeringshandelingen daarvan;

(e)de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de in artikel 49, leden 1 en 2, bedoelde vergunningen en, voor zover relevant, de exploitanten die verklaringen hebben ingediend overeenkomstig artikel 49, lid 2;

(f)de omstandigheden waarin vluchtuitvoeringen met de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen in het belang van de veiligheid worden verboden, beperkt of aan voorwaarden onderworpen.

2.Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde regels ziet de Commissie er met name op toe dat:

(a)in voorkomend geval, gebruik wordt gemaakt van de aanbevolen praktijken en richtsnoeren van de ICAO;

(b)geen enkele eis verder gaat dan wat uit hoofde van deze verordening wordt verlangd van de in artikel 2, lid 1, onder b), punt (i), bedoelde luchtvaartuigen en van de bemanning en exploitanten van dergelijke luchtvaartuigen;

(c)het proces voor het verkrijgen van de in artikel 49, leden 1 en 2, bedoelde vergunningen eenvoudig, evenredig, effectief en kostenefficiënt is, en wijzen van naleving toestaat die in verhouding staan tot de complexiteit en het risico van de vluchtuitvoering. De Commissie ziet er met name op toe dat rekening wordt gehouden met:

(i)de resultaten van het Universal Safety Oversight Audit Programme van de ICAO;

(ii)informatie die is verzameld in het kader van programma's voor platforminspecties die zijn opgesteld overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 51, lid 10, zijn vastgesteld;

(iii)andere erkende informatie over veiligheidsaspecten met betrekking tot de exploitant in kwestie;

(iv)certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig de wetten van een derde land.

(d)aspecten die verband houden met ATM/ANS.

HOOFDSTUK IV

GEMEENSCHAPPELIJK SYSTEEM VOOR CERTIFICERING, TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 51

Certificering, toezicht en handhaving

1.De lidstaten, de Commissie en het Agentschap werken samen binnen één Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart, teneinde de naleving van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen te garanderen.

2.Om de naleving van de bepalingen van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen te garanderen, zullen het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening:

(a)de gedane aanvragen in ontvangst nemen en beoordelen; de certificaten afgeven en, voor zover van toepassing, verlengen; en ingediende verklaringen in ontvangst nemen, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III;

(b)toezicht houden op houders van certificaten, op rechtspersonen en natuurlijke personen die verklaringen hebben ingediend en op producten, onderdelen, apparatuur, ATM/ANS-systemen, ATM/ANS-componenten, vluchtnabootsers en luchtvaartterreinen die onder de bepalingen van hoofdstuk III vallen;

(c)de nodige onderzoeken, inspecties, audits en andere monitoringactiviteiten uitvoeren om mogelijke inbreuken op te sporen die de onder b) vermelde personen hebben begaan tegen de eisen die zijn uiteengezet in deze verordening en in de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op hen van toepassing zijn;

(d)alle nodige handhavingsmaatregelen nemen, met inbegrip van het wijzigen, opschorten of intrekken van de door hen afgegeven certificaten, het aan de grond houden van luchtvaartuigen en het opleggen van boetes, teneinde een halt toe te roepen aan vastgestelde inbreuken.

3.De verantwoordelijkheden voor de in lid 2 bedoelde taken in verband met certificering, toezicht en handhaving worden vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen.

Het Agentschap is verantwoordelijk als die taken aan het Agentschap zijn toegekend krachtens de artikelen 53, 54, 55, 66, 67, 68, 69 en 70.

De nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het luchtvaartterrein zich bevindt, is verantwoordelijk voor de taken met betrekking tot het in artikel 30, lid 1, bedoelde certificaat van het luchtvaartterrein en het in artikel 32, lid 1, bedoelde certificaat voor een organisatie die verantwoordelijk is voor de exploitatie van een luchtvaartterrein. Het certificaat voor een organisatie die verantwoordelijk is voor de exploitatie van een luchtvaartterrein mag worden gecombineerd met het certificaat voor een luchtvaartterrein of afzonderlijk worden afgegeven.

In alle andere gevallen is de nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat van verblijf van de natuurlijke persoon die het certificaat aanvraagt of de verklaring indient of, in het geval van rechtspersonen, de lidstaat waar de rechtspersoon zijn hoofdvestiging heeft, verantwoordelijk voor die taken, tenzij anders bepaald in de krachtens lid 10 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Indien dit echter is bepaald in de krachtens artikel 14 vastgestelde gedelegeerde handelingen:

(a)zijn luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen, luchtvaartgeneeskundige centra en huisartsen verantwoordelijk voor de afgifte van de in artikel 20, lid 3, bedoelde medische verklaringen van piloten en de in artikel 41, lid 1, bedoelde medische verklaringen van luchtverkeersleiders;

(b)zijn organisaties voor de opleiding van cabinebemanningsleden die een certificaat hebben gekregen overeenkomstig artikel 22 en exploitanten die een certificaat hebben gekregen overeenkomstig artikel 27 verantwoordelijk voor de afgifte van de in artikel 21 bedoelde attesten van de cabinebemanningsleden.

4.Het door het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten uitgevoerde toezicht moet permanent plaatsvinden en gebaseerd zijn op prioriteiten die zijn vastgesteld in het licht van de risico's voor de burgerluchtvaart.

5.Het Agentschap beheert en exploiteert de instrumenten en procedures die noodzakelijk zijn voor het verzamelen, uitwisselen en analyseren van veiligheidsinformatie die verkregen is in het kader van programma's voor platforminspecties die zijn opgesteld overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 10 zijn vastgesteld.

6.Teneinde hun taken in verband met certificering, toezicht en handhaving gemakkelijker te kunnen uitvoeren, wisselen de Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten informatie uit, met inbegrip van informatie over mogelijke of vastgestelde inbreuken.

7.Het Agentschap bevordert een gemeenschappelijke interpretatie en toepassing van de eisen die zijn vastgesteld in deze verordening en in de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, onder meer door de in artikel 65, lid 3, bedoelde richtsnoeren op te stellen in overleg met de nationale bevoegde autoriteiten.

8.Alle rechtspersonen of natuurlijke personen die onder deze verordening vallen, mogen alle vermeende inbreuken bij de toepassing van de regels tussen de lidstaten ter kennis brengen van het Agentschap. Wanneer deze verschillen een ernstige belemmering vormen voor die personen of tot andere aanzienlijke problemen leiden, werken het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat samen om deze verschillen onverwijld weg te werken. Wanneer die verschillen niet kunnen worden weggewerkt, legt het Agentschap de kwestie voor aan de Commissie.

9.Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten nemen de nodige maatregelen om het bewustzijn rond de veiligheid van de burgerluchtvaart te vergroten en te bevorderen, en om veiligheidsgerelateerde informatie te verspreiden die relevant is voor het voorkomen van ongevallen en incidenten.

10.Wat betreft de taken van het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten op het gebied van certificering, toezicht en handhaving uit hoofde van deze verordening, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117 teneinde gedetailleerde regels vast te stellen met betrekking tot:

(a)de voorwaarden voor het verzamelen, uitwisselen en verspreiden van informatie tussen het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten met het oog op de uitvoering van hun taken;

(b)de voorwaarden voor het uitvoeren van certificeringen en voor het uitvoeren van de onderzoeken, inspecties, audits en andere monitoringactiviteiten die nodig zijn om te zorgen voor effectief toezicht op de rechtspersonen en natuurlijke personen, producten, onderdelen, apparatuur, ATM/ANS-systemen, ATM/ANS-componenten, vluchtnabootsers en luchtvaartterreinen die onder deze verordening vallen;

(c)de voorwaarden voor de kwalificaties van inspecteurs en van de organisaties die betrokken zijn bij hun opleiding;

(d)de voorwaarden voor het uitvoeren van platforminspecties en voor het aan de grond houden van luchtvaartuigen als het luchtvaartuig of de exploitant of bemanning van het luchtvaartuig niet voldoet aan de eisen van deze verordening of van de op basis van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;

(e)de voorwaarden voor de administratie- en managementsystemen van het Agentschap en van de nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot de uitoefening van de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken;

(f)met betrekking tot lid 3, voorwaarden voor de toewijzing van verantwoordelijkheden tussen de nationale bevoegde autoriteiten, teneinde te garanderen dat hun certificerings-, toezichts- en handhavingstaken effectief worden uitgevoerd;

(g)met betrekking tot lid 3, de voorwaarden voor de toewijzing van verantwoordelijkheden aan luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen en luchtvaartgeneeskundige centra met het oog op de afgifte van medische verklaringen van piloten en medische verklaringen van luchtverkeersleiders, alsook de voorwaarden waaronder huisartsen die verantwoordelijkheden krijgen, teneinde te garanderen dat de taken in verband met de medische certificering van piloten en luchtverkeersleiders effectief worden uitgevoerd;

(h)met betrekking tot lid 3, de voorwaarden voor de toewijzing van verantwoordelijkheden aan organisaties voor de opleiding van piloten en cabinebemanningsleden met het oog op de afgifte van attesten van cabinebemanningsleden, teneinde te garanderen dat de taken in verband met de certificering van cabinebemanningsleden effectief worden uitgevoerd.

Artikel 52

Europese luchtvaartinspecteurs

1.In samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten zet het Agentschap een mechanisme op voor het bijeenbrengen en uitwisselen van inspecteurs en ander personeel met deskundigheid die relevant is voor de uitvoering van de certificerings- en toezichtstaken uit hoofde van deze verordening. Daartoe stelt het Agentschap profielen met de benodigde kwalificaties en ervaring op, en deelt het deze mee aan de nationale bevoegde autoriteiten. Op basis van deze profielen wijzen die autoriteiten, onder voorbehoud van beschikbaarheid, Europese luchtvaartinspecteurs aan die kandidaat zijn voor deelname aan het mechanisme voor het bijeenbrengen en uitwisselen van inspecteurs.

2.Het Agentschap en elke nationale bevoegde autoriteit mogen bijstand vragen van de Europese luchtvaartinspecteurs voor het uitvoeren van toezichts- en certificeringsactiviteiten. Het Agentschap coördineert deze verzoeken en stelt passende procedures daarvoor op, in overleg met de nationale bevoegde autoriteiten.

3.Bij het uitvoeren van de toezichts- en certificeringsactiviteiten staan de Europese luchtvaartinspecteurs onder het toezicht, de leiding en de verantwoordelijkheid van het Agentschap of de nationale bevoegde autoriteit die om hun bijstand heeft verzocht.

4.De kosten van de bijstand van de door de nationale bevoegde autoriteiten aangewezen Europese luchtvaartinspecteurs worden gedekt door tarieven. Daartoe stuurt het Agentschap, namens de nationale bevoegde autoriteit die de kosten heeft gemaakt, een factuur naar de rechtspersoon of natuurlijke persoon die het voorwerp vormde van de door die inspecteurs uitgevoerde certificerings- en toezichtsactiviteiten. Het Agentschap maakt het van die persoon geïnde bedrag over aan de betrokken nationale bevoegde autoriteit.

5.Wat het in lid 1 bedoelde mechanisme voor het bijeenbrengen en uitwisselen betreft, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117, teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:

(a)de rechten en plichten van het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten die via dat mechanisme bijstand vragen, ontvangen of verstrekken;

(b)de vergunningen van en de regels voor de Europese luchtvaartinspecteurs wanneer zij dergelijke bijstand verlenen;

(c)de vaststelling en inning van de in lid 4 vermelde tarieven.

Artikel 53

Overdracht van verantwoordelijkheden

1.Lidstaten mogen aan het Agentschap de verantwoordelijkheid overdragen voor certificering, toezicht en handhaving met betrekking tot een of alle organisaties, exploitanten, personeelsleden, luchtvaartuigen, vluchtnabootsers of luchtvaartterreinen waarvoor de betrokken lidstaat verantwoordelijk is krachtens deze verordening.

Als een dergelijke overdracht plaatsvindt, wordt het Agentschap de autoriteit die bevoegd is voor de overgedragen verantwoordelijkheden, en wordt de betrokken lidstaat ontheven van die verantwoordelijkheden. Wat de uitoefening van die verantwoordelijkheden door het Agentschap betreft, zijn de bepalingen van de hoofdstukken IV en V van toepassing.

2.Voor zover zij hier onderling mee instemmen, mogen lidstaten de verantwoordelijkheid voor certificering, toezicht en handhaving met betrekking tot een of alle organisaties, exploitanten, personeelsleden, luchtvaartuigen, vluchtnabootsers of luchtvaartterreinen waarvoor zij verantwoordelijk zijn krachtens deze verordening, overdragen aan een andere lidstaat.

Als een dergelijke overdracht plaatsvindt, wordt de nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat waaraan de verantwoordelijkheid is overgedragen de autoriteit die bevoegd is voor de overgedragen verantwoordelijkheden, en wordt de lidstaat die de verantwoordelijkheid heeft overgedragen, ontheven van die verantwoordelijkheid.

Wat de uitoefening van die verantwoordelijkheid betreft, zijn de bepalingen van de hoofdstukken II en IV en van de artikelen 120 en 121 van toepassing, alsmede de toepasselijke bepalingen van de nationale wetgeving van de lidstaat waaraan de verantwoordelijkheid is overgedragen.

3.Het Agentschap of de lidstaat, al naargelang van toepassing, stemmen alleen in met de in de leden 1 en 2 bedoelde overdracht van verantwoordelijkheden als zij er zeker van zijn dat zij de overgedragen verantwoordelijkheid effectief kunnen uitoefenen in overeenstemming met de verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

4.Als een lidstaat voornemens is om bepaalde verantwoordelijkheden over te dragen overeenkomstig lid 1 of 2, stelt hij samen met het Agentschap of de andere lidstaat, al naargelang van toepassing, een overgangsplan op om te garanderen dat de overdracht van die verantwoordelijkheden ordelijk verloopt. De rechtspersonen en natuurlijke personen waarop de overdracht van toepassing is en, in het geval van de in lid 2 bedoelde overdracht, het Agentschap, worden geraadpleegd over dat overgangsplan alvorens het definitief wordt vastgesteld.

Het Agentschap en de betrokken lidstaat of lidstaten, al naargelang van toepassing, zien erop toe dat de overdracht van de verantwoordelijkheden plaatsvindt in overeenstemming met het overgangsplan.

5.Het Agentschap publiceert, via het bij artikel 63 opgezette register, een lijst van lidstaten die bepaalde verantwoordelijkheden hebben overgedragen in overeenstemming met dit artikel. Die lijst omvat nadere informatie over de overgedragen verantwoordelijkheden, zodat de verantwoordelijkheden van de desbetreffende organisaties, exploitanten, personeelsleden, luchtvaartuigen, vluchtnabootsers en luchtvaartterreinen na de overdracht duidelijk kunnen worden geïdentificeerd.

Bij het uitvoeren van inspecties en andere monitoringactiviteiten overeenkomstig artikel 73 houdt het Agentschap rekening met de overgedragen verantwoordelijkheden.

6.Dit artikel laat de rechten en plichten van de lidstaten uit hoofde van het Verdrag van Chicago onverlet. Wanneer een lidstaat overeenkomstig dit artikel verantwoordelijkheden overdraagt die aan hem zijn toegekend uit hoofde van het Verdrag van Chicago, stelt hij de ICAO in kennis van het feit dat het Agentschap of een andere lidstaat optreedt als zijn gemachtigde vertegenwoordiger voor het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago.

Artikel 54

Organisaties die in meerdere landen actief zijn

1.In afwijking van artikel 51, lid 3, mag een organisatie het Agentschap verzoeken om voor die organisatie op te treden als bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor certificering, toezicht en handhaving, als die organisatie houder is van of in aanmerking komt om een aanvraag te doen voor een certificaat overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III bij de nationale bevoegde autoriteit van een lidstaat, maar uit hoofde van dat certificaat beschikt over of voornemens is te beschikken over aanzienlijke faciliteiten en personeel in een of meer andere lidstaten.

Een dergelijk verzoek kan ook worden gedaan door twee of meer organisaties die elk een hoofdkantoor in een andere lidstaat hebben en die elk houder zijn van of een aanvraag gedaan hebben voor een certificaat overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III voor hetzelfde type luchtvaartactiviteit.

Als de in de eerste en tweede alinea bedoelde organisaties een dergelijke aanvraag indienen, stellen zij de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin zij hun hoofdkantoren hebben hiervan in kennis.

2.Als het Agentschap van oordeel is dat het effectief de certificerings-, toezichts- en handhavingsverantwoordelijkheden kan uitoefenen, zoals gevraagd, overeenkomstig deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen, stelt het, samen met de betrokken lidstaat of lidstaten, al naargelang van toepassing, een overgangsplan op dat garandeert dat de overdracht van die verantwoordelijkheden op ordelijke wijze verloopt. De organisaties die de overdracht hebben aangevraagd, worden geraadpleegd over dat overgangsplan alvorens het definitief wordt vastgesteld.

Het Agentschap en de betrokken lidstaat of lidstaten, al naargelang van toepassing, zien erop toe dat de overdracht van de verantwoordelijkheden plaatsvindt in overeenstemming met het overgangsplan.

3.Na de overdracht van verantwoordelijkheden overeenkomstig leden 1 en 2 wordt het Agentschap de bevoegde autoriteit voor de overgedragen verantwoordelijkheden en wordt/worden de betrokken lidstaat/lidstaten ontheven van die verantwoordelijkheden. Wat de uitoefening van die verantwoordelijkheden door het Agentschap betreft, zijn de bepalingen van de hoofdstukken IV en V van toepassing.

4.De bepalingen van artikel 53, leden 5 en 6, zijn van toepassing op elke overdracht van verantwoordelijkheden overeenkomstig dit artikel.

Artikel 55

Het noodtoezichtsmechanisme

1.Het Agentschap beveelt een lidstaat aan zijn verantwoordelijkheden over te dragen overeenkomstig artikel 53 wanneer elk van de onderstaande voorwaarden is vervuld:

(a)de resultaten van inspecties en andere monitoringactiviteiten die door het Agentschap worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 73, wijzen op ernstige en aanhoudende tekortkomingen bij de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde certificerings-, toezichts- en handhavingstaken door een lidstaat;

(b)de Commissie heeft de betrokken lidstaat verzocht de overeenkomstig punt a) vastgestelde tekortkomingen te verhelpen;

(c)de lidstaat heeft de tekortkomingen niet afdoende verholpen en de daaruit voortvloeiende situatie vormt een gevaar voor de veiligheid van de burgerluchtvaart.

2.Als de betrokken lidstaat geen gevolg geeft aan de aanbeveling van het Agentschap of de tekortkomingen niet binnen drie maanden na de datum van die aanbeveling heeft verholpen, kan de Commissie, als zij van mening is dat de voorwaarden van lid 1 zijn vervuld, beslissen de verantwoordelijkheid voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken tijdelijk over te dragen aan het Agentschap. Die beslissing wordt genomen aan de hand van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde adviesprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van hoogdringendheid die verband houden met de veiligheid van de luchtvaart, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 116, lid 4, bedoelde procedure.

3.Met ingang van de datum waarop de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandeling van kracht wordt, beoordeelt het Agentschap op regelmatige basis of de in lid 1, onder c), vermelde voorwaarde nog steeds is vervuld. Als het van mening is dat de voorwaarde niet langer is vervuld, beveelt het Agentschap de Commissie aan om de tijdelijke overdracht van verantwoordelijkheden te beëindigen.

4.Als de Commissie, rekening houdende met die aanbeveling, van mening is dat de voorwaarde van lid 1, onder c), niet langer is vervuld, beslist zij dat de tijdelijke overdracht van verantwoordelijkheden wordt beëindigd.

Die beslissing wordt genomen aan de hand van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde adviesprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van hoogdringendheid die verband houden met de veiligheid van de luchtvaart, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 116, lid 4, bedoelde procedure.

5.Als de in lid 2 bedoelde overdracht van verantwoordelijkheden plaatsvindt, wordt het Agentschap de autoriteit die bevoegd is voor de overgedragen verantwoordelijkheden, en wordt de betrokken lidstaat ontheven van die verantwoordelijkheden. Wat de uitoefening van die verantwoordelijkheden door het Agentschap betreft, zijn de bepalingen van de hoofdstukken IV en V van toepassing.

6.De bepalingen van artikel 53, leden 5 en 6, zijn van toepassing op elke overdracht van verantwoordelijkheden overeenkomstig dit artikel. Het Agentschap neemt de in de leden 2 en 4 bedoelde uitvoeringsbesluiten van de Commissie eveneens op in het bij artikel 63 opgezette register.

Artikel 56

Geldigheid van certificaten en verklaringen

1.Certificaten die zijn afgegeven en verklaringen die zijn ingediend overeenkomstig deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, zijn geldig in alle lidstaten, zonder verdere vereisten of beoordeling.

2.Als de Commissie van oordeel is dat een rechtspersoon of natuurlijke persoon aan wie een certificaat is afgegeven of die een verklaring heeft ingediend niet meer voldoet aan de toepasselijke eisen uit hoofde van deze verordening of de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, vereist zij, op basis van een aanbeveling van het Agentschap, van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op die persoon dat passende correctieve maatregelen en vrijwaringsmaatregelen worden genomen, met inbegrip van de beperking of opschorting van het certificaat.

Die beslissing wordt genomen aan de hand van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde adviesprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van hoogdringendheid die verband houden met de veiligheid van de luchtvaart, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 116, lid 4, bedoelde procedure.

Met ingang van de datum waarop het uitvoeringsbesluit van kracht wordt, is het certificaat of de verklaring, in afwijking van lid 1, niet meer geldig in alle lidstaten.

3.Als de Commissie van oordeel is dat de in lid 2 bedoelde lidstaat passende correctieve maatregelen en vrijwaringsmaatregelen heeft genomen, beslist zij, op basis van een aanbeveling van het Agentschap, dat het certificaat of de verklaring opnieuw geldig is in alle lidstaten, overeenkomstig lid 1. Die beslissing wordt genomen aan de hand van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde adviesprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van hoogdringendheid die verband houden met de veiligheid van de luchtvaart, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 116, lid 4, bedoelde procedure.

4.Dit artikel laat Verordening (EG) nr. 2111/2005 onverlet.

Artikel 57

Aanvaarding van certificaten van derde landen

Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten mogen de in deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen bedoelde certificaten afgeven op basis van een certificaat dat is afgegeven overeenkomstig de wetten van een derde land, of mogen certificaten en andere overeenkomstig de wetten van een derde land afgegeven relevante documenten waaruit blijkt dat voldaan is aan de regels van de burgerluchtvaart, aanvaarden, voor zover in deze mogelijkheid is voorzien bij:

(a)internationale overeenkomsten inzake de erkenning van certificaten, welke zijn gesloten tussen de Unie en een derde land; of

(b)de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld op basis van artikel 18, lid 1, onder l), artikel 25, lid 1, onder f), en artikel 44, lid 1, onder e).

Artikel 58

Gekwalificeerde instanties

1.Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten mogen hun taken uit hoofde van deze verordening in verband met certificering en toezicht toewijzen aan gekwalificeerde instanties die als zijnde in overeenstemming met de in bijlage VI vastgestelde criteria zijn geaccrediteerd. Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten die gebruik maken van de gekwalificeerde instanties zetten een systeem op voor die accreditatie en voor de beoordeling van de naleving van die criteria door de gekwalificeerde instanties, zowel op het ogenblik van de accreditatie als daarna.

Een gekwalificeerde instantie wordt ofwel individueel geaccrediteerd door het Agentschap of door een nationale bevoegde autoriteit, of door twee of meer nationale bevoegde autoriteiten samen of door het Agentschap en een of meer nationale bevoegde autoriteiten samen.

2.Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteit of autoriteiten, al naargelang van toepassing, gaan over tot intrekking of opschorting van de accreditatie van een gekwalificeerde instantie die niet meer voldoet aan de criteria van bijlage VI.

3.Het Agentschap of de nationale bevoegde autoriteit of autoriteiten die een gekwalificeerde instantie accrediteren, mogen die instantie het recht verlenen om certificaten af te geven, te wijzigen, op te schorten en in te trekken, of om verklaringen in ontvangst te nemen namens het Agentschap of de nationale bevoegde autoriteit. Dat recht wordt opgenomen in het toepassingsgebied van de accreditatie.

4.Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten erkennen, zonder verdere technische eisen of beoordeling, de accreditaties van gekwalificeerde instanties die zijn verleend door het Agentschap en andere nationale bevoegde autoriteiten in overeenstemming met lid 1.

Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten zijn niet verplicht om gebruik te maken van het volledige toepassingsgebied van de accreditatie die is verleend door een andere nationale bevoegde autoriteit of het Agentschap, noch om de rechten te erkennen die door een andere bevoegde autoriteit aan een gekwalificeerde instantie zijn toegekend overeenkomstig lid 3.

5.Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten wisselen informatie uit over de verleende, opgeschorte en ingetrokken accreditaties. Het Agentschap stelt die informatie ter beschikking via het in artikel 63 bedoelde register.

Artikel 59

Vrijwaringsbepalingen

1.Deze verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op grond daarvan zijn vastgesteld, mogen een lidstaat niet verhinderen om onmiddellijk te reageren wanneer zich een probleem voordoet in verband met de veiligheid van de burgerluchtvaart, als aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)het probleem houdt een ernstig risico in voor de veiligheid van de luchtvaart en onmiddellijk optreden van die lidstaat is vereist om het probleem op te lossen;

(b)het is niet mogelijk voor de lidstaat om het probleem op te lossen in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op grond daarvan zijn vastgesteld;

(c)de ondernomen actie is evenredig met de ernst van het probleem.

In een dergelijk geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie, het Agentschap en de andere lidstaten daarvan onmiddellijk via het bij artikel 63 opgezette register in kennis van de genomen maatregelen en de redenen daarvoor.

2.Als de in lid 1 bedoelde maatregelen langer dan acht maanden duren of als een lidstaat bij herhaling dezelfde maatregelen heeft genomen en deze maatregelen in totaal langer dan acht maanden duren, beoordeelt het Agentschap of de in lid 1 vermelde voorwaarden zijn vervuld en verstrekt het, binnen drie maanden na de datum van ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving, een aanbeveling aan de Commissie met betrekking tot het resultaat van die beoordeling. Het Agentschap neemt die aanbeveling op in het bij artikel 63 opgezette register.

In dat geval gaat de Commissie na, rekening houdende met die aanbeveling, of die voorwaarden zijn vervuld. Als de Commissie van oordeel is dat die voorwaarden niet zijn vervuld of als zij het niet eens is met het resultaat van de door het Agentschap uitgevoerde beoordeling, stelt zij binnen drie maanden na de datum van ontvangst van die aanbeveling een uitvoeringsbesluit in die zin op, dat wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en wordt opgenomen in het bij artikel 63 opgezette register.

Na de kennisgeving van dat uitvoeringsbesluit beëindigt de betrokken lidstaat onmiddellijk de overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen.

3.Bij ontvangst van de in lid 1 vermelde kennisgeving, beoordeelt het Agentschap onverwijld of het door de lidstaat vastgestelde probleem door het Agentschap kan worden opgelost door de in de eerste alinea van artikel 65, lid 4, bedoelde besluiten te nemen, zodat de door de lidstaat genomen maatregelen niet meer nodig zijn. Als het Agentschap van oordeel is dat het probleem op die manier kan worden opgelost, neemt het het besluit dat daarvoor vereist is. Als het van oordeel is dat het probleem niet op die manier kan worden opgelost, beveelt het de Commissie aan om de op basis van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen te wijzigen voor zover nodig is in het licht van de toepassing van lid 1.

4.Indien noodzakelijk in het licht van de toepassing van lid 1, overweegt de Commissie onverwijld om de krachtens artikel 18, lid 1, artikel 25, lid 1, artikel 28, lid 1, artikel 34, lid 1, artikel 39, lid 1, artikel 44, lid 1, artikel 47, lid 1, en artikel 50, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen te wijzigen, rekening houdende met de aanbeveling van het Agentschap.

Artikel 60

Flexibiliteitsregeling

1.Lidstaten mogen aan alle onder deze verordening vallende rechtspersonen en natuurlijke personen afwijkingen toekennen van de eisen die krachtens de bepalingen van hoofdstuk III van toepassing zijn op die personen, met uitzondering van de essentiële eisen die zijn vastgesteld in die bepalingen of in de gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen die op basis van die bepalingen zijn vastgesteld, in geval van dringende en onvoorspelbare omstandigheden die gevolgen hebben voor die personen of dringende operationele behoeften van die personen, voor zover de volgende voorwaarden allemaal zijn vervuld:

(a)het is niet mogelijk op passende wijze tegemoet te komen aan de omstandigheden of behoeften in overeenstemming met de toepasselijke eisen;

(b)er wordt gezorgd voor een aanvaardbaar niveau van veiligheid, milieubescherming en naleving van de toepasselijke essentiële eisen, indien nodig via de toepassing van verzachtende maatregelen;

(c)de lidstaat heeft alle mogelijke marktverstoringen ten gevolge van het verlenen van afwijkingen zoveel mogelijk beperkt; en

(d)het toepassingsgebied en de duur van de afwijking zijn beperkt tot wat strikt noodzakelijk is en de afwijking wordt op niet-discriminerende wijze toegepast.

In een dergelijk geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie, het Agentschap en de andere lidstaten via het bij artikel 63 opgezette register onmiddellijk in kennis van de verleende afwijking, de redenen voor het verlenen van de afwijking en, voor zover van toepassing, de nodige verzachtende maatregelen die zijn toegepast.

2.Als de in lid 1 bedoelde afwijkingen langer dan acht maanden duren of als een lidstaat bij herhaling dezelfde afwijkingen heeft toegekend en deze afwijkingen in totaal langer dan acht maanden duren, beoordeelt het Agentschap of de in lid 1 vermelde voorwaarden zijn vervuld en verstrekt het, binnen drie maanden na de datum van ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving, een aanbeveling aan de Commissie met betrekking tot het resultaat van die beoordeling. Het Agentschap neemt die aanbeveling op in het bij artikel 63 opgezette register.

In dat geval beoordeelt de Commissie, rekening houdende met die aanbeveling, of die voorwaarden zijn vervuld. Als de Commissie van oordeel is dat die voorwaarden niet zijn vervuld of als zij het niet eens is met het resultaat van de door het Agentschap uitgevoerde beoordeling, stelt zij binnen drie maanden na de datum van ontvangst van die aanbeveling een uitvoeringsbesluit in die zin op, dat wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en wordt opgenomen in het bij artikel 63 opgezette register.

Na de kennisgeving van dat uitvoeringsbesluit trekt de betrokken lidstaat de overeenkomstig lid 1 toegekende afwijking onmiddellijk in.

3.Als een lidstaat van oordeel is dat de naleving van de in de bijlagen uiteengezette toepasselijke essentiële eisen kan worden aangetoond met andere middelen dan die welke zijn vastgelegd in de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis van deze verordening zijn vastgesteld, en dat die middelen aanzienlijke voordelen bieden met betrekking tot de veiligheid van de burgerluchtvaart of efficiënter zijn voor de onder deze verordening vallende personen of voor de betrokken autoriteiten, kan zij, via het bij artikel 63 opgezette register, bij de Commissie en het Agentschap een gemotiveerd verzoek indienen om de gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling te wijzigen, teneinde het gebruik van die andere middelen mogelijk te maken.

In dat geval geeft het Agentschap onverwijld een aanbeveling af aan de Commissie over de vraag of het verzoek van de lidstaat voldoet aan de in de eerste alinea vastgestelde voorwaarden.

Indien nodig in het licht van de toepassing van deze alinea, overweegt de Commissie onverwijld en rekening houdende met die aanbeveling of de desbetreffende gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling moet worden gewijzigd.

Artikel 61

Verzameling, uitwisseling en analyse van informatie

1.De Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten wisselen de informatie uit waarover zij beschikken in de context van de toepassing van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen en die relevant is voor de uitvoering van de taken van de andere partijen uit hoofde van deze verordening. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek naar ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart of voor de analyse van voorvallen, krijgen eveneens het recht op toegang tot die informatie met het oog op de uitvoering van hun taken. Die informatie mag ook worden verspreid onder belanghebbende partijen overeenkomstig de in lid 4 vermelde gedelegeerde handelingen.

2.Het Agentschap coördineert op het niveau van de Unie de verzameling, uitwisseling en analyse van informatie over aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Daartoe kan het Agentschap administratieve regelingen treffen met rechtspersonen en natuurlijke personen die onder deze verordening vallen, of met verenigingen van dergelijke personen, met betrekking tot de verzameling, uitwisseling en analyse van informatie.

3.Op verzoek van de Commissie analyseert het Agentschap dringende of belangrijke kwesties die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. In voorkomend geval werken de nationale bevoegde autoriteiten met het Agentschap samen bij de uitvoering van deze analyse.

4.De Commissie stelt gedetailleerde regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor de in lid 1 bedoelde uitwisseling van informatie tussen de Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten, en voor de verspreiding van dergelijke informatie onder belanghebbende partijen. Deze regels worden vastgelegd in uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Bij de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde gedetailleerde regels wordt rekening gehouden met:

(a)de noodzaak om onder deze verordening vallende rechtspersonen en gedelegeerde personen de informatie te verstrekken die zij nodig hebben om de naleving en bevordering van de in artikel 1 uiteengezette doelstellingen te garanderen;

(b)de noodzaak om de verspreiding en het gebruik van informatie te beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de verwezenlijking van die doelstellingen;

(c)het verbod op het beschikbaar stellen of gebruiken van de informatie over voorvallen om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen.

5.De Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten, alsook de in lid 2 bedoelde rechtspersonen en natuurlijke personen en verenigingen van die personen, nemen de nodige maatregelen om de passende vertrouwelijkheid te garanderen van de informatie die zij uit hoofde van dit artikel hebben ontvangen, onverminderd eventuele strengere vertrouwelijkheidseisen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 996/2010, Verordening (EU) nr. 376/2014 of andere wetgeving van de Unie.

6.Teneinde het publiek informatie te verstrekken over het algemene niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart in de Unie, publiceert het Agentschap jaarlijks een veiligheidsevaluatie. Die evaluatie bevat een analyse van de algemene veiligheidssituatie in eenvoudige en gemakkelijk te begrijpen bewoordingen, en geeft aan of er sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico.

Artikel 62

Bescherming van informatiebronnen

1.Als de in artikel 61, leden 1 en 2, bedoelde informatie verstrekt is aan een nationale bevoegde autoriteit, wordt de bron van die informatie beschermd overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de lidstaten en de Unie inzake de bescherming van bronnen van informatie over de veiligheid van de burgerluchtvaart. Als die informatie door een natuurlijke persoon aan de Commissie of het Agentschap is verstrekt, wordt de informatiebron niet bekendgemaakt en worden de persoonlijke gegevens van die bron niet samen met de verstrekte informatie geregistreerd.

2.Onverminderd het toepasselijke nationale strafrecht ondernemen de lidstaten geen stappen in verband met onberaamde of onopzettelijke wetsovertredingen welke uitsluitend onder hun aandacht komen omdat de informatie over die overtredingen is verstrekt in het kader van de toepassing van deze verordening of de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis daarvan zijn vastgesteld.

De bepalingen van de eerste alinea gelden niet in gevallen van opzettelijk wangedrag of wanneer er sprake is van een manifeste, zware en ernstige verwaarlozing van een kennelijk risico en een fundamenteel tekortschieten in de beroepsverantwoordelijkheid om de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid te betrachten, waardoor te voorziene schade wordt veroorzaakt aan een persoon of eigendom of het niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart ernstig in het gedrang komt.

3.De lidstaten kunnen maatregelen blijven toepassen of aannemen om de bescherming van de in lid 1 bedoelde informatiebronnen te versterken.

4.Werknemers en contractanten die informatie verstrekken op grond van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen worden niet benadeeld door hun werkgever of door de organisatie waaraan zij diensten verlenen, op basis van de verstrekte informatie.

De bepalingen van de eerste alinea gelden niet in gevallen van opzettelijk wangedrag of wanneer er sprake is van een manifeste, zware en ernstige verwaarlozing van een kennelijk risico en een fundamenteel tekortschieten in de beroepsverantwoordelijkheid om de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid te betrachten, waardoor te voorziene schade wordt veroorzaakt aan een persoon of eigendom of de veiligheid van de burgerluchtvaart ernstig in het gedrang komt.

5.De bepalingen van dit artikel verhinderen de lidstaten, de Commissie en het Agentschap niet om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de veiligheid van de burgerluchtvaart in stand te houden of te verbeteren.

6.De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de regels inzake de bescherming van de informatiebron die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 996/2010 en Verordening (EG) nr. 376/2014.

Artikel 63

Register van informatie

1.In samenwerking met de Commissie en de nationale bevoegde autoriteiten zorgt het Agentschap voor het opzetten en beheren van een register van informatie die nodig is om te zorgen voor effectieve samenwerking tussen het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten op het gebied van de uitvoering van hun certificerings-, toezichts- en handhavingstaken uit hoofde van deze verordening.

Dat register bevat informatie over:

(a)certificaten die zijn afgegeven en verklaringen die zijn ontvangen door het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III en de artikelen 53, 54, 55, 66, 67, 68, 69 en 70;

(b)certificaten die zijn afgegeven en verklaringen die zijn ontvangen door gekwalificeerde instanties namens het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten, overeenkomstig artikel 58, lid 3;

(c)accreditaties die door het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten zijn verleend aan gekwalificeerde instanties overeenkomstig artikel 58, met inbegrip van informatie over het toepassingsgebied van de accreditatie;

(d)de maatregelen die door de lidstaten zijn genomen krachtens artikel 2, leden 6 en 7, en de overeenkomstige besluiten van de Commissie;

(e)besluiten die door de Commissie zijn genomen krachtens artikel 2, lid 4;

(f)besluiten die door de lidstaten zijn genomen krachtens artikel 36, lid 2;

(g)de overdrachten van verantwoordelijkheden door de lidstaten aan het Agentschap of aan andere lidstaten, overeenkomstig de artikelen 53 en 54, met inbegrip van nadere informatie over de overgedragen verantwoordelijkheden;

(h)besluiten die de Commissie heeft genomen overeenkomstig artikel 55, met inbegrip van nadere informatie over de verantwoordelijkheden die krachtens die besluiten aan het Agentschap zijn overgedragen;

(i)besluiten die de Commissie heeft genomen overeenkomstig artikel 56;

(j)kennisgevingen door nationale bevoegde autoriteiten van afzonderlijke vliegtijdspecificatieschema’s die bij het Agentschap zijn ingediend op basis van de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 28, lid 1, onder f), en de overeenkomstige adviezen van het Agentschap die zijn verstrekt overeenkomstig artikel 65, lid 7;

(k)kennisgevingen door lidstaten van de maatregelen die zijn genomen om onmiddellijk te reageren op een probleem in verband met de veiligheid van de luchtvaart en betreffende het verlenen van afwijkingen en de overeenkomstige aanbevelingen van Agentschap en besluiten van de Commissie, krachtens artikel 59, lid 1, en artikel 60, lid 1;

(l)verzoeken van lidstaten met betrekking tot alternatieve wijzen van naleving en de overeenkomstige aanbevelingen van het Agentschap krachtens artikel 60, lid 3;

(m)kennisgevingen door het Agentschap en de overeenkomstige besluiten van de Commissie krachtens artikel 65, lid 4;

(n)andere informatie die nodig kan zijn om de in de eerste alinea bedoelde effectieve samenwerking tot stand te brengen.

2.De nationale bevoegde autoriteiten, luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen en luchtvaartgeneeskundige centra wisselen via het register ook informatie uit over de medische geschiktheid van piloten. Deze informatie, die persoonsgegevens, waaronder gezondheidsgegevens, bevat, is beperkt tot wat strikt noodzakelijk is om effectieve certificering van en effectief toezicht op piloten te garanderen overeenkomstig artikel 20.

3.Alle persoonsgegevens in het register, met inbegrip van gezondheidsgegevens, worden niet langer opgeslagen dan nodig is voor het doel waarvoor de gegevens werden verzameld of het doel waarvoor ze verder worden verwerkt.

4.De lidstaten en het Agentschap zien erop toe dat de betrokkenen wiens persoonsgegevens worden verwerkt in het register, daar van tevoren van in kennis worden gesteld.

5.De lidstaten en het Agentschap mogen het toepassingsgebied van de rechten van de betrokkene om toegang te krijgen tot de in het register opgenomen persoonsgegevens en deze te corrigeren en te deleten, beperken in de mate die strikt noodzakelijk is om de veiligheid van de burgerluchtvaart te beschermen, overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG en artikel 20 van Verordening (EG) nr. 45/2001.

6.Onverminderd lid 7 beschikken de Commissie, het Agentschap, de nationale bevoegde autoriteiten en alle autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart voor de uitvoering van hun taken over beveiligde online-toegang tot alle informatie in het register.

Voor zover relevant mogen de Commissie en het Agentschap bepaalde informatie in het register, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde informatie, verspreiden onder belanghebbende partijen of openbaar maken.

7.De informatie in het register wordt met passende instrumenten en protocollen beschermd tegen toegang door onbevoegden. De toegang tot en bekendmaking van de in lid 2 bedoelde informatie wordt beperkt tot personen die verantwoordelijk zijn voor de certificering van en het toezicht op de medische geschiktheid van piloten, met het oog op de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening. Aan andere gemachtigde personen kan beperkte toegang tot de informatie worden verleend om de goede werking van het register te garanderen, en met name om technisch onderhoud te verrichten. Personen die gemachtigd zijn om toegang te krijgen tot informatie die persoonsgegevens bevat, krijgen voorafgaande opleiding over de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming en de bijbehorende waarborgen.

8.De Commissie stelt de nodige regels vast voor de werking en het beheer van het register. Die regels worden vastgelegd in uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde procedure en bevatten gedetailleerde eisen met betrekking tot:

(a)de technische aspecten van de oprichting en actualisering van het register;

(b)de classificatie van de informatie die de Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten in het register moeten laten opnemen, met inbegrip van de vorm en wijze van verzending van die informatie;

(c)regelmatige en gestandaardiseerde actualiseringen van de in het register opgenomen informatie;

(d)de voorwaarden voor de verspreiding en publicatie van bepaalde in het register opgenomen informatie overeenkomstig lid 6;

(e)de classificatie van informatie inzake de medische geschiktheid van piloten die de nationale bevoegde autoriteiten, luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen en luchtvaartgeneeskundige centra in het register moeten laten opnemen, met inbegrip van de vorm en wijze van verzending van die informatie;

(f)de voorwaarden voor de bescherming van de in het register opgenomen informatie tegen toegang door onbevoegden, waarbij de toegang tot de informatie wordt beperkt en alle in het register opgenomen persoonsgegevens worden beschermd overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name tegen onbedoelde of onrechtmatige vernietiging, verlies, wijziging of bekendmaking;

(g)de maximumperiode gedurende welke de in het register opgenomen informatie mag worden bijgehouden, met inbegrip van de als persoonsgegevens beschouwde informatie over de medische geschiktheid van piloten;

(h)de gedetailleerde voorwaarden waaronder lidstaten en het Agentschap de rechten van de betrokkene op toegang, correctie en schrapping van de in het register opgenomen persoonsgegeven kunnen beperken, met het oog op lid 5.

HOOFDSTUK V

HET AGENTSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE VOOR DE VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART

AFDELING I

Taken

Artikel 64

Oprichting en taken van het Agentschap

1.Hierbij wordt een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart opgericht.

2.Om de goede werking en ontwikkeling van de burgerluchtvaart in de Unie te garanderen overeenkomstig de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen, dient het Agentschap:

(a)taken te verrichten en adviezen uit te brengen met betrekking tot alle onder deze verordening vallende aangelegenheden;

(b)de Commissie bij te staan door maatregelen voor te bereiden die uit hoofde van deze verordening moeten worden genomen. Indien deze maatregelen technische voorschriften omvatten, mag de Commissie de inhoud daarvan niet wijzigen zonder voorafgaand overleg met het Agentschap;

(c)de Commissie de noodzakelijke technische, wetenschappelijke en administratieve ondersteuning te verlenen bij de uitoefening van haar taken;

(d)de noodzakelijke maatregelen te nemen binnen de bevoegdheden die krachtens deze verordening of andere wetgeving van de Unie aan het Agentschap zijn verleend;

(e)de inspecties, andere monitoringtaken en onderzoeken uit te voeren die nodig zijn om zijn taken uit hoofde van deze verordening te vervullen of waar de Commissie om verzoekt;

(f)op de onder zijn bevoegdheid vallende gebieden namens de lidstaten de taken uit te voeren die door de toepasselijke internationale verdragen, met name het Verdrag van Chicago, aan de lidstaten zijn toebedeeld;

(g)de nationale bevoegde autoriteiten bij te staan bij de uitvoering van hun taken, met name door een forum te verschaffen voor de uitwisseling van informatie en deskundigheid;

(h)op verzoek bij te dragen tot de vaststelling, meting, rapportering en analyse van prestatie-indicatoren, als de wetgeving van de Unie voorziet in prestatieregelingen met betrekking tot de luchtvaart;

(i)samen te werken met andere instellingen, kantoren en agentschappen van de Unie op gebieden waarop hun activiteiten betrekking hebben op technische aspecten van de burgerluchtvaart.

Artikel 65

Maatregelen van het Agentschap

1.Op verzoek verleent het Agentschap de Commissie bijstand bij het voorbereiden van voorstellen voor wijzigingen van deze verordening en van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op grond van deze verordening worden vastgesteld. De documenten die het Agentschap daartoe indient bij de Commissie nemen de vorm aan van adviezen.

2.Het Agentschap stelt aanbevelingen aan de Commissie op met het oog op de toepassing van de artikelen 59 en 60.

3.In overeenstemming met artikel 104 en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis van deze verordening door de Commissie zijn vastgesteld, stelt het Agentschap certificeringsspecificaties, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren voor de toepassing van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen op.

4.Het Agentschap neemt passende besluiten voor de toepassing van artikelen 53, 54, 55, 66, 67, 68, 69, 70, 71 en 73.

Het Agentschap mag een afwijking toekennen aan alle rechtspersonen en natuurlijke personen aan wie het een certificaat heeft afgegeven in de omstandigheden en onder de voorwaarden die zijn uiteengezet in artikel 60, lid 1. In dat geval stelt het Agentschap de Commissie en de lidstaten via het bij artikel 63 opgezette register onmiddellijk in kennis van de verleende afwijkingen, de redenen voor het verlenen van de afwijkingen en, voor zover van toepassing, de nodige beperkende maatregelen die zijn toegepast. Als een afwijking langer dan acht opeenvolgende maanden duurt of als het Agentschap dezelfde afwijking herhaaldelijk heeft verleend en de totale duur ervan meer dan acht maanden bedraagt, gaat de Commissie na of die voorwaarden zijn vervuld, en als zij van oordeel is dat dit niet het geval is, stelt zij een uitvoeringsbesluit in die zin vast, dat wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en opgenomen in het bij artikel 63 opgezette register. Na de kennisgeving van dat uitvoeringsbesluit trekt het Agentschap de afwijking onmiddellijk in.

5.Het Agentschap stelt verslagen op over de inspecties en andere monitoringactiviteiten die overeenkomstig artikel 73 zijn uitgevoerd.

6.Het Agentschap reageert onverwijld op een dringend veiligheidsprobleem dat binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, door corrigerende maatregelen vast te stellen die moeten worden genomen door nationale bevoegde autoriteiten of onder de bepalingen van deze verordening vallende rechtspersonen en natuurlijke personen en door daarmee verband houdende informatie te verspreiden onder die nationale bevoegde autoriteiten en personen, met inbegrip van richtsnoeren of aanbevelingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen.

7.Het Agentschap brengt advies uit over de afzonderlijke vliegtijdspecificatieschema’s die door de lidstaten zijn voorgesteld krachtens de op basis van artikel 28, lid 1, onder f), vastgestelde gedelegeerde handelingen, welke afwijken van de door het Agentschap vastgestelde certificeringsspecificaties.

Artikel 66

Luchtwaardigheids- en milieucertificering

1.Met betrekking tot de producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), en artikel 2, lid 1, onder b), punt (i), oefent het Agentschap in voorkomend geval en overeenkomstig het bepaalde in het Verdrag van Chicago of de bijlagen daarvan, namens de lidstaten de functies en taken uit van het land van ontwerp, vervaardiging of registratie, voor zover deze functies en taken verband houden met ontwerpcertificering en verplichte informatie over blijvende luchtwaardigheid. Daartoe zal het Agentschap met name:

(a)voor elk ontwerp van een product waarvoor een typecertificaat, wijzigingscertificaat, met inbegrip van een aanvullend typecertificaat, of een goedkeuring van een reparatieontwerp is aangevraagd overeenkomstig artikel 11, de typecertificeringsgrondslag vaststellen en meedelen aan de aanvrager;

(b)voor ieder product waarvoor een beperkt luchtwaardigheidscertificaat en/of een beperkt geluidscertificaat is aangevraagd overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder a), de specifieke luchtwaardigheidsspecificaties of de specifieke gedragscode voor de milieuverenigbaarheid van producten vaststellen en meedelen aan de aanvrager;

(c)voor ieder ontwerp van een onderdeel of niet-geïnstalleerde apparatuur waarvoor een certificaat is aangevraagd overeenkomstig artikel 12 of 13, de certificeringsgrondslag vaststellen en meedelen aan de aanvrager;

(d)voor luchtvaartuigen waarvoor een vliegvergunning is aangevraagd overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder b), de goedkeuring afgeven van de vluchtvoorwaarden in verband met het ontwerp;

(e)de specificaties inzake luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid die van toepassing zijn op het ontwerp van de producten en onderdelen die onderworpen zijn aan een verklaring overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder a), vaststellen en ter beschikking stellen;

(f)verantwoordelijk zijn voor de taken in verband met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, voor wat betreft de typecertificaten, beperkte typecertificaten, wijzigingscertificaten, met inbegrip van aanvullende typecertificaten, en goedkeuringen van reparatieontwerpen voor het ontwerp van producten overeenkomstig artikel 11 en artikel 17, lid 1, onder b);

(g)verantwoordelijk zijn voor de taken in verband met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, voor wat betreft de certificaten voor het ontwerp van onderdelen en voor niet-geïnstalleerde apparatuur overeenkomstig de artikelen 12 en 13;

(h)de passende milieu-informatiebladen voor producten afgeven met betrekking tot het ontwerp van de producten die het certificeert overeenkomstig artikel 11;

(i)de functies inzake blijvende luchtwaardigheid waarborgen in verband met het ontwerp van producten, het ontwerp van onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur die het heeft gecertificeerd en waarop het toezicht houdt, onder meer door onverwijld te reageren op veiligheids- of beveiligingsproblemen en door de toepasselijke verplichte informatie te verstrekken en te verspreiden.

2.Het Agentschap is verantwoordelijk voor de taken die verband houden met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, met betrekking tot:

(a)de goedkeuringen van de organisaties die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur, overeenkomstig artikel 15, lid 1;

(b)de goedkeuringen van de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de vervaardiging, het onderhoud en het beheer van de blijvende luchtwaardigheid van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur en van de organisaties die betrokken zijn bij de opleiding van personeel, overeenkomstig artikel 15, voor zover de hoofdvestiging van die organisaties gelegen is buiten het grondgebied waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van het Verdrag van Chicago.

3.Het Agentschap is verantwoordelijk voor de taken die verband houden met toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 54, lid 3, met betrekking tot de verklaringen die zijn ingediend door organisaties overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder a).

Artikel 67

Certificering van bemanningsleden

1.Het Agentschap is verantwoordelijk voor de taken die verband houden met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, met betrekking tot de goedkeuringen van de in artikel 22 bedoelde organisaties voor de opleiding van piloten en cabinebemanningsleden en luchtvaartgeneeskundige centra, voor zover de hoofdvestiging van die organisaties en centra gelegen is buiten het grondgebied waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van het Verdrag van Chicago.

2.Het Agentschap is in elk van de volgende gevallen verantwoordelijk voor de taken die verband houden met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, met betrekking tot de certificaten voor vluchtnabootsers overeenkomstig artikel 23:

(a)het toestel wordt geëxploiteerd door een organisatie waaraan het Agentschap een certificaat heeft afgegeven overeenkomstig lid 1;

(b)het toestel bevindt zich op het grondgebied waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van het Verdrag van Chicago en wordt geëxploiteerd door een organisatie die door het Agentschap is gecertificeerd overeenkomstig lid 1 en waarvan de hoofdvestiging buiten dat grondgebied is gelegen;

(c)het toestel bevindt zich buiten het grondgebied waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van het Verdrag van Chicago, behalve als het wordt geëxploiteerd door een organisatie waarvoor het Agentschap geen certificaat heeft afgegeven overeenkomstig lid 1 en waarvan de hoofdvestiging op dat grondgebied is gelegen.

Artikel 68

ATM/ANS

1.Het Agentschap is verantwoordelijk voor de taken die verband houden met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, met betrekking tot:

(a)de certificaten voor de in artikel 36 bedoelde ATM/ANS-verleners, als de hoofdvestiging van die verleners gelegen is buiten het grondgebied waarop de verdragen van toepassing zijn en als zij verantwoordelijk zijn voor het verlenen van ATM/ANS in het luchtruim van dat grondgebied;

(b)de certificaten voor de in artikel 36 bedoelde ATM/ANS-verleners, als die verleners pan-Europese ATM/ANS verlenen;

(c)de certificaten voor en de verklaringen die zijn ingediend door de in artikel 37 bedoelde organisaties, als deze organisaties betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging of het onderhoud van pan-Europese ATM/ANS-systemen en componenten;

(d)de verklaringen die zijn ingediend door ATM/ANS-verleners waaraan het Agentschap een certificaat heeft afgegeven overeenkomstig het bepaalde onder a) en b), met betrekking tot ATM/ANS-systemen en -componenten die door die verleners in gebruik worden genomen overeenkomstig artikel 38, lid 1.

2.Met betrekking tot de in artikel 38 bedoelde systemen en componenten zal het Agentschap:

(a)voor zover bepaald in de gedelegeerde handelingen die overeenkomstig artikel 39 zijn vastgesteld, de gedetailleerde specificaties voor de ATM/ANS-systemen en componenten waar de veiligheid of interoperabiliteit van afhankelijk is en waarvoor een certificaat moet worden afgegeven overeenkomstig artikel 38, lid 2, vaststellen en meedelen aan de aanvrager;

(b)voor zover bepaald in de gedelegeerde handelingen die overeenkomstig artikel 39 zijn vastgesteld, verantwoordelijk zijn voor de taken in verband met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, met betrekking tot de certificaten voor en de verklaringen die zijn ingediend betreffende ATM/ANS-systemen en -componenten waar de veiligheid of interoperabiliteit van afhankelijk is, overeenkomstig artikel 38, lid 2.

Artikel 69

Certificering van luchtverkeersleiders

Het Agentschap is verantwoordelijk voor de taken die verband houden met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, met betrekking tot de certificaten voor de in artikel 42 bedoelde organisaties voor de opleiding van luchtverkeersleiders, voor zover de hoofdvestiging van die organisaties gelegen is buiten het grondgebied waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van het Verdrag van Chicago, en , indien relevant, voor het personeel van die organisaties.

Artikel 70

Exploitanten uit derde landen en internationaal veiligheidstoezicht

1.Het Agentschap is verantwoordelijk voor de taken in verband met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, met betrekking tot de vergunningen voor de in artikel 49, leden 1 en 2, bedoelde activiteiten en de in artikel 49, lid 2, bedoelde verklaringen van exploitanten, tenzij een lidstaat de functies en taken van de staat van exploitant vervult voor de betrokken exploitanten.

2.Het Agentschap is verantwoordelijk voor de taken die verband houden met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3, met betrekking tot de vergunningen voor de in artikel 50, lid 1, onder a), bedoelde luchtvaartuigen en piloten.

3.Op verzoek verleent het Agentschap bijstand aan de Commissie bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 2111/2005 door de nodige beoordelingen uit te voeren, met inbegrip van bezoeken ter plaatse, van exploitanten uit derde landen en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op deze exploitanten. Het verstrekt de resultaten van deze beoordelingen, met passende aanbevelingen, aan de Commissie.

Artikel 71

Onderzoeken door het Agentschap

1.Het Agentschap voert zelf of via nationale bevoegde autoriteiten of gekwalificeerde instanties de onderzoeken uit die nodig zijn voor de uitvoering van zijn taken in verband met certificering, toezicht en handhaving overeenkomstig artikel 51, lid 3.

2.Met het oog op de uitvoering van de in lid 1 vermelde onderzoeken, is het Agentschap gemachtigd om:

(a)van de rechtspersonen of natuurlijke personen aan wie het een certificaat heeft afgegeven of die een verklaring bij het Agentschap hebben ingediend, te eisen dat zij alle nodige informatie verstrekken;

(b)van die personen te eisen dat zij mondeling uitleg geven over alle feiten, documenten, voorwerpen, procedures of andere thema's die relevant zijn om te bepalen of de persoon voldoet aan de bepalingen van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;

(c)toegang te krijgen tot alle gebouwen, terreinen of vervoermiddelen van deze personen;

(d)alle documenten, archieven of gegevens die door deze personen worden bijgehouden of waar deze personen toegang toe hebben te onderzoeken of te kopiëren of er uittreksels uit te nemen, ongeacht het medium waarop de informatie in kwestie wordt bewaard.

Indien dit vereist is om te bepalen of een persoon aan wie het Agentschap een certificaat heeft afgegeven of die een verklaring heeft ingediend bij het Agentschap, voldoet aan de bepalingen van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, is het Agentschap ook gemachtigd om de in de eerste alinea uiteengezette bevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van alle andere rechtspersonen of natuurlijke personen van wie redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij over informatie beschikken of toegang hebben tot informatie die relevant is voor dat doel.

De bevoegdheden van dit artikel worden uitgeoefend overeenkomstig de nationale wetten van de lidstaat of het derde land waar het onderzoek plaatsvindt, met inachtneming van de rechten en legitieme belangen van de betrokken personen en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Indien volgens de toepasselijke nationale wetgeving voorafgaande toestemming van de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat of het betrokken derde land nodig is om toegang te krijgen tot gebouwen, terreinen en vervoermiddelen, zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid, onder c), mogen die bevoegdheden alleen worden uitgeoefend nadat die toestemming is verkregen.

3.Het Agentschap ziet erop toe dat zijn personeelsleden en, voor zover relevant, alle andere deskundigen die deelnemen aan het onderzoek, voldoende gekwalificeerd, op passende wijze opgeleid en naar behoren gemachtigd zijn. Die personen oefenen hun bevoegdheden uit na overlegging van een schriftelijke machtiging.

4.Beambten van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op wiens grondgebied het onderzoek wordt uitgevoerd, nemen op verzoek van het Agentschap deel aan het onderzoek. Indien dergelijke bijstand vereist is, stelt het Agentschap de lidstaat op wiens grondgebied het onderzoek wordt uitgevoerd tijdig in kennis van het onderzoek en van de vereiste bijstand.

Artikel 72

Boetes en dwangsommen

1.Op verzoek van het Agentschap kan de Commissie aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon aan wie het een certificaat heeft afgegeven of die een verklaring bij het Agentschap hebben ingediend, overeenkomstig deze verordening een of beide van de volgende opleggen:

(a)een boete, als die persoon, doelbewust of uit nalatigheid, een inbreuk heeft begaan tegen een van de bepalingen van deze verordening of de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;

(b)een dwangsom, als die persoon een inbreuk heeft begaan tegen een van die bepalingen of als die inbreuk nakend is, teneinde die persoon te dwingen zich aan de bepalingen te houden.

2.De in lid 1 vermelde boetes en dwangsommen moeten effectief, evenredig en ontradend zijn. Bij de vaststelling ervan wordt rekening gehouden met de ernst van het geval, en met name de mate waarin de veiligheid of milieubescherming in gevaar is gebracht, en met de economische draagkracht van de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon.

De hoogte van de boetes bedraagt maximaal 4 % van het jaarlijks inkomen of de omzet van de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon. De hoogte van de dwangsommen bedraagt maximaal 2,5 % van het gemiddelde dagelijkse inkomen of de gemiddelde dagelijkse omzet van de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon.

3.De Commissie legt de in lid 1 vermelde boetes en dwangsommen alleen op als andere maatregelen die bij deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen zijn vastgesteld, niet toereikend of niet evenredig zijn om dergelijke inbreuken tegen te gaan.

4.Wat betreft het opleggen van boetes en dwangsommen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, zal de Commissie aan de hand van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 117 het volgende vaststellen:

(a)gedetailleerde criteria en een gedetailleerde methode voor de vaststelling van het bedrag van de boetes en dwangsommen;

(b)gedetailleerde voorschriften voor onderzoeken, bijbehorende maatregelen en rapportering, alsmede besluitvorming, waaronder bepalingen inzake recht van verdediging, toegang tot dossiers, juridische vertegenwoordiging, vertrouwelijkheid en termijnbepalingen; en

(c)procedures voor de inning van de boetes en dwangsommen.

5.Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen besluiten van de Commissie overeenkomstig lid 1. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

6.De besluiten die krachtens lid 1 door de Commissie worden genomen, zijn niet van strafrechtelijke aard.

Artikel 73

Toezicht op de lidstaten

1.Het Agentschap verleent bijstand aan de Commissie bij het toezicht op de uitvoering door de lidstaten van de bepalingen van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, door inspecties en andere monitoringactiviteiten uit te voeren. Die inspecties en andere monitoringactiviteiten hebben eveneens tot doel de lidstaten te helpen om die bepalingen op uniforme wijze toe te passen.

Het Agentschap brengt bij de Commissie verslag uit over de inspecties en andere monitoringactiviteiten die overeenkomstig dit lid zijn uitgevoerd.

2.Met het oog op de uitvoering van de in lid 1 vermelde inspecties en andere monitoringactiviteiten, is het Agentschap gemachtigd om:

(a)van alle nationale bevoegde autoriteiten en alle rechtspersonen en natuurlijke personen die onder deze verordening vallen, te eisen dat zij alle nodige informatie ter beschikking stellen;

(b)van die autoriteiten en personen te eisen dat zij mondeling uitleg geven over alle feiten, documenten, voorwerpen, procedures of andere thema's die relevant zijn om te bepalen of de lidstaat voldoet aan de bepalingen van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;

(c)toegang te krijgen tot alle gebouwen, terreinen of vervoermiddelen van deze autoriteiten en personen;

(d)alle documenten, archieven of gegevens die door deze autoriteiten en personen worden bijgehouden of waar deze autoriteiten en personen toegang toe hebben te onderzoeken of te kopiëren of er uittreksels uit te nemen, ongeacht het medium waarop de informatie in kwestie wordt bewaard.

Indien dit vereist is om te bepalen of een lidstaat voldoet aan de bepalingen van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, is het Agentschap ook gemachtigd om de in de eerste alinea uiteengezette bevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van alle andere rechtspersonen of natuurlijke personen van wie redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij over informatie beschikken of toegang hebben tot informatie die relevant is voor dat doel.

De bevoegdheden van dit artikel worden uitgeoefend overeenkomstig de nationale wetten van de lidstaat waar de inspectie of andere monitoringactiviteit plaatsvindt, met inachtneming van de rechten en legitieme belangen van de betrokken autoriteiten en personen en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Indien volgens de toepasselijke nationale wetgeving voorafgaande toestemming van de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat nodig is om toegang te krijgen tot gebouwen, terreinen en vervoermiddelen, zoals bepaald in de eerste alinea, onder c), mogen die bevoegdheden alleen worden uitgeoefend nadat die toestemming is verkregen.

3.Het Agentschap ziet erop toe dat zijn personeelsleden en, voor zover relevant, alle andere deskundigen die deelnemen aan de inspectie of andere monitoringactiviteit, voldoende gekwalificeerd, op passende wijze opgeleid en naar behoren gemachtigd zijn. Die personen oefenen hun bevoegdheden uit na overlegging van een schriftelijke machtiging.

Het Agentschap stelt de betrokken lidstaat tijdig in kennis van de activiteit en de identiteit van de personeelsleden en andere deskundigen die de activiteit uitvoeren.

4.De betrokken lidstaat faciliteert de inspectie of andere monitoringactiviteit. Hij ziet erop toe dat de betrokken autoriteiten en personen samenwerken met het Agentschap.

Als een rechtspersoon of natuurlijke persoon niet samenwerkt met het Agentschap, verlenen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat de nodige bijstand aan het Agentschap om het Agentschap in staat te stellen de inspectie of andere monitoringactiviteit uit te voeren.

5.Als een overeenkomstig dit artikel uitgevoerde inspectie of andere monitoringactiviteit leidt tot een inspectie of andere monitoringactiviteit van een rechtspersoon of natuurlijke persoon die onder deze verordening valt, zijn de bepalingen van artikel 71, leden 2, 3 en 4, van toepassing.

6.Op verzoek van de lidstaat worden verslagen die krachtens lid 1 door het Agentschap zijn opgesteld, beschikbaar gesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat waar de inspectie plaatsvond.

7.Het Agentschap publiceert een overzicht van de mate waarin de lidstaten de bepalingen van deze verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen ten uitvoer hebben gelegd. Het Agentschap neemt deze informatie op in het jaarlijkse veiligheidsoverzicht als bedoeld in artikel 61, lid 6.

8.Het Agentschap draagt bij tot de evaluatie van de gevolgen van de uitvoering van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, zonder afbreuk te doen aan de evaluatie door de Commissie in het kader van artikel 113, gelet op de in artikel 1 uiteengezette doelstellingen.

9.De Commissie stelt gedetailleerde regels vast inzake de werkmethoden van het Agentschap voor het uitvoeren van de in dit artikel bedoelde taken. Deze regels worden vastgelegd in uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde adviesprocedure.

Artikel 74

Onderzoek en innovatie

1.Het Agentschap verleent bijstand aan de lidstaten en de Commissie bij het in kaart brengen van de belangrijkste onderzoeksthema’s op het gebied van burgerluchtvaart, teneinde bij te dragen tot de samenhang en coördinatie tussen onderzoek en ontwikkeling die door de overheid zijn gefinancierd en beleidsmaatregelen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

2.Het Agentschap ondersteunt de Commissie bij de opstelling en totstandbrenging van de kaderprogramma's van de Unie voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten en de jaarlijkse en de meerjarige werkprogramma’s, onder meer ook bij de uitvoering van evaluatieprocedures, bij de evaluatie van gefinancierde projecten en bij de benutting van de resultaten van onderzoeks- en innovatieprojecten.

3.Het Agentschap kan onderzoek verrichten en financieren voor zover dit strikt verband houdt met de verbetering van de activiteiten die tot zijn bevoegdheid behoren. De onderzoeksbehoeften en -activiteiten van het Agentschap worden opgenomen in zijn jaarlijkse werkprogramma.

4.De resultaten van door het Agentschap gefinancierd onderzoek worden openbaar gemaakt, tenzij de toepasselijke regels van de wetgeving inzake intellectuele eigendom of de in artikel 112 bedoelde beveiligingsregels van het Agentschap die publicatie verbieden.

5.Naast de in leden 1 tot en met 4 en in artikel 64 bedoelde taken, kan het Agentschap ook deelnemen aan ad-hoconderzoeksactiviteiten, mits deze activiteiten verenigbaar zijn met de taken van het Agentschap en de doelstellingen van deze verordening.

Artikel 75

Milieubescherming

1.De maatregelen die het Agentschap heeft genomen met betrekking tot emissies en geluid, met het oog op de certificering van het ontwerp van producten overeenkomstig artikel 11, hebben tot doel te voorkomen dat de burgerluchtvaartactiviteiten in kwestie significante schadelijke effecten hebben op het milieu en de volksgezondheid.

2.De lidstaten, de Commissie, het Agentschap en andere instellingen, organen, kantoren en agentschappen van de Unie werken, binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden, samen met betrekking tot milieuaangelegenheden, met inbegrip van de aangelegenheden die aan bod komen in Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad 21 , teneinde te garanderen dat rekening wordt gehouden met de onderlinge verbanden tussen milieubescherming, volksgezondheid en technische domeinen van de luchtvaart.

3.Het Agentschap verleent de Commissie bijstand bij de opstelling en coördinatie van beleid en maatregelen op het gebied van milieubescherming in de burgerluchtvaart, in het bijzonder door studies en simulaties uit te voeren en door technisch advies te verlenen.

4.Teneinde informatie te verstrekken aan belanghebbende partijen en het grote publiek stelt het Agentschap om de drie jaar een milieuanalyse op, waarin een objectieve stand van zaken wordt opgemaakt met betrekking tot milieubescherming in de burgerluchtvaart in de Unie.

Artikel 76

Beveiliging van de luchtvaart

1.De lidstaten, de Commissie en het Agentschap werken samen op het gebied van luchtvaartbeveiligingskwesties, met inbegrip van cyberbeveiliging, om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de onderlinge verbanden tussen veiligheid en beveiliging van de burgerluchtvaart.

2.Op verzoek verleent het Agentschap technische bijstand aan de Commissie bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad 22 , onder meer voor de uitvoering van beveiligingsinspecties en de voorbereiding van de maatregelen die uit hoofde van die verordening moeten worden vastgesteld.

3.Om de burgerluchtvaart te beschermen tegen wederrechtelijke daden, kan het Agentschap de nodige maatregelen nemen overeenkomstig artikel 65, lid 6, en artikel 66, lid 1, onder i). Alvorens dergelijke maatregelen te nemen, dient het Agentschap toestemming van de Commissie te krijgen en de lidstaten te raadplegen.

Artikel 77

Internationale samenwerking

1.Op verzoek verleent het Agentschap bijstand aan de Commissie bij het beheer van de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties, met betrekking tot aangelegenheden die onder deze verordening vallen. Die bijstand draagt met name bij tot de harmonisering van regels en de wederzijdse erkenning van certificaten.

2.Het Agentschap mag samenwerken met bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties die bevoegd zijn voor de onder deze verordening vallende aangelegenheden. Daartoe mag het Agentschap, onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring door de Commissie, werkregelingen treffen met die autoriteiten en internationale organisaties.

3.Het Agentschap helpt de lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van internationale overeenkomsten met betrekking tot onder deze verordening vallende aangelegenheden, met name hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago.

4.In samenwerking met de lidstaten en de Commissie zorgt het Agentschap voor het opzetten en, indien nodig, actualiseren van een register waarin het volgende wordt opgenomen:

(a)informatie over de overeenstemming van deze verordening, de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen en de door het Agentschap uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen met de internationale normen en aanbevolen praktijken;

(b)andere informatie in verband met de tenuitvoerlegging van deze verordening, die gemeenschappelijk is voor alle lidstaten en relevant is voor het toezicht van de ICAO op de naleving van het Verdrag van Chicago en de internationale normen en aanbevolen praktijken door de lidstaten.

De lidstaten gebruiken de informatie in dit register bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 38 van het Verdrag van Chicago, en bij het verstrekken van informatie aan de ICAO in het kader van haar Universal Safety Oversight Audit Programme.

5.Onverminderd de relevante bepalingen van het Verdrag, werken de Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten via een netwerk van deskundigen samen op het gebied van technische aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen en verband houden met de werkzaamheden van de ICAO.

Het Agentschap verleent de nodige administratieve ondersteuning aan dit netwerk, met inbegrip van bijstand bij het voorbereiden en organiseren van de vergaderingen van het netwerk.

6.Naast de in leden 1 tot en met 5 en in artikel 64 bedoelde taken, kan het Agentschap ook deelnemen aan ad-hoc technische samenwerking en onderzoeks- en bijstandsprojecten met derde landen en internationale organisaties, mits deze activiteiten verenigbaar zijn met de taken van het Agentschap en de in artikel 1 uiteengezette doelstellingen.

Artikel 78

Crisisbeheer

1.Het Agentschap levert, binnen zijn bevoegdheden, een bijdrage tot een tijdige reactie op en inperking van crisissen in de luchtvaart.

2.Het Agentschap neemt deel aan het Europees crisiscoördinatiecentrum voor de luchtvaart (European Aviation Crisis Coordination Cell, EACCC), dat is opgericht overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie 23 .

Artikel 79

Luchtvaartopleiding

Om goede praktijken en uniformiteit bij de tenuitvoerlegging van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde maatregelen te bevorderen, kan het Agentschap opleiding verstrekken, ook via externe opleidingsaanbieders, aan nationale bevoegde autoriteiten, bevoegde autoriteiten van derde landen, internationale organisaties, rechtspersonen en natuurlijke personen die onder de bepalingen van deze verordening vallen en aan andere belanghebbende partijen. Het Agentschap stelt in zijn officiële publicatie de voorwaarden vast waaraan externe opleidingsaanbieders moeten voldoen wanneer het Agentschap gebruik maakt van dergelijke aanbieders voor de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel.

Artikel 80

Tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim

Voor zover het Agentschap beschikt over de relevante deskundigheid, verleent het, op verzoek, technische bijstand aan de Commissie bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, onder meer door:

(a)technische inspecties, technische onderzoeken en studies uit te voeren;

(b)bij te dragen tot de uitvoering van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties;

(c)bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van het ATM-masterplan, met inbegrip van de ontwikkeling en uitrol van het SESAR-programma.

AFDELING II

Interne structuur

Artikel 81

Rechtspersoonlijkheid, vestigingsplaats en plaatselijke kantoren

1.Het Agentschap is een orgaan van de Unie. Het Agentschap heeft rechtspersoonlijkheid.

2.In elk van de lidstaten geniet het Agentschap de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid welke aan rechtspersonen krachtens de wetgeving in de betreffende lidstaat wordt verleend. Het Agentschap kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verkrijgen of vervreemden en kan in rechte optreden.

3.De zetel van het Agentschap is gevestigd in Keulen, Bondsrepubliek Duitsland.

4.Het Agentschap kan plaatselijke vestigingen in de lidstaten oprichten, voor zover de lidstaten hiermee instemmen en in overeenstemming met artikel 91, lid 4.

5.Het Agentschap wordt juridisch vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

Artikel 82

Personeel

1.Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie 24 en de regels die door de instellingen van de Europese Unie zijn overeengekomen ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel dat in dienst is van het Agentschap.

2.Het Agentschap mag ook gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van het Agentschap. Bij besluit van de raad van beheer worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap.

Artikel 83

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op het Agentschap en zijn personeel.

Artikel 84

Aansprakelijkheid

1.De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap valt onder het recht dat van toepassing is op het desbetreffende contract.

2.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in door het Agentschap gesloten overeenkomsten.

3.In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid dient het Agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, alle door zijn diensten of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade te vergoeden.

4.Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.Op de persoonlijke aansprakelijkheid van zijn personeelsleden jegens het Agentschap zijn de bepalingen van toepassing van het statuut of van de regeling waaronder zij vallen.

Artikel 85

Taken van de raad van beheer

1.Het Agentschap heeft een raad van beheer.

2.De raad van beheer:

(a)benoemt de uitvoerend directeur en, indien relevant, verlengt zijn of haar ambtstermijn of ontheft hem of haar uit zijn of haar functie overeenkomstig artikel 92;

(b)keurt het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het Agentschap goed en zendt dit jaarlijks vóór 1 juli toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. Het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag wordt openbaar gemaakt;

(c)stelt ieder jaar het programmeringsdocument van het Agentschap vast met een meerderheid van tweederde van zijn stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 106;

(d)stelt de jaarbegroting van het Agentschap vast met een meerderheid van tweederde van zijn stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 109, lid 11;

(e)stelt procedures vast voor het nemen van besluiten door de uitvoerend directeur, zoals bedoeld in de artikelen 104 en 105;

(f)verricht zijn taken met betrekking tot de begroting van het Agentschap, overeenkomstig de artikelen 109, 110 en 114;

(g)benoemt de leden van de kamer(s) van beroep, overeenkomstig artikel 94;

(h)treedt op als tuchtraad ten aanzien van de uitvoerend directeur;

(i)geeft advies over de regels betreffende tarieven en vergoedingen, bedoeld in artikel 115, lid 2;

(j)stelt zijn reglement van orde en het reglement van orde van het dagelijks bestuur vast;

(k)beslist over de talenregeling voor het Agentschap;

(l)neemt alle beslissingen met betrekking tot de oprichting van de interne structuren van het Agentschap en, indien nodig, de wijzigingen daarvan;

(m)oefent overeenkomstig lid 6 met betrekking tot het personeel van het Agentschap de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag ("de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag");

(n)stelt de toepasselijke uitvoeringsregels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

(o)zorgt voor een passende opvolging van de resultaten en aanbevelingen in de interne en externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);

(p)stelt regels vast voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, en met betrekking tot de leden van de kamer(s) van beroep;

(q)stelt overeenkomstig artikel 114 de financiële regels vast die van toepassing zijn op het Agentschap;

(r)benoemt een rekenplichtige overeenkomstig het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn of haar taken;

(s)stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast, die evenredig is met de frauderisico’s en rekening houdt met de kosten en voordelen van de uit te voeren maatregelen;

(t)geeft advies over de ontwerptekst van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart in overeenstemming met artikel 5;

(u)stelt het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart vast overeenkomstig artikel 6.

3.De raad van beheer kan de uitvoerend directeur adviseren over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de onder deze verordening vallende gebieden.

4.De raad van beheer richt een adviesorgaan op waarin alle belanghebbende partijen zijn vertegenwoordigd die gevolgen ondervinden van de werkzaamheden van het Agentschap; hij raadpleegt dit adviesorgaan alvorens besluiten op de in lid 2, onder c), e), f) en i), genoemde gebieden te nemen. De raad van beheer kan besluiten het adviesorgaan te raadplegen over andere in de leden 2 en 3 bedoelde aangelegenheden. Het door het adviesorgaan verstrekte advies is in geen geval bindend voor de raad van beheer.

5.De raad van beheer kan werkorganen oprichten om hem bij te staan bij de uitoefening van zijn taken, waaronder de voorbereiding van zijn besluiten en het toezicht op de uitvoering ervan.

6.De raad van beheer neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt verder delegeren.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van beheer door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn beurt verder heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 86

Samenstelling van de raad van beheer

1.De raad van beheer bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie, die allen stemrecht hebben. Iedere lidstaat benoemt één lid van de raad van beheer en één plaatsvervanger die het lid bij afwezigheid vertegenwoordigt. De Commissie benoemt twee leden en hun plaatsvervangers. De leden en de plaatsvervangers worden voor vier jaar benoemd. Deze termijn kan worden verlengd.

2.De leden van de raad van beheer en hun plaatsvervangers worden aangesteld op basis van hun kennis, bewezen ervaring en inzet op het gebied van de burgerluchtvaart, rekening houdende met relevante deskundigheid op het gebied van beheer, administratie en begroting, die moeten worden gebruikt ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening. Zij hebben ten minste de verantwoordelijkheid voor het algemene beleid inzake veiligheid van de luchtvaart in hun respectieve lidstaten.

3.Alle partijen in de raad van beheer trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken teneinde de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van beheer te verzekeren. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van beheer.

4.In voorkomend geval wordt de deelneming van vertegenwoordigers van Europese derde landen aan de raad van beheer als waarnemer en de voorwaarden daarvoor vastgesteld in de in artikel 118 bedoelde overeenkomsten.

5.Het in artikel 85, lid 4, bedoelde adviesorgaan benoemt vier van zijn leden tot waarnemer in de raad van beheer. Zij vertegenwoordigen zoveel mogelijk de verschillende standpunten van het adviesorgaan. De ambtstermijn bedraagt 24 maanden en kan één keer met 24 maanden worden verlengd.

Artikel 87

Voorzitter van de raad van beheer

1.De raad van beheer kiest uit zijn stemgerechtigde leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze niet in staat is zijn of haar taken te vervullen.

2.De ambtstermijn van de voorzitter en vicevoorzitter bedraagt vier jaar en kan één keer met vier jaar worden verlengd. Indien hun lidmaatschap van de raad van beheer tijdens hun ambtstermijn wordt stopgezet, wordt automatisch ook hun ambtstermijn stopgezet op die datum.

Artikel 88

Vergaderingen van de raad van beheer

1.De voorzitter roept de raad van beheer in vergadering bijeen.

2.De raad van beheer houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de raad van beheer op verzoek van de voorzitter, de Commissie of ten minste één derde van de leden bijeen.

3.De uitvoerend directeur van het Agentschap neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.

4.De raad van beheer kan personen wier mening van belang kan zijn, uitnodigen de vergaderingen bij te wonen met de status van waarnemer.

5.Het Agentschap vervult de secretariaatstaken voor de raad van beheer.

Artikel 89

Stemregels in de raad van beheer

1.Onverminderd artikel 85, lid 2, onder c) en d), en artikel 92, lid 7, neemt de raad van beheer besluiten bij meerderheid van zijn stemgerechtigde leden. Op verzoek van een lid van de raad van beheer wordt de in artikel 85, lid 2, onder k), bedoelde beslissing met eenparigheid van stemmen genomen.

2.Elk overeenkomstig artikel 86, lid 1, aangesteld lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een lid heeft zijn of haar plaatsvervanger het recht zijn of haar stemrecht uit te oefenen. De waarnemers noch de uitvoerend directeur nemen aan de stemming deel.

3.In het reglement van orde van de raad van beheer zijn de nadere bijzonderheden van de stemprocedure bepaald, en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan optreden, alsmede de quorumvoorschriften, indien van toepassing.

4.Besluiten over begrotingsaangelegenheden of personele middelen vereisen een positieve stemming van de Commissie om te kunnen worden vastgesteld.

Artikel 90

Dagelijks bestuur

1.De raad van beheer wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur.

2.Het dagelijks bestuur:

(a)stelt de besluiten op die ter goedkeuring aan de raad van beheer worden voorgelegd;

(b)zorgt samen met de raad van beheer voor een passende opvolging van de resultaten en aanbevelingen in de interne en externe auditverslagen en evaluaties, alsook van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van OLAF;

(c)ondersteunt en adviseert de uitvoerend directeur bij de tenuitvoerlegging van de besluiten van de raad van beheer, teneinde het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken, onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur als omschreven in artikel 91.

3.Indien nodig wegens hoogdringendheid kan het dagelijks bestuur namens de raad van beheer bepaalde voorlopige besluiten nemen, met name op het gebied van administratief beheer, met inbegrip van de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en begrotingskwesties. Deze voorlopige besluiten worden ter bevestiging voorgelegd aan de volgende vergadering van de raad van beheer.

4.Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter van de raad van beheer, twee vertegenwoordigers van de Commissie en zes andere leden die door de raad van beheer zijn aangeduid onder zijn stemgerechtigde leden. De voorzitter van de raad van beheer is ook de voorzitter van het dagelijks bestuur. De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van het dagelijks bestuur, maar heeft geen stemrecht. Het adviesorgaan kan een van zijn leden als waarnemer aanduiden.

5.De ambtstermijn van de leden van het dagelijks bestuur heeft dezelfde duur als die van de leden van de raad van beheer. De ambtstermijn van de leden van het dagelijks bestuur eindigt wanneer hun lidmaatschap van de raad van beheer eindigt.

6.Het dagelijks bestuur houdt ten minste één gewone vergadering om de drie maanden. Daarnaast komt het dagelijks bestuur bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van zijn leden.

7.De raad van beheer stelt het huishoudelijk reglement van het dagelijks bestuur vast.

Artikel 91

Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1.De uitvoerend directeur beheert het Agentschap. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van beheer. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van beheer en het dagelijks bestuur, voert de uitvoerend directeur zijn of haar taken op onafhankelijke wijze uit zonder instructies te vragen aan of te ontvangen van regeringen of andere organen.

2.De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit over de uitoefening van zijn of haar taken aan het Europees Parlement. De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitoefening van zijn of haar taken.

3.De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de taken die bij deze verordening of andere handelingen van de Unie aan het Agentschap zijn toegekend. De uitvoerend directeur is met name verantwoordelijk voor:

(a)het goedkeuren van de in artikel 65 omschreven maatregelen van het Agentschap, binnen de grenzen die in deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen zijn vastgesteld;

(b)het nemen van besluiten over onderzoeken, inspecties en andere monitoringactiviteiten, zoals bepaald in de artikelen 71 en 73;

(c)het nemen van besluiten over de toewijzing van taken aan gekwalificeerde instanties overeenkomstig artikel 58, lid 1, en over onderzoeken die namens het Agentschap worden uitgevoerd door nationale bevoegde autoriteiten of gekwalificeerde instanties overeenkomstig artikel 71, lid 1;

(d)het nemen van de nodige maatregelen met betrekking tot de activiteiten van het Agentschap die verband houden met internationale samenwerking overeenkomstig artikel artikel 77;

(e)het nemen van alle noodzakelijke stappen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om het functioneren van het Agentschap in overeenstemming met deze verordening te waarborgen;

(f)het uitvoeren van de besluiten van de raad van beheer;

(g)het voorbereiden van het geconsolideerd jaarverslag over de activiteiten van het Agentschap en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van beheer;

(h)het voorbereiden van de ontwerpraming van de inkomsten en uitgaven van het Agentschap overeenkomstig artikel 109, en het uitvoeren van de begroting van het Agentschap overeenkomstig artikel 110;

(i)het delegeren van zijn/haar bevoegdheden aan andere personeelsleden van het Agentschap. De Commissie bepaalt de voorwaarden van de bevoegdheidsdelegaties in uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde adviesprocedure;

(j)het opstellen van het in artikel 106, lid 1, bedoelde programmeringsdocument en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van beheer, na advies van de Commissie te hebben gevraagd;

(k)het uitvoeren van het in artikel 106, lid 1, bedoelde programmeringsdocument, en het uitbrengen van verslag over de uitvoering ervan aan de raad van beheer;

(l)het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van onderzoeken van OLAF, en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang, twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van beheer en het dagelijks bestuur;

(m)het beschermen van de financiële belangen van de Unie door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, waar nodig, door het opleggen van doeltreffende, evenredige en ontradende administratieve en financiële sancties;

(n)het opstellen van een fraudebestrijdingsstrategie voor het Agentschap en het ter goedkeuring voorleggen ervan aan de raad van beheer;

(o)het opstellen van een financiële regeling die van toepassing is op het Agentschap;

(p)het vaststellen van het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart en de latere actualiseringen daarvan en het ter goedkeuring indienen daarvan bij de raad van beheer;

(q)het uitbrengen van verslag aan de raad van beheer over de uitvoering van het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart;

(r)het beantwoorden van verzoeken om bijstand die de Commissie overeenkomstig deze verordening indient;

(s)het aanvaarden van de overdracht van verantwoordelijkheden aan het Agentschap overeenkomstig de artikelen 53 en 54;

(t)het dagelijks bestuur van het Agentschap.

4.Het is ook de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur te besluiten of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van het Agentschap noodzakelijk is een of meer lokale kantoren op te richten in een of meer lidstaten. Dergelijke beslissingen moeten vooraf worden goedgekeurd door de Commissie, de raad van beheer en de lidstaat waar het lokale kantoor wordt opgericht. In die beslissingen wordt het toepassingsgebied gespecificeerd van de activiteiten die in dat lokale kantoor moeten worden uitgevoerd, op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het Agentschap worden vermeden.

Artikel 92

Uitvoerend directeur

1.De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als een tijdelijke functionaris van het Agentschap overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van beheer benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten, op grond van verdiensten of gedocumenteerde en voor de burgerluchtvaart relevante bekwaamheid en ervaring.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van beheer.

Vóór de benoeming kan de door de raad van beheer gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.

3.De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het einde van deze termijn stelt de Commissie een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de resultaten van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het Agentschap.

4.Op grond van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de beoordeling als bedoeld in lid 3, kan de raad van beheer de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar. Alvorens de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te verlengen, stelt de Raad van beheer het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen tot verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur. In de maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn ambtstermijn kan de uitvoerend directeur worden gevraagd een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.

5.Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn functie worden ontheven bij besluit van de raad van beheer op voorstel van de Commissie.

7.De raad van beheer neemt de besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van diens ambtstermijn en de ontheffing uit zijn/haar functie met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

8.De uitvoerend directeur mag worden bijgestaan door een of meer directeurs. Als de uitvoerend directeur afwezig of onbeschikbaar is, neemt een van de directeurs zijn of haar plaats in.

Artikel 93

Bevoegdheden van de kamer van beroep

1.Binnen de administratieve structuur van het Agentschap worden een of meer kamers van beroep ingesteld. De Commissie bepaalt het aantal kamers van beroep en de hun toegewezen werkzaamheden via uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 116, lid 2, bedoelde adviesprocedure.

2.De kamer of kamers van beroep nemen beslissingen over beroepen tegen de in artikel 97 genoemde besluiten. De kamer of kamers van beroep komen bijeen indien zulks noodzakelijk is.

Artikel 94

Samenstelling van de kamer van beroep

1.Een kamer van beroep bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.

2.De voorzitter en de andere leden hebben plaatsvervangers die hen in hun afwezigheid vertegenwoordigen.

3.De voorzitter, de andere leden en hun plaatsvervangers worden benoemd door de raad van beheer uit een lijst van kandidaten die wordt opgesteld door de Commissie.

4.Wanneer de kamer van beroep van oordeel is dat de aard van het beroep dit vereist, kan deze de raad van beheer verzoeken nog twee extra leden en plaatsvervangers te benoemen uit de in lid 3 genoemde lijst.

5.De Commissie bepaalt de vereiste kwalificaties voor de leden van de kamer van beroep, hun status en hun contractuele betrekkingen met het Agentschap, de bevoegdheden van de individuele leden in de voorbereidende fase van de beslissingen en de voorwaarden waaronder de stemming plaatsvindt. De Commissie doet dit aan de hand van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde adviesprocedure.

Artikel 95

Leden van de kamer van beroep

1.De ambtstermijn van de leden van een kamer van beroep, met inbegrip van de voorzitter en de plaatsvervangers, bedraagt vijf jaar en kan met vijf jaar worden verlengd.

2.De leden van een kamer van beroep zijn onafhankelijk. Bij het nemen van hun beslissingen vragen noch aanvaarden zij instructies van regeringen of andere organen.

3.Het is de leden van een kamer van beroep niet toegestaan enige andere taken binnen het Agentschap uit te voeren. De leden van een kamer van beroep kunnen deeltijds werken.

4.De leden van een kamer van beroep mogen tijdens hun ambtstermijn niet uit hun functie worden ontheven, noch uit de lijst van gekwalificeerde kandidaten worden geschrapt, tenzij er ernstige gronden zijn voor deze ontheffing of schrapping en de Commissie na ontvangst van het advies van de raad van beheer hiertoe besluit.

Artikel 96

Uitsluiting en wraking

1.De leden van een kamer van beroep mogen niet aan een beroepsprocedure deelnemen wanneer zij daarbij enig persoonlijk belang hebben of voordien betrokken zijn geweest als vertegenwoordiger van een van de partijen in de procedure, of wanneer zij hebben deelgenomen aan de vaststelling van het besluit waartegen beroep wordt ingediend.

2.Indien een lid van een kamer van beroep om een van de in lid 1 genoemde redenen of om andere redenen van mening is dat hij of zij niet aan een beroepsprocedure kan deelnemen, stelt hij of zij de kamer van beroep daarvan in kennis.

3.Elke partij bij de beroepsprocedure kan een lid van een kamer van beroep wraken om een van de in lid 1 genoemde redenen, of indien het lid in kwestie verdacht wordt van partijdigheid. Zulke wraking is niet ontvankelijk indien de partij in de beroepsprocedure, ofschoon zij op de hoogte is van een grond voor wraking, reeds een proceshandeling heeft verricht. De wraking mag niet gebaseerd zijn op de nationaliteit van het betrokken lid.

4.De kamer van beroep beslist in de in leden 2 en 3 genoemde gevallen zonder de deelneming van het betrokken lid over de te ondernemen actie. Bij het nemen van deze beslissing wordt het betrokken lid in de kamer van beroep vervangen door zijn of haar plaatsvervanger.

Artikel 97

Besluiten waartegen beroep kan worden ingesteld

1.Tegen besluiten van het Agentschap op grond van artikel 53, 54, 55, 66, 67, 68, 69, 70, 71 of 115 kan beroep worden ingesteld.

2.Een ingevolge lid 1 van dit artikel ingesteld beroep heeft geen opschortende werking. Het Agentschap kan echter de toepassing van het besluit waartegen beroep is ingesteld, opschorten indien het van oordeel is dat dit geoorloofd is gezien de omstandigheden.

3.Een beroep tegen een besluit waarbij de procedure ten aanzien van een van de partijen niet wordt afgesloten, kan slechts tezamen met een beroep tegen het eindbesluit worden ingesteld, tenzij tegen dat besluit afzonderlijk beroep openstaat.

Artikel 98

Personen die beroep kunnen instellen

Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon kan beroep instellen tegen een tot hem gericht besluit of tegen een besluit dat, ofschoon in de vorm van een besluit gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raakt. De partijen in een procedure kunnen partij zijn in de beroepsprocedure.

Artikel 99

Termijn en vorm

Het beroep wordt, samen met de gemotiveerde uiteenzetting van de gronden, binnen twee maanden na de kennisgeving van de maatregel aan de betrokkene of, bij gebreke van zulke kennisgeving, binnen twee maanden na de dag waarop de maatregel hem/haar ter kennis is gekomen, schriftelijk bij het secretariaat van de kamer van beroep ingediend.

Artikel 100

Prejudiciële herziening

1.Alvorens het beroep te onderzoeken, geeft de kamer van beroep het Agentschap de gelegenheid om zijn besluit te herzien. Als de uitvoerend directeur het beroep gegrond acht, herziet hij/zij het besluit binnen twee maanden na de kennisgeving. Dit is niet van toepassing indien tegenover de appellant een andere partij in de beroepsprocedure staat.

2.Indien het besluit niet wordt gecorrigeerd, beslist het Agentschap onverwijld of de toepassing van het besluit al dan niet moet worden opgeschort overeenkomstig artikel 97, lid 2.

Artikel 101

Onderzoek van het beroep

1.De kamer van beroep onderzoekt of het beroep ontvankelijk en gegrond is.

2.De kamer van beroep gaat bij het onderzoek van het beroep volgens lid 1 snel te werk. De kamer nodigt zo vaak als noodzakelijk is de partijen in de beroepsprocedure uit om binnen een bepaalde termijn schriftelijke opmerkingen in te dienen naar aanleiding van de kennisgevingen van de kamer of de mededelingen van de andere partijen in de beroepsprocedure. De raad van beroep kan besluiten een hoorzitting te houden, hetzij op eigen initiatief, hetzij op gemotiveerd verzoek van een van de partijen in de beroepsprocedure.

Artikel 102

Beslissingen over het beroep

Indien de kamer van beroep vaststelt dat het beroep onontvankelijk of ongegrond is, verwerpt ze het beroep. Indien de kamer van beroep vaststelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, verwijst ze de zaak door naar het Agentschap. Het Agentschap neemt een nieuw gemotiveerd besluit, rekening houdende met het besluit van de kamer van beroep.

Artikel 103

Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie

1.Bij het Hof van Justitie van de Europese Unie kan een beroep worden ingesteld voor de nietigverklaring van juridisch bindende besluiten van het Agentschap, wegens nalatigheid en, overeenkomstig artikel 84, wegens niet-contractuele aansprakelijkheid en, krachtens een arbitragebeding, wegens de contractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door besluiten van het Agentschap.

2.Het beroep tot nietigverklaring van de besluiten die het Agentschap overeenkomstig artikel 53, 54, 55, 66, 67, 68, 69, 70, 71 of 115 heeft genomen, kan pas bij het Hof van Justitie van de Europese Unie worden ingeleid nadat alle beroepsmogelijkheden bij het Agentschap zelf zijn uitgeput.

3.Lidstaten en instellingen van de Unie kunnen rechtstreeks beroep instellen tegen besluiten van het Agentschap bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, zonder dat zij eerst de interne beroepsprocedures van het Agentschap hoeven te doorlopen.

4.Het Agentschap treft alle maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

AFDELING III

Werkmethoden

Artikel 104

Procedures voor de opstelling van adviezen, certificeringsspecificaties, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren

1.De raad van beheer stelt transparante procedures vast voor het uitbrengen van adviezen, certificeringsspecificaties, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren in de zin van artikel 65, leden 1 en 3.

Deze procedures dienen te waarborgen dat:

(a)gebruik wordt gemaakt van deskundigheid die beschikbaar is bij de nationale bevoegde autoriteiten;

(b)waar nodig, deskundigen van de betrokken belanghebbende partijen worden ingeschakeld of gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van de desbetreffende Europese normalisatie-instanties of andere gespecialiseerde instanties;

(c)het Agentschap documenten publiceert en op uitgebreide schaal belanghebbende partijen raadpleegt, overeenkomstig een tijdschema en een procedure die voor het Agentschap de verplichting omvat schriftelijk op de raadplegingsprocedure te reageren.

2.Wanneer het Agentschap overeenkomstig artikel 65, leden 1 en 3, adviezen, certificeringsspecificaties, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren opstelt, stelt het een procedure voor voorafgaande raadpleging van de lidstaten vast. Het kan daartoe een werkgroep oprichten waarin elke lidstaat een deskundige kan benoemen. Met betrekking tot militaire aspecten dient het Agentschap ook overleg te plegen met het Europees Defensieagentschap. Indien raadpleging over de mogelijke sociale gevolgen van die maatregelen van het Agentschap vereist is, betrekt het Agentschap alle belanghebbenden hierbij, met inbegrip van de sociale partners in de EU.

3.Het Agentschap publiceert de adviezen, certificeringsspecificaties, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 65, leden 1 en 3, en de procedures die zijn vastgesteld overeenkomstig lid 1 van dit artikel, in de officiële publicatie van het Agentschap.

Artikel 105

Besluitvorming

1.De raad van beheer stelt transparante procedures vast voor het nemen van individuele besluiten in de zin van artikel 65, lid 4.

Deze procedures dienen met name:

(a)ervoor te zorgen dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon tot wie het besluit wordt gericht en iedere andere partij die er een rechtstreeks en individueel belang bij heeft, wordt gehoord;

(b)ervoor te zorgen dat het besluit wordt bekendgemaakt aan natuurlijke personen of rechtspersonen en dat het wordt gepubliceerd, met inachtneming van de eisen van artikel 112 en artikel 121, lid 2;

(c)ervoor te zorgen dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon tot wie het besluit is gericht en alle andere partijen in de procedure worden geïnformeerd over de hun krachtens deze verordening ter beschikking staande rechtsmiddelen;

(d)garanderen dat het besluit met redenen is omkleed.

2.De raad van beheer stelt procedures vast waarin gespecificeerd is onder welke voorwaarden de besluiten worden bekendgemaakt aan de betrokken personen, met inbegrip van informatie over de beschikbare beroepsprocedures uit hoofde van deze verordening.

Artikel 106

Jaarlijkse en meerjarige programmering

1.Uiterlijk op 31 december van elk jaar stelt de raad van beheer, overeenkomstig artikel 85, lid 2, onder c), een programmeringsdocument vast dat de meerjarige en de jaarlijkse programmering bevat, op basis van een ontwerpvoorstel van de uitvoerend directeur, met inachtneming van het advies van de Commissie en in verband met de meerjarige programmering, na raadpleging van het Europees Parlement. De raad van beheer stuurt dit document door naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

2.Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en verwachte resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat ook een beschrijving van de te financieren acties en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere actie worden toegewezen, overeenkomstig de beginselen die gelden voor activiteitsgestuurde begroting en beheer, waarin wordt aangegeven welke activiteiten moeten worden gefinancierd via de gewone begroting en welke via vergoedingen en tarieven die het Agentschap ontvangt. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het meerjarige werkprogramma waarvan sprake is in lid 4. In het jaarlijkse werkprogramma worden duidelijk de taken vermeld die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar. De jaarprogrammering omvat de strategie van het Agentschap met betrekking tot zijn activiteiten op het gebied van internationale samenwerking overeenkomstig artikel 77, en de acties van het Agentschap die verband houden met die strategie.

3.De raad van beheer past het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma aan wanneer het Agentschap een nieuwe taak krijgt toegewezen.

Iedere wezenlijke verandering van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld via dezelfde procedure als het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma. De raad van beheer kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke veranderingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma.

4.Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen.

De programmering van de middelen wordt jaarlijks geactualiseerd. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 113 bedoelde evaluatie.

Artikel 107

Geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag

1.In het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag wordt beschreven hoe het Agentschap zijn jaarlijks werkprogramma en zijn begroting heeft geïmplementeerd en hoe het zijn personele middelen heeft ingezet. Het verslag vermeldt duidelijk welke opdrachten en taken van het Agentschap ten opzichte van het voorgaande jaar zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt.

2.Het verslag bevat een overzicht van de activiteiten die het Agentschap heeft uitgevoerd en een evaluatie van de resultaten daarvan in vergelijking met de vastgestelde doelstellingen, prestatie-indicatoren en tijdschema’s, van de risico’s die verbonden zijn aan die activiteiten, van de aanwending van de middelen, van de algemene activiteiten van het Agentschap en van de efficiëntie en effectiviteit van de interne controlesystemen. In het verslag wordt ook aangegeven welke activiteiten zijn gefinancierd uit de gewone begroting en welke uit de vergoedingen en tarieven die het Agentschap int.

Artikel 108

Transparantie en communicatie

1.Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die worden bijgehouden door het Agentschap. Dit doet geen afbreuk aan de regels inzake de toegang tot gegevens en informatie die zijn uiteengezet in Verordening (EU) nr. 376/2014 en de uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 61, lid 4, en artikel 63, lid 8.

2.Het Agentschap mag op eigen initiatief communicatieactiviteiten op zijn bevoegdheidsgebied uitvoeren. Het draagt er met name zorg voor dat, naast de in artikel 104, lid 3, genoemde bekendmaking, het grote publiek en alle belanghebbende partijen snel objectieve, betrouwbare en begrijpelijke informatie omtrent zijn werk ontvangen. Het Agentschap zorgt ervoor dat de toewijzing van zijn middelen voor communicatieactiviteiten niet nadelig zijn voor de effectieve uitvoering van de in artikel 64 vermelde taken.

3.Veiligheidsrelevant materiaal wordt door het Agentschap vertaald in de officiële talen van de Unie, indien van toepassing. De nationale bevoegde autoriteiten staan het Agentschap bij door informatie die relevant is voor de veiligheid effectief mee te delen binnen hun respectieve rechtsgebieden en in hun respectieve talen.

4.Alle natuurlijke personen of rechtspersonen hebben het recht zich in een van de officiële talen van de Unie schriftelijk tot het Agentschap te richten en in dezelfde taal een antwoord te ontvangen.

5.De voor het functioneren van het Agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau van de organen van de Europese Unie.

AFDELING IV

Financiële eisen

Artikel 109

Begroting

1.Onverminderd andere inkomsten bestaan de inkomsten van het Agentschap uit:

(a)een bijdrage van de Unie;

(b)een bijdrage van Europese derde landen waarmee de Unie een in artikel 118 bedoelde internationale overeenkomst heeft gesloten;

(c)vergoedingen die worden betaald door aanvragers en houders van door het Agentschap afgegeven certificaten en door personen die verklaringen hebben geregistreerd bij het Agentschap;

(d)tarieven voor publicaties, opleiding en andere diensten die het Agentschap verleent en voor de verwerking van beroepen door het Agentschap;

(e)vrijwillige financiële bijdragen van lidstaten, derde landen of andere entiteiten, voor zover deze bijdragen de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Agentschap niet in het gedrang brengen;

(f)tarieven die zijn betaald overeenkomstig Verordening (EU) XXXX/XXX inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim voor relevante door het Agentschap verrichte taken in verband met ATM/ANS;

(g)subsidies.

2.De uitgaven van het Agentschap bestaan uit personele, administratieve, infrastructuur- en werkingskosten. Wat de werkingskosten betreft, mogen de begrotingsvastleggingen voor acties die zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekken, door middel van jaartranches over verschillende jaren worden gespreid, voor zover nodig;

3.De ontvangsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

4.De gewone begroting, de vergoedingen die zijn vastgesteld en die worden geïnd voor certificeringsactiviteiten en de tarieven die het Agentschap oplegt, worden afzonderlijk in de rekeningen van het Agentschap vermeld.

5.Het Agentschap past zijn personeelsplanning en beheer van middelen in verband met vergoedingen en tarieven zodanig aan dat het snel kan reageren op schommelingen in de inkomsten uit vergoedingen en tarieven.

6.Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, waarin een ontwerp van de lijst van het aantal ambten is opgenomen, en zendt deze naar de raad van beheer. Wat betreft de posten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen, wordt deze lijst van het aantal ambten gebaseerd op een beperkte reeks indicatoren die door de Commissie zijn goedgekeurd om de werkbelasting en efficiëntie van het Agentschap te meten; in die lijst wordt ook een overzicht gegeven van de middelen die nodig zijn om efficiënt en tijdig tegemoet te komen aan de vraag naar certificering en andere activiteiten van het Agentschap, met inbegrip van de activiteiten die voortvloeien uit overdrachten van verantwoordelijkheden overeenkomstig de artikelen 53, 54 en 55. Op basis van dat ontwerp stelt de raad van beheer een voorlopige ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar. De voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap wordt ieder jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden.

7.De raad van beheer stuurt de definitieve ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap, die de ontwerplijst van het aantal ambten en het voorlopige werkprogramma omvat, uiterlijk op 31 maart naar de Commissie en de Europese derde landen waarmee de Unie een in artikel 118 bedoelde internationale overeenkomst heeft gesloten.

8.De Commissie stuurt de raming, samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, naar de begrotingsautoriteit.

9.Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de lijst van het aantal ambten en de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in de ontwerpbegroting van de Europese Unie, die zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

10.De begrotingsautoriteit keurt de kredieten goed die bestemd zijn voor de bijdrage aan het Agentschap en stelt de lijst van het aantal ambten van het Agentschap vast.

11.De begroting wordt vastgesteld door de raad van beheer. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

12.De raad van beheer stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is ten uitvoer te leggen en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten, zoals de huur of aankoop van gebouwen, en stelt de Commissie daarvan in kennis. De bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie 25 zijn van toepassing op alle bouwprojecten die significante gevolgen kunnen hebben voor de begroting van het Agentschap.

Indien een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies binnen zes weken na de kennisgeving van het project toekomen aan de raad van beheer.

Artikel 110

Uitvoering en controle van de begroting

1.De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.

2.Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van het Agentschap de voorlopige jaarrekening in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer. Uiterlijk op 1 maart na elk financieel jaar dient de rekenplichtige van het Agentschap ook een verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 147 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad 26 .

3.Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar stuurt de uitvoerend directeur het verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar naar de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad.

4.Overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, maakt de rekenplichtige na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Agentschap, onder zijn of haar eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Agentschap op en legt deze ter advies voor aan de raad van beheer.

5.De raad van beheer brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Agentschap.

6.Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op elk afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige de definitieve rekeningen en het advies van de raad van beheer in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7.De definitieve rekeningen worden vóór 15 november van het volgende jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8.De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. Hij of zij stuurt dat antwoord ook door naar de raad van beheer en de Commissie.

9.De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het desbetreffende begrotingsjaar.

10.Vóór 15 mei van het jaar N + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

Artikel 111

Fraudebestrijding

1.Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale handelingen zijn de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 27 onverminderd van toepassing.

2.Het Agentschap treedt binnen de zes maanden na [OP please insert the exact date, as referred to in Art. 127] toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) 28 en stelt onverwijld de overeenkomstige voorschriften vast, die op het personeel van het Agentschap van toepassing zijn, waarbij het gebruik maakt van het model in de bijlage bij dat akkoord.

3.De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Agentschap EU-middelen hebben ontvangen, audits te verrichten, zowel op basis van documenten als ter plaatse.

4.OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad 29 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het Agentschap gefinancierde overeenkomst.

5.Onverminderd de leden 1, 2, 3 en 4 moeten in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Agentschap bepalingen worden opgenomen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 112

Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

Het Agentschap stelt zijn eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als vermeld in Besluit (EU, Euratom) 2015/443 30 en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 31 van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van het Agentschap hebben onder andere betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

Artikel 113

Evaluatie

1.Uiterlijk [five years after the date referred to in Article 127 – OP please insert the exact date] en daarna om de vijf jaar geeft de Commissie opdracht een evaluatie uit te voeren in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie, teneinde de prestaties van het Agentschap te toetsen aan zijn doelstellingen, mandaat en taken. Deze evaluatie richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van het Agentschap moet worden gewijzigd en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

2.Als de Commissie van oordeel is dat het voortbestaan van het Agentschap niet langer gerechtvaardigd is in het licht van zijn doelstellingen, mandaat en taken, kan zij voorstellen om deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen of in te trekken.

3.De Commissie stuurt de bevindingen van de evaluatie, samen met haar conclusies, naar het Europees Parlement, de Raad en de raad van beheer. De bevindingen van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 114

Financiële regels

De financiële regels die van toepassing zijn op het Agentschap worden vastgesteld door de raad van beheer, na raadpleging van de Commissie. Deze regels mogen niet afwijken van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013, tenzij dit specifiek vereist is voor de werking van het Agentschap en de Commissie daar vooraf toestemming voor heeft gegeven.

Artikel 115

Tarieven en vergoedingen

1.De Commissie wordt gemachtigd om gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 117 vast te stellen om, op grond van de leden 3, 4, 5 en 6, gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot de tarieven en vergoedingen die door het Agentschap worden opgelegd.

2.De Commissie zal het Agentschap raadplegen alvorens de in lid 1 bedoelde regels vast te stellen.

3.In de in lid 1 bedoelde regels is met name bepaald waarvoor de in artikel 109, lid 1, onder c) en d), bedoelde tarieven en vergoedingen verschuldigd zijn, de hoogte van de tarieven en vergoedingen en de wijze waarop zij worden betaald.

4.Tarieven en vergoedingen worden in rekening gebracht voor:

(a)de afgifte en verlenging van certificaten en de registratie van verklaringen door het Agentschap krachtens deze verordening, en het toezicht van het Agentschap op de activiteiten waarop die certificaten en verklaringen betrekking hebben;

(b)publicaties, opleiding en andere diensten die door het Agentschap worden verleend, waarbij de tarieven en vergoedingen een weergave moeten zijn van de werkelijke kosten van elke afzonderlijke dienst;

(c)de behandeling van beroepen.

Alle tarieven en vergoedingen worden uitgedrukt en betaald in euro's.

5.De hoogte van de tarieven en vergoedingen moet garanderen dat de volledige kosten van de dienstverleningsactiviteiten worden gedekt door de inkomsten uit deze tarieven en vergoedingen, en dat significante overschotten worden vermeden. Die kosten zijn een weergave van alle uitgaven van het Agentschap voor de inzet van personeel voor de in lid 3 bedoelde activiteiten, met name de pro-rata pensioenbijdrage van de werkgever. De tarieven en vergoedingen worden als inkomsten van het Agentschap aangemerkt voor de activiteiten met betrekking tot diensten waarvoor tarieven en vergoedingen verschuldigd zijn.

6.Met begrotingsoverschotten die ontstaan door tarieven en vergoedingen worden toekomstige activiteiten die verband houden met tarieven en vergoedingen gefinancierd of worden verliezen gecompenseerd. Wanneer bij herhaling een significant positief of negatief begrotingssaldo wordt opgetekend, wordt de hoogte van de tarieven en vergoedingen herzien.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 116

Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 4 van toepassing.

Artikel 117

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 2, lid 3, onder d), artikel 18, artikel 25, artikel 28, artikel 34, artikel 39, artikel 44, artikel 47, artikel 50, artikel 51, lid 10, artikel 52, lid 5, artikel 72, lid 4, en artikel 115, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend.

3.De in artikel 2, lid 3, onder d), artikel 18, artikel 25, artikel 28, artikel 34, artikel 39, artikel 44, artikel 47, artikel 50, artikel 51, lid 10, artikel 52, lid 5, artikel 72, lid 4, en artikel 115, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.Een overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder d), artikel 18, artikel 25, artikel 28, artikel 34, artikel 39, artikel 44, artikel 47, artikel 50, artikel 51, lid 10, artikel 52, lid 5, artikel 72, lid 4, en artikel 115, lid 1 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de bekendmaking van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 118

Deelname van Europese derde landen

Het Agentschap staat open voor deelname van Europese derde landen die partij zijn bij het Verdrag van Chicago en die met de Unie internationale overeenkomsten hebben gesloten op basis waarvan zij het recht van de Unie toepassen op de gebieden die onder deze verordening vallen.

Deze internationale overeenkomsten kunnen met name bepalingen bevatten waarin de aard en de reikwijdte van de deelname van het desbetreffende Europese derde land aan de werkzaamheden van het Agentschap is gespecificeerd, met inbegrip van bepalingen inzake financiële bijdragen en personeel. Overeenkomstig artikel 77, lid 2, kan het Agentschap werkregelingen treffen met de bevoegde autoriteit van het betrokken Europese derde land teneinde die bepalingen ten uitvoer te leggen.

Artikel 119

Zetelovereenkomst en voorwaarden voor de werking

1.De nodige afspraken voor de accommodatie voor het Agentschap in de gastlidstaat en de faciliteiten die door die lidstaat ter beschikking moeten worden gesteld, alsook de specifieke regels die in de gastlidstaat van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van beheer, de personeelsleden van het Agentschap en hun gezinnen, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het Agentschap en de lidstaat waar de zetel is gevestigd; deze overeenkomst wordt gesloten na goedkeuring van de raad van beheer en uiterlijk [OP Please insert the exact date - two years after entry into force of this Regulation].

2.De lidstaat van vestiging biedt de gunstigst mogelijke voorwaarden voor de werking van het Agentschap, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

Artikel 120

Sancties

De lidstaten voorzien in sancties voor de overtreding van deze verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis daarvan zijn vastgesteld. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en ontradend zijn.

Artikel 121

Verwerking van persoonsgegevens

1.Wat betreft de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening, voeren de lidstaten hun taken uit hoofde van deze verordening uit overeenkomstig de nationale wetten of administratieve procedures ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG.

2.Wat betreft de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening, voeren de Commissie en het Agentschap hun taken uit hoofde van deze verordening uit overeenkomstig Richtlijn (EG) nr. 45/2001.

Artikel 122

Intrekking

Verordening (EG) nr. 216/2008 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 216/2008 worden opgevat als verwijzingen naar de onderhavige verordening en gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage X.

Artikel 123

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1008/2008

Verordening (EG) nr. 1008/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1.In artikel 4 wordt het bepaalde onder b) vervangen door:

"b)    de onderneming houder is van een geldig AOC dat is afgegeven door een nationale autoriteit of door het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart;"

2.Artikel 6 wordt vervangen door:

"Artikel 6

Air operator certificate

1. De verlening en de geldigheid van een exploitatievergunning is te allen tijde afhankelijk van het bezit van een geldig AOC, waarin de onder de exploitatievergunning vallende activiteiten worden gespecificeerd.

2. Alle wijzigingen van het AOC van een communautaire luchtvaartmaatschappij moeten, indien relevant, ook in de exploitatievergunning van de maatschappij worden vermeld.

Indien de twee autoriteiten verschillend zijn, stelt de autoriteit die bevoegd is voor het AOC de bevoegde vergunningverlenende autoriteit onmiddellijk in kennis van dergelijke wijzigingen.

3. Indien de twee autoriteiten verschillend zijn, stellen de autoriteit die bevoegd is voor het AOC en de bevoegde vergunningverlenende autoriteit procedures vast voor de uitwisseling van informatie die relevant is voor de beoordeling van de financiële situatie van de communautaire luchtvaartmaatschappij die van invloed kunnen zijn op de veiligheid van haar vluchtuitvoeringen of die de autoriteit die bevoegd is voor het AOC kunnen helpen bij het uitvoeren van haar toezichtsactiviteiten op het gebied van veiligheid.";

3.In artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:

"1. Onverminderd artikel 13, leden 3 en 5, moeten de door een communautaire luchtvaartmaatschappij gebruikte luchtvaartuigen naar keuze van de lidstaat wiens bevoegde autoriteit de exploitatievergunning afgeeft, worden geregistreerd in zijn nationale register of binnen de Unie."

4.Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 2 wordt vervangen door:

"2. Een dry lease-overeenkomst waarbij een communautaire luchtvaartmaatschappij partij is of een wet lease-overeenkomst waarbij de communautaire luchtvaartmaatschappij de huurder is van het op grond van wet leasing gehuurde luchtvaartuig waarmee vluchtuitvoeringen worden verricht door een exploitant uit een derde land, moet voorafgaand worden goedgekeurd volgens Verordening (EU) nr. [XX/XXX reference to this Regulation to be inserted] en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.";

(b)het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

"5. Een communautaire luchtvaartmaatschappij die overgaat tot dry leasing van in een derde land geregistreerde luchtvaartuigen, moet daartoe voorafgaande toestemming krijgen van de autoriteit die bevoegd is voor haar AOC. De bevoegde autoriteit verleent een goedkeuring overeenkomstig Verordening (EU) nr. [XX/XXX reference to this Regulation to be inserted] en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.".

Artikel 124

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 996/2010

Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 996/2010 wordt als volgt gewijzigd:

"1. Met betrekking tot elk ongeval of ernstig incident met luchtvaartuigen waarop Verordening (EU) YYYY/N van het Europees Parlement en de Raad van toepassing is, wordt een veiligheidsonderzoek uitgevoerd in de lidstaat op het grondgebied waarvan het ongeval of het ernstig incident zich heeft voorgedaan.

2. Wanneer een luchtvaartuig waarop Verordening (EU) YYYY/N van toepassing is en dat geregistreerd is in een lidstaat, betrokken is bij een ongeval of ernstig incident waarvan niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de locatie ervan op het grondgebied van een lidstaat ligt, wordt een veiligheidsonderzoek uitgevoerd door de instantie voor veiligheidsonderzoek van de lidstaat van registratie.

3. Het toepassingsgebied van de in de leden 1, 2 en 4 vermelde veiligheidsonderzoeken en de te volgen procedure bij het uitvoeren van dergelijke onderzoeken worden vastgesteld door de instantie voor veiligheidsonderzoek, rekening houdende met de lessen die zij uit dergelijke onderzoeken verwacht te trekken met het oog op de verbetering van de veiligheid van de luchtvaart.

4. Instanties voor veiligheidsonderzoek mogen, overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaten, beslissen andere dan de in de leden 1 en 2 bedoelde incidenten en ongevallen of ernstige incidenten met andere types luchtvaartuigen te onderzoeken als zij verwachten daar veiligheidslessen uit te kunnen trekken.

5. In afwijking van leden 1 en 2 mag de instantie die verantwoordelijk is voor veiligheidsonderzoek beslissen om, rekening houdende met de lessen die zij verwacht te trekken met het oog op de verbetering van de veiligheid van de luchtvaart, geen veiligheidsonderzoek uit te voeren als het ongeval of ernstig incident betrekking heeft op een onbemand luchtvaartuig waarvoor een certificaat of verklaring niet vereist is uit hoofde van artikel 46, leden 1 en 2, van Verordening (EU) YYYY/N, of betrekking heeft op een bemand luchtvaartuig met een maximale startmassa van 2 250 kg of minder, en als niemand dodelijk of ernstig verwond is.

6. Met de in de leden 1, 2 en 4 bedoelde veiligheidsonderzoeken wordt geenszins beoogd schuld of aansprakelijkheid vast te stellen. Ze zijn onafhankelijk van en staan los van eventuele juridische of administratieve procedures voor het vaststellen van schuld of aansprakelijkheid en laten het resultaat van dergelijke procedures onverlet.

Artikel 125

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 376/2014

Artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 376/2014 wordt als volgt gewijzigd:

"2. De verordening is van toepassing op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot luchtvaartuigen waarop Verordening (EU) YYYY/N van toepassing is.

Deze verordening is echter niet van toepassing op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen waarvoor een certificaat of verklaring niet vereist is overeenkomstig artikel 46, leden 1 en 2, van Verordening (EU) YYYY/N, tenzij het voorval of de andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot een dergelijk onbemand luchtvaartuig geleid heeft tot ernstige of dodelijke verwonding van een persoon of indien het voorval of de andere veiligheidsgerelateerde informatie betrekking had op andere dan onbemande luchtvaartuigen.

De lidstaten mogen beslissen deze verordening ook toe te passen op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot luchtvaartuigen waarop Verordening (EU) YYYY/N niet van toepassing is.

Artikel 126

Overgangsbepalingen

1.De overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 afgegeven of erkende certificaten en de ingediende of erkende verklaringen blijven geldig en worden geacht te zijn afgegeven, afgelegd en erkend krachtens de overeenkomstige bepalingen van de onderhavige verordening, ook met het oog op de toepassing van artikel 56.

2.Uiterlijk [five years after the date referred to in Article 127 – OP please insert the exact date] worden de op basis van Verordening (EG) nr. 216/2008 vastgestelde uitvoeringsregels aangepast aan de bepalingen van de onderhavige verordening. Zolang die aanpassing niet heeft plaatsgevonden, worden verwijzingen in die uitvoeringsregels naar:

(a)"commerciële vluchtuitvoering" gelezen als een verwijzing naar artikel 3, onder i), van Verordening (EG) nr. 216/2008;

(b)"complex motoraangedreven luchtvaartuig" gelezen als een verwijzing naar artikel 3, onder j), van Verordening (EG) nr. 216/2008;

(c)"uitrustingsstukken" gelezen als een verwijzing naar artikel 3, lid 28, van de onderhavige verordening;

(d)"bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger" gelezen als een verwijzing naar het in artikel 7, lid 7 van Verordening (EG) nr. 216/2008 bedoelde bewijs van bevoegdheid;

(e)"commercieel luchtvervoer" gelezen als een verwijzing naar artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie 32 .

3.In afwijking van de artikelen 45 en 46 blijven de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 van toepassing tot de krachtens artikel 47 vastgestelde gedelegeerde handelingen in werking treden.

4.De lidstaten beëindigen of wijzigen zo snel mogelijk de bestaande bilaterale overeenkomsten die zij met derde landen hebben gesloten, voor wat betreft de gebieden die onder de onderhavige verordening vallen, en in elk geval vóór [three years after the date referred to in Article 127 – OP please insert the exact date].

Artikel 127

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

1.4.Doelstelling(en)

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.6.Duur en financiële gevolgen

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.5.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 33

06 - Mobiliteit en vervoer

06 02 - Europees vervoersbeleid

06 02 02 - Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie 34

⌧ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Een diepere en eerlijkere interne markt met een sterkere industriële basis: een concurrerende interne Europese vervoersruimte om burgers en bedrijven een kader te bieden voor veilig, efficiënt en hoogwaardig vervoer.

Werkgelegenheid en groei: dit initiatief beoogt bij te dragen tot een concurrerende Europese luchtvaartsector die jobs met hoge waarde creëert en technologische innovatie bevordert. Het zal een doeltreffend regelgevingskader totstandbrengen voor de integratie van nieuwe bedrijfsmodellen en ontluikende technologieën.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Specifieke doelstelling nr.

De specifieke doelstellingen van het initiatief zijn:

1)    onnodige eisen wegwerken en ervoor zorgen dat de regelgeving in verhouding staat tot de risico’s die verbonden zijn aan de verschillende types luchtvaartactiviteiten;

2)    ervoor zorgen dat nieuwe technologieën en marktontwikkelingen efficiënt worden geïntegreerd en daadwerkelijk onder toezicht staan;

3)    een procedure voor samenwerking op het gebied van veiligheidsbeheer tussen de Unie en de lidstaten opstellen, teneinde gezamenlijk risico’s voor de burgerluchtvaart op te sporen en te beperken;

4)    de lacunes in de regelgeving dichten en de samenhang van de regelgeving waarborgen;

5)    een effectief werkend systeem opzetten voor het bijeenbrengen en uitwisselen van middelen tussen de lidstaten en het Agentschap.

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

06 02 Europees vervoersbeleid

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Resultaten van specifieke doelstelling 1: kader voor het wegwerken van onnodige/te prescriptieve regels; invoering van op prestaties gebaseerde regels voor de vaststelling van doelstellingen, terwijl de nodige flexibiliteit wordt geboden wat betreft de middelen om die doelstellingen te bereiken; kader voor het aanpassen van de regels aan het risico dat gepaard gaat met de activiteit die zij reguleren;

Resultaten van specifieke doelstelling 2: invoering van technologisch neutrale regels, waar mogelijk, en invoering van een rechtskader voor onbemande luchtvaartuigen; toegenomen gebruik van sectorale normen; vereenvoudigd regelgevingskader voor wet-leasing van luchtvaartuigen tussen EU-exploitanten;

Resultaten van specifieke doelstelling 3: wettelijke plicht tot vaststelling van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart en nationale veiligheidsprogramma’s, die op elkaar zijn gebaseerd; betere informatie en gegevensuitwisseling en analyse;

Resultaten van specifieke doelstelling 4: invoering van essentiële eisen voor grondafhandeling, milieubescherming met betrekking tot luchtvaartproducten, alsook cyberbeveiliging; nauwere samenwerking tussen het EASA en de Commissie op het gebied van beveiliging; rechtsgrondslag voor een evaluatie van de milieubescherming in de luchtvaart;

Resultaten van specifieke doelstelling 5: oprichting van een pool van door de EU geaccrediteerde inspecteurs; opzetten van een noodtoezichtsmechanisme; juridisch kader voor de overdracht van regelgevende verantwoordelijkheden aan andere lidstaten of het EASA; mogelijkheid om certificerings- en toezichtstaken toe te wijzen aan bevoegde gebruikersorganisaties in de sector general aviation; bevordering van op risico's en prestaties gebaseerde toezichtsmethoden; het opzetten van een Europees register met informatie die relevant is voor samenwerking tussen autoriteiten op het gebied van certificering, toezicht en handhaving; mogelijkheid voor staatsluchtvaartuigen en luchtvaartuigen van bijlage II om te kiezen voor het systeem van de Unie.

1.4.4.Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Indicatoren voor specifieke doelstelling 1:

-    door het EASA ontvangen aantal vragen omtrent de interpretatie van regels;

-    aantal exploitanten die gebruik maken van op prestaties gebaseerde voorschriften voor het aantonen van de overeenstemming met de essentiële eisen;

-    aantal bewijzen van bevoegdheid als privépiloot in de general aviation;

-    afname van de kosten voor exploitanten.

Indicatoren voor specifieke doelstelling 2:

-    aantal regels waarin wordt verwezen naar sectorale normen;

-    leeftijd van de "general aviation"-vloot in de EU;

-    afname van de kosten voor certificering en productie van luchtvaartuigen;

-    aantal nieuwe certificaten;

Indicatoren voor specifieke doelstelling 3:

-    aantal ongevallen in verhouding tot de toename van het luchtverkeer;

-    resultaten van activiteiten van het EASA inzake normalisering en permanent toezicht

-    aantal nationale veiligheidsprogramma’s en het uitvoeringsniveau daarvan in de lidstaten.

Indicatoren voor specifieke doelstelling 4:

-    door het EASA ontvangen aantal vragen omtrent de interpretatie van herziene regels;

-    aantal risicovolle voorvallen in verband met grondafhandeling;

-    feedback van belanghebbenden;

Indicatoren voor specifieke doelstelling 5:

-    resultaten van activiteiten van het EASA inzake normalisering en permanent toezicht met betrekking tot middelen en bevoegdheden in de lidstaten;

-    aantal lidstaten dat gebruik maakt van EU-luchtvaartveiligheidsinspecteurs, en van nieuwe instrumenten voor het bijeenbrengen en uitwisselen van middelen (delegatie van verantwoordelijkheden, opt-in voor staatsluchtvaartuigen en luchtvaartuigen van bijlage II);

-    ontwikkeling van de middelen van nationale luchtvaartautoriteiten van de lidstaten, gemeten in termen van voltijdequivalenten en begroting.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Ervoor zorgen dat een hoog niveau van veiligheid van de burgerluchtvaart gehandhaafd blijft, ook als het verkeersvolume verder toeneemt.

Bijdragen aan het concurrentievermogen van de luchtvaartsector door het Europese burgerluchtvaartsysteem efficiënter te maken en tegelijkertijd strenge veiligheids- en milieunormen te waarborgen.

ICAO-eisen voor lidstaten om nationale veiligheidsprogramma’s vast te stellen.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Luchtvervoer is grotendeels een activiteit met een transnationaal karakter, en kan dus beter worden geregeld op het niveau van de Unie.

In het algemeen beseffen de lidstaten dat een hoog niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart alleen kan worden bereikt door gemeenschappelijke regels. Dit werd reeds bevestigd door de initiële vaststelling van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de daaraan voorafgaande Verordening (EG) nr. 1592/2002. De veiligheid van het Europese burgerluchtvaartsysteem hangt onder meer af van hoe goed de elementen van dit systeem onderling verbonden zijn. Elke interface in dit systeem vormt een risico dat coördinatie vereist. Gemeenschappelijke wetgeving maakt coördinatie tussen de regelgevende systemen van de lidstaten overbodig en draagt als zodanig bij tot een verhoging van de veiligheid. Een gemeenschappelijk Europees veiligheidssysteem kan alleen op EU-niveau op doelmatige wijze worden bevorderd. Eén Europees burgerluchtvaartveiligheidssysteem zal ook efficiënter zijn omdat het versnippering, en de daarmee samenhangende kosten, tegengaat.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Het initiatief is onder meer gebaseerd op een grondige analyse van de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de daaraan voorafgaande Verordening (EG) nr. 1592/2002, inclusief de in 2013 verrichte evaluatie van de werking van Verordening (EG) nr. 216/2008, die is uitgevoerd op grond van artikel 62 van die verordening.

1.5.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten

Dit initiatief vormt een prestatie in het kader van het pakket van maatregelen voor de luchtvaart waarvan de goedkeuring gepland is voor eind 2015 en dat zal bijdragen aan het concurrentievermogen van de EU-luchtvaartsector.

Het initiatief is in overeenstemming met het Witboek Vervoer uit 2011, dat tot doel heeft van Europa de veiligste regio voor de luchtvaart te maken.

Het initiatief is ook in overeenstemming met de Europa 2020-strategie en de prioriteiten van de Commissie omdat het de interne markt ontwikkelt en innovatie bevordert, met positieve gevolgen voor banen en groei en het wereldwijde concurrentievermogen van de luchtvaartsector.

Wat de bestuurlijke aspecten van het EASA betreft, is het initiatief in overeenstemming met en voorziet het in uitvoering van de aanbevelingen van de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen.

1.6.Duur en financiële gevolgen

◻ Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

◻ ◻Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

◻ ◻Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

⌧ Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

gevolgd door volledige toepassing.

1.7.Beheersvorm(en) 35

Direct beheer door de Commissie

◻ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

◻ ◻door de uitvoerende agentschappen;

Gedeeld beheer met de lidstaten

Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;

◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;

⌧ de in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

◻ publiekrechtelijke organen;

◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

Geen

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Er bestaan al veel mechanismen voor toezicht en evaluatie die kunnen worden toegepast, aangezien prestatietoezicht op het gebied van de veiligheid van de burgerluchtvaart een integrerend onderdeel vormt van het regelgevingskader van de Unie. Als de voorgestelde maatregel wordt aangenomen, zal de doeltreffendheid ervan verplicht om de vijf jaar worden geëvalueerd, zoals ook het geval is met de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008.

De vereisten inzake jaarlijkse verslaglegging van het Agentschap hebben betrekking op de opstelling van het geconsolideerde jaarverslag en de definitieve rekeningen.

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.2.1.Mogelijke risico's

Geen

2.2.2.Informatie over het ingestelde systeem voor interne controle

Het EASA is een agentschap van de Unie en in die hoedanigheid voert het de toepasselijke methoden voor de controle van gedecentraliseerde agentschappen uit, die reeds waren opgenomen in Verordening (EG) nr. 216/2008.

Het financieel reglement van het EASA, dat gebaseerd is op de financiële kaderregeling voor de agentschappen, voorziet in de benoeming van een interne auditor en de vaststelling van interne auditeisen.

2.2.3.Raming van de kosten en baten van de controles en evaluatie van het verwachte foutenrisico

N.v.t.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Artikel 111 van de voorgestelde verordening heeft betrekking op fraudebestrijding. Het zorgt ervoor dat Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door OLAF van toepassing is op het EASA en verleent OLAF en de Rekenkamer de bevoegdheid om verdere audits en onderzoeken uit te voeren. Dit artikel is in overeenstemming met de modeltekst voor de gedecentraliseerde agentschappen.

Het EASA heeft op 9 december 2014 een fraudebestrijdingsstrategie vastgesteld.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader:

Begrotingsonderdeel

Soortuitgave

Bijdrage

NummerRubriek…...…..........................

GK/NGK 36 .

van EVA-landen 37

van kandidaat-lidstaten 38

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

1 Slimme en inclusieve groei

a) Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid

06 02 02 Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Gespl.

JA

NEEN

JA*

NEEN

* bijdrage van Zwitserland naar aanleiding van Besluit nr. 1/2007 (2008/100/EG)

Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen    n.v.t.

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader:

Begrotingsonderdeel

Soortuitgave

Bijdrage

Nummer rubriek.............................................

GK/NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

[XX.YY.YY.YY]

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven 39

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële
kader

Nummer

1a

Rubriek 1a    Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid

DG: MOVE

JaarN 40

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

Beleidskredieten

Nummer begrotingsonderdeel 06 02 02

Vastleggingen

(1)

34,870

+ 1,575

= 36,445

34,870

+ 2,045

= 36,915

35,568

+ 1,395

= 36,963

36,279

+ 1,395

=37,674

Voorstel met

onbeperkte looptijd

Betalingen

(2)

36,445

36,915

36,963

37,674

Voorstel met

onbeperkte looptijd

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten 41    n.v.t.

Nummer begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten
voor DG MOVE

Vastleggingen

=1

36,445

36,915

36,963

37,674

Voorstel met

onbeperkte looptijd

Betalingen

=2

36,445

36,915

36,963

37,674

Voorstel met

onbeperkte looptijd




TOTAAL kredieten
onder RUBRIEK 1a
van het meerjarige financiële kader

Vastleggingen

36,445

36,915

36,963

37,674

Voorstel met

onbeperkte looptijd

Betalingen

36,445

36,915

36,963

37,674

Voorstel met

onbeperkte looptijd





Rubriek van het meerjarige financiële
kader

5

"Administratieve uitgaven"

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

JaarN

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

DG: MOVE

Personele middelen

Grondslag voor de berekening: huidig begrotingsniveau voor personeel bij DG MOVE dat zich bezighoudt met Verordening (EG) nr. 216/2008 en met het EASA verband houdende kwesties (7 VTE x EUR 132 000/jaar = EUR 924 000)

0,924

0,924

0,924

0,924

Voorstel met een onbeperkte looptijd

Andere administratieve uitgaven

0

0

0

0

TOTAAL DG MOVE

Kredieten

0,924

0,924

0,924

0,924

Voorstel met een onbeperkte looptijd

TOTAAL kredieten
onder RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader
 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

0,924

0,924

0,924

0,924

 

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

JaarN 42

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

TOTAAL kredieten
onder RUBRIEKEN 1 tot en met 5
van het meerjarige financiële kader

Vastleggingen

37,369

37,839

37,887

38,598

Voorstel met een onbeperkte looptijd

Betalingen

37,369

37,839

37,887

38,598

Voorstel met een onbeperkte looptijd

3.2.1.1Voorgestelde ontwerplijst van het aantal ambten voor het EASA 2017-2020

Voorgestelde ontwerplijst van het aantal ambten voor het EASA 2017-2020 (totaal)*

2016**

2017

2018

2019

2020

AD-ambtenaren

Nieuwe AD-ambtenaren

Totaal AD

548

548

541

5

546

540

540

540

540

540

540

AST-ambtenaren

Nieuwe AST-ambtenaren

Totaal AST

128

128

123

123

118

118

118

118

118

118

TOTAAL posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten

676

669

658

658

658

* Deze cijfers worden aangepast in het licht van een systeem van flexibiliteit met betrekking tot posten die gefinancierd worden met tarieven en vergoedingen; dit systeem moet worden gebaseerd op een reeks indicatoren inzake de werkbelasting en efficiëntie van het Agentschap, die door de Commissie moeten worden goedgekeurd. Uiterlijk op het ogenblik van de vaststelling van de ontwerpbegroting van 2017 presenteert de Commissie een herzien financieel memorandum met nadere informatie over hoe het systeem voor flexibiliteit met betrekking tot posten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen in de praktijk zou moeten werken, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn voor de lijst van het aantal ambten van het Agentschap. In afwachting van de resultaten van deze lopende werkzaamheden, wordt in het financieel memorandum bij dit voorstel uitgegaan van een vast niveau van het aantal posten met betrekking tot tarieven en vergoedingen, op basis van de mededeling van de Commissie inzake de programmering 2014-2020 van de personeels- en financiële middelen voor de gedecentraliseerde agentschappen, aangepast aan de beslissingen die door de begrotingsautoriteit zijn genomen in de begrotingsprocedure voor 2016 en de voorgaande jaren.

** De cijfers voor 2016 zijn onder voorbehoud van de goedkeuring van de definitieve begroting door de begrotingsautoriteit. Het is mogelijk dat de cijfers voor de jaren 2017-2020 moeten worden aangepast na de goedkeuring van de definitieve begroting van elk jaar.

Voorgestelde ontwerplijst van het aantal ambten voor het EASA 2017-2020 (EU-bijdrage) *

2016

2017

2018

2019

2020

AD-ambtenaren

Nieuwe AD-ambtenaren

Totaal AD

175

175

177

5

182

184

184

184

184

184

184

AST-ambtenaren

Nieuwe AST-ambtenaren

Totaal AST

50

50

46

46

42

42

42

42

42

42

TOTAAL posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten

225

228

226

226

226

* De vermindering met 2 % (1 % personeelsvermindering + 1 % per jaar voor de herindelingspool) tot 2018 en de extra posten voor TCO en RPAS, zoals uiteengezet in bijlage I bij de Mededeling van de Commissie inzake de programmering van de personeels- en financiële middelen (COM(2013)519) zijn inbegrepen in deze cijfers.

Voorgestelde ontwerplijst van het aantal ambten voor het EASA 2017-2020 (Tarieven en vegoedingen)*

2016

2017

2018

2019

2020

AD-ambtenaren

Nieuwe AD-ambtenaren

Totaal AD

373

373

364

364

356

356

356

356

356

356

AST-ambtenaren

Nieuwe AST-ambtenaren

Totaal AST

78

78

77

77

76

76

76

76

76

76

TOTAAL posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten

451

441

432

432

432

* Deze cijfers worden aangepast in het licht van een systeem van flexibiliteit met betrekking tot posten die gefinancierd worden met tarieven en vergoedingen; dit systeem moet worden gebaseerd op een reeks indicatoren inzake de werkbelasting en efficiëntie van het Agentschap, die door de Commissie moeten worden goedgekeurd. Uiterlijk op het ogenblik van de vaststelling van de ontwerpbegroting van 2017 presenteert de Commissie een herzien financieel memorandum met nadere informatie over hoe het systeem voor flexibiliteit met betrekking tot posten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen in de praktijk zou moeten werken, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn voor de lijst van het aantal ambten van het Agentschap. In afwachting van de resultaten van deze lopende werkzaamheden, wordt in het financieel memorandum bij dit voorstel uitgegaan van een vast niveau van het aantal posten met betrekking tot tarieven en vergoedingen, op basis van de mededeling van de Commissie inzake de programmering 2014-2020 van de personeels- en financiële middelen voor de gedecentraliseerde agentschappen en aangepast aan de beslissingen die door de begrotingsautoriteit zijn genomen in de begrotingsprocedure voor 2016 en de voorgaande jaren.

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten 43 nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

(Grondslag voor de berekening: totale gemiddelde kosten van 1 VTE: 132 000 euro)

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

JaarN

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

OUTPUTS

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 44

Onnodige eisen wegwerken en ervoor zorgen dat de regelgeving in verhouding staat tot de risico’s die verbonden zijn aan de verschillende types luchtvaartactiviteiten

Geen extra gevolgen voor het EASA aangezien de outputs zullen worden geabsorbeerd door de huidige vastleggingen.

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2

Ervoor zorgen dat nieuwe technologieën en marktontwikkelingen efficiënt worden geïntegreerd en daadwerkelijk onder toezicht staan

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

Nieuw wettelijk kader voor onbemande luchtvaartuigen

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 3

Een procedure voor samenwerking op het gebied van veiligheidsbeheer tussen de Unie en de lidstaten opstellen, teneinde gezamenlijk risico’s voor de burgerluchtvaart op te sporen en te beperken

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

Europees register (art. 28): basisgegevens voor besluitvorming en monitoring (met inbegrip van 1 contractant/jaar, eenmalige it-kosten van 0,3 miljoen euro in jaar n en n+1, en jaarlijkse werkingskosten van 0,2 miljoen euro)

0,535

0,570

0,270

0,270

Voorstel met een onbeperkte looptijd

"Big Data": gegevens en analyse voor het Europese luchtvaartsysteem (personeelskosten van 2 VTE + 1 contractant/jaar, met uitzondering van werkingskosten)

0,167

0,334

0,334

0,334

Voorstel met een onbeperkte looptijd

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3

0,702

0,904

0,604

0,604

Voorstel met een onbeperkte looptijd

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 4

De lacunes in de regelgeving dichten en de samenhang van de regelgeving waarborgen

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

Grondafhandeling: opzetten en onderhouden van een systeem van gemeenschappelijke eisen (art. 11) (personeelskosten van 1 VTE/jaar)

0,066

0,132

0,132

0,132

Voorstel met een onbeperkte looptijd

Harmonisatie van beveiligings- en veiligheidsaspecten; Steun voor regelgeving en inspecties (art. 40) (personeelskosten van 1 VTE/jaar)

0,066

0,132

0,132

0,132

Voorstel met een onbeperkte looptijd

Nieuwe Europese certificeringsvoorschriften voor milieubescherming en verslag (art. 39) (met inbegrip van 1 VTE/jaar en jaarlijkse it-kosten van 0,15 miljoen euro)

0,216

0,282

0,282

0,282

Voorstel met een onbeperkte looptijd

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4

0,348

0,546

0,546

0,546

Voorstel met een onbeperkte looptijd

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 5

Een effectief werkend systeem voor het bijeenbrengen en uitwisselen van middelen tussen de lidstaten en het Agentschap opzetten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

Bevordering van op risico's en prestaties gebaseerde toezichtsmethoden

0,100

0,100

0,100

0,100

0,400

Pool van deskundigen (art. 17) (met inbegrip van 1 contractant, eenmalige kosten van 0,1 miljoen euro in jaar n en n+1, en jaarlijkse werkingskosten van 5 000 euro)

0,140

0,175

0,075

0,075

Voorstel met een onbeperkte looptijd

Het opzetten van kader voor delegatie van verantwoordelijkheden (art. 18)

0,175

0,175

0,00

0,00

0,350

Zorgen voor gemeenschappelijke normen voor opleiding (art. 43) (met inbegrip van 1 contractant/jaar en eenmalige kosten voor opleidingsmateriaal in jaar n en n+1 van 0,075 miljoen euro)

0,11

0,145

0,070

0,070

Voorstel met een onbeperkte looptijd

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 5

0,525

0,595

0,245

0,245

TOTALE KOSTEN

1,575

2,045

1,395

1,395

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1.Samenvatting

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

⌧ Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Grondslag voor de berekening: huidig begrotingsniveau voor personeel bij DG MOVE dat zich bezighoudt met Verordening (EG) nr. 216/2008 en met het EASA verband houdende kwesties (7 VTE x EUR 132 000/jaar = EUR 924 000)

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

JaarN 45

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

RUBRIEK 5van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

0,924

0,924

0,924

0,924

Andere administratieve uitgaven

0

0

0

0

Subtotaal RUBRIEK 5van het meerjarige financiële kader

0,924

0,924

0,924

0,924

Buiten RUBRIEK 5 46 van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

0

0

0

0

Overige uitgaven van administratieve aard

0

0

0

0

Subtotaal
buiten RUBRIEK 5van het meerjarige financiële kader

0

0

0

0

TOTAAL

0,924

0,924

0,924

0,924

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.2.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

JaarN

JaarN+1

Jaar N+2

Jaar N+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

06 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

7

7

7

7

XX 01 01 02 (delegaties)

0

0

0

0

XX 01 05 01 (onderzoek door derden)

0

0

0

0

10 01 05 01 (eigen onderzoek)

0

0

0

0

   Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) 47

XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen")

0

0

0

0

XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties)

0

0

0

0

XX 01 04 jj  48

0

0

0

0

0

0

0

0

XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden)

0

0

0

0

10 01 05 02 (AC, END, SNE – eigen onderzoek)

0

0

0

0

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

7

7

7

7

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Personeel van DG MOVE dat zich bezighoudt met zaken die verband houden met veiligheid van de burgerluchtvaart, milieubescherming in de luchtvaart, en EASA, met inbegrip van:

- het beheer van de vaststelling en uitvoering van maatregelen naar aanleiding van aanbevelingen van het EASA (besluiten en verordeningen van de Commissie);

- de administratieve coördinatie en controle van het EASA: werkprogramma’s, meerjarige plannen voor personeelsbeleid, vergaderingen van de raad van beheer en andere comités;

- beleidsontwikkeling en -coördinatie;

- financiële en boekhoudkundige verantwoordelijkheden met betrekking tot het EASA op het niveau van de Commissie (begroting, kwijtingen enz.).

Extern personeel

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

   Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader

   Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen 49 .

Begrotingsonderdeel: 06 02 02

In miljoen euro

N:    36,445

N+1:    36,915

N+2:    36,963

N+3:    37,674

   Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5.Bijdragen van derden

Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

JaarN

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Bijdrage van de EER/EVA-landen, met uitzondering van Zwitserland*

1,070

1,070

1,054

1,073

Bijdrage van Zwitserland**

1,0

1,0

1,0

1,0

TOTAAL medegefinancierde kredieten

2,070

2,070

2,054

2,073

* Gebaseerd op de veronderstelling dat de bijdrage 2,76 % van de jaarlijkse bijdrage van de EU bedraagt. Voor de berekening wordt verondersteld dat de toegewezen inkomsten uit overschotten van vroegere jaren 0 bedragen.

** Onderlinge aanpassing op grond van Besluit nr. 1/2007 van het Gemengd Comité luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland, opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (2008/100/EG).

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor de diverse ontvangsten

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 50

JaarN

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ….

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

(1) Verordening (EG) nr. 216/2008 van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19.3.2008). Deze verordening werd vervolgens gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1108/2009, waarbij het toepassingsgebied ervan werd uitgebreid tot de veiligheid van luchtvaartterreinen en veiligheidsaspecten van luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten.
(2) Verordening (EG) nr. 1592/2002 van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (PB L 240 van 7.9.2002).
(3) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s inzake de versnelling van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (COM(2013) 408 final van 11.6.2013), vergezeld van een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchtvaartterreinen, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten (COM(2013) 409 final), en een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, COM(2013) 410 final.
(4) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures.
(5) PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.
(6) Eindverslag van de subgroep van de raad van beheer van het EASA (2015) http://easa.europa.eu/the-agency/governance/management-board/meetings/mb-032014
(7) Evaluatie overeenkomstig artikel 62, eindverslag (2013), http://easa.europa.eu/system/files/dfu/Article%2062%20Report.pdf
(8) PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.
(9) PB C van , blz. .
(10) PB C van , blz. .
(11) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(12) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(13) Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van maandag 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1).
(14) Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15).
(15) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(16) Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1).
(17) Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).
(18) Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 35).
(19) Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18).
(20) Verordening (EU) nr. XXXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad van [.......] inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim................ (PB......., blz. ...).
(21) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(22) Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72).
(23) Verordening (EU) nr. 677/2011 van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 (PB L 185 van 15.7.2011, blz. 1).
(24) Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
(25) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).
(26) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
(27) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(28) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.
(29) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(30) Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).
(31) Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
(32) Verordening (EU) n r. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).
(33) ABM: activity-based management ABB: activity-based budgeting.
(34) In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(35) Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html
(36) GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste kredieten.
(37) EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(38) Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.
(39) De uitgaven moeten worden aangepast op basis van de overeenkomst die de kabinetten bereiken over extra posten en contractanten.
(40) Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.
(41) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(42) Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.
(43) De kredieten moeten worden aangepast op basis van de overeenkomst die de kabinetten bereiken over extra posten en contractanten.
(44) Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…".
(45) Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.
(46) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(47) AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties).
(48) Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).
(49) De bedragen moeten worden aangepast op basis van de overeenkomst die de kabinetten bereiken over extra posten en het aantal contractanten.
(50) Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.

Brussel, 7.12.2015

COM(2015) 613 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

{SWD(2015) 262 final}
{SWD(2015) 263 final}


BIJLAGE I

Luchtvaartuigen bedoeld in artikel 2, lid 3, onder d)

Categorieën luchtvaartuigen waarop de verordening niet van toepassing is:

(a)historische luchtvaartuigen die aan de volgende criteria voldoen:

(i)eenvoudige luchtvaartuigen waarvan:

het oorspronkelijke ontwerp dateert van vóór 1 januari 1955; en

de productie is stopgezet vóór 1 januari 1975;

   of

(ii)luchtvaartuigen met een duidelijk historisch belang, dat verband houdt met:

deelname aan een opmerkelijke historische gebeurtenis,

een belangrijke stap in de ontwikkeling van de luchtvaart, of

een belangrijke rol in de strijdkrachten van een lidstaat;

(b)luchtvaartuigen die specifiek ontworpen of gewijzigd zijn voor onderzoek, experimentele of wetenschappelijke doeleinden en die naar verwachting in zeer kleine hoeveelheden zullen worden geproduceerd;

(c)bemande luchtvaartuigen waarvan ten minste 51 % door een amateur of een non-profitorganisatie van amateurs is gebouwd voor eigen gebruik en zonder enig commercieel doel;

(d)luchtvaartuigen die in dienst van strijdkrachten zijn geweest, tenzij het een type luchtvaartuig betreft waarvoor het Agentschap een ontwerpnorm heeft vastgesteld;

(e)vliegtuigen die in landingsconfiguratie een overtreksnelheid of minimale constante vliegsnelheid van hoogstens 35 knopen gekalibreerde luchtsnelheid (Calibrated Air Speed, CAS) hebben, en niet meer dan twee zitplaatsen hebben, alsook helikopters en paramotors met niet meer dan twee zitplaatsen en met een door de lidstaat geregistreerde maximumstartmassa (Maximum Take Off Mass, MTOM), van niet meer dan:

(i)300 kg voor een landvliegtuig/helikopter met één zitplaats;

(ii)450 kg voor een landvliegtuig/helikopter met twee zitplaatsen;

(iii)330 kg voor een amfibie- of drijfvliegtuig/helikopter met één zitplaats;

(iv)495 kg voor een amfibie- of drijfvliegtuig/helikopter met twee zitplaatsen, op voorwaarde dat, indien het luchtvaartuig zowel dienst doet als drijf- en als landvliegtuig/helikopter, het onder beide MTOM-grenzen blijft, al naar gelang van toepassing;

(v)472,5 kg voor een landvliegtuig met twee zitplaatsen dat is uitgerust met een op het luchtframe gemonteerd Total Recovery Parachute System;

(vi)540 kg voor een landvliegtuig met twee zitplaatsen dat is uitgerust met een op het luchtframe gemonteerd Total Recovery Parachute System en met een elektrisch aandrijfsysteem;

(vii)315 kg voor een landvliegtuig met één zitplaats dat is uitgerust met een op het luchtframe gemonteerd Total Recovery Parachute System;

(viii)365 kg voor een landvliegtuig met één zitplaats dat is uitgerust met een op het luchtframe gemonteerd Total Recovery Parachute System en met een elektrisch aandrijfsysteem;

(f)autogyro's met één of twee zitplaatsen, met een maximumstartmassa die niet hoger is dan 560 kg;

(g)zweefvliegtuigen en gemotoriseerde zweefvliegtuigen met een maximumstartmassa van niet meer dan 250 kg, indien ze over één zitplaats beschikken, of 400 kg, indien ze over twee zitplaatsen beschikken, met inbegrip van die welke met een aanloop in de lucht worden gebracht;

(h)replica’s van luchtvaartuigen die voldoen aan de criteria onder a) of d) hierboven, waarvan het structureel ontwerp gelijk is aan het oorspronkelijke luchtvaartuig;

(i)éénpersoonsheteluchtballonnen met een heteluchtvolume van hoogstens 900 m³;

(j)elk ander bemand luchtvaartuig met een maximale lege massa, inclusief brandstof, van hoogstens 70 kg.



BIJLAGE II

Essentiële eisen met betrekking tot luchtwaardigheid

1.Productintegriteit:

de productintegriteit moet voor de levensduur van het luchtvaartuig gewaarborgd zijn voor alle voorziene vluchtomstandigheden. De conformiteit met alle voorschriften moet aangetoond worden door middel van beoordeling of analyse, zo nodig ondersteund door tests.

1.1.Structuren en materialen:

1.1.1.De integriteit van de structuur moet worden gewaarborgd, binnen de operationele begrenzingen van het luchtvaartuig met inbegrip van het aandrijfsysteem, met een voldoende ruime marge, en gehandhaafd blijven tijdens de levensduur van het luchtvaartuig.

1.1.2.Alle onderdelen van het luchtvaartuig waarvan een storing de structurele integriteit zou kunnen aantasten, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden zonder dat schadelijke vervormingen of storingen optreden. Dit heeft mede betrekking op alle onderdelen met een significante massa en de bevestigingsmiddelen daarvan.

(a)Alle belastingscombinaties die redelijkerwijze te verwachten zijn binnen en in voldoende mate ook buiten de gewichten, het zwaartepuntbereik, de operationele begrenzingen en de levensduur van het luchtvaartuig, moeten in aanmerking worden genomen. Dit heeft mede betrekking op belasting door windvlagen, manoeuvres, drukverandering, beweegbare oppervlakken, regel- en aandrijfsystemen, zowel tijdens de vlucht als op de grond.

(b)Belastingen en storingen die kunnen optreden bij noodlandingen op land of water moeten in aanmerking worden genomen.

(c)Al naar gelang van de soort vluchtuitvoering, moet rekening worden gehouden met dynamische effecten voor de structurele reactie op die belastingen, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang en configuratie van het luchtvaartuig.

1.1.3.Het luchtvaartuig mag geen aero-elastische instabiliteit of buitensporige vibraties vertonen.

1.1.4.Bij de bouw van het luchtvaartuig moeten fabricagemethoden, procedés en materialen worden gebruikt die resulteren in bekende, reproduceerbare structurele eigenschappen. Veranderingen in de materiaalprestaties in verband met de gebruiksomgeving moeten worden opgegeven.

1.1.5.In de mate van het mogelijke moet worden gegarandeerd dat de effecten van cyclische belasting, verslechtering van de gebruiksomgeving, schade door ongevallen en diverse bronnen de structurele integriteit niet zozeer aantasten dat een aanvaardbaar sterkteniveau niet meer bereikt wordt. In dit verband moeten de nodige instructies worden gegeven om de blijvende luchtwaardigheid te garanderen.

1.2.Aandrijving:

1.2.1.De integriteit van het aandrijfsysteem (d.w.z. de motor en, waar van toepassing, de propeller) moet worden aangetoond voor de operationele begrenzingen van het aandrijfsysteem, met een voldoende ruime marge, en gehandhaafd blijven tijdens de levensduur van het aandrijfsysteem, rekening houdende met de rol van het aandrijfsysteem in het algemene veiligheidsconcept van het luchtvaartuig.

1.2.2.Het aandrijfsysteem moet onder alle vluchtomstandigheden binnen de opgegeven grenzen zijn stuwkracht of vermogen leveren, de effecten en omstandigheden van de omgeving in aanmerking genomen.

1.2.3.Het vervaardigingsproces en de voor de vervaardiging van het aandrijfsysteem gebruikte materialen moeten resulteren in een bekend, reproduceerbaar structureel gedrag. Veranderingen in de materiaalprestaties in verband met de gebruiksomgeving moeten worden opgegeven.

1.2.4.De effecten van cyclische belasting, verslechtering van de gebruiksomgeving en de operationele omstandigheden, en eventueel daarna optredende storingen aan onderdelen mogen de integriteit van het aandrijfsysteem niet zozeer aantasten dat aanvaardbare niveaus niet meer worden bereikt. In dit verband moeten de nodige instructies worden gegeven om de blijvende luchtwaardigheid te garanderen.

1.2.5.Voor een veilige en juiste interface tussen aandrijfsysteem en luchtvaartuig moeten de nodige instructies, gegevens en voorschriften worden verstrekt.

1.3.Systemen en apparatuur (andere dan niet-geïnstalleerde apparatuur)

1.3.1.Het luchtvaartuig mag geen ontwerpeigenschappen of kenmerken hebben waarvan gebleken is dat zij gevaarlijk zijn.

1.3.2.Het luchtvaartuig, met inbegrip van de systemen en apparatuur die vereist zijn voor de beoordeling van het typeontwerp, of op grond van de vluchtuitvoeringsvoorschriften, moeten onder alle verwachte vluchtuitvoeringsomstandigheden binnen de operationele begrenzingen van het luchtvaartuig, met een voldoende ruime marge, de beoogde werking hebben, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de gebruiksomgeving van het systeem of de apparatuur. Andere systemen of apparatuur die niet vereist zijn voor de typecertificering of op grond van de vluchtuitvoeringsvoorschriften, mogen de veiligheid bij juiste of onjuiste werking niet aantasten, en de goede werking van andere systemen of apparatuur niet nadelig beïnvloeden. De systemen en apparatuur moeten bediend kunnen worden zonder dat daarvoor buitengewone vaardigheid of kracht nodig is.

1.3.3.De systemen en apparatuur van het luchtvaartuig moeten afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang op zodanige wijze ontworpen zijn dat een ernstige storingstoestand niet het gevolg kan zijn van één storing waarvan niet is aangetoond dat die uiterst onwaarschijnlijk is, en er moet een verband van omgekeerde evenredigheid bestaan tussen de kans op een storingstoestand en de ernst van de gevolgen daarvan voor het luchtvaartuig en de inzittenden. Met betrekking tot bovengenoemd criterium van één enkele storing wordt aanvaard dat terdege rekening moet worden gehouden met de afmetingen en brede configuratie van het luchtvaartuig, en dat daardoor voor sommige onderdelen en sommige systemen van helikopters en kleine vleugelvliegtuigen wellicht niet aan dit criterium van een enkele storing kan worden voldaan.

1.3.4.De informatie die nodig is voor een veilig vluchtverloop en de informatie over onveilige factoren moet op duidelijke, consistente en ondubbelzinnige wijze aan de bemanning, dan wel, waar van toepassing, het onderhoudspersoneel, worden verstrekt. De systemen, apparatuur en bedieningsinrichtingen, met inbegrip van aanwijzingen en mededelingen, moeten zodanig ontworpen en geplaatst zijn dat er een zo gering mogelijke kans is op vergissingen die tot het ontstaan van gevaren zouden kunnen leiden.

1.3.5.Er moeten in het ontwerp voorzorgsmaatregelen worden genomen om gevaren waarop een redelijke kans bestaat, met inbegrip van bedreigingen van de informatiebeveiliging, zowel in als buiten het luchtvaartuig, voor het luchtvaartuig en de inzittenden zo gering mogelijk te maken, hetgeen mede betrekking heeft op bescherming tegen de mogelijkheid van een significante storing aan, of de uitval van, niet-geïnstalleerde apparatuur van het luchtvaartuig.

1.4.Niet-geïnstalleerde apparatuur:

1.4.1.De veiligheidsfunctie of veiligheidsrelevante functie van niet-geïnstalleerde apparatuur moet in alle voorzienbare exploitatieomstandigheden vervuld worden zoals gepland, tenzij die functie ook met andere middelen kan worden vervuld.

1.4.2.Niet-geïnstalleerde apparatuur moet kunnen worden zonder bediend dat daarvoor buitengewone vaardigheid of kracht nodig is.

1.4.3.Niet-geïnstalleerde apparatuur moet zo zijn ontworpen dat fouten die tot het ontstaan van gevaren kunnen leiden, tot een minimum worden beperkt.

1.4.4.Niet-geïnstalleerde apparatuur, of hij nu correct werkt of niet, mag de veiligheid niet aantasten, en de goede werking van andere apparatuur, systemen of uitrustingsstukken niet nadelig beïnvloeden.

1.5.Blijvende luchtwaardigheid:

1.5.1.Alle nodige documente, waaronder instructies, voor blijvende luchtwaardigheid moeten worden vastgesteld en ter beschikking gesteld, teneinde te garanderen dat de luchtwaardigheidsnorm voor het type luchtvaartuig en alle bijbehorende onderdelen gedurende de gehele levensduur van het luchtvaartuig gehandhaafd blijft.

1.5.2.Er moeten middelen worden geboden om inspectie, afstelling, smering en demontage of vervanging van onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur mogelijk te maken wanneer dat nodig is voor de blijvende luchtwaardigheid.

1.5.3.De instructies voor blijvende luchtwaardigheid moeten worden verstrekt in de vorm van een handboek of meerdere handboeken, naar gelang van de hoeveelheid te verstrekken gegevens. De handboeken moeten onderhouds- en herstellingsinstructies, onderhoudsinformatie en procedures voor probleemoplossing en inspecties omvatten, in een praktisch formaat.

1.5.4.De instructies voor de blijvende luchtwaardigheid moeten luchtwaardigheidsbeperkingen bevatten waarin alle verplichte termijnen voor vervanging, inspectie-intervallen en inspectieprocedures zijn vastgelegd.

2.Luchtwaardigheidsaspecten van productgebruik

2.1.Aangetoond moet worden dat voldoende aandacht is besteed aan de hieronder vermelde punten om tijdens het gebruik van het product een voldoende hoog veiligheidsniveau te waarborgen voor de personen aan boord of op de grond:

(a)Vastgesteld moet worden voor welke soorten vluchtuitvoering het luchtvaartuig is goedgekeurd en welke beperkingen en gegevens, met inbegrip van informatie aangaande milieubeperkingen en -prestaties, nodig zijn voor een veilige vluchtuitvoering.

(b)Het luchtvaartuig moet onder alle verwachte vluchtuitvoeringsomstandigheden, ook na het uitvallen van één of, indien van toepassing, meerdere aandrijfsystemen, veilig gecontroleerd en bestuurd kunnen worden. Er moet voldoende rekening worden gehouden met de kracht van de piloot, de inrichting van de cockpit, de belasting van de piloot en andere menselijke factoren, en met de vluchtfase en de duur van de vlucht.

(c)Een vloeiende overgang van de ene vluchtfase naar de andere moet mogelijk zijn zonder dat daarvoor onder aannemelijke vluchtuitvoeringsomstandigheden een buitengewone vaardigheid, oplettendheid, kracht of belasting van de piloot vereist is.

(d)Het luchtvaartuig moet zo stabiel zijn dat er geen buitensporige eisen aan de piloot worden gesteld, rekening houdende met de vluchtfase en de duur van de vlucht.

(e)Er moeten procedures worden vastgesteld voor normale vluchtuitvoeringen, storingen en noodgevallen.

(f)Er moet voorzien zijn in waarschuwingssignalen of andere tegenmaatregelen om overschrijding van de normale operationele begrenzingen te voorkomen, naar gelang van het type luchtvaartuig.

(g)Het luchtvaartuig en de systemen daarvan moeten zodanige eigenschappen hebben dat zij het bereiken van de uiterste operationele begrenzingen veilig kunnen doorstaan.

2.2.Informatie over vluchtuitvoeringsbeperkingen en andere informatie die nodig is voor een veilige vluchtuitvoering moeten ter beschikking van de bemanningsleden staan.

2.3.De producten mogen bij het gebruik niet blootstaan aan gevaar ten gevolge van ongunstige externe en interne omstandigheden, met inbegrip van omgevingsomstandigheden.

(a)Er mag in het bijzonder geen onveilige toestand voor het type vluchtuitvoering ontstaan als gevolg van blootstelling aan verschijnselen als, onder andere, ongunstige weersomstandigheden, bliksem, vogelinslag, gebieden met hoogfrequente straling, ozon en dergelijke, waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij gedurende het gebruik van het product zullen optreden, rekening houdende met de grootte en configuratie van het luchtvaartuig.

(b)Cabinecompartimenten, aangepast aan het type vluchtuitvoering, bieden de passagiers behoorlijke vervoersomstandigheden en passende bescherming tegen alle te voorziene gevaren die kunnen voortvloeien uit de vlucht of uit noodsituaties, met inbegrip van vuur, rook en giftige gassen en de gevolgen van een snelle drukverlaging, rekening houdende met de grootte en configuratie van het luchtvaartuig. Er moeten voorzieningen worden getroffen om inzittenden een redelijke kans te geven ernstig letsel te vermijden en het luchtvaartuig snel te verlaten en om hen te beschermen tegen de gevolgen van de remmende krachten in geval van een noodlanding op land of water. Er moet gezorgd worden voor duidelijke, ondubbelzinnige tekens of mededelingen, voor zover nodig, om de inzittenden te wijzen op het juiste veilige gedrag en de plaats en het juiste gebruik van veiligheidsvoorzieningen. De vereiste veiligheidsvoorzieningen moeten onmiddellijk toegankelijk zijn.

(c)Bemanningscompartimenten, aangepast aan het type vluchtuitvoering, moeten zijn ingericht met het oog op het vergemakkelijken van de voor de vlucht vereiste handelingen, onder meer door middelen die situationeel bewustzijn verschaffen, en van de beheersing van alle te voorziene situaties en noodgevallen. De omgeving van de bemanningscompartimenten mag het vermogen van de bemanning om haar taken uit te voeren niet in gevaar brengen, en het ontwerp moet zodanig zijn dat storingen tijdens de vluchtuitvoering en onjuiste bediening van de besturingsorganen worden voorkomen.

3.Organisaties en natuurlijke personen die een ontwerp-, vervaardigings- of onderhoudsactiviteit uitoefenen

3.1.Al naar gelang het type activiteit wordne aan organisaties goedkeuringen verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de organisatie beschikt over alle middelen die nodig zijn voor het toepassingsgebied van haar werkzaamheden. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: faciliteiten, personeel, apparatuur, instrumenten en materiaal, documentatie voor taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;

(b)naar gelang het type van de activiteiten en de grootte van de organisatie moet de organisatie een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem;

(c)de organisatie moet regelingen treffen met andere bevoegde organisaties, voor zover nodig, om te garanderen dat de essentiële eisen voor luchtwaardigheid blijvend worden nageleefd;

(d)de organisatie moet een systeem van rapportering en/of afhandeling van voorvallen invoeren, als onderdeel van het onder (b) bedoelde beheersysteem en de onder (c) bedoelde regelingen, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Het systeem voor de melding van voorvallen moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 376/2014.

3.2.De voorwaarden in punt 3.1, onder c) en d), zijn niet van toepassing op organisaties voor onderhoudsopleiding.

BIJLAGE III

Essentiële eisen met betrekking tot de milieuverenigbaarheid van producten

1.Producten moeten zodanig zijn ontworpen dat zij zo stil mogelijk zijn, rekening houdend met punt 4.

2.Producten moeten zodanig zijn ontworpen dat zij zo weinig mogelijk emissies uitstoten, rekening houdend met punt 4.

3.Producten moeten zodanig zijn ontworpen dat de emissies die voortvloeien uit de verdamping of lozing van vloeistoffen tot een minimum worden beperkt, rekening houdend met punt 4.

4.Er moet rekening worden gehouden met de wisselwerking tussen ontwerpmaatregelen om het geluid tot een minimum te beperken, om emissies te beperken of om de lozing van vloeistoffen te beperken.

5.Wanneer het geluid en de emissies van vliegtuigen tot een minimum worden beperkt, dient rekening te worden gehouden met het totale bereik aan normale bedrijfsomstandigheden en geografische gebieden waar het lawaai en de emissies van belang zijn.

6.De systemen en apparatuur van luchtvaartuigen die vereist zijn om redenen van milieubescherming moeten zodanig worden ontworpen, vervaardigd en onderhouden dat ze in alle voorspelbare bedrijfsomstandigheden naar verwachting functioneren. Hun betrouwbaarheid moet in verhouding staan tot het beoogde effect op de milieuverenigbaarheid van het product.

7.De instructies, procedures, middelen, handleidingen, beperkingen en inspecties die nodig zijn om te garanderen dat een luchtvaartproduct blijvend voldoet aan deze essentiële eisen, moeten op duidelijke wijze worden vastgesteld en aan de beoogde gebruikers worden verstrekt.

8.De organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de productie en het onderhoud van luchtvaartproducten moeten:

(a)over alle middelen beschikken die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een luchtvaartproduct voldoet aan deze essentiële eisen; en

(b)regelingen treffen met andere relevante organisaties om
te zorgen dat een luchtvaartproduct voldoet aan deze essentiële eisen
.



BIJLAGE IV

Essentiële eisen voor vliegtuigbemanningen

1.Pilotenopleiding

1.1.Algemeen

Een persoon die wordt opgeleid om een luchtvaartuig te besturen moet in educatief, lichamelijk en mentaal opzicht voldoende zijn ontwikkeld om de relevante theoretische kennis en praktische vaardigheden te kunnen opdoen, onderhouden en aantonen.

1.2.Theoretische kennis

Een piloot moet een kennisniveau bereiken en onderhouden dat passend is voor de in het luchtvaartuig uit te voeren taken en dat in verhouding staat tot de risico’s die verbonden zijn aan het type activiteit. Dergelijke kennis omvat ten minste het volgende:

(a)luchtvaartwetgeving;

(b)algemene kennis inzake luchtvaartuigen;

(c)technische zaken die verband houden met de betreffende categorie van luchtvaartuigen;

(d)vluchtprestaties en -planning;

(e)menselijke prestaties en beperkingen;

(f)meteorologie;

(g)navigatie;

(h)operationele procedures, inclusief middelenbeheer;

(i)vluchtbeginselen;

(j)communicatie; en

(k)niet-technische vaardigheden, met inbegrip van de herkenning en beheersing van bedreigingen en fouten.

1.3.Aantonen en onderhouden van theoretische kennis

1.3.1.Het opdoen en onderhouden van theoretische kennis moet worden aangetoond aan de hand van voortdurende evaluaties tijdens de opleiding en, waar van toepassing, door middel van examens.

1.3.2.Er moet een passend niveau van bekwaamheid in theoretische kennis worden gehandhaafd. De overeenstemming met deze eis wordt aangetoond door middel van regelmatige evaluaties, examens, tests of controles. De regelmaat waarmee deze examens, tests of controles worden uitgevoerd, moet in verhouding staan tot het risiconiveau van de activiteit.

1.4.Praktische vaardigheden

Een piloot moet de praktische vaardigheden verwerven en onderhouden welke passend zijn voor zijn of haar taken in het luchtvaartuig. Dergelijke vaardigheden moeten in verhouding staan tot de risico’s die verbonden zijn met het type activiteit en moeten, al naar gelang de taken die in het luchtvaartuig worden uitgevoerd, het volgende omvatten:

(a)activiteiten vóór en tijdens de vlucht, waaronder bepaling van prestaties van het luchtvaartuig, bepaling van massa en zwaartepunt, inspectie en onderhoud van het luchtvaartuig, brandstof-/energieplanning, weerkundige beoordeling, routeplanning, luchtruimbeperkingen en beschikbaarheid van start- en landingsbanen;

(b)bewegingen op het luchtvaartterrein en in het circuit;

(c)voorzorgsmaatregelen en procedures ter voorkoming van botsingen;

(d)controle van het luchtvaartuig door middel van externe visuele referentie;

(e)vliegmanoeuvres, ook in kritieke situaties, en bijbehorende herstelmanoeuvres, voor zover technisch uitvoerbaar;

(f)normale en zijwindse start en landing;

(g)vliegen op uitsluitend instrumenten, al naar gelang van het soort activiteit;

(h)operationele procedures, waaronder teamvaardigheden en middelenbeheer, al naar gelang het type vluchtuitvoering, met een- of meerpersoonsbemanning;

(i)navigatie en toepassing van luchtvaartvoorschriften en bijbehorende procedures, met gebruik van, voor zover van toepassing, visuele referentie of navigatiehulpmiddelen;

(j)abnormale en noodhandelingen, ook naar aanleiding van gesimuleerde defecten aan de apparatuur van het luchtvaartuig;

(k)samenwerking met luchtverkeersdiensten en naleving van communicatieprocedures;

(l)aspecten die specifiek zijn voor het type luchtvaartuig of de klasse luchtvaartuigen;

(m)aanvullende training in praktische vaardigheden die vereist kunnen zijn om de risico’s in verband met specifieke activiteiten te verkleinen; en

(n)niet-technische vaardigheden, met inbegrip van de herkenning en beheersing van bedreigingen en fouten, met gebruikmaking van een goede beoordelingsmethode in samenhang met de beoordeling van de technische vaardigheden.

1.5.Aantonen en onderhouden van praktische vaardigheden

1.5.1.Een piloot moet aantonen dat hij in staat is de procedures en manoeuvres uit te voeren met een mate van bekwaamheid die passend is voor de taken die in het luchtvaartuig worden uitgeoefend, door:

(a)vluchten uit te voeren binnen de beperkingen van het luchtvaartuig;

(b)blijk te geven van goed inzicht en vliegerschap;

(c)luchtvaartkundige kennis toe te passen;

(d)te allen tijde het luchtvaartuig onder controle te houden zodat de succesvolle afloop van een procedure of manoeuvre is verzekerd; en

(e)niet-technische vaardigheden, met inbegrip van de herkenning en beheersing van bedreigingen en fouten, met gebruikmaking van een goede beoordelingsmethode in samenhang met de beoordeling van de technische vaardigheden.

1.5.2.Er moet een passend niveau van bekwaamheid in praktische vaardigheden worden gehandhaafd. De overeenstemming met deze eis wordt aangetoond aan de hand van regelmatige evaluaties, examens, tests of controles. De regelmaat waarmee deze examens, tests of controles worden uitgevoerd, moet in verhouding staan tot het risiconiveau van de activiteit.

1.6.Taalvaardigheid

Een piloot moet aantonen over de taalvaardigheid te beschikken die passend is voor de taken die in het luchtvaartuig worden uitgeoefend. Deze taalvaardigheit houdt in dat de piloot in staat is om:

(a)documenten met weerkundige informatie te begrijpen;

(b)luchtvaartkundige routekaarten, vertrek- en aankomstkaarten en bijbehorende documenten met luchtvaartinlichtingen te gebruiken; en

(c)tijdens alle fasen van de vlucht, ook tijdens de voorbereiding, te communiceren met andere leden van de cockpitbemanning en met luchtvaartnavigatiediensten.

1.7.Vluchtnabootsers

Indien een vluchtnabootser (FSTD) wordt gebruikt voor opleidingsdoeleinden, of om aan te tonen dat een piloot praktische vaardigheden heeft verworven of behouden, moet deze FSTD geschikt zijn voor een bepaald prestatieniveau op de gebieden die van belang zijn voor de uitvoering van de betreffende taak. Met name de nabootsing van de configuratie, besturingseigenschappen, prestaties van het luchtvaartuig en het gedrag van het boordsysteem moet in voldoende mate overeenkomen met die van het luchtvaartuig.

1.8.Opleidingscursus

1.8.1.Opleiding moet worden verzorgd door middel van een cursus.

1.8.2.Een opleidingscursus moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

(a)voor ieder type cursus moet een syllabus worden opgesteld; en

(b)de opleidingscursus moet zijn onderverdeeld in theoretische kennis en praktische vlieginstructie (o.a. met een vluchtnabootser), voor zover van toepassing.

1.9.Instructeurs

1.9.1.Theoretische instructie.

Theoretische instructie moet worden gegeven door naar behoren gekwalificeerde instructeurs. Zij moeten:

(a)beschikken over passende kennis op het terrein waarop zij instructie geven; en

(b)in staat zijn passende instructietechnieken te gebruiken.

1.9.2.Vlieginstructie en instructie in een vluchtnabootser.

Vlieginstructie en instructie in een vluchtnabootser moet worden gegeven door passend gekwalificeerde instructeurs, die meer bepaald:

(a)voldoen aan de eisen op het vlak van theoretische kennis en ervaring die nodig zijn voor de instructies die worden gegeven;

(b)in staat zijn passende instructietechnieken te gebruiken;

(c)geoefend zijn in de instructietechnieken voor de vliegmanoeuvres en procedures waarop de vlieginstructie gericht is;

(d)hebben aangetoond in staat te zijn instructie te geven op de terreinen waarvoor vlieginstructie wordt gegeven, zoals instructie met betrekking tot de handelingen en procedures vóór de vlucht, na de vlucht en op de grond; en

(e)regelmatig opfriscursussen volgen om ervoor te zorgen dat de instructienormen worden onderhouden en geactualiseerd.

Vlieginstructeurs moeten ook bevoegd zijn om als gezagvoerder op te treden in het luchtvaartuig waarvoor ze instructie geven, tenzij het gaat om een training voor een nieuw type luchtvaartuig.

1.10.Examinatoren

Personen die belast zijn met de beoordeling van de vaardigheid van piloten moeten:

(a)voldoen aan de eisen die worden gesteld aan vlieginstructeurs of vliegsimulatie-instructeurs; en

(b)het vermogen hebben om de prestaties van een piloot te beoordelen en vluchttests en -controles uit te voeren.

2.Ervaringseisen - Piloten

Iemand die als lid van de cockpitbemanning instructeur of examinator optreedt moet voldoende ervaring voor de uitgeoefende functies verwerven en onderhouden, tenzij volgens de gedelegeerde handelingen bekwaamheid moet worden aangetoond overeenkomstig punt 1.5.

3.Medische geschiktheid - Piloten

3.1.Medische criteria

3.1.1.Iedere piloot moet op periodieke basis aantonen dat hij medisch geschikt is om zijn taken te kunnen uitvoeren, rekening houdend met het type activiteit. Overeenstemming met deze eis moet worden aangetoond door middel van een passende beoordeling welke is gebaseerd op beste praktijken uit de luchtvaartgeneeskunde en waarbij rekening wordt gehouden met het type activiteit en met eventuele negatieve mentale en lichamelijke gevolgen van het ouder worden.

Onder medische geschiktheid, waaronder zowel lichamelijke als mentale geschiktheid begrepen is, wordt verstaan dat de piloot geen aandoening of handicap heeft die het hem onmogelijk maakt:

(a)de taken uit te voeren die nodig zijn om een luchtvaartuig te besturen;

(b)op ieder moment de hem toegewezen taken uit te voeren; of

(c)zijn of haar omgeving correct te interpreteren.

3.1.2.Indien de medische geschiktheid niet volledig kan worden aangetoond, kunnen corrigerende maatregelen worden toegepast welke een gelijkwaardig niveau van vluchtveiligheid garanderen.

3.2.Luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen

Een luchtvaartgeneeskundig keuringsarts moet:

(a)over kwalificaties en vergunningen beschikken voor het uitoefenen van de geneeskunde;

(b)onderwijs in de luchtvaartgeneeskunde hebben genoten en opfriscursussen in de luchtvaartgeneeskunde hebben gevolgd om te waarborgen dat de normen voor beoordeling up-to-date blijven; en

(c)praktijkkennis en -ervaring hebben opgedaan omtrent de omstandigheden waarin piloten hun activiteiten uitoefenen.

3.3.Luchtvaartgeneeskundige centra

Luchtvaartgeneeskundige centra moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

(a)ze moeten beschikken over alle middelen om te kunnen voldoen aan de verantwoordelijkheden die aan hun rechten zijn verbonden. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: faciliteiten, personeel, uitrusting, instrumenten en materiaal, documentatie voor taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;

(b)naar gelang het type van activiteiten en de grootte van de organisatie, een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem; en

(c)regelingen met andere bevoegde organisaties treffen, voor zover relevant, om de blijvende naleving van deze eisen te garanderen.

4.Cabinebemanningsleden

4.1.Algemeen

Cabinebemanningsleden moeten:

(a)worden opgeleid en met regelmatige tussenpozen gecontroleerd om een passend bekwaamheidsniveau te bereiken en te onderhouden, teneinde de hun toegewezen veiligheidstaken te kunnen vervullen; en

(b)met regelmatige tussenpozen worden beoordeeld op medische geschiktheid, teneinde de hun toegewezen veiligheidstaken veilig te kunnen vervullen. De overeenstemming met deze eis moet worden aangetoond aan de hand van passende beoordelingen met beproefde methoden op luchtvaartgeneeskundig gebied.

4.2.Opleidingscursus

4.2.1.Wanneer dit passend is voor het type activiteit of voorrechten, moet opleiding worden verstrekt aan de hand van een cursus.

4.2.2.Een opleidingscursus moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

(a)voor ieder type cursus moet een syllabus worden opgesteld; en

(b)de opleidingscursus moet zijn onderverdeeld in theoretische kennis en praktische vlieginstructie (o.a. met een vluchtnabootser), voor zover van toepassing.

4.3.Instructeurs van cabinebemanningsleden

Theoretische instructie moet worden gegeven door naar behoren gekwalificeerde instructeurs. Deze instructeurs moeten:

(a)beschikken over passende kennis op het terrein waarop zij instructie geven;

(b)in staat zijn toepasselijke instructietechnieken te gebruiken; en

(c)regelmatig opfriscursussen volgen om ervoor te zorgen dat de instructienormen worden onderhouden en geactualiseerd.

4.4.Examinatoren van cabinebemanningsleden

Personen die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek van het cabinebemanningsleden moeten:

(a)Voldoen aan de eisen voor examinatoren van cabinebemanningsleden; en

(b)in staat zijn de prestaties van cabinebemanningsleden te beoordelen en onderzoeken uit te voeren.

5.Opleidingsorganisaties

Een opleidingsorganisatie die pilotenopleidingen of opleidingen van cabinebemanningsleden verzorgt, moet aan de volgende eisen voldoen:

(a)ze moet beschikken over alle middelen die nodig zijn voor de verantwoordelijkheden die verbonden zijn met hun activiteit. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: faciliteiten, personeel, uitrusting, instrumenten en materiaal, documentatie voor taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;

(b)naar gelang de verstrekte opleiding en de grootte van de organisatie moet de organisatie een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem; en

(c)regelingen met andere relevante organisaties treffen, teneinde de blijvende naleving van de bovenstaande eisen te garanderen.



BIJLAGE V

Essentiële eisen met betrekking tot vluchtuitvoering

1.Algemeen

1.1.Een vlucht mag niet worden uitgevoerd indien de bemanningsleden en, voor zover van toepassing, ieder ander lid van het vluchtuitvoeringspersoneel dat betrokken is bij de voorbereiding en uitvoering niet bekend zijn met de voor de uitoefening van hun taken toepasselijke wetten, bepalingen en procedures die gelden in het luchtruim waarin zal worden gevlogen, op de luchtvaartterreinen waarvan gebruik zal worden gemaakt, en met betrekking tot de luchtvaartnavigatiefaciliteiten die hiermee verband houden.

1.2.Een vlucht moet op zodanige wijze worden uitgevoerd dat de vluchtuitvoeringsprocedures vermeld in het vlieghandboek of, eventueel, het vluchthandboek, voor de voorbereiding en uitvoering van de vlucht worden opgevolgd. Om een en ander eenvoudiger te laten verlopen dient er een systeem van controlelijsten beschikbaar te zijn voor gebruik, voor zover van toepassing, door bemanningsleden in alle fasen van de vluchtuitvoering met het luchtvaartuig in normale, abnormale en noodomstandigheden en -situaties. Voor iedere noodsituatie die zich redelijkerwijs zou kunnen voordoen moeten procedures worden vastgelegd.

1.3.Vóór iedere vlucht moeten de taken en verantwoordelijkheden van ieder bemanningslid worden bepaald. De gezagvoerder moet verantwoordelijk zijn voor de veilige vluchtuitvoering met het luchtvaartuig en voor de veiligheid van alle bemanningsleden, passagiers en vracht aan boord.

1.4.Artikelen of stoffen die mogelijkerwijs een significant risico voor de gezondheid, veiligheid, eigendommen of het milieu opleveren, zoals gevaarlijke goederen, wapens en munitie, mogen door geen enkel luchtvaartuig worden vervoerd, tenzij er specifieke veiligheidsprocedures en -instructies worden toegepast om de bijbehorende risico’s te verminderen.

1.5.Alle noodzakelijke gegevens, documenten, verslagen en informatie waarin naleving van de in punt 5.3 vermelde voorwaarden wordt aangetoond, moeten voor iedere vlucht worden bewaard en beschikbaar blijven voor een minimumperiode die in overeenstemming is met het type vluchtuitvoering.

2.Vluchtvoorbereiding

Een vlucht mag pas worden aangevangen nadat met redelijke middelen is nagegaan of aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

(a)Bij de uitvoering van de vlucht moeten passende voorzieningen die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de vlucht en voor een veilig gebruik van het luchtvaartuig beschikbaar zijn, waaronder communicatievoorzieningen en navigatiehulpmiddelen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met beschikbare gegevens van luchtvaartinlichtingendiensten.

(b)De bemanning moet bekend zijn met, en de passagiers moeten op de hoogte worden gesteld van de locatie en het gebruik van de relevante noodapparatuur. Bemanning en passagiers dienen voldoende specifieke informatie te krijgen over de noodprocedures en het gebruik van veiligheidsuitrusting in de cabine.

(c)De gezagvoerder moet ervan overtuigd zijn dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(i)het luchtvaartuig is luchtwaardig, zoals vermeld in punt 6;

(ii)het luchtvaartuig is, voor zover vereist, op de juiste wijze geregistreerd en de toepasselijke certificaten in verband hiermee bevinden zich aan boord van het luchtvaartuig;

(iii)de in punt 5 vermelde instrumenten en uitrusting, welke vereist zijn voor de uitvoering van de vlucht in kwestie, zijn in het luchtvaartuig geïnstalleerd en operationeel, tenzij uit hoofde van de toepasselijke minimumuitrustingslijst (MEL) of een gelijkwaardig document ontheffing van de betreffende eis is verleend;

(iv)de massa en de zwaartepuntlocatie van het luchtvaartuig zijn zodanig dat de vlucht kan worden uitgevoerd binnen de in de luchtwaardigheidsdocumentatie voorgeschreven limieten;

(v)alle handbagage, ruimbagage en vracht is op passende wijze geladen en vastgezet; en

(vi)de beperkingen voor vluchtuitvoering met het luchtvaartuig, als vermeld in punt 4, zullen op geen enkel moment tijdens de vlucht worden overschreden.

(d)De cockpitbemanning moet over informatie beschikken met betrekking tot de meteorologische omstandigheden op het luchtvaartterrein van vertrek, van bestemming en, voor zover van toepassing, op uitwijkluchtvaartterreinen, en met betrekking tot de omstandigheden en-route. Er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan mogelijk gevaarlijke atmosferische omstandigheden.

(e)Ingeval bekend is of verwacht wordt dat tijdens de vlucht ijsafzetting zal optreden, moet het luchtvaartuig gecertificeerd, uitgerust en/of behandeld zijn om onder dergelijke omstandigheden veilig te kunnen functioneren.

(f)Voor vluchten waarbij op basis van zichtvliegvoorschriften wordt gevlogen, moeten de meteorologische omstandigheden op de vliegroute zodanig zijn dat de zichtvliegvoorschriften nageleefd kunnen worden. Voor vluchten waarbij op basis van instrumentvliegvoorschriften wordt gevlogen, moet van tevoren een luchtvaartterrein van bestemming en, voor zover van toepassing, een of meer uitwijkluchtvaartterreinen worden gekozen, met name rekening houdend met de voorspelde meteorologische omstandigheden, de beschikbaarheid van luchtvaartnavigatiediensten en grondfaciliteiten, en de procedures voor instrumentvluchten die zijn goedgekeurd door de staat waarin het luchtvaartterrein van bestemming en/of het uitwijkluchtvaartterrein is gelegen.

(g)Er moet voldoende brandstof/energie en verbruiksgoederen aan boord zijn om te garanderen dat de voorgenomen vlucht veilig kan worden voltooid, rekening houdend met de meteorologische omstandigheden, iedere mogelijke factor die de prestaties van het luchtvaartuig kan beïnvloeden en eventuele vertragingen die worden verwacht tijdens de vlucht. Daarnaast moet een reservevoorraad brandstof/energie worden meegenomen om het hoofd te kunnen bieden aan noodsituaties. Indien nodig moeten procedures voor brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht worden vastgelegd.

3.Vluchtuitvoeringen

Met betrekking tot vluchtuitvoeringen moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

(a)Indien van belang voor het betreffende type luchtvaartuig, moet ieder bemanningslid tijdens de start en de landing en wanneer de gezagvoerder dit noodzakelijk acht in het belang van de veiligheid, gezeten zijn op de aan zijn functie verbonden plaats en moet hij gebruikmaken van het aanwezige beveiligingssysteem.

(b)Indien van belang voor het betreffende type luchtvaartuig, moeten alle leden van de cockpitbemanning die cockpitdienst hebben met vastgegespte veiligheidsgordels op hun post zijn en blijven, tenzij zij tijdens de vlucht hun post voor fysiologische of operationele doeleinden moeten verlaten.

(c)Indien van belang voor het betreffende type luchtvaartuig, moet de gezagvoerder tijdens start en landing, tijdens het taxiën en wanneer hij dit nodig acht in het belang van de veiligheid, ervoor zorgen dat iedere passagier neerzit en zijn veiligheidsgordel goed vastgemaakt is.

(d)Een vlucht moet op zodanige wijze worden uitgevoerd dat op ieder moment van de vlucht voldoende separatie met andere luchtvaartuigen in acht wordt genomen en dat voldoende afstand tot obstakels wordt gehouden. Deze separatie moet ten minste voldoen aan de eisen voor het type vluchtuitvoering die zijn vastgesteld in de toepasselijke luchtverkeersregels.

(e)Een vlucht mag alleen worden voortgezet indien de omstandigheden zoals deze bekend zijn, ten minste gelijkwaardig blijven aan de omstandigheden vermeld onder punt 2. Daarnaast mag bij een vlucht op basis van instrumentvliegvoorschriften de afdaling in de richting van een luchtvaartterrein alleen onder een bepaalde vastgelegde hoogte of voorbij een bepaalde positie worden voortgezet wanneer aan bepaalde voorgeschreven criteria met betrekking tot het zicht is voldaan.

(f)In een noodsituatie moet de gezagvoerder ervoor zorgen dat alle passagiers instructies krijgen voor het uitvoeren van de noodhandelingen die onder de omstandigheden geboden zijn.

(g)De gezagvoerder moet alle nodige maatregelen nemen om de gevolgen van storend gedrag van passagiers voor de vlucht tot een minimum te beperken.

(h)Een luchtvaartuig mag uitsluitend worden getaxied in de bewegingszone van een luchtvaartterrein, of de rotor mag uitsluitend op motorkracht worden ingeschakeld, indien de persoon die het luchtvaartuig bedient hiervoor voldoende bekwaam is.

(i)Indien nodig, moeten de toepasselijke procedures voor brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht worden toegepast.

4.Prestaties van luchtvaartuigen en vluchtuitvoeringsbeperkingen

4.1.Een luchtvaartuig moet worden bediend in overeenstemming met de luchtwaardigheidsdocumenten en alle bijbehorende operationele procedures en beperkingen die zijn vermeld in het goedgekeurde vlieghandboek of in gelijkwaardige documentatie, al naar gelang van de situatie. De bemanning moet het vlieghandboek of de gelijkwaardige documentatie tot haar beschikking hebben en deze moeten voor ieder luchtvaartuig geactualiseerd zijn.

4.2.Onverminderd punt 4.1 mag voor vluchtuitvoeringen met helikopters een korte vlucht voorbij de HV-curve worden overschreden, voor zover een passend veiligheidsniveau gewaarborgd is.

4.3.Het luchtvaartuig moet in overeenstemming met de toepasselijke milieudocumentatie worden bediend.

4.4.Een vlucht mag uitsluitend worden aangevangen of voortgezet wanneer de voorziene prestaties van het luchtvaartuig, rekening houdende met alle factoren die een wezenlijke invloed hebben op het prestatieniveau van het luchtvaartuig, het mogelijk maken om, met de geplande operationele massa, alle vluchtfasen uit te voeren binnen de toepasselijke afstanden/zones en met de minimale hindernisvrije hoogte. Met name de volgende prestatiefactoren zijn van invloed op de start, vlucht en nadering/landing:

(a)vluchtuitvoeringsprocedures;

(b)drukhoogte op het luchtvaartterrein;

(c)temperatuur;

(d)wind;

(e)afmeting, helling en staat van de start-/landingszone; en

(f)de staat van het luchtframe, de krachtbron en de systemen, rekening houdend met mogelijke achteruitgang.

4.5.Met dergelijke factoren moet rekening worden gehouden, hetzij rechtstreeks als operationele parameters, hetzij onrechtstreeks door middel van toelatingen of marges, die kunnen worden vermeld in de programmering van prestatiegegevens, al naar gelang van het type vluchtuitvoering.

5.Instrumenten, gegevens en apparatuur

5.1.Een luchtvaartuig moet zijn uitgerust met alle navigatie-, communicatie- en overige uitrusting die nodig is voor de voorgenomen vlucht, rekening houdend met de luchtverkeersreglementen en -regels die van toepassing zijn tijdens iedere fase van de vlucht.

5.2.Voor zover relevant moet een luchtvaartuig voorzien zijn van alle nodige medische, veiligheids-, evacuatie- en overlevingsuitrusting, rekening houdende met de risico’s die verbonden zijn met de vluchtuitvoeringsgebieden, de routes die gevlogen worden, de vluchthoogte en de duur van de vlucht.

5.3.Alle noodzakelijke gegevens voor de uitvoering van de vlucht door de bemanning moeten zijn geactualiseerd en beschikbaar zijn aan boord van het luchtvaartuig, rekening houdend met de toepasselijke luchtverkeersbepalingen en -regels, vluchthoogten en vluchtuitvoeringsgebieden.

6.Blijvende luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van producten

6.1.Het luchtvaartuig mag uitsluitend worden gebruikt indien:

(a)het in luchtwaardige toestand verkeert en voldoet aan de toepasselijke eisen inzake de milieuverenigbaarheid van producten;

(b)de operationele en nooduitrusting die nodig is voor de voorgenomen vlucht, in bruikbare toestand verkeert;

(c)het luchtwaardigheidsbewijs en, indien van toepassing, het geluidscertificaat van het luchtvaartuig geldig zijn; en

(d)het onderhoud van het luchtvaartuig is uitgevoerd in overeenstemming is met de toepasselijke eisen.

6.2.Vóór iedere vlucht of reeks opeenvolgende vluchten moet het luchtvaartuig worden geïnspecteerd (aan de vlucht voorafgaande inspectie) om te bepalen of het geschikt is voor de voorgenomen vlucht.

6.3.Het luchtvaartuig mag uitsluitend worden gebruikt indien het, na onderhoud voor zijn taak is vrijgegeven door gekwalificeerde personen of organisaties. Het ondertekende certificaat van vrijgave voor gebruik moet met name de basisgegevens omtrent het uitgevoerde onderhoud bevatten.

6.4.Gegevens die nodig zijn om de luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van het luchtvaartuig aan te tonen, moeten worden bijgehouden gedurende de periode die overeenstemt met de van toepassing zijnde eisen inzake blijvende luchtwaardigheid, totdat de informatie wordt vervangen door nieuwe informatie die gelijkwaardig is qua reikwijdte en gedetailleerdheid, maar in geen geval minder dan 24 maanden.

6.5.Alle wijzigingen en reparaties moeten in overeenstemming zijn met de essentiële eisen voor luchtwaardigheid en, indien van toepassing, de milieuverenigbaarheid van producten. De gegevens waarmee wordt aangetoond dat producten beantwoorden aan de eisen inzake luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid, moeten worden bijgehouden.

6.6.Het is de verantwoordelijkheid van de exploitant om ervoor te zorgen dat een derde partij die onderhoud uitvoert, voldoet aan de eisen inzake veiligheid en beveiliging.

7.Bemanningsleden

7.1.De grootte en de samenstelling van de bemanning dienen te worden bepaald op basis van de volgende factoren:

(a)de in de certificering vastgelegde beperkingen van het luchtvaartuig, met inbegrip van, indien van toepassing, de relevante noodevacuatiedemonstratie;

(b)de configuratie van het luchtvaartuig; en

(c)het type en de duur van de vluchtuitvoeringen.

7.2.De gezagvoerder moet over het gezag beschikken om alle bevelen te geven en iedere gepaste maatregel te nemen teneinde de vluchtuitvoering veilig te stellen en de veiligheid van het luchtvaartuig en van de personen en/of eigendommen die erin worden vervoerd te garanderen.

7.3.In een noodsituatie, waarbij de vluchtuitvoering of de veiligheid van het luchtvaartuig en/of de personen aan boord in gevaar komen, moet de gezagvoerder alle maatregelen nemen die hij/zij noodzakelijk acht in het belang van de veiligheid. Indien een dergelijke maatregel een schending van de plaatselijke regelgeving of procedures inhoudt, is het de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder om de bevoegde plaatselijke autoriteit hiervan onverwijld op de hoogte te brengen.

7.4.Noodsituaties en abnormale situaties mogen niet worden nagebootst wanneer het luchtvaartuig passagiers of vracht vervoert.

7.5.Geen enkel bemanningslid mag zijn vermogen tot het uitvoeren van zijn taken of het nemen van beslissingen, als gevolg van vermoeidheid, rekening houdend met onder meer opgebouwde vermoeidheid, slaaptekort, het aantal uitgevoerde vluchten, nachtdiensten of tijdzonewisselingen, dermate laten verslechteren dat de veiligheid van de vlucht in gevaar komt. De rustperioden moeten de bemanningsleden voldoende tijd verschaffen om de effecten van de voorafgaande dienst te overwinnen en goed uitgerust aan de volgende vluchtdienstperiode te kunnen beginnen.

7.6.Een bemanningslid mag geen toegewezen taken aan boord van een luchtvaartuig uitvoeren wanneer hij/zij onder invloed is van psychoactieve stoffen of alcohol, of wanneer hij/zij niet in staat is deze taken uit te voeren als gevolg van letsel, vermoeidheid, medicatie, ziekte of andere soortgelijke oorzaken.

8.Aanvullende eisen voor commercieel luchtvervoer en andere vluchtuitvoeringen waarvoor een certificaat of verklaring vereist is

8.1.De exploitatie van luchtvaartuigen voor commercieel luchtvervoer en andere vluchtuitvoeringen waarvoor een certificaat of verklaring vereist is, mag uitsluitend plaatsvinden indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de exploitant moet rechtstreeks of via overeenkomsten met derden over de middelen die nodig zijn gezien de schaal en het toepassingsgebied van de vluchtuitvoeringen. Hiertoe worden onder meer, maar niet uitsluitend, gerekend: luchtvaartuigen, faciliteiten, managementstructuur, personeel, uitrusting, documentatie met betrekking tot de opdracht, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;

(b)de exploitant mag uitsluitend gebruik maken van voldoende gekwalificeerd en opgeleid personeel en moet voor de bemanningsleden en ander relevant personeel opleidings- en controleprogramma’s toepassen en onderhouden;

(c)de exploitant moet een minimumuitrustingslijst (MEL) of gelijkwaardig document opstellen, rekening houdend met de volgende punten:

(i)de vluchtuitvoering met het luchtvaartuig, onder gespecificeerde omstandigheden, met specifieke instrumenten, uitrustingsstukken of functies welke bij aanvang van de vlucht niet-operationeel zijn;

(ii)het document moet voor ieder afzonderlijk luchtvaartuig worden opgesteld, rekening houdend met de relevante operationele en onderhoudsomstandigheden van de exploitant; en

(iii)de MEL moet gebaseerd zijn op de basisminimumuitrustingslijst, indien beschikbaar, en mag niet minder restrictief zijn dan de basisminimumuitrustingslijst;

(d)naar gelang het type van de activiteiten en de grootte van de organisatie moet de exploitant een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem;

(e)de exploitant moet een systeem voor de melding van voorvallen invoeren, als onderdeel van het onder d) bedoelde beheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Het systeem voor de melding van voorvallen moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 376/2014.

8.2.De vluchtuitvoering mag alleen plaatsvinden in overeenstemming met een vluchthandboek van de exploitant. Een dergelijk handboek moet voor alle geëxploiteerde luchtvaartuigen alle nodige instructies, informatie en procedures bevatten die het vluchtuitvoeringspersoneel nodig heeft om zijn taken te kunnen uitoefenen. Beperkingen met betrekking tot vluchttijden, vluchtdiensttijden en rusttijden voor bemanningsleden dienen hierin te zijn vastgelegd. Het vluchthandboek en eventuele herzieningen ervan moeten in overeenstemming zijn met het goedgekeurde vlieghandboek en indien nodig worden aangepast.

8.3.Voor zover van toepassing stelt de exploitant procedures op om de gevolgen van storend gedrag van passagiers voor de veiligheid van de vlucht tot een minimum te beperken.

8.4.De exploitant moet beveiligingsprogramma’s opstellen en onderhouden die zijn aangepast aan het luchtvaartuig en aan het soort vluchtuitvoering en die met name betrekking hebben op:

(a)beveiliging van de cockpit;

(b)controlelijst voor het doorzoeken van luchtvaartuigen;

(c)opleidingsprogramma’s; en

(d)bescherming van elektronische en computersystemen tegen opzettelijke en onopzettelijke storing en misbruik.

8.5.Indien beveiligingsmaatregelen de veiligheid van de vluchtuitvoering negatief kunnen beïnvloeden, moeten de risico’s worden beoordeeld en moeten gepaste procedures worden opgesteld om de veiligheidsrisico’s te beperken; het is mogelijk dat hiervoor gespecialiseerde apparatuur nodig is.

8.6.De exploitant moet één piloot van de cockpitbemanning aanwijzen als gezagvoerder.

8.7.Vermoeidheid moet worden voorkomen door middel van een systeem voor vermoeidheidsbeheer. Voor een vlucht of een reeks vluchten dient een dergelijk systeem rekening te houden met de vluchttijd, vluchtdiensttijden, taken, en aangepaste rusttijden. De beperkingen binnen het systeem voor vermoeidheidsbeheer moeten rekening houden met alle relevante factoren die bijdragen aan vermoeidheid, zoals met name het aantal uitgevoerde vluchten, het reizen tussen verschillende tijdzones, slaaptekort, ontregeling van het dagritme, nachtdiensten, positie, totale (cumulatieve) diensttijd gedurende een bepaalde periode, verdeling van toegewezen taken onder bemanningsleden, en het feit of al dan niet gebruik wordt gemaakt van een uitgebreide bemanning.

8.8.De exploitant dient ervoor te zorgen dat de in de punten 6.1, 6.4 en 6.5 vermelde taken worden gecontroleerd door een organisatie die verantwoordelijk is voor het beheer van de blijvende luchtwaardigheid en die moet voldoen aan de eisen van bijlage II, punt 3.1, en bijlage III, punten 7 en 8.

8.9.De exploitant dient ervoor te zorgen dat het uit hoofde van punt 6.3 vereiste certificaat van vrijgave voor gebruik wordt afgegeven door een organisatie die gekwalificeerd is voor het onderhoud van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur. Deze organisatie moet voldoen aan de eisen van bijlage II, punt 3.1.

8.10.De in punt 8.8 bedoelde organisatie moet een organisatiehandboek opstellen dat, voor het gebruik door en de begeleiding van het betrokken personeel, een beschrijving bevat van alle procedures van de organisatie met betrekking tot blijvende luchtwaardigheid.

BIJLAGE VI

Essentiële eisen voor gekwalificeerde instanties

1.De gekwalificeerde instantie ("de instantie"), de directeur ervan en het met de uitvoering van de certificerings- en toezichtstaken belaste personeel mogen, noch rechtstreeks, noch als gemachtigd vertegenwoordiger, worden betrokken bij het ontwerp, de vervaardiging, de verkoop of het onderhoud van de producten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur, componenten of systemen, noch bij de exploitatie of het gebruik ervan of de diensten die ermee worden verleend. Uitwisseling van technische informatie tussen de betrokken organisaties en de gekwalificeerde instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.

De bovenstaande bepaling verhindert niet dat een organisatie die is opgezet met het oog op de bevordering van de vliegsport of recreatieve luchtvaart in aanmerking komen voor accreditering als gekwalificeerde instantie, op voorwaarde dat zij tot tevredenheid van de accrediterende autoriteit aantoont dat zij passende regelingen heeft getroffen om belangenconflicten te voorkomen.

2.De instantie en het met de uitvoering van de certificerings- en toezichtstaken belaste personeel moeten hun taken met de grootst mogelijke beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uitvoeren; zij dienen vrij te zijn van elke vorm van druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitkomst van hun certificerings- en toezichtstaken kunnen beïnvloeden, met name door personen of groepen die belang hebben bij de resultaten van deze werkzaamheden.

3.De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen om de met de uitvoering van het certificerings- en toezichtsproces verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen; tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor uitzonderlijke controles.

4.De instantie en het met onderzoek belaste personeel moeten:

(a)een goede technische en beroepsopleiding hebben genoten, of voldoende kennis of ervaring hebben opgedaan bij relevante activiteiten,

(b)voldoende kennis bezitten van de voorschriften betreffende de certificerings- en toezichtstaken die zij uitvoeren en voldoende ervaring met die taken hebben;

(c)de vereiste bekwaamheid hebben voor het opstellen van verklaringen, dossiers en rapporten die aantonen dat de certificerings- en toezichtstaken zijn uitgevoerd.

5.De onpartijdigheid van het personeel dat met de certificerings- en toezichtstaken is belast, moet worden gewaarborgd. De bezoldiging van dat personeel mag niet afhangen van het aantal onderzoeken dat het verricht, noch van de resultaten van die onderzoeken.

6.De instantie moet een aansprakelijkheidsverzekering afsluiten, tenzij haar aansprakelijkheid door een lidstaat overeenkomstig het nationale recht wordt gedragen.

7.De personeelsleden van de instantie dienen het beroepsgeheim te bewaren ten aanzien van alle informatie die hun ter kennis komt tijdens de uitvoering van hun taken op grond van deze verordening.

BIJLAGE VII

Essentiële eisen voor luchtvaartterreinen

1.Fysieke kenmerken, infrastructuur en apparatuur

1.1.Bewegingsgebied

1.1.1.Een luchtvaartterrein dient een daartoe aangewezen zone te hebben voor het starten en landen van luchtvaartuigen. Die zone moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

(a)de start- en landingszone dient de juiste afmetingen en kenmerken te hebben voor de luchtvaartuigen waarvoor zij bestemd is;

(b)waar van toepassing dient de start- en landingszone voldoende draagvermogen te hebben voor een voortdurend gebruik door de daarvoor bestemde luchtvaartuigen. Zones die niet bestemd zijn voor voortdurend gebruik moeten enkel het gewicht van de luchtvaartuigen kunnen dragen;

(c)de start- en landingszone dient zodanig te zijn ontworpen dat water kan afvloeien, teneinde te voorkomen dat plassen een onaanvaardbaar risico vormen voor de vluchtuitvoering;

(d)de helling en veranderingen in de helling van de start- en landingszone mogen niet leiden tot onaanvaardbare risico’s voor de vluchtuitvoering;

(e)de eigenschappen van het oppervlak van de start- en landingszone dienen geschikt te zijn voor gebruik door de daartoe bestemde luchtvaartuigen; en

(f)de start- en landingszone dient vrij te zijn van objecten die een onaanvaardbaar risico kunnen opleveren voor de vluchtuitvoering.

1.1.2.Wanneer er meerdere als zodanig aangewezen start- en landingszones zijn, dienen zij van die aard te zijn dat zij geen onaanvaardbaar risico kunnen opleveren voor de vluchtuitvoering.

1.1.3.De als zodanig aangewezen start- en landingszone dient omgeven te zijn door afgebakende zones. Deze zones zijn bedoeld om luchtvaartuigen te beschermen wanneer zij eroverheen vliegen tijdens de start of de landing, of om de gevolgen van te kort binnenkomen of te ver binnenkomen te beperken. Deze zones moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

(a)de afmetingen van deze zones moeten aangepast zijn aan de geplande vluchtuitvoeringen;

(b)de helling en veranderingen in de helling van deze zones mogen geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de vluchtuitvoering;

(c)de zones dienen vrij te zijn van objecten die een onaanvaardbaar risico kunnen opleveren voor de vluchtuitvoering. Dit neemt niet weg dat breekbare apparatuur voor assistentie bij de vluchtuitvoering in die zone geplaatst mag worden; en

(d)elk van deze zones dient voldoende draagvermogen te hebben voor het beoogde doel.

1.1.4.De zones van een luchtvaartterrein die bedoeld zijn voor het taxiën en parkeren van luchtvaartuigen, en hun onmiddellijke omgeving, dienen zodanig ontworpen te zijn dat onder alle voorziene omstandigheden veilige vluchtuivoering mogelijk is met de luchtvaartuigen die geacht worden ervan gebruik te maken, en dienen te voldoen aan de volgende voorwaarden:

(a)zij dienen voldoende draagvermogen te hebben om het herhaaldelijk taxiën en parkeren van de daarvoor bestemde luchtvaartuigen aan te kunnen. De zones die enkel bedoeld zijn voor sporadisch gebruik, moeten enkel het gewicht van de luchtvaartuigen kunnen dragen;

(b)zij dienen zodanig ontworpen te zijn dat water kan afvloeien teneinde te voorkomen dat plassen een onaanvaardbaar risico vormen voor de vluchtuitvoering;

(c)de helling en veranderingen in de helling van deze zones mogen geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de vluchtuitvoering;

(d)de eigenschappen van het oppervlak van deze zones dienen geschikt te zijn voor gebruik door de daartoe bestemde luchtvaartuigen; en

(e)deze zones dienen vrij te zijn van objecten die een onaanvaardbaar risico kunnen opleveren voor luchtvaartuigen. Dit neemt niet weg dat parkeerapparatuur in specifiek daartoe aangewezen posities of gebieden van die zones mag worden geplaatst.

1.1.5.Andere infrastructuur die bedoeld is voor gebruik door luchtvaartuigen, dient zodanig ontworpen te zijn dat hij geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de luchtvaartuigen die er gebruik van maken.

1.1.6.Constructies, gebouwen, materieel of opslagterreinen dienen zodanig gesitueerd en ontworpen te zijn dat zij geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de vluchtuitvoering.

1.1.7.Er moet worden gezorgd voor passende middelen om te voorkomen dat onbevoegde personen of voertuigen toegang krijgen tot het bewegingsgebied. Dit geldt ook voor dieren die zo groot zijn dat zij een onaanvaardbaar risico vormen voor de vluchtuitvoering, onverminderd nationale en internationale voorschriften inzake dierenbescherming.

1.2.Minimale hindernisvrije hoogte

1.2.1.Ter bescherming van luchtvaartuigen die onderweg zijn naar een luchtvaartterrein om er te landen en van luchtvaartuigen die vertrekken vanop een luchtvaartterrein, dienen aankomst- en vertrekroutes of -zones te worden vastgesteld. Deze routes en zones zorgen ervoor dat luchtvaartuigen over de benodigde minimale hindernisvrije hoogte beschikken in het gebied rondom het luchtvaartterrein, waarbij rekening wordt gehouden met de plaatselijke fysieke kenmerken.

1.2.2.Deze minimale hindernisvrije hoogte dient te zijn afgestemd op de vluchtfase en het type vluchtuitvoering. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de apparatuur die wordt gebruikt voor de positiebepaling van het luchtvaartuig.

1.3.Visuele en niet-visuele hulpmiddelen en apparatuur van luchtvaartterreinen

1.3.1.Hulpmiddelen dienen geschikt te zijn voor het beoogde doel, herkenbaar te zijn en ondubbelzinnige informatie te geven aan gebruikers onder alle beoogde operationele omstandigheden.

1.3.2.De apparatuur van luchtvaartterreinen moet onder alle voorziene gebruiksomstandigheden de beoogde werking hebben. Zowel in normale gebruiksomstandigheden als in geval van een storing mag de apparatuur van luchtvaartterreinen geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de veiligheid van de luchtvaart.

1.3.3.De hulpmiddelen en hun stroomvoorzieningssysteem moeten zodanig zijn ontworpen dat storingen niet leiden tot de overdracht van ongeschikte, misleidende of ontoereikende informatie aan gebruikers of tot de onderbreking van een essentiële dienst.

1.3.4.Er dient te worden voorzien in geschikte beveiligingmiddelen om schade aan of ontregeling van dergelijke hulpmiddelen te voorkomen.

1.3.5.Stralingsbronnen en de eventuele aanwezigheid van beweeglijke of onbeweeglijke objecten mogen het functioneren van systemen voor luchtvaartcommunicatie, navigatie en radartoezicht niet verstoren of nadelig beïnvloeden.

1.3.6.Aan de relevante medewerkers dient informatie ter beschikking te worden gesteld over de werking en het gebruik van de apparatuur van luchtvaartterreinen, met duidelijke vermelding van de omstandigheden die onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van de luchtvaart opleveren.

1.4.Informatie over het luchtvaartterrein

1.4.1.Relevante informatie over het luchtvaartterrein en de beschikbare diensten dient te worden vastgelegd en geactualiseerd.

1.4.2.De gegevens dienen accuraat, leesbaar, volledig en ondubbelzinnig te zijn. Er moeten passende integriteitsniveaus worden aangehouden.

1.4.3.De informatie dient tijdig ter beschikking worden gesteld van de gebruikers en de betrokken ANS-verleners, waarbij gebruik wordt gemaakt van een voldoende betrouwbare en snelle communicatiemethode.

2.Exploitatie en beheer

2.1.Verantwoordelijkheden van de exploitant van het luchtvaartterrein

De exploitant van een luchtvaartterrein is verantwoordelijk voor de exploitatie ervan. De exploitant van een luchtvaartterrein heeft de volgende verantwoordelijkheden:

(a)hij beschikt rechtstreeks of via overeenkomsten met derde partijen over alle benodigde middelen om te zorgen voor een veilige exploitatie van luchtvaartuigen op het luchtvaartterrein. Die middelen omvatten onder meer: faciliteiten, personeel, uitrusting en materiaal, documentatie voor taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;

(b)de exploitant van een luchtvaartterrein verifieert dat te allen tijde voldaan wordt aan de eisen in hoofdstuk 1 of neemt de juiste maatregelen om het risico van niet-naleving van deze eisen te beperken. Er moeten procedures worden vastgesteld en toegepast om alle gebruikers tijdig van dergelijke maatregelen op de hoogte te stellen;

(c)de exploitant van een luchtvaartterrein moet een passend programma opzetten en uitvoeren voor het beheer van het risico van wilde dieren;

(d)de exploitant van een luchtvaartterrein zorgt ervoor, rechtstreeks of via regelingen met derde partijen, dat bewegingen van voertuigen en personen in het bewegingsgebied en andere operationele zones worden gecoördineerd met de bewegingen van luchtvaartuigen om botsingen en schade aan luchtvaartuigen te voorkomen;

(e)indien van toepassing zorgt de exploitant van een luchtvaartterrein ervoor dat procedures zijn vastgesteld en uitgevoerd ter beperking van risico’s in verband met de exploitatie van luchtvaartterreinen in de winter, bij ongunstige weersomstandigheden, bij verminderd zicht of tijdens de nacht;

(f)de exploitant van het luchtvaartterrein moet regelingen treffen met andere relevante organisaties om te garanderen dat de essentiële eisen voor luchtvaartterreinen blijvend worden nageleefd. Deze organisaties omvatten, maar zijn niet beperkt tot: exploitanten van luchtvaartuigen, verleners van luchtvaartnavigatiediensten, verleners van grondafhandelingsdiensten, verleners van platformbeheerdiensten en andere organisaties wier activiteiten of producten van invloed kunnen zijn op de veiligheid van luchtvaartuigen;

(g)de exploitant van het luchtvaartterrein gaat na of organisaties die betrokken zijn bij de opslag en verdeling van brandstof aan luchtvaartuigen over procedures beschikken om te garanderen dat niet-vervuilde brandstof van de juiste specificatie aan luchtvaartuigen wordt geleverd;

(h)er worden handboeken voor het onderhoud van apparatuur op luchtvaartterreinen beschikbaar gesteld en in de praktijk gebruikt. Deze handboeken moeten onderhouds- en reparatie-instructies, klantendienstinformatie, informatie over het opsporen van storingen, en inspectieprocedures bevatten;

(i)de exploitant van een luchtvaartterrein moet een effectief rampenplan voor het luchtvaartterrein opstellen en implementeren. Dit plan dient rampenscenario’s te bestrijken die kunnen plaatsvinden op het luchtvaartterrein en in de onmiddellijke omgeving ervan. Dit plan zal, indien nodig, worden gecoördineerd met het rampenplan van de omringende gemeenschap;

(j)de exploitant van een luchtvaartterrein zorgt ervoor, rechtstreeks of via overeenkomsten met derden, dat er op het luchtvaartterrein voorzien wordt in adequate reddings- en brandbestrijdingsdiensten. Deze diensten dienen met spoed te reageren op ongelukken en incidenten en moeten beschikken over de nodige apparatuur, blusmiddelen en medewerkers;

(k)de exploitant van een luchtvaartterrein zet voor de exploitatie en het onderhoud van het luchtvaartterrein uitsluitend goed opgeleid en gekwalificeerd personeel in. Hij zorgt ook, rechtstreeks of via overeenkomsten met derden, voor het uitvoeren en onderhouden van opleiding en het controleren van programma's om de vaardigheden van al het relevante personeel op peil te houden;

(l)de exploitant van een luchtvaartterrein zorgt ervoor dat elke persoon die zonder begeleiding toegang heeft tot het bewegingsgebied of andere operationele zones, hiervoor voldoende opgeleid en gekwalificeerd is;

(m)de reddings- en brandbestrijdingsmedewerkers moeten voldoende opgeleid en gekwalificeerd zijn om in de luchtvaartterreinomgeving te functioneren. De exploitant van het luchtvaartterrein moet opleidings- en controleprogramma’s opzetten en uitvoeren om de vaardigheden van dit personeel op peil te houden; en

(n)iedere reddings- en brandbestrijdingsmedewerker die mogelijk actie moet komen bij luchtvaartnoodsituaties moet op periodieke basis zijn of haar medische geschiktheid aantonen om zijn of haar taken naar behoren te kunnen uitvoeren, rekening houdend met het type activiteit waar het om gaat. Onder medische geschiktheid, waaronder zowel lichamelijke als mentale geschiktheid valt, wordt verstaan dat de medewerker geen aandoening of handicap heeft die het hem onmogelijk maakt de volgende activiteiten uit te oefenen:

het uitvoeren van de taken die nodig zijn om in actie te komen bij luchtvaartnoodsituaties;

het op ieder willekeurig moment uitvoeren van aan de medewerker opgedragen taken; of

het op correcte wijze waarnemen van zijn omgeving.

2.2.Beheersystemen

2.2.1.Al naar gelang het type van de activiteiten en de grootte van de organisatie moet de exploitant van het luchtvaartterrein een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem.

2.2.2.De exploitant van het luchtvaartterrein moet een systeem voor de melding van voorvallen opzetten, als onderdeel van het in punt 2.2.1 bedoelde beheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Bij de analyse van informatie die via dit systeem wordt gemeld, zullen zo nodig de in punt 2,1, onder f), hierboven genoemde partijen worden betrokken. Het systeem voor de melding van voorvallen moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 376/2014.

2.2.3.De exploitant van het luchtvaartterrein dient een handboek voor het luchtvaartterrein op te stellen en te handelen overeenkomstig dat handboek. Een dergelijk handboek dient alle benodigde instructies, informatie en procedures voor het luchtvaartterrein, het beheersysteem en het operationele personeel te bevatten, zodat dit personeel zijn taken kan uitvoeren.

3.De omgeving van het luchtvaartterrein

3.1.Het luchtruim rondom de bewegingsgebieden van het luchtvaartterrein dient vrijgehouden te worden van hindernissen, zodat de geplande vluchtuitvoeringen van luchtvaartuigen op het luchtvaartterrein kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit onaanvaardbare risico’s oplevert door het ontstaan van obstakels rondom het luchtvaartterrein. Daartoe moeten vlakken voor het determineren van hindernissen worden bepaald, toegepast en permanent gecontroleerd teneinde eventuele hindernissen te identificeren.

(a)Telkens wanneer een object binnen deze vlakken komt, dient te worden beoordeeld of het al dan niet een onaanvaardbaar risico oplevert. Elk object dat een onaanvaardbaar risico oplevert, moet worden verwijderd ofwel dienen passende maatregelen te worden genomen om de luchtvaartuigen die van het luchtvaartterrein gebruik maken, te beschermen.

(b)Eventueel nog steeds aanwezige obstakels dienen te worden bekendgemaakt en, voor zover nodig, gemarkeerd en zichtbaar gemaakt door middel van verlichting.

3.2.Gevaren gerelateerd aan menselijke activiteiten en aan het gebruik van de grond, zoals opgesomd in de volgende, niet uitputtende lijst, dienen te worden gemonitord. Het risico dat zij veroorzaken, dient te worden ingeschat en waar nodig ingeperkt:

(a)elke ontwikkeling of verandering in landgebruik in de omgeving van het luchtvaartterrein;

(b)de mogelijkheid van turbulentie veroorzaakt door obstakels;

(c)het gebruik van gevaarlijke, verwarrende en misleidende verlichting;

(d)verblinding door grote en sterk reflecterende oppervlakken;

(e)het instellen van gebieden die ruimte laten aan rondtrekkend wild in de omgeving van het bewegingsgebied; of

(f)bronnen van onzichtbare straling of de aanwezigheid van beweeglijke of vaste voorwerpen die het functioneren van systemen voor luchtvaartcommunicatie, navigatie en toezicht kunnen verstoren of nadelig kunnen beïnvloeden.

3.3.Er dient een rampenplan voor de plaatselijke gemeenschap te worden opgesteld voor noodsituaties in de omgeving van het luchtvaartterrein.

4.Grondafhandelingsdiensten

4.1.Verantwoordelijkheden van de verlener van grondafhandelingsdiensten

De verlener van grondafhandelingsdiensten is verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn activiteiten op het luchtvaartterrein. De verlener heeft de volgende verantwoordelijkheden:

(a)hij beschikt, rechtstreeks of via overeenkomsten met derden, over alle benodigde middelen om te zorgen voor veilige dienstverlening op het luchtvaartterrein. Die middelen omvatten onder meer: faciliteiten, personeel, uitrusting en materiaal, naleving van de locale procedures van de exploitant van het luchtvaartterrein, documentatie voor taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;

(b)de dienstverlener zorgt ervoor dat het functioneren van voertuigen en personen in het bewegingsgebied en andere operationele zones wordt gecoördineerd met de bewegingen van luchtvaartuigen om botsingen en schade aan luchtvaartuigen te voorkomen;

(c)indien van toepassing zorgt de dienstverlener ervoor dat procedures zijn vastgesteld en uitgevoerd ter beperking van risico’s in verband met de exploitatie van luchtvaartterreinen in de winter, bij ongunstige weersomstandigheden, bij verminderd zicht of tijdens de nacht;

(d)de dienstverlener moet regelingen treffen met andere relevante organisaties om te garanderen dat deze essentiële eisen blijvend worden nageleefd. Deze organisaties omvatten, maar zijn niet beperkt tot: exploitanten van luchtvaartterreinen, exploitanten van luchtvaartuigen, verleners van luchtvaartnavigatiediensten en andere organisaties waarvan de activiteiten of producten van invloed kunnen zijn op de veiligheid van luchtvaartuigen;

(e)de dienstverlener zorgt er zelf of aan de hand van overeenkomsten met derden voor dat procedures bestaan om te garanderen dat niet-vervuilde brandstof van de juiste specificatie aan luchtvaartuigen wordt geleverd;

(f)de dienstverlener zorgt ervoor dat handboeken voor het onderhoud van apparatuur beschikbaar zijn en in de praktijk worden gebruikt. Deze handboeken moeten onderhouds- en reparatie-instructies, klantendienstinformatie, informatie over het opsporen van storingen en inspectieprocedures bevatten;

(g)de dienstverlener maakt alleen gebruik van goed opgeleid en gekwalificeerd personeel. Hij zorgt ook, rechtstreeks of via overeenkomsten met derden, voor het opstellen en onderhouden van opleidings- en controleprogramma's om de vaardigheden van al het relevante personeel op peil te houden.

4.2.Beheersystemen

4.2.1.Al naar gelang het type van de activiteiten en de grootte van de organisatie moet de dienstverlener een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem.

4.2.2.De dienstverlener moet een systeem voor de melding van voorvallen opzetten, als onderdeel van het in punt 4.2.1 bedoelde beheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Bij de analyse van informatie die via dit systeem wordt gemeld, zullen zo nodig de in punt 4.1, onder (d), hierboven genoemde partijen worden betrokken. Het systeem voor de melding van voorvallen moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 376/2014.

4.2.3.De dienstverlener moet een handboek opstellen en handelen in overeenstemming met dat handboek. Dit handboek dient alle noodzakelijke instructies, informatie en procedures te bevatten voor de dienstverleningsactiviteiten, voor het beheersysteem en voor de taakuitvoering door het personeel van de dienstverlener.

5.Overige

De exploitant van het luchtvaartterrein dient erop toe te zien dat, behoudens gevallen waarin luchtvaartuigen in een noodsituatie verkeren of moeten uitwijken naar een ander luchtvaartterrein en met uitzondering van bepaalde afhankelijk van het geval te specificeren omstandigheden, luchtvaartterreinen of delen daarvan niet worden gebruikt door luchtvaartuigen waarvoor het luchtvaartterrein qua ontwerp en vluchtuitvoeringsprocedures normaliter niet is bestemd.

BIJLAGE VIII

Essentiële eisen voor ATM/ANS en luchtverkeersleiders

1.Gebruik van het luchtruim

1.1.De vluchtuitvoering met alle luchtvaartuigen, met uitzondering van die welke worden ingezet voor de in artikel 2, lid 3, onder a), vermelde activiteiten, dient in alle vluchtfasen of op het bewegingsgebied van een luchtvaartterrein, plaats te vinden overeenkomstig de gemeenschappelijke algemene vluchtuitvoeringsvoorschriften en alle procedures die van toepassing zijn op het gebruik van dat luchtruim.

1.2.Alle luchtvaartuigen, met uitzondering van die welke worden ingezet voor de in artikel 2, lid 3, onder a), vermelde activiteiten, dienen uitgerust te zijn met de vereiste componenten en dienovereenkomstig te worden gebruikt. Componenten die binnen het ATM/ANS-systeem worden gebruikt, dienen eveneens te voldoen aan de voorschriften in punt 3.

2.Diensten

2.1.Luchtvaartinlichtingen en gegevens die aan luchtruimgebruikers worden verstrekt met het oog op luchtvaartnavigatie

2.1.1.De gegevens die als bron worden gebruikt voor luchtvaartinlichtingen, dienen van voldoende kwaliteit, volledig en actueel te zijn en dienen tijdig te worden verstrekt.

2.1.2.Luchtvaartinlichtingen dienen nauwkeurig, volledig, actueel, ondubbelzinnig en van een passend integriteit te zijn en te worden verstrekt in een vorm die afgestemd is op de gebruikers.

2.1.3.De verspreiding van dergelijke luchtvaartinlichtingen onder luchtruimgebruikers dient tijdig te geschieden, waarbij gebruik wordt gemaakt van voldoende betrouwbare en snelle communicatiemiddelen die beschermd zijn tegen storingen en misbruik.

2.2.Meteorologische inlichtingen

2.2.1.De gegevens die als bron worden gebruikt voor luchtvaartmeteorologische inlichtingen dienen van voldoende kwaliteit, volledig en actueel te zijn.

2.2.2.Voor zover mogelijk dienen luchtvaartmeteorologische inlichtingen nauwkeurig, volledig, actueel, van een passende integriteit en ondubbelzinnig te zijn om aan de behoeften van luchtruimgebruikers tegemoet te komen.

2.2.3.De verspreiding van dergelijke luchtvaartmeteorologische inlichtingen onder luchtruimgebruikers dient tijdig te geschieden, waarbij gebruik wordt gemaakt van voldoende betrouwbare en snelle communicatiemiddelen die beschermd zijn tegen storingen en misbruik.

2.3.Luchtverkeersdiensten

2.3.1.De gegevens die als bron worden gebruikt voor het verlenen van luchtverkeersdiensten, dienen correct, volledig en actueel te zijn.

2.3.2.Luchtverkeersdiensten dienen voldoende nauwkeurig, volledig, actueel en ondubbelzinnig te zijn om tegemoet te komen aan de veiligheidsbehoeften van gebruikers.

2.3.3.Geautomatiseerde instrumenten die informatie of advies aan gebruikers geven, dienen zodanig te worden ontworpen, vervaardigd en onderhouden dat zij geschikt zijn voor het beoogde doel.

2.3.4.Luchtverkeersleidingsdiensten en de hieraan gerelateerde processen dienen voor een passende separatieafstand tussen luchtvaartuigen te zorgen, botsingen tussen luchtvaartuigen en obstakels op het bewegingsgebied van het luchtvaartterrein te voorkomen en, waar nodig, bij te dragen tot de bescherming tegen andere gevaren in de lucht. Deze diensten en processen dienen een prompte en tijdige coördinatie te waarborgen tussen alle relevante gebruikers en aangrenzende luchtruimsectoren.

2.3.5.De communicatie tussen luchtverkeersdiensten en luchtvaartuigen en tussen relevante luchtverkeersdiensten onderling dient tijdig, duidelijk, correct en ondubbelzinnig te verlopen en beschermd te zijn tegen verstoring. De communicatie dient algemeen begrepen te worden en moet, indien van toepassing, door alle betrokken partijen worden bevestigd.

2.3.6.Er dienen middelen beschikbaar te zijn om eventuele noodsituaties te detecteren en, zo nodig, een effectieve opsporings- en reddingsactie in gang te zetten. Deze middelen dienen ten minste adequate waarschuwingsmechanismen, coördinatiemaatregelen, procedures, middelen en personeel te omvatten om het verantwoordelijkheidsgebied efficiënt te bestrijken.

2.4.Communicatiediensten

Communicatiediensten dienen te allen tijde over voldoende functionele capaciteit te beschikken wat de beschikbaarheid, integriteit, continuïteit en tijdige verlening ervan betreft. Zij dienen snel te functioneren en beveiligd te zijn tegen misbruik.

2.5.Navigatiediensten

Navigatiediensten dienen te allen tijde over voldoende functionele capaciteit te beschikken om informatie ten aanzien van begeleiding, positionering en, indien van toepassing, timing te kunnen verstrekken. De prestatiecriteria omvatten onder andere nauwkeurigheid, integriteit, beschikbaarheid en continuïteit van de dienst.

2.6.Bewakingsdiensten

Bewakingsdiensten dienen de respectieve posities te bepalen van luchtvaartuigen in de lucht en van andere luchtvaartuigen en grondvoertuigen op het luchtvaartterrein, waarbij voldoende prestaties moeten worden geleverd op het gebied van nauwkeurigheid, integriteit, continuïteit en detectiewaarschijnlijkheid.

2.7.Beheer van de luchtverkeersstromen

Bij het tactische beheer van de luchtverkeersstromen op het niveau van de Unie dient voldoende exacte en actuele informatie te worden gebruikt en verstrekt over de omvang en de aard van het geplande luchtverkeer dat van invloed is op de dienstverlening. Teneinde het risico op overbelasting in de lucht of op luchtvaartterreinen te beperken, coördineren deze beheersdiensten de luchtverkeersstromen, overleggen zij over mogelijke alternatieve routes of vertragen zij de verkeersstromen. Bij het beheren van de luchtverkeersstromen wordt beoogd de beschikbare capaciteit bij het gebruik van het luchtruim te optimaliseren en de processen voor het beheer van de luchtverkeersstromen te verbeteren. Het beheer wordt gebaseerd op veiligheid, transparantie en efficiëntie, zodat capaciteit tijdig op flexibele wijze ter beschikking wordt gesteld, conform het Europese luchtvaartnavigatieplan.

De in artikel 12, lid 7, bedoelde maatregelen inzake beheer van de luchtverkeersstromen ondersteunen de operationele besluiten van verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenexploitanten en luchtruimgebruikers en bestrijken de volgende gebieden:

(a)vluchtplanning;

(b)gebruik van beschikbare luchtruimcapaciteit tijdens alle fasen van de vlucht, met inbegrip van de slottoewijzing;

(c)routegebruik door het algemeen luchtverkeer, met inbegrip van:

de opstelling van één publicatie voor route- en verkeersoriëntering,

opties voor de omleiding van algemeen luchtverkeer weg van gebieden waar congestie optreedt, en

voorrangsregels voor toegang tot het luchtruim voor het algemeen luchtverkeer, met name in tijden van congestie en crisis; en

(d)de samenhang tussen vluchtplannen en luchthavenslots, alsmede de noodzakelijke coördinatie met aangrenzende regio’s, voor zover van toepassing.

2.8.Luchtruimbeheer

Het aanwijzen van specifieke luchtruimsectoren voor een bepaald gebruik dient tijdig te worden gemonitord, gecoördineerd en bekendgemaakt, teneinde in alle omstandigheden het risico van een verlies aan separatieafstand tussen luchtvaartuigen te verminderen. Rekening houdend met de organisatie van militaire activiteiten en daarmee verband houdende aspecten die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen, ondersteunt het luchtruimbeheer tevens de uniforme toepassing van het concept van het flexibel gebruik van het luchtruim, zoals dat door de ICAO is omschreven en ten uitvoer wordt gelegd uit hoofde van Verordening (EU) (XXXX/XXX) inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (herschikking), teneinde het luchtruimbeheer en de luchtverkeersbeveiliging binnen het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid te faciliteren.

2.9.Ontwerp van het luchtruim

Luchtruimstructuren en vliegprocedures moeten goed worden ontworpen, geïnspecteerd en gevalideerd alvorens zij door luchtvaartuigen worden gebruikt.

3.Systemen en componenten

3.1.Algemeen

ATM/ANS-systemen en -componenten die informatie vanuit en aan luchtvaartuigen en op de grond verstrekken, dienen zodanig te worden ontworpen, vervaardigd, geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt dat hun geschiktheid voor het beoogde doel gewaarborgd is.

De systemen en procedures hebben met name betrekking op die welke nodig zijn om de volgende functies en diensten te ondersteunen:

(a)luchtruimbeheer;

(b)beheer van de luchtverkeersstromen;

(c)luchtverkeersdiensten, met name systemen voor de verwerking van vluchtgegevens, systemen voor de verwerking van bewakingsgegevens en mens/machine-interfacesystemen;

(d)communicatie, met inbegrip van grond-grond-, lucht/ruimte-grond- en lucht-luchtcommunicatie;

(e)navigatie;

(f)bewaking;

(g)luchtvaartinlichtingendiensten;

(h)het gebruik van meteorologische inlichtingen;

(i)systemen en procedures voor het gebruik van meteorologische inlichtingen.

3.2.Integriteit, prestaties en betrouwbaarheid van systemen en onderdelen

De prestaties op het gebied van de integriteit en veiligheid van systemen en onderdelen, zowel aan boord van luchtvaartuigen als op de grond en in de ruimte, dienen geschikt te zijn voor het beoogde gebruik ervan. Zij moeten in alle voorzienbare operationele omstandigheden en gedurende hun gehele operationele levenscyclus te voldoen aan het vereiste operationele prestatieniveau.

ATM/ANS-systemen en de componenten daarvan worden, met inachtneming van de toepasselijke en gevalideerde procedures, op een zodanige wijze ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt dat te allen tijde en voor alle vluchtfasen de naadloze werking van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer kan worden gegarandeerd. Naadloze werking kan met name worden uitgedrukt in termen van het delen van informatie, waaronder relevante informatie over de operationele status, een gemeenschappelijke interpretatie van informatie, vergelijkbare verwerkingsprestaties en de bijbehorende procedures, die gemeenschappelijke operationele prestaties mogelijk maken die zijn overeengekomen voor het volledige Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer (European Air Traffic Management Network, EATMN) of delen daarvan.

Het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer en de systemen en componenten daarvan bieden op gecoördineerde wijze ondersteuning aan nieuwe overeengekomen en gevalideerde operationele concepten die de kwaliteit, duurzaamheid en doeltreffendheid van luchtvaartnavigatiediensten verbeteren, met name wat betreft veiligheid en capaciteit.

Voorzover dat nodig is voor een efficiënt beheer van het luchtruim en de regeling van luchtverkeersstromen en het veilige en efficiënte gebruik van het luchtruim door alle gebruikers, ondersteunen het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer en de systemen en componenten daarvan de toenemende invoering van civiel-militaire coördinatie, door toepassing van het concept van het flexibele gebruik van het luchtruim.

Om die doelen te bereiken moet het EATMN en de systemen en componenten daarvan de tijdige uitwisseling van correcte en consistente informatie, in alle vluchtfasen, tussen de civiele en de militaire partijen ondersteunen, onverminderd beveiligingsoverwegingen of belangen op het gebied van het defensiebeleid, met inbegrip van eisen inzake vertrouwelijkheid.

3.3.Ontwerp van systemen en componenten

3.3.1.Systemen en componenten dienen zodanig te zijn ontworpen dat zij aan de toepasselijke veiligheids- en beveiligingseisen voldoen.

3.3.2.Systemen en onderdelen dienen gezamenlijk, afzonderlijk en qua onderlinge samenhang zodanig te zijn ontworpen dat de waarschijnlijkheid dat een storing tot een volledige uitval van het systeem leidt, omgekeerd evenredig is met de ernst van de gevolgen daarvan voor de veiligheid van de betreffende diensten.

3.3.3.Systemen en onderdelen dienen zowel afzonderlijk als qua onderlinge samenhang zodanig te worden ontworpen dat rekening wordt gehouden met de beperkingen als gevolg van menselijke vermogens en prestaties.

3.3.4.Systemen en componenten dienen zodanig te zijn ontworpen dat de systemen en componenten zelf en de gegevens die zij bevatten, beschermd zijn tegen onbedoelde schadelijke interacties met interne en externe elementen.

3.3.5.Informatie die nodig is voor de productie, de installatie, het gebruik en het onderhoud van systemen en componenten dient op een duidelijke, consistente en ondubbelzinnige wijze aan het personeel te worden verstrekt. Dat geldt ook voor informatie met betrekking tot onveilige omstandigheden.

3.4.Ononderbroken dienstverlening

Veiligheidsniveaus van systemen en componenten dienen gewaarborgd te blijven tijdens de dienstverlening en bij eventuele wijzigingen van de dienstverlening.

4.Kwalificaties van luchtverkeersleiders

4.1.Algemeen

Het niveau van personen die een opleiding tot luchtverkeersleider of als leerling-luchtverkeersleider volgen, dient qua opleidingsachtergrond en fysieke en mentale kwaliteiten zodanig te zijn dat zij in staat zijn de relevante theoretische kennis en praktische vaardigheden te verwerven, op peil te houden en in praktijk te brengen.

4.2.Theoretische kennis

4.2.1.Luchtverkeersleiders dienen een kennisniveau te verwerven en op peil te houden dat afgestemd is op de uit te voeren functies en in verhouding staat tot de risico’s die aan het betreffende type dienstverlening zijn verbonden.

4.2.2.Het verwerven en bijhouden van theoretische kennis dient tijdens de opleiding door continue evaluaties of door adequate examens te worden gecontroleerd.

4.2.3.De theoretische kennis dient te allen tijde op een adequaat niveau op peil te worden gehouden. Dit dient op basis van periodieke beoordelingen of examens te worden aangetoond. De frequentie van dergelijke examens dient in verhouding te staan tot het risiconiveau dat aan het betreffende type dienstverlening is verbonden.

4.3.Praktische vaardigheden

4.3.1.Luchtverkeersleiders dienen de praktische vaardigheden te verwerven en op peil te houden die relevant zijn voor hun functies. Deze vaardigheden dienen in verhouding te staan tot de risico’s die verbonden zijn aan het betreffende type dienstverlening en dienen, voor zover van toepassing op de uitgevoerde functies, ten minste de volgende punten te omvatten:

(a)operationele procedures;

(b)taakspecifieke aspecten;

(c)uitzonderlijke en noodsituaties; en

(d)menselijke factoren.

4.3.2.Luchtverkeersleiders dienen aan te tonen dat zij de noodzakelijke procedures en taken kunnen uitvoeren op een bekwaamheidsniveau dat afgestemd is op de betreffende functies.

4.3.3.De praktische vaardigheden dienen te allen tijde op een passend niveau te worden gehouden. Dit wordt gecontroleerd op basis van periodieke beoordelingen. De frequentie van dergelijke beoordelingen staat in verhouding tot de complexiteit van het betreffende type dienstverlening en de uit te voeren taken en tot het risiconiveau dat daaraan is verbonden.

4.4.Taalvaardigheid

4.4.1.Luchtverkeersleiders dienen aan te tonen dat zij over een zodanige vaardigheid beschikken om de Engelse taal te spreken en te begrijpen dat zij in staat zijn om, ook in noodsituaties, effectief over concrete en werkgerelateerde onderwerpen te communiceren. Dit geldt zowel voor voice-only-situaties (telefoon/radiotelefoon) als voor face-to-facesituaties.

4.4.2.Indien dit noodzakelijk is voor het verlenen van luchtverkeersleidingsdiensten in een gedefinieerde luchtruimsector, moeten de luchtverkeersleiders ook in staat zijn de betreffende nationale taal/talen te spreken en te begrijpen op een niveau zoals hierboven beschreven.

4.5.Synthetische trainingstoestellen (STD)

Bij gebruik van STD voor praktische training inzake menselijke factoren of situatieherkenning, dan wel om aan te tonen dat bepaalde vaardigheden zijn verworven of nog steeds op het gewenste niveau zijn, dienen die toestellen zodanig te functioneren dat een adequate simulatie van de concrete werkomgeving en operationele situaties mogelijk is, afgestemd op de opleidingsdoelstellingen.

4.6.Opleidingscursus

4.6.1.Opleidingen vinden plaats op basis van een cursus die theoretische en praktische instructies kan omvatten, inclusief eventuele training via STD.

4.6.2.Voor elke type opleiding wordt een cursus vastgesteld en goedgekeurd.

4.7.Instructeurs

4.7.1.De theorieopleiding wordt gegeven door instructeurs met de vereiste kwalificaties. Zij moeten:

(a)beschikken over passende kennis op het terrein waarop zij opleiding geven; en

(b)hebben aangetoond dat zij in staat zijn passende opleidingstechnieken te gebruiken.

4.7.2.Opleiding met betrekking tot praktische vaardigheden wordt gegeven door instructeurs met de vereiste kwalificaties. Zij dienen:

(a)te voldoen aan de eisen inzake theoretische kennis en ervaring die nodig zijn om de opleiding te kunnen geven;

(b)te hebben aangetoond dat zij kunnen lesgeven en in staat zijn passende opleidingstechnieken te gebruiken;

(c)ervaring te hebben met opleidingstechnieken met betrekking tot de procedures waarvoor zij opleiding moeten geven; en

(d)regelmatig opfriscursussen volgen om ervoor te zorgen dat de instructievaardigheden worden onderhouden en geactualiseerd.

4.7.3.Instructeurs die lesgeven in praktische vaardigheden, dienen zelf ook bevoegd te zijn of te zijn geweest om als luchtverkeersleider te fungeren.

4.8.Beoordelaars

4.8.1.Personen die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de vaardigheden van luchtverkeersleiders dienen:

(a)te hebben aangetoond over de vaardigheid te beschikken om het functioneren van luchtverkeersleiders te kunnen beoordelen en in dat verband tests en controles uit te voeren; en

(b)periodiek opfriscursussen te volgen om te waarborgen dat de beoordelingsnormen up-to-date worden gehouden.

4.8.2.Beoordelaars die praktische vaardigheden beoordelen, dienen zelf ook bevoegd te zijn of te zijn geweest om als luchtverkeersleider te fungeren op de gebieden waarop beoordeling moet plaatsvinden.

4.9.Medische geschiktheid van luchtverkeersleiders

4.9.1.Alle luchtverkeersleiders dienen periodiek aan te tonen dat zij medisch geschikt zijn om hun taken naar behoren uit te voeren. Die geschiktheid dient te blijken uit een passend onderzoek, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke mentale en lichamelijke achteruitgang als gevolg van leeftijd.

4.9.2.Bij het aantonen van die medische geschiktheid (zowel fysiek als mentaal) dient ook te worden aangetoond dat er geen sprake is van een ziekte of handicap waardoor de persoon die luchtverkeersleidingsdiensten (ATC) verricht, niet in staat is:

(a)correct de taken uit te voeren die nodig zijn om ATC te verlenen;

(b)op enig moment de hem of haar toebedeelde taken uit te voeren, of

(c)zijn of haar omgeving correct te interpreteren.

4.9.3.Indien de medische geschiktheid niet volledig kan worden aangetoond, kunnen maatregelen worden genomen om een gelijkwaardig veiligheidsniveau te waarborgen.

5.Dienstverleners en opleidingsorganisaties

5.1.Diensten mogen alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de dienstverlener moet rechtstreeks of via overeenkomsten met derden over de middelen beschikken die nodig zijn gezien de schaal en het toepassingsgebied van de diensten. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: systemen, faciliteiten, inclusief energievoorziening, beheerstructuur, personeel, apparatuur en het onderhoud daarvan, documentatie van taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en gegevensregistratie;

(b)de dienstverlener dient operationele handboeken op te stellen en up-to-date te houden met betrekking tot de diensten die hij verricht. Hij moet de diensten overeenkomstig die handboeken uitvoeren. Deze handboeken dienen alle noodzakelijke instructies, informatie en procedures te bevatten voor de dienstverleningsactiviteiten, voor het beheersysteem en voor de taakuitvoering door het operationele personeel;

(c)Al naar gelang het type van de activiteiten en de grootte van de organisatie moet de dienstverlener een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem;

(d)de dienstverlener dient uitsluitend gebruik te maken van gekwalificeerd en goed opgeleid personeel en dient opleidings- en controleprogramma’s voor dat personeel te hanteren en bij te houden;

(e)de dienstverlener dient formele interfaces tot stand te brengen met alle belanghebbenden die rechtstreeks van invloed zijn op de veiligheid van zijn diensten, teneinde te waarborgen dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan;

(f)de dienstverlener dient over een rampenplan te beschikken voor uitzonderlijke en noodsituaties die zich in het kader van de dienstverlening kunnen voordoen;

(g)De dienstverlener dient een systeem voor de melding van voorvallen op te zetten, als onderdeel van het onder c) bedoelde beheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Het systeem voor de melding van voorvallen moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 376/2014, en

(h)de dienstverlener dient regelingen te treffen om te controleren of alle gebruikte systemen en onderdelen te allen tijde voldoen aan de functionele veiligheidsvereisten.

5.2.Diensten op het gebied van luchtverkeersleiding (ATC) mogen alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)op basis van een adequaat roostersysteem dient te worden voorkomen dat het personeel dat ATC-diensten verleent, vermoeid raakt. Bij dit roostersysteem dient rekening te worden gehouden met dienstperioden, diensttijden en aangepaste rustperioden. Bij de beperkingen die binnen het roostersysteem worden gehanteerd, dienen alle factoren in aanmerking te worden genomen die tot vermoeidheid kunnen leiden, zoals met name slaaptekort, ontregeling van het dagritme, nachtdiensten, cumulatieve werktijden gedurende bepaalde perioden en ook de onderlinge verdeling van toegewezen taken door het personeel;

(b)het voorkomen van stress bij het personeel dat ATC-diensten verleent, dient op basis van een opleidings- en preventieprogramma te worden beheerd;

(c)de ATC-dienstverlener dient over operationele procedures te beschikken om te controleren of de cognitieve oordeelsvorming van werknemers die luchtverkeersleidingsdiensten verlenen, niet wordt belemmerd en of zij medisch volledig geschikt zijn voor hun werkzaamheden; en

(d)de ATC-dienstverlener dient bij de planning en de feitelijke werkzaamheden niet alleen operationele en technische beperkingen in aanmerking te nemen, maar ook menselijke factoren.

5.3.Diensten op het gebied van communicatie, navigatie en/of plaatsbepaling mogen alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarde is voldaan:

De dienstverlener dient alle relevante luchtruimgebruikers en ACT-eenheden tijdig te informeren over de operationele status van de luchtverkeersleidingsdiensten (en eventuele wijzigingen daarin).

5.4.Opleidingsorganisaties

Een organisatie die opleidingen verzorgt voor personeel dat luchtverkeersleidingsdiensten verleent, dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:

(a)ze moet beschikken over alle middelen die nodig zijn voor de verantwoordelijkheden die verbonden zijn met haar activiteiten. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: faciliteiten, personeel, apparatuur, methodologie, documentatie van taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en gegevensregistratie;

(b)naar gelang de verstrekte opleiding en de grootte van de organisatie moet de organisatie een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem; en

(c)de organisatie dient de noodzakelijke regelingen te treffen met andere relevante organisaties om ervoor te zorgen dat deze essentiële eisen blijvend worden nageleefd.

6.Luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen en luchtvaartgeneeskundige centra

6.1.Luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen

Een luchtvaartgeneeskundig keuringsarts moet:

(a)over kwalificaties en vergunningen beschikken voor het uitoefenen van de geneeskunde;

(b)onderwijs in de luchtvaartgeneeskunde hebben genoten en opfriscursussen in de luchtvaartgeneeskunde hebben gevolgd om te waarborgen dat de normen voor beoordeling up-to-date blijven; en

(c)praktijkkennis en -ervaring hebben opgedaan omtrent de omstandigheden waarin luchtverkeersleiders hun activiteiten uitoefenen.

6.2.Luchtvaartgeneeskundige centra

Luchtvaartgeneeskundige centra moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

(a)ze moeten beschikken over alle middelen om te kunnen voldoen aan de verantwoordelijkheden die aan hun rechten zijn verbonden. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: faciliteiten, personeel, uitrusting, instrumenten en materiaal, documentatie voor taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;

(b)naar gelang het type van activiteiten en de grootte van de organisatie, een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan deze essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem; en

(c)regelingen met andere bevoegde organisaties treffen, voor zover relevant, om de blijvende naleving van deze eisen te garanderen.



BIJLAGE IX

Essentiële eisen voor onbemande luchtvaartuigen

1.Essentiële eisen voor het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en het gebruik van onbemande luchtvaartuigen

(a)Een persoon die vluchten uitvoert met onbemande luchtvaartuigen moet op de hoogte zijn van de toepasselijke EU- en nationale regels voor de geplande vluchtuitvoering, met name op het gebied van veiligheid, privacy, gegevensbescherming, aansprakelijkheid, verzekering, beveiliging of milieubescherming. De persoon moet in staat zijn te garanderen dat de vluchtuitvoering veilig plaatsvindt en dat een veilige afstand wordt aangehouden tussen het onbemande luchtvaartuig, mensen op de grond en andere luchtruimgebruikers. Dit houdt ook in dat hij vertrouwd moet zijn met de instructies van de fabrikant en met alle relevante functies van het onbemande luchtvaartuig, alsmede met de toepasselijke luchtverkeersregels en ATM/ANS-procedures.

(b)Een onbemand luchtvaartuig moet zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat het geschikt is voor zijn toepassing en kan worden bediend, afgesteld en onderhouden zonder personen in gevaar te brengen wanneer het luchtvaartuig wordt gebruikt voor de vluchtuitvoeringen waarvoor het is bestemd.

(c)Indien risico's met betrekking tot veiligheid, privacy, bescherming van persoonsgegevens, beveiliging of het milieu die voortvloeien uit de vluchtuitvoering moeten worden beperkt, moet het onbemande luchtvaartuig specifieke kenmerken en functies daarvoor hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de beginselen van privacy en bescherming van persoonsgegevens "by design en by default". Al naargelang de behoeften moeten deze kenmerken en functies het mogelijk maken het luchtvaartuig gemakkelijk te identificeren en gemakkelijk de aard en het doel van de vluchtuitvoering vast te stellen; deze kenmerken en functies moeten er ook voor zorgen dat de toepasselijke beperkingen, verboden of voorwaarden worden nageleefd, met name met betrekking tot de vluchtuitvoering in bepaalde geografische zones, verder dan een bepaalde afstand verwijderd van de exploitant of op bepaalde hoogtes.

2.Aanvullende essentiële eisen voor het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud en het gebruik van onbemande luchtvaartuigen en de in artikel 46, leden 1 en 2, bedoelde vluchtuitvoeringen met dergelijke luchtvaartuigen

De volgende eisen moeten worden nageleefd om een voldoende hoog niveau van veiligheid voor mensen op de grond en andere luchtruimgebruikers te garanderen tijdens vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen, rekening houdende met het risiconiveau van de vluchtuitvoering, voor zover nodig:

2.1.Luchtwaardigheid

(a)Onbemande luchtvaartuigen moeten ontwerpkenmerken of bijzonderheden vertonen die, zoals is gebleken uit ervaring, veilig zijn voor de exploitant of voor derde partijen op de grond of in de lucht.

(b)Onbemande luchtvaartuigen moeten over de nodige productintegriteit beschikken, in verhouding tot de risico's in alle te verwachten vluchtomstandigheden.

(c)Onbemande luchtvaartuigen moeten veilig kunnen worden gecontroleerd en bestuurd in alle te verwachten vluchtomstandigheden, ook als een of meer systemen uitvallen. Ook de menselijke factor moet in overweging worden genomen, met name de beschikbare kennis over factoren die bijdragen tot een veilig gebruik van technologie door mensen.

(d)Onbemande luchtvaartuigen, apparatuur en bijbehorende niet-geïnstalleerde apparatuur, waaronder aandrijfsystemen en de apparatuur voor het op afstand bedienen van het onbemande luchtvaartuig, moeten volgens de verwachtingen functioneren in alle voorspelbare gebruiksomstandigheden, binnen de operationele begrenzingen van het luchtvaartuig, met een voldoende ruime marge.

(e)Onbemande luchtvaartuigsystemen, apparatuur en bijbehorende niet-geïnstalleerde apparatuur, waaronder aandrijfsystemen en de apparatuur voor het op afstand bedienen van het onbemande luchtvaartuig, moeten, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang, op zodanige wijze zijn ontworpen dat de kans op een storingstoestand en de ernst van de gevolgen daarvan voor mensen op de grond en andere luchtruimgebruikers, in verhouding staan tot het risico van de vluchtuitvoering, zoals beoordeeld op basis van de in artikel 4, lid 2, vastgestelde beginselen.

(f)Alle bij de vluchtuitvoering gebruikte apparatuur voor het op afstand bedienen van het onbemande luchtvaartuig moet van die aard zijn dat de vluchtuitvoering wordt gefaciliteerd, met inbegrip van middelen voor situationeel bewustzijn en voor het beheer van onverwachte situaties en noodgevallen.

(g)De organisatie die verantwoordelijk is voor het vervaardigen of het in de handel brengen van het onbemande luchtvaartuig moet aan de exploitanten en, voor zover relevant, de onderhoudsorganisatie informatie verstrekken over de vluchtuitvoeringen waarvoor het onbemand luchtvaartuig is ontworpen, alsook informatie over de operationele beperkingen en informatie die nodig is voor veilige vluchtuitvoering, met inbegrip van de operationele en milieuprestaties, beperkingen inzake luchtwaardigheid en noodprocedures. Deze informatie moet op duidelijke, samenhangende en ondubbelzinnige wijze worden verstrekt. De vluchtuitvoeringsmogelijkheden met onbemande luchtvaartuigen waarvoor geen certificaat of verklaring vereist is, moeten worden beperkt teneinde te voldoen aan de luchtverkeersregels die van toepassing zij op dergelijke vluchtuitvoeringen.

(h)Organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp van onbemande luchtvaartuigen, motoren en propellers nemen voorzorgen om de gevaren te beperken die voortvloeien uit interne of externe problemen met de onbemande luchtvaartuigen of hun systemen die, zoals is gebleken uit ervaring, een effect hebben op de veiligheid. Dit heeft ook betrekking op bescherming tegen elektronische interferentie.

(i)Het vervaardigingsproces en de materialen en de componenten die worden gebruikt bij de vervaardiging van onbemande luchtvaartuigen moeten leiden tot passende en reproduceerbare eigenschappen en prestaties die beantwoorden aan de ontwerpeigenschappen.

2.2.Organisaties

Organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, het onderhoud, de vluchtuitvoering en aanverwante diensten en opleidingen op het gebied van onbemande luchtvaartuigen, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

(a)De organisatie moet over alle nodige middelen beschikken voor het toepassingsgebied van haar werkzaamheden en zorgen voor overeenstemming met de essentiële eisen en overeenkomstig artikel 47 vastgestelde gedetailleerde regels die relevant zijn voor haar activiteiten.

(b)De organisatie moet een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan de relevante essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem. Het beheer van het systeem moet passend zijn voor het type activiteiten en de grootte van de organisatie.

(c)De organisatie moet een systeem voor de melding van voorvallen opzetten, als onderdeel van het veiligheidsbeheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Het systeem voor de melding van voorvallen moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 376/2014. Het meldingssysteem moet passend zijn voor het type activiteiten en de grootte van de organisatie.

(d)De organisatie moet, voor zover relevant, regelingen treffen met andere organisaties om te garanderen dat de relevante essentiële eisen blijvend worden nageleefd.

2.3.Personen die onbemande luchtvaartuigen bedienen

Een persoon die een onbemand luchtvaartuig bedient, moet over de vereiste kennis en vaardigheden beschikken om de veiligheid van de vluchtuitvoering te garanderen, in verhouding tot het risico dat verbonden is aan het type vluchtuitvoering. Deze persoon moet ook aantonen dat hij medisch geschikt is, als dit nodig is om de risico's van de desbetreffende vluchtuitvoering te beperken.

2.4.Vluchtuitvoeringen

De exploitant van een onbemand luchtvaartuig is verantwoordelijk voor de vluchtuitvoering en moet alle passende maatregelen treffen om de veiligheid van de vluchtuitvoering te garanderen.

Vluchten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke wetten, regels en procedures voor het gebied, luchtruim, luchtvaartterrein of terrein waar de vluchtuitvoering gepland is, en, voor zover van toepassing, volgens de daarmee verband houdende ATM/ANS-systemen.

(a)Bij vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen moet de veiligheid van derde partijen op de grond en van andere luchtruimgebruikers worden gegarandeerd en moeten de risico's die voortvloeien uit interne en externe problemen, met inbegrip van omgevingsomstandigheden, tot een minimum worden beperkt door tijdens alle vluchtfasen voor passende separatie te zorgen.

(b)Onbemande luchtvaartuigen mogen alleen worden gebruikt als zij in luchtwaardige toestand verkeren en als de apparatuur en de andere componenten en diensten die nodig zijn voor de geplande vluchtuitvoering beschikbaar en in goede staat zijn.

(c)De exploitant van een onbemand luchtvaartuig moet erop toezien dat het luchtvaartuig over de nodige navigatie-, communicatie-, surveillance-, detectie- en ontwijkingsapparatuur beschikt, en over alle andere apparatuur die nodig wordt geacht voor de veiligheid van de geplande vluchtuitvoering, rekening houdende met de aard van de vluchtuivoering en de luchtverkeersreglementen en -regels die van toepassing zijn tijdens iedere fase van de vlucht.

3.Essentiële milieu-eisen voor onbemande luchtvaartuigen

Onbemande luchtvaartuigen dienen te voldoen aan de in bijlage III uiteengezette eisen inzake milieuprestaties.



BIJLAGE X

Transponeringstabel

Verordening (EG) nr. 216/2008

De onderhavige verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 2, leden 1 en 2

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, lid 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 2, lid 5

Artikel 2

Artikel 1

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 4, lid 1, onder b)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt (i)

Artikel 4, lid 1, onder c)

Artikel 2, lid 1, onder b), punt (ii)

Artikel 4, lid 1, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder c)

Artikel 4, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 2, lid 1, onder b) en c)

Artikel 4, lid 3 bis

Artikel 2, lid 1, onder d) en e), en lid 2

---

Artikel 2, lid 6

Artikel 4, lid 3 ter

Artikel 2, lid 7

Artikel 4, lid 3 quater

Artikel 2, lid 1, onder g), en lid 2

Artikel 4, leden 4 en 5

Artikel 2, lid 3, onder d)

Artikel 4, lid 6

---

---

Artikel 2, lid 4

---

Artikel 4

---

Artikel 5

---

Artikel 6

---

Artikel 7

---

Artikel 8

Artikel 5, leden 1, 2 en 3

Artikelen 9 tot en met 16

Artikel 5, lid 4, onder a) en b)

Artikel 17, lid 2

Artikel 5, lid 4, onder c)

Artikel 17, lid 1, onder b)

---

Artikel 17, lid 1, onder a)

Artikel 5, lid 5

Artikel 18

Artikel 5, lid 6

Artikel 4

Artikel 6

Artikelen 9, 10 en 11

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikelen 19 en 20

Artikel 8, lid 4

Artikel 21

Artikel 7, leden 3 tot en met 7

Artikelen 22 tot en met 25

Artikel 8, leden 1, 2 en 3

Artikel 26 en artikel 27, leden 1 en 2

---

Artikel 27, lid 3

Artikel 8, lid 5

Artikel 28

Artikel 8, lid 6

Artikel 4

Artikel 8 bis, leden 1 tot en met 5

Artikelen 29 tot en met 34

Artikel 8 bis, lid 6

Artikel 4

Artikel 8 ter, leden 1 tot en met 6

Artikelen 35 tot en met 39, lid 2

Artikel 8 ter, lid 7

Artikel 39, lid 3, en artikel 4

Artikel 8 quater, leden 1 tot en met 10

Artikelen 40 tot en met 44

Artikel 8 quater, lid 11

Artikel 4

---

Artikelen 45, 46 en 47

Artikel 9

Artikelen 48, 49 en 50

Artikel 10, leden 1, 2 en 3

Artikel 51, leden 1 en 2

---

Artikel 51, leden 3, 4 en 5

Artikel 10, lid 4

Artikel 51, lid 6

---

Artikel 51, leden 7, 8 en 9

Artikel 10, lid 5

Artikel 51, lid 10

---

Artikel 52

---

Artikel 53

---

Artikel 54

---

Artikel 55

Artikel 11, leden 1, 2 en 3

Artikel 56, leden 1, 2 en 3

Artikel 11, leden 4 tot en met 5 ter

---

Artikel 11, lid 6

Artikel 56, lid 4

Artikel 12, lid 1

Artikel 57

Artikel 12, lid 2

---

Artikel 13

Artikel 58

Artikel 14, leden 1, 2 en 3

Artikel 59

Artikel 14, leden 4 tot en met 7

Artikel 60

Artikel 15

Artikel 61

Artikel 16

Artikel 62

---

Artikel 63

Artikel 17

Artikel 64

Artikel 18

Artikel 65, leden 1 tot en met 5

Artikel 19

Artikel 65, leden 1 tot en met 5

Artikel 20

Artikel 66

Artikel 21

Artikel 67

Artikel 22, lid 1

Artikel 65, lid 6

Artikel 22, lid 2

Artikel 65, lid 7

Artikel 22 bis

Artikel 68

Artikel 22 ter

Artikel 69

Artikel 23

Artikel 70, leden 1 en 2

---

Artikel 70, lid 3

Artikelen 24 en 54

Artikel 73

Artikel 25

Artikel 72

Artikel 26

Artikel 74

---

Artikel 75

---

Artikel 76

Artikel 27, leden 1, 2 en 3

Artikel 77, leden 1, 2 en 3

---

Artikel 77, leden 4, 5 en 6

---

Artikel 78

---

Artikel 79

---

Artikel 80

Artikel 28, leden 1 en 2

Artikel 81, leden 1 en 2

---

Artikel 81, lid 3

Artikel 28, leden 3 en 4

Artikel 81, leden 4 en 5

Artikel 29, leden 1 en 2

Artikel 82, leden 1 en 2

Artikel 29, lid 3

---

Artikel 30

Artikel 83

Artikel 31

Artikel 84

Artikel 32, lid 1

Artikel 108, lid 3

Artikel 32, lid 2

Artikel 108, lid 5

Artikel 33

Artikel 85, leden 1 tot en met 5

---

Artikel 85, lid 6

Artikel 34, lid 1

Artikel 86, leden 1 en 2

---

Artikel 86, lid 3

Artikel 34, leden 2 en 3

Artikel 86, leden 4 en 5

Artikel 35

Artikel 87

Artikel 36

Artikel 88

Artikel 37, leden 1, 2 en 3

Artikel 89, leden 1, 2 en 3

---

Artikel 89, lid 4

---

Artikel 90

Artikel 38, leden 1, 2 en 3

Artikel 91, leden 1, 2 en 3

---

Artikel 91, lid 4

Artikel 39

---

---

Artikel 92

Artikel 40

Artikel 93

Artikel 41

Artikel 94

Artikel 42

Artikel 95

Artikel 43

Artikel 96

Artikel 44

Artikel 97

Artikel 45

Artikel 98

Artikel 46

Artikel 99

Artikel 47

Artikel 100

Artikel 48

Artikel 101

Artikel 49

Artikel 102

Artikelen 50 en 51

Artikel 103

Artikel 52, leden 1, 2 en 3

Artikel 104

Artikel 52, lid 4

Artikel 65, lid 6

Artikel 53, leden 1 en 2

Artikel 105, leden 1 en 2

Artikel 53, lid 3

Artikel 65, lid 6

Artikel 54

Artikel 73

Artikel 55

Artikel 71

Artikel 56

Artikel 106

Artikel 57

Artikel 107

Artikel 58, leden 1 en 2

Artikel 108, leden 1 en 2

Artikel 58, lid 3

Artikel 108, lid 4

Artikel 58, lid 4

Artikel 121, lid 2

Artikel 59, leden 1 tot en met 4

Artikel 109, leden 1 tot en met 4

---

Artikel 109, lid 5

Artikel 59, leden 5 tot en met 11

Artikel 109, leden 6 tot en met 12

Artikel 60

Artikel 110

Artikel 61

Artikel 111

---

Artikel 112

Artikel 62

Artikel 113

Artikel 63

Artikel 114

Artikel 64, leden 1 tot en met 5

Artikel 115, leden 1 tot en met 5

---

Artikel 115, lid 6

Artikel 65

Artikel 116

Artikel 65 bis

---

---

Artikel 117

Artikel 66

Artikel 118

---

Artikel 119

Artikel 67

---

Artikel 68

Artikel 120

---

Artikel 121, lid 1

Artikel 58, lid 4

Artikel 121, lid 2

Artikel 69

----

---

Artikel 122

---

Artikel 123

---

Artikel 124

---

Artikel 125

---

Artikel 126

Artikel 70

Artikel 127