Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing /* COM/2014/01 final - 2014/0005 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL In juni 2005 heeft de Raad van de Europese
Unie zijn goedkeuring gehecht aan Verordening (EG) nr. 1236/2005 met betrekking
tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de
doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing. De verordening is op 30 juli 2006 in werking getreden. Het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie, dat wettelijk bindend is geworden bij de inwerkingtreding van het
Verdrag van Lissabon in december 2009, geldt voor de instellingen, instanties,
bureaus en agentschappen van de Unie alsook voor de lidstaten wanneer ze
EU-wetgeving ten uitvoer leggen. De Europese Commissie heeft de bijlagen II en
III bij deze Verordening gewijzigd met Uitvoeringsverordening (EU) nr.
1352/2011, die op 21 december 2011 in werking is getreden. Deze wijziging had voornamelijk
betrekking op de instelling van uitvoerbeperkingen op bepaalde geneesmiddelen
om het gebruik daarvan voor de doodstraf (terechtstelling door dodelijke
injecties) te voorkomen. De wijziging ging vergezeld van een richtsnoer voor de
toepassing van de artikelen 5 en 6 van Verordening (EG) nr. 1236/2005, zoals
vastgelegd in het werkdocument SEC(2011) 1624 van de diensten van de
Commissie van 20 december 2011. De Commissie is ook begonnen met een
herziening van Verordening (EG) nr. 1236/2005 in haar geheel, met name in
reactie op een resolutie van het Europees Parlement van 17 juni 2010[1]. In het voorjaar van
2012 vaardigde de Commissie een sollicitatieoproep uit met het doel een
werkgroep van deskundigen samen te stellen om mee te werken aan deze
herziening. Tussen juli 2012 en juli 2013 is deze werkgroep van deskundigen zes
keer in Brussel bijeengekomen met de desbetreffende diensten van de Commissie. 2. RESULTATEN VAN DE
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN Na de bekendmaking van Uitvoeringsverordening
(EU) nr. 1352/2011 van de Commissie heeft een aantal Europese fabrikanten van
geneesmiddelen bezwaar aangetekend tegen het gebruik van hun producten voor de
voltrekking van de doodstraf. De Europese fabrikanten van een geneesmiddel waarop
geen uitvoerbeperkingen van toepassing zijn, maar dat zou kunnen worden
gebruikt voor dodelijke injecties in de Verenigde Staten van Amerika, hebben de
Europese Commissie ingelicht over de maatregelen die ze hebben genomen om
ervoor te zorgen dat hun distributeurs in derde landen voorkomen dat leveringen
van dit product worden gebruikt voor het voltrekken van de doodstraf. Zowel de
uitvoerende fabrikanten als de bevoegde autoriteiten hebben aangegeven dat het
huidige systeem voor het controleren van de uitvoer van geneesmiddelen, waarbij
het jaarlijks om een groot aantal transacties gaat, nodeloos omslachtig is. De werkgroep van deskundigen heeft tijdens het
herzieningsproces waardevolle informatie ingebracht, vooral op het vlak van de
jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens en op het vlak
van goederen die door de politie zouden kunnen worden gebruikt voor foltering
of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. De
deskundigen waren voorstander van extra maatregelen om schendingen van de
rechten van de mens te helpen voorkomen, maar erkenden ook dat
handelsbeperkingen breder moeten worden gezien dan alleen een verbod op het
gebruik van uitrusting voor rechtshandhaving. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL 3.1 Uitvoerbeperkingen in verband
met de doodstraf Sinds 21 december 2011 omvat bijlage III een
hoofdstuk met de titel „Producten die zouden kunnen worden gebruikt voor de
executie van mensen door middel van een dodelijke injectie”. De desbetreffende
uitvoerbeperkingen moeten worden toegepast om het gebruik van dergelijke
producten voor de voltrekking van de doodstraf in derde landen te voorkomen. De
huidige tekst van Verordening (EG) nr. 1236/2005 legt een regeling voor
uitvoerbeperkingen vast die erop gericht is te voorkomen dat vanuit de EU
uitgevoerde producten worden gebruikt voor foltering of andere wrede,
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Om duidelijkheid te
scheppen over het doel en de voorwaarden van deze beperkingen, dient er aan de
verordening een specifiek hoofdstuk te worden toegevoegd over
uitvoerbeperkingen die moeten worden toegepast om te voorkomen dat de
desbetreffende goederen worden gebruikt voor de voltrekking van de doodstraf,
alsook een specifieke lijst van goederen waarop de beperkingen van toepassing
zijn. Foltering en andere vormen van wrede,
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing zijn meestal onwettig en
zijn in vele gevallen uitzonderingen, in het bijzonder omdat internationale
rechtsinstrumenten foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende
behandeling of bestraffing zonder uitzondering verbieden. De doodstraf daarentegen
is, wanneer een land deze niet heeft afgeschaft, meestal wettelijk geregeld.
Daarom moet de vraag worden gesteld of een land moet worden vrijgesteld van de
beperkingen die zijn gericht op het voorkomen van de doodstraf. In 1983 werd het Europees Verdrag voor de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna „Europees Verdrag voor
de rechten van de mens” genoemd) aangevuld met Protocol nr. 6, dat de doodstraf
verbiedt. Op basis van dit protocol konden lidstaten wettelijke bepalingen
vaststellen voor de doodstraf voor misdaden die zijn gepleegd in oorlogstijd of
bij oorlogsdreiging. In 2003 werd met Protocol nr. 13 de doodstraf in alle
omstandigheden verboden. Deze protocollen zijn geratificeerd door de lidstaten
van de EU en tevens door een aantal landen die lid zijn van de Raad van Europa.
Albanië, Andorra, Bosnië en Herzegovina, Georgië, IJsland, Liechtenstein,
Macedonië, Moldavië, Montenegro, Noorwegen, Oekraïne, San Marino, Servië,
Turkije en Zwitserland hebben deze protocollen geratificeerd en de doodstraf in
alle gevallen afgeschaft. Armenië en Azerbeidzjan hebben alleen Protocol nr. 6
geratificeerd. In 1989 heeft de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties het tweede facultatieve protocol bij het Internationaal
Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten vastgesteld en afgekondigd,
dat als doel heeft de doodstraf af te schaffen. De staten die dit protocol
hebben ondertekend, verbinden zich ertoe de doodstraf af te schaffen, maar op
basis van artikel 2 kunnen ze tijdens de ratificering of toetreding een
voorbehoud maken voor het uitvoeren van de doodstraf na een veroordeling voor
een ernstige misdaad van militaire aard die werd gepleegd in oorlogstijd. Naast
de lidstaten van de EU en een aantal andere Europese landen hebben Argentinië,
Australië, Benin, Bolivia, Canada, Colombia, Costa Rica, Djibouti, Ecuador, de
Filipijnen, Guinee-Bissau, Honduras, Kaapverdië, Kirgizië, Liberia, Madagaskar,
Mexico, Mongolië, Mozambique, Namibië, Nepal, Nieuw-Zeeland, Nicaragua, Panama,
Paraguay, Rwanda, Sao Tomé en Principe, de Seychellen, Oost-Timor,
Turkmenistan, Uruguay, Oezbekistan, Venezuela en Zuid-Afrika zonder voorbehoud
dit protocol ondertekend. Ook Azerbeidzjan, Brazilië en Chili hebben het
protocol ondertekend, maar met een voorbehoud overeenkomstig artikel 2. Gelet op deze duidelijke internationale
toezeggingen overeenkomstig Protocol nr. 13 bij het Europees Verdrag voor de
rechten van de mens of, zonder een voorbehoud overeenkomstig artikel 2,
het tweede facultatieve protocol bij het Internationaal Verdrag inzake
burgerrechten en politieke rechten, hoeft de uitvoer naar landen die een van de
twee hebben ondertekend, niet te worden onderworpen aan een specifieke
vergunning om te voorkomen dat de desbetreffende goederen worden gebruikt voor
de doodstraf, en kan de uitvoer worden gedekt door een algemene
uitvoervergunning, met passende regelingen om te voorkomen dat de goederen
zonder voorafgaande controle van de bevoegde autoriteiten worden omgeleid naar
een land dat de doodstraf niet heeft afgeschaft. De algemene vergunning mag
daarom alleen van toepassing zijn wanneer de eindgebruiker van de uitgevoerde
goederen gevestigd is in het land van bestemming en de goederen niet opnieuw
worden uitgevoerd naar een ander land. Als niet aan deze voorwaarden is
voldaan, moet een aanvraag voor een specifieke of algemene vergunning worden
ingediend bij de bevoegde autoriteiten. 3.2 Aanvullende maatregelen voor
op de lijst opgenomen goederen Wat betreft de huidige uitvoercontroles die
worden toegepast om te voorkomen dat vanuit de EU uitgevoerde goederen worden
gebruikt voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of
onterende behandeling of bestraffing, werd voorgesteld om de huidige
handelsbeperkingen aan te vullen met beperkingen op tussenhandeldiensten,
technische bijstand en doorvoer. Daarbij moet ook de vraag worden gesteld of
dergelijke beperkingen noodzakelijk en evenredig zijn om te voorkomen dat de in
bijlage III bis opgenomen goederen worden gebruikt voor de voltrekking van
de doodstraf of dat de in bijlage III opgenomen goederen worden gebruikt voor
foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing. Hoewel het doel en de mogelijke uitzonderingen kunnen verschillen,
hoeft daarom slechts eenmaal te worden beoordeeld of extra beperkingen als
noodzakelijk en evenredig worden beschouwd. 3.2.1 Tussenhandeldiensten voor de
in bijlage II opgenomen goederen Wat betreft de in bijlage II opgenomen
uitrusting en goederen, dekken de huidige bepalingen (artikelen 3 en 4) reeds
de verlening van technische bijstand en de definities van invoer en uitvoer
zorgen ervoor dat deze beperkingen ook gelden voor de binnenkomst en het
vertrek van uitrusting en goederen die worden doorgevoerd. Het verlenen van
tussenhandeldiensten voor dergelijke uitrusting en goederen is niet verboden.
Op basis van de definitie van tussenhandeldiensten in Verordening (EG) nr.
428/2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de
uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor
tweeërlei gebruik, kan de tussenhandel in uitrusting en goederen die zich niet
in de EU bevinden, worden verboden. Dit zou een nuttige dimensie toevoegen aan
het huidige verbod, dat alleen geldt voor uitrusting en goederen die zich in de
EU bevinden. Aangezien de in bijlage II opgenomen uitrusting en goederen alleen
kunnen worden gebruikt voor verboden handelingen, is een verbod op het leveren
van tussenhandeldiensten een noodzakelijke en evenredige maatregel om de openbare
zeden te beschermen. 3.2.2 Tussenhandeldiensten voor in de
bijlagen III of III bis opgenomen goederen en de doorvoer van dergelijke
goederen De uitvoer van in de bijlagen III of
III bis opgenomen uitrusting en goederen is onderworpen aan controles.
Dergelijke uitrusting en goederen kunnen voor zowel rechtmatige als
onrechtmatige doeleinden worden gebruikt, een kenmerk dat ook van toepassing is
op de producten voor tweeërlei gebruik die vallen onder Verordening (EG) nr.
428/2009. Deze verordening onderwerpt het verlenen van tussenhandeldiensten
niet aan uitgebreide beperkingen en beperkt niet alle doorvoergoederen op een
alomvattende wijze. De bevoegde autoriteiten kunnen in een specifiek geval de
tussenhandelaar informeren dat de desbetreffende goederen, geheel of gedeeltelijk,
bedoeld zijn of kunnen zijn voor gebruik in verband met het ontwikkelen,
produceren, hanteren, exploiteren, onderhouden, opslaan, detecteren,
identificeren of verspreiden van chemische, biologische en nucleaire wapens of
andere nucleaire explosiemiddelen of het ontwikkelen, produceren, onderhouden
of opslaan van de raketten die dergelijke wapens overbrengen. Om dezelfde
redenen kunnen ze de doorvoer van specifieke goederen verbieden. Terwijl het verbod op foltering of andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling en bestraffing en het verbod op de
doodstraf gebaseerd zijn op internationale wetten, zijn er geen internationale
normen voor de daarmee overeenkomende handelsbeperkingen. Dit is het verschil
tussen Verordening (EG) nr. 1236/2005 en Verordening (EG) nr. 428/2009, die een
aantal internationale regelingen voor uitvoercontrole ten uitvoer legt.
Aangezien de verordening uit 2009 verband houdt met internationale veiligheid,
hebben de lidstaten en derde landen een goed ontwikkeld systeem voor het
verzamelen van inlichtingen. Wat betreft uitrusting en goederen die kunnen
worden gebruikt voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of
onterende behandeling of bestraffing, is het echter niet waarschijnlijk dat
daarover inlichtingen worden verzameld, en de bevoegde autoriteiten missen
waarschijnlijk de nodige gegevens om een exporteur in te lichten over het
beoogde eindgebruik. Wanneer handelsbeperkingen van kracht zijn,
mogen deze niet onevenredig zijn. Deze eis wordt beschouwd als een belemmering
voor de toepassing van uitgebreide controles op doorvoer en op het verlenen van
tussenhandeldiensten voor in de bijlagen III of III bis opgenomen uitrusting
en goederen, want deze laatste kunnen voor rechtmatige doeleinden maar ook voor
respectievelijk foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing of voor de doodstraf worden gebruikt. Aangezien
dergelijke handelingen een schending vormen van de openbare zeden, zouden in de
EU gevestigde tussenhandelaars geen voordeel mogen halen uit handelsactiviteiten
die deze handelingen bevorderen of op enige wijze faciliteren. Daarom zou er
een verbod moeten zijn op het verlenen van verwante tussenhandeldiensten door
tussenhandelaars die ervan op de hoogte zijn dat de aan controles onderworpen uitrusting
en goederen die worden geleverd aan een derde land, maar die zich niet binnen
de EU bevinden, bestemd zijn of kunnen zijn voor een dergelijk gebruik. Dit
verbod moet ook gelden wanneer, in een uitzonderlijk geval, de bevoegde
autoriteiten over voldoende informatie beschikken om de tussenhandelaar in te
lichten over het beoogde eindgebruik. Doorvoergoederen die het douanegebied van de
EU verlaten op weg naar een bestemming in een derde land, zijn goederen die
verscheept zijn vanuit een ander derde land. Een verbod op de uitvoer van
dergelijke goederen naar een derde land door een bedrijf dat ervan op de hoogte
is dat de goederen bedoeld zijn of kunnen zijn voor de doodstraf, foltering of
andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, betreft meestal
bedrijven die niet in de EU gevestigd zijn en moet daarom in een derde land
worden afgedwongen. Omdat de bedrijven die de doorvoergoederen binnen het
douanegebied van de EU vervoeren, meestal niet beschikken over informatie over
de eindgebruiker, wordt het niet als evenredig beschouwd om een dergelijk
verbod op te leggen aan de vervoerder. Daarom is het niet gepast om een verbod
op te leggen dat gebaseerd is op het feit of het bedrijf al dan niet weet wat
het beoogde gebruik van de in de bijlagen III of III bis opgenomen
goederen is. 3.2.3 Technische bijstand voor in de
bijlagen III of III bis opgenomen goederen Wat betreft technische bijstand voor in de
bijlagen III of III bis opgenomen goederen, zijn er momenteel geen
controles op de verlening van deze bijstand aan derde landen. Verordening (EG)
nr. 428/2009 bevat geen expliciete bepaling over technische bijstand, maar in
de definitie van uitvoer is wel de overdracht van (op de lijst opgenomen) technologie
en softwareproducten opgenomen. Hoewel „technische bijstand” een enigszins
bredere betekenis heeft dan alleen de overdracht van technologie, is een
dergelijke overdracht onderworpen aan uitgebreide controles. Verordening (EG)
nr. 428/2009 bevat een aantal internationale regelingen betreffende
uitvoercontrole en heeft betrekking op de internationale veiligheid. Het doel
ervan is verspreiding van chemische, biologisch en nucleaire wapens en de overbrengingssystemen
daarvoor te voorkomen. De overdracht van technologie en software wordt daarom
gecontroleerd om te voorkomen dat een land eigen capaciteiten ontwikkelt om
goederen die de EU controleert en niet naar dat land uitvoert, zelf te
produceren. Verordening (EG) nr. 1236/2005 heeft als doel
te voorkomen dat goederen worden geleverd aan eindgebruikers die deze vanuit de
EU geleverde uitrusting en goederen zouden gebruiken voor foltering of andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing of voor de
doodstraf. De verordening heeft niet als doel te voorkomen dat een derde land
de technologie van deze uitrusting en goederen aanschaft. Uitgebreide controles
op de levering van technische bijstand voor de aan beperkingen onderworpen uitrusting
en goederen worden als onevenredig beschouwd. Aangezien de doodstraf, foltering
en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing een inbreuk op de openbare zeden vormen, mogen in de EU gevestigde
leveranciers van technische bijstand geen voordeel halen uit handelsactiviteiten
die deze handelingen bevorderen of op enige wijze faciliteren. Daarom zou er
een verbod moeten bestaan op het verlenen van technische bijstand door iemand
die ervan op de hoogte is dat de aan beperkingen onderworpen uitrusting en
goederen waarvoor de technische bijstand in een derde land wordt verleend,
bedoeld zijn of kunnen zijn voor dergelijk gebruik. Dit verbod zou ook gelden
als, in een uitzonderlijk geval, de bevoegde autoriteiten over voldoende
informatie beschikken om de leverancier van technische bijstand in te lichten
over het beoogde eindgebruik van de goederen waarvoor de technische bijstand
wordt verleend. 3.3 Definitie van foltering en
andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing De voor Verordening (EG) nr. 1236/2005
gebruikte definitie van foltering is overgenomen uit het VN-verdrag tegen
foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing
uit 1984. Hoewel de verordening is gebaseerd op dit internationale instrument,
wordt „andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing” niet
gedefinieerd in het VN-verdrag. Volgens de jurisprudentie van het Europees Hof
voor de rechten van de mens moet de definitie in Verordening (EG) nr. 1236/2005
worden herzien. Zoals vastgelegd in artikel 52, lid 3, van het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie, en voor zover het Handvest rechten bevat die
overeenkomen met de rechten die zijn gegarandeerd in het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud
en reikwijdte ervan dezelfde als die welke in het voornoemde verdrag zijn
vastgelegd. De definitie in Verordening (EG) nr. 1236/2005
is momenteel van toepassing op handelingen die „aanzienlijke pijn of
aanzienlijk leed” veroorzaken, terwijl de definitie van foltering verwijst naar
„hevige pijn of hevig leed”. Het verschil tussen deze soorten handelingen moet
evenwel niet worden gebaseerd op verschillende gradaties van pijn of leed, maar
op het bestaan of ontbreken van een voornemen om pijn of leed te veroorzaken en
op het gebruiken van pijn of leed voor een in de definitie van foltering
opgenomen doel. In zijn vonnis van 13 december 2012 in de zaak Khaled El-Masri
tegen Voormalige Joegoslavische republiek Macedonië (verzoekschrift nr.
39630/09) heef het Europees Hof voor de rechten van de mens het volgende bepaald
met betrekking tot artikel 3 van het Europees Verdrag over de rechten van de
mens en onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie: „196. Om binnen het toepassingsgebied van artikel
3 te vallen, moet de mishandeling een bepaalde mate van ernst bereiken. De
beoordeling van dit minimumniveau hangt af van alle omstandigheden van het
geval, zoals de duur van de mishandeling, de lichamelijke en geestelijke
gevolgen ervan en, in sommige gevallen, het geslacht, de leeftijd en de
gezondheidstoestand van het slachtoffer … . Andere factoren zijn onder andere
het doel waarvoor de mishandeling is uitgevoerd en de intentie of motivatie
erachter … . 197. Om te bepalen of een bepaalde vorm van
mishandeling moet worden geclassificeerd als foltering, moet het Hof rekening
houden met het in artikel 3 vastgelegde verschil tussen deze notie en die van
onmenselijke of onterende behandeling. Dit verschil lijkt in het verdrag te
zijn opgenomen om ervoor te zorgen dat het speciale stigma van „foltering”
alleen wordt toepast op opzettelijke onmenselijke behandeling die ernstig en
wreed leed veroorzaakt.... Naast de ernst van de behandeling is ook het doel
van belang, zoals erkend in het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering
en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat op
26 juni 1987 in werking is getreden en waarin foltering wordt gedefinieerd in
termen van de opzettelijke toebrenging van ernstige pijn of ernstig leed met
het doel, onder andere, informatie te verkrijgen, een bestraffing op te leggen
of een persoon te intimideren (artikel 1 van het Verdrag van de Verenigde
Naties) ... ..” Voor wat betreft de uitsluiting, in beide
definities, van pijn of leed dat alleen voortvloeit uit wettelijke
bestraffingen, is een nadere toelichting passend: hoewel vrijheidsberoving in
principe een rechtmatige bestraffing is, stelt het Europees Hof voor de rechten
van de mens dat het de taak is van het desbetreffende land om ervoor te zorgen
dat de omstandigheden van de gevangenschap in overeenstemming zijn met respect
voor de menselijke waardigheid, dat de manier en methode van uitvoering van de
bestraffing de gevangene niet onderwerpt aan leed of ongemak dat het
onvermijdelijke niveau van leed dat inherent is aan gevangenschap overschrijdt,
en dat, gelet op de praktische vereisten van gevangenschap, zijn of haar
gezondheid en welzijn voldoende gegarandeerd zijn. De jurisprudentie toont aan
dat cumulatieve effecten van de omstandigheden van de gevangenschap een
schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens
kunnen inhouden, vooral wanneer gevangeniscellen overbevolkt zijn en er
onhygiënische omstandigheden heersen. De volgende arresten van het Europees Hof
voor de rechten van de mens bieden voorbeelden van dergelijke schendingen: 15 juli 2002, V. Kalashnikov v. Rusland
(verzoekschrift nr. 47095/99), 4 februari 2003, F. Van der Ven v. Nederland
(verzoekschrift nr. 50901/99), 11 maart 2004, P. Iorgov v. Bulgarije
(verzoekschrift nr. 40653/98), 8 juli 2004, I. Ilaşcu en anderen v. Moldavië
en Rusland (verzoekschrift nr. 48787/99), 20 november 2008, A. Işyar v. Bulgarije
(verzoekschrift nr. 391/03), 2 juli 2009, M. Kochetkov v. Estland
(verzoekschrift nr. 41653/05), 16 juli 2009, I. Sulejmanovic v. Italië
(verzoekschrift nr. 22635/03), 10 januari 2012, S. Ananyev en anderen v. Rusland
(verzoekschrift nr. 42525/07 en nr. 60800/08), 22 mei 2012, T. Idalov v. Rusland (verzoekschrift
nr. 5826/03). 3.4 Uitvoerende of gedelegeerde
bevoegdheden Verordening (EG) nr. 1236/2005 verleent aan de
Europese Commissie de bevoegdheid om de bijlagen te wijzigen. Behalve voor
bijlage I wordt de Commissie bijgestaan door een comité samengesteld uit
vertegenwoordigers van de lidstaten. De onderzoeksprocedure zoals beschreven in
Verordening (EU) nr. 182/2011 is van toepassing (overeenkomstig artikel 13, lid
1, onder c), van de verordening). De Commissie heeft voorstellen ingediend over
het toekennen van gedelegeerde en uitvoerende bevoegdheden op het vlak van het
gemeenschappelijke handelsbeleid (COM(2011) 82 en COM(2011) 349). In juni 2013
hebben het Europees Parlement en de Raad overeenstemming bereikt over de aanpak
van deze voorstellen van de Commissie. Naar verwachting zullen ze voor het eind
van 2013 een verordening vaststellen waarin, onder andere, Verordening (EG) nr.
1236/2005 van de Raad wordt gewijzigd om te voorzien in gedelegeerde
bevoegdheden. De vraag of een spoedprocedure moet worden
toegepast voor de wijziging van bepaalde bijlagen bij Verordening (EG) nr.
1236/2005 van de Raad is echter nog niet behandeld. De Commissie beschouwt een
dergelijke procedure geschikt voor wat betreft de wijziging van de lijsten van
verboden en gecontroleerde goederen, met name wanneer nieuwe uitrusting en
goederen in de handel worden gebracht en het van cruciaal belang is om de
desbetreffende maatregel onmiddellijk toe te passen om te voorkomen dat een
voorraad wordt aangelegd tijdens de periode van twee maanden (ervan uitgaande
dat deze niet wordt verlengd) waarin het Europees Parlement en de Raad
eventuele bezwaren kunnen uiten die ze tegen de maatregel zouden hebben. 2014/0005 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr.
1236/2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden
kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of
onterende behandeling of bestraffing HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 207, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Verordening (EG) nr.
1236/2005 van de Raad[2]
is in 2005 goedgekeurd en op 30 juli 2006 in werking getreden. In reactie op de
oproep van het Europees Parlement in 2010 en aanwijzingen dat vanuit de
Europese Unie uitgevoerde geneesmiddelen waren gebruikt voor de voltrekking van
de doodstraf in een derde land, zijn de lijsten van verboden en aan controles
onderworpen goederen in de bijlagen II en III bij deze verordening gewijzigd
door middel van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2011 van de Commissie[3]. De Commissie,
bijgestaan door een groep van deskundigen, heeft de noodzaak voor verdere
wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 en de bijhorende bijlagen
onderzocht. (2) Het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie is wettelijk bindend geworden bij de
inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009[4]. De in Verordening (EG)
nr. 1236/2005 opgenomen definitie van foltering is ontleend aan het Verdrag van
de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing uit 1984, en blijft van toepassing. De definitie van
„andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing”, die niet
in het VN-verdrag vermeld staat, moet worden gewijzigd om deze in lijn te
brengen met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens.
Het is ook zinvol om de betekenis van de term „wettige bestraffing” in de
definities van „foltering” en „andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing” te verduidelijken, rekening houdend met deze
jurisprudentie en het beleid van de EU op het vlak van de doodstraf. (3) De artikelen 5, 6 en 7 van
Verordening (EG) nr. 1236/2005 stellen een uitvoervergunningssysteem vast dat
bedoeld is om te voorkomen dat de desbetreffende goederen worden gebruikt voor
de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling
of bestraffing. (4) Deze maatregelen moeten
evenredig blijven. Ze mogen daarom niet de uitvoer van geneesmiddelen voor
rechtmatige medische doeleinden belemmeren. (5) Gelet op de verschillende
kenmerken van de doodstraf enerzijds en foltering en andere wrede, onmenselijke
of onterende behandeling of bestraffing anderzijds, is het passend om een
specifiek uitvoervergunningssysteem in te stellen om het gebruik van bepaalde
goederen voor de doodstraf te voorkomen. Een dergelijk systeem dient rekening
te houden met het feit dat een aantal landen voor alle misdaden de doodstraf
heeft afgeschaft en daar een internationale verbintenis voor zijn aangegaan.
Omdat er een risico bestaat op wederuitvoer naar landen die dit niet hebben
gedaan, moeten bepaalde voorwaarden en eisen worden opgelegd bij het toestaan
van uitvoer naar landen die de doodstraf hebben afgeschaft. Het is daarom
gepast om een algemene uitvoervergunning te verlenen voor uitvoer naar de
landen die voor alle misdaden de doodstraf hebben afgeschaft en dit hebben
bevestigd in een internationale verbintenis. (6) Indien een land de doodstraf
niet op dergelijke manier heeft afgeschaft, moeten de bevoegde autoriteiten,
bij het onderzoeken van een aanvraag voor een uitvoervergunning, controleren of
er een risico bestaat dat de eindgebruiker in het land van bestemming de
uitgevoerde goederen voor een dergelijke bestraffing zou gebruiken. Er moeten
passende voorwaarden en eisen worden opgelegd om de verkoop of overdracht naar
derde partijen door de eindgebruiker te controleren. Indien meerdere leveringen
tussen dezelfde exporteur en eindgebruiker optreden, moet de bevoegde
autoriteiten worden toegestaan de status van de eindgebruiker periodiek te
controleren, bv. elke zes maanden, in plaats van bij elke toekenning van een
vergunning, zonder afbreuk te doen aan hun recht om, wanneer nodig, een
uitvoervergunning te annuleren, op te schorten, te wijzigen of te herroepen
overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1236/2005. (7) Om de administratieve
belasting voor de exporteurs te beperken, zouden de bevoegde autoriteiten een
exporteur een algemene vergunning moeten kunnen toekennen voor alle verzendingen
van geneesmiddelen door de exporteur naar een specifieke eindgebruiker
gedurende een specifieke periode, waar nodig met vermelding van een hoeveelheid
die overeenkomt met het normale gebruik van de goederen door de eindgebruiker.
Een dergelijke vergunning zou, overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening
(EG) nr. 1236/2005 geldig zijn voor niet langer dan twaalf maanden, met een
mogelijke verlenging van maximaal twaalf maanden. (8) Een algemene vergunning zou
ook gepast zijn wanneer een fabrikant aan Verordening (EG) nr. 1236/2005
onderworpen geneesmiddelen uit moet voeren naar een distributeur in een land
dat de doodstraf niet heeft afgeschaft, op voorwaarde dat de exporteur en de
distributeur een wettelijk bindende overeenkomst hebben gesloten die vereist
dat de distributeur een passende reeks maatregelen neemt om ervoor te zorgen
dat de geneesmiddelen niet worden gebruikt voor voltrekking van de doodstraf. (9) De geneesmiddelen die binnen
het toepassingsgebied vallen van Verordening (EG) nr. 1236/2005, kunnen worden
onderworpen aan controles overeenkomstig de internationale verdragen inzake
narcotica en psychotrope stoffen, zoals het Verdrag inzake psychotrope stoffen
van 1971. Aangezien dergelijke controles niet worden uitgevoerd om te voorkomen
dat de desbetreffende geneesmiddelen worden gebruikt voor de doodstraf, maar om
illegale drugshandel te voorkomen, zouden naast de internationale controles ook
de uitvoercontroles van Verordening (EG) nr. 1236/2005 moeten worden toegepast.
Lidstaten zouden echter moeten worden aangemoedigd om één procedure te
gebruiken voor beide controlesystemen. (10) Om de administratieve
belasting voor exporteurs te beperken, zouden de bevoegde autoriteiten een
algemene vergunning moeten kunnen toekennen voor goederen die aan controles
zijn onderworpen om te voorkomen dat de desbetreffende goederen worden gebruikt
voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing. (11) De uitvoercontroles
overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1236/2005 zijn niet van toepassing op de
goederen waarvan de uitvoer wordt geregeld overeenkomstig Gemeenschappelijk
Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad[5],
Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad[6]
en Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en van de Raad[7]. (12) Het is noodzakelijk om
tussenhandelaars in de EU te verbieden hun diensten te verlenen met betrekking
tot goederen waarvan de invoer en uitvoer verboden is, want deze goederen
hebben geen ander praktisch nut dan voor de doodstraf; foltering en andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het verbieden van
de verlening van dergelijke diensten heeft als doel de openbare zeden te
beschermen. (13) Waar uitvoercontroles van
toepassing zijn, moet de verlening van tussenhandeldiensten en de verlening van
technische bijstand met betrekking tot de op de lijsten opgenomen goederen
verboden worden wanneer de tussenhandelaar of leverancier van technische
bijstand ervan op de hoogte is dat de desbetreffende goederen bedoeld zijn of kunnen
zijn voor de doodstraf, wanneer de controles worden toegepast om het gebruik
voor dergelijke bestraffing te voorkomen, of voor foltering of andere wrede,
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing wanneer de beperkingen
bedoeld zijn om dergelijk gebruik te voorkomen. Een marktdeelnemer heeft reden
om te vermoeden dat de goederen bedoeld zijn of kunnen zijn voor dergelijk
onrechtmatig gebruik, onder andere, als een bevoegde autoriteit hem heeft
ingelicht dat de goederen bedoeld zijn of kunnen zijn voor dergelijk
onrechtmatig gebruik. (14) Om de marktdeelnemers en
wethandhavingsdiensten de tijd te geven om de nodige wijzigingen aan te brengen
in hun operationele procedures om te voldoen aan deze verbodsbepalingen en deze
te handhaven, dient een korte overgangsperiode te worden vastgelegd. (15) Douanediensten moeten worden verplicht
bepaalde informatie uit te wisselen met andere douanediensten en, wanneer ze
verboden uitvoer of invoer van goederen of uitvoer van goederen waarvoor niet
de vereiste vergunning is toegekend, opmerken, moeten zij de desbetreffende
autoriteiten op de hoogte stellen zodat de nodige sancties kunnen worden
opgelegd aan de marktdeelnemer die de inbreuk pleegde. (16) Wat betreft persoonsgegevens
dient het verwerken en uitwisselen van informatie te voldoen aan de van
toepassing zijnde regels inzake het verwerken en uitwisselen van
persoonsgegevens overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in Richtlijn
95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad[8]
en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad[9]. (17) Om de nodige bepalingen vast
te stellen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1236/2005, dient de
bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te worden gedelegeerd
aan de Commissie voor wat betreft de wijziging van de bijlagen I, II, III,
III bis, III ter, IV en V bij die verordening. Het is van bijzonder
belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende
raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en
opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat
de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het
Europees Parlement en de Raad worden ingediend. (18) Wanneer de bijlagen II, III of
III bis bij Verordening (EG) nr. 1236/2005 om dwingende urgente redenen
moeten worden gewijzigd, moet de handeling van de Commissie onmiddellijk worden
toegepast. (19) De Commissie koopt geen
uitrusting voor wetshandhaving aan, aangezien zij niet verantwoordelijk is voor
de handhaving van het gezag, voor strafvervolging of voor het afdwingen van
rechterlijke beslissingen in strafzaken. Daarom dient een procedure te worden
vastgelegd om ervoor te zorgen dat de Commissie informatie ontvangt over
uitrusting en goederen voor wetshandhaving die niet op de lijsten opgenomen
zijn en die op de markt gebracht zijn in Europa, zodat de lijsten van verboden
of aan controles onderworpen goederen worden aangepast aan nieuwe
ontwikkelingen. De Commissie dient de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te
informeren over elk gegrond verzoek om goederen toe te voegen aan de bijlagen
II, III of III bis dat zij vanuit een lidstaat ontvangt, voordat zij een
besluit neemt om de desbetreffende bijlage te wijzigen, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Artikel 1 Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad
wordt als volgt gewijzigd: 1) Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 Onderwerp In deze verordening worden de regels van de EU
vastgelegd met betrekking tot de handel met derde landen in goederen die zouden
kunnen worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede;
onterende of onmenselijke behandeling of bestraffing, en met betrekking tot de
verlening van tussenhandeldiensten en de verlening van technische bijstand voor
dergelijke goederen.” 2) Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
(a)
De leden a) en b) worden vervangen door: „a) „foltering”: iedere handeling waardoor
opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt
toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde
inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een
handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt
verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens
toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke
aard dan ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op
instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een
overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid
handelt. Foltering omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent
aan of samenhangend met wettige straffen, maar wel pijn of leed veroorzaakt
door de cumulatieve effecten van tekortkomingen in de omstandigheden van de
detentie, zoals krappe leefruimte, gebrek aan hygiëne of medische zorg of
bijstand, het niet toestaan van contact met de buitenwereld of onvoldoende
dagbestedingsactiviteiten, ongeacht enige specifieke of duidelijke bedoeling om
pijn of leed toe te brengen door diegenen die verantwoordelijk zijn voor de
gevangenis of andere detentie-inrichting, zelfs als een natuurlijk persoon zijn
vrijheid is ontnomen in overeenstemming met de wetgeving. De doodstraf wordt
onder geen enkele omstandigheid beschouwd als een wettelijke straf; b) „andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing”: iedere handeling waardoor aanzienlijke pijn of
aanzienlijk leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een
persoon, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op
instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een
overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid
handelt. Dit omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of
samenhangend met wettige straffen, maar wel pijn of leed veroorzaakt door de
cumulatieve effecten van tekortkomingen in de omstandigheden van de detentie,
zoals krappe leefruimte, gebrek aan hygiëne of medische zorg of bijstand, het
niet toestaan van contact met de buitenwereld of onvoldoende
dagbestedingsactiviteiten, ongeacht enige specifieke of duidelijke bedoeling om
pijn of leed toe te brengen door diegenen die verantwoordelijk zijn voor de
gevangenis of andere detentie-inrichting, zelfs als een natuurlijk persoon zijn
vrijheid is ontnomen in overeenstemming met de wetgeving. De doodstraf wordt
onder geen enkele omstandigheid beschouwd als een wettelijke straf;” (b)
Lid h) wordt vervangen door: „h) „bevoegde autoriteit”: een in bijlage I
vermelde autoriteit van een van de lidstaten, die overeenkomstig artikel 8
gerechtigd is een besluit te nemen inzake een vergunningsaanvraag;” (c)
Na lid i) worden de volgende leden toegevoegd: „j) „douanegebied van de EU”: het grondgebied
zoals bedoeld in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad*; k) „tussenhandeldiensten”: (a)
het onderhandelen over of regelen van transacties
met het oog op de aankoop, verkoop of levering van desbetreffende goederen door
een derde land van/aan een ander derde land, of (b)
het verkopen of aankopen van desbetreffende goederen
in derde landen met het oog op de overbrenging ervan naar een ander derde land. Voor de toepassing van deze verordening geldt deze
definitie niet voor het louter verstrekken van nevendiensten. Nevendiensten
zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel
algemene reclame of promotie; l) „tussenhandelaar”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon
of partnerschap, verblijvend of gevestigd in een lidstaat van de Unie, die of
dat vanuit de Unie diensten als gedefinieerd onder k), verricht die gericht
zijn op het grondgebied van een derde land; m) „verlener van technische bijstand”: een natuurlijke
persoon of rechtspersoon of partnerschap, verblijvend of gevestigd in een
lidstaat van de Unie, die of dat vanuit de Unie technische bijstand als
gedefinieerd onder f), verleent die gericht is op het grondgebied van een derde
land; n) „exporteur”: een natuurlijke persoon of
rechtspersoon of een partnerschap namens welke of welk een douaneaangifte
bij uitvoer wordt gedaan, d.w.z. de persoon die op het tijdstip dat de
aangifte wordt aanvaard, het contract met de ontvanger in het derde land heeft
en die het recht heeft te beslissen dat het product naar een bestemming buiten
het douanegebied van de Unie wordt verzonden. Indien geen uitvoercontract is
gesloten of indien de houder van het contract niet namens zichzelf handelt,
wordt onder de exporteur de persoon verstaan die het recht heeft om te
beslissen het product naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie
te verzenden. Indien het recht over de goederen te beschikken toekomt aan een
persoon die blijkens het contract waarop de uitvoer berust, buiten de Unie
is gevestigd, wordt de exporteur geacht de in de Unie gevestigde contracterende
partij te zijn; o) „algemene EU-uitvoervergunning”: een
uitvoervergunning die voor uitvoer naar bepaalde landen van bestemming
beschikbaar is voor alle exporteurs die zich houden aan de gebruiksvoorwaarden
ervan zoals vermeld in bijlage III ter; p) „individuele uitvoervergunning”: een vergunning
die aan één specifieke exporteur voor één eindgebruiker of ontvanger in een
derde land wordt verleend en betrekking heeft op een of meer goederen; q) „globale uitvoervergunning”: een vergunning die
aan één specifieke exporteur voor een type goederen voor wordt verleend en die
voor uitvoer naar een of meer met naam genoemde eindgebruikers of, wanneer de
exporteur in bijlage III bis opgenomen goederen produceert, een
distributeur; r) „distributeur”: een marktdeelnemer die
groothandelsactiviteiten op het vlak van geneesmiddelen of actieve stoffen
uitvoert, zoals het aankopen van geneesmiddelen of actieve stoffen bij
fabrikanten, het opslaan; leveren of uitvoeren van dergelijke producten;
groothandelsactiviteiten omvatten niet de aankoop door een ziekenhuis, een
apotheek of een zorgverlener met als enig doel geneesmiddelen te leveren aan de
bevolking. * Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12
oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 301 van
19.10.1992, blz. 1.” 3) Na artikel 4 wordt het volgende
artikel wordt ingevoegd: „Artikel 4 bis Verbod
op tussenhandeldiensten Het is een tussenhandelaar verboden om aan een
persoon, entiteit of instantie in een derde land tussenhandeldiensten te
verlenen voor in bijlage II opgenomen goederen, ongeacht de oorsprong van
dergelijke goederen.” 4) In artikel 5 wordt lid 1 vervangen
door het volgende: „1. Voor de in bijlage III
vermelde goederen is een vergunning vereist, ongeacht de oorsprong van
dergelijke goederen. Een vergunning is evenwel niet vereist voor goederen die
slechts worden doorgevoerd over het grondgebied van de Unie; dit zijn goederen
die geen andere douanebestemming hebben dan extern communautair douanevervoer
in het kader van artikel 91 van Verordening (EEG) nr. 2913/92, met inbegrip van
opslag van niet-communautaire goederen in een vrije zone van controletype I of
een vrij entrepot. Bijlage III omvat de volgende goederen die zouden
kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of
onterende behandeling of bestraffing: (a)
goederen die voornamelijk gebruikt worden voor
wetshandhaving; en (b)
goederen waarvoor, gezien hun ontwerp en technische
kenmerken, een aanzienlijk risico bestaat dat zij worden gebruikt voor
foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing. Bijlage III omvat niet: (a)
vuurwapens die vallen onder Verordening (EU) nr.
258/2012 van het Europees Parlement en de Raad; (b)
producten voor tweeërlei gebruik die vallen onder
Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad; en (c)
goederen die worden gecontroleerd overeenkomstig
Gemeenschappelijke Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad.” 5) In artikel 6 wordt lid 1 vervangen
door het volgende: „1. De bevoegde autoriteiten
besluiten per geval inzake uitvoervergunningen met betrekking tot de in bijlage
III bis vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante
overwegingen, met inbegrip van met name de vraag, of een aanvraag voor een
vergunning voor een in wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is
afgewezen door een andere lidstaat en overwegingen over het beoogde eindgebruik
en het risico op wijziging van bestemming.” 6) Na artikel 7 wordt het volgende
artikel ingevoegd: „Artikel 7 bis Verbod
op bepaalde diensten 1. Het is een tussenhandelaar
verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land tussenhandeldiensten
te verlenen voor in bijlage III opgenomen goederen, ongeacht de oorsprong van
dergelijke goederen, indien de tussenhandelaar weet of redenen heeft om te
vermoeden dat enig deel van de zending van dergelijke goederen bedoeld is of
kan zijn voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing in een land dat niet behoort tot het douanegebied
van de EU. 2. Het is een verlener van
technische bijstand verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een
derde land technische bijstand te verlenen voor in bijlage III opgenomen
goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, indien de verlener van
dergelijke bijstand weet of redenen heeft om te vermoeden dat sommige of alle
goederen bedoeld zijn of kunnen zijn voor gebruik voor foltering of andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een land dat
niet behoort tot het douanegebied van de EU.” 7) Na artikel 7 bis wordt het
volgende hoofdstuk ingevoegd: „HOOFDSTUK III bis Goederen
die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf Artikel 7 ter Uitvoervergunning 1. Voor de uitvoer van de in
bijlage III bis opgenomen goederen, ongeacht de oorsprong daarvan, is een
uitvoervergunning vereist. Een vergunning is evenwel niet vereist voor goederen
die slechts worden doorgevoerd over het grondgebied van de Unie; dit zijn
goederen die geen andere douanebestemming hebben dan extern communautair
douanevervoer in het kader van artikel 91 van Verordening (EEG) nr. 2913/92,
met inbegrip van opslag van niet-communautaire goederen in een vrije zone van
controletype I of een vrij entrepot. Bijlage III bis omvat goederen die zouden
kunnen worden gebruikt voor de doodstraf en die zijn goedgekeurd of
daadwerkelijk zijn gebruikt voor de doodstraf door een of meer derde landen die
de doodstraf niet hebben afgeschaft. De bijlage omvat niet: (a)
vuurwapens die vallen onder Verordening (EU) nr.
258/2012 van het Europees Parlement en de Raad; (b)
producten voor tweeërlei gebruik die vallen onder
Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad; en (c)
goederen die worden gecontroleerd overeenkomstig
Gemeenschappelijke Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad. 2. Wanneer voor de uitvoer van
geneesmiddelen een uitvoervergunning vereist is overeenkomstig deze verordening
en tevens overeenkomstig een internationaal verdrag inzake narcotica en
psychotrope stoffen; zoals het Verdrag inzake psychotrope stoffen uit 1971, dan
kunnen lidstaten één procedure gebruiken om de door deze verordening en door
het desbetreffende verdrag opgelegde verplichtingen uit te voeren. Artikel 7 quater Criteria
voor de verlening van uitvoervergunningen 1. De bevoegde autoriteiten
besluiten per geval over een uitvoervergunning voor de in bijlage III bis
vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante overwegingen, met
inbegrip van met name de vraag of een aanvraag voor een vergunning voor een in
wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is afgewezen door een andere
lidstaat, het beoogde eindgebruik en het risico op wijziging van bestemming. 2. De bevoegde autoriteit verleent
geen vergunning wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de in
bijlage III bis opgenomen goederen zouden kunnen worden gebruikt voor de
doodstraf in een derde land. 3. De volgende richtsnoeren zijn
van toepassing op de controle van het beoogde eindgebruik en het risico op
wijziging van de bestemming: 3.1. Indien de fabrikant van een
geneesmiddel dat een in bijlage III bis opgenomen actieve stof bevat, een
vergunning aanvraagt om een dergelijk product uit te voeren naar een
distributeur in een derde land, dan beoordeelt de bevoegde autoriteit het
contract tussen de exporteur en de distributeur en de maatregelen die zij nemen
om ervoor te zorgen dat het geneesmiddel niet worden gebruikt voor de voltrekking
van de doodstraf. 3.2. Indien een vergunning is
aangevraagd voor de uitvoer van in bijlage III bis opgenomen goederen naar
een eindgebruiker in een derde land, beoordeelt de bevoegde autoriteit het
risico op een wijziging van de bestemming, rekening houdend met de van
toepassing zijnde bepalingen in het contract en de door de eindgebruiker
ondertekende eindgebruiksverklaring, indien voorhanden. Indien geen
eindgebruiksverklaring voorhanden is, is het de taak van de exporteur om aan te
tonen wie de eindgebruiker is en waarvoor de goederen zullen worden gebruikt.
Indien de exporteur niet voldoende informatie levert om het risico op wijziging
van de bestemming te evalueren, dan heeft de bevoegde autoriteit gegronde
redenen om aan te nemen dat de goederen zouden kunnen worden gebruikt voor de
voltrekking van de doodstraf. Artikel 7 quinquies Verbod
op bepaalde diensten 1. Het is een tussenhandelaar
verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land
tussenhandeldiensten te verlenen voor in bijlage III bis opgenomen
goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, indien de
tussenhandelaar weet of redenen heeft om te vermoeden dat enig deel van de
zending van dergelijke goederen bedoeld is of kan zijn voor gebruik voor de
voltrekking van de doodstraf in een land dat niet behoort tot het douanegebied
van de EU. 2. Het is een verlener van
technische bijstand verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een
derde land technische bijstand te verlenen voor in bijlage III bis
opgenomen goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, indien de
verlener van dergelijk bijstand weet of redenen heeft om te vermoeden dat
sommige of alle goederen bedoeld zijn of mogelijk bedoeld zijn voor gebruik
voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing in een land dat niet behoort tot het douanegebied van de EU.” 8) Artikel 8 wordt vervangen door: „Artikel 8 Soorten vergunningen en autoriteiten
van afgifte 1. Bij deze verordening wordt
een algemene EU-uitvoervergunning ingesteld, zoals beschreven in bijlage
III ter. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de
exporteur is gevestigd, kan de exporteur verbieden om deze vergunning te
gebruiken als er redelijke twijfel bestaat over het vermogen van de exporteur
om de voorwaarden van deze vergunning of een bepaling van de wetgeving inzake
uitvoercontrole, na te leven. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen
informatie uit over alle exporteurs aan wie het recht is ontnomen om de
algemene EU-uitvoervergunning te gebruiken, tenzij zij vaststellen dat een
specifieke exporteur niet zal proberen de in bijlage III bis opgenomen
goederen via een andere lidstaat uit te voeren. Hiervoor zal een beveiligd en
versleuteld systeem voor het uitwisselen van informatie worden gebruikt. 2. Een vergunning voor andere
dan de in lid 1 bedoelde uitvoer waarvoor overeenkomstig deze verordening een
vergunning vereist is, wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat
waar de exporteur gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I. Een dergelijke
vergunning kan een individuele of een globale vergunning zijn indien het in de
bijlagen III of III bis opgenomen goederen betreft. Voor in bijlage II
opgenomen goederen wordt alleen een individuele vergunning verleend. 3. Een vergunning voor invoer
waarvoor overeenkomstig deze verordening een vergunning is vereist, wordt
verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het museum is
gevestigd, zoals vermeld in bijlage I. Voor in bijlage II opgenomen goederen wordt
alleen een individuele vergunning verleend. 4. Een vergunning voor het
verlenen van technische bijstand voor in bijlage II opgenomen goederen wordt
verleend door: (a)
de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de
dienstverlener gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I, indien de bijstand
wordt verleend aan een museum in een derde land; of (b)
de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het
museum is gevestigd, zoals vermeld in bijlage I, indien de bijstand wordt
verleend aan een museum in de EU. 5. De aanvragers verstrekken aan
de bevoegde autoriteiten alle relevante informatie die nodig is voor hun
aanvraag voor een individuele of globale uitvoervergunning, zodat de bevoegde
autoriteiten over alle informatie beschikken, in het bijzonder over de
eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van de goederen. Indien
van toepassing kan ook een verklaring over het eindgebruik worden verlangd. 6. In afwijking van lid 5 verstrekt
de fabrikant, indien geneesmiddelen worden uitgevoerd door een fabrikant naar
een distributeur, informatie over de regelingen en maatregelen die zijn getroffen
om te voorkomen dat de producten worden gebruikt voor de doodstraf, alsook over
het land van bestemming en, indien beschikbaar, over het eindgebruik en de
eindgebruikers van de goederen. 7. De lidstaten verwerken
aanvragen voor individuele of globale vergunningen binnen een door de nationale
wetgeving of praktijken vastgelegde periode.” 9) In artikel 11 wordt het volgende lid
toegevoegd: „5 Alle overeenkomstig dit
artikel vereiste kennisgevingen worden uitgevoerd via een beveiligd en
versleuteld systeem voor de uitwisseling van informatie.” 10) Na artikel 11 wordt het volgende
artikel ingevoegd: „Artikel 11 bis Uitwisseling
van informatie door de douaneautoriteiten 1. Met het oog op risicobeheer
wisselen de douaneautoriteiten toepasselijke informatie uit overeenkomstig
artikel 4 octies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie. * 2. De douaneautoriteiten
informeren de bevoegde autoriteiten van de desbetreffende lidstaat wanneer
uitvoer of invoer van overeenkomstig artikel 3 of 4 verboden goederen zich
voordoet. De douaneautoriteiten lichten de bevoegde autoriteiten ook in wanneer
zich uitvoer voordoet zonder een vergunning zoals vermeld in artikel 5 of
7 ter. * Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de
Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter
uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van
het communautair douanewetboek, PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.” 11) Artikel 12 wordt vervangen door: „Artikel 12 Wijziging
van de bijlagen De Commissie heeft overeenkomstig
artikel 15 bis de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te
stellen om de bijlagen I, II, III, III bis, III ter, IV en V te
wijzigen. De gegevens in bijlage I inzake de bevoegde autoriteiten van de
lidstaten wordt gewijzigd op basis van de door de lidstaten geleverde
informatie. Wanneer de bijlagen II, III of III bis, om
dwingende urgente redenen moeten worden gewijzigd, is de in artikel 15 ter
vastgelegde procedure van toepassing op gedelegeerde handelingen die
overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld.” 12) Na artikel 12 wordt het volgende
artikel ingevoegd: „Artikel 12 bis Verzoeken
om goederen aan een van de goederenlijsten toe te voegen 1. Elke lidstaat kan een met
redenen omkleed verzoek indienen bij de Commissie om voor wetshandhaving
ontworpen of in de handel gebrachte goederen toe te voegen aan de bijlagen II,
III of III bis. Een dergelijk verzoek dient het volgende te omvatten: (a)
informatie over het ontwerp en de kenmerken van de
goederen; (b)
informatie over alle doeleinden waarvoor deze
kunnen worden gebruikt; en (c)
informatie over de internationale of nationale
regels die zouden worden overtreden indien deze goederen zouden worden gebruikt
voor wetshandhaving. 2. De Commissie kan, binnen drie
maanden, de verzoekende lidstaat vragen om aanvullende informatie te
verstrekken; indien de Commissie vindt dat het verzoek een of meerdere
desbetreffende punten niet behandelt of dat meer informatie over een of meer
desbetreffende punten noodzakelijk is. De Commissie vermeldt de punten waarvoor
aanvullende informatie vereist is. 3. Indien de Commissie van
mening is dat er geen aanvullende informatie nodig is of, indien van
toepassing, na ontvangst van de gevraagde aanvullende informatie, start de
Commissie binnen zes maanden de procedure voor het vaststellen van de gevraagde
wijziging of informeert zij de verzoekende lidstaten over de redenen dit niet
te doen.” 13) Na artikel 13 wordt het volgende
artikel ingevoegd: „Artikel 13 bis Verwerking van persoonsgegevens Persoonsgegevens worden verwerkt en
uitgewisseld overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in Richtlijn 95/46/EG
van het Europees Parlement en de Raad* en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het
Europees Parlement en de Raad**. * Richtlijn 95/46/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en
betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PB L 281 van 23.11.1995, blz.
31. ** Verordening (EG) nr. 45/2001 van het
Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door
de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van
die gegevens, PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.” 14) Artikel 15 wordt geschrapt. 15) Na artikel 15 worden de volgende
artikelen ingevoegd: „Artikel 15 bis Uitoefening
van delegatie 1. Aan de Commissie wordt de
bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig
de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. 2. Aan de Commissie wordt de in
artikel 12 vermelde delegatie van bevoegdheden toegekend voor een periode van
vijf jaar vanaf …. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde
van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De
bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur
verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden
voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. 3. Het Europees Parlement of de
Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde
intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat
besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de
bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin
genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht
zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees
Parlement en de Raad van in kennis. 5. Een overeenkomstig artikel 12
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het
Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden
na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad
bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het
verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie heeft medegedeeld dat
daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het
Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd. Artikel 15 ter Spoedprocedure 1. Een overeenkomstig dit
artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is
van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In
de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de
Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de
spoedprocedure. 2. Het Europees Parlement of de
Raad kan overeenkomstig de in artikel 15 bis, lid 5, bedoelde
procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de
Commissie onmiddellijk na de kennisgeving van het besluit van het Europees
Parlement of van de Raad om bezwaar aan te tekenen, de handeling in.” 15) De bijlagen worden als volgt
gewijzigd: (a)
In bijlage III wordt artikel 4 geschrapt. (b)
Een nieuwe bijlage III bis, waarvan de tekst
te vinden is in bijlage I bij deze verordening, wordt toegevoegd. (c)
Een nieuwe bijlage III ter, waarvan de tekst
te vinden is in bijlage II bij deze verordening, wordt toegevoegd. Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op de derde
dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Artikel 1, lid 6, en artikel 1, lid 7, voor
zover het de toevoeging van artikel 7 quinquies betreft, zijn vanaf 1
januari 2015 van toepassing. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] Resolutie P7_TA(2010)0236, PB C 236 E van 12.8.2011,
blz. 107. [2] Verordening (EG) nr. 1236/2005 van 27 juni 2005
met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen
worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing, PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1. [3] Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2011 van de
Commissie van 20 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005
met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen
worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing, PB L 338 van 21.12.2011, blz. 31. [4] PB C 303 van 14.12.2007, blz. 1. [5] Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad
van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor
de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie, PB L 335 van 13.12.2008,
blz. 99. [6] Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009
tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de
overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei
gebruik, PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1. [7] Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement
en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van
de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in
vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het
Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende
georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van
uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en
maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan, PB L 94 van 30.3.2012,
blz. 1. [8] Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in
verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer
van die gegevens, PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. [9] Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement
en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de
communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens, PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.