Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (herschikking) /* COM/2014/0167 final - 2014/0091 (COD) */
TOELICHTING 1. Achtergrond van het voorstel De Europese samenleving is aan het vergrijzen. Overal in de Europese
Unie (EU) moeten pensioenstelsels zich aanpassen om te garanderen dat
pensioenen toereikend, zekergesteld en betaalbaar zijn. Dat is geen eenvoudige
opgave. Om aan deze uitdagingen effectief het hoofd te kunnen bieden, moeten
lidstaten hun optreden nauw coördineren. De voorgenomen herziening van
Richtlijn 2003/41/EG betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op
instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's)[1] zal ertoe leiden dat
die instellingen beter worden bestuurd, transparanter zijn en hun
grensoverschrijdende activiteiten kunnen opvoeren, waardoor de interne markt
zal worden versterkt. Op een aantal punten komt de herziening van de richtlijn niets te
vroeg. Ten eerste heeft de economische en financiële crisis duidelijk gemaakt
dat er behoefte is aan hogere governancenormen die op optimale werkwijzen op
nationaal niveau zijn geënt en die erop gericht zijn deelnemers aan en
pensioengerechtigden van een regeling te beschermen en een veilige
grensoverschrijdende pensioenvoorziening te vergemakkelijken. Sommige IBPV's
zijn grote financiële instellingen en het omvallen ervan kan een negatief
effect sorteren op de financiële stabiliteit en tevens ernstige sociale
gevolgen hebben. Dat is vooral relevant omdat steeds meer bedrijfspensioenen de
vorm aannemen van toegezegdebijdrageregelingen. De pensioenen van de deelnemers
aan dergelijke regelingen komen immers in het gedrang bij een eventueel
tekortschietende risicogovernance of mogelijk wanbeheer[2]. Ten tweede moet iets worden gedaan aan de toezicht- en
regelgevingsverschillen, de overlappende vereisten en de al te zware
grensoverschrijdende procedures. De raadplegingen van de Commissie hebben
immers uitgewezen dat deze factoren belemmeringen voor de ontwikkeling van
grensoverschrijdende markten voor bedrijfspensioenen vormen. Indien deze
belemmeringen worden weggenomen, dan zou dat ertoe bijdragen dat alle
ondernemingen, zowel kleine en middelgrote als multinationale, hun
pensioenvoorziening op Europese schaal efficiënter kunnen organiseren[3]. Grensoverschrijdende
IBPV's, zoals het pan-Europese pensioenfonds voor mobiele onderzoekers[4] of de geplande
grensoverschrijdende regeling voor Oostenrijkse werkgevers[5], zijn vandaag nog zeer
zeldzaam. De druk op de sector van de bedrijfspensioenen, die zich nu al in
steeds sterkere mate laat gevoelen, zal in de toekomst echter nog aanzienlijk
groter worden naarmate openbare pensioenstelsels aan alsmaar toenemende
beperkingen onderhevig zijn. Grensoverschrijdende IBPV's kunnen dan ook een steeds
belangrijkere rol in de bedrijfspensioenvoorziening gaan vervullen. Diverse
lidstaten hebben overigens al nieuwe wetgeving ingevoerd die van hen een
aantrekkingspool moet maken voor grensoverschrijdende IBPV's[6]. Ten derde is gebleken dat er overal in de EU sprake is van grote
lacunes in de informatieverstrekking aan deelnemers aan en pensioengerechtigden
van regelingen. Tal van deelnemers aan regelingen geven er zich geen rekenschap
van dat hun pensioenrechten niet gegarandeerd zijn of dat deze rechten, anders
dan bij andere financiële contracten, ook al zijn zij opgebouwd, door IBPV's
kunnen worden gekort[7].
Zij zijn er zich ook vaak niet van bewust dat van kosten een aanzienlijk effect
op de pensioenrechten kan uitgaan. Dit voorstel bouwt voort op een aantal initiatieven die de afgelopen
jaren zijn ontplooid, zoals het witboek over pensioenen[8] en het groenboek over
de langetermijnfinanciering van de Europese economie[9]. Aansluitend op dit
groenboek wordt met de richtlijn ook beoogd IBPV's beter in staat te stellen in
activa met een economisch langetermijnprofiel te beleggen en de financiering
van de duurzame groei van de reële economie te ondersteunen. In tal van lidstaten waar voor bedrijfspensioenen tot dusver een
beperkte rol is weggelegd, wordt thans werk gemaakt van de ontwikkeling van de
IBPV-sector, onder meer door toezicht- en regelgevingskaders tot stand te
brengen. Als nu niet voor een actueel toezicht- en regelgevingskader in de EU
wordt gezorgd, dan bestaat het gevaar dat lidstaten uiteenlopende oplossingen
zullen blijven ontwikkelen, waardoor er nog grotere verschillen in toezicht en
regelgeving zullen ontstaan. Het neemt bovendien heel wat tijd in beslag
voordat bedrijfspensioenen beter gaan presteren. Als nu niets wordt gedaan,
zouden kansen worden verkeken wat kostenbesparingen en beleggingsrendementen
betreft, en zouden miljoenen Europeanen inadequate financiële plannen maken.
Ook zouden jongere generaties met onevenredig hoge lasten worden geconfronteerd
en zou de solidariteit tussen generaties worden ondermijnd. Dit voorstel voorziet niet in de invoering van nieuwe
solvabiliteitsvoorschriften, die hoe dan ook niet relevant zijn voor
toegezegdebijdrageregelingen. Uit een in 2013 door de Europese Autoriteit voor
verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational
Pensions Authority, EIOPA) uitgevoerde kwantitatieve impactstudie[10] blijkt voorts dat
vollediger gegevens over solvabiliteitsaspecten noodzakelijk zijn voordat over
deze aspecten een besluit kan worden genomen. 1.1. Doelstellingen van het
voorstel De algemene doelstelling van dit voorstel is het faciliteren van de
opbouw van een bedrijfspensioen. Veiliger en efficiëntere bedrijfspensioenen
zullen de toereikendheid van pensioenen en de betaalbaarheid ervan in de hand werken
door het aandeel van aanvullende pensioenspaarregelingen in het pensioeninkomen
te vergroten. Dit zal tevens niet alleen de rol van IBPV's als institutionele
beleggers in de reële economie van de EU versterken, maar ook de Europese
economie beter in staat stellen langetermijnbesparingen in de richting van
groeibevorderende investeringen te kanaliseren. Met het voorstel worden vier specifieke doelstellingen nagestreefd: 1)
opheffen van de resterende prudentiële belemmeringen voor grensoverschrijdende IBPV's,
onder meer door te eisen dat de toepasselijke beleggingsvoorschriften en regels
voor de informatieverstrekking aan deelnemers en pensioengerechtigden die van
de lidstaat van herkomst zijn, door de procedures voor het ontplooien van
grensoverschrijdende activiteiten te verduidelijken, en door het werkterrein
van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst duidelijk af te
bakenen; 2) garanderen van een goede governance en een degelijk
risicobeheer; 3) voorzien in de verstrekking van heldere en relevante
informatie aan deelnemers en pensioengerechtigden; en 4) waarborgen dat
toezichthouders over de benodigde instrumenten beschikken om op doelmatige
wijze toezicht op IBPV's te kunnen uitoefenen. 1.2. Consistentie met andere
beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie De doelstellingen van dit voorstel zijn in overeenstemming met de
beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie. Het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in maatregelen om ervoor te zorgen
dat een goed werkende interne markt met een hoge mate van
consumentenbescherming tot stand komt en dat diensten vrij kunnen worden
verricht. Dit voorstel sluit aan bij het witboek over pensioenen. Tegelijkertijd
strookt het met de Europa 2020-strategie. In het kader van deze strategie wordt
ervoor gepleit dat budgettaire consolidatie en financiële houdbaarheid op lange
termijn hand in hand gaan met een structurele hervorming van de
pensioenstelsels in de lidstaten[11].
Ten slotte is dit voorstel in overeenstemming met andere initiatieven op het
gebied van financiële diensten, zoals de Solvabiliteit II-richtlijn[12], de AIFMD[13] en de MiFID II[14]. Als zodanig valt het
duidelijk binnen de werkingssfeer van de agenda van de Commissie om te komen
tot een sterkere financiële sector die de groei ondersteunt[15]. Het voorstel bevordert de mensenrechten door de pensioenvoorziening te
beschermen. Het spoort met artikel 25 van het Handvest van de grondrechten van
de EU, waarin ervoor wordt gepleit het recht van ouderen te erkennen en te
eerbiedigen om een waardig en zelfstandig leven te leiden. De voorgestelde
maatregelen zouden gunstige gevolgen hebben voor de consumentenbescherming als
bedoeld in artikel 38 en de vrijheid van ondernemerschap als bedoeld in
artikel 16, met name door een grotere transparantie van de
pensioenvoorziening te verzekeren, een individuele financiële en
pensioenplanning met kennis van zaken te garanderen, en het ontplooien van
grensoverschrijdende activiteiten door IBPV's en hun bijdragende ondernemingen
te bevorderen. De algemene doelstelling rechtvaardigt bepaalde beperkingen op
de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16) omdat het voorstel erop
gericht is de marktintegriteit en -stabiliteit veilig te stellen. 2. Resultaten van raadplegingen
van belanghebbenden en effectbeoordeling Aan dit voorstel liggen meerdere openbare raadplegingen over vereisten
met betrekking tot kwantitatieve aspecten, governance en informatieverstrekking
ten grondslag. Gezien het bijzondere karakter van de IBPV-activiteiten zijn bij
de raadplegingen systematisch de sociale partners (werkgevers en vakbonden)
betrokken. In juli 2010 heeft de Commissie een raadpleging georganiseerd over
haar groenboek over pensioenen, waarin zij een aantal ideeën met betrekking tot
deze herziening heeft uiteengezet. In het kader van de raadpleging zijn bijna
1 700 reacties uit de gehele EU ontvangen[16]. 350 daarvan waren
afkomstig van de lidstaten, nationale parlementen, bedrijfs- en
vakbondsorganisaties, het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van
de sector[17].
In het licht van de feedback over het groenboek over pensioenen hebben
de Commissiediensten de EIOPA in april 2011 verzocht technisch advies te
verstrekken over de wijze waarop de richtlijn zou kunnen worden gewijzigd.
Rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel heeft de EIOPA aanbevolen het
in de Solvabiliteit II-richtlijn vastgelegde governancekader ook op IBPV's toe
te passen. De publicatie van het ontwerpadvies[18]
werd gevolgd door een uitvoerige raadpleging[19].
In februari 2012 heeft de EIOPA haar definitief advies uitgebracht. Op grond
daarvan heeft het directoraat-generaal Interne markt en diensten op 1 maart
2012 tijdens een openbare hoorzitting met belanghebbenden van gedachten
gewisseld. Vervolgens hebben de diensten van de Commissie zowel een
kwantitatieve impactstudie naar de kwantitatieve vereisten, als een studie naar
de administratieve lasten van met governance en informatieverstrekking
samenhangende aspecten uitgevoerd. Beide studies bouwden voort op de bijdragen
die van de sector en de sociale partners zijn ontvangen. Dit voorstel gaat vergezeld van een effectbeoordelingsverslag waarin
een reeks beleidsopties en –subopties aan de orde komen. Op 4 september 2013 is
het verslag een eerste keer aan de Raad voor effectbeoordeling voorgelegd. Deze
raad heeft gevraagd het verslag opnieuw in te dienen nadat het was uitgebreid
met aanvullende informatie over de standpunten van de verschillende groepen van
belanghebbenden en een probleemomschrijving, alsook met een beschrijving van de
subsidiariteits- en evenredigheidsaspecten en met een overzicht van de opties
en de verwachte gevolgen ervan. Het verslag is dienovereenkomstig herzien,
waarbij de volgende belangrijke wijzigingen erin zijn aangebracht: i) een
uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van de lidstaten en van de
verschillende categorieën belanghebbenden; ii) een nauwkeuriger beschrijving
van de problemen die met de voorgenomen maatregel worden aangepakt; iii) wat de
subsidiariteit betreft, een gedetailleerdere motivering van het EU-optreden;
iv) de verduidelijking dat geen verdere harmonisatie van de
toezichtrapportage wordt voorgesteld; v) een nieuwe afdeling over het effect
van het initiatief op kleine en middelgrote ondernemingen; en vi) een
nauwkeuriger beschrijving van de aannamen waarvan bij de berekening van de
verwachte uitkeringen en van de kosten van de diverse opties is uitgegaan. Op
16 oktober 2013 is de effectbeoordeling opnieuw aan de Raad voor
effectbeoordeling voorgelegd. Deze heeft op 6 november verklaard dat hij
geen positief advies kon uitbrengen, waarbij hij om een aantal verdere
wijzigingen heeft verzocht. 3. Juridische elementen van het
voorstel 3.1. Rechtsgrondslag Dit voorstel neemt de vorm aan van een
herschikking van Richtlijn 2003/41/EG: de ongewijzigde bepalingen worden
gecodificeerd en tegelijkertijd worden er wijzigingen in de richtlijn
aangebracht. De rechtsgrondslagen van Richtlijn 2003/41/EG zijn oud
artikel 47, lid 2, oud artikel 55 en oud artikel 95 VEG (thans de artikelen 53
en 62 en artikel 114, lid 1, VWEU). Het voorstel berust op dezelfde
rechtsgrondslagen als de richtlijn. Het strekt ertoe de interne markt tot stand
te brengen door middel van de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van
vestiging door de toegang tot en de uitoefening van werkzaamheden anders dan in
loondienst te reguleren en door een hoog niveau van consumentenbescherming te
waarborgen. Richtlijn 2003/41/EG regelt onder meer de
volgende aspecten: de voorwaarden voor de uitvoering van de werkzaamheden van
IBPV's (met inbegrip van een gemeenschappelijke benadering voor de registratie
of vergunningverlening), de in acht te nemen regels en procedures wanneer
IBPV's hun diensten in andere lidstaten willen aanbieden, kwantitatieve
solvabiliteitsregels, beleggingsvoorschriften op basis van het "prudent
person"-beginsel, vereisten op het gebied van een doelmatig beheer (met
inbegrip van betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen), het gebruik van
interneaudit- en actuariële diensten, vereisten inzake risicobeheer, het beroep
op bewaarders, aan deelnemers en pensioengerechtigden te verstrekken
inlichtingen, alsook toezichtbevoegdheden en rapportageverplichtingen. Dit voorstel bouwt voort op deze elementen.
Wat bijvoorbeeld de door IBPV's te verstrekken informatie betreft, wordt een
EU-breed pensioenuitkeringsoverzicht ingevoerd. Met het oog op een doelmatig
beheer van IBPV's worden gedetailleerdere voorschriften vastgesteld inzake de
betrouwbaarheid en deskundigheid en inzake bepaalde sleutelfuncties, waaronder
het risicobeheer. Met het voorstel wordt ook beoogd het ontplooien van
grensoverschrijdende activiteiten te vergemakkelijken. De beide doelstellingen van Richtlijn
2003/41/EG worden gehandhaafd. Geen van de doelstellingen is van ondergeschikt
of indirect belang ten opzichte van de andere. Zo resulteren de
professionalisering van het IBPV-beheer door de nadere omschrijving van de
taken en verantwoordelijkheden van essentieel leidinggevend personeel en de
invoering van een toekomstgerichte eigen risicotoetsing in een betere
consumentenbescherming. Andersom zorgt een betere informatieverschaffing in de
vorm van een pensioenuitkeringsoverzicht ervoor dat het IBPV-bestuur meer
verantwoording verschuldigd is aan deelnemers en pensioengerechtigden. Een
belangrijkere mate van harmonisatie van deze vereisten faciliteert het
ontplooien van grensoverschrijdende activiteiten doordat transactiekosten
worden verminderd en marktinnovatie wordt bevorderd. 3.2. Subsidiariteit en
evenredigheid Een EU-optreden op dit terrein houdt een meerwaarde in omdat een
optreden door de lidstaten afzonderlijk niet resulteert in: i) het opheffen van
belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten van IBPV's; ii) een hoger
EU-breed minimumniveau van consumentenbescherming; iii) de schaalvoordelen, risicospreiding
en innovatie die grensoverschrijdende activiteiten met zich meebrengen; iv) het
vermijden van toezicht- en regelgevingsarbitrage tussen
financiëledienstensectoren; v) het vermijden van toezicht- en
regelgevingsarbitrage tussen lidstaten; en vi) de inaanmerkingneming van de
belangen van werknemers die over de grenzen heen actief zijn. Overeenkomstig het voorstel blijven de lidstaten de volledige
verantwoordelijkheid dragen voor de organisatie van hun pensioenstelsels. De
herziening doet geen afbreuk aan dit prerogatief. De herziening heeft evenmin
betrekking op kwesties die met nationale sociale en arbeidswetgeving, dan wel
met nationaal fiscaal of contractenrecht verband houden. Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, dat
is neergelegd in artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese
Unie (VEU). Met de gekozen beleidsopties wordt naar een evenwicht gestreefd
tussen het algemeen belang, de bescherming van deelnemers en
pensioengerechtigden, en de kosten voor instellingen, bijdragende ondernemingen
en toezichthouders. De opties zijn zorgvuldig bestudeerd, als minimumnormen
weergegeven en zodanig vormgegeven dat zij met verschillende bedrijfsmodellen
rekening houden. Daarom zal het voorstel algemeen genomen de bedrijfspensioenvoorziening
bevorderen. 3.3. Verwijzingen naar andere
richtlijnen Dit voorstel betreft een herschikking, waarbij wordt verwezen naar de
Richtlijnen 2003/41/EG, 2009/138/EG, 2010/78/EU[20], 2011/61/EU en
2013/14/EU[21].
Richtlijn 2003/41/EG wordt ingetrokken door deze richtlijn. 3.4. Nadere uitleg van het
voorstel, per hoofdstuk of per artikel Aangezien het hier een herschikking van Richtlijn 2003/41/EG betreft,
wordt in de onderstaande nadere uitleg van het voorstel uitsluitend ingegaan op
nieuwe bepalingen of bepalingen die moeten worden gewijzigd. Titel I – ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 6 bevat thans
nieuwe en/of duidelijker definities van "bijdragende
onderneming", "lidstaat van herkomst", "lidstaat van
ontvangst", "overdragende" en "ontvangende" instellingen,
"gereglementeerde markt", "multilaterale
handelsfaciliteit", "georganiseerde handelsfaciliteit",
"duurzame drager" en "sleutelfuncties". In artikel 9, in combinatie met artikel
10, zijn niet langer de
voorwaarden voor de uitvoering van de werkzaamheden afzonderlijk vermeld, maar
wordt aan de lidstaten de verantwoordelijkheid toevertrouwd ervoor te zorgen
dat elke instelling geregistreerd is of een vergunning heeft, en dat er naar
behoren vastgestelde regels voor de pensioenregeling bestaan. Artikel 12 wordt op drie
punten gewijzigd. Ten eerste wordt gesteld dat een instelling
grensoverschrijdende activiteiten ontplooit wanneer zij een pensioenregeling
uitvoert die onder de sociale en arbeidswetgeving van een andere lidstaat valt,
met inbegrip van situaties waarin de instelling en de bijdragende onderneming
in dezelfde lidstaat zijn gevestigd[22].
Ten tweede is in lid 4 bepaald dat als de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van herkomst het ontplooien van grensoverschrijdende activiteiten
verbiedt, zij dat bij een met redenen omkleed besluit moet doen. Bovendien is
het zo dat als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van ontvangst niet in kennis stelt, zij opgave moet
doen van de redenen van haar weigering. Ten derde mag de lidstaat van ontvangst
niet langer aanvullende informatievereisten opleggen aan instellingen die
grensoverschrijdende activiteiten ontplooien. Dat komt omdat het voorstel een
gestandaardiseerd pensioenuitkeringsoverzicht invoert (zie de artikelen 40 tot
en met 54). In artikel 13 zijn nieuwe regels vastgesteld voor grensoverschrijdende overdrachten
van pensioenregelingen, die van tevoren door de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van herkomst van de ontvangende instelling moeten worden goedgekeurd.
Tenzij in de nationale sociale en arbeidswetgeving op het gebied van de
organisatie van pensioenstelsels anders is bepaald, moeten de overdracht en de
daaraan verbonden voorwaarden van tevoren worden goedgekeurd door de betrokken
deelnemers en pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, hun
vertegenwoordigers. Artikel 13 bevat ook voorschriften voor de uitwisseling van informatie over de
toepasselijke sociale en arbeidswetgeving op grond waarvan de pensioenregeling
moet worden uitgevoerd. Indien de ontvangende uitstelling na de overdracht
grensoverschrijdende activiteiten ontplooit, dan is het bepaalde in artikel
12, leden 8 en 9, van toepassing. De
instelling voert de pensioenregeling uit in overeenstemming met de sociale en
arbeidswetgeving van de lidstaat van ontvangst[23],
waarbij het niveau van bescherming van de deelnemers en pensioengerechtigden
die met de overdracht te maken krijgen, onveranderd blijft. Titel II – KWANTITATIEVE VEREISTEN Artikel 20 betreffende
beleggingsvoorschriften is op twee punten gewijzigd. Ten eerste mag de lidstaat
van ontvangst niet langer aanvullende beleggingsvoorschriften opleggen aan
instellingen die grensoverschrijdende activiteiten ontplooien. Dit
vergemakkelijkt de organisatie van het beleggingsbeheer, met name voor
toegezegdebijdrageregelingen. De bescherming van deelnemers en
pensioengerechtigden wordt er niet door ondermijnd omdat daartegenover een
versterkte governance en strengere toezichtregels staan. Ten tweede is artikel 20,
lid 6, onder a), aangepast aan de in Verordening (EU) nr. …/… [MiFIR]
gehanteerde terminologie. Ten derde is de dubbelzinnige term
"risicokapitaalmarkten" (artikel 20, lid 6, onder c)) vervangen door bewoordingen die de
oorspronkelijke betekenis van deze bepaling beter weergeven, namelijk dat
lidstaten instellingen niet kunnen verbieden te beleggen in
langetermijninstrumenten die niet op gereglementeerde markten worden
verhandeld. Bovendien mogen de beleggingsvoorschriften geen beperkingen
bevatten ten aanzien van beleggingen in niet-beursgenoteerde activa waarmee
koolstofarme en klimaatbestendige infrastructuurprojecten worden gefinancierd. Er wordt geen verdere harmonisatie van de voorschriften betreffende de
financiële solvabiliteit van IBPV's voorgesteld. Titel III – VOORWAARDEN VOOR DE BEDRIJFSUITOEFENING Wat kleine IBPV's betreft, handhaaft het voorstel de mogelijkheid voor
de lidstaten om instellingen die regelingen uitvoeren waarbij in totaal minder
dan 100 deelnemers aangesloten zijn, vrij te stellen. Voor andere IBPV's garanderen
specifieke maatregelen, met betrekking tot bijvoorbeeld de sleutelfuncties en
de risicobeoordeling, dat de governancevereisten evenredig blijven. HOOFDSTUK 1 – Governancesysteem Met uitzondering van de artikelen
31 en 32 (oude artikelen 10 en 12) is deze titel volledig nieuw. Hij bevat nieuwe gedetailleerde
governancevereisten voor IBPV's. In artikel 21 is bepaald dat het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend
orgaan van de IBPV de eindverantwoordelijkheid draagt voor de naleving door de
IBPV van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die ter uitvoering van
deze richtlijn worden vastgesteld. De governanceregels voor IBPV's laten de rol
van de sociale partners in het bestuur ervan onverlet. Overeenkomstig artikel 22 moeten instellingen beschikken over een
doeltreffend governancesysteem dat voor een gezonde en prudente bedrijfsvoering
zorgt. Het systeem moet in verhouding staan tot de aard, omvang en complexiteit
van de werkzaamheden van de IBPV om te voorkomen dat de governancevereisten te
belastend zijn voor bijvoorbeeld kleine instellingen. Artikel 23 schrijft voor
dat IBPV's erop moeten toezien dat alle personen die de IBPV daadwerkelijk
besturen of sleutelfuncties vervullen, over de nodige beroepskwalificaties,
-kennis en -ervaring beschikken om een gezond en prudent bestuur van de IBPV
mogelijk te maken of om hun sleutelfuncties naar behoren te vervullen (deskundigheid), en dat zij een goede naam hebben en integer zijn (betrouwbaarheid). In artikel 24 is bepaald dat instellingen over een deugdelijk beloningsbeleid moeten
beschikken en dat dit beleid openbaar moet worden gemaakt. In het artikel wordt
ook voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te verlenen een gedelegeerde
handeling vast te stellen. In artikel 25 zijn de algemene beginselen betreffende sleutelfuncties opgenomen.
IBPV's mogen toestaan dat één persoon of organisatorische eenheid meer dan één
sleutelfunctie vervult, maar moeten te allen tijde de risicobeheerfunctie
toevertrouwen aan een andere persoon of organisatorische eenheid dan de persoon
of organisatorische eenheid die de interneauditfunctie vervult. Overeenkomstig Artikel 26 moeten IBPV's beschikken over een doeltreffend
risicobeheersysteem. Dat systeem is nodig om voortdurend alle risico's (met
inbegrip van die welke verband houden met uitbestede of vervolgens
onderuitbestede werkzaamheden en onderlinge verbanden) waaraan zij blootgesteld
zijn of kunnen worden, te detecteren, te bewaken, te beheren en te rapporteren.
Het risicobeheer moet in verhouding staan tot de schaal en de interne
organisatie en tot de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de
instelling. Artikel 27 voorziet in
een doeltreffende interneauditfunctie. In het kader van deze functie wordt
geëvalueerd of het internecontrolesysteem en andere onderdelen van het
governancesysteem, met inbegrip van uitbestede of vervolgens onderuitbestede
werkzaamheden, adequaat en doeltreffend zijn. De interneauditfunctie moet door
ten minste één onafhankelijke persoon van binnen of buiten de instelling worden
vervuld. Krachtens artikel 28 moet in een doelmatige actuariële functie worden voorzien, zowel voor
de coördinatie van en het toezicht op de berekening van de technische
voorzieningen als voor de beoordeling van de geschiktheid van de gehanteerde methodieken
en onderliggende modellen, ingeval deelnemers en pensioengerechtigden niet alle
risico's dragen. In artikel 29 is
bepaald dat instellingen periodiek een risicobeoordeling voor pensioenen moeten
opstellen en terstond na een significante wijziging in het risicoprofiel van de
instelling. De beoordeling moet de verenigbaarheid van een aantal elementen met
de nationale voorschriften aantonen. Zij moet onder meer betrekking hebben op
nieuwe of zich aandienende risico's die met klimaatverandering, het gebruik van
hulpbronnen en het milieu verband houden. De risicobeoordeling voor pensioenen
moet in verhouding staan tot de schaal en de interne organisatie en tot de
aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de instelling. In artikel 30 wordt voorgesteld
de Commissie de bevoegdheid te verlenen een gedelegeerde handeling met
betrekking tot de risicobeoordeling voor pensioenen vast te stellen. HOOFDSTUK 2
– Uitbesteding en beleggingsbeheer In artikel 33 zijn de voorschriften vastgesteld voor de uitbesteding
van werkzaamheden aan derden, met inbegrip van de onderuitbesteding van
werkzaamheden. HOOFDSTUK 3 – Bewaarder In de artikelen 35, 36
en 37 is bepaald dat IBPV's één
enkele bewaarder moeten aanstellen voor de bewaring van activa en de vervulling
van toezichttaken indien deelnemers en pensioengerechtigden het
beleggingsrisico volledig dragen. Titel IV – AAN TOEKOMSTIGE DEELNEMERS,
DEELNEMERS EN PENSIOENGERECHTIGDEN TE VERSTREKKEN INLICHTINGEN HOOFDSTUK I – Algemene bepalingen In dit hoofdstuk wordt, voortbouwend op het oude artikel 11, nader
beschreven welke inlichtingen aan deelnemers, toekomstige deelnemers en (na de
pensionering) pensioengerechtigden moeten worden verstrekt. In artikel 38 wordt het algemene beginsel betreffende de
informatieverstrekking beschreven. Artikel 39 schrijft voor
waarover deelnemers (en pensioengerechtigden) moeten worden ingelicht. Het
betreft onder meer de rechten en plichten van de partijen, de risico's en
beleggingsmogelijkheden en het feit of het al dan niet om standaard
beleggingsmogelijkheden gaat. De voorwaarden van de specifieke pensioenregeling
moeten door de betrokken instelling op een website worden gepubliceerd. Krachtens artikel 40 zijn
IBPV's ertoe verplicht om de twaalf maanden iedere individuele persoon een zo
duidelijk mogelijk pensioenuitkeringsoverzicht te verstrekken; dat overzicht
kan ook als uitgangspunt dienen voor de input van informatie in een eventuele
pensioentraceerdienst zoals beschreven in het witboek over pensioenen[24]. Ingeval de lidstaten
reeds voorschrijven dat uitvoerige informatie over een of meerdere
pensioenpijlers aan particulieren moet worden verstrekt, handhaven zij de
flexibiliteit die IBPV's bij de opzet van hun systemen voor de verstrekking van
informatie over pensioenen genieten, mits deze aan de vereisten van dit
voorstel voldoen. HOOFDSTUK 2 – Pensioenuitkeringsoverzicht In de artikelen 40 tot en met 44 zijn de algemene voorschriften voor het
pensioenuitkeringsoverzicht vastgelegd. Dit overzicht is bedoeld voor werkzame
deelnemers aan de pensioenregeling. Het idee van het
pensioenuitkeringsoverzicht is afkomstig uit het EIOPA-advies aan de Europese
Commissie over de herziening van de IBPV-richtlijn en is gebaseerd op nationale
optimale werkwijzen in diverse lidstaten en op internationale werkzaamheden van
de OESO[25].
Het pensioenuitkeringsoverzicht verzekert de vergelijkbaarheid met de
informatie die entiteiten in andere financiële sectoren wettelijk verplicht
zijn te verstrekken (zoals het essentiële-informatiedocument dat beleggingsfondsen
van het open-end type (icbe's) moeten verschaffen), terwijl tegelijkertijd met
de specifieke kenmerken van de sector van de bedrijfspensioenen rekening wordt
gehouden. Bovendien biedt het pensioenuitkeringsoverzicht de lidstaten
voldoende manoeuvreerruimte om meer specifieke vereisten en geïntegreerde
systemen in te voeren die een vergelijking tussen de verschillende pijlers van
het pensioenstelsel mogelijk maken. De standaardisering van het pensioenuitkeringsoverzicht moet het
mogelijk maken de periodieke opstelling ervan te automatiseren en eventueel uit
te besteden, waardoor de kosten laag kunnen worden gehouden, vooral voor
kleinere instellingen. In de artikelen 46 tot en met 53, die samen met artikel 45 moeten worden gelezen,
zijn de onderdelen van het pensioenuitkeringsoverzicht vastgelegd. De
bovenbedoelde onderdelen zijn: ·
persoonsgegevens van de deelnemer; ·
identificatie van de instelling; ·
garanties; ·
saldo, bijdragen en kosten; ·
pensioenprojecties; ·
beleggingsprofiel; ·
in het verleden behaalde resultaten; en ·
aanvullende informatie. In artikel 54 wordt
voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te verlenen een gedelegeerde handeling
met betrekking tot het pensioenuitkeringsoverzicht vast te
stellen. HOOFDSTUK 3
– Andere te verstrekken inlichtingen en documenten Dit hoofdstuk heeft betrekking op de informatie die IBPV's aan
deelnemers en pensioengerechtigden moeten verstrekken in de verschillende
pensioenstadia, namelijk vlak voor de inschrijving, vlak voor de pensionering
of tijdens de uitbetalingsfase. Artikel 55 bevat specifieke voorschriften met
betrekking tot de inlichtingen die een IBPV aan toekomstige deelnemers moeten
verstrekken voordat zij zich bij de pensioenregeling van de IBPV aansluiten. In artikel 56 is
vastgelegd welke inlichtingen vóór de pensionering aan deelnemers moeten worden
verstrekt. Deze inlichtingen moeten, naast het pensioenuitkeringsoverzicht, ten
minste twee jaar voor de pensionering worden verstrekt, ongeacht of dat van
tevoren is vastgesteld of niet. In artikel 57 is aangegeven
welke inlichtingen tijdens de uitbetalingsfase aan de pensioengerechtigden
moeten worden verstrekt. Deze informatie aan pensioengerechtigden komt in de
plaats van het pensioenuitkeringsoverzicht. In artikel 58 is
vastgelegd welke inlichtingen op verzoek aan deelnemers en pensioengerechtigden
moeten worden verstrekt. Titel V – PRUDENTIEEL TOEZICHT HOOFDSTUK 1 –
Algemene regels betreffende het prudentiële toezicht Overeenkomstig artikel 59 is het hoofddoel van het prudentiële toezicht de bescherming van
deelnemers en pensioengerechtigden. In artikel 60 is
aangegeven welke terreinen het prudentiële toezicht in het kader van deze
richtlijn geacht wordt te bestrijken. Dit artikel neemt de rechtsonzekerheid
voor de IBPV's weg die uit de verschillen in reikwijdte van het prudentiële
toezicht in de diverse lidstaten voortvloeide. In artikel 61 worden
de algemene beginselen van het prudentiële toezicht uiteengezet. Zo is bepaald
dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst als enige
verantwoordelijk is voor het prudentiële toezicht op alle IBPV's die binnen
haar rechtsgebied een vergunning hebben gekregen of zijn geregistreerd. In dit
artikel is voorts het beginsel neergelegd dat het toezicht op IBPV's niet
alleen op een prospectieve en risicogebaseerde benadering moet berusten, maar
ook tijdig en op proportionele wijze moet worden uitgeoefend. Artikel 63 voert het prudentiële
toezichtsproces in, waarmee wordt beoogd de IBPV's te
identificeren met financiële, organisatorische of andere
kenmerken die tot een hoger risicoprofiel aanleiding kunnen geven. Artikel 64 waarborgt dat alle nieuwe vereisten
die krachtens dit voorstel worden ingevoerd, tot uiting
komen in de aan de bevoegde autoriteiten verleende bevoegdheid met betrekking
tot de informatieverstrekking. In Artikel 65 is
bepaald dat bevoegde autoriteiten hun taken op een transparante en
verantwoordelijke wijze moeten verrichten. HOOFDSTUK 2 –
Beroepsgeheim en uitwisseling van informatie De artikelen 66 tot en met 71 hebben betrekking op de regelingen en
voorwaarden voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten
en de autoriteiten en instanties die bijdragen tot de versterking van de
stabiliteit van het financiële stelsel. Titel VI – SLOTBEPALINGEN In de artikelen 73 tot en met 81 zijn de samenwerkings- en rapportageverplichtingen, alsook de
voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens vastgelegd. Deze artikelen
hebben voorts onder meer betrekking op de evaluatie en herziening van de
richtlijn, een wijziging in Richtlijn 2009/138/EG (Solvabiliteit II), de
omzettingstermijn van de richtlijn, intrekkingen en adressaten. 4. Gevolgen voor de begroting De specifieke gevolgen voor de begroting worden
behandeld in het financieel memorandum en houden verband met aan de EIOPA toebedeelde
taken. ê 2003/41/EG 2014/0091 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende de werkzaamheden van en het
toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (herschikking) (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES
PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet opGezien het
Verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschapbetreffende de werking van de Europese Unie,
en met name op artikel 5347, lid 2,
artikel 6255 en
artikel 114, lid 195, lid 1, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ò nieuw Na toezending van
het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, ê 2003/41/EG Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité, ò nieuw Na raadpleging van
de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, ê 2003/41/EG Handelend
volgensVolgens de gewone wetgevingsprocedurevan artikel 251 van het Verdrag(3), Overwegende hetgeen volgt: ò nieuw (1) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees
Parlement en de Raad[26] is herhaaldelijk en
ingrijpend gewijzigd[27]. Aangezien nieuwe
wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking
van deze richtlijn te worden overgegaan. ê 2003/41/EG
overweging 1 Een echte interne markt voor financiële diensten is voor de economische
groei en de schepping van werkgelegenheid in de Europese Unie van wezenlijk
belang. ê 2003/41/EG
overweging 2 (aangepast) ð nieuw (2) Er zijn reeds belangrijke resultaten geboekt met
betrekking tot de totstandbrenging van Detdeze
interne markt, ð moet ï waardoor financiële instellingen ð in staat stellen ï in andere lidstaten kunnen Ö te Õ opereren en ð deelnemers aan en pensioengerechtigden
van regelingen voor bedrijfspensioenvoorziening ï de consumenten van financiële diensten een hoog beschermingsniveau Ö bieden Õ wordt geboden. ê 2003/41/EG
overweging 3 (aangepast) De mededeling van de
Commissie, getiteld "Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële
markten: een actieplan" somt een reeks maatregelen op die nodig zijn om de
interne markt voor financiële diensten te vervolmaken, en de Europese Raad
heeft er tijdens zijn bijeenkomst te Lissabon op 23 en 24 maart 2000 toe
opgeroepen dit actieplan vóór 2005 uit te voeren. ê 2003/41/EG
overweging 4 (aangepast) Het actieplan voor
financiële diensten beschouwt de opstelling van een richtlijn inzake het
bedrijfseconomisch toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening
als een dringende prioriteit, omdat dit grote financiële instellingen zijn die
ten aanzien van de integratie, de efficiëntie en de liquiditeit van de
financiële markten een centrale rol spelen, maar niet onderworpen zijn aan een
samenhangende communautaire wetgeving die hen in staat stelt de voordelen van
de interne markt ten volle te benutten. ò nieuw (3) Met
Richtlijn 2003/41/EG is een eerste wetgevende stap gezet op de weg naar een
interne markt voor op Europese schaal georganiseerde
bedrijfspensioenvoorziening. Een echte interne markt voor
bedrijfspensioenvoorziening blijft van wezenlijk belang voor de economische
groei en de schepping van werkgelegenheid in de Europese Unie en voor het
aanpakken van de uitdaging van een vergrijzende Europese samenleving. De
richtlijn, die van 2003 dateert, behoefde niet ingrijpend te worden gewijzigd
om er ook een modern risicogebaseerd governancesysteem voor instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening in op te nemen. ê 2003/41/EG
overweging 5 (aangepast) ð nieuw (4) ð Actie is geboden om aanvullende
particuliere pensioenspaarregelingen, zoals bedrijfspensioenen, verder uit te
bouwen. Dat is belangrijk omdat socialezekerheidsstelsels onder toenemende druk
komen te staan, wat inhoudt dat burgers in de toekomst steeds meer op
bedrijfspensioenen zullen gaan vertrouwen om als aanvulling te fungeren. ï Aangezien de
socialezekerheidsstelsels steeds meer onder druk komen te staan, zullen de
bedrijfspensioenvoorzieningen in de toekomst steeds meer als aanvulling moeten
dienen. Bedrijfspensioenvoorzieningen dienen derhalve verder te
worden ontwikkeld, zonder evenwel te tornen aan het belang van
socialezekerheidspensioenregelingen als een veilige, duurzame en doeltreffende
sociale bescherming, die op hogere leeftijd een acceptabele levensstandaard
dient te waarborgen en derhalve centraal dient te staan bij de doelstelling van
de versterking van het Europese sociale model. (5) Deze
richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn
erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in het
bijzonder het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van
ondernemerschap en het recht op een hoog niveau van consumentenbescherming, met
name door het waarborgen van een transparantere pensioenvoorziening, een
geïnformeerde persoonlijke financiële en pensioenplanning en het faciliteren
van grensoverschrijdende activiteiten van instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening en ondernemingen. Deze richtlijn moet worden
toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen. (6) Ondanks
de inwerkingtreding van Richtlijn 2003/41/EG blijven er belangrijke prudentiële
belemmeringen bestaan die het duurder maken voor instellingen om over de
grenzen heen pensioenregelingen uit te voeren. Bovendien moet het huidige minimumniveau
van bescherming van deelnemers en pensioengerechtigden worden opgetrokken. Dit
is des te belangrijker omdat het aantal Europeanen dat vertrouwt op regelingen
die het hogeleeftijdsrisico en het marktrisico doorschuiven van de instelling
of onderneming die de bedrijfspensioenregeling aanbiedt ("bijdragende
onderneming") naar de betrokken persoon, sterk is gestegen. Bovendien moet
het huidige minimumniveau van informatieverstrekking aan deelnemers en
pensioengerechtigden worden verhoogd. Al deze ontwikkelingen rechtvaardigen een
wijziging van de richtlijn. ê 2003/41/EG
overweging 7 (7) De in de richtlijn verankerde
prudentiële regels zijn bedoeld om de toekomstige gepensioneerden door middel
van strenge toezichtsnormen een hoge mate van zekerheid te bieden en
tegelijkertijd een efficiënte uitvoering van de regelingen voor
bedrijfspensioenvoorziening mogelijk te maken. ê 2003/41/EG
overweging 8 (8) Instellingen die volledig
zijn gescheiden van bijdragende ondernemingen en die op basis van
kapitaaldekking opereren met als enig doel het verstrekken van
pensioenuitkeringen, dienen vrijelijk diensten en beleggingen te kunnen
verrichten met als enige voorwaarde dat aan gecoördineerde prudentiële
vereisten wordt voldaan, ongeacht of deze instellingen als rechtspersonen
worden beschouwd. ê 2003/41/EG
overweging 9 (9) Overeenkomstig het
subsidiariteitsbeginsel dienen de lidstaten volledig verantwoordelijk te
blijven voor de organisatie van hun pensioenstelsels en voor de besluitvorming
inzake de rol van elke der drie pensioenpijlers in de individuele lidstaten. In
de context van de tweede pensioenpijler moeten zij ook volledig
verantwoordelijk blijven voor de rol en de functies van de verschillende
instellingen die bedrijfspensioenen uitkeren, zoals pensioenfondsen voor een
bedrijfstak, ondernemingspensioenfondsen en levensverzekeringsondernemingen.
Dit recht wordt door deze richtlijn niet ter discussie gesteld. ê 2003/41/EG
overweging 10 (10) De nationale voorschriften
betreffende de deelname van zelfstandigen aan instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening lopen uiteen. In sommige lidstaten mogen
instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening opereren op grond van
overeenkomsten met een branche of met bedrijfsorganisaties waarvan de
aangeslotenen als zelfstandigen werkzaam zijn, dan wel op grond van
rechtstreeks met zelfstandigen en werknemers gesloten overeenkomsten. In
sommige lidstaten kan een zelfstandige zich ook aansluiten bij een instelling wanneer
de zelfstandige handelt als werkgever of zijn
professionele diensten ten behoeve van een onderneming verricht. In sommige
lidstaten mogen zelfstandigen niet aan een instelling voor
bedrijfspensioenvoorziening deelnemen tenzij bepaalde voorwaarden, waaronder
die welke voortvloeien uit de sociale en de arbeidswetgeving, vervuld zijn. ê 2003/41/EG
overweging 11 (11) Instellingen die
socialezekerheidsregelingen beheren en die reeds op GemeenschapsUnieniveau
worden gecoördineerd, dienen van het toepassingsgebied van deze richtlijn te
worden uitgesloten. Wel moet rekening worden gehouden met het speciale geval
van instellingen die in één lidstaat zowel socialezekerheidsregelingen als
bedrijfspensioenregelingen beheren. ê 2003/41/EG
overweging 12 (12) Financiële instellingen waarop
reeds communautaireUnieregelgeving van toepassing is, dienen in de regel van het toepassingsgebied van
deze richtlijn te worden uitgesloten. Daar deze instellingen in sommige
gevallen echter ook bedrijfspensioendiensten aanbieden, moet ervoor worden
gezorgd dat deze richtlijn niet tot mededingingsverstoringen leidt. Deze
verstoringen kunnen worden vermeden door de prudentiële vereisten van deze
richtlijn ook op de bedrijfspensioenactiviteiten van levensverzekeringsondernemingen
toe te passen. De Commissie moet zorgvuldig toezien op de situatie op de
bedrijfspensioenmarkt en nagaan of het mogelijk is de facultatieve toepassing
van deze richtlijn uit te breiden tot andere financiële instellingen waarop regelgeving
van toepassing is. ê 2003/41/EG
overweging 13 (13) Bij het streven naar het
verschaffen van financiële zekerheid na pensionering dient ervoor gezorgd te
worden dat de uitkeringen van instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening in
de regel in uitbetaling van een levenslang pensioen voorzien. Tevens dient een
qua tijdsduur beperkte uitkering of de uitkering van een bedrag ineens mogelijk
te zijn. ê 2003/41/EG
overweging 14 (14) Het is van belang ervoor te
zorgen dat ouderen en gehandicapten niet het gevaar lopen in armoede te geraken
en dat zij van een behoorlijke levensstandaard kunnen genieten. Een passende
dekking van biometrische risico's in bedrijfspensioenregelingen is een
belangrijk aspect van de bestrijding van armoede en onzekerheid bij ouderen.
Bij de opzet van een pensioenregeling moeten werknemers en werkgevers of hun
respectieve vertegenwoordigers overwegen of het mogelijk is in de
pensioenregeling voorzieningen op te nemen ter dekking van het hoge leeftijdsrisico
en arbeidsongeschiktheid, alsmede uitkeringen aan nabestaanden die van de
verzekeringnemer afhankelijk zijn. ê 2003/41/EG
overweging 15 (15) De lidstaten toestaan om
instellingen die regelingen met minder dan 100 deelnemers uitvoeren van de
werkingssfeer van de nationale uitvoeringsbepalingen uit te sluiten, kan het
toezicht in bepaalde lidstaten vergemakkelijken zonder de deugdelijke werking
van de interne markt op dit gebied te ondermijnen. Een en ander mag echter geen
afbreuk doen aan het recht van die instellingen om voor het beheer van hun
beleggingsportefeuille en de bewaring van hun activa, in een andere lidstaat
gevestigde en naar behoren erkende beleggingsbeheerders en ‑bewaarders te
benoemen. ê 2003/41/EG
overweging 16 (16) Instellingen zoals de
"Unterstützungskassen" in Duitsland, waarvan de deelnemers geen
wettelijke rechten op uitkeringen van een bepaald bedrag hebben en waarbij de
belangen van de deelnemers door een verplichte wettelijke verzekering tegen
insolventie worden beschermd, dienen van het toepassingsgebied van deze
richtlijn te worden uitgezonderd. ê 2003/41/EG
overweging 17 (17) Ter bescherming van deelnemers
en pensioengerechtigden is vereist dat instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening
hun activiteiten beperken tot de activiteiten, en de daarmee verband houdende
werkzaamheden, die in deze richtlijn worden genoemd. ê 2003/41/EG
overweging 18 (18) In geval van faillissement van
een bijdragende onderneming loopt de deelnemer het gevaar zowel zijn werk als
zijn verworven pensioenrechten te verliezen. Derhalve is een duidelijke
scheiding tussen de bijdragende onderneming en de instelling noodzakelijk en
dienen minimale prudentiële normen te worden vastgesteld om de deelnemers te
beschermen. ê 2003/41/EG
overweging 19 (19) De werking van en het toezicht
op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening lopen in de lidstaten
aanzienlijk uiteen. In sommige lidstaten kan niet alleen op de instelling zelf
toezicht worden uitgeoefend, maar ook op de lichamen of ondernemingen die
gemachtigd zijn deze instellingen te beheren. De lidstaten moeten met een
dergelijke specifieke omstandigheid rekening kunnen houden zolang daadwerkelijk
aan alle in deze richtlijn opgenomen vereisten wordt voldaan. Daarnaast moeten
de lidstaten verzekeringslichamen en andere financiële lichamen kunnen toestaan
om instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening te beheren. ê 2003/41/EG
overweging 20 (20) Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening
verrichten financiële diensten en dragen een grote verantwoordelijkheid voor de
verschaffing van bedrijfspensioenuitkeringen en moeten uit dien hoofde aan een
aantal minimale prudentiële normen voldoen met betrekking tot hun werkzaamheden
en de voorwaarden voor de uitvoering daarvan. ê 2003/41/EG
overweging 21 (21) Gezien het enorme aantal
instellingen in bepaalde lidstaten moet een pragmatische oplossing worden
gevonden in verband met de voorafgaande vergunningverlening aan de
instellingen. Wanneer een instelling in een andere lidstaat een
pensioenregeling wenst uit te voeren, moet echter een voorafgaande vergunning,
verleend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, worden
verlangd. ê 2003/41/EG
overweging 36 (aangepast) ð nieuw (22) Onverminderd de nationale
sociale en arbeidswetgeving op het gebied van de organisatie van de nationale pensioenstelsels, daaronder begrepen verplichte deelneming en het
resultaat van collectieve arbeidsovereenkomsten, dienen instellingen de
mogelijkheid te hebben ð na het verkrijgen van een vergunning
van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de instelling ï hun diensten in andere lidstaten te verrichten. Het dient hun te zijn
toegestaan in ð gelijk welke ï andere lidstatenlidstaat
gevestigde ondernemingen als bijdragende onderneming te aanvaarden en
pensioenregelingen met deelnemers in meer dan één lidstaat uit te voeren. Dit
zou deze instellingen aanzienlijke schaalvoordelen kunnen opleveren, het
concurrentievermogen van deze bedrijfstak in de GemeenschapUnie kunnen
verbeteren en de arbeidsmobiliteit kunnen vergroten. Hiervoor is een wederzijdse erkenning van
prudentiële normen nodig. Op een deugdelijke handhaving van deze prudentiële
normen moet toezicht worden gehouden door de bevoegde autoriteiten van de
lidstaat van herkomst, tenzij anders is bepaald. ê 2003/41/EG
overweging 37 ð nieuw (23) Het recht van een instelling
in een bepaalde lidstaat om een bedrijfspensioenregeling overeengekomen in een
andere lidstaat uit te voeren, moet worden uitgeoefend met volledige
inachtneming van de bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving die in de lidstaat
van ontvangst van kracht zijn, voor zover deze voor bedrijfspensioenen relevant
zijn, bijvoorbeeld de definitie en de betaling van pensioenuitkeringen en de
voorwaarden voor de overdraagbaarheid van pensioenrechten. ð Het toepassingsgebied van de
prudentiële regels moet worden verduidelijkt om de rechtszekerheid van de
grensoverschrijdende activiteiten van de instellingen te garanderen. ï ò nieuw (24) Instellingen
moeten pensioenregelingen binnen de Unie over de grenzen heen aan andere
instellingen kunnen overdragen om de organisatie van de
bedrijfspensioenvoorziening op Uniebrede schaal te vergemakkelijken, waarbij
als enige beperking geldt dat aan de instelling waaraan de pensioenregeling
wordt overgedragen (de "ontvangende instelling"), vergunning moet
zijn verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de
betrokken instelling. Tenzij in de nationale sociale en arbeidswetgeving op het
gebied van pensioenstelsels anders is bepaald, moeten de overdracht en de
daaraan verbonden voorwaarden van tevoren worden goedgekeurd door de betrokken
deelnemers en pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, hun
vertegenwoordigers. ê 2003/41/EG
overweging 26 (25) Een prudente berekening van de
technische voorzieningen is van wezenlijk belang om ervoor te zorgen dat aan de
uitkeringsverplichtingen kan worden voldaan. De technische voorzieningen moeten
derhalve worden berekend op basis van erkende actuariële methoden en door
gekwalificeerde personen worden gewaarmerkt. De maximale rentevoeten moeten
prudent worden gekozen overeenkomstig relevante nationale voorschriften. Het
minimumbedrag van de technische voorzieningen moet toereikend zijn om de
uitbetaling van de reeds verschuldigde uitkeringen aan pensioengerechtigden te
kunnen voortzetten en de verplichtingen weergeven die uit de opgebouwde
pensioenrechten van de deelnemers voortvloeien. ê 2003/41/EG
overweging 27 (26) De door de instellingen
gedekte risico's lopen van lidstaat tot lidstaat sterk uiteen. De lidstaten van
herkomst dienen derhalve de mogelijkheid te hebben de berekening van de
technische voorzieningen te onderwerpen aan aanvullende en uitvoeriger regels
dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. ê 2003/41/EG
overweging 28 (27) Toereikende en passende activa
ter dekking van de technische voorzieningen beschermen de belangen van de
deelnemers aan en pensioengerechtigden van de pensioenregeling wanneer de
bijdragende onderneming insolvent wordt. Met name in gevallen van
grensoverschrijdende activiteiten vereist de wederzijdse erkenning van de
toezichtbeginselen die in de lidstaten van toepassing zijn, dat de technische
voorzieningen te allen tijde volledig door kapitaal zijn gedekt. ê 2003/41/EG
overweging 29 (28) Wanneer de instelling geen
grensoverschrijdende activiteiten verricht, kunnen lidstaten een ontoereikende
dekking toestaan, mits een deugdelijk plan wordt opgesteld om tot volledige
kapitaaldekking te komen, onverminderd de vereisten van Richtlijn 80/987/EEG
van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van
de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van werknemers bij
insolventie van de werkgever[28]. ê 2003/41/EG
overweging 30 (29) Dikwijls kan het de
bijdragende onderneming en niet de instelling zelf zijn die hetzij het
biometrische risico dekt, hetzij een bepaald uitkeringsniveau of bepaalde
beleggingsresultaten waarborgt. Soms verschaft de instelling deze dekking of
garanties echter zelf en blijven de verplichtingen van de bijdragende
onderneming over het algemeen beperkt tot de betaling van de noodzakelijke
bijdragen. Onder deze omstandigheden zijn de aangeboden producten vergelijkbaar
met die van levensverzekeringsondernemingen en moeten de desbetreffende
instellingen ten minste hetzelfde aanvullende eigen vermogen aanhouden als
levensverzekeringsondernemingen. ê 2003/41/EG
overweging 31 (30) Instellingen zijn beleggers op
zeer lange termijn. De door deze instellingen aangehouden activa mogen in de
regel niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan ter verstrekking van
pensioenuitkeringen. Bovendien moeten de instellingen, om de rechten van
deelnemers en pensioengerechtigden afdoende te beschermen, kunnen kiezen voor
een allocatie van activa die nauwkeurig strookt met de aard en de looptijd van
hun verplichtingen. Deze overwegingen maken een efficiënte controle en
benadering van de beleggingsregels noodzakelijk, die de instellingen voldoende
flexibiliteit biedt om het veiligste en doelmatigste beleggingsbeleid te kiezen
en hen verplicht prudent te handelen. Toepassing van de "prudent
person"-regel vereist derhalve een beleggingsbeleid dat is toegespitst op
de deelnemersstructuur van de afzonderlijke instelling voor
bedrijfspensioenvoorziening. ê 2003/41/EG
overweging 6 (aangepast) (31) Deze richtlijn vormt aldus een eerste stap op de weg naar een op
Europese schaal georganiseerde interne markt voor bedrijfspensioenvoorziening.Door de "prudent person"-regel tot onderliggend beginsel te
maken voor vermogensbelegging en door het voor instellingen mogelijk te maken
om grensoverschrijdende activiteiten te verrichten, wordt de overheveling van
spaargelden naar de sector bedrijfspensioenvoorziening gestimuleerd, waardoor
wordt bijgedragen aan de economische en sociale vooruitgang. ê 2003/41/EG
overweging 32 (32) De toezichtmethoden en
-praktijken lopen van lidstaat tot lidstaat uiteen. Daarom moet de lidstaten
een zekere vrijheid worden gelaten om te bepalen welke beleggingsvoorschriften
zij aan de op hun grondgebied gevestigde instellingen wensen op te leggen. Deze
voorschriften mogen het vrije kapitaalverkeer evenwel niet belemmeren, tenzij
dit om prudentiële redenen gerechtvaardigd is. ê 2003/41/EG
overweging 33 (aangepast) ð nieuw (33) Als beleggers met een zeer
lange beleggingshorizon en lage liquiditeitsrisico's, bevinden instellingen
voor bedrijfspensioenvoorziening zich in een geschikte positie om binnen prudente
grenzen in niet-liquide activa, zoals aandelen, alsmede in ð instrumenten die een economisch
langetermijnprofiel hebben en niet op gereglementeerde markten, multilaterale
handelsfaciliteiten of georganiseerde handelsfaciliteiten worden
verhandeld, ï risicokapitaalmarkten te beleggen. Zij kunnen ook van de voordelen van internationale
diversificatie profiteren. Beleggingen in aandelen, risicokapitaalmarkten en Ö in Õ andere valuta's dan
die waarin de verplichtingen zijn uitgedrukt, ð en in instrumenten die een economisch
langetermijnprofiel hebben en niet op gereglementeerde markten, multilaterale
handelsfaciliteiten of georganiseerde handelsfaciliteiten worden
verhandeld, ï mogen derhalve, tenzij om
prudentiële redenen, niet worden beperkt. ò nieuw (34) Instrumenten
met een economisch langetermijnprofiel is een ruim begrip. Het betreft effecten
die niet overdraagbaar zijn en die dus niet van de door secundaire markten
geboden liquiditeit kunnen profiteren. Zij vereisen vaak dat men zich gedurende
een bepaalde termijn vastlegt, waardoor de verhandelbaarheid ervan beperkt is.
Deze instrumenten moeten worden geacht participaties, schuldinstrumenten van
niet-beursgenoteerde ondernemingen en aan dergelijke ondernemingen verstrekte
leningen te omvatten. Niet-beursgenoteerde ondernemingen zijn onder meer
infrastructuurprojecten, niet-beursgenoteerde vennootschappen die groei
nastreven en vastgoed of andere activa welke geschikt kunnen zijn voor
langetermijnbeleggingsdoeleinden. Koolstofarme en klimaatbestendige
infrastructuurprojecten zijn veelal niet-beursgenoteerd en zijn wat
projectfinanciering betreft vaak op langetermijnkredieten aangewezen. ê 2003/41/EG
overweging 34 (aangepast) Indien de instelling
evenwel grensoverschrijdende activiteiten verricht, kan zij door de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat van ontvangst worden verzocht om grenzen in acht
te nemen voor belegging in aandelen en soortgelijke activa die niet tot de
handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, alsmede in aandelen en
andere instrumenten die door dezelfde onderneming worden uitgegeven of in
activa in niet-congruente valuta's, mits die voorschriften ook gelden voor in
de lidstaat van ontvangst gevestigde instellingen. ê 2003/41/EG
overweging 35 (aangepast) Beperkingen ten aanzien
van de vrije keuze door instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening van
erkende vermogensbeheerders en -bewaarders belemmeren de mededinging in de
interne markt en moeten derhalve worden opgeheven. ò nieuw (35) Het
moet instellingen worden toegestaan conform de voorschriften van hun lidstaat
van herkomst in andere lidstaten te beleggen om de aan grensoverschrijdende
activiteiten verbonden kosten te drukken. Het dient de lidstaten van ontvangst
bijgevolg verboden te zijn extra beleggingsvereisten op te leggen aan in andere
lidstaten gevestigde instellingen. (36) Sommige
risico's kunnen niet worden gereduceerd met behulp van kwantitatieve vereisten
die in de technische voorzieningen en financieringsvereisten tot uiting komen,
maar kunnen alleen met behulp van governancevereisten naar behoren worden
aangepakt. Voor een adequaat risicobeheer is een doeltreffend governancesysteem
derhalve van essentieel belang. Dergelijke systemen dienen in verhouding te
staan tot de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden. (37) Een
beloningsbeleid dat aanspoort tot het nemen van buitensporige risico's kan een
degelijk en doeltreffend risicobeheer van instellingen ondermijnen. De
beginselen en openbaarmakingsvereisten in verband met het beloningsbeleid die
in de Unie voor andere soorten financiële instellingen gelden, moeten ook op de
instellingen toepasselijk worden gemaakt, waarbij evenwel rekening moet worden
gehouden met de bijzondere governancestructuur van de instellingen in
vergelijking met andere soorten financiële instellingen, alsook met de schaal,
aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de instellingen. (38) Een
sleutelfunctie is een interne capaciteit om bepaalde governancetaken uit te
voeren. Instellingen moeten over voldoende capaciteit beschikken voor een
risicobeheerfunctie, een interneauditfunctie en, in voorkomend geval, een
actuariële functie. De identificatie van een bepaalde sleutelfunctie belet de
instelling niet om deze in de praktijk naar eigen inzicht te organiseren,
tenzij in deze richtlijn anders is bepaald. Dit mag evenwel niet tot al te
belastende vereisten leiden, want er dient rekening te worden gehouden met de
aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de instelling. (39) Alle
personen die sleutelfuncties vervullen, moeten deskundig en betrouwbaar zijn.
Alleen degenen die (eind)verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van
sleutelfuncties, zijn echter tot verplichte kennisgeving aan de bevoegde
autoriteit gehouden. (40) Verder
moet het in kleinere en minder complexe ondernemingen mogelijk zijn dat één
persoon of één organisatorische eenheid meer dan één sleutelfunctie vervult,
behalve wat de interneauditfunctie betreft. De persoon of eenheid die een
sleutelfunctie vervult, moet echter verschillen van de persoon of eenheid die
in de bijdragende onderneming een soortgelijke sleutelfunctie vervult, al dient
de bevoegde autoriteit gemachtigd te zijn een ontheffing te verlenen, rekening
houdend met de schaal, aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de
instelling. (41) Het
is van essentieel belang dat instellingen hun risicobeheer zodanig verbeteren
dat mogelijke kwetsbare punten wat de houdbaarheid van de pensioenregeling
betreft, naar behoren kunnen worden onderkend en met de bevoegde autoriteiten
kunnen worden besproken. In het kader van hun risicobeheerssysteem dienen de
instellingen een risicobeoordeling voor hun met pensioenen verband houdende
activiteiten op te stellen. Deze risicobeoordeling moet ook beschikbaar worden
gesteld voor de bevoegde autoriteiten. In die beoordeling dienen de
instellingen onder meer een kwalitatieve beschrijving te geven van de essentiële
elementen die hun financieringspositie overeenkomstig de nationale wetgeving
bepalen, de doeltreffendheid van hun risicobeheersysteem en hun vermogen om aan
de vereisten inzake de technische voorzieningen te voldoen. In deze
risicobeoordeling moeten ook nieuwe of zich aandienende risico's zijn
opgenomen, zoals risico's die met klimaatverandering, het gebruik van
hulpbronnen of het milieu verband houden. ê 2003/41/EG
overweging 22 (42) Elke lidstaat eist dat een op zijnhun grondgebied gevestigde instelling een
jaarrekening en een jaarverslag opstelt rekening houdend met elke door de
instelling uitgevoerde pensioenregeling en, indien van toepassing, een
jaarverslag en een jaarrekening voor elke pensioenregeling. De jaarrekening en
het jaarverslag, waarin, rekening houdend met elke door de instelling
uitgevoerde pensioenregeling, een getrouw beeld van de activa, passiva en
financiële positie van de instelling wordt gegeven en die naar behoren door een
bevoegde persoon zijn goedgekeurd, vormen een essentiële bron van informatie
voor de deelnemers aan en de pensioengerechtigden van een pensioenregeling,
alsmede voor de bevoegde autoriteiten. Zij stellen met name de bevoegde
autoriteiten in staat de financiële draagkracht van een instelling te controleren
en te beoordelen of de instelling aan al haar contractuele verplichtingen kan
voldoen. ê 2003/41/EG
overweging 24 (43) Het beleggingsbeleid van een
instelling is voor zowel de veiligheid als de betaalbaarheid van de
bedrijfspensioenen doorslaggevend. De instellingen dienen derhalve een
"verklaring inzake de beleggingsbeginselen" op te stellen, die zij
ten minste eens in de drie jaar herzien. Deze verklaring dient aan de bevoegde
autoriteiten en desgevraagd ook aan de deelnemers aan en de
pensioengerechtigden van de pensioenregeling ter beschikking te worden gesteld. ò nieuw (44) Het
moet instellingen zijn toegestaan hun beheer geheel of gedeeltelijk toe te
vertrouwen aan andere entiteiten die namens hen handelen. Bij de uitbesteding
van sleutelfuncties of enigerlei andere werkzaamheden moeten de instellingen
echter volledig verantwoordelijk blijven voor de nakoming van al hun
verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. (45) De
bewarings- en toezichttaken met betrekking tot de activa van instellingen
moeten worden versterkt door de rol en taken van de bewaarder te
verduidelijken. Alleen instellingen die regelingen uitvoeren waarbij deelnemers
en pensioengerechtigden alle risico's dragen, moeten verplicht zijn een bewaarder
aan te stellen. ê 2003/41/EG
overweging 23 (aangepast) Deugdelijke informatie
aan de deelnemers aan en de pensioengerechtigden van een pensioenregeling is
van wezenlijk belang. Dit geldt met name voor verzoeken om inlichtingen over de
financiële draagkracht van de instelling, de contractuele bepalingen, de
uitkeringen en de feitelijke financiering van opgebouwde pensioenrechten, het
beleggingsbeleid en het risico- en kostenbeheer. ò nieuw (46) Instellingen
moeten duidelijke en adequate inlichtingen aan toekomstige deelnemers,
deelnemers en pensioengerechtigden verstrekken ter ondersteuning van hun
besluitvorming betreffende hun pensionering en ter verzekering van een grote
transparantie in alle verschillende fasen van een regeling, namelijk vóór de
deelneming, tijdens de deelneming (met inbegrip van vóór de pensionering) en na
de pensionering. Er dient meer bepaald informatie te worden verstrekt over
opgebouwde pensioenrechten, verwachte omvang van de pensioenuitkeringen, risico's,
garanties en kosten. Ingeval deelnemers een beleggingsrisico dragen, is ook
aanvullende informatie over het beleggingsprofiel, eventuele beschikbare opties
en in het verleden behaalde resultaten van cruciaal belang. (47) Voordat
toekomstige deelnemers zich bij een regeling aansluiten, moeten hun alle nodige
inlichtingen worden verstrekt opdat zij met kennis van zaken een keuze kunnen
maken; het betreft onder meer informatie over uitstapmogelijkheden, bijdragen,
kosten en beleggingsmogelijkheden, indien van toepassing. (48) Ten
behoeve van de deelnemers aan een instelling die nog niet gepensioneerd zijn,
moet de betrokken instelling een gestandaardiseerd pensioenuitkeringsoverzicht
opstellen met essentiële persoonsgebonden en algemene informatie over de
pensioenregeling. Het pensioenuitkeringsoverzicht moet een standaardvorm
hebben, zodat het een goed inzicht biedt in de pensioenrechten in de tijd en
van de verschillende regelingen, en tevens de arbeidsmobiliteit ten goede komt. (49) Instellingen
moeten deelnemers ver genoeg vóór hun pensionering informeren over hun
uitbetalingsmogelijkheden. Ingeval de pensioenuitkering niet in de vorm van een
levenslange lijfrente wordt uitbetaald, dienen deelnemers van wie de
pensionering nadert, informatie over de beschikbare uitkeringsproducten te
ontvangen ter vergemakkelijking van de financiële planning voor de
pensionering. (50) Tijdens
de fase waarin pensioenuitkeringen worden uitbetaald, moeten
pensioengerechtigden informatie over hun uitkeringen en de desbetreffende
betalingsmogelijkheden blijven ontvangen. Dat is in het bijzonder van belang
wanneer tijdens de uitbetalingsfase een aanzienlijk deel van het
beleggingsrisico door de pensioengerechtigden wordt gedragen. (51) Het
hoofddoel van de bevoegde autoriteit bij de uitoefening van haar bevoegdheden
moet de bescherming van deelnemers en pensioengerechtgden zijn. (52) De
reikwijdte van het prudentiële toezicht verschilt van lidstaat tot lidstaat.
Dit kan problemen veroorzaken wanneer een instelling zich moet houden aan de
prudentiële regelgeving van haar lidstaat van herkomst en tegelijkertijd de
sociale en arbeidswetgeving van haar lidstaat van ontvangst in acht moet nemen.
Door te verduidelijken welke terreinen voor de toepassing van deze richtlijn
als onderdeel van het prudentiële toezicht moeten worden beschouwd, worden de
rechtsonzekerheid en de daarmee gepaard gaande transactiekosten gereduceerd. (53) Een
interne markt voor instellingen vereist wederzijdse erkenning van prudentiële
normen. Op de inachtneming van die normen door de instelling moet toezicht
worden gehouden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van
de instelling. De lidstaten moeten de bevoegde autoriteiten de nodige
bevoegdheden verlenen opdat deze preventieve of corrigerende maatregelen kunnen
nemen bij schending van één van de voorschriften van deze richtlijn. ê 2003/41/EG
overweging 25 (aangepast) Om hun wettelijke taak
te kunnen vervullen dienen de bevoegde autoriteiten in toereikende mate te
beschikken over rechten op informatie en interventiebevoegdheden ten aanzien
van instellingen en de personen die deze instellingen daadwerkelijk besturen.
Wanneer een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening zeer belangrijke taken
(zoals het beleggingsbeheer, de informaticatechnologie of de boekhouding) aan
andere ondernemingen heeft uitbesteed (outsourcing), dienen de rechten op
informatie en interventiebevoegdheden tot die uitbestede taken te worden
uitgebreid om na te gaan of deze activiteiten overeenkomstig de toezichtregels
worden uitgevoerd. ò nieuw (54) Om
een doeltreffend toezicht op de uitbestede werkzaamheden, met inbegrip van alle
vervolgens onderuitbestede werkzaamheden, te kunnen uitoefenen, is het van
essentieel belang dat de bevoegde autoriteiten toegang hebben tot alle
relevante gegevens in het bezit van de dienstverleners waaraan werkzaamheden
zijn uitbesteed, ongeacht of deze al dan niet onder toezicht staan, en tevens
het recht hebben controles ter plaatse te verrichten. Teneinde met de
marktontwikkelingen rekening te houden en ervoor te zorgen dat de
uitbestedingsvoorwaarden steeds worden nageleefd, moeten instellingen de
bevoegde autoriteiten vooraf van de uitbesteding van kritieke of belangrijke
werkzaamheden in kennis stellen. (55) Er
dient te worden voorzien in regelingen voor de uitwisseling van informatie
tussen de bevoegde autoriteiten, andere autoriteiten en organen die uit hoofde
van hun functie tot de versterking van de financiële stabiliteit en de
beëindiging van pensioenregelingen bijdragen. Het is daarom noodzakelijk te
bepalen op welke voorwaarden de bovengenoemde uitwisseling van informatie
mogelijk moet zijn. Wanneer informatie alleen met de uitdrukkelijke instemming
van de bevoegde autoriteiten openbaar mag worden gemaakt, dienen deze
autoriteiten bovendien in staat te zijn eventueel strikte voorwaarden aan hun
instemming te verbinden. (56) Richtlijn
95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad[29] is van toepassing op de verwerking van
persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van deze richtlijn en onder het
toezicht van de bevoegde autoriteiten.
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de
Raad[30] regelt de verwerking van persoonsgegevens
door de Europese toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig deze richtlijn en
onder het toezicht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn, zoals het
uitwisselen of doorgeven van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten,
moet in overeenstemming zijn met de nationale uitvoeringsvoorschriften van
Richtlijn 95/46/EG, en elke uitwisseling of doorgifte van gegevens door de
Europese toezichthoudende autoriteiten moet in overeenstemming zijn met
Verordening (EG) nr. 45/2001. (57) Om
een soepele werking van de interne markt voor een op Europese schaal
georganiseerde bedrijfspensioenvoorziening te garanderen, dient de Commissie,
na raadpleging van de EIOPA, de toepassing van deze richtlijn te onderzoeken en
hierover een verslag uit te brengen dat zij uiterlijk vier jaar na de
inwerkingtreding van deze richtlijn aan het Europees Parlement en de Raad
voorlegt. In het kader van dat onderzoek moet meer in het bijzonder het
volgende worden beoordeeld: de toepassing van de regels voor de berekening van
de technische voorzieningen, de financiering van de technische voorzieningen,
het voorgeschreven eigen vermogen, de solvabiliteitsmarges, de
beleggingsvoorschriften en enigerlei ander aspect dat met de financiële
solvabiliteit van de instelling verband houdt. (58) Om
de eerlijke concurrentie tussen de instellingen te verzekeren, moet de
overgangsperiode waarin onder Richtlijn 2009/138/EG van het Europees
Parlement en de Raad[31]
vallende verzekeringsondernemingen hun werkzaamheden inzake bedrijfspensioenvoorziening
in overeenstemming met de in artikel 4 van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde
voorschriften mogen voortzetten, tot en met 31 december 2022 worden verlengd.
Richtlijn 2009/138/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. (59) Met
het oog op de nadere uitwerking van de in deze richtlijn vervatte voorschriften
moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig
artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de verduidelijking
van het beloningsbeleid, de risicobeoordeling voor pensioenen en het
pensioenuitkeringsoverzicht. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij
haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer
op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van
de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten
tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees
Parlement en de Raad. ê 2003/41/EG
overweging 38 (aangepast) Wanneer een regeling
wordt afgescheiden, gelden de bepalingen van deze richtlijn voor deze regeling
afzonderlijk. ê 2003/41/EG
overweging 39 (aangepast) Het is belangrijk
voorziening te treffen voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de
lidstaten in verband met toezichthoudende taken, en tussen deze autoriteiten en
de Commissie voor andere doeleinden. Voor hun taakuitvoering en om een bijdrage
te leveren aan de consequente en tijdige uitvoering van deze richtlijn moeten
de bevoegde autoriteiten elkaar de noodzakelijke informatie verschaffen ter
toepassing van de richtlijn. De Commissie heeft aangegeven voornemens te zijn
een Comité van toezichthouders in te stellen ter aanmoediging van de
samenwerking, coördinatie en uitwisseling van standpunten tussen de nationale
autoriteiten en ter bevordering van een consequente uitvoering van deze
richtlijn. ê 2003/41/EG
overweging 40 (60) Daar de doelstellingen van het
voorgestelde optreden, namelijk het scheppen van een Uniebreedgemeenschappelijk juridisch kader dat de instellingen voor bedrijfspensioenenvoorziening
bestrijkt, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en
derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de UnieGemeenschap kunnen worden verwezenlijkt,
kan de UnieGemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de
Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen.
Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat
deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te
verwezenlijken., ò nieuw (61) Overeenkomstig
de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28
september 2011 over toelichtende stukken[32] hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om
in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen
vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de
onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale
omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht
de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd. (62) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn
in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte
van de eerdere richtlijnen materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot
omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit deze eerdere
richtlijnen. (63) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de
lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor
omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen
onverlet te laten, ê 2003/41/EG HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: ò nieuw Titel I ALGEMENE
BEPALINGEN ê 2003/41/EG Artikel 1 Onderwerp Bij deze richtlijn worden voorschriften
vastgesteld inzake de toegang tot en de uitoefening van werkzaamheden van
instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Artikel 2 Toepassingsgebied 1. Deze richtlijn is van toepassing op
instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Wanneer instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening overeenkomstig de nationale wetgeving geen
rechtspersoonlijkheid hebben, passen de lidstaten deze richtlijn toe op deze
instellingen of, onverminderd lid 2, op de vergunninghoudende lichamen die
verantwoordelijk zijn voor het beheer van deze instellingen en in hun naam
handelen. 2. Deze richtlijn is niet van toepassing op: ê 2003/41/EG
(aangepast) a) instellingen die
socialezekerheidsregelingen beheren welke onder de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71[33]883/2004[34] en Verordening (EEG) nr. 574/72[35]987/2009[36] van Ö het Europees
Parlement en Õ de Raad vallen; ê 2011/61/EU artikel 62,
lid 1 (aangepast) b)
instellingen die onder de Richtlijnen 73/239/EEG[37], 85/611/EEG[38], 93/22/EEG[39], 2000/12/EG[40], 2002/83/EG[41]2004/39/EG[42], 2009/65/EG[43], 2009/138/EG, en2011/61/EU[44] en 2013/36/EU[45] vallen; ê 2003/41/EG c)
instellingen die op basis van een omslagstelsel werken; d) instellingen waarbij de
werknemers van de bijdragende ondernemingen geen juridisch afdwingbare rechten
op pensioenuitkeringen hebben, en waarbij de bijdragende onderneming de activa
te allen tijde kan onttrekken en niet noodzakelijk hoeft te voldoen aan haar
verplichtingen inzake de betaling van pensioenuitkeringen; e) ondernemingen die boekreserves
aanhouden teneinde hun werknemers pensioenuitkeringen te betalen. Artikel 3 Toepassing
op instellingen die socialezekerheidsregelingen uitvoeren Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening
die tevens verplichte arbeidsgerelateerde pensioenregelingen uitvoeren welke
worden beschouwd als socialezekerheidsregelingen, vallende onder Verordening (EEG) nr. 1408/71 883/2004 en Verordening (EEG) nr. 574/72 987/2009, vallen met betrekking tot hun
werkzaamheden op het gebied van de niet-verplichte bedrijfspensioenvoorziening
onder deze richtlijn. In dat geval worden de passiva en de overeenkomstige
activa afgescheiden en kunnen ze niet worden overgedragen aan verplichte
pensioenregelingen welke worden beschouwd als socialezekerheidsregelingen, of
omgekeerd. Artikel 4 Facultatieve toepassing op onder
Richtlijn 2002/83/EG 2009/138/EG vallende instellingen ê 2003/41/EG
(aangepast) De lidstaten van herkomst kunnen ervoor kiezen
de bepalingen van de artikelen 9 tot
en met 16 en 18 tot en met 20 Ö 9 tot en met
15, 20 tot en met 23, artikel 24, leden 1 en 2, de artikelen 25 tot en met 29,
31 tot en met 53 en 55 tot en met 71 Õ van deze richtlijn
toe te passen op de werkzaamheden inzake bedrijfspensioenvoorziening van onder
Richtlijn 2002/83/EG 2009/138/EG vallende Ö levens Õverzekeringsondernemingen.
In dat geval worden alle met die werkzaamheden overeenkomende activa en passiva
afgescheiden en gescheiden van de overige werkzaamheden van de Ö levens Õverzekeringsondernemingen
beheerd en georganiseerd, zonder dat er enige mogelijkheid tot overdracht
bestaat. In dat geval zijn Ö levens Õverzekeringsondernemingen,
uitsluitend wat betreft hun bedrijfspensioenvoorzieningwerkzaamheden, niet
onderworpen aan de artikelen 20 tot
en met 26, 31 en 36 Ö 76 tot en met
86, artikel 132, artikel 134, lid 2, artikel 173, artikel 185, lid 5,
artikel 185, leden 7 en 8, en artikel 209 Õ van Richtlijn 2002/83/EG
2009/138/EG. De lidstaat van herkomst waarborgt dat ofwel
de bevoegde autoriteiten, ofwel de met het toezicht op de onder Richtlijn 2002/83/EG
2009/138/EG vallende Ö levens Õverzekeringsondernemingen
belaste autoriteiten in het kader van hun toezicht de strikte scheiding van de
betrokken bedrijfspensioenvoorzieningswerkzaamheden controleren. Artikel 5 Kleine pensioeninstellingen en
wettelijke regelingen Met uitzondering van artikel 19 Ö de artikelen 34
tot en met 37 Õ, kunnen de lidstaten ervoor kiezen deze richtlijn geheel of gedeeltelijk
niet toe te passen op de op hun grondgebied gevestigde instellingen die
pensioenregelingen uitvoeren die tezamen in totaal minder dan 100 deelnemers
tellen. Onverminderd artikel 2, lid 2, moet Ö wordt Õ dergelijke
instellingen niettemin het recht worden verleend deze richtlijn vrijwillig toe te passen. Artikel 20 12 kan alleen worden
toegepast indien alle overige artikelen van deze richtlijn van toepassing zijn. De lidstaten kunnen ervoor kiezen de artikelen
9 tot en met 17 Ö 1 tot en met 8,
12, 20 en 34 tot en met 37 Õ niet toe te passen op
instellingen waarbij de bedrijfspensioenvoorziening
geschiedt krachtens wetgeving en door een overheidsinstantie wordt
gegarandeerd. Artikel 20 12 kan
alleen worden toegepast indien alle overige artikelen van deze richtlijn van
toepassing zijn. ê 2003/41/EG Artikel 6 Definities In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) "instelling
voor bedrijfspensioenvoorziening" of "instelling": een op basis
van kapitalisatie gefinancierde instelling, ongeacht de rechtsvorm, die
onafhankelijk van enige bijdragende onderneming of bedrijfstak is opgericht met
als doel het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen op basis
van een als volgt gesloten overeenkomst of contract: –
individueel of collectief tussen de werkgever(s) en
de werknemer(s) of hun respectieve vertegenwoordigers, of –
met zelfstandigen, overeenkomstig de wetgeving van
de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst, en die hiermee
rechtstreeks verband houdende werkzaamheden verricht; b) "pensioenregeling":
een contract, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is
bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden; ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw c) "bijdragende
onderneming": een onderneming of ander lichaam, ongeacht of deze, respectievelijk dit, een of meer natuurlijke
personen of rechtspersonen die
optreden als werkgever of zelfstandige dan wel een combinatie daarvan, omvat of
hieruit bestaat, en die aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening
bijdragen betaalt ð omvat, die, respectievelijk dat, op
grond van nationale wetgeving wettelijk verplicht is, dan wel zich er op
vrijwillige basis toe verbindt een pensioenregeling aan te bieden; ï ê 2003/41/EG d) "pensioenuitkeringen":
uitkeringen die worden uitbetaald bij het bereiken of naar verwachting bereiken
van de pensioendatum, of, wanneer deze een aanvulling op die uitkeringen vormen
en op bijkomende wijze worden verstrekt, in de vorm van betalingen bij
overlijden, arbeidsongeschiktheid of beëindiging van de werkzaamheid, dan wel
in de vorm van ondersteunende betalingen of diensten in geval van ziekte,
behoeftigheid of overlijden. Om voor financiële zekerheid na pensionering te
zorgen hebben deze uitkeringen gewoonlijk de vorm van betalingen gedurende het
gehele leven. Het kan echter ook gaan om een qua tijdsduur beperkte uitkering
of de uitkering van een bedrag ineens; e) "deelnemer":
persoon die op grond van zijnhun
beroepswerkzaamheden gerechtigd is of zal zijn pensioenuitkeringen te ontvangen
overeenkomstig de bepalingen van een pensioenregeling; f) "pensioengerechtigde":
persoon die pensioenuitkeringen ontvangt; g) "bevoegde
autoriteiten": de nationale autoriteiten die zijn aangewezen om de in deze
richtlijn vastgestelde taken te verrichten; h) "biometrische
risico's": risico's in verband met overlijden en/of arbeidsongeschiktheid
en levensverwachting; ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw i) "lidstaat van
herkomst": lidstaat ð waar de instelling een vergunning heeft
verkregen of is geregistreerd en waar zij haar hoofdbestuur heeft. Met
"plaats van het hoofdbestuur" wordt de plaats bedoeld waar de
voornaamste strategische beslissingen van het besluitvormingsorgaan van de
instelling worden genomen; ïwaar de instelling haar statutaire zetel en haar hoofdbestuur heeft,
of, indien de instelling geen statutaire zetel heeft, waar zij haar
hoofdbestuur heeft; ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw j) "lidstaat
van ontvangst": lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening
geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de relatie tussen de
bijdragende onderneming en de deelnemers ð of pensioengerechtigden ï;. ò nieuw k)
"overdragende instelling": instelling die een pensioenregeling geheel
of gedeeltelijk overdraagt aan een instelling in een andere lidstaat; l)
"ontvangende instelling": instelling waaraan een pensioenregeling
geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen door een instelling van een andere
lidstaat; m)
"gereglementeerde markt": multilateraal systeem in de Unie zoals
omschreven in artikel 2, lid 1, punt 5, van Verordening (EU) nr. …/… [MiFIR]; n)
"multilaterale handelsfaciliteit": multilateraal systeem in de Unie
zoals omschreven in artikel 2, lid 1, punt 6, van
Verordening (EU) nr. …/… [MiFIR]; o)
"georganiseerde handelsfaciliteit": systeem of faciliteit in de Unie
zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 7, van
Verordening (EU) nr. …/… [MiFIR]; p)
"duurzame drager": elk hulpmiddel dat een deelnemer of
pensioengerechtigde in staat stelt om persoonlijk aan die deelnemer of
pensioengerechtigde gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze
gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden
geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden
gereproduceerd; q)
"sleutelfunctie": binnen een governancesysteem, een interne
capaciteit om praktische taken uit te voeren; een governancesysteem omvat de
risicobeheerfunctie, de interneauditfunctie en, ingeval de instelling
financiële verbintenissen aangaat of technische voorzieningen vaststelt, ook de
actuariële functie. ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw Artikel 7 Werkzaamheden van de instellingen Iedere lidstaat legt De lidstaten leggen de op zijnhun
grondgebied gevestigde instellingen de verplichting op hun werkzaamheden te
beperken tot activiteiten in verband met pensioenuitkeringen en werkzaamheden
die daarmee verband houden. Wanneer een Ö levens Õverzekeringsonderneming
haar werkzaamheden inzake bedrijfspensioenvoorziening overeenkomstig artikel 4
door afscheiding van de activa en passiva beheert, worden die afgescheiden
activa en passiva uitsluitend aangewend voor verrichtingen inzake
pensioenuitkeringen en werkzaamheden die daar rechtstreeks verband mee houden. Artikel 8 Juridische scheiding tussen de
bijdragende onderneming en de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening Iedere lidstaat draagt De lidstaten dragen er zorg voor dat er een juridische scheiding bestaat tussen de
bijdragende onderneming en de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening,
zodat in geval van faillissement van de bijdragende onderneming de activa van
de instelling in het belang van de deelnemers en de pensioengerechtigden
beschermd zijn. Artikel 9 Voorwaarden van de uitvoering van de
werkzaamheden ð Registratie of vergunningverlening ï 1. Met betrekking tot alle op hun grondgebied gevestigde instellingen zorgt iedere lidstaatzorgen de lidstaten ervoor dat: ê 2010/78/EU
artikel 4, lid 1, onder a) (aangepast) a) de instelling door de bevoegde autoriteit in een nationaal register is
ingeschreven of over Ö van de bevoegde
autoriteit Õ een vergunning Ö heeft
verkregen Õ beschikt; bij grensoverschrijdende activiteiten in de zin van artikel 2012 worden daarbij ook de lidstaten waar de instelling werkzaam is vermeld;
deze gegevens worden medegedeeld aan de bij Verordening
(EU) nr. 1094/2010[46] opgerichte Europese
toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational Pensions
Authority, hierna de "EIOPA" genoemd), die ze
publiceert op haar website;. ê 2003/41/EG
(aangepast) b) de instelling daadwerkelijk wordt
bestuurd door personen van goede reputatie die zelf over voldoende
beroepskwalificaties en beroepservaring beschikken of adviseurs in dienst
hebben met toepasselijke beroepskwalificaties en beroepservaring; ò nieuw Artikel 10 In het kader van pensioenregelingen geldende regels ê 2003/41/EG (c)Met
betrekking tot alle op hun grondgebied gevestigde instellingen zorgen de
lidstaten ervoor dat er naar behoren vastgestelde
regels bestaan betreffende de werking van elke door de instelling uitgevoerde
pensioenregeling en
dat de deelnemers naar behoren van die regels in kennis zijn gesteld;. ê 2003/41/EG
(aangepast) d)
alle technische voorzieningen door een actuaris, of anders door een andere
deskundige op dit gebied, waaronder een accountant, zijn berekend en
gewaarmerkt overeenkomstig de nationale wetgeving, op basis van door de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst erkende actuariële methoden; ò nieuw Artikel 11 Verplichting tot het storten van regelmatige
financiële bijdragen en het aanbieden van bijkomende voorzieningen ê 2003/41/EG e)1. Met betrekking tot alle op hun
grondgebied gevestigde instellingen zorgen de lidstaten ervoor dat de bijdragende onderneming bij regelingen waarin
zij garant staat voor de betaling van de pensioenuitkeringen, tot regelmatige
financiële bijdragen verplicht is;. ê 2003/41/EG
(aangepast) (f) de deelnemers
voldoende over de voorwaarden van de pensioenregeling worden ingelicht, en met
name over: i) de rechten en plichten van de partijen
betrokken bij de pensioenregeling; ii) de financiële, technische en andere aan de
pensioenregeling verbonden risico's; iii) de aard en spreiding van die risico's. ê 2003/41/EG 2. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel
en met inachtneming van de omvang van de pensioenvoorzieningen die de
socialezekerheidsstelsels bieden kunnen de lidstaten bepalen dat de
facultatieve kwestie van de dekking van het hogeleeftijdsrisico en van
arbeidsongeschiktheid, de voorzieningen voor nabestaanden en de garantie van
terugbetaling van bijdragen als bijkomende voorzieningen worden aangeboden aan
de deelnemers als de werkgevers en werknemers, dan wel hun respectieve
vertegenwoordigers, zulks overeenkomen. ê 2003/41/EG
(aangepast) 3. Een lidstaat kan aan
de voorwaarden van bedrijfsvoering van een op zijn grondgebied gevestigde
instelling andere eisen stellen om ervoor te zorgen dat de belangen van de
deelnemers en de pensioengerechtigden adequaat worden beschermd. ê 2010/78/EU
artikel 4, lid 1, onder a) (aangepast) 5. Bij
grensoverschrijdende activiteiten als bedoeld in artikel 20 worden de
voorwaarden van bedrijfsvoering van de instelling onderworpen aan de
voorafgaande verlening van een vergunning door de bevoegde autoriteiten van de
lidstaat van herkomst. Wanneer een dergelijke vergunning wordt verstrekt, stelt
de lidstaat de EIOPA hiervan onverwijld in kennis. ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw Artikel 2012 Grensoverschrijdende activiteiten ð en procedures ï 1. Onverminderd de
nationale sociale en arbeidswetgeving op het gebied van de organisatie van de
nationale pensioenstelsels, daaronder begrepen verplichte deelneming en het
resultaat van collectieve arbeidsovereenkomsten, staan de lidstaten de op hun
grondgebied gevestigde ondernemingen toe
bij te dragen aan instellingen ð die voornemens zijn
grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien ï voor
bedrijfspensioenvoorziening waaraan in andere lidstaten vergunning is verleend. Tevens staan zij de op hun grondgebied
vergunninghoudende instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening toe ð grensoverschrijdende activiteiten te
ontplooien ï Ö door Õ bijdragen te aanvaarden van ondernemingen die op het grondgebied van andere lidstaten ð een lidstaat ï zijn gevestigd. 2. Indien een instelling Ö voornemens
is Õ ð grensoverschrijdende activiteiten te
ontplooien en ï bijdragen wenst te aanvaarden van een bijdragende onderneming die op het grondgebied van een andere lidstaat is
gevestigd, dan is hiervoor
voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van
herkomst vereist, zoals bedoeld in artikel 9, lid 5. Zij stelt de bevoegde autoriteiten van de
lidstaat van herkomst waar haar vergunning is verleend, in kennis van haar voornemen om bijdragen te aanvaarden van een
bijdragende onderneming die op het grondgebied van een andere lidstaat is
gevestigd. 3. De lidstaten verlangen
van op
hun grondgebied gevestigde
instellingen ð die op hun grondgebied een vergunning
hebben verkregen of zijn geregistreerd en ï die voornemens zijn bijdragen te ontvangen, van een op het
grondgebied van een andere lidstaat gevestigde onderneming dat zij bij een kennisgeving ingevolge lid 2 de volgende gegevens
verstrekken: (a)
de lidstaat (lidstaten) van ontvangst; (b)
de naam ð en de locatie van het bestuur ï van de bijdragende onderneming; (c)
de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling
die voor de bijdragende onderneming zal worden uitgevoerd. ê 2003/41/EG ð nieuw 4. Wanneer de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis worden gesteld
overeenkomstig lid 2, doen zij, tenzij ze reden hebben te betwijfelen ð zij een besluit hebben
uitgevaardigd ï dat de administratieve structuur of de financiële
positie van de instelling, of de goede reputatie en de beroepskwalificaties of
beroepservaring van de personen die de instelling besturen ð niet ï met de in de lidstaat van ontvangst voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn, binnen drie maanden na
ontvangst van de in lid 3 bedoelde gegevens, mededeling van deze gegevens aan
de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en stellen zij de
instelling daarvan dienovereenkomstig in kennis. ò nieuw Het in de eerste
alinea bedoelde besluit is met redenen omkleed. Indien de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van herkomst weigert de in de eerste alinea bedoelde
gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mede te
delen, doet zij binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 3
bedoelde gegevens opgave van de redenen van haar weigering aan de betrokken
instelling. Tegen deze weigering of het uitblijven van een antwoord staat
beroep open bij de rechter in de lidstaat van herkomst. ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw 5. Voordat de instelling
met de uitvoering van een
pensioenregeling voor een bijdragende onderneming in een andere lidstaat Ö het ontplooien van grensoverschrijdende activiteiten Õ begint, zullen informeren
de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst binnen twee ð een ï maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 3 bedoelde gegevens, in voorkomend geval
de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst informeren
over de op bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke bepalingen van de sociale
en arbeidswetgeving die gelden voor de uitvoering van de pensioenregeling
waaraan wordt bijgedragen door een onderneming in de lidstaat van ontvangst, alsmede over voorschriften die krachtens
artikel 18, lid 7, en lid 7 van dit artikel moeten worden toegepast. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst doen de
instelling mededeling van deze gegevens. 6. Zodra de instelling de
in lid 5 bedoelde mededeling ontvangt of, wanneer bij het verstrijken van de in
lid 5 genoemde periode geen mededeling van de bevoegde autoriteiten van de
lidstaat van herkomst is ontvangen, kan de instelling met Ö het ontplooien
van grensoverschrijdende activiteiten Õ de uitvoering van de pensioenregeling waaraan
wordt bijgedragen door een onderneming in de lidstaat van ontvangst beginnen, met inachtneming van de op bedrijfspensioenvoorziening
toepasselijke bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving van de lidstaat van
ontvangst en van voorschriften die
krachtens artikel 18, lid 7, en lid 7 van dit artikel moeten worden toegepast. ê 2003/41/EG
(aangepast) 7. Met name zijn de instellingen waaraan wordt bijgedragen door een in een
andere lidstaat gevestigde onderneming, wat de desbetreffende deelnemers
betreft, tevens onderworpen aan door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat
van ontvangst aan in die lidstaat gevestigde instellingen opgelegde
voorschriften inzake informatieverstrekking overeenkomstig artikel 11. ê 2003/41/EG ð nieuw 87. De
bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst stellen de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis van elke significante
wijziging in de op bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke bepalingen van de
sociale en arbeidswetgeving van de lidstaat van ontvangst die gevolgen kan
hebben voor de kenmerken van de pensioenregeling, voorzover het gaat om ð grensoverschrijdende activiteiten ï de
uitvoering van de pensioenregeling waaraan door een onderneming wordt
bijgedragen in de lidstaat van ontvangst, alsmede in de voorschriften die
toegepast moeten worden krachtens artikel 18, lid 7, van dit artikel. 98. De
instelling wordt onderworpen aan voortdurend toezicht door de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat van ontvangst om na te gaan of haar activiteiten
in overeenstemming zijn met de in lid 5 bedoelde op bedrijfspensioenregelingen
toepasselijke bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving van de lidstaat van
ontvangst, alsook
met de in lid 7 bedoelde voorschriften inzake informatieverstrekking.
Wanneer bij dit toezicht onregelmatigheden aan het licht komen, stellen de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten
van de lidstaat van herkomst hiervan onverwijld in kennis. De bevoegde
autoriteiten van de lidstaat van herkomst nemen in coördinatie met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de nodige maatregelen
om ervoor te zorgen dat de instelling een einde maakt aan de vastgestelde
inbreuk op de sociale en arbeidswetgeving. ê 2003/41/EG 109. Indien de instelling, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten
van de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen of omdat de lidstaat van
herkomst geen passende maatregelen heeft getroffen, inbreuk blijft maken op de
op bedrijfspensioenregelingen toepasselijke bepalingen van de sociale en
arbeidswetgeving van de lidstaat van ontvangst, kunnen de bevoegde autoriteiten
van deze laatste, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst
daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen nemen om verdere
onregelmatigheden te voorkomen of te bestraffen en, voor zover zulks volstrekt
noodzakelijk is, de instelling te beletten in de lidstaat van ontvangst
activiteiten te verrichten voor de bijdragende onderneming. ò nieuw 10. De lidstaten
zorgen ervoor dat een instelling die grensoverschrijdende activiteiten
ontplooit, met betrekking tot de deelnemers op wie deze grensoverschrijdende
activiteiten slaan, niet onderworpen is aan voorschriften betreffende de
informatieverschaffing aan deelnemers en pensioengerechtigden welke door de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst worden opgelegd. Artikel 13 Grensoverschrijdende overdrachten van
pensioenregelingen 1. De lidstaten
verlenen toestemming aan instellingen die op hun grondgebied een vergunning
hebben verkregen of geregistreerd zijn, om hun pensioenregelingen geheel of gedeeltelijk
over te dragen aan ontvangende instellingen die in andere lidstaten een
vergunning hebben verkregen of geregistreerd zijn. 2. De overdracht van
de gehele pensioenregeling of van een deel ervan tussen overdragende en
ontvangende instellingen die in verschillende lidstaten een vergunning hebben
verkregen of geregistreerd zijn, wordt afhankelijk gesteld van de voorafgaande
goedkeuring door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de
ontvangende instelling. De aanvraag tot goedkeuring van de overdracht wordt
door de ontvangende instelling ingediend. 3. Tenzij in de
nationale sociale en arbeidswetgeving op het gebied van de organisatie van de
nationale pensioenstelsels anders is bepaald, worden de overdracht en de
daaraan verbonden voorwaarden van tevoren goedgekeurd door de betrokken
deelnemers en pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, hun
vertegenwoordigers. In elk geval wordt ten minste vier maanden voor de
indiening van de in lid 2 bedoelde aanvraag informatie over de aan de overdracht
verbonden voorwaarden ter beschikking gesteld van de betrokken deelnemers en
pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, hun vertegenwoordigers. 4. De in lid 2
bedoeld aanvraag bevat de volgende gegevens: (a)
de schriftelijke
overeenkomst tussen de overdragende en de ontvangende instelling met de
voorwaarden van de overdracht, met inbegrip van de hoofdkenmerken van de
pensioenregeling, alsook de beschrijving van de overgedragen activa en, in
voorkomend geval, de overeenkomstige passiva; (b)
de naam en zetel van de
overdragende instelling; (c)
de locatie van het
bestuur van de bijdragende onderneming en de naam van de bijdragende
onderneming; (d)
de lidstaat van ontvangst
of de lidstaten van ontvangst als er meer is dan een. 5. Wanneer de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende instelling
de in lid 2 bedoelde aanvraag ontvangt en geen besluit heeft uitgevaardigd
waarin wordt verklaard dat de administratieve structuur of de financiële
positie van de ontvangende instelling, of de goede reputatie en de
beroepskwalificaties of beroepservaring van de personen die de ontvangende
instelling besturen, niet met de in de lidstaat van herkomst van de ontvangende
instelling voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn, doet zij binnen drie
maanden na ontvangst van alle in lid 4 bedoelde gegevens, mededeling van haar
besluit tot goedkeuring van de overdracht aan de ontvangende instelling en aan
de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de overdragende
instelling. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de
overdragende instelling stelt de overdragende instelling in kennis van dat
besluit. De in de eerste
alinea bedoelde besluiten zijn met redenen omkleed. Indien de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende instelling weigert
de in de eerste alinea bedoelde gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de
lidstaat van herkomst van de overdragende instelling mede te delen, doet zij
binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 4 bedoelde gegevens opgave
van de redenen van haar weigering aan de betrokken instelling. Tegen deze
weigering of het uitblijven van een antwoord staat beroep open door de
ontvangende instelling bij de rechter in de lidstaat van herkomst van de
ontvangende instelling. 6. Binnen een maand,
te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 5 bedoelde gegevens, informeert de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de overdragende instelling
de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende
instelling over de op bedrijfspensioenvoorziening van de lidstaat van ontvangst
toepasselijke bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving die gelden voor de
uitvoering van de pensioenregeling. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van
herkomst van de ontvangende instelling deelt deze informatie aan de ontvangende
instelling mede. 7. Zodra de
ontvangende instelling de in lid 6 bedoelde mededeling ontvangt of, wanneer bij
het verstrijken van de in lid 6 genoemde termijn geen mededeling van de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende instelling
is ontvangen, kan de ontvangende instelling met de uitvoering van de
pensioenregeling beginnen, met inachtneming van de op
bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke bepalingen van de sociale en
arbeidswetgeving van de lidstaat van ontvangst. 8. Wanneer de
ontvangende instelling grensoverschrijdende activiteiten ontplooit, is het
bepaalde in artikel 12, leden 8 en 9, van toepassing. Titel
II KWANTITATIEVE
VEREISTEN ê 2003/41/EG Artikel 15 14 Technische voorzieningen 1. De lidstaat van herkomst zorgt ervoor dat
instellingen die bedrijfspensioenregelingen uitvoeren te allen tijde met
betrekking tot het geheel van de door henhun
uitgevoerde pensioenregelingen een juist bedrag van de passiva vaststellen
overeenkomend met de financiële verplichtingen die uit hun portefeuille van
bestaande pensioenovereenkomsten voortvloeien. 2. De lidstaat van herkomst zorgt ervoor dat
instellingen die bedrijfspensioenregelingen uitvoeren en dekking bieden tegen
biometrische risico's en/of een garantie bieden met betrekking tot hetzij het
beleggingsrendement, hetzij een bepaalde hoogte van de uitkeringen, toereikende
technische voorzieningen vaststellen met betrekking tot het geheel van deze
regelingen. 3. De technische voorzieningen worden elk jaar
berekend. De lidstaat van herkomst kan evenwel toestaan dat deze berekening om
de drie jaar wordt uitgevoerd indien de instelling de deelnemers en/of de
bevoegde autoriteiten voor de tussenliggende jaren een verklaring of een verslag
met aanpassingen verstrekt. In die verklaring of dat verslag moet de aangepaste
ontwikkeling van de technische voorzieningen en van wijzigingen in de gedekte
risico's worden weergegeven. 4. De berekening van de technische
voorzieningen wordt uitgevoerd en gewaarmerkt door een actuaris, of anders
door een andere deskundige op dit gebied, waaronder een accountant, op grond
van door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst erkende
actuariële methoden en met inachtneming van de volgende beginselen: a) het minimumbedrag van de
technische voorzieningen wordt berekend aan de hand van een voldoende prudente
actuariële waardering, rekening houdend met alle verplichtingen inzake
uitkeringen en inzake bijdragen, overeenkomstig de door de instelling uitgevoerde
pensioenregeling. Het moet voldoende zijn om te waarborgen dat de uitbetaling
van reeds verschuldigde pensioenen en uitkeringen aan de pensioengerechtigden,
kan worden voortgezet, en om de verplichtingen te weerspiegelen die
voortvloeien uit de opgebouwde pensioenrechten van de deelnemers. De
economische en actuariële hypothesen die voor de waardering van de passiva zijn
gehanteerd, moeten eveneens op prudente wijze worden bepaald, waarbij een
redelijke marge voor negatieve afwijkingen in acht genomen moet worden, indien
van toepassing; b) de toegepaste maximale
rentepercentages moeten op prudente wijze worden bepaald, volgens alle
desbetreffende voorschriften van de lidstaat van herkomst. Bij de bepaling van
deze prudente rentepercentages wordt rekening gehouden met: (1)
het rendement van de overeenkomstige activa die
door de instelling worden beheerd en met de toekomstige beleggingsopbrengsten,
en/of (2)
marktrendementen van kwalitatief hoogwaardige of
staatsobligaties; c) de voor de berekening van de
technische voorzieningen gebruikte biometrische tabellen worden gebaseerd op
prudente beginselen, rekening houdend met de hoofdkenmerken van de
deelnemersgroep en de pensioenregelingen, in het bijzonder de verwachte
veranderingen in de relevante risico's; d) de methode en de grondslag van
de berekening van de technische voorzieningen blijft in het algemeen van
boekjaar tot boekjaar ongewijzigd. Wijzigingen kunnen evenwel gerechtvaardigd
zijn als gevolg van een verandering van de juridische, demografische of
economische omstandigheden die aan de hypothesen ten grondslag liggen. 5. De lidstaat van herkomst kan ten aanzien
van de berekening van de technische voorzieningen aanvullende en meer
uitvoerige voorwaarden opleggen met het oog op een voldoende bescherming van de
belangen van de deelnemers en de pensioengerechtigden. 2010/78/EU artikel 4, lid 4 6. Met het oog op
een verdere harmonisatie van de voorschriften voor de berekening van de
technische voorzieningen die gerechtvaardigd kunnen zijn – met name de
rentepercentages en andere hypotheses die van invloed zijn op de hoogte van de
technische voorzieningen – brengt de Commissie, gebruik makend van advies van
de EIOPA, om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat verslag uit over de
situatie met betrekking tot de ontwikkeling van de grensoverschrijdende
activiteiten. ê 2003/41/EG De Commissie stelt alle maatregelen voor
die noodzakelijk zijn ter voorkoming van mogelijke verstoringen die worden
veroorzaakt door verschillen in de hoogte van de rentevoeten, en ter
bescherming van de belangen van de pensioengerechtigden en de deelnemers aan
enigerlei regeling. ê 2003/41/EG
(aangepast) Artikel 16 15 Financiering van de technische
voorzieningen 1. De lidstaat van herkomst verplicht iedere
instelling te allen tijde over voldoende en passende activa te beschikken om de
technische voorzieningen met betrekking tot het geheel van de door haar
uitgevoerde pensioenregelingen te dekken. 2. De lidstaat van herkomst kan een instelling
toestaan gedurende een korte periode over onvoldoende activa te beschikken om
de technische voorzieningen te dekken. In dat geval verplichten de bevoegde
autoriteiten de instelling een concreet en haalbaar herstelplan aan te nemen om
ervoor te zorgen dat opnieuw aan de vereisten van lid 1 wordt voldaan. Bedoeld
plan is aan de volgende voorwaarden onderworpen: a) de instelling stelt een concreet
en haalbaar plan op om de hoeveelheid activa die noodzakelijk is om de
technische voorzieningen volledig te dekken, tijdig te herstellen. Het plan
wordt ter beschikking gesteld van de deelnemers of, indien van toepassing, hun
vertegenwoordigers en/of wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat
van herkomst goedgekeurd; b) bij de opstelling van het plan
wordt rekening gehouden met de specifieke situatie van de instelling, met name
de structuur van activa en passiva, het risicoprofiel, de liquiditeitsplanning,
het leeftijdsprofiel van de deelnemers die aanspraak kunnen maken op
pensioenuitkeringen, aanvangsregelingen en regelingen die van niet- of
gedeeltelijke kapitalisatie in volledige kapitalisatie worden gewijzigd; c) ingeval een pensioenregeling
tijdens deze Ö de in de eerste
zin van dit lid genoemde Õ periode zoals hiervoor in dit lid genoemd, wordt beëindigd, stelt de instelling de bevoegde autoriteiten van de
lidstaat van herkomst daarvan in kennis. De instelling stelt een procedure vast
om de activa en overeenkomstige passiva aan een andere financiële instelling of
een vergelijkbaar lichaam over te dragen. Deze procedure wordt ter kennis van
de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst gebracht, en er wordt een
algemeen overzicht van de procedure ter beschikking van de deelnemers of,
indien van toepassing, hun vertegenwoordigers gesteld in overeenstemming met
het vertrouwelijkheidsbeginsel. 3. In geval van
grensoverschrijdende activiteiten als bedoeld in artikel 1220 moeten
de technische voorzieningen met betrekking tot het geheel van de uitgevoerde
pensioenregelingen te allen tijde volledig door kapitaal zijn gedekt. Is niet
aan deze voorwaarden voldaan, dan handelen de bevoegde autoriteiten van de
lidstaat van herkomst overeenkomstig artikel 6214. Voor
de naleving van dit vereiste kan de lidstaat van herkomst verlangen dat de
activa en passiva worden afgescheiden. Artikel 17 16 Voorgeschreven eigen vermogen 1. De lidstaat van herkomst zorgt ervoor dat
instellingen die pensioenregelingen uitvoeren en zelf, en niet de bijdragende
ondernemingen, een dekking tegen biometrische risico's verzekeren of een
beleggingsrendement of een bepaalde hoogte van de uitkeringen garanderen,
permanent bij wijze van buffer aanvullende activa aanhouden naast de technische
voorzieningen. De omvang van de buffer is in overeenstemming met het soort risico
en de aard van de activa met betrekking tot het geheel van uitgevoerde
regelingen. Deze activa zijn vrij van alle voorzienbare verplichtingen en
dienen als veiligheidskapitaal om verschillen tussen de verwachte en de
daadwerkelijke uitgaven en winsten op te vangen. ê 2009/138/EG
artikel 303, lid 1 (aangepast) 2. Voor de berekening van het minimumbedrag
van de aanvullende activa zijn de in de artikelen 17 bis-17 quinquiesÖ 17, 18 en
19 Õ vastgestelde regels
van toepassing. 2003/41/EG 3. Lid 1 belet de lidstaten echter niet op hun
grondgebied gevestigde instellingen te verplichten tot instandhouding van het
voorgeschreven eigen vermogen, of gedetailleerdere voorschriften vast te
stellen, mits die vanuit prudentieel oogpunt gerechtvaardigd zijn. ê 2009/138/EG
artikel 303, lid 2 Artikel 17a 17 Beschikbare solvabiliteitsmarge 1. Iedere lidstaat verplichtDe lidstaten verplichten elke op zijnhun
grondgebied gevestigde instelling in de zin van artikel 17 16, lid 1, te allen tijde te beschikken over
een voldoende beschikbare solvabiliteitsmarge met betrekking tot het geheel van
haar werkzaamheden, die ten minste gelijk is aan hetgeen in deze richtlijn als
vereiste is gesteld. 2. De beschikbare solvabiliteitsmarge bestaat
uit het vermogen van de instelling dat niet dient ter dekking van enige
voorzienbare verplichting, na aftrek van de immateriële bestanddelen, met
inbegrip van: a) het gestorte maatschappelijk
kapitaal of, wat onderlinge waarborgmaatschappijen betreft, het gestorte
gedeelte van het waarborgkapitaal plus de rekeningen van de leden van die
waarborgmaatschappij, die aan alle volgende criteria voldoen: i) de statuten bepalen dat er langs deze
rekeningen alleen betalingen aan leden mogen worden verricht indien zulks geen
daling van de beschikbare solvabiliteitsmarge tot onder het vereiste niveau
veroorzaakt of, na ontbinding van de onderneming, indien alle andere schulden
zijn voldaan; ii) de statuten bepalen dat de bevoegde
autoriteiten ten minste een maand van tevoren in kennis moeten worden gesteld
van de in punt i) bedoelde betalingen voor andere doeleinden dan de
individuele opzegging van het lidmaatschap en dat zij gedurende deze termijn de
voorgenomen betaling kunnen verbieden; en iii) de relevante bepalingen in de
statuten kunnen pas worden gewijzigd wanneer de bevoegde autoriteiten,
onverminderd de onder i) en ii) genoemde criteria, hebben verklaard geen
bezwaar tegen deze wijziging te hebben; b) de (wettelijke of vrije)
reserves die niet tegenover verplichtingen staan; c) de overgebrachte winst of het
overgebrachte verlies, na aftrek van de uit te keren dividenden; en d) voor zover de nationale
wetgeving zulks toestaat: de op de balans opgenomen winstreserves, wanneer deze
kunnen worden gebruikt tot dekking van eventuele verliezen en wanneer zij niet
beschikbaar zijn gesteld voor uitkering aan de verzekeringnemers. De beschikbare solvabiliteitsmarge wordt
verminderd met het bedrag van de eigen aandelen die rechtstreeks door de
instelling worden gehouden. 3. De lidstaten kunnen bepalen dat de
beschikbare solvabiliteitsmarge ook kan bestaan uit: a) het gecumuleerd preferent
aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen tot een maximum van 50 % van de
beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge naargelang welk bedrag het
laagst is, waarvan niet meer dan 25 % in de vorm van achtergestelde leningen
met vaste looptijd, of het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal met vaste
termijn, mits bindende overeenkomsten gelden op grond waarvan, in geval van
faillissement of liquidatie van de instelling, de achtergestelde leningen of
preferente aandelen achtergesteld worden bij de vorderingen van alle andere
crediteuren en pas worden terugbetaald nadat alle andere op dat tijdstip
uitstaande schulden zijn voldaan; b) effecten met onbepaalde looptijd
en andere instrumenten, met inbegrip van andere gecumuleerde preferente
aandelen dan de onder a) bedoelde, ten belope van maximaal 50 % van de
beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het
laagst is, voor het totaal van deze effecten en van de onder a) vermelde
achtergestelde leningen, mits deze aan de volgende voorwaarden voldoen: i) zij kunnen niet worden terugbetaald
op initiatief van de houder of zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde
autoriteit; ii) de emissieovereenkomst biedt de
instelling de mogelijkheid de betaling van de rente over de lening uit te
stellen; iii) de vorderingen van de
kredietverlener op de instelling moeten volledig worden achtergesteld bij de
vorderingen van alle niet- achtergestelde crediteuren; iv) in de documenten met betrekking tot
de effectenemissie wordt bepaald dat de verliezen gecompenseerd kunnen worden
door de schuld en de niet-betaalde rente, terwijl de instelling haar
activiteiten kan voortzetten; en v) alleen de daadwerkelijk gestorte
bedragen worden in aanmerking genomen. Voor de toepassing van punt a)
moeten achtergestelde leningen tevens voldoen aan de volgende voorwaarden: i) alleen de daadwerkelijk gestorte
middelen worden in aanmerking genomen; ii) voor leningen met een vaste looptijd
bedraagt de oorspronkelijke looptijd ten minste vijf jaar. Uiterlijk een jaar
voor de vervaldag legt de instelling de bevoegde autoriteiten een plan ter
goedkeuring voor waarin wordt uiteengezet op welke wijze de beschikbare
solvabiliteitsmarge zal worden gehandhaafd of op het vereiste niveau gebracht
op de vervaldag, tenzij de mate waarin de lening als bestanddeel van de
beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking mag worden genomen, gedurende
minimaal de laatste vijf jaren voor de vervaldag geleidelijk wordt verlaagd. De
bevoegde autoriteiten kunnen toestemming verlenen voor vervroegde terugbetaling
van dergelijke leningen, mits het initiatief hiertoe uitgaat van de emitterende
herverzekeringsonderneming en haar beschikbare solvabiliteitsmarge niet onder
het vereiste niveau daalt; iii) leningen waarvan de looptijd niet
bepaald is, worden slechts terugbetaald met een opzeggingstermijn van vijf
jaar, tenzij de leningen niet langer als bestanddelen van de beschikbare
solvabiliteitsmarge worden aangemerkt of uitdrukkelijk de voorafgaande
toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is voor vervroegde
terugbetaling. In dit laatste geval dient de instelling de bevoegde
autoriteiten ten minste zes maanden van tevoren in kennis te stellen van de
voorgenomen terugbetaling, onder vermelding van de beschikbare en de vereiste
solvabiliteitsmarge zowel vóór als na deze terugbetaling. De bevoegde
autoriteiten verlenen alleen toestemming voor de terugbetaling indien de
beschikbare solvabiliteitsmarge van de herverzekeringsonderneming niet onder
het vereiste niveau dreigt te dalen; iv) de leningsovereenkomst bevat geen
bepalingen op grond waarvan de lening in bepaalde omstandigheden, andere dan de
liquidatie van de instelling, vóór de overeengekomen datum moet worden
terugbetaald; en v) de leningsovereenkomst kan alleen
worden gewijzigd nadat de bevoegde autoriteiten verklaard hebben geen bezwaar
te hebben tegen de wijziging. 4. Op een met bewijzen gestaafd verzoek van de
instelling aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en met
instemming van deze bevoegde autoriteit kan de beschikbare solvabiliteitsmarge
ook bestaan uit: a) in geval van niet-zillmeren of
in geval van zillmeren waarbij de in de premie begrepen afsluitkosten niet
worden bereikt, het verschil tussen de niet-gezillmerde of gedeeltelijk
gezillmerde wiskundige voorziening en een gezillmerde wiskundige voorziening
waarbij het percentage van het zillmeren gelijk is aan de in de premie begrepen
afsluitkosten; b) de latente netto meerwaarden die
voortvloeien uit de waardering van de activa, voor zover deze nettoreserves
geen uitzonderlijk karakter hebben; c) de helft van het niet-gestorte
gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal, zodra
het gestorte gedeelte 25 % van dit kapitaal bedraagt, tot een maximum van 50 %
van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag
het laagst is. Het onder a) bedoelde bedrag mag echter niet groter
zijn dan 3,5 % van de som van de verschillen tussen de kapitalen voor
levensverzekering en bedrijfspensioenvoorziening en de wiskundige voorzieningen
voor alle overeenkomsten waarbij zillmeren mogelijk is; dit verschil wordt
eventueel verminderd met het bedrag van de niet afgeschreven afsluitkosten die
als een debetpost worden opgenomen. ê 2003/41/EG
(aangepast) 5. De Commissie kan
nadere uitvoeringsmaatregelen treffen ten aanzien van de leden 2, 3 en 4, om
rekening te houden met ontwikkelingen die een technische aanpassing van de voor
opneming in de beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking komende
bestanddelen vergen. Deze maatregelen die
beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan
te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 21 ter bedoelde
regelgevingsprocedure met toetsing. ê 2009/138/EG
artikel 303, lid 2 (aangepast) Artikel 17b 18 Vereiste solvabiliteitsmarge 1. Onverminderd
artikel 17 quater wordt de De vereiste solvabiliteitsmarge wordt bepaald als aangegeven in de leden 2 tot
en met 6, al naargelang de verzekerde risico's. 2. De vereiste solvabiliteitsmarge is gelijk
aan de som van de volgende twee uitkomsten: a) eerste uitkomst: een component van 4 % van de
wiskundige voorzieningen met betrekking tot het directe verzekeringsbedrijf en
tot de geaccepteerde herverzekeringen zonder aftrek van de overdrachten uit
hoofde van herverzekering wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor het
laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen de wiskundige
voorzieningen onder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en
het brutobedrag van de wiskundige voorzieningen; dit verhoudingsgetal mag in
geen geval lager zijn dan 85 %; b) tweede uitkomst: voor overeenkomsten waarbij het
risicokapitaal niet negatief is, wordt een component van 0,3 % van dit kapitaal
dat ten laste komt van de instelling, vermenigvuldigd met het getal dat de voor
het laatste boekjaar bestaande verhouding aangeeft tussen het risicokapitaal
dat ten laste van de instelling blijft, na overdracht en retrocessie uit hoofde
van herverzekering, en het risicokapitaal zonder aftrek van de herverzekering;
dit verhoudingsgetal mag in geen geval lager zijn dan 50 %. Voor de tijdelijke verzekeringen
bij overlijden, met een looptijd van ten hoogste drie jaar, bedraagt deze
component 0,1 %; voor verzekeringen met een looptijd van meer dan drie, doch
niet meer dan vijf jaar, bedraagt deze component 0,15 %. 3. Voor de aanvullende verzekeringen bedoeld in
artikel 2, lid 3, onder a) iii), van
Richtlijn 2009/138/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot
en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf
(Solvabiliteit II) is de vereiste solvabiliteitsmarge
gelijk aan de vereiste solvabiliteitsmarge voor instellingen als bedoeld in
artikel 17 quinquies19. 4. Voor de kapitalisatieverrichtingen bedoeld
in artikel 2, lid 3, onder b) iii), van
Richtlijn 2009/138/EG van is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan 4 % van de wiskundige
voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a). 5. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 2,
lid 3, onder b) i), van
Richtlijn 2009/138/EG van is de vereiste solvabiliteitsmarge
gelijk aan 1 % van hun activa. 6. Voor de verzekeringen bedoeld in artikel 2,
lid 3, onder a), i) en ii), van Richtlijn
2009/138/EG, die verbonden zijn met beleggingsfondsen en voor de verrichtingen
als bedoeld in artikel 2, lid 3, onder
b), iii), iv) en v), van Richtlijn 2009/138/EG is de vereiste
solvabiliteitsmarge gelijk aan de som van: a) voor zover de instelling een
beleggingsrisico draagt, een component van 4 % van de technische voorzieningen,
berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel; b) voor zover de instelling geen
beleggingsrisico draagt maar het bedrag ter dekking van de beheerslasten vast
is voor een periode van meer dan vijf jaar, een component van 1 % van de
technische voorzieningen, berekend overeenkomstig lid 2, onder a), van dit
artikel; c) voor zover de onderneming geen
beleggingsrisico draagt en het bedrag ter dekking van de beheerslasten vast is
voor een periode van vijf jaar of minder, een bedrag dat gelijk is aan 25 % van
de nettobeheerskosten in verband met dergelijke verrichtingen in het voorgaande
boekjaar; d) voor zover de
verzekeringsonderneming een overlijdensrisico draagt, een component van 0,3 %
van het risicokapitaal, berekend overeenkomstig lid 2, onder b), van dit
artikel. 2009/138/EG artikel 303, lid 2 Artikel 17 quater Garantiefonds 1.
De lidstaten kunnen
bepalen dat het garantiefonds bestaat uit een derde deel van de in artikel 17
ter bedoelde vereiste solvabiliteitsmarge. Het wordt gevormd door de in artikel
17 bis, leden 2 en 3, en - met goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat
van herkomst - lid 4, onder b), vermelde bestanddelen. 2.
Het garantiefonds
bedraagt niet minder dan 3 miljoen EUR. Iedere lidstaat kan bepalen dat het
minimumgarantiefonds voor onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge
verzekeringsmaatschappijen met 25 % wordt verminderd. 2009/138/EG artikel 303, lid 2
(aangepast) Artikel 17 quinquies 19 De vereiste solvabiliteitsmarge in de
zin van artikel 17 ter18,
lid 3 1. De vereiste solvabiliteitsmarge wordt
bepaald ten opzichte van het jaarlijkse totaal van premies of bijdragen, dan
wel ten opzichte van de gemiddelde schadelast van de laatste drie boekjaren. 2. Het bedrag van de vereiste
solvabiliteitsmarge moet gelijk zijn aan de hoogste uitkomst van de in de leden
3 en 4 omschreven berekeningen. 3. Voor de berekening ten opzichte van de
premies of bijdragen wordt uitgegaan van hetzij het bedrag van de uitgegeven
brutopremies of -bijdragen, zoals hieronder berekend, hetzij het bedrag van de
verdiende brutopremies of ‑bijdragen, naargelang welk van beide bedragen
het hoogst is. De premies of bijdragen die in het kader van
het directe verzekeringsbedrijf gedurende het laatste boekjaar zijn uitgegeven,
met inbegrip van bijkomende kosten, worden samengeteld. Daaraan wordt toegevoegd het bedrag van de
premies die gedurende het laatste boekjaar uit hoofde van herverzekering werden
geaccepteerd. Daarvan worden afgetrokken het totaalbedrag
van de gedurende het laatste boekjaar geannuleerde premies of bijdragen,
alsmede het totaalbedrag van de belastingen en rechten op de samengetelde
premies of bijdragen. Het aldus verkregen bedrag wordt in twee
gedeelten is gesplitst, namelijk een eerste gedeelte ten belope van maximaal 50
miljoen EUR en een tweede gedeelte dat het restant omvat; van deze gedeelten
wordt respectievelijk 18 % en 16 % genomen en vervolgens opgeteld. De aldus verkregen uitkomst wordt
vermenigvuldigd met het getal dat de voor de som van de laatste drie boekjaren
bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek
van de uit hoofde van herverzekering invorderbare bedragen ten laste van de
instelling blijven, en het bedrag van de brutoschaden; dit verhoudingsgetal mag
in geen geval lager zijn dan 50 %. 4. De solvabiliteitsmarge op schadebasis wordt
berekend als volgt: Eerst worden de bedragen van de schaden die
gedurende de in lid 1 bedoelde perioden in het kader van het directe
verzekeringsbedrijf zijn betaald, bij elkaar opgeteld, zonder aftrek van de ten
laste van de cessionarissen en retrocessionarissen komende schaden. Daaraan wordt toegevoegd het bedrag van de
schaden die gedurende dezelfde perioden uit hoofde van geaccepteerde
herverzekeringen of retrocessies zijn betaald, en het bedrag van de
voorzieningen voor te betalen schaden die aan het einde van het laatste
boekjaar voor zowel het directe verzekeringsbedrijf als geaccepteerde
herverzekeringen zijn gevormd. Daarvan worden de gedurende de in lid 1
bedoelde perioden voor het uitoefenen van verhaalsrecht ontvangen bedragen
afgetrokken. Van deze uitkomst wordt eveneens afgetrokken
het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden die aan het begin van
het tweede boekjaar voorafgaande aan het laatste afgesloten boekjaar, voor
zowel het directe verzekeringsbedrijf als geaccepteerde herverzekeringen zijn
gevormd. Een derde van het aldus verkregen bedrag wordt
in twee gedeelten gesplitst, namelijk een eerste gedeelte ten belope van
maximaal 35 miljoen EUR en een tweede gedeelte dat het restant omvat; van deze
gedeelten wordt respectievelijk 26 % en 23 % genomen en vervolgens opgeteld. De aldus verkregen uitkomst wordt
vermenigvuldigd met het getal dat de voor de som van de laatste drie boekjaren
bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek
van de uit hoofde van herverzekering invorderbare bedragen ten laste van de
instelling blijven, en het bedrag van de brutoschaden; dit verhoudingsgetal mag
in geen geval lager zijn dan 50 %. 5. Indien de vereiste solvabiliteitsmarge
zoals berekend overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 lager is dan de vereiste
solvabiliteitsmarge van het voorgaande jaar, moet de vereiste
solvabiliteitsmarge ten minste gelijk zijn aan de vereiste solvabiliteitsmarge
van het voorgaande jaar, vermenigvuldigd met het verhoudingsgetal van het
bedrag van de technische voorzieningen voor te betalen schaden aan het einde
van het laatste boekjaar en het bedrag van de technische voorzieningen voor te
betalen schaden aan het begin van het laatste boekjaar. Bij deze berekeningen
worden de technische voorzieningen berekend verminderd met de herverzekering,
maar het quotiënt mag in geen geval meer dan 1 bedragen. 2003/41/EU Artikel 18 20 Beleggingsvoorschriften 1. De lidstaten verplichten de instellingen
die binnen hun rechtsgebied gevestigd zijn een beleggingsbeleid te voeren dat
in overeenstemming is met de "prudent person"-regel en met name met
de volgende voorschriften: a) de activa worden belegd in het
belang van de deelnemers en de pensioengerechtigden. In geval van mogelijke
tegenstrijdige belangen zorgt de instelling of het lichaam dat haar
portefeuille beheert, ervoor dat de belegging uitsluitend in het belang van de
deelnemers en de pensioengerechtigden geschiedt; b) de activa worden op zodanige
wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement
van de portefeuille als geheel worden gewaarborgd. Activa die ter dekking van de
technische voorzieningen worden aangehouden, worden voorts belegd op een wijze
die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige
pensioenuitkeringen; c) de activa worden hoofdzakelijk
op gereglementeerde markten belegd. Beleggingen in niet tot de handel op een
gereglementeerde financiële markt toegelaten activa, moeten in elk geval tot
een prudent niveau worden beperkt; d) beleggingen in derivaten zijn
toegestaan voor zover deze bijdragen tot een vermindering van het
beleggingsrisico of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken.
Dergelijke beleggingen moeten op een prudente basis worden gewaardeerd, met
inachtneming van de onderliggende activa, en moeten mede in aanmerking genomen
worden bij de waardering van de activa van de instelling. De instelling
vermijdt voorts een bovenmatig risico met betrekking tot één en dezelfde
tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen; e) de activa moeten naar behoren
gediversifieerd zijn zodat een bovenmatige afhankelijkheid van (of vertrouwen
in) bepaalde activa, of een bepaalde emittent of groep van ondernemingen en
risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden. Beleggingen in activa uitgegeven
door dezelfde emittent of door emittenten die tot dezelfde groep behoren, mogen
de instelling niet blootstellen aan bovenmatige risicoconcentratie; f) beleggingen in de bijdragende
onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5 % van de portefeuille als geheel,
en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen
in de ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming
behoren, beperkt tot ten hoogste 10 % van de portefeuille. Wanneer een groep van ondernemingen
aan de instelling bijdragen betaalt, geschieden beleggingen in deze bijdragende
ondernemingen prudent, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een
behoorlijke diversificatie. De lidstaten kunnen ertoe besluiten de onder
e) en f) bedoelde vereisten niet toe te passen op beleggingen in
staatsobligaties. ê 2013/14/EU
artikel 1 1 bis2. Met
inachtneming van de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten van
de onder toezicht vallende instellingen, zien de lidstaten erop toe dat de
bevoegde autoriteiten toezicht houden op de toereikendheid van de
kredietbeoordelingsprocessen van deze instellingen, dat zij het gebruik van
verwijzingen naar ratings, uitgegeven door ratingbureaus als gedefinieerd in
artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees
Parlement en de Raad van
16 september 2009 inzake ratingbureaus[47],
in het beleggingsbeleid van die instellingen beoordelen en dat zij, indien
passend, de beperking van de impact van dergelijke referenties aanmoedigen, met
als doel het verminderen van het uitsluitend en mechanisch vertrouwen op
dergelijke ratings. 2003/41/EG (aangepast) 23. De
lidstaat van herkomst verbiedt de instelling leningen aan te gaan of namens
derde partijen als garant op te treden. De lidstaten kunnen de instellingen
evenwel toestaan om tijdelijk en uitsluitend voor liquiditeitsdoelstellingen
leningen aan te gaan. 34. De
lidstaten mogen van de op hun grondgebied gevestigde instellingen niet
verlangen dat zij in bepaalde categorieën activa beleggen. 45.
Onverminderd het bepaalde in artikel 12 32,
stellen de lidstaten geen eisen inzake voorafgaande goedkeuring of
systematische kennisgeving aan de beleggingsbesluiten van een op hun
grondgebied gevestigde instelling of de vermogensbeheerder ervan. ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw 56. De
lidstaten kunnen, overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 tot en met 54, voor op hun grondgebied gevestigde
instellingen nadere voorschriften vaststellen, met inbegrip van kwantitatieve
voorschriften, mits deze vanuit prudentieel oogpunt gerechtvaardigd zijn, die
het geheel van door deze instellingen uitgevoerde pensioenregelingen
weerspiegelen. Meer in het
bijzonder kunnen de lidstaten bepalingen op het gebied van beleggingen
toepassen zoals die van Richtlijn 2002/83/EG. De lidstaten verbieden de instellingen evenwel
niet om: a) maximaal 70 % van de activa ter
dekking van de technische voorzieningen of van de gehele portefeuille voor
regelingen waarvan de deelnemers de beleggingsrisico's dragen, te beleggen in
aandelen, met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardepapieren en
bedrijfsobligaties die zijn toegelaten tot de handel op gereglementeerde
markten, ð multilaterale handelsfaciliteiten of
georganiseerde handelsfaciliteiten, ï en te beslissen over het relatieve gewicht van deze waardepapieren in
hun beleggingsportefeuille. Mits zulks vanuit prudentieel oogpunt gerechtvaardigd is, mogen de
lidstaten evenwel een lagere limiet toepassen op instellingen die
pensioenproducten op basis van een gegarandeerde rente op lange termijn
verstrekken, het beleggingsrisico dragen en zelf de garantie bieden; b) maximaal 30 % van hun activa die
tegenover hun technische voorzieningen staan, te beleggen in activa in andere
valuta's dan die waarin de passiva luiden; c) in risicokapitaalmarkten
te beleggen ð in instrumenten die een economisch
langetermijnprofiel hebben en niet op gereglementeerde markten, multilaterale
handelsfaciliteiten of georganiseerde handelsfaciliteiten worden
verhandeld ï. 67. Het
bepaalde in lid 56 belet de lidstaten niet ook op individuele basis de toepassing van
beleggingsvoorschriften Ö te eisen Õ door op hun grondgebied gevestigde instellingen ð die op hun grondgebied een vergunning
hebben verkregen of geregistreerd zijn ïte eisen, op
voorwaarde dat deze met name in het licht van de door de instelling aangegane
verplichtingen, prudentieel gerechtvaardigd zijn. ê 2003/41/EG
(aangepast) 7. In geval van
grensoverschrijdende activiteiten als bedoeld in artikel 20 kunnen de bevoegde
autoriteiten van iedere lidstaat van ontvangst verlangen dat de in de tweede
alinea bedoelde voorschriften op de instellingen in de lidstaat van herkomst
van toepassing zijn. In dat geval zijn deze voorschriften uitsluitend van
toepassing op het deel van de activa van de instelling dat overeenstemt met de
activiteiten die in de betrokken lidstaat van ontvangst worden uitgeoefend.
Voorts worden ze uitsluitend toegepast indien dezelfde of strengere
voorschriften ook op in de lidstaat van ontvangst gevestigde instellingen van
toepassing zijn. De in de eerste alinea
bedoelde voorschriften luiden als volgt: a) de instelling belegt niet méér dan 30 % van die activa in aandelen,
andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren en obligaties die niet
zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, of belegt ten
minste 70 % van deze activa in aandelen, andere met aandelen gelijk te
stellen waardepapieren en obligaties die zijn toegelaten tot de handel op een
gereglementeerde markt; b) de instelling belegt niet meer dan 5 % van die activa in aandelen en
andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, obligaties en andere
geldmarkt- en kapitaalmarktinstrumenten van dezelfde onderneming, en niet meer
dan 10 % van die activa in aandelen en andere met aandelen gelijkgestelde
waardepapieren, obligaties en andere geldmarkt- en kapitaalmarktinstrumenten
van ondernemingen die tot eenzelfde groep behoren; c) de instelling belegt niet meer dan 30 % van deze activa in activa in
andere valuta's dan die waarin de passiva luiden. Om aan deze
voorschriften te voldoen kan de lidstaat van herkomst verlangen dat de activa
worden afgescheiden. ò nieuw 8. De bevoegde
autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van een instelling die
grensoverschrijdende activiteiten zoals bedoeld in artikel 12 ontplooit, stelt
geen beleggingsvoorschriften naast die van de leden 1 tot en met 6 vast voor
het deel van de activa die de technische voorzieningen voor
grensoverschrijdende activiteiten dekken. Titel III VOORWAARDEN VOOR DE BEDRIJFSUITOEFENING HOOFDSTUK 1 Governancesysteem Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 21 Verantwoordelijkheid
van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan 1. De lidstaten
zorgen ervoor dat het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan
van de instelling krachtens de nationale wetgeving de eindverantwoordelijkheid
draagt voor de naleving door de betrokken instelling van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn worden
vastgesteld. 2. Deze richtlijn
laat de rol van de sociale partners in het bestuur van de instellingen
onverlet. Artikel 22 Algemene
governancevereisten 1. De lidstaten
schrijven voor dat alle instellingen moeten beschikken over een doeltreffend
governancesysteem dat voor een gezonde en prudente bedrijfsvoering zorgt. Dit
systeem bevat een adequate transparante organisatiestructuur met een duidelijke
verdeling en correcte scheiding van verantwoordelijkheden en een doeltreffend
systeem voor de overdracht van informatie. Het governancesysteem wordt
periodiek intern geëvalueerd. 2. Het in lid 1
bedoelde governancesysteem staat in verhouding tot de aard, omvang en
complexiteit van de werkzaamheden van de instelling. 3. De lidstaten
zorgen ervoor dat het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan
van de instelling over schriftelijk vastgelegde beleidslijnen voor het
risicobeheer, de interne audit en, indien van toepassing, actuarissen en
uitbesteding beschikt, en dat dit orgaan erop toeziet dat deze beleidslijnen
worden toegepast. Deze beleidslijnen worden ten minste eenmaal per jaar
geëvalueerd en aangepast als er zich een duidelijke wijziging in het betrokken
systeem of gebied voordoet. 4. De lidstaten
zorgen ervoor dat de instellingen beschikken over een doeltreffend systeem van
interne controle. Dit systeem omvat de administratieve en financiële
verslagleggingsprocedures, een internecontrolekader en passende
rapportageregelingen op alle niveaus van de instelling. 5. De lidstaten
zorgen ervoor dat instellingen redelijke maatregelen treffen, waaronder de
ontwikkeling van noodplannen, om voor continuïteit en regelmatigheid in de
verrichting van hun werkzaamheden te zorgen. Daartoe maakt de instelling
gebruik van passende en proportionele systemen, middelen en procedures. 6. De lidstaten
schrijven voor dat de instelling daadwerkelijk wordt bestuurd door ten minste
twee personen. Artikel 23 Vereisten
voor een deskundig en betrouwbaar bestuur 1. De lidstaten
schrijven voor dat de instellingen erop toezien dat alle personen die de
instelling daadwerkelijk besturen of andere sleutelfuncties vervullen, bij de
uitvoering van hun taken aan de volgende vereisten voldoen: (d)
hun beroepskwalificaties,
-kennis en -ervaring volstaan om een gezond en prudent bestuur van de
instelling mogelijk te maken en om hun sleutelfuncties naar behoren te
vervullen (deskundigheidsvereiste); en (e)
ze hebben een goede
reputatie en zijn integer (betrouwbaarheidsvereiste). 2. De lidstaten
zorgen ervoor dat er in doeltreffende procedures en periodieke controles is
voorzien om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen na te gaan of de
personen die de instelling daadwerkelijk besturen of andere sleutelfuncties
vervullen, aan de vereisten van lid 1 voldoen. 3. Indien een
lidstaat van zijn eigen onderdanen een bewijs van betrouwbaarheid en het bewijs
dat er voorheen geen faillissement heeft plaatsgehad of slechts één van deze
twee bewijzen eist, aanvaardt deze lidstaat als voldoende bewijs voor
onderdanen van andere lidstaten het overleggen van een uittreksel uit het
strafregister van de andere lidstaat of, bij het ontbreken van een
strafregister in de andere lidstaat, van een door een bevoegde rechterlijke of
overheidsinstantie van de lidstaat van herkomst of van de lidstaat waarvan de
onderdaan de betrokken persoon is afgegeven gelijkwaardig document waaruit
blijkt dat aan deze eisen is voldaan. 4. Wanneer de
lidstaat van herkomst of de lidstaat waarvan de onderdaan de betrokken persoon
is, geen document verstrekt dat gelijkwaardig is aan het in lid 3 bedoelde
document, is het de onderdaan van de andere lidstaat toegestaan in plaats
daarvan een verklaring onder ede af te leggen. In lidstaten waar
niet in verklaringen onder ede is voorzien, mag de onderdaan van de andere
betrokken lidstaat evenwel een plechtige verklaring afleggen ten overstaan van
een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie of, in voorkomend geval, van
een notaris van zijn lidstaat van herkomst of van de lidstaat waarvan hij
afkomstig is. Die instantie of
notaris geeft een attest af dat deze eed of deze plechtige verklaring
bewijskracht geeft. 5. Het in lid 3
bedoelde bewijs dat er voorheen geen faillissement heeft plaatsgehad, mag ook
worden verstrekt in de vorm van een verklaring die door de onderdanen van de
andere betrokken lidstaat wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde
rechterlijke instantie, beroeps- of bedrijfsorganisatie van de betrokken andere
lidstaat. 6. De in de leden 3,
4 en 5 bedoelde documenten en attesten mogen bij overlegging niet ouder zijn
dan drie maanden. 7. De lidstaten
wijzen de autoriteiten en organisaties aan die bevoegd zijn voor de afgifte van
de in de leden 3, 4 en 5 bedoelde documenten en stellen de overige lidstaten en
de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De lidstaten delen
de overige lidstaten en de Commissie tevens mede bij welke autoriteiten en
organisaties de in de leden 3, 4 en 5 bedoelde documenten tot staving van het
verzoek om op het grondgebied van deze lidstaat de in artikel 12 bedoelde
werkzaamheden te mogen uitoefenen, moeten worden ingediend. Artikel 24 Beloningsbeleid 1. De lidstaten
schrijven voor dat de instellingen voor de personen die de instelling
daadwerkelijk besturen, moeten beschikken over een deugdelijk beloningsbeleid
dat past zowel bij hun omvang en interne organisatie, als bij de aard, omvang
en complexiteit van hun werkzaamheden. 2. De instellingen
maken periodiek dienstige informatie over het beloningsbeleid openbaar, tenzij
anders is bepaald in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen tot
omzetting van Richtlijn 95/46/EG van
het Europees Parlement en de Raad [48]. 3. De Commissie is
bevoegd om overeenkomstig artikel 77 van deze verordening een gedelegeerde
handeling vast te stellen tot nadere bepaling van het volgende: (f)
de vereiste elementen van
het beloningsbeleid dat op basis van de volgende beginselen door de
instellingen moet worden toegepast: –
het beloningsbeleid wordt
vastgesteld, toegepast en gehandhaafd in overeenstemming met de werkzaamheden
en de risicobeheerstrategie van de instelling, haar risicoprofiel,
doelstellingen, risicobeheerpraktijken en de langetermijnbelangen en prestaties
van de instelling als geheel; –
het beloningsbeleid omvat
evenredige maatregelen die erop gericht zijn belangenconflicten te vermijden; –
het beloningsbeleid
draagt bij tot een degelijk en doeltreffend risicobeheer en moedigt niet aan
tot het nemen van zodanige risico's dat de risicotolerantielimieten van de
instelling worden overschreden; –
het beloningsbeleid is
van toepassing op de instelling en op de partijen die de sleutelfuncties of
enigerlei andere werkzaamheden uitvoeren, met inbegrip van sleutelfuncties of
enigerlei andere werkzaamheden die uitbesteed en vervolgens onderuitbesteed
zijn; –
het beloningsbeleid bevat
bepalingen die specifiek betrekking hebben op de taken en prestaties van het
bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de instelling, van
de personen die de instelling daadwerkelijk besturen of sleutelfuncties
vervullen, en van andere personeelscategorieën waarvan de beroepswerkzaamheden
wezenlijke gevolgen hebben voor het risicoprofiel van de instelling; –
het bestuurlijk,
beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de instelling stelt de algemene
beginselen van het beloningsbeleid vast voor de personeelscategorieën waarvan
de beroepswerkzaamheden gevolgen hebben voor het risicoprofiel van de
instelling, en is verantwoordelijk voor de controle van de tenuitvoerlegging ervan; –
het bestuurlijk,
beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de instelling is verantwoordelijk
voor de tenuitvoerlegging van een beloningsbeleid dat een deugdelijk, prudent
en doeltreffend bestuur van de instelling in de hand werkt; –
er is sprake van een
duidelijke, transparante en doeltreffende governance ten aanzien van het
beloningsbeleid en het toezicht daarop. (g)
de passende frequentie
van, de specifieke regels voor en de inhoud van de bekendmaking betreffende het
beloningsbeleid. Afdeling 2 Functies Artikel 25 Algemene bepalingen 1. De lidstaten
schrijven voor dat instellingen moeten beschikken over een risicobeheerfunctie,
een interneauditfunctie en, in voorkomend geval, een actuariële functie. De met
elke sleutelfunctie verband houdende rapportagelijnen garanderen dat de
sleutelfunctie haar taken op een objectieve, eerlijke en onafhankelijke manier
kan vervullen. 2. Instellingen
mogen toestaan dat één persoon of organisatorische eenheid meer dan een
sleutelfunctie vervult. De risicobeheerfunctie wordt echter toevertrouwd aan
een andere persoon of organisatorische eenheid dan de persoon of
organisatorische eenheid die de interneauditfunctie vervult. 3. Onverminderd de
rol van de sociale partners in het algemene bestuur van de instellingen,
verschilt de persoon of organisatorische eenheid die de sleutelfunctie vervult,
van de persoon of organisatorische eenheid die in de bijdragende onderneming
een soortgelijke sleutelfunctie vervult. Op grond van een met redenen omkleed
verzoek van de instelling kan de bevoegde autoriteit een ontheffing van deze
beperking verlenen, rekening houdend met de schaal, aard, omvang en
complexiteit van de werkzaamheden van de instelling. 4. De persoon die
een sleutelfunctie vervult, rapporteert elk belangrijk probleem op het terrein
waarvoor deze persoon verantwoordelijk is terstond aan het bestuurlijk,
beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de instelling. 5. Bevindingen en
aanbevelingen van de risicobeheerfunctie, de interneauditfunctie en, in
voorkomend geval, de actuariële functie worden gerapporteerd aan het
bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de instelling, dat
besluit welke maatregelen moeten worden getroffen. 6. De
risicobeheerfunctie, de interneauditfunctie en, in voorkomend geval, de
actuariële functie stellen de bevoegde autoriteit van de instelling ervan in
kennis als het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de
instelling niet tijdig passende corrigerende maatregelen treft: (h)
wanneer de persoon of
organisatorische eenheid die de sleutelfunctie vervult, een risico heeft
onderkend dat de instelling waarschijnlijk niet aan een wettelijk vereiste van
wezenlijke betekenis zal voldoen en dit aan het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend
orgaan van de instelling heeft gerapporteerd; (i)
wanneer de persoon of
organisatorische eenheid die de sleutelfunctie vervult, in het kader van de
sleutelfunctie van die persoon of organisatorische eenheid een inbreuk van
wezenlijke betekenis op de voor de instelling en haar activiteiten geldende
wet- en regelgeving heeft geconstateerd en dit aan het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend
orgaan van de instelling heeft gerapporteerd. 7. De lidstaten
zorgen ervoor dat personen die de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 6 in kennis
stellen, rechtsbescherming genieten. Artikel 26 Risicobeheersysteem en -functie 1. De lidstaten
schrijven voor dat instellingen moeten beschikken over een doeltreffend
risicobeheersysteem dat bestaat uit strategieën, processen en
rapportageprocedures die nodig zijn om op individueel en geaggregeerd niveau de
risico’s waaraan zij blootgesteld zijn of kunnen worden, alsook de onderlinge
afhankelijkheden en relaties daartussen voortdurend te onderkennen, te meten,
te bewaken, te beheren en te rapporteren. Dit
risicobeheersysteem is goed geïntegreerd in de organisatiestructuur en de
besluitvormingsprocessen van de instelling. 2. In verhouding tot
hun schaal en interne organisatie en tot de aard, omvang en
complexiteit van hun werkzaamheden bestrijkt het risicobeheersysteem de risico's die zich ten
minste op de volgende terreinen kunnen voordoen in de instellingen of in de
ondernemingen waaraan taken of werkzaamheden zijn uitbesteed: (j)
aangaan van
verzekeringstechnische verplichtingen en reservevorming; (k)
afgestemd beheer van
activa en passiva (asset-liability management - ALM); (l)
beleggingen, met name
derivaten en vergelijkbare verbintenissen; (m)
beheer van het
liquiditeits- en concentratierisico; (n)
beheer van het
operationele risico; (o)
verzekering en andere
risicolimiteringstechnieken. 3. Ingeval
deelnemers en pensioengerechtigden overeenkomstig de voorwaarden van de
pensioenregeling risico's dragen, neemt het risicobeheersysteem ook deze
risico's uit het oogpunt van de deelnemers en pensioengerechtigden in
aanmerking. 4. Instellingen
voorzien in een zodanig opgezette risicobeheerfunctie dat het
risicobeheersysteem gemakkelijk kan worden toegepast. Artikel 27 Interneauditfunctie 1. De lidstaten
schrijven voor dat instellingen in een doeltreffende interneauditfunctie moeten
voorzien. In het kader van de interneauditfunctie wordt geëvalueerd of het
internecontrolesysteem en andere onderdelen van het in de artikelen 21 tot en
met 24 vastgelegde governancesysteem, met inbegrip van de uitbestede
werkzaamheden, adequaat en doeltreffend zijn. 2. De lidstaten
schrijven voor dat instellingen ten minste één onafhankelijke persoon van
binnen of buiten de instelling aanwijzen die voor de interneauditfunctie
verantwoordelijk is. Met
uitzondering van de in artikel 14, lid 4, bedoelde uitvoering en
waarmerking mag deze persoon
geen verantwoordelijkheid dragen voor andere sleutelfuncties dan die welke in
dit artikel zijn vastgelegd. 3. Bevindingen en
aanbevelingen van de interneauditfunctie worden gerapporteerd aan het
bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de instelling. Het bestuurlijk, beleidsbepalend of
toezichthoudend orgaan van de instelling besluit welke maatregelen moeten worden getroffen met betrekking tot
elk van deze bevindingen en aanbevelingen en zorgt ervoor dat deze maatregelen
worden uitgevoerd. Artikel 28 Actuariële functie 1. De lidstaten
schrijven voor dat instellingen waarvan deelnemers en pensioengerechtigden niet
alle risico's dragen, in een actuariële functie moeten voorzien met de volgende
taken: (p)
zij coördineert en houdt
toezicht op de berekening van technische voorzieningen; (q)
zij beoordeelt of de bij
de berekening van de technische voorzieningen gehanteerde methodieken,
onderliggende modellen en aannamen passend zijn; (r)
zij beoordeelt of er
genoeg gegevens worden gebruikt bij de berekening van technische voorzieningen,
en zij beoordeelt de kwaliteit van die gegevens; (s)
zij toetst de beste
schattingen ("best estimates") aan de ervaring; (t)
zij verstrekt het
bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de instelling
informatie over de betrouwbaarheid en adequaatheid van de berekening van
technische voorzieningen; (u)
zij brengt advies uit
over de algehele gedragslijn voor het aangaan van verzekeringstechnische
verplichtingen ingeval de instelling een dergelijke gedragslijn heeft; (v)
zij brengt advies uit
over de adequaatheid van de verzekeringsregelingen ingeval de instelling
dergelijke verzekeringsregelingen heeft; en (w)
zij draagt ertoe bij dat
het risicobeheersysteem doeltreffend wordt toegepast. 2. De lidstaten
schrijven voor dat instellingen ten minste één onafhankelijke persoon van
binnen of buiten de instelling moeten aanwijzen die voor de actuariële functie
verantwoordelijk is. Afdeling 3 Documenten betreffende de governance Artikel 29 Risicobeoordeling voor pensioenen 1. De lidstaten
schrijven voor dat instellingen, in verhouding tot hun schaal en interne
organisatie en tot de aard,
omvang en complexiteit van hun
werkzaamheden, in het kader van
hun risicobeheersysteem hun eigen risicotoetsing moeten uitvoeren en een
risicobeoordeling voor pensioenen moeten opstellen ter staving van deze
toetsing. De risicobeoordeling
voor pensioenen wordt periodiek en terstond na een significante wijziging in
het risicoprofiel van de instelling of van de pensioenregeling verricht. 2. De in lid 1 bedoelde risicobeoordeling voor
pensioenen heeft betrekking op het volgende: (x)
de doelmatigheid van het
risicobeheersysteem; (y)
de totale
financieringsbehoeften van de instelling; (z)
de mogelijkheid om aan de
in artikel 14 neergelegde vereisten betreffende de technische voorzieningen te
voldoen; (aa)
een kwalitatieve
evaluatie van de marge voor negatieve afwijkingen in het kader van de
berekening van de technische voorzieningen overeenkomstig het nationale recht; (bb)
een beschrijving van de
pensioenuitkeringen of kapitaalopbouw; (cc)
een kwalitatieve
evaluatie van de bijdragen waartoe de instelling toegang heeft; (dd)
een kwalitatieve
evaluatie van de operationele risico's van alle regelingen van de instelling; (ee)
een kwalitatieve
evaluatie van nieuwe of zich aandienende risico's die met klimaatverandering,
het gebruik van hulpbronnen en het milieu verband houden. 3. Voor de
toepassing van lid 2 beschikken de instellingen over methoden om de risico's te
detecteren en te beoordelen waaraan zij op korte en op lange termijn zijn of
kunnen zijn blootgesteld. Deze
methoden staan in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de
risico's die aan hun activiteiten verbonden zijn. De methoden worden beschreven in de beoordeling. 4. De
risicobeoordeling voor pensioenen maakt integraal deel uit van de
bedrijfsstrategie en wordt in aanmerking genomen bij de strategische
beslissingen van de instelling. Artikel 30 Gedelegeerde handeling voor de risicobeoordeling voor
pensioenen De Commissie is
bevoegd om overeenkomstig artikel 77 een gedelegeerde handeling vast te stellen
tot nadere bepaling van het volgende: (ff)
de door artikel 29, lid
2, te bestrijken elementen; (gg)
de in artikel 29, lid 3,
bedoelde methoden, rekening houdend met de detectie en beoordeling van de
risico's waaraan zij op korte en op lange termijn zijn of kunnen zijn
blootgesteld; en (hh)
de frequentie waarmee de
risicobeoordeling voor pensioenen moet worden uitgevoerd, rekening houdend met
de vereisten van artikel 29, lid 1. De gedelegeerde
handeling brengt geen andere financieringsbehoeften met zich mee dan die waarin
deze richtlijn voorziet. ê 2003/41/EG Artikel 10 31 Jaarrekening en jaarverslag Iedere
lidstaat eistDe
lidstaten eisen dat iedereelke op zijnhun
grondgebied gevestigde instelling een jaarrekening en een jaarverslag opstelt
waarin iedere door de instelling uitgevoerde pensioenregeling, alsmede, iedereelke van
toepassing, een jaarrekening en een jaarverslag voor iedereelke
pensioenregeling, worden opgenomen. De jaarrekeningen en jaarverslagen geven
een getrouw beeld van de activa, de passiva en de financiële positie van de
instelling. De jaarrekeningen en de informatie in de jaarverslagen zijn
consistent, alomvattend en correct gepresenteerd en ze worden naar behoren
goedgekeurd door overeenkomstig de nationale wetgeving bevoegde personen. Artikel 12 32 Verklaring inzake de
beleggingsbeginselen Iedere
lidstaat draagt er zorg voorDe lidstaten zorgen ervoor dat iedere elke op hun grondgebied gevestigde instelling
een schriftelijke verklaring inzake beleggingsbeginselen opstelt en deze ten
minste om de drie jaar herziet. Deze verklaring moet onverwijld worden herzien
na een belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid. De lidstaten zien erop
toe dat deze verklaring ten minste onderwerpen omvat als de toegepaste
wegingsmethoden voor beleggingsrisico's, de risicobeheersprocedures en de
strategische allocatie van activa in het licht van de aard en de looptijd van
de pensioenverplichtingen. ò nieuw HOOFDSTUK 2 Uitbesteding en beleggingsbeheer Artikel 33 Uitbesteding ê 2003/41/EG
artikel 9, lid 4 1. Een lidstaat kanDe lidstaten kunnen toestaan of eisen dat de op zijnhun
grondgebied gevestigde instellingen toestaan of van hen verlangen dat zij de uitvoeringhet beheer
van deze instellingen geheel of ten dele toevertrouwen aan andere lichamen die
handelen in naam van die instellingen. ò nieuw 2. De lidstaten
zorgen ervoor dat instellingen bij de uitbesteding van sleutelfuncties of
enigerlei andere werkzaamheden volledig verantwoordelijk blijven voor de
nakoming van al hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. 3. Uitbesteding van
sleutelfuncties of enigerlei andere werkzaamheden mag niet tot het volgende
leiden: (ii)
er wordt afbreuk gedaan
aan de kwaliteit van het governancesysteem van de betrokken instelling; (jj)
het operationele risico
neemt onnodig toe; (kk)
er wordt afbreuk gedaan
aan het vermogen van de bevoegde autoriteiten om te controleren of de
instelling haar verplichtingen nakomt; (ll)
de continuïteit en de toereikendheid
van de dienstverlening aan deelnemers en pensioengerechtigden worden
ondermijnd. 4. Via het
selectieproces van de dienstverlener en de continue controle van de
werkzaamheden zorgt de instelling ervoor dat de uitbestede werkzaamheden naar
behoren worden uitgevoerd. 5. De lidstaten
zorgen ervoor dat instellingen die sleutelfuncties of enigerlei andere
werkzaamheden uitbesteden, ten minste een schriftelijke overeenkomst sluiten
met de dienstverlener. De overeenkomst is rechtens afdwingbaar en bevat een
duidelijke omschrijving van de rechten en plichten van de instelling en de
dienstverlener. 6. De lidstaten
zorgen ervoor dat instellingen vóór de uitbesteding van sleutelfuncties of
enigerlei andere werkzaamheden de bevoegde autoriteiten tijdig daarvan in
kennis stellen, alsook van latere wezenlijke ontwikkelingen met betrekking tot
de sleutelfuncties of enigerlei andere werkzaamheden. 7. De lidstaten
zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de nodige bevoegdheden hebben om te
allen tijde van de instellingen inlichtingen te verlangen over sleutelfuncties
of enigerlei andere werkzaamheden die zijn uitbesteed. 2003/41/EG (aangepast) Artikel 1934 Ö Beleggingsbeheer Õ Beheer enbewaring ê 2011/61/EU
artikel 62, lid 2 (aangepast) 1. De lidstaten beletten niet dat de instellingen
voor het beheer van hun beleggingsportefeuille beleggingsbeheerders aanwijzen
die in een andere lidstaat gevestigd zijn en waaraan voor deze activiteit naar
behoren vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 85/611/EEG
2004/39/EG, Ö en de
Richtlijnen Õ, 2009/65/EG, 93/22/EEG 2000/12/EG
2009/138/EG, ,2002/83/EG
2011/61/EU en 2013/36/EU, alsmede degenen
bedoeld in artikel 2, lid 1, van deze richtlijn. ò nieuw HOOFDSTUK 3 Bewaarder Artikel 35 Aanstelling van een bewaarder 1. De lidstaat van
herkomst schrijft voor dat de instelling voor elke bedrijfspensioenregeling
waarbij deelnemers en pensioengerechtigden het volledige beleggingsrisico
dragen, één enkele bewaarder moet aanstellen voor de bewaring van activa en de
vervulling van toezichttaken overeenkomstig de artikelen 36 en 37. 2. De lidstaat van
herkomst kan voorschrijven dat de instelling voor bedrijfspensioenregelingen
waarbij de deelnemers en pensioengerechtigden niet het volledige
beleggingsrisico dragen, een bewaarder moet aanstellen voor de bewaring van
activa en de vervulling van toezichttaken overeenkomstig de artikelen 36 en 37. ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw 3. De lidstaten beletten
niet dat de instellingen voor de bewaring van hun activa bewaarders aanstellen
die in een andere lidstaat gevestigd zijn en waaraan naar behoren vergunning is
verleend overeenkomstig Richtlijn 93/22/EEG 2004/39/EG of Richtlijn 2000/12/EG 2013/36/EU
of die voor de doeleinden van Richtlijn 85/611/EEG
2009/65/EG als
bewaarder zijn aanvaard. Het bepaalde in dit lid belet de lidstaat van herkomst niet de
aanwijzing van een bewaarder verplicht te stellen. 4. Iedere lidstaat voertDe lidstaten voeren de nodige maatregelen
uit om Ö de bevoegde
autoriteiten Õ overeenkomstig zijnhun
nationaal recht in staat te zijnstellen om overeenkomstig artikel 14 62
op verzoek van de lidstaat van herkomst van de instelling de vrije beschikking
over de activa te verbieden die worden gehouden door een op zijn grondgebied
gevestigde depositaris of bewaarder. ò nieuw 5. De aanstelling
van de bewaarder wordt ten minste schriftelijk vastgelegd in een contract. Het
contract regelt het doorgeven van de informatie die noodzakelijk wordt geacht
om de bewaarder in staat te stellen zijn taken met betrekking tot de
pensioenregeling waarvoor hij als bewaarder is aangesteld, uit te voeren
overeenkomstig deze richtlijn en andere relevante wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen. 6. Bij de uitvoering
van de in de artikelen 36 en 37 vastgelegde taken handelen de instelling en de
bewaarder betrouwbaar, eerlijk, professioneel, onafhankelijk en in het belang
van de deelnemers aan en de pensioengerechtigden van de regeling. 7. Een bewaarder mag
geen werkzaamheden met betrekking tot de instelling uitvoeren die tot
belangenconflicten tussen de instelling, de deelnemers aan en
pensioengerechtigden van de regeling en hemzelf kunnen leiden, tenzij de
bewaarder het vervullen van zijn bewaarnemingstaken functioneel en hiërarchisch
heeft gescheiden van zijn andere mogelijkerwijs conflicterende taken, en de
mogelijke belangenconflicten afdoende worden onderkend, beheerd, gecontroleerd
en meegedeeld aan de deelnemers aan en pensioengerechtigden van de regeling. 8. Ingeval geen
bewaarder is aangesteld, treffen de instellingen regelingen om de
belangenconflicten te voorkomen of te verhelpen die zich kunnen voordoen bij de
uitvoering van taken die anders door een bewaarder of een vermogensbeheerder
worden vervuld. Artikel 36 Bewaring van activa en aansprakelijkheid van
de bewaarder 1. Wanneer de activa
van een pensioenregeling die bestaan uit financiële instrumenten die in
bewaring kunnen worden genomen, voor bewaring aan een bewaarder worden
toevertrouwd, houdt de bewaarder alle financiële instrumenten in bewaring die
op een financiële-instrumentenrekening in de boeken van de bewaarder kunnen
worden geregistreerd, alsook alle
financiële instrumenten die fysiek aan de bewaarder kunnen worden geleverd. Hiertoe zorgt de
bewaarder ervoor dat de financiële instrumenten die op een
financiële-instrumentenrekening in de boeken van de bewaarder kunnen worden
geregistreerd, overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2004/39/EG op
aparte rekeningen in de boeken van de bewaarder worden geregistreerd; deze
aparte rekeningen zijn geopend op naam van de instelling, zodat te allen tijde
duidelijk kan worden vastgesteld dat zij aan de instelling of aan de deelnemers
aan en pensioengerechtigden van de regeling toebehoren. 2. Wanneer de activa van een pensioenregeling
bestaan uit andere activa dan die bedoeld in lid 1, verifieert de bewaarder of de instelling of de
deelnemers en pensioengerechtigden de eigenaars van deze activa zijn en houdt
hij een register van deze activa bij. Bij de verificatie wordt uitgegaan van
door de instelling verstrekte gegevens of documenten en van extern
bewijsmateriaal als dit voorhanden is. De bewaarder houdt zijn register
actueel. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat een bewaarder
jegens de instelling of de deelnemers en pensioengerechtigden aansprakelijk is
voor alle door hen geleden schade ten gevolge van verwijtbare niet-nakoming of
gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen. 4. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3 bedoelde aansprakelijkheid van een
bewaarder blijft bestaan wanneer hij de activa die hij in bewaring heeft
genomen, geheel of ten dele aan derden heeft toevertrouwd. 5. Wanneer voor de
bewaring van activa geen bewaarder is aangesteld, wordt van de instellingen ten
minste het volgende verlangd: (mm)
zij zorgen ervoor dat
financiële instrumenten te allen tijde aan passende zorg en bescherming
onderworpen zijn; (nn)
zij houden gegevens bij
die hen in staat stellen alle activa te allen tijde terstond te identificeren; (oo)
zij nemen de nodige
maatregelen om belangenconflicten of onverenigbaarheden te vermijden; (pp)
zij stellen de bevoegde
autoriteit, op haar verzoek, in kennis van de wijze waarop de activa worden
bijgehouden. Artikel 37 Toezichttaken 1. Afgezien van de
in artikel 36, leden 1 en 2, bedoelde taken vervult de voor de toezichtfunctie
aangestelde bewaarder ook de volgende taken: (qq)
hij voert instructies van
de instelling uit, tenzij deze strijdig zijn met de nationale wetgeving of de regels
van de instelling; (rr)
hij zorgt ervoor dat bij
transacties met betrekking tot de activa van een instelling of een
pensioenregeling de tegenprestatie binnen de gebruikelijke termijnen aan de
instelling wordt voldaan; (ss)
hij ziet erop toe dat de
inkomsten uit de activa overeenkomstig de regels van de instelling worden
aangewend. 2. Onverminderd lid
1 kan de lidstaat van herkomst van de instelling andere toezichttaken
vaststellen die door de bewaarder moeten worden vervuld. 3. Ingeval geen
bewaarder voor het vervullen van toezichttaken is aangesteld, stelt de
instelling procedures in die garanderen dat de taken die anders aan het
toezicht van bewaarders onderworpen zijn, naar behoren binnen de instelling
worden uitgevoerd. Titel IV AAN TOEKOMSTIGE DEELNEMERS, DEELNEMERS EN
PENSIOENGERECHTIGDEN TE VERSTREKKEN INLICHTINGEN HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen 2003/41/EG (aangepast) Artikel 11 Aan deelnemers
en pensioengerechtigden te verstrekken inlichtingen ò nieuw Artikel 38 Beginselen ê 2003/41/EG
(aangepast) 1. Afhankelijk van de aard van de
pensioenregeling draagt iedere elke lidstaat er zorg voor dat iedere elke op zijn grondgebied gevestigde instelling Ö toekomstige
deelnemers, deelnemers en pensioengerechtigden Õ ten minste de in Ö de artikelen 39
tot en met 53 en 55 tot en met 58. Õ de leden 2, 3 en 4
bedoelde inlichtingen verstrekt. ò nieuw 2. De inlichtingen
voldoen aan alle volgende vereisten: (tt)
zij worden regelmatig
bijgewerkt; (uu)
zij zijn op duidelijke
wijze op schrift gesteld in heldere, bondige en begrijpelijke taal, waarbij
wordt vermeden zowel jargon als technische termen te hanteren wanneer in plaats
daarvan alledaagse woorden kunnen worden gebruikt; (vv)
zij zijn niet misleidend.
Er wordt zorg gedragen voor de consistentie, zowel wat woordgebruik als wat
inhoud betreft; (ww)
zij worden op zodanige
wijze gepresenteerd dat zij gemakkelijk leesbaar zijn, met gebruik van tekens
van leesbare grootte. Er wordt niet van
kleuren gebruikgemaakt wanneer deze afbreuk kunnen doen aan de begrijpelijkheid
van de inlichtingen als het pensioenuitkeringsoverzicht in zwart-wit wordt
afgedrukt of wordt gefotokopieerd. Artikel 39 Voorwaarden van de pensioenregeling ê 2003/41/EG
artikel 9, onder f) 1. Met
betrekking tot alle op hun grondgebied gevestigde instellingen zorgt iedere lidstaatzorgen de lidstaten ervoor dat: f)
de deelnemers voldoende over de voorwaarden van de
pensioenregeling worden ingelicht, en met name over: i) a) de rechten en plichten van de
partijen betrokken bij de pensioenregeling; ii) b) de financiële, technische en
andere aan de pensioenregeling verbonden risico's; iii) c) de aard en spreiding van die
risico's.; ò nieuw 2. Bij regelingen
waarbij deelnemers een beleggingsrisico dragen en waarbij meerdere
beleggingsmogelijkheden met verschillende beleggingsprofielen worden geboden,
worden, naast de in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde inlichtingen, tevens de
volgende inlichtingen aan de deelnemers verstrekt: de voorwaarden die aan het
scala aan beschikbare beleggingsmogelijkheden verbonden zijn, de standaard
beleggingsmogelijkheid en, in voorkomend geval, de in het kader van de
pensioenregeling gehanteerde regel om een bepaalde deelnemer aan een
beleggingsmogelijkheid toe te wijzen. 2003/41/EG artikel 11, lid 2 3. Deelnemers en pensioengerechtigden, en/of,
indien van toepassing, hun vertegenwoordigers, ontvangen: a) op verzoek de jaarrekeningen en de
jaarverslagen als bedoeld in artikel 10; en indien een instelling
verantwoordelijk is voor meer dan één regeling, ontvangen zij de jaarverslagen
en de jaarrekeningen voor hun specifieke pensioenregeling; b) binnen
een redelijke termijn alle relevante informatie over wijzigingen in de voorschriften
inzake de pensioenregeling. ò nieuw 4. Instellingen
publiceren de voorwaarden van de pensioenregeling op een website van hun keuze. HOOFDSTUK 2 Pensioenuitkeringsoverzicht Artikel 40 Frequentie en wijzigingen (2)
De lidstaten schrijven
voor dat instellingen ten behoeve van iedere deelnemer een document met
essentiële informatie moeten opstellen (het
"pensioenuitkeringsoverzicht"). (3)
De lidstaten zorgen
ervoor dat de informatie in het pensioenuitkeringsoverzicht wordt bijgewerkt en
ten minste één keer om de twaalf maanden kosteloos aan iedere deelnemer wordt
toegezonden. (4)
Elke wezenlijke wijziging
in de in het pensioenuitkeringsoverzicht opgenomen informatie ten opzichte van
het voorgaande jaar wordt duidelijk toegelicht in een begeleidende brief. Artikel 41 Begrijpelijkheid en taalgebruik 1. De in het pensioenuitkeringsoverzicht
verstrekte informatie is begrijpelijk zonder dat andere documenten moeten
worden geraadpleegd. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat het
pensioenuitkeringsoverzicht beschikbaar is in een officiële taal van de
lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenregelingen geldende sociale en
arbeidswetgeving van toepassing is op de relatie tussen de bijdragende
onderneming of de instelling enerzijds en de deelnemers of de pensioengerechtigden
anderzijds. Artikel 42 Lengte In het
pensioenuitkeringsoverzicht wordt gebruikgemaakt van tekens van gemakkelijk
leesbare grootte; in afgedrukte vorm is het overzicht niet langer dan twee
bladzijden van het papierformaat A4. Artikel 43 Drager De lidstaten kunnen
instellingen toestaan het pensioenuitkeringsoverzicht op een duurzame drager of
via een website te verstrekken. Op verzoek wordt aan de deelnemers en
pensioengerechtigden, naast een pensioenuitkeringsoverzicht in elektronische
vorm, ook kosteloos een papieren afschrift verstrekt. Artikel 44 Aansprakelijkheid 3. De lidstaten zorgen ervoor dat instellingen
niet louter op basis van het pensioenuitkeringsoverzicht of een vertaling
daarvan civielrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld, tenzij dit
overzicht misleidend, onnauwkeurig of niet in overeenstemming met de relevante
delen van de pensioenregeling is. 4. Het pensioenuitkeringsoverzicht bevat een
duidelijke waarschuwing ter zake. Artikel 45 Titel 1. De titel van het pensioenuitkeringsoverzicht bevat het woord
"pensioenuitkeringsoverzicht". 2. Onmiddellijk onder de titel staat een korte toelichting waarin het doel van het
pensioenuitkeringsoverzicht wordt uiteengezet. 3. De precieze datum
waarop de informatie in het pensioenuitkeringsoverzicht betrekking heeft, wordt
duidelijk zichtbaar vermeld. Artikel 46 Persoonsgegevens Het
pensioenuitkeringsoverzicht bevat de persoonsgegevens van de deelnemer, met
inbegrip van de wettelijke pensioenleeftijd indien van toepassing. Artikel 47 Identificatie van de instelling In het
pensioenuitkeringsoverzicht wordt de instelling geïdentificeerd en informatie
verstrekt over: (5)
de naam en het adres van
de instelling; (6)
de lidstaten waarin de
instelling een vergunning heeft verkregen of is geregistreerd en de naam van de
bevoegde autoriteit; (7)
de naam van de
bijdragende onderneming. Artikel 48 Garanties 1. Het
pensioenuitkeringsoverzicht bevat een van de volgende aanwijzingen betreffende
de garanties in het kader van de pensioenregeling: (a)
een volledige garantie ingeval
de instelling of bijdragende onderneming een bepaald uitkeringsniveau
garandeert; (b)
geen garantie ingeval de
deelnemer volledig het risico draagt; (c)
een gedeeltelijke
garantie in alle andere gevallen. 2. Ingeval een
garantie wordt verleend, wordt het volgende in het kort toegelicht: (d)
de aard van de garantie; (e)
het actuele
financieringsniveau van de in totaal opgebouwde individuele pensioenrechten van
de deelnemer; (f)
mechanismen ter
bescherming van de opgebouwde individuele pensioenrechten; (g)
mechanismen ter verlaging
van de uitkering indien deze in de nationale wetgeving zijn vastgelegd. Artikel 49 Saldo, bijdragen en kosten 1. Wat het saldo, de
bijdragen en de kosten betreft, worden in het pensioenuitkeringsoverzicht de
volgende bedragen vermeld, die in de voor de pensioenregeling relevante valuta
zijn uitgedrukt: (h)
de som van de kosten die
zijn afgetrokken van de brutobijdragen die gedurende de afgelopen twaalf
maanden door de bijdragende onderneming, indien van toepassing, of door de
deelnemer zijn betaald, of, indien de deelnemer zich minder dan twaalf maanden
eerder bij de regeling heeft aangesloten, de som van de kosten die zijn
afgetrokken van de bijdragen die sinds de aansluiting zijn betaald; (i)
de som van de bijdragen
die gedurende de afgelopen twaalf maanden door de deelnemer zijn betaald, of,
indien de deelnemer zich minder dan twaalf maanden eerder bij de regeling heeft
aangesloten, de som van de bijdragen die sinds de aansluiting zijn betaald; (j)
de som van de bijdragen
die gedurende de afgelopen twaalf maanden door de bijdragende onderneming zijn
betaald, of, indien de deelnemer zich minder dan twaalf maanden eerder bij de
regeling heeft aangesloten, de som van de bijdragen die sinds de aansluiting
van de deelnemer door de bijdragende onderneming zijn betaald; (k)
het saldo op de datum van
het pensioenuitkeringsoverzicht, berekend op een van de twee volgende manieren
naargelang van de aard van de pensioenregeling: (1)
voor pensioenregelingen
die niet in een richtniveau van de uitkeringen voorzien, de totale som van het
door de deelnemer opgebouwde kapitaal, ook uitgedrukt als een lijfrente per
maand, (2)
voor pensioenregelingen
die wel in een richtniveau van de uitkeringen voorzien, de opgebouwde
individuele pensioenrechten per maand; (l)
andere voor de deelnemer
relevante bijdragen of kosten, zoals de overdracht van opgebouwd kapitaal; (m)
de onder a) bedoelde
kosten, uitgesplitst in de volgende afzonderlijke bedragen die in de voor de
pensioenregeling relevante valuta zijn uitgedrukt: (1)
administratiekosten van
de instelling; (2)
kosten van de bewaring
van activa; (3)
met
portefeuilletransacties verband houdende kosten; (4)
overige kosten. 2.
De in lid 1, onder f) iv), bedoelde "overige kosten" worden in het
kort toegelicht wanneer zij 20 % of meer van de totale kosten uitmaken. Artikel 50 Pensioenprojecties 1. Wanneer de
pensioenregeling in een richtniveau van de uitkeringen voorziet, worden in het
pensioenuitkeringsoverzicht de volgende drie bedragen met betrekking tot de
pensioenprojecties vermeld, die in de voor de pensioenregeling relevante valuta
zijn uitgedrukt: (b)
het richtniveau van de
uitkeringen per maand op de pensioenleeftijd op basis van aannamen volgens de
beste schatting; (c)
het richtniveau van de
uitkeringen per maand twee jaar vóór de pensioenleeftijd op basis van aannamen
volgens de beste schatting; (d)
het richtniveau van de
uitkeringen per maand twee jaar na de pensioenleeftijd op basis van aannamen
volgens de beste schatting. 2. Bij de in lid 1
bedoelde aannamen wordt met toekomstige lonen rekening gehouden. 3. Wanneer de
pensioenregeling niet in een richtniveau van de uitkeringen voorziet, worden in
het pensioenuitkeringsoverzicht de volgende bedragen met betrekking tot de
pensioenprojecties vermeld, die in de voor de pensioenregeling relevante valuta
zijn uitgedrukt: (e)
het verwachte bedrag van
het tot twee jaar vóór de pensioenleeftijd opgebouwde kapitaal op basis van
voor de regeling relevante aannamen volgens de beste schatting; (f)
het verwachte bedrag van
het tot de pensioenleeftijd opgebouwde kapitaal op basis van voor de regeling
relevante aannamen volgens de beste schatting; (g)
het verwachte bedrag van
het tot twee jaar na de pensioenleeftijd opgebouwde kapitaal op basis van voor
de regeling relevante aannamen volgens de beste schatting; en (h)
de onder a), b) en c)
bedoelde bedragen, uitgedrukt als uitkering per maand. 4. Bij de in lid 3
bedoelde aannamen wordt met de volgende factoren rekening gehouden: (a)
het jaarlijkse percentage
van de nominale beleggingsopbrengsten; (b)
het jaarlijkse
inflatiepercentage; (c)
toekomstige lonen. 5. Bij de berekening
van de in de leden 1 en 3 bedoelde projecties wordt aangenomen dat de
bijdragepercentages constant blijven. Artikel 51 Beleggingsprofiel 1. Bij
pensioenregelingen waarbij de deelnemers beleggingsrisico dragen en waarbij zij
tussen verschillende beleggingsmogelijkheden de keuze hebben, worden in het
pensioenuitkeringsoverzicht de beleggingsprofielen vermeld, samen met een lijst
van de beschikbare beleggingsmogelijkheden en een korte beschrijving van elke
mogelijkheid. De beleggingsmogelijkheid waarvoor de deelnemer op dat moment
heeft gekozen, wordt duidelijk zichtbaar aangegeven. Wanneer het aantal
verschillende beleggingsmogelijkheden met verschillende
beleggingsdoelstellingen groter is dan vijf, beperkt de instelling de beknopte
beschrijving van elke mogelijkheid tot vijf representatieve mogelijkheden,
waaronder de meest risicovolle en de minst risicovolle mogelijkheden. 2. Bij
pensioenregelingen waarbij de deelnemers beleggingsrisico dragen en waarbij een
beleggingsmogelijkheid krachtens een in het kader van de pensioenregeling
vastgelegde specifieke regel aan de deelnemer wordt opgelegd, wordt de volgende
aanvullende informatie verstrekt: (d)
op de feitelijke leeftijd
gebaseerde regels; (e)
op de
richtpensioenleeftijd van de deelnemer gebaseerde regels; (f)
overige regels. 3. Bij
pensioenregelingen waarbij de deelnemers beleggingsrisico dragen, bevat het
pensioenuitkeringsoverzicht informatie over het risico- en rendementsprofiel,
waarbij een synthetische grafische indicator van het risico- en
rendementsprofiel van de pensioenregeling of, in voorkomend geval, van elke
beleggingsmogelijkheid wordt afgebeeld, die vergezeld gaat van het volgende: (g)
een beschrijving van de
indicator en van de voornaamste beperkingen ervan; (h)
een beschrijving van de
risico's die van wezenlijke relevatie zijn en die niet naar behoren door de
synthetische grafische indicator worden bestreken. De berekening van de
synthetische indicator wordt op adequate wijze gedocumenteerd en de
instellingen stellen deze documentatie op verzoek beschikbaar aan de
deelnemers. 4. De in lid 3,
onder a), bedoelde beschrijving bevat het volgende: (i)
een beknopte uitleg
waarom de pensioenregeling of beleggingsmogelijkheid tot een specifieke
categorie behoort; (j)
een verklaring dat de
historische gegevens, zoals die welke voor de berekening van de synthetische
grafische indicator zijn gebruikt, geen betrouwbare indicatie voor het
toekomstige risicoprofiel van de pensioenregeling of de beleggingsmogelijkheid
vormen; (k)
een verklaring dat niet
kan worden gegarandeerd dat de vermelde risico- en rendementscategorie
ongewijzigd blijft en dat de indeling van de pensioenregeling of van de
beleggingsmogelijkheid in de tijd kan variëren; (l)
een verklaring dat de
laagste categorie niet betekent dat er sprake is van een risicoloze belegging. 5. De in lid 3
bedoelde synthetische grafische indicator en beschrijvingen zijn opgesteld in
overeenstemming met de door de instelling ingestelde interne procedure voor het
detecteren, meten en monitoren van risico’s zoals vastgelegd in deze richtlijn,
alsook met de beleggingsdoelstellingen en het beleggingsbeleid die in de
verklaring van de beleggingsbeginselen zijn beschreven. Artikel 52 In het verleden behaalde resultaten 1. Het
pensioenuitkeringsoverzicht bevat de volgende informatie over de in het verleden
behaalde resultaten: (m)
de informatie over de
resultaten die in het verleden door de pensioenregeling als geheel of, in
voorkomend geval, in het kader van de door de deelnemer gekozen
beleggingsmogelijkheid zijn behaald, gepresenteerd in de vorm van een grafiek
waarin de resultaten voor de beschikbare jaren en van maximaal de laatste tien
jaar zijn weergegeven; (n)
de presentatie van de
grafiek, aangevuld met verklaringen die duidelijk zichtbaar zijn en die: (1)
waarschuwen voor de
beperkte waarde van de grafiek als richtsnoer voor toekomstige resultaten; (2)
aangeven welke kosten al
dan niet bij de berekening van de in het verleden behaalde resultaten in
aanmerking zijn genomen; (3)
de valuta aangeven waarin
de in het verleden behaalde resultaten zijn berekend. 2. Indien een
wezenlijke wijziging in de doelstelling en het beleggingsbeleid van de
pensioenregeling plaatsvindt gedurende de periode die in de in lid 1
bedoelde grafiek wordt weergegeven, worden de door de pensioenregeling in het
verleden behaalde resultaten die van vóór die wezenlijke wijziging dateren
desondanks in de grafiek weergegeven. De periode vóór de wezenlijke wijziging
wordt in de grafiek aangeduid met vermelding van een duidelijke waarschuwing
dat de resultaten werden behaald in omstandigheden die niet langer van
toepassing zijn. 3. Wanneer een
deelnemer van beleggingsmogelijkheid verandert, worden de in het verleden in
het kader van die beleggingsmogelijkheid behaalde resultaten weergegeven. Artikel 53 Aanvullende informatie In het
pensioenuitkeringsoverzicht wordt de volgende aanvullende informatie vermeld: (i)
de plaats en de wijze
waarop verdere informatie kan worden verkregen over de instelling of de
pensioenregeling, met inbegrip van de plaats waar websites en relevante
wetsbesluiten van algemene aard te vinden zijn; (j)
de plaats en de wijze
waarop verdere informatie kan worden verkregen over de regelingen voor de
overdracht van pensioenrechten aan een andere instelling voor
bedrijfspensioenvoorziening ingeval van beëindiging van de dienstbetrekking; (k)
informatie over de
gehanteerde aannamen voor in lijfrente uitgedrukte bedragen, en met name over
het percentage van de lijfrente, het soort aanbieder en de duur van de
lijfrente, ingeval de deelnemer om die informatie verzoekt; (l)
de plaats en de wijze
waarop toegang kan worden verkregen tot aanvullende informatie over de
individuele situatie van de deelnemer, met inbegrip van het richtniveau van de
pensioenuitkeringen, indien van toepassing, en het niveau van de uitkeringen in
geval van beëindiging van de dienstbetrekking. Artikel 54 Gedelegeerde handeling betreffende het
pensioenuitkeringsoverzicht De Commissie is
bevoegd om overeenkomstig artikel 77 een gedelegeerde handeling vast te stellen
tot nadere bepaling van het volgende: (a)
de inhoud van het
pensioenuitkeringsoverzicht; deze voorschriften hebben betrekking op het
volgende: (i) de manier
waarop wezenlijke wijzigingen worden toegelicht, zoals bedoeld in artikel 40,
lid 3; (ii) de grootte van
de tekens zoals bedoeld in artikel 42; (iii) de
bewoordingen van de waarschuwing betreffende de aansparakelijkheid zoals
bedoeld in artikel 44; (iv) de formulering
van de toelichting zoals bedoeld in artikel 45, lid 2; (v) de te vermelden
persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 46; (vi) de te volgen
methode bij de toelichting van de in artikel 48, lid 2, onder a), b), c) en d),
vermelde elementen; (vii) de te volgen
methode voor de berekening van de in artikel 49, lid 1, onder a), b), c),
d), e) en f), bedoelde bedragen; (viii) de te volgen
methode voor de berekening van de in artikel 50, leden 1 en 3, bedoelde
bedragen, rekening houdend met de in artikel 50, lid 5, gestelde voorwaarde; (ix) de in artikel
50, leden 2 en 4, bedoelde aannamen waarvan moet worden uitgegaan; (x) het aantal te
vermelden beleggingsmogelijkheden en de te volgen methode voor het maken van
een keuze uit deze mogelijkheden wanneer het aantal mogelijkheden groter is dan
vijf, de te volgen methode voor het beschrijven van de vermelde mogelijkheden,
alsook de wijze waarop de beleggingsmogelijkheid moet worden aangegeven
waarvoor de deelnemer op dat moment heeft gekozen, zoals bedoeld in
artikel 51, lid 1; (xi) de te volgen
methode voor de beschrijving van de aanvullende informatie zoals bedoeld in
artikel 51, lid 2; (xii) de te volgen
methode voor de opstelling en afbeelding van de synthetische grafische
indicatoren en de beschrijvingen zoals bedoeld in artikel 51, lid 3, rekening
houdend met de in artikel 51, lid 4, gestelde voorwaarden; (xiii) de te volgen
methode voor het genereren van de informatie over de in het verleden behaalde
resultaten zoals bedoeld in artikel 52, lid 1, onder a), alsook de te
volgen methoden voor de opstelling van de verklaring en de presentatie van de
grafiek zoals bedoeld in artikel 52, lid 1, onder b); (xiv) de te volgen
methode voor de vergelijking van de verschillende beleggingsmogelijkheden die
in het kader van pensioenregelingen beschikbaar zijn, zoals bedoeld in
artikel 52, lid 1, onder a); (xv) de te volgen
methode voor het weergeven van de in artikel 52, lid 2, bedoelde wezenlijke
wijziging; (xvi) de te volgen
methode voor de vermelding van de aanvullende informatie zoals bedoeld in
artikel 53. (b)
de vorm, opmaak,
structuur en volgorde van de onderdelen van het pensioenuitkeringsoverzicht,
dat de in artikel 44, lid 2, en de artikelen 45 tot en met 53 bedoelde
informatie bevat, rekening houdend met de in artikel 41, lid 1, en artikel 42
gestelde voorwaarden. HOOFDSTUK 3 Andere te verstrekken inlichtingen en documenten Artikel 55 Aan toekomstige deelnemers te verstrekken inlichtingen De instelling zorgt
ervoor dat toekomstige deelnemers over alle kenmerken van de regeling en alle
beleggingsmogelijkheden worden geïnformeerd, waarbij onder meer informatie
wordt verstrekt over de wijze waarop in het kader van de beleggingsbenadering
rekening is gehouden met kwesties die met milieu, klimaat, samenleving en
corporate governance verband houden. Artikel 56 Tijdens de fase vóór de pensionering aan deelnemers
te verstrekken inlichtingen Afgezien van het
pensioenuitkeringsoverzicht verstrekken de instellingen aan iedere deelnemer
ten minste twee jaar voor de pensioenleeftijd waarin de regeling voorziet, dan
wel op verzoek van de deelnemer, de volgende inlichtingen: (m)
informatie over de opties
waarover de deelnemers beschikken bij het innen van hun pensioeninkomen, met
inbegrip van informatie over de aan deze opties verbonden voor- en nadelen, en
dat op zodanige wijze dat zij worden geholpen de optie te kiezen die het meest
geschikt is voor de omstandigheden waarin zij verkeren; (n)
wanneer de uitbetaling in
het kader van de pensioenregeling niet in de vorm van een levenslange lijfrente
plaatsvindt, informatie over de beschikbare producten voor de uitbetaling van
de pensioenuitkering, met inbegrip van de daaraan verbonden voor- en nadelen,
en de voornaamste overwegingen waarmee deelnemers rekening moeten houden
wanneer zij besluiten voor een bepaald product voor de uitbetaling van de
pensioenuitkering te kiezen. Artikel 57 Tijdens de uitbetalingsfase aan pensioengerechtigden
te verstrekken inlichtingen 1. Instellingen
verstrekken pensioengerechtigden informatie over de verschuldigde uitkeringen
en de overeenkomstige uitbetalingsmogelijkheden. 2. Wanneer tijdens
de uitbetalingsfase een aanzienlijk deel van het beleggingsrisico door de
pensioengerechtigden wordt gedragen, zorgen de lidstaten ervoor dat de
pensioengerechtigden hierover passende informatie ontvangen. Artikel 58 Op verzoek aan deelnemers en pensioengerechtigden te
verstrekken aanvullende inlichtingen 1. Op verzoek van
een deelnemer, een pensioengerechtigde of hun vertegenwoordigers verstrekt de
instelling de volgende aanvullende informatie: a) de jaarrekeningen en de jaarverslagen als bedoeld in artikel 31 of,
indien een instelling voor meer dan één regeling verantwoordelijk is, de
jaarverslagen en de jaarrekeningen die met hun specifieke pensioenregeling
verband houden; ê 2003/41/EG
(aangepast) 3.b) de in artikel 1232 bedoelde
verklaring inzake de beleggingsbeginselen, wordt op verzoek aan de deelnemers en pensioengerechtigden, en/of,
indien van toepassing, hun vertegenwoordigers, ter beschikking gesteld.; ò nieuw c) informatie over de gehanteerde aannamen om de in
artikel 50 bedoelde projecties op te stellen; d) informatie over het veronderstelde percentage van de lijfrente, het
soort aanbieder en de duur van de lijfrente, zoals bedoeld in artikel 53,
onder c). ê 2003/41/EG ð nieuw 4 2. ð Op verzoek van een ï Iedere deelnemer, ð verstrekt de instelling ï tevens ontvangt tevens op verzoek duidelijke en wezenlijke gegevens over: a) indien van toepassing, het
richtniveau van de pensioenuitkeringen; b) het niveau van de uitkeringen in
geval van beëindiging van de dienstbetrekking; c) wanneer de deelnemer het beleggingsrisico draagt,
alle beschikbare beleggingsmogelijkheden, indien van toepassing, en de
feitelijke beleggingsportefeuille, evenals gegevens over de risicopositie en de
kosten in verband met de beleggingen; d) de modaliteiten voor de overdracht van aanspraken op
een andere instelling voor bedrijfspensioenvoorziening ingeval van beëindiging
van de dienstbetrekking. De deelnemers ontvangen jaarlijks beknopte informatie
over de situatie van de instelling en over het actuele financieringsniveau van
hun totale individuele aanspraken. 5. Iedere pensioengerechtigde ontvangt bij zijn pensionering of wanneer
er andere uitkeringen verschuldigd worden, de nodige informatie over de
uitkeringen waarop hij of zij aanspraak kan maken en over de wijze van
uitbetaling. ò nieuw Titel V PRUDENTIEEL TOEZICHT Hoofdstuk 1 Algemene regels betreffende het prudentiële
toezicht Artikel 59 Hoofddoel
van het prudentiële toezicht 1. Het hoofddoel van
het prudentiële toezicht is de bescherming van deelnemers en
pensioengerechtigden. 2. Onverminderd het
hoofddoel van het prudentiële toezicht als genoemd in lid 1 zorgen de lidstaten
ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van hun algemene taken
het mogelijke effect van hun beslissingen op de stabiliteit van de betrokken
financiële systemen in de Unie, met name in noodsituaties, naar behoren in
overweging nemen, rekening houdend met de informatie die op dat moment
beschikbaar is. Artikel 60 Reikwijdte
van het prudentiële toezicht De lidstaten zorgen
ervoor dat instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening onder prudentieel
toezicht staan, met inbegrip van het toezicht op het volgende: (a)
de voorwaarden voor de
uitvoering van de werkzaamheden; (b)
de technische
voorzieningen; (c)
de financiering van de
technische voorzieningen; (d)
het voorgeschreven eigen
vermogen; (e)
de beschikbare
solvabiliteitsmarge; (f)
de vereiste
solvabiliteitsmarge; (g)
de
beleggingsvoorschriften; (h)
het beleggingsbeheer; (i)
de voorwaarden voor de
bedrijfsuitoefening; en (j)
de aan de bevoegde
autoriteiten te verstrekken inlichtingen. Artikel 61 Algemene beginselen van het prudentiële
toezicht 1. De bevoegde
autoriteiten van de lidstaat van herkomst zijn verantwoordelijk voor het
prudentiële toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat het toezicht
op een prospectieve en risicogebaseerde benadering berust. 3. Het toezicht op de instellingen omvat een passende combinatie van
werkzaamheden op afstand en controles ter plaatse. 4. De toezichthoudende
bevoegdheden worden tijdig en op proportionele wijze uitgeoefend. 5. De lidstaten
zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten naar behoren rekening houden met de
potentiële gevolgen van hun optreden voor de stabiliteit van de financiële
stelsels in de Europese Unie, met name in noodsituaties. ê 2003/41/EG Artikel 14 62 Interventiebevoegdheden en taken van
de bevoegde autoriteiten 1. De bevoegde autoriteiten eisen dat er in
iedere op hun grondgebied gevestigde instelling goede administratieve en
boekhoudkundige procedures en adequate interne controlemechanismen bestaan. 2. De bevoegde autoriteiten hebben de
bevoegdheid om met betrekking tot iedere op hun grondgebied gevestigde
instelling of jegens de personen die deze instelling besturen alle maatregelen te nemen, waaronder, waar passend,
maatregelen van bestuursrechtelijke en geldelijke aard, die geschikt en
noodzakelijk zijn om eventuele onregelmatigheden die de belangen van de
deelnemers en de pensioengerechtigden kunnen schaden, te voorkomen of ongedaan
te maken. ê 2010/78/EU
artikel 4, lid 3 (aangepast) ð nieuw 3. Een eventueel besluit om activiteiten van
een instelling te verbieden ð of te beperken ï wordt gedetailleerd met redenen omkleed en de betrokken instelling
wordt hiervan in kennis gesteld. Ook de EIOPA wordt hiervan in kennis gesteld. ê 2003/41/EG
(aangepast) Zij Ö 4. De bevoegde
autoriteiten Õ kunnen tevens de
vrije beschikking over de activa van de instelling beperken of verbieden, met
name wanneer de instelling: (o)
geen toereikende technische voorzieningen heeft
gevormd met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden, dan wel
onvoldoende activa heeft om de technische voorzieningen te dekken; (p)
er niet in is geslaagd het voorgeschreven eigen
vermogen in stand te houden. 5. De bevoegde autoriteiten kunnen, teneinde
de belangen van de deelnemers aan en de pensioengerechtigden van een regeling
te beschermen, de bevoegdheden waarover de personen die een op haar grondgebied
gevestigde instelling besturen, overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van
herkomst beschikken, geheel of gedeeltelijk overdragen aan een bijzondere
vertegenwoordiger die geschikt is om deze bevoegdheden uit te oefenen. 64. De
bevoegde autoriteiten kunnen de activiteiten van een op haar grondgebied
gevestigde instelling verbieden of beperken, met name indien: (q)
de instelling de belangen van de deelnemers
aan en de pensioengerechtigden Ö van de regeling Õ niet afdoende
beschermt; (r)
de instelling niet langer aan de voorwaarden
voor de verrichting van de werkzaamheden voldoet; (s)
de instelling ernstig in gebreke blijft bij
het voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de op haar van toepassing
zijnde voorschriften; (t)
de instelling, in geval van
grensoverschrijdende activiteiten, de vereisten inzake arbeidsrecht en sociaal
recht van de betrokken lidstaat van ontvangst op het gebied van
bedrijfspensioenen niet in acht neemt. 57. De
lidstaten dragen er zorg voor dat tegen besluiten ten aanzien van instellingen
die worden genomen op grond van overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, beroep op de rechter openstaat. ò nieuw Artikel 63 Prudentieel toezichtsproces 1. De lidstaten
zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de strategieën, processen en
rapportageprocedures beoordelen die de instellingen hebben vastgesteld om te
voldoen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die ter uitvoering
van deze richtlijn zijn vastgesteld. Bij deze beoordeling
wordt rekening gehouden met de omstandigheden waarin de instellingen opereren,
en, in voorkomend geval, de partijen die voor hen sleutelfuncties of enigerlei
andere werkzaamheden uitvoeren die zijn uitbesteed. De beoordeling omvat de
volgende elementen: (a)
een beoordeling van de
kwalitatieve vereisten in verband met het governancesysteem; (b)
een beoordeling van de risico's die de instelling loopt; (c)
een beoordeling van het vermogen van de instelling om
die risico's te evalueren. 2. De lidstaten
zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten beschikken over
monitoringinstrumenten, met inbegrip van stresstests, waarmee ze kunnen
constateren dat de financiële omstandigheden in een instelling verslechteren en
waarmee ze kunnen volgen hoe een verslechtering wordt verholpen. 3. De bevoegde
autoriteiten hebben de nodige bevoegdheden om instellingen te verplichten
zwakke punten of tekortkomingen te verhelpen die in het kader van het
prudentiële toezichtsproces zijn geconstateerd. 4. De bevoegde
autoriteiten stellen de minimale frequentie en de reikwijdte van de in lid 1
bedoelde beoordeling vast, waarbij rekening wordt gehouden met de aard, omvang
en complexiteit van de
werkzaamheden van de betrokken instellingen. ê 2003/41/EG Artikel 13 64 Aan de bevoegde autoriteiten te
verstrekken inlichtingen 1. Iedere lidstaat draagtDe lidstaten dragen er zorg voor dat de
bevoegde autoriteiten met betrekking tot iedere elke op hun grondgebied gevestigde instelling
over de noodzakelijke bevoegdheden en middelen beschikken om: a) de instelling, de
leden van de raad van bestuur en andere met het beheer of de leiding of de
controle op de instelling belaste personen te verplichten inlichtingen te
verstrekken over alle zakelijke aangelegenheden of alle bedrijfsdocumenten over
te leggen; ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw b) toezicht te houden op de
betrekkingen tussen de instelling en andere ondernemingen of tussen
instellingen waarbij Ö sleutelfuncties
of enigerlei andere werkzaamheden Õ activiteiten aan deze
ondernemingen of instellingen worden uitbesteed (outsourcing uitbesteding ð en alle verdere onderuitbesteding ï), waarbij de financiële positie van de instelling wordt beïnvloed of
die op concrete wijze van belang zijn voor de uitoefening van een doeltreffend
toezicht; c) periodiek de ð volgende documenten te verkrijgen: de
risicobeoordeling voor pensioenen ï, Ö de Õ verklaring inzake de
beleggingsbeginselen, ð documenten betreffende het
governancesysteem ï, de jaarrekening en het jaarverslag, ð aan deelnemers en pensioengerechtigden
verstrekte informatiedocumenten, ï alsmede alle Ö overige Õ documenten te verkrijgen die
voor de uitoefening van toezicht noodzakelijk zijn.; Daartoe kunnen behoren: ò nieuw d)
vast te stellen welke documenten noodzakelijk zijn voor toezichtdoeleinden.
Daartoe behoren: ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw i) interne tussentijdse verslagen; ii) actuariële schattingen en
gedetailleerde hypothesen; iii) activa-passiva-studies; iv) bewijsmateriaal waaruit blijkt dat
de beleggingsbeginselen werkelijk worden gevolgd; v) bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de
bijdragen volgens plan zijn betaald; vi) rapporten van de in artikel 10 31 bedoelde personen die met de controle van de
jaarrekening zijn belast; d) e) verificaties uit te voeren in de
bedrijfsruimten van de instelling en, waar nodig, onderzoek naar uitbestede ð en alle vervolgens
onderuitbestede ï werkzaamhedenactiviteiten in te stellen om na te gaan of deze overeenkomstig de toezichtregels
worden verricht. ò nieuw f)
op gelijk welk tijdstip instellingen om inlichtingen te verzoeken over
uitbestede en alle vervolgens onderuitbestede werkzaamheden. ê 2010/78/EU artikel 4,
lid 2, onder b) 2. De EIOPA kan ontwerpen van technische
uitvoeringsnormen opstellen inzake de formulieren en formaten voor de in lid 1,
onder c)d), punten
i) tot en met vi), genoemde documenten. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend
de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen
overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1094/2010. ò nieuw Artikel 65 Transparantie en verantwoording 1. De lidstaten
zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten hun in de artikelen 60, 61, 62, 63
en 64 vastgelegde taken op een transparante en verantwoorde wijze verrichten en
daarbij vertrouwelijke informatie op behoorlijke wijze beschermen. 2. De lidstaten
zorgen ervoor dat de volgende informatie wordt bekendgemaakt: (d)
de bewoordingen van de
wet en regelgeving en bestuursrechtelijke voorschriften en algemene
richtsnoeren op het gebied van de regelgeving inzake
bedrijfspensioenvoorziening, en informatie over de vraag of de lidstaat ervoor
kiest deze richtlijn overeenkomstig de artikelen 4 en 5 toe te passen; (e)
gegevens over het in
artikel 63 beschreven prudentiële toezichtsproces; (f)
geaggregeerde
statistische gegevens over de voornaamste aspecten van de toepassing van het
prudentiële kader; (g)
een verklaring dat het
hoofddoel van het prudentiële toezicht de bescherming van deelnemers en
pensioengerechtigden is en informatie over de voornaamste toezichtfuncties en ‑werkzaamheden; (h)
de voorschriften inzake
administratieve sancties voor inbreuken op nationale bepalingen die ter
uitvoering van deze richtlijn zijn vastgesteld. 3. De lidstaten
zorgen ervoor dat er transparante procedures bestaan en worden toegepast voor
de benoeming en het ontslag van de leden van de bestuursorganen van hun
bevoegde autoriteiten. Hoofdstuk 2 Beroepsgeheim en uitwisseling van informatie Artikel 66 Beroepsgeheim 1. De lidstaten
stellen regelgeving vast om ervoor te zorgen dat alle personen die werkzaam
zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede auditors en
deskundigen die in opdracht van deze autoriteiten handelen, aan het
beroepsgeheim gebonden zijn. Onverminderd de
gevallen die onder het strafrecht vallen, mogen deze personen vertrouwelijke
informatie die zij tijdens de uitvoering van hun taken hebben ontvangen, aan
geen enkele persoon of autoriteit bekendmaken, behalve in samengevatte of
geaggregeerde vorm, zodat de individuele instellingen niet kunnen worden
geïdentificeerd. 2. Indien een
pensioenregeling aan een andere instelling of een andere entiteit is
overgedragen, mogen in afwijking van lid 1 evenwel vertrouwelijke gegevens die
geen betrekking hebben op derden welke betrokken zijn bij pogingen om de
onderneming te redden, in het kader van civiele of handelsrechtelijke
procedures openbaar worden gemaakt. Artikel 67 Gebruik van vertrouwelijke informatie De lidstaten zorgen
ervoor dat de bevoegde autoriteiten die overeenkomstig deze richtlijn
vertrouwelijke informatie ontvangen, deze slechts gebruiken bij de uitoefening
van hun taken en voor de volgende doeleinden: (u)
om na te gaan of
instellingen aan de op bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke voorwaarden
voldoen voordat zij hun werkzaamheden aanvatten; (v)
om de controle van de
werkzaamheden van instellingen te faciliteren, met inbegrip van de controle van
de technische voorzieningen, de solvabiliteit, het governancesysteem en de aan
deelnemers en pensioengerechtigden verstrekte inlichtingen; (w)
om corrigerende
maatregelen, met inbegrip van sancties, op te leggen; (x)
in het kader van een
beroep tegen een besluit dat de bevoegde autoriteiten op grond van de
bepalingen tot omzetting van deze richtlijn hebben genomen; (y)
in rechtszaken
betreffende bepalingen tot omzetting van deze richtlijn. Artikel 68 Informatie-uitwisseling tussen autoriteiten 1. Artikel 66 vormt
geen beletsel voor het volgende: (z)
de uitwisseling van informatie tussen meerdere bevoegde
autoriteiten in dezelfde lidstaat bij de uitoefening van hun toezichthoudende
taken; (aa)
de uitwisseling van
informatie tussen bevoegde autoriteiten in verschillende lidstaten bij de
uitoefening van hun toezichthoudende taken; (bb)
de uitwisseling van informatie bij de uitoefening van hun
toezichthoudende taken tussen de bevoegde autoriteiten en een van de volgende,
zich in dezelfde lidstaat bevindende partijen: (1)
autoriteiten aan wie het
toezicht op entiteiten uit de financiële sector en andere financiële
organisaties is opgedragen, alsmede autoriteiten die belast zijn met het
toezicht op de financiële markten; (2)
de autoriteiten of
instanties die verantwoordelijk zijn voor het bewaren van de stabiliteit van
het financiële stelsel in de lidstaten door middel van macroprudentiële regels; (3)
instanties die betrokken
zijn bij de beëindiging van pensioenregelingen en bij andere soortgelijke
procedures; (4)
saneringsinstanties of
-autoriteiten ter vrijwaring van de stabiliteit van het financiële stelsel; (5)
de met de wettelijke
controle van de jaarrekening van instellingen, verzekeringsondernemingen en
andere financiële instellingen belaste personen; (cc)
de verstrekking aan
instanties die het beheer over de beëindiging van een pensioenregeling voeren, van de informatie die nodig is voor de
vervulling van hun taak. 2. De informatie die
de in lid 1 bedoelde autoriteiten, instanties en personen ontvangen, valt onder
de overeenkomstig artikel 66 vastgestelde regelgeving betreffende de geheimhoudingsplicht. 3. Artikel 66
belet de lidstaten niet toe te staan dat informatie wordt uitgewisseld tussen
de bevoegde autoriteiten en een van de volgende partijen: (dd)
de autoriteiten die
belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de
beëindiging van pensioenregelingen en bij andere soortgelijke procedures; (ee)
de autoriteiten die
belast zijn met het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke
controle van de rekeningen van instellingen, kredietinstellingen,
beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen en andere financiële
instellingen; (ff)
de van de instellingen
onafhankelijke actuarissen die krachtens de wet een controlefunctie ten aanzien
van deze instellingen uitoefenen, en de organen die met het toezicht op deze
actuarissen belast zijn. Artikel 69 Doorgifte van gegevens aan centrale banken,
monetaire autoriteiten, Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees
Comité voor systeemrisico's 1. Artikel 66 houdt geen belemmering voor een
bevoegde autoriteit in om aan de volgende entiteiten voor de uitoefening van
hun respectieve taken dienstige gegevens mede te delen: (a)
centrale banken en andere instanties met een
soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit; (b)
in voorkomend geval,
andere overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op
betalingssystemen; (c)
het Europees Comité voor
systeemrisico's, de EIOPA, de Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit
voor effecten en markten; 2. De artikelen 68
tot en met 71 houden voor de in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde
autoriteiten of instanties geen belemmering in om aan de bevoegde autoriteiten
de informatie toe te zenden die de bevoegde autoriteiten nodig kunnen hebben
ter uitvoering van artikel 67. 3. De overeenkomstig
de leden 1 en 2 ontvangen gegevens zijn onderworpen aan vereisten inzake het
beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de vereisten van deze
richtlijn. Artikel 70 Bekendmaking van informatie aan overheidsdiensten die
met financiële wetgeving zijn belast 1. Artikel 66, lid
1, artikel 67 en artikel 71, lid 1, beletten de lidstaten niet om de
bekendmaking toe te staan van vertrouwelijke gegevens aan andere centrale
overheidsdiensten die bevoegd zijn voor de handhaving van de wetgeving inzake
het toezicht op instellingen, kredietinstellingen, financiële instellingen,
beleggingsdiensten en verzekeringsondernemingen, alsmede aan inspecteurs die in
opdracht van deze overheidsdiensten optreden. Deze gegevens mogen
alleen worden verstrekt wanneer zulks nodig is ter wille van het prudentiële
toezicht, en de preventie en afwikkeling van falende instellingen. Onverminderd
lid 2 van dit artikel zijn de personen die toegang tot de informatie hebben,
onderworpen aan eisen betreffende het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig
zijn aan de vereisten van deze richtlijn. De lidstaten bepalen evenwel dat de
informatie die op grond van artikel 68 is ontvangen, en informatie welke is
verkregen naar aanleiding van verificatie ter plaatse, alleen mag worden
bekendgemaakt met uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteit van wie
de informatie afkomstig was, of van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar
de verificatie ter plaatse is verricht. 2. De lidstaten
kunnen toestaan dat vertrouwelijke informatie over het prudentieel toezicht op
de instellingen aan parlementaire onderzoekscommissies en de rekenkamer in hun
lidstaat, alsook aan andere voor onderzoek verantwoordelijke entiteiten in hun
lidstaat wordt meegedeeld onder de volgende voorwaarden: (d)
de entiteiten hebben de
bevoegdheid uit hoofde van het nationale recht om de maatregelen van
autoriteiten die voor het toezicht op instellingen of voor wetten inzake dit
toezicht verantwoordelijk zijn, te onderzoeken of te controleren; (e)
de informatie is strikt
noodzakelijk om de onder a) bedoelde bevoegdheid te vervullen; (f)
voor de personen die
toegang tot de informatie hebben, gelden krachtens de nationale wetgeving
professionele geheimhoudingsverplichtingen die ten minste gelijkwaardig zijn
aan die van deze richtlijn; (g)
indien de informatie van
een andere lidstaat afkomstig is, mag deze niet worden doorgegeven zonder de
uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben
meegedeeld, en alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze
autoriteiten hebben ingestemd. Artikel 71 Voorwaarden voor de uitwisseling van informatie 1. Voor de
uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 68, de doorgifte van
gegevens overeenkomstig artikel 69 en de bekendmaking van informatie
overeenkomstig artikel 70 eisen de lidstaten dat ten minste aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan: (h)
de informatie wordt
uitgewisseld, doorgegeven of bekendgemaakt voor de uitoefening van het
(wettelijke) toezicht; (i)
de ontvangen informatie
valt onder het in artikel 66 vastgelegde beroepsgeheim; (j)
informatie die uit een
andere lidstaat afkomstig is, wordt niet bekendgemaakt zonder de uitdrukkelijke
instemming van de bevoegde autoriteit van wie deze afkomstig is, en wordt, in
voorkomend geval, alleen gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteit
heeft ingestemd. 2. Artikel 67
belet de lidstaten niet om ter versterking van de stabiliteit en integriteit
van het financiële stelsel toe te staan dat informatie wordt uitgewisseld
tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten of instanties die belast
zijn met de opsporing en het onderzoek van inbreuken op het vennootschapsrecht
dat op bijdragende ondernemingen van toepassing is. De lidstaten die de
eerste alinea toepassen, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan: (k)
de informatie moet bestemd zijn voor opsporing en onderzoek als bedoeld in artikel
70, lid 2, onder a); (l)
de ontvangen informatie
moet onder het in artikel 66 vastgelegde beroepsgeheim vallen; (m)
informatie die uit een
andere lidstaat afkomstig is, wordt niet bekendgemaakt zonder de uitdrukkelijke
instemming van de bevoegde autoriteit van wie deze afkomstig is, en wordt, in
voorkomend geval, alleen gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteit
heeft ingestemd. 3. Indien de in lid
2, eerste alinea, bedoelde autoriteiten of instanties in een lidstaat bij de
uitoefening van hun opsporings- of onderzoekstaken een beroep doen op personen
die op grond van hun specifieke deskundigheid met een dergelijke opdracht
worden belast en die geen openbaar ambt bekleden, is de in artikel 70, lid
2, bedoelde mogelijkheid tot uitwisseling van informatie van toepassing. Artikel 72 Nationale
bepalingen van prudentiële aard ê 2010/78/EU
artikel 4, lid 5 (aangepast) 11. 1. De lidstaten stellen de EIOPA in kennis van hun nationale bepalingen voorzieningen van prudentiële aard die relevant zijn voor het gebied van
bedrijfspensioenregelingen en die niet
vallen onder de verwijzing naar nationale sociale en arbeidswetgeving als
bedoeld in artikel 12, lid 1. 2. De lidstaten actualiseren die informatie
regelmatig en ten minste om de twee jaar; de EIOPA maakt die informatie
beschikbaar op haar website. Om eenvormige voorwaarden voor de
toepassing van dit lid te garanderen, stelt de EIOPA ontwerpen van technische
uitvoeringsnormen op inzake de procedures die de bevoegde autoriteiten moeten
volgen en de formulieren en templates die zij moeten gebruiken bij het
bijwerken van relevante informatie en het toezenden ervan aan de EIOPA. De
EIOPA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1
januari 2014 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid
verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te
stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1094/2010. ê 2003/41/EG
(aangepast) Artikel 21 ter Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2004/9/EG van de
Commissie[49]
ingestelde Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen. ò nieuw Titel VI SLOTBEPALINGEN ê 2003/41/EG Artikel 21 73 ê 2010/78/EU
artikel 4, lid 6, onder a) Samenwerking tussen de lidstaten, de
EIOPA en de Commissie ê 2003/41/EG 1. De lidstaten dragen op passende wijze zorg
voor de uniforme toepassing van deze richtlijn door een regelmatige
uitwisseling van informatie en ervaringen, met het doel om de beste praktijken
op dit gebied alsmede een nauwere samenwerking te ontwikkelen en op deze wijze
mededingingsverstoringen te voorkomen en de voorwaarden te scheppen voor vlotte
grensoverschrijdende deelneming. 2. De Commissie en de bevoegde autoriteiten
van de lidstaten werken nauw samen met het doel om het toezicht op de
activiteiten van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening te
vergemakkelijken. ê 2010/78/EU
artikel 4, lid 6, onder b) 2 bis3. De
bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de
EIOPA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1094/2010. De bevoegde autoriteiten verstrekken de EIOPA
onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar
taken uit hoofde van deze richtlijn en van Verordening (EU) nr. 1094/2010,
overeenkomstig artikel 35 van die verordening. ê 2010/78/EU
artikel 4, lid 6, onder c) 34. Elke
lidstaat brengt de Commissie en de EIOPA op de hoogte van eventuele belangrijke
moeilijkheden die het gevolg zijn van de toepassing van deze richtlijn. De Commissie, de EIOPA en de bevoegde
autoriteiten van de betrokken lidstaten onderzoeken deze moeilijkheden zo
spoedig mogelijk teneinde een afdoende oplossing te vinden. ò nieuw Artikel 74 Verwerking van persoonsgegevens Met betrekking tot
de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn voeren
instellingen en bevoegde autoriteiten hun taken zoals bedoeld in deze richtlijn
uit in overeenstemming met de nationale wetgeving ter uitvoering van Richtlijn
95/46/EG. Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door de EIOPA
in het kader van deze richtlijn leeft de EIOPA de bepalingen van Verordening
(EG) nr. 45/2001 na. Artikel 75 Evaluatie en
herziening ê 2003/41/EG
(aangepast) ð nieuw 4. Vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn brengt ð gaat ï de Commissie ð over tot een evaluatie van deze
richtlijn en de opstelling van een ï verslag uit over de
evaluatie van: ð over de tenuitvoerlegging en de
doeltreffendheid ervan; dat verslag wordt aan het Europees Parlement en de Raad
voorgelegd. ï a) de toepassing van artikel 18 en de gemaakte
vorderingen inzake de aanpassing van de nationale toezichtstelsels, en b) de toepassing van artikel 19, lid 2, tweede alinea, met
name de in de lidstaten heersende situatie in verband met het gebruik van
bewaarders en de rol die zij in voorkomend geval vervullen. 5. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst kunnen de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst vragen een besluit te nemen
over de afscheiding van de activa en passiva van de instelling, zoals bepaald
in artikel 16, lid 3, en artikel 18, lid 7. ê 2009/138/EG
artikel 303, lid 3 (aangepast) Artikel 21 bis Aanpassing van het bedrag van het garantiefonds 1. Het in euro luidende
bedrag genoemd in artikel 17 quater, lid 2, wordt jaarlijks en voor de eerste
maal op 31 oktober 2012 aangepast aan de veranderingen in het door Eurostat
bekendgemaakte Europese indexcijfer van de consumentenprijzen dat alle
lidstaten bestrijkt. Het bedrag wordt
automatisch aangepast door het basisbedrag in euro te verhogen met de
procentuele wijziging van het indexcijfer gedurende de periode tussen
31 december 2009 en de actualiseringsdatum, en afgerond op een veelvoud
van 100 000 EUR. Indien deze wijziging
sinds de laatste aanpassing minder dan 5 % bedraagt, blijft de actualisering
achterwege. 2. De Commissie stelt
het Europees Parlement en de Raad jaarlijks in kennis van de actualisering,
alsmede van de aangepaste bedragen, zoals vermeld in lid 1. ê 2003/41/EG
(aangepast) Artikel 22 Uitvoering 1. De lidstaten doen de
nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan
deze richtlijn te voldoen voor 23 september 2005. Zij stellen de Commissie
daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de lidstaten
deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële
bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing
worden vastgesteld door de lidstaten. 2. De lidstaten delen de
Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die
zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. 3. De lidstaten kunnen
de toepassing van artikel 17, leden 1 en 2, op op hun grondgebied gevestigde
instellingen die op de in lid 1 van dit artikel genoemde datum niet beschikken
over het minimumbedrag aan voorgeschreven eigen vermogen dat is voorgeschreven
bij artikel 17, leden 1 en 2, uitstellen tot 23 september 2010. Aan
instellingen die pensioenregelingen op grensoverschrijdende basis in de
betekenis van artikel 20 willen uitvoeren, is dat evenwel niet toegestaan,
totdat ze aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen. 4. De lidstaten kunnen
de toepassing van artikel 18, lid 1, onder f), op op hun grondgebied gevestigde
instellingen uitstellen tot 23 september 2010. Aan instellingen die
pensioenregelingen op grensoverschrijdende basis in de betekenis van artikel 20
willen uitvoeren, is dat evenwel niet toegestaan, tenzij ze onmiddellijk aan de
voorschriften van deze richtlijn voldoen. Artikel 23 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in
werking op dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese
Unie. ò nieuw Artikel 76 Wijziging
van Richtlijn 2009/138/EG In Richtlijn
2009/138/EG wordt het volgende artikel 306 bis ingevoegd: "Artikel
306 bis Wanneer de lidstaten
van herkomst op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn bepalingen als
bedoeld in artikel 4 van Richtlijn .…/../EU van het Europees Parlement en
de Raad[50]
toepassen, kunnen deze lidstaten van herkomst de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen die zij met het oog op de naleving van de op 31
december 2015 geldende artikelen 1 tot en met 19, 27 tot en met 30, 32 tot
en met 35 en 37 tot en met 67 van Richtlijn 2002/83/EG hebben aangenomen,
blijven toepassen gedurende een overgangsperiode die op 31 december 2022
verstrijkt. Ingeval een lidstaat
van herkomst deze wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen blijft
toepassen, berekenen verzekeringsondernemingen in de betrokken lidstaat van herkomst
hun sovabiliteitskapitaalvereiste als de som van het volgende: (gg)
een fictief
solvabiliteitskapitaalvereiste met betrekking tot hun verzekeringsactiviteiten,
berekend zonder de werkzaamheden inzake bedrijfspensioenvoorziening uit hoofde
van artikel 4 van Richtlijn …./../EU; (hh)
de solvabiliteitsmarge
met betrekking tot de werkzaamheden inzake bedrijfspensioenvoorziening,
berekend overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die met
het oog op de naleving van artikel 28 van Richtlijn 2002/83/EG zijn aangenomen. Uiterlijk op 31
december 2017 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een
verslag voor met betrekking tot de vraag of de in de eerste alinea vermelde
termijn moet worden verlengd." Artikel 77 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder
de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. Het Europees
Parlement of de Raad kan de in artikel 24, lid 3, artikel 30 en artikel 54
bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot
intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid.
Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de
geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 3. Zodra de
Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan
gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 4. Een
overeenkomstig artikel 24, lid 3, artikel 30 en artikel 54 vastgestelde
gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement
of de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de
handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft
gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het
verstrijken van de termijn van drie maanden de Commissie hebben medegedeeld dat
zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van
het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd. Artikel 78 Omzetting 1. De lidstaten doen
de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om
uiterlijk op 31 december 2016 aan artikel 6, onder c) en i) tot en met p),
artikel 12, lid 4, tweede en derde alinea, artikel 12, lid 10, artikel 13,
artikel 20, leden 6 en 8, de artikelen 21 tot en met 30, artikel 33,
artikel 35, leden 1 en 2, artikel 35, leden 4 tot en met 7, de artikelen 36,
37 en 38, artikel 39, leden 1 en 3, de artikelen 40 tot en met 53, de
artikelen 55, 56 en 57, artikel 58, lid 1, de artikelen 59, 60, 61 en 63,
artikel 64, lid 1, onder b), c) en d), de artikelen 65 tot en met 71 van deze
richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van de
tekst van deze bepalingen. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen
zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In
de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken
richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels
voor deze verwijzing en de formulering van die verklaring worden vastgesteld
door de lidstaten. 2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste
bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende
gebied vaststellen. Artikel 79 Intrekking Richtlijn 2003/41/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A,
genoemde richtlijnen, wordt met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken,
onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen
voor de omzetting in intern recht en de toepassing van de in bijlage I, deel B,
genoemde richtlijnen. Verwijzingen naar de ingetrokken Richtlijn 2003/41/EG gelden als
verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de
concordantietabel in bijlage II. Artikel 80 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de
bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De artikelen 1 tot
en met 5, artikel 6, onder a), b), d) tot en met h) en j), de artikelen 7 tot
en met 11, artikel 12, leden 1 tot en met 9, de artikelen 14 tot en met 19,
artikel 20, leden 1 tot en met 5 en lid 7, de artikelen 31, 32 en 34,
artikel 35, leden 2 en 3, artikel 39, leden 1 en 3, artikel 58, lid 2,
artikel 62, artikel 64, lid 1, onder a) en e), en artikel 64, lid 2,
zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2017. ê 2003/41/EG Artikel 24 81 Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter FINANCIEEL MEMORANDUM 5. KADER
VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 5.1. Benaming
van het voorstel/initiatief Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003
betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening (IBPV2) (herschikking). 5.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[51] Financiële diensten
en kapitaalmarkten 5.3. Aard van
het voorstel/initiatief Het
voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie
(herziening van Richtlijn 2003/41/EG). 5.4. Doelstelling(en) 5.4.1. De met
het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de
Commissie Verhogen van de
veiligheid en efficiëntie van de financiële markten; versterken van de interne
markt voor financiële diensten. 5.4.2. Specifieke
doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten Specifieke
doelstelling nr. Betrokken
ABM/ABB-activiteit(en) Financiële
diensten en kapitaalmarkten Verbeteren van
de governance en de transparantie van instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening; faciliteren van grensoverschrijdende activiteiten
van IBPV's. 5.4.3. Verwachte
resulta(a)t(en) en gevolg(en) Met het voorstel
tot wijziging van de IBPV-richtlijn van 2003 wordt beoogd gedetailleerde
voorschriften vast te stellen voor het volgende: de governance van IBPV's, de
toezichtbevoegdheden met betrekking tot IBPV's, de door IBPV's aan
toezichthouders te verstrekken inlichtingen, de door IBPV's aan deelnemers en
pensioengerechtigden te verstrekken informatie, beleggingen van IBPV's,
bewaarders van IBPV's, grensoverschrijdende overdracht van IBPV's en
grensoverschrijdende activiteiten van IBPV's. 5.4.4. Resultaat-
en effectindicatoren De in afdeling 6
van het effectbeoordelingsverslag beschreven indicatoren omvatten geringere
kosten voor werkgevers, een grotere geografische dekking van IBPV's,
intensievere grensoverschrijdende activiteiten van IBPV's en minder
faillissementen van IBPV's. 5.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 5.5.1. Behoefte(n)
waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien 5.5.2. Toegevoegde
waarde van de tussenkomst van de EU 1) Een lappendeken
van regels kan tot hogere administratieve kosten en regelgevingsarbitrage
leiden. 2) Zolang er op
EU-niveau geen maatregelen worden genomen, zullen de grensoverschrijdende
activiteiten van IBPV's waarschijnlijk op het huidige lage niveau blijven. 3) Een degelijk
regelgevingskader voor IBPV's op EU-niveau kan de opkomst van IBPV's in de hand
werken in lidstaten waar er momenteel nauwelijks bestaan; op die manier wordt
bijgedragen tot een betere pensioenvoorziening en wordt voorzien in een bron
van spaargeld voor het doen van langetermijninvesteringen. 4) Verwacht wordt
dat betere voorschriften inzake governance en bewaarders het aantal
faillissementen van IBPV's zal helpen verminderen. 5) Betere en geharmoniseerde
transparantievoorschriften komen deelnemers aan en pensioengerechtigden van
regelingen ten goede en zorgen voor een grotere vergelijkbaarheid van IBPV's
over de grenzen heen. 5.5.3. Nuttige
ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan De IBPV-richtlijn
van 2003, die al tien jaar van kracht is, vertoont grote lacunes, die ertoe
hebben geleid dat van lidstaat tot lidstaat verschillende toezichtpraktijken
zijn ontstaan wat de governance en de transparantie van IBPV's betreft. Deze
verschillen ontmoedigen de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers,
ondermijnen de vergelijkbaarheid van IBPV's, en fungeren als een belemmering
voor grensoverschrijdende overdrachten en dienstverlening door IBPV's. 5.5.4. Samenhang
en eventuele synergie met andere relevante instrumenten De herziening van
de IBPV-richtlijn van 2003 is aangekondigd in het witboek van 16 februari 2012
"Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen" en
vormt een totaalpakket samen met de andere initiatieven en maatregelen die in
dat witboek worden geschetst met het oog op een betere pensioenvoorziening in
de EU. 5.6. Duur en
financiële gevolgen Voorstel/initiatief
met een onbeperkte geldigheidsduur 5.7. Beheersvorm(en)[52] Uit de
begroting 2014 ¨ Direct beheer door de Commissie ¨ via haar diensten,
met inbegrip van haar personeel in de delegaties van de Unie ¨ via de uitvoerende
agentschappen ¨ Gedeeld
beheer met de lidstaten ¨ Indirect
beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan: ¨ derde landen of de
door hen aangewezen organen; ¨ internationale
organisaties en hun agentschappen (geef aan welke) ¨ de EIB en het
Europees Investeringsfonds; ü in de artikelen
208 en 209 van het Financieel Reglement genoemde organen; ¨ publiekrechtelijke
organen; ¨ privaatrechtelijke
organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende
financiële garanties bieden; ¨ privaatrechtelijke
organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat
partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden; ¨ personen aan wie
de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het
kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de
betrokken basishandeling. Opmerkingen De EIOPA is een regelgevend agentschap dat
onder toezicht van de Commissie handelt. 6. BEHEERSMAATREGELEN
6.1. Regels
inzake monitoring en verslaglegging Conform reeds
bestaande regelingen brengt de EIOPA periodiek verslag uit over haar
werkzaamheden (met inbegrip van interne rapportage aan de hoogste leiding,
rapportage aan de raad van bestuur en een zesmaandelijks activiteitenverslag
aan de raad van toezicht, alsook de opstelling van het jaarverslag) en wordt
zij onderworpen aan audits van de Rekenkamer en de Dienst Interne Audit wat het
gebruik van haar middelen betreft. Bij de monitoring en verslaglegging in
verband met de thans voorgestelde maatregelen zullen dezelfde, reeds geldende
voorschriften in acht worden genomen. 6.2. Beheers-
en controlesysteem 6.2.1. Mogelijk(e)
risico('s) Geen risico's
geïdentificeerd. 6.2.2. Informatie
over de opzet van het interne controlesysteem De beheers- en
controlesystemen waarin de EIOPA-verordening voorziet, zijn reeds tot stand
gebracht. De EIOPA werkt nauw samen met de Dienst Interne Audit van de
Commissie om ervoor te zorgen dat op alle terreinen van de interne controle aan
de toepasselijke normen wordt voldaan. Deze regelingen gelden ook ten aanzien
van de rol van de EIOPA in het kader van het onderhavige voorstel. Er worden
jaarlijkse internecontroleverslagen toegezonden aan de Commissie, het Parlement
en de Raad. 6.2.3. Raming
van de kosten en baten van controles en beoordeling van het verwachte
foutenrisico Er worden geen
extra kosten verwacht. Het risico van fouten wordt beperkt geacht. 6.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden Met het oog op de
bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten is
Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van
25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor
fraudebestrijding (OLAF) zonder enige beperking van toepassing op de EIOPA. De EIOPA is
toegetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het
Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de
Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het
Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en heeft passende regelingen
getroffen die op alle werknemers van de EIOPA van toepassing zijn. De EIOPA werkt
momenteel aan een eigen fraudebestrijdingsstrategie en een daaruit
voortvloeiend actieplan. Aan de strategie en het actieplan zal in 2014
uitvoering worden gegeven. De versterkte acties van de EIOPA op het gebied van
fraudebestrijding zullen stroken met de regels en richtsnoeren van het
Financieel Reglement (fraudebestrijdingsmaatregelen in het kader van een goed
financieel beheer), het fraudepreventiebeleid van OLAF, alsook met de
regelingen waarin is voorzien door de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie
(COM(2011) 376) en de Gemeenschappelijke Aanpak voor gedecentraliseerde
EU-agentschappen (juli 2012) en de desbetreffende routekaart. 7. GERAAMDE
FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 7.1. Betrokken
rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en begrotingsonderde(e)l(en)
voor uitgaven Bestaande begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de
begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Aantal […] Rubriek 1a Slimme en inclusieve groei – Economische, sociale en territoriale cohesie………………………………………...……….] || GK/ NGK ([53]) || van EVA-landen[54] || van kandidaat-lidstaten[55] || van derde landen || in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Regle-ment || 12.0303 (begrotingsonderdeel 1a) Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen [EIOPA – Subsidiëring onder titels 1 en 2 (Administratieve en personeelsuitgaven)] || NGK || JA || NEE || NEE || NEE Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader
en de begrotingsonderdelen 7.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven Er zullen geen nieuwe middelen nodig zijn. De beleidsmiddelen die nodig
zijn voor de uitvoering van dit initiatief, zullen overeenkomstig de financiële
programmering in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en
de Raad "Programmering 2014-2020 van de personeels- en financiële middelen
voor de gedecentraliseerde agentschappen" (COM(2013) 519 final)
worden gedekt door herschikking van de bijdrage die in het kader van de
jaarlijkse begrotingsprocedure aan de EIOPA is toegekend. 7.2.1. Samenvatting
van de geraamde gevolgen voor de uitgaven miljoen EUR (tot op drie decimalen) Rubriek van het meerjarige financiële kader || Aantal || […][Rubriek……………...……………………………………………………………….] DG: MARKT || || || Jaar 2015[56] || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL Beleidskredieten 12.0303 || Vastleggingen || (1) || 0,185 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 2,035 Betalingen || (2) || 0,185 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 2,035 Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten Nummer begrotings-onderdeel || || (3) || || || || || || || TOTAAL kredieten voor DG MARKT || Vastleggingen || =1+1a +3 || 0,185 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 2,035 Betalingen || =2+2 a +3 || 0,185 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 2,035 TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || Betalingen || (5) || || || || || || || TOTAAL uit het budget voor specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || TOTAAL kredieten voor RUBRIEK <….> van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+6 || 0,185 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 2,035 Betalingen || =4+6 || 0,185 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 2,035 Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor
meerdere rubrieken TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || Betalingen || (5) || || || || || || || TOTAAL uit het budget voor specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (a) (6) || || || || || || || TOTAAL kredieten voor de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarig financieel kader (Referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+6 || 0,185 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 2,035 Betalingen || =4+6 || 0,185 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 0,370 || 2,035 Rubriek van het meerjarige financiële kader || 5 || "Administratieve uitgaven" miljoen EUR (tot op drie decimalen) || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL DG: <…….> || Personele middelen || || || || || || || || Andere uitgaven van administratieve aard || || || || || || || || TOTAAL DG <…….> || Kredieten || || || || || || || || TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || || || || || || || || miljoen EUR (tot op drie decimalen) || || || Jaar N[57] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL TOTAAL kredieten voor de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || || || || || || || || Betalingen || || || || || || || || 7.2.2. Geraamde
gevolgen voor de beleidskredieten Voor
het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader
wordt beschreven: De
diverse taken voor de EIOPA die rechtstreeks uit het wetgevingsvoorstel
voortvloeien, zijn: advies verlenen aan de Commissie over de opstelling van de
gedelegeerde handelingen en met betrekking tot de evaluatie van de toepassing
van de richtlijn in het kader van de voorbereiding van het evaluatieverslag van
de Commissie. Voorts zal de EIOPA overeenkomstig artikel 17 van haar
oprichtingsverordening (Verordening (EU) nr. 1094/2010) van het
Europees Parlement en de Raad) de toepassing van de richtlijn moeten monitoren
en actie moeten ondernemen om de correcte toepassing van de richtlijn te
waarborgen, alsook om meningsverschillen tussen nationale toezichthouders over
toepassingsaangelegenheden te schikken (artikel 19 van de
EIOPA-verordening). De EIOPA kan zich met name verplicht zien
meningsverschillen tussen toezichthouders van de lidstaat van herkomst en
toezichthouders van de lidstaat van ontvangst op te lossen met betrekking tot
de grensoverschrijdende overdracht van IBPV's. Overeenkomstig artikel 16 van de
EIOPA-verordening kan zij ook richtsnoeren en aanbevelingen opstellen.
Aangezien in het voorstel het accent wordt gelegd op governance- en
rapportagekwesties, wordt voorts verwacht dat een deskundigengroep van
nationale toezichthouders betreffende governance en rapportage in het leven zal
moeten worden geroepen; deze groep zal worden gecoördineerd en beheerd door de
EIOPA. Voor
de uitvoering van al deze taken zijn in totaal naar schatting 7
VTE-personeelsleden op jaarbasis vereist. Vier van deze personeelsleden zijn
nodig voor de opstelling van het bovengenoemde advies aan de Commissie, een
voor het beheer en de coördinatie van een nieuwe werkgroep betreffende governance
en transparantie, en twee voor de monitoring van de tenuitvoerlegging van de
richtlijn en de schikking van meningsverschillen tussen nationale autoriteiten.
Al deze posten moeten personeelsformatieposten zijn, aangezien het moeilijk is
arbeidscontractanten voor dergelijke gespecialiseerde functies in dienst te
nemen en het steeds moeilijker wordt voor nationale autoriteiten om
gedetacheerde nationale deskundigen te leveren. 7.2.3. Geraamde
gevolgen voor de administratieve kredieten 7.2.3.1. Samenvatting
ü Voor het
voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig 7.2.3.2. Geraamde
personeelsbehoeften ü Voor het
voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig Opmerkingen: Er zijn geen extra personele en
administratieve middelen binnen DG MARKT vereist als gevolg van het voorstel.
De middelen die momenteel worden ingezet om Richtlijn 2003/41/EG te
monitoren, worden gehandhaafd. 7.2.4. Verenigbaarheid
met het huidige meerjarige financiële kader ü Het
voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader ¨ Het
voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het
meerjarige financiële kader Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. ¨ Het
voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of
herziening van het meerjarige financiële kader[58]. Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. Opmerkingen: In
Commissiemededeling COM(2013) 519 van 10 juli 2013 "Programmering
2014-2020 van de personeels- en financiële middelen voor de gedecentraliseerde
agentschappen" is de personeelsplanning voor gedecentraliseerde
agentschappen (zoals onder meer de EIOPA) vastgelegd voor de periode die door
het volgende meerjarige financiële kader wordt bestreken. Tot 2014 wordt de
EIOPA in de mededeling aangemerkt als een "agentschap in de
opstartfase". In afdeling 5.1.2 van de mededeling wordt gesteld dat het
totale aantal posten van de EIOPA naar raming zal toenemen van 80 in 2013 tot
112 in 2020. Het compromis van de begrotingsautoriteit voor de EIOPA voorziet
in 87 personeelsformatieposten in 2014. Verwacht wordt dat het onderhavige
wetgevingsvoorstel in 2015 in werking zal treden en dat de
7 personeelsformatieposten waarin dit financieel memorandum voorziet, op
verschillende tijdstippen in de loop van 2015 zullen worden ingevuld en zullen
worden opgenomen in de extra posten die reeds voor de periode 2014-2017 zijn
gepland. 7.2.5. Bijdrage
van derden aan de financiering Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder
wordt geraamd: Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal Nationale bevoegde autoriteiten in de lidstaten || 0,277 || 0,554 || 0,554 || 0,554 || 0,554 || 0,554 || 3,049 TOTAAL medegefinancierde kredieten || 0,277 || 0,554 || 0,554 || 0,554 || 0,554 || 0,554 || 3,049
* Deze ramingen zijn gebaseerd op een gemiddelde kostprijs
van een AD-ambtenaar van 132 000 EUR per jaar. Aangenomen wordt dat
de 7 ambtenaren in kwestie op verschillende tijdstippen in de loop van 2015 in
dienst zullen worden genomen, waardoor de totale kosten in dat jaar de helft
zullen bedragen van de kosten over een volledig jaar van 7 voltijdse
ambtenaren. De bedragen zijn gebaseerd op het huidige financieringsmechanisme
in de EIOPA-verordening (lidstaten 60 % - Gemeenschap 40 %). 7.3. Geraamde
gevolgen voor de ontvangsten ü Het
voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten ¨ Het
voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen: ¨ voor de
eigen middelen ¨ voor de
diverse ontvangsten miljoen EUR (tot op drie decimalen) Begrotingsonder-deel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[59] (b) Jaar N || (c) Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || Invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Artikel …………. || || || || || || || || Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld
het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. Voorgestelde personeelsformatie Functiegroep en rang || Tijdelijke posten AD16 || AD15 || AD14 || AD13 || AD12 || AD11 || AD10 || 1 AD9 || 1 AD8 || 1 AD7 || 2 AD6 || 1 AD5 || 1 || Totaal AD || 7 [1] PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10. [2] Regelingen waarbij het niveau van de bijdragen en niet
dat van de uiteindelijke uitkering van tevoren is vastgesteld. Individuele
deelnemers dragen het beleggings- en het langlevenrisico en nemen vaak
besluiten met betrekking tot de wijze waarop deze risico's kunnen worden
beperkt. [3] Zie bijvoorbeeld de antwoorden op vraag 5 in het
groenboek van de Commissie over pensioenen (http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=700&langId=en&consultId=3&visib=0&furtherConsult=yes);
Hewitt Associates (2010), "Feasibility Study for Creating an EU Pension
Fund for Researchers Prepared for the European Commission Research Directorate-General";
Centre for European Economic Research, Expert Survey on the future of DC
pension plans in Europe, 2009, blz. 128. [4] Sinds 2010 werkt de Commissie samen
met vertegenwoordigers van werkgevers van onderzoekers aan de oprichting van
een meerdere landen en meerdere werkgevers bestrijkende IBPV. Doel van het
pan-Europese pensioenfonds voor onderzoekers is te zorgen voor toereikende en
betaalbare bedrijfspensioenen voor mobiele en niet-mobiele onderzoekers in de
EER. [5] Zie bijvoorbeeld de vraag van het Europees Parlement aan
de Commissie (E-002485-13) van 4 maart 2013 betreffende het voornemen om in
Nederland een grensoverschrijdende IBPV te vestigen voor deelnemers en
pensioengerechtigden uit Oostenrijk. [6] Voorbeelden zijn onder meer SEPCAV (Société d’épargne-pension
à capital variable) en ASSEP (Association d’épargne-pension) in Luxemburg, OFP
(organisme voor de financiering van pensioenen) in België, en PPI
(premiepensioeninstelling) in Nederland. [7] Zo heeft De Nederlandsche Bank (DNB) bekendgemaakt dat
door onvoldoende herstel sinds het uitbreken van de crisis 68 IBPV's in april
2013 een korting op de opgebouwde pensioenrechten hebben moeten doorvoeren; dit
heeft 300 000 mensen geraakt (DNB, 2013, Vijf jaar pensioensector:
kortingen en indexatie in perspectief). In het Verenigd Koninkrijk kunnen
omvallende IBPV's door het Pension Protection Fund worden overgenomen, maar in
dat geval worden de pensioenrechten met 10 % gekort. [8] COM(2012) 55 final van 16.2.2012. [9] COM(2013) 150 final van 25.3.2013. [10] EIOPA, "Report on QIS on IORPs" van 4.7.2013. [11] COM(2010) 2020 final van 3.3.2010. [12] PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1. [13] Richtlijn inzake beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen (Alternative Investment Fund Managers Directive, PB L
174 van 1.7.2011, blz. 1). [14] Richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten
(Markets in Financial Instruments Directive). [15] COM(2010) 301 final van 2.6.2010. [16] COM(2010) 365 final van 7.7.2010. [17] Voor de samenvatting van de reacties op de raadpleging,
zie: http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=333&langId=en. [18] EIOPA-CP-11/001 van 8.7.2011. [19] De reacties op het overleg over het EIOPA-advies zijn te
vinden via https://eiopa.europa.eu/consultations/consultation-papers/2011-closed-consultations. [20] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 120. [21] PB L 145 van 31.5.2013, blz. 1. [22] De instelling en de bijdragende onderneming zijn
bijvoorbeeld in lidstaat A gevestigd, terwijl op de pensioenregeling de sociale
en arbeidswetgeving van lidstaat B van toepassing is. [23] De lidstaat van herkomst vóór de overdracht wordt de
lidstaat van ontvangst na de overdracht. [24] Initiatief 17 luidt als volgt: "De Commissie zal de
ontwikkeling van pensioentraceerdiensten bevorderen om de mensen in staat te
stellen hun in verschillende banen verworven pensioenaanspraken bij te houden.
Zij zal in de context van de herziening van de IORP-richtlijn en het voorstel
voor een meeneembaarheidsrichtlijn bekijken hoe de verstrekking van de vereiste
informatie voor pensioentracering kan worden geregeld en zij zal een
proefproject inzake grensoverschrijdende tracering ondersteunen." [25] OECD Roadmap for the good design of defined
contribution pension plans, juni 2012. [26] Richtlijn 2003/41/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van
en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van
23.9.2003, blz. 10). [27] Zie bijlage I, deel A. [28] PB L 283 van 28.10.1980, blz. 23. [29] Richtlijn 95/46/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en
betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz.
31). [30] Verordening (EG) nr. 45/2001 van
het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de
bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1). [31] Richtlijn 2009/138/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot
en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf
(Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1). [32] PB C 369 van 17.12.2011, blz.
14. [33] Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de
Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de
socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun
gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149 van 5.7.1971,
blz. 2). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1386/2001
van het Europees Parlement en de Raad (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 1). [34] Verordening (EG) nr.
883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de
coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1). [35] Verordening
(EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze
van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van
de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun
gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 74 van 27.3.1972,
blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 410/2002
van de Commissie (PB L 62 van 5.3.2002, blz. 17). [36] Verordening (EG) nr.
987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot
vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr.
883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284
van 30.10.2009, blz. 1). [37] Eerste
Richtlijn van de Raad 73/239/EEG van 24 juli 1973 tot coördinatie van de
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het
directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche,
en de uitoefening daarvan (PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3.). [38] Richtlijn
85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke
en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor
collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3.). [39] Richtlijn
93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten
op het gebied van beleggingen in effecten (PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27.). [40] Richtlijn
2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende
de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen
(PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.). [41] Richtlijn
2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002
betreffende levensverzekering (PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1.). [42] Richtlijn 2004/39/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor
financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en
93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en
de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145
van 30.4.2004, blz. 1). [43] Richtlijn 2009/65/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen
voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van
17.11.2009, blz. 32). [44] Richtlijn 2011/61/EU van
het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van
alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen
2003/41/EG en 2009/65/EG en van de
Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010
(PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1). [45] Richtlijn 2013/36/EU van
het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het
bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op
kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van
Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en
2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338). [46] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48. [47] Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement
en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PB L 302 van
17.11.2009, blz. 1). [48] Richtlijn 95/46/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en
betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz.
31). [49] PB L 3
van 7.1.2004, blz. 34. [50] PB [51] ABM: activity-based management – ABB: activity-based
budgeting. [52] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [53] GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [54] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [55] Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële
kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan. [56] Deze ramingen zijn gebaseerd op een gemiddelde kostprijs
van een AD-ambtenaar van 132 000 EUR per jaar. Aangenomen wordt dat
de 7 ambtenaren in kwestie op verschillende tijdstippen in de loop van 2015 in
dienst zullen worden genomen, waardoor de totale kosten in dat jaar de helft
zullen bedragen van de kosten over een volledig jaar van 7 voltijdse
ambtenaren. De bedragen zijn gebaseerd op het huidige financieringsmechanisme
in de EIOPA-verordening (lidstaten 60 % - Gemeenschap 40 %). [57] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [58] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord
(voor de periode 2007-2013). [59] Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en
suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25%
aan inningskosten. BIJLAGE I Deel A Ingetrokken richtlijn met lijst van de
achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 79) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 235 van 23.9.2003, blz.10) || || || Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1) Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 120), Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 174 van 1.7.2011, blz.1), Richtlijn 2013/14/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2013, blz. 1), || Alleen artikel 303 Alleen artikel 4 Alleen artikel 62 Alleen artikel 1 Deel B Lijst van de termijnen voor omzetting
in nationaal recht en toepassing
(bedoeld in artikel 79) Richtlijn || Omzettingstermijn || Toepassingsdatum 2003/41/EG 2009/138/EG 2010/78/EU 2011/61/EU 2013/14/EU || 23.09.2005 31.03.2015 31.12.2011 22.07.2013 21.12.2014 || 23.09.2005 01.01.2016 31.12.2011 22.07.2013 21.12.2014 _____________ BIJLAGE II Richtlijn 2003/41/EG || Deze richtlijn Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6, onder a) en b) Artikel 6, onder c) Artikel 6, onder d) tot en met h) Artikel 6, onder i) Artikel 6, onder j) Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9, lid 1, onder a) Artikel 9, lid 1, onder b) en c) Artikel 9, lid 1, onder d) Artikel 9, lid 1, onder e) Artikel 9, lid 2 Artikel 9, lid 3 Artikel 9, lid 5 Artikel 20, leden 1 tot en met 9 Artikel 20, lid 10 Artikel 15, leden 1 tot en met 5 Artikel 15, lid 6 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 17 bis, leden 1 tot en met 4 Artikel 17 bis, lid 5 Artikel 17 ter Artikel 17 quater Artikel 17 quinquies Artikel 18, lid 1 Artikel 18, lid 1 bis Artikel 18, leden 2 tot en met 4 Artikel 18, lid 5, eerste alinea Artikel 18, lid 5, tweede en derde alinea Artikel 18, lid 6 Artikel 18, lid 7 Artikel 10 Artikel 12 Artikel 9, lid 4 Artikel 19, lid 1 Artikel 19, lid 2, eerste alinea Artikel 19, lid 2, tweede alinea Artikel 19, lid 3 Artikel 11, lid 1 Artikel 9, lid 1, onder f) Artikel 11, lid 2, onder a) Artikel 11, lid 2, onder b) Artikel 11, lid 3 Artikel 11, lid 4, onder a) en b) Artikel 11, lid 4, onder c) en d) Artikel 14, lid 1 Artikel 14, lid 2, eerste alinea Artikel 14, lid 4, tweede alinea Artikel 14, lid 2, tweede alinea Artikel 14, lid 3 Artikel 14, lid 4, eerste alinea Artikel 14, lid 5 Artikel 13, lid 1, onder a) Artikel 13, lid 1, onder b) tot en met d) Artikel 13, lid 2 Artikel 20, lid 11, eerste alinea Artikel 20, lid 11, tweede alinea Artikel 20, lid 11, derde en vierde alinea Artikel 21, leden 1 en 2 Artikel 21, lid 2 bis Artikel 21, lid 3 Artikel 21 bis Artikel 21 ter Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 || Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6, onder a) en b) Artikel 6, onder c) Artikel 6, onder d) tot en met h) Artikel 6, onder i) Artikel 6, onder j) tot en met p) Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11, lid 1 Artikel 11, lid 2 Artikel 12, leden 1 tot en met 8 Artikel 12, lid 9 Artikel 12, lid 10 Artikel 13 Artikel 14, leden 1 tot en met 5 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17, leden 1 tot en met 4 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20, lid 1 Artikel 20, lid 2 Artikel 20, leden 3 tot en met 5 Artikel 20, lid 6, eerste alinea Artikel 20, lid 6, tweede alinea Artikel 20, lid 7 Artikel 20, lid 8 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 Artikel 27 Artikel 28 Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31 Artikel 32 Artikel 33, lid 1 Artikel 33, leden 2 tot en met 7 Artikel 34 Artikel 35, leden 1 en 2 Artikel 35, lid 3 Artikel 35, lid 4 Artikel 35, leden 5 tot en met 8 Artikel 36 Artikel 37 Artikel 38, lid 1 Artikel 38, lid 2 Artikel 39, lid 1 Artikel 39, lid 2 Artikel 39, lid 3 Artikel 39, lid 4 Artikel 40 Artikel 41 Artikel 42 Artikel 43 Artikel 44 Artikel 45 Artikel 46 Artikel 47 Artikel 48 Artikel 49 Artikel 50 Artikel 51 Artikel 52 Artikel 53 Artikel 54 Artikel 55 Artikel 56 Artikel 57 Artikel 58, lid 1 Artikel 58, lid 2, onder a) en b) Artikel 59 Artikel 60 Artikel 61 Artikel 62, lid 1 Artikel 62, lid 2 Artikel 62, lid 3 Artikel 62, lid 4 Artikel 62, lid 5 Artikel 62, lid 6 Artikel 62, lid 7 Artikel 63 Artikel 64, lid 1, onder a) Artikel 64, lid 1, onder b) tot en met f) Artikel 64, lid 2 Artikel 65 Artikel 66 Artikel 67 Artikel 68 Artikel 69 Artikel 70 Artikel 71 Artikel 72, lid 1 Artikel 72, lid 2 Artikel 73, leden 1 en 2 Artikel 73, lid 3 Artikel 73, lid 4 Artikel 74 Artikel 75 Artikel 76 Artikel 77 Artikel 78 Artikel 79 Artikel 80 Artikel 81 _____________